Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 april 2017
Hierbij bied ik u deel III van de serie rapportages in het kader van PISA 2015 aan1. Het Programme for International Student Assessment (PISA) is het grootste onderwijsonderzoek ter wereld. Naast het hoofdonderzoek (deel I en II) naar natuurwetenschappen, wiskunde en lezen wordt ook gerapporteerd over het welbevinden van 15-jarige leerlingen, de financiële geletterdheid (mei 2017) en het vermogen om problemen op te lossen (november 2017). Deze rapporten zult u te zijner tijd eveneens ontvangen.
De belangrijkste bevindingen:
– Nederlandse leerlingen zijn tevreden of heel tevreden met hun leven en welke achtergrond zij hebben speelt daarbij geen rol. En dat niet alleen: ze presteren ook nog eens goed. Nederland staat daarmee met Zwitserland en Finland in de top 3.
– Net als in andere landen voelt 39 procent van de Nederlandse leerlingen zich (ook als zij zich goed hebben voorbereid) wel eens angstig voor een toets, maar dat komt wel minder vaak voor dan gemiddeld in de OESO-landen.
– Het overgrote deel van de leerlingen voelt zich thuis op school (81 procent) en voelt zich geen buitenstaander (91 procent). Opvallend is dat van de landen waarvan meer dan 5 procent van de leerlingen die aan PISA meedoen een migratie-achtergrond heeft, Nederland goed scoort als het gaat om zich thuis voelen op school van leerlingen waarvan de ouders of zijzelf afkomstig zijn uit Arabisch sprekende landen en Turkije.2 Van de leerlingen (met ouders) uit Arabisch sprekende landen geeft 83 procent van de leerlingen aan zich thuis te voelen op school, in bijvoorbeeld Denemarken is dat 67 procent. Van de leerlingen met een Turkse achtergrond geeft 87 procent aan zich hier op school thuis te voelen tegenover minder dan 60 procent in Denemarken en 77 procent in Duitsland.
– Nederlandse leerlingen worden beduidend minder gepest dan andere leerlingen die hebben meegedaan aan PISA. Slechts 3,3 procent van de leerlingen geeft aan gepest te worden tegenover bijvoorbeeld 17,5 procent in Nieuw Zeeland en 18,3 procent in Singapore. In Korea worden de leerlingen volgens hun eigen opgave het minst gepest, namelijk 2,2 procent. Van de Nederlandse leerlingen die aangeven gepest te worden meldt 9,3 procent «elke vorm van pesten», 1,8 procent geeft aan geslagen of geduwd te worden en 4,3 procent meldt dat ze wel eens door andere leerlingen belachelijk gemaakt worden. In Nederland maakt het voor wat betreft de mate van pesten niet uit welke achtergrond je hebt. Dat is in andere landen anders. Binnen de landen die hebben meegedaan wordt op scholen met veel leerlingen met een lage sociaal economische status, veel vaker gepest.
– Bijna alle 15-jarige leerlingen in Nederland voelen zich door hun ouders ondersteund. Ouders zijn geïnteresseerd in de activiteiten op school (97,2 procent), ondersteunen de inspanningen en resultaten van hun kinderen (96,5 procent), ondersteunen bij problemen op school (96,6 procent) en stimuleren het zelfvertrouwen van hun kinderen (95,5 procent). Nederland presteert hier ver boven het OESO-gemiddelde. En ook hier is het verschil tussen hoge en lage sociaaleconomische status veel minder groot dan in de andere OESO landen.
– Nederlandse leerlingen verwachten wel minder vaak een universitair diploma te halen (17 procent tegenover 44 procent in de OESO). Ook hier speelt het verschil in sociaal economische status een minder grote rol dan gemiddeld binnen de OESO.
– Met de motivatie van Nederlandse leerlingen om goede cijfers te halen is volgens de OESO niet veel mis. Met de stelling «ik wil de beste cijfers voor al mijn vakken» is 92 procent van de leerlingen het eens of zeer eens. Het OESO gemiddelde is 83,4 procent.
– Nederlandse leerlingen sporten meer dan gemiddeld in de OESO, maar doen dat minder intensief op school dan in landen zoals Hongarije, Rusland en Polen waar de leerlingen aangeven meer dan drie dagen per week op school te sporten. Nederlandse leerlingen sporten vaker na schooltijd dan gemiddeld in andere landen.
– Verder ontbijten Nederlandse leerlingen vaker dan leerlingen in andere OESO landen (89 procent tegen 78 procent). Leerlingen hebben vaker een baantje (38 procent tegen 23 procent gemiddeld in de OESO) en besteden wat meer tijd aan internet buiten school.
Met de uitkomsten van dit onderzoek kunnen we tevreden zijn. Dit type onderzoek gebruiken wij om de kwaliteit van ons onderwijs aan te scherpen. Zo zijn wij ook nog bezig met het nader analyseren van de gegevens in de eerste twee delen van PISA 2015. Voor de zomer verwacht ik u hierover te informeren.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker