Vastgesteld 18 november 2016
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 14 oktober 2016 voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Bij brief van 17 november 2016 zijn ze door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Pia Dijkstra
De adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx
Vraag 1
Hoe kunt u met minder budget toch de doelen realiseren?
Antwoord: Zie het antwoord op vraag 38.
Vraag 2
Krijgen de Stichting school en veiligheid, ABC, Diversion of andere gelijksoortige organisaties structurele en/of projectsubsidies? Zo ja, onder welk artikel is dit te vinden in de begroting? Kunt u aangeven hoeveel geld ze van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties krijgen en waar dit voor bedoeld is?
Antwoord: Zie het antwoord op vraag 3.
Vraag 3
Kunt u een overzicht geven van alle subsidies en/of financiële bijdragen die gericht zijn op diversiteitsonderwerpen of anti-discriminatie programma’s in het onderwijs?
Antwoord: Op de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hoofdstuk VII) zijn geen bedragen opgenomen voor diversiteitsonderwerpen of antidiscriminatieprogramma’s in het onderwijs. In het kader van de vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hoofdstuk VIII) voor het jaar 2017 werd een vergelijkbare schriftelijke vraag gesteld. Ik verwijs u graag naar de beantwoording door de Minister en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Kamerstukken II 2016/17, nr. 34 550 VIII, nr. 13, blz. 6).
Vraag 4
Kunt u een overzicht geven van alle subsidies en/of financiële bijdragen die gericht zijn op de ontwikkeling van burgerschapsonderwijs of onderwijs gericht op het tegengaan van discriminatie en waar dit specifiek voor bestemd is?
Antwoord: Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geeft geen specifieke subsidie die gericht is op de ontwikkeling van burgerschapsonderwijs. Dat ligt in het beleidsdomein van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties subsidieert, onder andere samen met de Staten-Generaal, wel ProDemos (het Huis voor democratie en rechtsstaat) voor jaarlijks 4,2 miljoen euro. Deze subsidie is gericht op het op verschillende interactieve manieren overdragen van kennis over de democratische rechtsstaat en het bevorderen van democratisch burgerschap bij burgers, in het bijzonder jongeren. Zo heeft ProDemos bijvoorbeeld een scholierenprogramma waarbij jaarlijks ruim 80.000 scholieren ProDemos en het Binnenhof bezoeken.
Voorts draagt het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, samen met enkele andere ministeries, via het Ministerie van Veiligheid en Justitie bij aan de bekostiging van het College voor de Rechten van de Mens. Daartoe is op de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie een bedrag van 6,4 miljoen euro opgenomen (Kamerstukken II 34 550 VI, nr. 2, blz. 123). Het College voor de Rechten van de Mens heeft onder meer als taak het geven van voorlichting op het terrein van mensenrechten en het stimuleren en coördineren van onderwijs over de rechten van de mens (artikel 3, aanhef en onderdeel d, van de Wet College voor de rechten van de mens).
Vraag 5
Kan een overzicht gegeven worden van waar de budgetflexibiliteit zit? Welke middelen zijn juridisch verplicht en met welke middelen is er nog een alternatieve aanwending mogelijk?
Antwoord: In de tabel «Overzicht niet-juridisch verplichte uitgaven» op bladzijde 15 in de ontwerpbegroting 2017 maak ik onderscheid tussen de juridisch verplichte en niet-juridisch verplichte uitgaven. Hierin treft u ook de bestemming van de niet-juridische verplichte uitgaven waarbij nog een alternatieve aanwending mogelijk zou kunnen zijn. Het laat onverlet dat dit ten koste zou gaan van de nu in de begroting beoogde bestemming.
Vraag 6
Hoe en wanneer wordt sociaal ondernemerschap in het beleid betrokken?
Antwoord: Onder het begrip «sociaal ondernemerschap» is een veelheid aan activiteiten te scharen, variërend van burgers die kleinschalige initiatieven nemen in hun eigen leefomgeving tot rechtspersonen met een maatschappelijk doel. Ik beoog met name de burgerinitiatieven te bevorderen door eventuele knelpunten in het overheidsbeleid of in wet- en regelgeving weg te nemen. Hierover is de Kamer geïnformeerd via de brief «Vitale lokale democratie: richting en ruimte voor verandering» (januari 2015) en de daaropvolgende voortgangsrapportages in januari 2016 en juni 2016 (TK 2015/2016, 34 000-VII-36).
Voor het grotere verband van sociaal ondernemerschap verwijs ik naar de kabinetsreactie van 1 juli 2016 op het SER-advies Sociale ondernemingen. Ik ben nu bezig die verbinding te bevorderen en hoop de Kamer daar in januari 2017 nader over te informeren. Zie hierover mijn brief aan de Kamer van 22 juni 2016 (TK 2015/2016, 34 300-VII-67).
Vraag 7
Hoeveel gemeenten leggen adresbezoeken af om adresgegevens te checken? Is dit slechts een deel van de gemeenten, of doen ze dit allemaal?
Antwoord: Er is geen centrale registratie van het aantal uitgevoerde adresbezoeken. Het afleggen van adresbezoeken om adresgegevens te checken valt onder de taakuitvoering van de gemeenten die verantwoordelijk zijn voor de correcte bijhouding van de gegevens van ingezetenen in de Basisregistratie Personen (BRP).
Op initiatief van BZK is het project Landelijke Aanpak Adreskwaliteit (LAA) gestart met als doel om de kwaliteit van de BRP te verhogen door risicogerichte adresbezoeken af te leggen. Het project is gestart met een beperkt aantal gemeenten. Er is daarbij gekozen voor een geleidelijke uitbreiding. Er zijn tot op heden 177 gemeenten aangesloten bij LAA. Deze aangesloten gemeenten bereiken bijna tweederde van het totale aantal inwoners van Nederland. In de periode tussen januari en augustus 2016 hebben er in het kader van LAA 8.952 afgeronde adresonderzoeken (inclusief adresbezoeken) plaatsgevonden.
Vraag 8
Zijn politieke partijen ook betrokken bij het programma «Versterking aanzien en aantrekkelijkheid van het politieke ambt»?
Antwoord: Ja, de bestuurdersverenigingen van politieke partijen zijn betrokken bij het programma «Versterking aanzien en aantrekkelijkheid van het politieke ambt».
Vraag 9
Welke «hinderende regels» hebben een hoge prioriteit om opgeruimd te worden om de lokale democratie ruim baan te kunnen geven?
Antwoord: De rapporten van de Studiegeroep Openbaar Bestuur, evenals de rapporten van de commissie Van de Donk en van de denktank Ollongren bevatten onder meer aanbevelingen voor het verbeteren van het functioneren van het openbaar bestuur en de lokale democratie. Deze rapporten bevatten aanbevelingen gericht op het aanpassen of verminderen van regelgeving, bijvoorbeeld ten aanzien van de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Provinciewet en de Gemeentewet. Zoals de Kamer bij brief van 1 augustus 2016 (TK 2015/2016, 33841-172) is gemeld naar aanleiding van het Rob-advies »Wisselwerking», zal ik de komende tijd bezien welk instrumentarium nodig is om de beoogde vernieuwing van het openbaar bestuur, ook op het gebied van samenwerking, te ondersteunen en stimuleren.
Voor zover het gaat om lokale initiatieven en buurtrechten blijkt uit het rapport «Ruim op die Regels» (Platform31 en Sira Consulting BV, mei 2016) dat van de vaak veronderstelde juridische blokkades voor lokaal maatschappelijk initiatief eigenlijk geen sprake is. Als er al belemmeringen zijn, komen die meestal voort uit gebrek aan informatie over de ruimte die het beschikbare (juridische) instrumentarium biedt en uit onvoldoende samenwerking. Ik leid hier uit af dat primair van belang is dat gemeentebesturen en lokale initiatieven elkaar weten te vinden. Dat zal ik waar nodig bevorderen. Met betrekking tot lokale buurtrechten zie ik op rijksniveau geen hinderende regels, zoals ik reeds heb verwoord in mijn brief van 16 november 2015 (TK 2015/2016, 34065-9).
In het geval dat regelgeving onvoldoende ruimte biedt voor een innovatieve aanpak, kan de Experimentenwet gemeenten mogelijk uitkomst bieden. Het betreffende wetsontwerp ligt thans voor advies bij de afdeling advisering van de Raad van State. De voorziene wet maakt het mogelijk dat gemeenten in afwijking van specifieke wettelijke bepalingen experimenteren met een andere aanpak van maatschappelijke opgaven. Het wetsontwerp maakt twee specifieke experimenten mogelijk, namelijk het aanstellen van raadcommissievoorzitters van buiten de gemeenteraad en de registratie van adviesaanvragen bij Veilig Thuis inzake huiselijk geweld en kindermishandeling. Daarnaast bevat het een procedure voor gemeenten om ook in de toekomst voorstellen voor nieuwe experimenten in te dienen.
Vraag 10
Op welke wijze worden bij het sluiten van City Deals sociale ondernemingen betrokken?
Antwoord: In City Deals leggen publiek-private coalities van overheden, bedrijven, kennisinstellingen en maatschappelijke initiatieven hun ambitie vast om samen complexe transitie- en transformatieopgaven op het stedelijke domein aan te pakken. Met het oog hierop is eind 2014 een oproep gedaan aan de stedelijke regio’s om voorstellen voor wezenlijke transitiethema’s te agenderen. In overleg tussen stedelijke regio’s en de rijksoverheid is daaruit een pakket van stedelijke vraagstukken en bijhorende coalities van stedelijke en landelijke actoren ontstaan. Deze coalities vormen het startpunt van de City Deals die vanaf de herfst van 2015 verder zijn geconcretiseerd en aangevuld. Door deze werkwijze wordt invulling gegeven aan de betrokkenheid van de verschillende actoren, waarbij ook sociale ondernemingen zich kunnen aansluiten.
Vraag 11
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het wetsvoorstel uitbreiding personele reikwijdte WNT (Wet Normering Topinkomens; WNT-3)?
Antwoord: Een voorontwerp van het wetsvoorstel is in consultatie geweest: de tekst was openbaar zodat belanghebbenden en burgers konden reageren op het voorstel. De uitkomsten daarvan worden nu in het wetsvoorstel verwerkt.
Vraag 12
Hoe verplichtend zijn de afspraken in de Generieke Digitale Infrastructuur (GDI) voor de individuele gemeenten?
Antwoord: Onder regie van de Digicommissaris wordt interbestuurlijk gestuurd op de voortgang, samenhang, doorontwikkeling en het gebruik van de GDI. Dit resulteert in afspraken die jaarlijks worden vastgelegd in het Digiprogramma. Op dit moment geldt voor alle overheidsinstellingen alleen nog wettelijk verplicht gebruik van authentieke gegevens uit de basisregistraties. Het voorstel voor de wet GDI beoogt hier verandering in te brengen door bepaalde publieke dienstverleners te verplichten om ook andere specifieke GDI-onderdelen te gebruiken (https://www.digicommissaris.nl/digiprogramma).
Vraag 13
Welke private partijen zullen gebruik gaan maken van de GDI?
Antwoord: Privaatrechtelijke organisaties die op basis van een wettelijke grondslag belast zijn met de uitvoering van een publieke taak en voor de uitoefening daarvan het burgerservicenummer mogen gebruiken, kunnen gebruik maken van bepaalde GDI-voorzieningen, zoals DigiD of de Berichtenbox van MijnOverheid. Ook zijn er diverse GDI-voorzieningen ten behoeve van digitale dienstverlening aan ondernemers, zoals de Berichtenbox voor bedrijven en het digitale Ondernemersplein.
Vraag 14
Welke overheden gaan geen gebruik maken van de GDI?
Antwoord: Voorzien is dat het Rijk (inclusief uitvoeringsorganisaties), provincies, gemeenten en waterschappen gebruik gaan maken van de GDI, tenzij bepaalde (categorieën) bestuursorganen uitgezonderd worden van de verplichting door technisch verantwoorde of kostenbewuste afwegingen. Het kan wenselijk zijn om bepaalde (processen van) bestuursorganen zoals (processen bij) het OM en politie, en bestuursorganen zonder openbaar gezag van de werkingssfeer van deze wet uit te sluiten, indien het vanwege het ontbreken van praktische betekenis niet in de rede ligt dat zij de bepalingen toepassen.
Vraag 15
Wat wordt bedoeld met de zin «daarom [wordt] geregeld dat burgers en bedrijven aanvragen van bijvoorbeeld een vergunning digitaal bij de overheid kunnen indienen indien dat ook schriftelijk kan»«?
Antwoord: Elektronisch verkeer met de overheid is geregeld in afdeling 2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De gedachte die tien jaar geleden in die wet is neergelegd is als volgt: het elektronisch verkeer is een vorm van schriftelijk verkeer dat kan worden gebruikt als zowel de burger als het bestuursorgaan dat willen. Inmiddels zijn we verder en werk ik aan een wijziging van de Awb die inhoudt dat bijvoorbeeld een vergunningaanvraag door een burger altijd elektronisch kan worden ingediend. Het bestuursorgaan kan dat dan niet meer weigeren en is verplicht een elektronisch kanaal voor zo’n aanvraag open te stellen. Als is voorgeschreven dat een aanvraag niet schriftelijk maar in persoon moet worden gedaan, dan blijft dat gehandhaafd. Het streven is om bovengenoemde wijziging van de Awb begin 2017 in te dienen.
Vraag 16
Is het waar dat de gefaseerde uitrol van nieuwe inlogmethoden, conform de brief van 25 augustus 2016, toch pas eind 2017 zal plaatsvinden? Betreft het nu uit te rollen deel alleen de pilots?
Antwoord: Er is vanaf 2017 sprake van gecontroleerde stapsgewijze uitrol van de eID, in de vorm van naar aard en omvang afgebakende pilots.
Vraag 17
Wat zijn de concrete resultaten tot nu toe van de nationale open data agenda? Hoeveel middelen zijn hiervoor beschikbaar?
Antwoord: In de brief van 30 november 2015 (Kamerstukken 32 802 nr. 20), heb ik u geïnformeerd over de opzet van de nationale open data agenda 2016. In juni 2016 (Kamerstukken 32 802 nr. 26) heb ik u tussentijds geïnformeerd over de resultaten van de uitvoering van deze agenda:
− In de periode mei 2015 tot juni 2016 is het aantal door departementen actief beschikbaar gestelde datasets met 36% toegenomen van 1.523 tot 2.072.
− De departementen beschouwen 27 datasets als «high-value». Daarvan waren er in juni 2016 reeds 17 beschikbaar. Het gaat daarbij om datasets waarvan verwacht wordt dat zij hoge sociaaleconomische meerwaarde hebben of in hoge mate bijdragen aan de transparantie en controleerbaarheid van de overheid.
In aanvulling daarop verwijs ik u naar data.overheid.nl. waarop de actuele ontwikkeling van alle beschikbare overheidsdata inzichtelijk wordt gemaakt. De belangrijkste resultaten zijn:
− In totaal zijn per 25 oktober 2016 8.949 datasets beschikbaar. Deze worden op het portaal gerangschikt naar thema’s als «natuur en milieu» waardoor de vindbaarheid voor de gebruikers ervan wordt vergroot.
− Via de «datakalender» wordt inzicht geboden in het tempo waarmee geplande datasets daadwerkelijk beschikbaar komen. Bovendien bestaat de mogelijkheid om via het portaal dataverzoeken te doen. Op het portaal wordt overzicht gegeven van de afhandeling ervan.
− Elke dataset die via het portaal beschikbaar wordt gesteld, voldoet aan minimale kwaliteitseisen die betrekking hebben op de beschrijving ervan; hierbij wordt de internationaal overeengekomen DCAT-standaard gehanteerd.
Met uw Kamer is afgesproken dat jaarlijks de data waarover de overheid beschikt zullen worden geïnventariseerd en beschikbaar gesteld via data.overheid.nl en dat daarover aan u zal worden gerapporteerd. Hiervoor stel ik in 2017 een bedrag van 600.000 euro beschikbaar via art. 6.3 «beheer van e-overheidsvoorzieningen».
Vraag 18
Op grond waarvan kan worden geconstateerd dat het werkelijke aantal spionageaanvallen op Nederlandse overheidsinstellingen veel hoger is dan het aantal dat wordt opgemerkt?
Antwoord: De AIVD heeft in 2015 een recordaantal digitale spionageaanvallen op Nederlandse overheidsinstellingen onderkend die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. Uit onderzoek is gebleken dat overheidsinstellingen structureel doelwit zijn van omvangrijke en geavanceerde digitale spionageaanvallen die afkomstig zijn van statelijke actoren uit diverse landen. Gezien de wereldwijde omvang en toename van digitale spionage is het aantal geconstateerde incidenten ten aanzien van Nederland vrijwel zeker slechts een fractie van het werkelijke aantal.
Vraag 19
Wat moet worden verstaan onder «preventie na digitale aanvallen»? Moet preventie niet plaatsvinden vóór digitale aanvallen?
Antwoord: De AIVD informeert mogelijk getroffen organisaties op basis van detectie en onderzoek naar digitale aanvallen en adviseert deze mogelijk getroffen organisaties over schade, schadeherstel en preventieve maatregelen. Op dat moment is er vaak al sprake geweest van een digitale aanval en is de advisering gericht op preventieve maatregelen om aanvallen in de toekomst te kunnen voorkomen. Daarnaast voorziet de AIVD niet getroffen organisaties van preventief advies. Ter verhoging van de bewustwording over preventie brengt de AIVD daarnaast ook regelmatig open publicaties uit.
Vraag 20
Wanneer komt de regering met de reactie op het rapport De economische en maatschappelijke noodzaak van meer Cyber Security – Nederland Digitaal droge voeten?
Antwoord: De coördinatie binnen het kabinet op het gebied van cybersecurity berust bij de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Het rapport «De economische en maatschappelijke noodzaak van meer Cyber Security – Nederland digitaal droge voeten», dat op verzoek van de Cyber Security Raad is opgesteld, is aangeboden aan de Minister-President en de voorzitter van VNO-NCW, juist vanwege de publiek-private strekking van het advies. Het advies is waardevol voor de doorontwikkeling van de Nederlandse cybersecurity.
Vraag 21
Waarvoor is het bedrag bestemd dat in 2017 is geraamd voor de implementatie van de nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten?
Antwoord: Voor de implementatie van de nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten is door het kabinet 20 miljoen euro beschikbaar gesteld. Het bedrag is bestemd voor de financiële gevolgen voor het Rijk en het bedrijfsleven, zoals beschreven in het voorstel van de Wet zoals deze op 28 oktober 2016 bij de Tweede Kamer is ingediend (Kamerstukken II 2016/2017, 34 588, nr. 3).
Vraag 22
Waaruit blijkt dat de Minister op het terrein van decentralisaties «een krachtig beleid gericht op de bewerkstelliging van voldoende uitvoeringskracht bij met name de gemeenten» uitvoert?
Antwoord: Aan rijkszijde heb ik een verantwoordelijkheid die vooral de randvoorwaarden betreft. Daartoe voer ik beleid op bijvoorbeeld de juiste schaal, visie op de bestuurlijke verhoudingen, het beheer van het gemeentefonds, interbestuurlijk toezicht, vermindering van regeldruk, kaders voor gegevensuitwisseling en privacy en het faciliteren en bevorderen van burgerparticipatie en overheidsparticipatie. Daarnaast beschik ik over accountmanagers die bij gemeenten langs gaan om de behoefte aan ondersteuning te peilen en die de verbinding leggen met deskundigen die problemen en knelpunten op lokaal terrein kunnen helpen oplossen. In het recente kabinetsstandpunt op de vijfde rapportage van de Transitiecommissie Sociaal Domein is opgenomen dat het beleid van aandacht voor de inhoudelijke en randvoorwaardelijke thema’s en de interbestuurlijke ondersteuningsstructuur zal worden voortgezet. Hiertoe zal in partnerschap door Rijk en gemeenten een gezamenlijk programma sociaal domein worden opgesteld.
Vraag 23
Leidt de aanpak van het gebruik van geweld en intimidatie tegen politieke ambtsdragers tot inzet van extra middelen? Zo ja, onder welk artikel is dit opgenomen?
Antwoord: De aanpak van agressie en geweld tegen politieke ambtsdragers wordt de komende jaren verder gericht en geborgd. De aanpak wordt binnen het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verbonden aan de beleidsinzet op het terrein van integriteit en ondermijning. Dit in goed overleg met de beroepsverenigingen.
Vraag 24
Wanneer zal de volgende overall rapportage Sociaal Domein beschikbaar zijn, nu het zeer wenselijk is deze vóór de Verantwoordingsdag in 2017 beschikbaar te hebben?
Antwoord: Om u goed in staat te stellen een oordeel te vormen over de vorderingen van de transformatie in het sociaal domein is het essentieel dat u over de juiste en volledige gegevens over het jaar 2016 beschikt. Ik zal u de overall rapportage sociaal domein over 2016 dan ook in het najaar 2017 toesturen.
In de eerste overall rapportage sociaal domein over 2015, die ik u in mei 2016 heb toegestuurd (TK 2015–2016, 34 477 nr. 1), is voor een aantal onderdelen vooral gebruik gemaakt van gegevens over de eerste helft van 2015. Voor de financiële gegevens heb ik gebruik moeten maken van Q4-data van gemeenten (cumulatieve realisatiecijfers over de kwartalen 1 tot en met 4) die het CBS heeft bewerkt naar zo reëel mogelijke verantwoordingsinformatie over 2015. Hoewel die rapportage met de grootst mogelijke zorgvuldigheid is opgesteld, blijkt het gebruik van geschatte data het risico te dragen dat het uiteindelijke beeld over het betreffende jaar afwijkt. De uiteindelijke definitieve realisatiecijfers 2015 bleken eind oktober er dus anders uit te zien dan ik eerder in mei had ingeschat. Ik heb uw Kamer per brief van 31 oktober en per brief van 7 november over de definitieve realisatiecijfers 2015 geïnformeerd. Dit wil ik met de verantwoordingsinformatie over het jaar 2016 voorkomen door uit te gaan van definitieve realisatiecijfers.
Vraag 25
Welke stappen gaat de Minister zetten in het op orde brengen van de verantwoordingen in het sociaal domein?
Antwoord: In eerdere brieven aan uw Kamer (2) heb ik aangegeven dat vanwege het ingrijpende karakter van de decentralisatieoperatie en de nadruk op de continuïteit van zorg en ondersteuning, er knelpunten ontstonden voor het verkrijgen van een goedkeurende controleverklaring door gemeenten over het verslagjaar 2015. Ik heb u voorts geïnformeerd over de stappen die gezet zouden worden, zodat in de verantwoording over de jaren 2016 en 2017 in toenemende mate aan de normen voldaan kan worden. Ik heb opdracht gegeven voor een extern onderzoek naar de strekking van de controleverklaringen bij de gemeentelijke jaarrekeningen over 2015. Met de strekking van de controleverklaring wordt gedoeld op een goedkeurende verklaring, een verklaring met beperkingen, afkeurende verklaring of een oordeelonthouding. Ik ben in overleg met onder meer de VNG en Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) over aanvullende verbeteracties, de stand van zaken en het verder in control komen door de keten. Nog dit jaar stuur ik het onderzoek mede namens mijn collega van VWS naar uw Kamer. In de bijbehorende brief zal ik tevens ingaan op aanvullende acties, die het mogelijk moeten maken dat in toenemende mate gemeenten een goedkeurende controleverklaring krijgen
Vraag 26
Welke afspraken gaat de Minister maken om het aantal niet-goedkeurende verklaringen bij gemeenten tot een minimum te beperken?
Antwoord: Zie het antwoord op vraag 25.
Vraag 27
Welke acties gaat de Minister ondernemen, zodat de Overall monitor voldoet aan de door de Kamer gestelde eisen?
Antwoord: In uw brief van 9 juni 2015 heeft u uw wensen ten aanzien van de overall rapportage sociaal domein geuit. U heeft me gevraagd u jaarlijks, systematisch en samenhangend te informeren over het behalen van de kabinetsdoelen, de randvoorwaarden en de doelmatigheid, doeltreffendheid en kwaliteit van het beleid. In de bijlage bij de brief heeft u dat nader geëxpliciteerd met concrete vragen zoals uw vraag over de participatie, zelfredzaamheid en uw vraag naar inzicht in de financiële ontwikkeling.
U heeft gevraagd op basis van uw vragen de opzet van de overall rapportage nader te concretiseren. In mijn brief van 9 november 2015 (TK 2015–2016, 34 300 VII nr. 14) die u in het AO van december 2015 hebt geagendeerd, heb ik die concretisering gegeven. Zo is mede op basis van uw wensen gekozen voor een opzet van de rapportage in vier delen:
− inzicht in het gebruik van de sociaal domein voorzieningen en kwetsbare groepen op basis van statistisch materiaal
− inzicht in de kwaliteit van leven (sociaal domein index) door enquêtes onder burgers
− inzicht in de gemeentelijke praktijk (kwalitatief onderzoek)
− inzicht in bestuurlijke aspecten.
− De overall rapportage die ik u in mei heb toegezonden, is vanzelfsprekend vormgegeven conform de opzet en uitwerking die ik in de brief heb verwoord. Ook de rapportage over 2016 – die u in het najaar van 2017 zal ontvangen – zal voldoen aan de door u geuite wensen.
Vraag 28
Welke «verdeeltechnische redenen» kunnen beletten dat de budgetten ten behoeve van het sociaal domein in 2018 worden overgeheveld naar de algemene uitkering?
Antwoord: Om de budgetten uit de huidige integratie-uitkering sociaal domein over te kunnen hevelen, dient voldaan te worden aan de uitgangspunten die gelden voor de algemene uitkering. Op hoofdlijnen geldt bij de verdeling van de algemene uitkering dat de verdeling rekening moet houden met kostenverschillen tussen gemeenten. De middelen in het gemeentefonds zijn vrij besteedbaar en daarom is het ook van belang dat de verdeling niet te gedetailleerd is en op een globale wijze tot stand wordt gebracht. Dit om te voorkomen dat er invloed uitgaat van het verdeelmodel op het gemeentelijk beleid. Vice versa geldt dat de uitkomst van het verdeelmodel niet afhankelijk is van het gevoerde gemeentelijke beleid. Ook dienen de verdeelmodellen die binnen de algemene uitkering worden gehanteerd in dynamisch opzicht (over een langere periode) aan te sluiten op de gemeentelijke kostenpatronen. De bovengenoemde verdeeltechnische criteria kunnen overheveling naar de algemene uitkering in de weg staan, omdat de huidige verdeling van de budgetten in het sociaal domein hier nog niet (volledig) aan voldoet.
Vraag 29
Welke knelpunten worden in de praktijk ervaren bij de decentralisaties in het sociaal domein?
Antwoord: In zijn algemeenheid gesproken constateert het kabinet in navolging van de Transitiecommissie Sociaal Domein dat de transformatie in het sociaal domein in veel opzichten nog moet beginnen. Om deze transformatie een impuls te geven, heeft het kabinet besloten om gezamenlijk met de gemeenten een programma sociaal domein op te stellen. Signalen dat de systeemwereld en de leefwereld schuren en oplossingen in de weg staan, moeten daarbij serieus worden genomen en nader worden geanalyseerd. Met de City deal Inclusieve Stad werken Rijk en gemeenten samen om de mogelijkheden, maar ook de belemmeringen en obstakels, voor een domeinoverstijgende aanpak in kaart te brengen.
Vraag 30
Welke van de economische opgaven moeten volgens de regering in eerste instantie op regionaal niveau worden aangepakt?
Antwoord: Voor het versterken van de economie is de regio steeds vaker het relevante schaalniveau. Regio's of regionale samenwerkingsverbanden hebben, in samenspraak met de regionaal maatschappelijke partners een goed beeld van wat nodig is om hun economische opgaven aan te pakken. Regio's zijn verschillend en daardoor zullen per regio ook de opgaven verschillen. Uit de praktijk van regionaal economische samenwerking en de literatuur hierover, blijkt dat er wordt samengewerkt op verschillende thema’s (en de relaties daartussen) zoals verkeer en vervoer, ruimtelijke ordening, arbeidsmarkt, onderwijs, cultuur en woningaanbod. De inzet op deze thema’s op regionaal niveau houdt verband met het beleid, de regelingen en de middelen op nationaal niveau. Dat vraagt van het rijk om een goed partnerschap met de regio’s teneinde de economische opgaven gezamenlijk aan te kunnen pakken.
Vraag 31
Uit welke post wordt een eventueel referendum gefinancierd, nu op het overzicht van budgettaire gevolgen van het beleid 0 euro is opgenomen voor raadgevende referenda?
Antwoord: Als op grond van de Wet raadgevend referendum een referendum moet worden georganiseerd, zal het kabinet op dat moment middelen vrij maken die nodig zijn voor de uitvoering daarvan.
Vraag 32
Wat betekent het meerjarig visiedocument van de AIVD voor de bekostigingssystematiek van de veiligheidsdienst?
Antwoord: Het meerjarig visiedocument betreft een toezegging in de bestuurlijke reactie van het kabinet op het rapport van de Algemene Rekenkamer van 27 augustus 2014 (Kamerstukken 2014Z14886). Het visiedocument van de AIVD geeft richting aan de doorontwikkeling van de organisatie in de komende jaren. De concrete uitwerking hiervan krijgt zijn beslag in de jaarplannen van de AIVD en de zogenaamde jaarplanbrief die met de Tweede Kamer wordt gedeeld. De bekostiging van de AIVD vindt plaats vanuit de toegekende middelen in de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Vraag 33
Wat wordt de taakomschrijving van de gezamenlijke unit Veiligheidsonderzoeken van de AIVD en Militaire Inlichtingen- en veiligheidsdienst (MIVD)?
Antwoord: De taakomschrijving betreft het verrichten van veiligheidsonderzoeken, zoals bedoeld in de Wet veiligheidsonderzoeken. De uitvoering vindt plaats in één gezamenlijke unit Veiligheidsonderzoeken voor de AIVD en MIVD, in het verlengde van aanbevelingen van de Commissie evaluatie Wiv 2002 (Tweede Kamer 2013–2014, 33 820, nr. 1).
Vraag 34
Hoe komt de bescherming van de rechten van burgers tegen ongewenste aspecten van digitalisering tot uiting in het beleid?
Antwoord: Ik deel de zorg met de Kamer dat digitalisering ongewenste effecten kan hebben op fundamentele rechten van burgers. Daarom wordt op zowel Europees als nationaal niveau ingezet op het beschermen van deze rechten. Een concreet Europees voorbeeld van overheidsingrijpen is de invoering van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Deze wetgeving leidt tot een aantal nieuwe waarborgen voor burgers, zoals het recht op vergetelheid. Ook op nationaal niveau wordt ingegrepen. Een voorbeeld hiervan is de Wet Meldplicht Datalekken. Deze wet leidt er toe dat bedrijven en overheden extra alert zijn op het beveiligen van de persoonsgegevens die zij houden.
Vraag 35
Op welke wijze wordt gemeten of de doelen van artikel 6, veilige digitale voorzieningen voor efficiënt dienstverlening aan de burger, door de inzet van het eID-stelsel en e-overheidsvoorzieningen gehaald worden?
Antwoord: Door middel van de monitor Generieke Digitale Infrastructuur worden de aansluitingen op de voorzieningen en het feitelijk gebruik in beeld gebracht. Op 18 oktober 2016 is de meest recente monitor GDI op rijksoverheid.nl gepubliceerd. Voor het eind van dit jaar zal ik deze monitor, als onderdeel van de jaarlijkse voortgangsbrief Digitaal 2017, naar de Tweede Kamer zenden.
Open beveiligingsstandaarden, die op de verplicht toe te passen «pas-toe-of-leg-uit»-lijst met open standaarden staan, worden gemonitord door het Forum Standaardisatie. Opname van dergelijke standaarden betekent dat nieuw aangekochte of ontwikkelde computersystemen bij gemeenten en andere overheden eraan moeten voldoen. Dit draagt bij aan verbetering van de beveiliging van digitale voorzieningen.
Vraag 36
Op welke wijze wordt gemeten of de ontwikkeling van voorzieningen op het ICT-gebied voldoende aansluit op de behoeften van degenen die minder of niet digivaardig zijn?
Antwoord: Organisaties bepalen zelf hoe zij de ontwikkeling van voorzieningen op ICT gebied ter hand nemen, inclusief onderzoek naar gebruikersvriendelijkheid bijvoorbeeld door gebruik te maken van proefpersonen. Logius en andere grote uitvoeringsorganisaties maken daarvan gebruik. Een aantal overheidsorganisaties heeft op initiatief van Gebruiker Centraal, de community van overheidsprofessionals voor digitale dienstverlening, een aantal ontwerpprincipes voor digitale informatievoorziening en diensten onderschreven. Het vierde principe uit dat manifest voor ontwerpprincipes betreft onderzoek naar de behoeftes, wensen, vaardigheden en het gedrag van gebruikers. Dat zorgt er bijvoorbeeld voor dat er inzicht is in hoe gebruikers systemen gebruiken: onderweg, mobiel, thuis, op hun werk. Het principe vraagt aannames te toetsen en aan te passen aan nieuwe inzichten. De website http://www.gebruikercentraal.nl/ontwerpprincipes geeft ook tips hoe dat te doen. Omdat de activiteiten en de website van Gebruiker centraal helpen om in overheidsorganisaties stappen te kunnen zetten voor een betere dienstverlening ondersteun ik hun activiteiten en website financieel tot eind 2017.
Vraag 37
Op welke manier worden lagere overheden ondersteund in het uitvoeren van de BRP?
Antwoord: Door middel van circulaires, workshops, factsheets en andere informatie op de website van de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG, de beheerder van de BRP) worden gemeenten voorgelicht over de werking en het correct bijhouden van de BRP. Het Contactcentrum van RvIG is alle werkdagen bereikbaar voor vragen en nadere uitleg. BZK organiseert werkgroepen en overleggen waar gemeenten elkaar en de gebruikers van de gegevens treffen om ervaringen uit te wisselen en eventuele knelpunten op te lossen. Daarnaast verzorgt RvIG 24 uur per dag, 7 dagen per week de meer technische ondersteuning van gemeenten en gebruikers van de BRP bij de afhandeling van het berichtenverkeer.
Een wettelijk verplicht ondersteuningsinstrument is de zogenaamde kwaliteitsmonitor. Dit is een jaarlijkse kwaliteitsmeting die deels bestaat uit een zelfevaluatie op de bijhoudingsprocessen bij gemeenten en deels uit een bestandscontrole op de gegevens. De bestandscontrole wordt door de RvIG uitgevoerd op de consistentie en integriteit van de in de centrale voorziening opgeslagen gegevens. De resultaten daarvan meldt RvIG aan de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten. Zo nodig wordt door RvIG een monitoring en begeleidingstraject opgezet met die gemeenten die minder goed scoren in de kwaliteitsmonitor. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) houdt toezicht op de uitvoering van de wet door gemeenten. Indien de resultaten uit de monitor daartoe aanleiding geven, kan het AP handhavend optreden.
Gemeenten kunnen deelnemen aan de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit (LAA), die sinds april 2016 structureel wordt uitgevoerd. De LAA is een aanpak waarbij door middel van interbestuurlijke en intersectorale samenwerking de adreskwaliteit in de BRP wordt bevorderd en adresgerelateerde fraude wordt voorkomen en bestreden. Deelnemende gemeenten ontvangen via BZK risicogerichte signalen uit de BRP en signalen van deelnemende afnemers van de BRP, die wijzen op twijfel over de bewoning van een adres. De instrumenten voor gemeenten bestaan uit een applicatie en tablets voor het adresonderzoek. Het advies aan gemeenten betreft werkinstructies, overleg, inhoudelijke ondersteuning en deelname aan een kennisomgeving. BZK stimuleert gemeenten tot deelname aan de LAA met informatie en bijeenkomsten.
Vraag 38
Wat is de oorzaak van het feit dat ten opzichte van 2017 op artikel 6.1, 6.2, 6.3 en 6.5 (budgettaire gevolgen van beleid) de bedragen in 2018 met ongeveer 40–50% dalen? Hoe kunt u met minder budget toch de doelen realiseren?
Antwoord: Voor het realiseren van de vermindering van merkbare regeldruk (artikel 6.1) zijn geen aanvullende middelen nodig. Op het vlak van burgers en professionals is reeds een voldoende aandeel in het behalen van de totale doelstelling van de vermindering van regeldruk á 2,5 miljard euro geleverd. Er is per oktober 2015 een reductie van 592 miljoen euro voor burgers en professionals gerealiseerd en in totaal 900 miljoen euro geprognosticeerd. Voor de rest van de kabinetsperiode ligt het accent op de vermindering van merkbare, dat wil zeggen niet te kwantificeren, regeldruk voor burgers.
De bedragen voor de ontwikkeling van e-overheidsvoorzieningen (artikel 6.2) zijn in 2017 hoger vanwege de aanvullende middelen voor de Impuls eID.
De bedragen van artikel 6.3 voor 2017 zijn inclusief de middelen van de Aanvullende Post GDI (ad 50 miljoen euro). Voor 2018 en verder zijn deze middelen wel voorzien op de begroting van BZK, maar nog niet overgeheveld van de AP naar de begroting van BZK. Deze werkwijze is afgesproken binnen de governance van de GDI en geeft het Nationaal Beraad Digitale Overheid de gelegenheid om jaarlijks te kunnen sturen op de inhoud en financiën van de voorzieningen.
Tot slot is er bij artikel 6.5 minder budget beschikbaar vanwege afloop van trajecten, zoals toegelicht bij de beantwoording van vraag 39.
Vraag 39
Waarom gaat de bijdrage voor beleid BRP en reisdocumenten in 2017 naar nul, terwijl het project uitloopt?
Antwoord: De bijdrage waaraan wordt gerefereerd staat los van de operatie BRP en het beheer van de BRP. De bijdrage gaat over de permanente monitoring voor het voorkomen van dubbele inschrijvingen in de BRP en het project Versnelling eerste Inschrijving Vergunninghouders in de BRP (VEIV). Het project VEIV wordt in 2016 afgerond. De Landelijke Aanpak Adreskwaliteit wordt bekostigd vanuit begrotingsartikel 6.2. De permanente monitoring voor het voorkomen van dubbele inschrijvingen in de BRP is in 2016 gestart en ontwikkeld. Hiervoor worden in 2017 geen kosten meer geraamd.
Vraag 40
Waarom gaat het budget voor aanpak fraudebestrijding Logius naar nul?
Antwoord: Bij de voorzieningen waarbij voorkomen van fraude, misbruik en oneigenlijk gebruik onderdeel is van de normale zorgplicht is dit in de reguliere opdrachten en binnen de beschikbare kaders van deze voorzieningen opgenomen.
Vraag 41
Waarom gaat het budget voor ontwikkeling van e-overheidsvoorzieningen na 2017 fors omlaag, terwijl de uitrol eID pas in 2018 start?
Antwoord: Zie het antwoord op vraag 38.
Vraag 42
Welk bedrag wordt gealloceerd aan de uitrol van de eID-voorzieningen?
Antwoord: Binnen het budget ontwikkeling van e-overheidsvoorzieningen is in 2017 15,4 miljoen euro beschikbaar voor het programma impuls eID. Daarnaast is er vanuit de GDI 3,2 miljoen euro beschikbaar gesteld voor dit ontwikkeltraject.
Vraag 43
Hoe komt het credo «digitaliseren met verstand» in het beleid tot uiting?
Antwoord: «Digitaliseren met verstand» is het credo waarmee ik invulling geef aan de ambitie uit het regeerakkoord om de digitale dienstverlening aan burgers en ondernemers te versterken. Met dat credo wordt bedoeld dat digitalisering een middel is en geen doel op zich. De kosten en baten van het digitaliseren van een dienstverleningsproces moeten goed tegen elkaar afgewogen worden. Ook niet-financiële kosten en baten kunnen een reden zijn om (vooralsnog) af te zien van het digitaliseren van bepaalde processen. Zo is ook persoonlijk contact essentieel voor diverse vormen van dienstverlening, bijvoorbeeld in het sociale domein.
Vraag 44
Op welke wijze wordt de integrale benadering van informatieveiligheid gewaarborgd, als iedere organisatie zelf verantwoordelijk is voor deze informatieveiligheid?
Antwoord: Wanneer een overheidsorganisatie persoonsgegevens verwerkt, dient die organisatie op basis van artikel 13 Wet bescherming persoonsgegevens een passend beveiligingsniveau te garanderen. De richtsnoeren van het College bescherming persoonsgegevens (thans Autoriteit persoonsgegevens) uit 2013 die hierop van toepassing zijn, schrijven voor dat de bewaker encryptie (versleuteling) toe dient te passen bij verzending van persoonsgegevens via het internet. De organisatie is zelf verantwoordelijk voor het naleven van de wettelijke eisen om de persoonsgegevens te beschermen. De autoriteit Persoonsgegevens ziet daarop toe. Bovenop deze wettelijke plicht hebben overheden zich gecommitteerd aan een op de Code voor Informatiebeveiliging (NEN-ISO(IEC 27002:2007 nl) gebaseerde baseline per sector of overheidslaag, zoals NEN7510 (in de zorg), BIR (voor het Rijk), BIG (voor gemeenten), BIWA (voor waterschappen), of IBI (voor provincies).
Vraag 45
Hoe is het bedrag van 15,4 miljoen euro voor uitrol van middelen en ontwikkeling van eID opgebouwd?
Antwoord: Voor de inrichting van de toelatingseisen en het toezicht is 3,4 miljoen euro geraamd en voor de ontwikkeling publieke eID middelen DigiD Hoog 12,0 miljoen euro.
Vraag 46
Is de Baseline Informatiebeveiliging inmiddels volledig geïmplementeerd?
Antwoord: Ik ben voornemens om tot een baseline informatiebeveiliging (BIO) voor de gehele overheid te komen, die de huidige baselines binnen de overheid (zie het antwoord op vraag 44) verenigt. Dat voornemen wordt gedragen door alle overheidslagen. Naar verwachting zou deze BIO in 2017 gereed moeten zijn waardoor vanaf 2018 vervanging van de huidige baselines door de BIO plaats kan vinden.
Vraag 47
Hoeveel gemeentes werken inmiddels met ENSIA («Eenduidige Normatiek Single Information Audit»)?
Antwoord: Het project ENSIA bevindt zich in een pilotfase met 7 deelnemende gemeenten, te weten Edam/Volendam, Het Bildt, ’s-Hertogenbosch, Arnhem, Zaanstad, Zeewolde, Tiel. De pilot loopt van 18 augustus 2016 tot 13 december 2016. Het Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten (KING) gaat een impactanalyse met betrekking tot ENSIA uitvoeren en zal vervolgens een projectplan opstellen over hoe ENSIA kan worden ingevoerd bij de gemeenten en bij de betrokken departementen.
Vraag 48
Welke aanvullende maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat er in de keten ruimte wordt gelaten voor het plegen van fraude en het niet juist gebruiken van persoonsgegevens?
Antwoord: De aanpak van fraude vraagt samenwerking tussen verschillende partijen. Met de rijksbrede aanpak fraude is hieraan in deze kabinetsperiode een extra impuls gegeven. Eind van dit jaar zal de Kamer hierover een uitgebreide voortgangsrapportage ontvangen.
Vanuit mijn verantwoordelijkheid zijn diverse maatregelen genomen om te voorkomen dat er in de keten fraude kan worden gepleegd door het maken van misbruik van persoonsgegevens:
– Met de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit worden gemeenten inhoudelijk en financieel ondersteund bij risicogericht adresonderzoek. Juist omdat zoveel uitvoeringsorganisaties hun beslissingen baseren op de gegevens in de BRP is dit een interdepartementaal breed gedragen traject.
– Er is budget beschikbaar gesteld aan de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken om een daarop gericht scholingsaanbod – het in staat zijn om adres- en identiteitsfraude te herkennen en te voorkomen – voor gemeenteambtenaren te ontwikkelen en uit te voeren.
– Het ministerie organiseert daarnaast samen met gemeenten (netwerk)bijeenkomsten voor gemeentesecretarissen om hun te informeren over hun verantwoordelijkheden en mogelijkheden om hun ambtenaren te ondersteunen bij de aanpak van fraude.
Vraag 49
Hoe wordt gemeten of de overheid voldoende en goed gekwalificeerde, integere medewerkers en politieke ambtsdragers heeft tegen verantwoorde kosten?
Antwoord: Vanuit verschillende gremia wordt gemeten en onderzocht of de overheid voldoende en goed gekwalificeerde, integere medewerkers en politieke ambtsdragers heeft. Zo heeft het SCP in 2015 het rapport «Public sector achievement in 36 countries» gepubliceerd, waarin de prestaties van de publieke sector internationaal worden vergeleken. Interessant is ook de OESO publicatie Government at a glance uit 2015. Uit beide publicaties blijkt dat Nederland in vergelijking met andere landen zeer goed presteert op de ranglijsten van democratie en goed bestuur. Nederland behoort tot de top 10, zowel wat betreft de output als wat betreft het democratisch proces (integriteit en good governance), tegen relatief lage kosten. Dat is iets om trots en zuinig op te zijn, vanuit de wetenschap dat goed bestuur economische groei en welzijn bevordert.
De integriteit van medewerkers, politieke ambtsdragers en hun organisaties wordt daarnaast vierjaarlijks gemeten met de monitor integriteit openbaar bestuur. De laatste meting is van 2016 en de resultaten van die monitor ontvangt u voor de begrotingsbehandeling.
Vraag 50
Waarom worden de uitgaven op artikel 7.1 voor het programma Veilige Publieke Taak in 2017 teruggebracht tot 0, en de zorg voor politieke ambtsdragers verminderd?
Antwoord: Omdat het programma Veilige Publieke Taak als zodanig in 2016 wordt beëindigd, zijn hier voor het jaar 2017 geen uitgaven opgenomen op artikel 7.1. In afstemming met de betrokken organisaties vindt nu een evaluatie plaats van het programma Veilige Publieke Taak. Naar verwachting zal deze in het eerste kwartaal van 2017 gereed zijn. Op basis van deze evaluatie wordt bezien op welke wijze de belangrijkste resultaten van het programma kunnen worden geborgd.
Ondanks beëindiging van het programma Veilige Publieke Taak gaat de aanpak van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak de komende jaren door, zoals vorig jaar met uw Kamer is gecommuniceerd3. Hiertoe voer ik op dit moment een verkenning uit naar de vormgeving van een voorziening voor veilig en integer bestuur. Deze voorziening moet zorg gaan dragen voor het in samenhang en gezamenlijkheid aanbieden van kennis en instrumentarium op thema’s als veiligheid (Veilige Publieke Taak), bestuurlijke integriteit en ondermijning om te komen tot een optimale ondersteuning van politieke ambtsdragers op deze thema’s en om hen handelingsperspectief te bieden. Zie ook het antwoord op vraag 23.
Vraag 51
Wat moet worden verstaan onder «de mensen achter de politiek»?
Antwoord: Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ondersteunt gemeenten om hun inwoners kennis te laten maken met de lokale democratie en gemeentepolitiek. Dit gebeurt onder andere door gemeenten te faciliteren bij het aanbieden van een cursus Politiek Actief aan hun inwoners. Met deze cursus (via ProDemos) krijgen inwoners de gelegenheid kennis te maken met de gemeentepolitiek en de mensen die daar een belangrijke rol in spelen: hun lokale volksvertegenwoordigers en bestuurders. Inwoners leren hoe de gemeente en gemeentepolitiek in elkaar zit, worden onder andere uitgenodigd op het gemeentehuis en maken persoonlijk kennis met «de mensen achter de politiek»: hun burgemeester, wethouders en raadsleden, maar ook met gemeente ambtenaren, zoals de griffier en/of gemeentesecretaris uit hun gemeente.
Vraag 52
Waarom gaat het budget ICT voor het kerndepartement in 2017 naar nul?
Antwoord: Dit budget ICT betreft enkel het budget voor ICT van de uitvoeringsorganisatie Doc-Direkt. Ten tijde van het opstellen van de ontwerpbegroting is er nog geen goed zicht op de inkomsten van Doc-Direkt, afkomstig is van departementen en andere opdrachtgevers. In het voorjaar is dit beeld bekend en worden de ontvangsten en alle budgetten, waaronder het ICT budget aan de 1e suppletoire begroting toegevoegd of aangepast. Vanwege deze systematiek is voor het ICT-budget in de ontwerpbegroting voor 2017 geen uitgave opgenomen.
Vraag 53
Wat is de reden van de sterke vermindering van apparaatuitgaven?
Antwoord: In de Ontwerpbegroting wordt geen rekening gehouden met de jaarlijkse verrekening van de standaard dienstverlening tussen de baten-lastenagentschappen. Jaarlijks wordt bij 1e suppletoire begroting de omvang bepaald en worden zowel de ontvangsten als de uitgaven verhoogd. In 2016 was dit 65 miljoen euro. Dit verklaart de daling van 2016 naar 2017.
Vraag 54
Waarom is de post Koninklijk Paleis Amsterdam vanaf 2018 op 0 euro gesteld?
Antwoord: De Stichting Koninklijk Paleis te Amsterdam ontvangt op grond van een subsidieregeling jaarlijks de in de begroting genoemde subsidie. Deze subsidieregeling is in 2018 niet langer van kracht, waarbij de subsidie voor 2017 reeds aan de Stichting Koninklijk Paleis is toegekend. Er is momenteel voor mij geen aanleiding om de subsidieregeling, althans in de huidige vorm, voort te zetten. Daarom is vanaf 2018 deze post niet meer voorzien. In afstemming met de Stichting Koninklijk Paleis wordt een evaluatie uitgevoerd.
Vraag 55
Wat is de doelstelling van de Digicommissaris? Is deze doelstelling behaald en zo ja, op welke wijze?
Antwoord: De Digicommissaris heeft bij instelling als opdracht gekregen: beleidsontwikkeling en vernieuwing aan te jagen op het terrein van de Digitale Overheid, daarmee de totstandkoming van (voorzieningen voor) de Digitale Overheid te bevorderen, het beheer van essentiële digitale voorzieningen te borgen en het gebruik van die voorzieningen te stimuleren. Om dit fundament te leggen heeft de Digicommissaris een interbestuurlijke governance ingericht vanuit helderheid over rollen, verantwoordelijkheden en in samenhang met de overige onderdelen van digitale infrastructuur.
Daarnaast is in 2015 dekking gevonden voor de op dat moment bestaande financiële tekorten. Ook zijn er spelregels opgesteld welke leidend zijn voor mogelijke financiële vraagstukken die spelen op de voorzieningen. Op dit moment werkt de Digicommissaris daarbij aan een structureel en sluitend financieringsvoorstel voor de GDI.
Vraag 56
Waarom bedraagt de inhuur bij de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG) 25 procent van de totale personeelskosten?
Antwoord: Uit het verleden is gebleken dat ICT functies moeilijk worden ingevuld; ik ben echter bezig om de benodigde ICT kennis en expertise te verambtelijken. Eind 2015 is voor de RvIG de afspraak gemaakt dat zij 66 fte verambtelijken. Dit zijn fte die nu vooral bestaat uit externe inhuur. Inmiddels is 70% van de te verambtelijkte fte gerealiseerd. Naar verwachting zal hierdoor het percentage externe inhuur dalen.
Vraag 57
Wat heeft het overleg binnen het Bestuurlijk overleg Financiële verhoudingen tot nu toe opgeleverd over het tegengaan van overschrijdingen door gemeenten van de macronorm voor de OZB?
Antwoord: In het Bestuurlijk overleg Financiële verhoudingen worden de oorzaken van een eventuele overschrijding van de macronorm besproken. Zo nodig neemt het Rijk daarop maatregelen. Zo is in 2016 besloten de overschrijding in mindering te brengen op de macronorm voor 2017. Dit is aan de gemeenten bekend gemaakt via de meicirculaire van het gemeentefonds. Het karakter van een bestuurlijke afspraak houdt in dat geen juridisch afdwingbare verplichting wordt opgelegd. Gemeenten zijn autonoom bevoegd om de hoogte van hun belastingen te bepalen. De macronorm is in 2014 geëvalueerd (TK 2014–15, nr 34 000B, nr. 5). Conclusie was en is dat een definitieve beslissing over de macronorm als instrument het beste plaats kan vinden in het bredere traject van een herziening van het lokale belastinggebied.