Vastgesteld 21 december 2016
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Veiligheid en Justitie over de brief van 23 mei 2016 over de rapportagebrief Internationale Misdrijven 2015 (Kamerstuk 34 550 VI, nr. 89).
De vragen en opmerkingen zijn op 3 november 2016 aan de Minister en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie voorgelegd. Bij brief van 19 december 2016 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Ypma
De griffier van de commissie, Hessing-Puts
I. |
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties |
2 |
||
1. |
Inleiding |
2 |
||
2. |
Cijfermatige rapportage |
3 |
||
2.1 |
Strafrechtelijke gegevens |
3 |
||
2.2 |
Vreemdelingenrechtelijke gegevens |
4 |
||
3. |
Voortgang ketenbrede strategie voor de aanpak van internationale misdrijven |
6 |
||
3.1 |
Ketenbrede samenwerking |
6 |
||
3.2 |
Internationale samenwerking |
6 |
||
3.3 |
Het verbeteren van het juridische instrumentarium |
7 |
||
II. |
Reactie van de Minister en Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie |
7 |
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de rapportagebrief Internationale Misdrijven 2015. Zij hebben bewondering en waardering voor de werkzaamheden van de medewerkers die zich bezighouden met internationale opsporingsonderzoeken, wetende dat dergelijke processen energie, tijd en geduld kosten. Dit is zeker het geval bij het opsporingsonderzoek MH-17. Deze leden hebben enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de jaarlijkse rapportagebrief over de aanpak van internationale misdrijven. Deze leden zullen met name ingaan op de vreemdelingendossiers waarin artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen, die ditmaal speciale aandacht kregen in de rapportagebrief.
Uitlevering verdient de voorkeur boven berechting in Nederland, zo is te lezen in de rapportage. Voornoemde leden onderstrepen de achterliggende gedachte dat in dat land doorgaans het bewijs ligt en de procesdeelnemers zijn ingevoerd in taal, cultuur en achtergronden van de gebeurtenissen. In bepaalde situaties kan dit echter niet aan de orde zijn. Kunt u aangeven of dit in toenemende mate het geval is? Zo ja, wat is daarvan de oorzaak?
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de rapportagebrief Internationale Misdrijven 2015. Nederland mag geen veilige haven zijn voor oorlogsmisdadigers en vluchtelingen zouden niet bang hoeven zijn hun voormalig beul hier op straat tegen te komen. De inzet is en moet blijven oorlogsmisdadigers, met respect voor hun mensenrechten, te vervolgen en te veroordelen. De mate waarin Nederland inzet op internationale samenwerking stemt deze leden positief. Dergelijke misdaden kunnen vaak alleen worden opgelost indien wordt samengewerkt. De verschillende initiatieven die voortkomen uit de inspanningen van Nederland worden door deze leden toegejuicht.
Oorlogsmisdadigers moeten zoveel mogelijk in eigen land worden berecht om zo gerechtigheid en waarheidsvinding in de betreffende landen waar de misdaden hebben plaatsgevonden te bevorderen. De leden van de SP-fractie zijn het er dan ook mee eens dat er zoveel mogelijk aan uitleveringsverzoeken tegemoet gekomen wordt, mits de eerbiediging van de mensenrechten gegarandeerd is. Soms moet vervolging en veroordeling onder andere wegens de eerbiediging van de mensenrechten in Nederland plaatsvinden. Het is dan ook enigszins verontrustend te lezen dat er acht jaar is ingezet op vervolging en dit tot dusverre slechts twee veroordelingen tot gevolg heeft. Deze leden ontvangen graag een reflectie op dit lage aantal. Hoeveel capaciteit is er beschikbaar voor dergelijke zaken en is het wellicht noodzakelijk het aantal beschikbare fte’s te verhogen?
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Rapportagebrief Internationale Misdrijven.
Opsporingsonderzoeken in Nederland
De leden van de VVD-fractie merken op dat ten opzichte van 2014 het aantal opsporingsonderzoeken zo goed als gelijk is gebleven. Is er feitelijk maar een dergelijk aantal opsporingszaken? Zo nee, wat is de oorzaak dat opsporingszaken niet in behandeling worden genomen? Kan het Team Internationale Misdrijven (TIM) het werk aan? Ook indien het aantal opsporingsonderzoeken in de toekomst eventueel zal toenemen? Is de verwachting dat dit zal toenemen?
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het TIM een uitermate belangrijke rol speelt. Deze leden hebben daarover een aantal vragen. Waarom is het aantal opsporingsverzoeken in 2015 nagenoeg gelijk gebleven (16) als in 2014 terwijl er in 2015 wel 24 1F-dossiers zijn binnengekomen? Wat voor redenen zijn er voor oplegging van een dossier? Hoe kunnen die worden weggenomen? Uit hoeveel fte bestaat het TIM? Uit wat voor soort expertise is het TIM opgebouwd? Hoeveel fte van het TIM wordt besteed aan het opsporingsverzoek naar het neerstorten van de MH17? In hoeverre wordt er gebruikt gemaakt van sociale media en het internet in ruime zin als bron? In hoeverre is er bij het TIM expertise aanwezig om informatie over deze «hot conflicts» te verkrijgen? Is er een groot verschil in werkwijze tussen het verkrijgen van informatie over «cold cases» en deze lopende conflicten? Wat voor consequenties heeft dit voor de werkwijze en de expertise van het TIM?
Aangiftes
Hoe verklaart u dat er maar één aangifte over internationale misdrijven is gedaan in 2015? De leden van de D66-fractie zijn van mening dat er in vluchtelingenstroom vele getuigen van internationale misdrijven moeten zitten. In hoeverre worden getuigenissen bij asielzoekers opgehaald?
Cijfermatige gegevens 1F en niet 1F-zaken Landelijk Parket
De leden van de VVD-fractie vinden dat de veroordeling van verdachten van internationale misdrijven een afschrikwekkende werking heeft. Maar, zij lezen dat een opsporingsonderzoek lang kan duren door allerlei (logische) redenen, zoals de complexiteit en arbeidsintensiviteit. Niettemin moeten zaken voortvarend aangepakt worden. Graag vernemen deze leden of hier nog verbeteringen door te voeren zijn en welke stappen er gezet dienen te worden om een efficiëntieslag te realiseren.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat de Minister stelt dat de aanpak van internationale misdrijven complex en arbeidsintensief is. Kunt u toelichten waar de vereiste capaciteit van medewerkers inzake deze opsporingsactiviteiten met name op ingezet wordt?
Artikel 1F Vluchtelingenverdrag
De leden van de PvdA-fractie merken op dat een vreemdeling in beroep kan gaan tegen een 1F-tegenwerping. Hoe vaak werd hiervan gebruik gemaakt en hoe vaak is in hoger beroep besloten voor het intrekken van de 1F-status?
De leden van de D66-fractie lezen dat artikel 1F niet een uitsluitend Nederlandse rechtsregel betreft. Hoe passen andere EU-lidstaten een soortgelijke bepaling als artikel 1F toe?
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), Unit 1F
De leden van de VVD-fractie lezen dat een onderzoek van de Unit 1F kan resulteren in het voortijdig afbreken van het onderzoek. Dit door bijvoorbeeld het vertrek van een vreemdeling uit Nederland. Indien duidelijk is waar de vreemdeling naartoe is gegaan, worden de resultaten uit het onderzoek dan gedeeld met het land waar de vreemdeling zich bevindt? Zo ontloopt de vreemdeling een (mogelijke) vervolging niet en gaat er geen werk verloren. Unit 1F is tevens alert op actualiteiten en treedt proactief op. Dit betreft onder meer het monitoren en screenen van asielzoekers uit Arabische landen, om te voorkomen dat personen naar Nederland komen die ernstige misdrijven hebben gepleegd. De aan het woord zijnde leden vragen wat de resultaten zijn. Hoeveel van deze personen zijn tegengehouden?
De leden van de PvdA-fractie merken op dat de 1F Unit onderzoek doet naar vreemdelingen van wie er aanwijzingen bestaan dat zij mogelijk een 1F-gedraging op hun naam hebben staan. In de brief staat dat deze onderzoeken kunnen plaatsvinden in het kader van een asielprocedure, maar ook naar aanleiding van een verzoek tot naturalisatie of de aanvraag van een reguliere vergunning. Hoe vaak komt het voor dat een 1F-status toe wordt gekend naar aanleiding van een verzoek tot naturalisatie? Deze leden achten het namelijk onwenselijk dat toekenning pas in dat stadium gebeurt. Niet alleen uit oogpunt van de bescherming van de samenleving, maar ook vanuit oogpunt van de vreemdeling. Zeker ook als er gezinsleden van de vreemdeling mee gemoeid zijn. Voornoemde leden zou ook graag horen hoe vaak reeds verleende verblijfsvergunningen asiel en regulier op grond van artikel 1F worden ingetrokken.
In de jaarrapportage wordt ingegaan op de procedure tot ongewenst verklaring en het opleggen van inreisverboden. Kunt u toelichten hoe de procedure tot ongewenst verklaring van de Unit 1F er uit ziet?
De leden van de SP-fractie merken op dat Nederland in 2015 te maken had met een grote instroom asielzoekers. Zij vinden het goed dat er snel gereageerd is met extra trainingen op 1F. Nu de instroom weer gedaald is en er een aantal contracten bij de IND niet verlengd wordt vragen deze leden wat er zal gebeuren met de 1F-expertise en in welke mate de Unit 1F zal veranderen qua fte’s en samenstelling. Hebben inmiddels alle IND-medewerkers een 1F-training gehad? Net als in 2015 constateren voornoemde leden dat hoewel er geen enkele aanslag heeft plaatsgevonden in Nederland en aan een laag aantal vluchtelingen 1F is tegengeworpen de angst regeert. Op welke manier gaat u niet alleen de IND uitrusten om 1F’ers te herkennen maar ook het publiek hiervan informeren?
Project «Arab Spring and Beyond. Safeguarding the Integrity and Acceptance of International Protection»
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de resultaten van het «Arab Spring and beyond»-project. Het doel was onder meer het ontwikkelen van producten en diensten die de gespecialiseerde medewerkers van Unit 1F ondersteunen en de aanwezige kennis, expertise en informatie verder uitbouwen en beter ontsluiten.
Kunt u toelichten wat er, onder de noemer «versterken informatiepositie» precies bedoeld wordt met internationale samenwerking? Op welke manier werd kennis en informatie uitgewisseld, met welke landen en welke inzichten heeft dit opgeleverd? Hebben andere Europese landen ook een soortgelijke Unit1F en wat zijn hun ervaringen?
De leden van de D66-fractie vragen hoe er bijzondere aandacht besteed is aan het monitoren en screenen van de instroom van asielzoekers uit Arabische landen. Hoe valt dit te rijmen met de kritische rapporten van de Inspectie Veiligheid en Justitie die alarmerendere rapportages publiceerde over de screening en monitoring van de instroom? Wat voor producten zijn er ontwikkeld voor hoor- en beslismedewerkers voor de landen Libië, Irak en Syrië? Welke concrete resultaten heeft de «Awareness tour» opgeleverd? Deze leden vragen of het niet meer resultaat heeft om een permanent meldpunt op alle opvanglocaties in te stellen. Kunt u daar op reageren? Zijn er nareis verzoeken afgewezen op basis van artikel 1F?
Project herbeoordeling Afghanen met een 3 EVRM-beletsel
De leden van de D66-fractie hebben nog steeds bezwaren tegen de collectieve toepassing van het artikel 1F op basis van het ambtsbericht Afghanistan 2000. Deze leden merken op dat mensenrechtenorganisaties hier kritiek op hebben en vragen daarom nogmaals om een onafhankelijk onderzoek naar de collectieve toepassing van artikel 1F op medewerkers van de Afghaanse veiligheidsdiensten.
Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V)
De leden van de SP-fractie vragen aandacht voor de uitzichtloze situatie waarin veel 1F-ers zich bevinden die niet kunnen worden uitgezet wegens het beginsel van non-refoulement zoals vastgelegd in artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Na tien jaar is er in theorie de mogelijkheid om een buitenschuldvergunning te krijgen. Deze wordt echter zeer terughoudend verstrekt. De criteria waaronder deze wordt toegekend zijn daarnaast ondoorzichtig. Bent u bereid uiteen te zetten onder welke omstandigheden een beroep op buiten schuld succesvol zal zijn?
Kunt u daarnaast een (geanonimiseerd) overzicht geven van de buiten-schuldvergunningen die de afgelopen vijf jaar zijn afgewezen en toegewezen en daarbij aangegeven waarom de vergunning wel of niet werd verstrekt?
Cijfermatige gegevens
De leden van de PvdA-fractie lezen dat in 2015 ongeveer 170 onderzoeken zijn uitgevoerd naar vreemdelingen. Dit aantal is vergelijkbaar ten opzichte van 2014. Kunt u een inschatting geven van de verwachting voor 2016? Is het mogelijk om aan te geven welke 1F gedragingen het meest voorkomend zijn bij de groep die daadwerkelijk 1F tegen geworpen heeft gekregen?
Toezegging algemeen overleg Vreemdelingen- en asielbeleid
De leden van de SP-fractie zijn het eens met de stelling dat er geen 1F’ers in vreemdelingenbewaring mogen worden gesteld indien er zicht is op vervolging en veroordeling. Vreemdelingenbewaring is een bestuursrechtelijke maatregel en dat moet niet vermengd worden met een vorm van strafrechtelijk voorarrest. In deze stelling lezen deze leden daarnaast ook een erkenning van het feit dat de vreemdelingen in bewaring niet crimineel zijn. Deelt u de mening dat zij dan ook niet zo behandeld mogen worden?
De leden van de PvdA-fractie merken op dat Nederland geen veilige haven mag zijn voor oorlogsmisdadigers. Uit de brief blijkt dat de Taskforce/programmatische aanpak internationale misdrijven – bestaande uit de nationale politie, de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en het Landelijk Parket (LP) – middels een communicatiestrategie zoveel mogelijk bekendheid wil creëren onder daders, slachtoffers en het publiek. Hoe ziet deze communicatiestrategie er uit en is deze enkel gericht op Nederland of ook op andere landen binnen de EU en landen van herkomst?
Europees Netwerk van aanspreekpunten inzake personen verantwoordelijk voor genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven
De leden van de VVD-fractie lezen dat er op 24 en 25 mei 2016 een bijeenkomst betreffende het Genocidenetwerk heeft plaatsgevonden onder het voorzitterschap van Nederland. Doel is onder andere de verbetering van de positie van het slachtoffer. Volgens deze leden is het goed dat er meer aandacht besteed moet worden aan het slachtoffer. Zij zijn benieuwd naar de resultaten van die bijeenkomst. Verder lezen voornoemde leden dat er onder meer een expertmeeting is georganiseerd met betrokken deskundigen om te horen of de conclusies, gebaseerd op de ervaringen van de afgelopen tien jaar, gedeeld worden en hoe de positie van het slachtoffer verbeterd kan worden. Op basis van deze expertmeeting wordt er gewerkt aan een plan van aanpak voor de versterking van de positie van slachtoffers van internationale misdrijven. Wanneer kan dit plan worden verwacht?
Graag vernemen de leden van de SP-fractie hoe de bijeenkomst van het Genocidenetwerk is verlopen. Op welke manier is aandacht besteed aan de speerpunten zoals die door Nederland benoemd zijn: de verbetering van de positie van slachtoffers en het lanceren van een jaarlijks terugkerende Europese dag tegen Straffeloosheid van internationale misdrijven teneinde meer aandacht en bewustzijn te creëren voor de aanpak van internationale misdrijven? Op welke andere manieren wordt daarnaast getracht meer bewustzijn voor dit doel te creëren?
Samenwerking Interpol en Europol
De leden van de PvdA-fractie merken op dat in de rapportage wordt ingegaan op de samenwerking met Europol. Hieruit blijkt dat er in 2015 in EU-verband stappen zijn gezet om te komen tot een nieuwe Europol verordening. Het effect van deze verordening is onder andere dat Europol gemandateerd zal worden voor genocide, oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid. Deze leden vragen wat het effect hiervan zal zijn voor Nederlandse uitvoeringsinstanties, met betrekking tot samenwerking en informatie verstrekking.
Versterking positie slachtoffers internationale misdrijven
De leden van de PvdA-fractie merken op dat er in 2015 met deskundigen gesproken is over de positie van slachtoffers van internationale misdrijven en de rechten van deze slachtoffers binnen de huidige Nederlandse wet- en regelgeving. Hiervoor is onder meer een expertmeeting georganiseerd. Kunt u toelichten wat de belangrijkste conclusies zijn die uit deze expertmeeting voort zijn gekomen?
Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag dat de leden van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie hebben uitgebracht. Hieronder ga ik in op de door u gestelde vragen naar aanleiding van de Rapportagebrief Internationale Misdrijven over het jaar 2015. Ik zal daarbij voor zover mogelijk dezelfde volgorde en indeling aanhouden als in uw verslag. Af en toe heb ik hierop een uitzondering gemaakt en vragen van verschillende fracties gebundeld, ter voorkoming van (teveel) herhaling.
De leden van de PvdA-fractie geven aan dat uitlevering in bepaalde situaties niet aan de orde kan zijn. De leden vragen om aan te geven of dit in toenemende mate het geval is. Zo ja, wat is daarvan de oorzaak?
Waar mogelijk, zal bij voorkeur sprake zijn van uitlevering van verdachte of veroordeelde personen aan het land waar de feiten zijn gepleegd, boven berechting in Nederland. Immers, daar ligt in de regel het bewijs en zijn de procesdeelnemers ingevoerd in taal, cultuur en achtergronden van de gebeurtenissen. Bovendien bevinden zich daar over het algemeen de slachtoffers en nabestaanden. Daarnaast bespaart berechting aldaar eveneens de Nederlandse opsporings- en vervolgingscapaciteit.
In dit kader is met name van belang dat Nederland een uitleveringsbasis nodig heeft om te kunnen uitleveren. Een kenmerk van internationale misdrijven is dat deze misdrijven met name plaatsvinden in gebieden waar gewapende conflicten nog gaande zijn of dat het gaat om post-conflictgebieden. Eén van de voorwaarden voor uitlevering is dat de desbetreffende Staat een uitleveringsverzoek doet. Niet alle post-conflictgebieden richten zich op het vervolgen van verdachten van internationale misdrijven. Wanneer dit wel het geval is, duurt het vaak jaren voordat een land eraan toe is verdachten te vervolgen die zich buiten hun grondgebied bevinden.
In de afgelopen jaren is sprake van een toename van het aantal uitgeleverde personen wegens feiten die verband houden met internationale misdrijven. Daarbij kan worden gedacht aan uitlevering aan landen als Kroatië, Bosnië-Herzegovina en Servië, waar al langere tijd een uitleveringsrelatie mee bestaat. Echter, ook zijn de afgelopen jaren door Nederland personen uitgeleverd aan landen als Georgië en Rwanda, waar nog sprake is van een prille uitleveringsrelatie. Hoewel dit type zaken complex is en leidt tot langdurige uitleveringsprocedures, waar vaak in diverse rechterlijke instanties verweer wordt gevoerd tegen de uitlevering door de opgeëiste persoon, blijft mijn inzet erop gericht om daar waar mogelijk uitlevering te realiseren, opdat berechting kan plaatsvinden in het land waar deze ernstige feiten zijn gepleegd.
De leden van de SP-fractie vinden het enigszins verontrustend te lezen dat er acht jaar is ingezet op vervolging en dit tot dusverre slechts twee veroordelingen tot gevolg heeft. Deze leden ontvangen graag een reflectie op dit lage aantal.
Nederland heeft in de afgelopen tien jaar meer dan tien strafvervolgingen tegen verdachten van internationale misdrijven ingesteld. Daarnaast zijn diverse personen uitgeleverd aan Rwanda, het VN Rwandatribunaal, Georgië en Bosnië-Herzegovina.
De «programmatische aanpak Rwanda» onder leiding van de Stuurgroep Internationale Misdrijven (voorheen de Taskforce) heeft tot twee veroordelingen in Nederland geleid. Zo is Joseph M. door het Gerechtshof Den Haag op 7 juli 2011 tot een levenslange gevangenisstraf veroordeeld en is Yvonne B. door de rechtbank Den Haag op 1 maart 2013 veroordeeld tot een celstraf van 6 jaar en 8 maanden wegens opruiing tot genocide. Het aantal van twee betreft dus het aantal veroordelingen voor feiten gepleegd in Rwanda, niet het totale aantal veroordelingen.
Opsporingsonderzoeken in Nederland
De leden van de VVD-fractie merken op dat ten opzichte van 2014 het aantal opsporingsonderzoeken zo goed als gelijk is gebleven. Zij stellen daarover de volgende vragen: Is er feitelijk maar een dergelijk aantal opsporingszaken? Zo nee, wat is de oorzaak dat opsporingszaken niet in behandeling worden genomen? Kan het Team Internationale Misdrijven (TIM) het werk aan? Ook indien het aantal opsporingsonderzoeken in de toekomst eventueel zal toenemen? Is de verwachting dat dit zal toenemen?
De leden van de SP-fractie vragen hoeveel capaciteit er beschikbaar is voor onderzoeken naar internationale misdrijven en of het wellicht noodzakelijk is het aantal beschikbare fte’s te verhogen.
Het Team Internationale Misdrijven (TIM) van de politie bestaat formatief uit 31 fte waaronder rechercheurs die gespecialiseerd zijn in de aanpak van internationale misdrijven. Het gespecialiseerde cluster Internationale Misdrijven van het Landelijk Parket (LP) van het Openbaar Ministerie bestaat uit twee officieren van justitie, drie secretarissen (een beleids-, een specialistische- en een parketsecretaris) en een landenspecialist. Daarnaast is er ook een advocaat-generaal die belast is met de behandeling van zaken van internationale misdrijven in hoger beroep.
(Opsporings- of strafrechtelijke) onderzoeken naar internationale misdrijven zijn zeer complex en tijdrovend. Zo kan bewijs in sommige gevallen niet ter plaatse verkregen worden omdat gewapende conflicten nog gaande zijn. In andere gevallen moet worden afgereisd naar post-conflictgebieden, waar het onderzoek door de omstandigheden ter plaatse vaak lastig is. Ook gaat het in een deel van de gevallen om misdrijven die lang, tot zeer lang geleden hebben plaatsgevonden.
Recente ontwikkelingen zoals het doen van onderzoek naar mogelijke verdachten van internationale misdrijven in de actuele asielzoekersstroom vragen veel capaciteit. Verder betekent de inzet van medewerkers van het TIM binnen het strafrechtelijk onderzoek naar de vliegramp MH17 dat zij niet of minder voor overige onderzoeken naar internationale misdrijven kunnen worden ingezet. Hoewel de capaciteit bij het TIM en het LP voor het oppakken van onderzoeken naar internationale misdrijven dus niet onbeperkt is, is de situatie niet anders dan voorgaande jaren. Ten aanzien van dit soort misdrijven zullen altijd keuzes moeten worden gemaakt welke onderzoeken naar internationale misdrijven wel en welke niet worden opgepakt.
Of het aantal opsporingsonderzoeken zal toenemen is, naast de capaciteitskwestie, mede afhankelijk van de vraag of strafrechtelijk onderzoek naar bepaalde internationale misdrijven mogelijk is. Er zijn talloze factoren die daarbij meespelen, zoals rechtsmachtskwesties, verjaringsregelingen, immuniteiten, rechtshulpverdragen, de beschikbaarheid, bereikbaarheid en veiligheid van getuigen, de beschikbaarheid en bereikbaarheid van bewijsmateriaal (zoals archieven en forensisch bewijs), veiligheid van Nederlands politie- en justitiepersoneel en medewerking van buitenlandse autoriteiten aan de uitvoering van rechtshulpverzoeken.
Tegen bovenstaande achtergrond wil ik nog wel opmerken dat Nederland één van de koplopers is ten aanzien van de vervolging van internationale misdrijven. In internationaal vergelijkend perspectief blijkt dat Nederland een relatief groot aantal zaken heeft onderzocht. Hieruit blijkt reeds dat Nederland met succes veel investeert in de opsporing van daders van internationale misdrijven.
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het TIM een uitermate belangrijke rol speelt. Deze leden hebben daarover een aantal vragen: Waarom is het aantal opsporingsverzoeken in 2015 nagenoeg gelijk gebleven (16) als in 2014 terwijl er in 2015 wel 24 1F-dossiers zijn binnengekomen? Wat voor redenen zijn er voor oplegging van een dossier? Hoe kunnen die worden weggenomen? Uit hoeveel fte bestaat het TIM? Uit wat voor soort expertise is het TIM opgebouwd? Hoeveel fte van het TIM wordt besteed aan het opsporingsverzoek naar het neerstorten van de MH17? In hoeverre wordt er gebruikt gemaakt van sociale media en het internet in ruime zin als bron? In hoeverre is er bij het TIM expertise aanwezig om informatie over deze «hot conflicts» te verkrijgen? Is er een groot verschil in werkwijze tussen het verkrijgen van informatie over «cold cases» en deze lopende conflicten? Wat voor consequenties heeft dit voor de werkwijze en de expertise van het TIM?
Als de IND een vreemdeling artikel 1F Vluchtelingenverdrag (Vlv) heeft tegengeworpen, wordt het Openbaar Ministerie daarvan op de hoogte gesteld en wordt het dossier ter beschikking gesteld. Deze informatie, eventueel met nieuwe informatie die later binnenkomt, wordt geanalyseerd, gebundeld en gewogen om na te gaan of er voldoende grond is om over te gaan tot vervolging. Strafrechtelijke vervolging bij internationale misdrijven is echter om meerdere redenen lang niet altijd daadwerkelijk mogelijk. Het strafrecht en het vreemdelingenrecht zijn wezenlijk verschillende rechtsgebieden: strafrechtelijk onderzoek en vervolging kan om tal van redenen uitgesloten, onhaalbaar of niet opportuun zijn, terwijl desalniettemin op goede gronden van (zeer) sterke aanwijzingen («ernstige redenen om te veronderstellen dat») in de zin van artikel 1F Vlv kan worden gesproken. Om een voorbeeld te geven: een vreemdeling die betrokken is geweest bij folteringen van politieke tegenstanders begin jaren »80 kan zonder meer artikel 1F Vlv worden tegengeworpen. Strafrechtelijke opsporing en vervolging zijn echter uitgesloten, omdat foltering pas in 1989 strafbaar is gesteld in Nederland. Dit is slechts één van de vele potentiële beletselen voor het starten van een opsporingsonderzoek.
De Stuurgroep Internationale Misdrijven richt zich met de programmatische ketenbrede aanpak op initiatieven en interventies om eventuele barrières (voor zover mogelijk) weg te nemen.
Ten aanzien van het aantal fte, het soort expertise en de inzet daarvan bij het TIM verwijs ik naar bovenstaande antwoorden op vragen van de VVD en de SP. De inzet van het TIM voor het onderzoek MH17 is ongeveer een derde. Dit is minder dan in het begin, maar nog steeds een substantieel deel.
Het TIM is scherp op veranderende manieren van informatievergaring bijvoorbeeld via internet en social media. Indien nodig wordt extern expertise ingehuurd en maakt het TIM gebruik van expertise die binnen de Dienst Landelijke Recherche voorhanden is bij bijvoorbeeld het High Tech Crime Team. Ieder conflict vergt een andere aanpak, waarbij onder andere een rol speelt in welk land of regio het conflict zich afspeelt en of het een nog lopend of reeds beëindigd conflict is.
Aangiftes
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat er in vluchtelingenstroom vele getuigen van internationale misdrijven moeten zitten. Zij vragen hoe verklaard kan worden dat er maar één aangifte over internationale misdrijven is gedaan in 2015? En zij vragen in hoeverre getuigenissen bij asielzoekers worden opgehaald?
Op zichzelf is het aantal van één niet heel wonderlijk, nu fluctuaties in het aantal aangiften zich vaker voordoen. In dit geval valt die fluctuatie op nu het om een laag aantal gaat. Zowel de IND als het TIM zetten zich actief in om getuigen zich te laten melden en eventueel aangifte te laten doen. Hiervoor is een speciale folder ontwikkeld die beschikbaar is in verschillende talen en bij potentiële getuigen actief onder de aandacht kan worden gebracht. In de folder wordt uitleg gegeven over internationale misdrijven en de werkzaamheden van het TIM. Deze folders liggen ter informatie bij AZC’s en zijn beschikbaar in de zgn. «aanmeldstraten» waar de Afdeling Vreemdelingen Identificatie Mensenhandel (AVIM) van de politie actief is. De folders kunnen ook digitaal worden geraadpleegd via de website warcrimes.nl.
Rechercheurs van het TIM zijn veelvuldig in gesprek met personen uit de asielinstroom om vast te leggen wat zij uit eigen waarneming hebben waargenomen qua oorlogsmisdrijven. Deze verhoren worden vrijwel nooit geregistreerd als aangiften, maar als informatierapporten of getuigenverhoren.
Cijfermatige gegevens 1F en niet 1F-zaken Landelijk Parket
De leden van de VVD-fractie lezen dat een opsporingsonderzoek lang kan duren door allerlei (logische) redenen, zoals de complexiteit en arbeidsintensiviteit. Niettemin moeten zaken voortvarend aangepakt worden. Graag vernemen deze leden of hier nog verbeteringen door te voeren zijn en welke stappen er gezet dienen te worden om een efficiëntieslag te realiseren.
Het LP en het TIM hebben in de loop der tijd een betere informatiepositie opgebouwd ten aanzien van onder andere verschillende conflicten waardoor er meer signalen van internationale misdrijven aan het licht zijn gekomen. Verder hebben het LP en het TIM hun eigen zichtbaarheid binnen de slachtoffergemeenschap vergroot, zodat mogelijke getuigen weten waar signalen van internationale misdrijven kunnen worden gemeld. Door opbouw van ervaring en professionalisering van het TIM is het team inmiddels goed in staat om verschillende onderzoeken naast elkaar te doen.
Zoals hiervoor is aangegeven, is de beschikbare capaciteit voor het oppakken van internationale misdrijven niet onbeperkt en zullen keuzes gemaakt moeten worden welke zaken wel en welke niet worden opgepakt. Bij de keuze om bepaalde zaken op te pakken spelen talloze factoren een rol. De meeste opsporingsonderzoeken hebben nog betrekking op feiten die gepleegd zijn in de periode voorafgaand aan de invoering van de Wet Internationale Misdrijven. Dat brengt (juridische) beperkingen met zich mee, die niet kunnen worden opgelost door een efficiëntieslag te realiseren.
Een concrete verbetering in de efficiëntie waar op dit moment hard aan wordt gewerkt, is een nog nadrukkelijkere informatie-uitwisseling en analyse van informatie op Europees niveau. Dit wordt mede mogelijk gemaakt door de Europol verordening (EU verordening 2016/794), waarmee Europol gemandateerd zal worden voor de onderwerpen genocide, oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid, en welke per 1 mei 2017 in werking zal treden. De Nederlandse inzet is erop gericht om, bij voldoende behoefte vanuit de lidstaten, te realiseren dat Europol op dit dossier een actieve(re) rol gaat spelen onder andere door het inrichten van een focal point.
Tenslotte is het nog relevant hier te noemen, dat Nederland een van de pleitbezorgers is voor een initiatief inzake wederzijdse rechtshulp en uitlevering voor internationale misdrijven (het Multilateraal Verdrag voor Rechtshulp en Uitlevering voor Internationale Misdrijven, MVRUIM), zoals wij ook in onze rapportagebrief over 2015 hebben aangegeven. Hiermee kan de internationale samenwerking tussen Staten bij de nationale opsporing en vervolging van internationale misdrijven worden vereenvoudigd. Wij zullen u hierover nader informeren in de aanstaande rapportagebrief over 2016.
De leden van de PvdA-fractie vragen om een toelichting waar de vereiste capaciteit van medewerkers inzake deze opsporingsactiviteiten met name op ingezet wordt.
De rol van het TIM en het LP in de aanpak van internationale misdrijven is als volgt:
1. De verwerving van startinformatie, opsporing, vervolging en uitlevering betreffende de misdrijven genoemd in de Wet internationale misdrijven (WIM);
2. Regievoering in de nationale programmatische aanpak van internationale misdrijven;
3. Het leveren van expertise op het gebied van internationale misdrijven aan partners binnen het OM en politie, ketenpartners, andere overheidsorganen en andere landen binnen de EU;
4. Het zijn van voortrekker in de internationale aanpak van internationale misdrijven.
Artikel 1F Vluchtelingenverdrag
De leden van de PvdA-fractie merken op dat een vreemdeling in beroep kan gaan tegen een 1F-tegenwerping. Deze leden vragen hoe vaak hiervan gebruik werd gemaakt en hoe vaak in hoger beroep besloten is voor het intrekken van de 1F-status.
In 2015 gingen op één vreemdeling na alle vreemdelingen in beroep tegen het besluit waarin artikel 1F Vlv werd tegengeworpen. In een aantal zaken loopt de (hoger)beroepsprocedure nog, zodat geen uitspraak kan worden gedaan over de uitkomsten van deze (hoger)beroepsprocedures.
De leden van de D66-fractie lezen dat artikel 1F niet uitsluitend een Nederlandse rechtsregel betreft. Zij vragen hoe andere EU-lidstaten een soortgelijke bepaling als artikel 1F toepassen.
Verder vragen de leden van de PvdA-fractie of andere Europese landen ook een soortgelijke Unit1F hebben en wat hun ervaringen zijn.
In het kader van het Project «Arab Spring and Beyond. Safeguarding the Integrity and Acceptance of International Protection» vragen de leden van de PvdA-fractie wat onder de noemer «versterken informatiepositie» precies bedoeld wordt met internationale samenwerking. Zij vragen op welke manier kennis en informatie werd uitgewisseld, met welke landen en welke inzichten heeft dit opgeleverd.
Artikel 1F Vlv is door middel van de EU Kwalificatierichtlijn opgenomen in de Europese asielregelgeving: het betreft dan ook niet een uitsluitend Nederlandse rechtsregel, maar geldt voor alle bij het Vluchtelingenverdrag aangesloten partijen en voor alle Europese lidstaten. Hiermee worden de lidstaten verplicht om een vreemdeling uit te sluiten van de in de richtlijn beschreven internationale bescherming als er een ernstige reden is om te vermoeden dat de vreemdeling betrokken is bij de genoemde ernstige misdrijven. De EU Kwalificatierichtlijn biedt wel ruimte om aan 1F’ers die niet kunnen terugkeren ook geen status te verlenen. Er zijn lidstaten die geen status verlenen zoals Nederland en lidstaten die wel een tijdelijke status verlenen.
Om alert te kunnen inspelen op de instroom van asielzoekers uit conflictgebieden en bedacht te zijn op mogelijk 1F’ers in de instroom is het van belang om op conflictregio’s toegespitste en actuele 1F-indicatoren op te stellen zodat hoor- en beslismedewerkers potentiële 1F-indicaties kunnen onderkennen. Om een goede informatiepositie te behouden en ook te versterken wisselt Nederland met andere lidstaten, maar ook met ketenpartners hier te lande informatie uit over onder andere conflictregio’s. Nederland is dan ook voorloper wat betreft expertise en ervaring van het toepassen van artikel 1F Vlv. Er zijn ook andere Europese landen bijvoorbeeld Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk die een gespecialiseerde unit hebben. Ten behoeve van de harmonisatie is op initiatief van Nederland in het voorjaar 2016 een bijeenkomst met Europese landen georganiseerd om een EU Exclusion Netwerk op te zetten. Doel is onder andere om de informatiepositie te versterken, kennis over te dragen en best practices uit te wisselen. Het netwerk wordt in 2017 onder de European Asylum Support Office (EASO) opgezet.
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), Unit 1F
De leden van de VVD-fractie lezen dat een onderzoek van de Unit 1F kan resulteren in het voortijdig afbreken van het onderzoek. De leden vragen of indien duidelijk is waar de vreemdeling naartoe is gegaan, de resultaten uit het onderzoek dan worden gedeeld met het land waar de vreemdeling zich bevindt.
De verblijfplaats van een vreemdeling die met onbekende bestemming Nederland verlaat, is niet bekend bij de Nederlandse autoriteiten. Indien een vreemdeling in een andere lidstaat asiel aanvraagt, zal Nederland op grond van de Dublinverordening door die andere lidstaat worden verzocht de behandeling van het asielverzoek over te nemen. In die gevallen kan het 1F-onderzoek worden hervat in de stand waarin het zich bevond voor het vertrek van de vreemdeling.
In zaken van vreemdelingen die gedurende het 1F-onderzoek met onbekende bestemming vertrekken, wordt, indien het 1F-onderzoek daartoe aanleiding geeft, melding gedaan bij het TIM. Per melding zal het LP in samenspraak met het TIM beoordelen of de vreemdeling zal worden geregistreerd in het Schengen Informatie Systeem, welke raadpleegbaar is voor andere lidstaten.
Echter indien bij de Nederlandse autoriteiten bekend is dat een vreemdeling met een 1F tegenwerping zich in een andere lidstaat bevindt dan kan bilateraal contact opgenomen worden met de autoriteiten van de desbetreffende lidstaten. Dit is in het verleden ook gebeurd zoals eerder met uw Kamer gedeeld.
De leden van de SP-fractie vragen wat er zal gebeuren met de 1F-expertise en in welke mate de Unit 1F zal veranderen qua fte’s en samenstelling nu de instroom is gedaald. Zij vragen of inmiddels alle IND-medewerkers een 1F-training hebben gehad. Verder constateert de SP dat hoewel er geen enkele aanslag heeft plaatsgevonden in Nederland en aan een laag aantal vluchtelingen 1F is tegengeworpen, de angst regeert. Deze leden vragen op welke manier het publiek hierover geïnformeerd wordt.
Artikel 1F Vlv bepaalt dat personen niet in aanmerking komen voor bescherming van dit verdrag wanneer er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat zij zich in het verleden schuldig hebben gemaakt aan een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf, een misdrijf tegen de menselijkheid, een ernstig niet-politiek misdrijf buiten het land van toevlucht, dan wel handelingen die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties. Alle meldingen worden zorgvuldig door de IND beoordeeld en onderzocht en waar nodig start de IND een 1F-onderzoek op. Op de website van de IND wordt informatie verstrekt over artikel 1F Vlv en het bijbehorende beleid. Tevens wordt in de jaarlijkse Rapportagebrief Internationale Misdrijven uitgedragen welke activiteiten de IND -als onderdeel van de keten- in het kader van artikel 1F Vlv verricht variërend van verantwoording van cijfers en opleidingen tot activiteiten binnen Europa en daarbuiten. In Nederland is en wordt veel geïnvesteerd in het bevorderen van het veiligheidsbewustzijn bij medewerkers van de vreemdelingenketen (waaronder COA, DT&V, IND). Binnen de uitvoerende organisaties van de vreemdelingenketen is een meldstructuur ingericht voor dergelijke signalen. Daarnaast maakt «1F» een vast onderdeel uit van het curriculum in de opleiding van nieuwe hoor- en beslismedewerkers.
De IND maakt deel uit van een keten die samenwerkt in de aanpak van internationale misdrijven. De focus richt zich hierbij niet alleen op de dader maar ook op getuigen en slachtoffers van 1F-misdrijven. Zoals eerder gemeld, is voor getuigen/slachtoffers door het TIM een folder ontwikkeld waarin toegelicht wordt wat zij kunnen doen en waar ze zich kunnen melden.
Bij artikel 1F Vlv gaat het dus om gedragingen buiten Nederland. Bij nationale veiligheid gaat het over gedragingen die in Nederland plaatsvinden. Als er concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling een gevaar is voor de nationale veiligheid kan de aanvraag worden afgewezen. Een concrete aanwijzing is bijvoorbeeld een individueel ambtsbericht van de AIVD of MIVD. De IND onderzoekt niet zelf of een vreemdeling een gevaar is voor de nationale veiligheid. Dit is het terrein van de inlichtingen en veiligheidsdiensten AIVD en MIVD. Als er aanwijzingen zijn dat de vreemdeling mogelijk een gevaar is voor de nationale veiligheid wordt dit gemeld bij de AIVD en MIVD. Hiervoor bestaat bij IND, COA en DT&V een meldstructuur voor signalen dat een vreemdeling mogelijk een gevaar is voor de nationale veiligheid.
Op de vraag van de SP aangaande het aantal fte van de Unit 1F kan gemeld worden dat deze gelijk is gebleven.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe vaak het voorkomt dat een 1F-status toe wordt gekend naar aanleiding van een verzoek tot naturalisatie. Voornoemde leden zou ook graag horen hoe vaak reeds verleende verblijfsvergunningen asiel en regulier op grond van artikel 1F worden ingetrokken.
Bij de beoordeling van een verzoek tot naturalisatie wordt onder andere beoordeeld of de vreemdeling een gevaar oplevert voor de openbare orde. Bij die beoordeling kan informatie bekend worden die aanleiding geeft voor het opstarten van een 1F-onderzoek. Dit gebeurt echter zelden. Wel is het de afgelopen jaren een aantal keer voorgekomen dat de IND ná naturalisatie het Nederlanderschap heeft ingetrokken vanwege het feit dat de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens die relevant zijn voor de beoordeling van artikel 1F Vlv heeft achtergehouden. Informatie uit (nieuwe) openbare bronnen, rapporten van NGO’s, jurisprudentie van hoven en tribunalen, resultaten van strafrechtelijk onderzoek of het gegeven dat de vreemdeling in een ander land strafrechtelijk is veroordeeld voor bijvoorbeeld oorlogsmisdrijven of misdrijven tegen de menselijkheid kunnen aanleiding vormen voor de conclusie dat de vreemdeling bij zijn verzoek tot naturalisatie belangrijke gegevens heeft achtergehouden of onjuiste gegevens heeft verstrekt. Het komt voor dat deze informatie pas jaren na binnenkomst en vergunningverlening of naturalisatie bekend wordt en leidt tot het opstarten van een 1F-onderzoek. Op de vreemdeling rust de plicht en de verantwoordelijk om bij zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning en ook bij zijn verzoek om naturalisatie geen onjuiste gegevens te verstrekken en geen informatie over mogelijke 1F-aanknopingspunten achter te houden, zodat voorkomen kan worden dat in een later stadium alsnog een 1F-onderzoek gestart moet worden. Dit betreft over het algemeen een beperkt aantal zaken. Het kan echter voorkomen dat nieuwe informatie aanleiding vormt om op projectbasis een bepaalde groep vreemdelingen te herbeoordelen op indicaties 1F. De programmatische aanpak Rwanda, zoals beschreven in de Rapportagebrief, betreft daarvan een voorbeeld.
In 2015 betrof geen van de ongeveer 30 1F-tegenwerpingen een intrekking van een asiel of reguliere verblijfsvergunning.
De leden van de PvdA-fractie vragen om een toelichting hoe de procedure tot ongewenst verklaring van de Unit 1F er uit ziet.
Met inwerkingtreding van de implementatie van de Terugkeerrichtlijn1 op 31 december 2011 is in de nationale wetgeving het inreisverbod als zelfstandige maatregel ingevoerd. Een inreisverbod wordt opgelegd aan illegaal op het grondgebied van de lidstaten verblijvende derdelanders en heeft het gehele Schengengebied als territoriaal bereik. Met de invoering van het inreisverbod is de betekenis en reikwijdte van de nationale ongewenstverklaring aanzienlijk beperkt tot gemeenschapsonderdanen en buiten Nederland verblijvende vreemdelingen. Indien een vreemdeling artikel 1F Vlv krijgt tegengeworpen, dan volgt in de regel een zwaar inreisverbod voor de duur van tien jaren. Het kan echter voorkomen dat een vreemdeling van wie bijvoorbeeld de verblijfsvergunning wordt ingetrokken in het buitenland verblijft of door huwelijk gemeenschapsonderdaan is geworden. In die gevallen zal de vreemdeling na de tegenwerping van artikel 1F Vlv ongewenst worden verklaard. De vreemdeling wordt schriftelijk op de hoogte gebracht van het voornemen hem tot ongewenst vreemdeling te verklaren waarop hij zijn zienswijze kan geven. Afhankelijk van de procedure zal ook een gehoor plaatsvinden alvorens het besluit volgt tot ongewenstverklaring. Het verblijf in Nederland in weerwil van een ongewenstverklaring of zwaar inreisverbod is strafbaar krachtens artikel 197 Wetboek van Strafrecht.
Project «Arab Spring and Beyond. Safeguarding the Integrity and Acceptance of International Protection»
De leden van de D66-fractie vragen hoe er bijzondere aandacht besteed is aan het monitoren en screenen van de instroom van asielzoekers uit Arabische landen. Zij vragen hoe dit valt te rijmen met de kritische rapporten van de Inspectie Veiligheid en Justitie die alarmerendere rapportages publiceerde over de screening en monitoring van de instroom. Tevens vragen de leden van de VVD-fractie wat de resultaten zijn van het monitoren en screenen van asielzoekers uit Arabische landen om te voorkomen dat personen naar Nederland komen die ernstige misdrijven hebben gepleegd. Zij vragen hoeveel van deze personen zijn tegengehouden.
De hoge instroom heeft de vreemdelingenketen vanaf de zomer van 2015 tot en met het voorjaar van dit jaar op de proef gesteld. Begin februari 2016 en nogmaals in april 2016 heb ik de Inspectie VenJ gevraagd te onderzoeken of het identificatie- en registratieproces van asielzoekers door de politie zorgvuldig wordt uitgevoerd.
In de schouw van februari 2016 concludeerde de Inspectie dat het identificatieproces in Ter Apel en Budel ten tijde van deze schouw nog niet zorgvuldig verliep. Er werd nog niet overeenkomstig het plan van aanpak gewerkt. Hierover heb ik de Kamer in mei jl. geïnformeerd.2
In augustus en september 2016 heeft de Inspectie opnieuw onderzoek gedaan naar het identificatie- en registratieproces in de ID-straten. Uw Kamer wordt uiteraard over de uitkomsten ingelicht. Daarnaast wordt al geruime tijd geïnvesteerd in de gehele vreemdelingenketen om eventuele signalen van bijvoorbeeld potentiële radicalisering, ronselen of jihadistische intenties te onderkennen. Hierbij wijs ik ook op het WODC-onderzoek «Jihadisme en de vreemdelingenketen» dat op 14 november jl. aan uw Kamer is aangeboden. Hierin komt naar voren dat er geen indicaties zijn gevonden dat zich bij de uitvoering van de opzet grote problemen voordoen.
Na het identificatie- en registratieproces door de politie vindt screening plaats door de IND. Screening door de IND is een onderzoek dat de IND aan het eind van de aanmeldfase van het asielproces uitvoert op basis van informatie uit het Identificatie- en Registratieproces (I&R-proces), het aanmeldformulier en aanmeldgehoor, eventuele informatie van derden (bijvoorbeeld COA) en informatie die voortkomt uit een naslag in sociale media. Deze informatie wordt in samenhang bezien waarbij specifieke aandacht bestaat voor signalen die kunnen wijzen op oorlogsmisdrijven maar ook op (identiteits-, nationaliteits- of visum-)fraude of bijvoorbeeld mensensmokkel- en handel. Bij aanwijzingen dat iemand zich schuldig heeft gemaakt aan mensenrechtenschendingen wordt een 1F-onderzoek opgestart.
In de rapportagebrief is uitvoerig beschreven hoe de Unit 1F in het kader van het Project Arab Spring and Beyond daarnaast ook speciale aandacht heeft besteed aan het (door)ontwikkelen van producten en diensten die de gespecialiseerde medewerkers van Unit 1F ondersteunen in hun werkzaamheden en hoe aandacht wordt besteed aan het uitbouwen en ontsluiten van de aanwezige kennis, expertise en informatie. Bij de paragraaf cijfermatige gegevens wordt ingegaan op het aantal 1F onderzoeken en tegenwerpingen.
De leden van de D66-fractie vragen wat voor producten er zijn ontwikkeld voor hoor- en beslismedewerkers voor de landen Libië, Irak en Syrië.
Zoals eerder gecommuniceerd met uw Kamer wordt in het algemeen hierover geen detail informatie verstrekt in het belang van de uitvoering van 1F-onderzoeken, echter gedacht kan worden aan bijvoorbeeld het opstellen en ter beschikking stellen aan medewerkers van gedetailleerde rapporten over verschillende conflictregio’s.
De leden van de D66-fractie vragen welke concrete resultaten de «Awareness tour» heeft opgeleverd. Deze leden vragen of het niet meer resultaat heeft om een permanent meldpunt op alle opvanglocaties in te stellen.
De inzet van de «Awareness tour» ziet op het vergroten van het bewustzijn en alertheid van medewerkers voor het herkennen van signalen die wijzen op internationale misdrijven, jihadisme, radicalisering en terrorisme. Dit heeft ertoe geleid dat Unit 1F in een vroeg stadium kan worden geïnformeerd over mogelijke 1F-indicaties, en dit is ook gebeurd. Op elke locatie is reeds een handhavingscoördinator werkzaam die mogelijke 1F-indicaties doorzet naar de Unit 1F voor verder onderzoek.
De leden van de D66-fractie vragen of er nareis verzoeken zijn afgewezen op basis van artikel 1F.
In 2015 zijn er minder dan 5 nareisverzoeken afgewezen in verband met de tegenwerping van artikel 1F Vlv. Tevens bent u in de rapportagebrief specifiek geïnformeerd over de pilot voor het onderkennen van potentiele Syrische 1F’ers die willen nareizen in het kader van gezinshereniging, deze heeft niet geleid tot het afwijzen van het nareisverzoek op grond van het tegenwerpen van artikel 1F Vlv.
Project herbeoordeling Afghanen met een 3 EVRM-beletsel
De leden van de D66-fractie hebben nog steeds bezwaren tegen de collectieve toepassing van het artikel 1F op basis van het ambtsbericht Afghanistan 2000. Deze leden merken op dat mensenrechtenorganisaties hierop kritiek hebben en vragen daarom nogmaals om een onafhankelijk onderzoek naar de collectieve toepassing van artikel 1F op medewerkers van de Afghaanse veiligheidsdiensten.
Zoals eerder bericht aan uw Kamer heeft de Raad van State bij herhaling geoordeeld dat de informatie in het ambtsbericht wordt gedragen door de daaraan ten grondslag liggende stukken. Er zijn geen nieuwe ontwikkelingen die aanleiding geven tot nieuw onderzoek. Er is dan ook geen reden voor een nieuw ambtsbericht over dit onderwerp.
Verder stuit onderzoek van het ambtsbericht van februari 2000 en hiermee het opstellen van een nieuw ambtsbericht op de volgende bezwaren:
– De betrouwbaarheid en objectiviteit van thans te raadplegen terzake kundige bronnen kan niet afdoende worden gegarandeerd aangezien het Nederlandse beleid (ten aanzien van Afghaanse asielzoekers die verdacht worden van mensenrechtenschendingen, dat onder andere gedragen wordt door dit ambtsbericht), internationaal bekend is;
– Daarnaast maakt het verstrijken van de tijd betrouwbaar onderzoek steeds moeilijker.
Genoemde bezwaren voor onderzoek naar het ambtsbericht zullen onverkort gelden voor een (eventuele) commissie. Verder is de vraag wat deze commissie dan verder zou moeten onderzoeken, aangezien talloze rechters -in eerste en hoogste instantie- zich over deze zaken hebben uitgesproken. Het zou hoogst merkwaardig zijn te verlangen dat een dergelijke commissie alle zaken, inclusief het gespecialiseerde werk van de IND en de rechtspraak daarin, over moet doen.
Duurzaamheids- en proportionaliteitstoets
De leden van de SP-fractie vragen aandacht voor de uitzichtloze situatie waarin veel 1F-ers zich bevinden die niet kunnen worden uitgezet wegens het beginsel van non-refoulement zoals vastgelegd in artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De leden van de SP-fractie vragen om uiteen te zetten onder welke omstandigheden een beroep op buiten schuld succesvol zal zijn?
Verder verzoeken deze leden om een (geanonimiseerd) overzicht van de buiten-schuldvergunningen die de afgelopen vijf jaar zijn afgewezen en toegewezen en daarbij aan te geven waarom de vergunning wel of niet werd verstrekt.
Voor de beantwoording van deze vragen wordt ervan uitgegaan dat hier de duurzaamheids- en proportionaliteitstoets wordt bedoeld in plaats van buiten schuld.
Uw Kamer is meerdere malen geïnformeerd over de invulling van de duurzaamheids- en proportionaliteitstoets. Het uitgangspunt van het beleid betreffende de toepassing van artikel 1F Vlv is dat het in het belang van de Nederlandse Staat is dat er geen verblijfsvergunning wordt verleend aan personen op wie artikel 1F Vlv van toepassing is en dat van dit uitgangspunt enkel hoeft te worden afgeweken indien artikel 3 EVRM zich duurzaam verzet tegen uitzetting naar het land van herkomst en het onthouden van een vergunning aan die vreemdeling disproportioneel is.
Daartoe is vereist dat vanwege artikel 3 EVRM voor de duur van minimaal tien jaar de vreemdeling niet uit Nederland kan vertrekken en deze daarnaast zich in Nederland in een uitzonderlijke situatie bevindt. De formulering «uitzonderlijke situatie» bepaalt naar haar aard dat deze niet kan worden vervat in een – al dan niet limitatieve – lijst met voorwaarden waaraan die situatie moet voldoen.
Binnen die toets is het de combinatie van alle omstandigheden van het individuele geval die het uitzonderlijk maakt in de situatie van diegenen die tot nu toe op basis van de duurzaamheids- en proportionaliteitstoets een vergunning hebben gekregen.
Vanwege de ernst van de verweten gedragingen wordt op voorhand aan de belangen van de Staat groot gewicht toegekend. Het gaat bij artikel 1F Vlv immers zonder uitzondering om zeer ernstige misdrijven. Telkens wordt een afweging gemaakt tussen de aard en ernst van de 1F tegenwerping en de individuele belangen en bijzondere situatie waarin de 1F’er verkeert.
Alle elementen worden daarin meegenomen, dus ook medische en sociale factoren, zoals de vraag of het gezinsleven buiten Nederland uitgeoefend kan worden (wanneer gezinsleden van een 1F’er rechtmatig verblijf hebben, betekent dit namelijk niet dat tevens aan de 1F’er verblijf moet worden toegestaan). In de zaken waarin een vergunning op grond van duurzaamheid en disproportionaliteit is verleend, heeft zo’n belangenafweging plaatsgevonden en is geoordeeld dat de individuele zaken dusdanig uitzonderlijk (schrijnend) en onderscheidend waren om disproportionaliteit aan te nemen.
Tot nu toe is in ongeveer 10 1F-zaken een vergunning verleend op grond van de duurzaamheids- en proportionaliteitstoets. Het aantal zaken waarin door de vreemdeling een beroep is gedaan op de duurzaamheids- en proportionaliteitstoets wordt niet geregistreerd.
Bij het eventueel verstrekken van een geanonimiseerd overzicht van de toegekende vergunningen en de gronden voor verlening, zou ik ingevolge de WBP alle persoonsgegevens moeten weglakken, waaronder de bijzondere gegevens die hebben geleid tot de toekenning. Nu bij de beoordelingen in het kader van deze toets juist die persoonsgegevens bepalend zijn, zou het verstrekken van een gelakt overzicht geen relevante informatie meer bevatten over het voorliggende vraagstuk. Om deze redenen acht ik het niet opportuun een geanonimiseerd overzicht te verstrekken en volsta ik met bovengenoemde uitleg over de duurzaamheids- en proportionaliteitstoets.
Cijfermatige gegevens
De leden van de PvdA-fractie vragen om een inschatting te geven van de verwachting van het aantal 1F-onderzoeken voor 2016. Verder vragen de leden of het mogelijk is om aan te geven welke 1F gedragingen het meest voorkomend zijn bij de groep die daadwerkelijk 1F tegen geworpen heeft gekregen.
De IND registreert in de systemen niet op welke grond artikel 1F Vlv wordt tegengeworpen.
Tijdens het AO op 8 september jl. is uw Kamercommissie geïnformeerd over het aantal 1F tegenwerpingen van 1 januari tot 1 september 2016 (Kamerstuk 19 637, nr. 2237). In deze periode zijn ongeveer 120 1F-onderzoeken uitgevoerd. In de rapportagebrief internationale misdrijven 2016 wordt de Kamer geïnformeerd ten aanzien van cijfermatige gegevens over 2016.
Toezegging algemeen overleg Vreemdelingen- en asielbeleid
De leden van de SP-fractie lezen in de Rapportagebrief een erkenning van het feit dat de vreemdelingen in bewaring niet crimineel zijn. Zij vragen of de mening gedeeld wordt dat zij dan ook niet zo behandeld mogen worden.
Ik deel de mening dat vreemdelingen die in vreemdelingenbewaring zijn gesteld, onder een ander regime vallen dan strafrechtelijk geplaatsten. In het voorstel van wet terugkeer en vreemdelingenbewaring (Kamerstuk 34 309, nr. 2) is een speciaal regime opgenomen voor vreemdelingen in bewaring. In de praktijk worden diverse bepalingen uit het wetsvoorstel al toegepast, zoals een langer verblijf buiten de cel dan voorzien in de Penitentiaire Beginselenwet.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de communicatiestrategie van de Taskforce/programmatische aanpak internationale misdrijven eruit ziet en vragen of deze enkel gericht op Nederland of ook op andere landen binnen de EU en landen van herkomst.
De Taskforce – die inmiddels is overgegaan in een Stuurgroep – is verantwoordelijk voor de implementatie van de programmatische aanpak van internationale misdrijven. Het streven is om de boodschap dat straffeloosheid wordt tegengegaan en dat Nederland geen veilige haven is voor oorlogsmisdadigers zo breed mogelijk uit te dragen. Dit is bijvoorbeeld gedaan op de EU Dag tegen straffeloosheid van Internationale Misdrijven die onder het voorzitterschap van Nederland is georganiseerd en op 23 mei 2016 heeft plaatsgevonden.
Bij elke interventie wordt nagegaan of een mediastrategie mogelijk en wenselijk is en zo ja op welke manier hiermee het meeste effect kan worden bereikt in zowel Nederland als op internationaal niveau. Zo worden persberichten over zaken (en andere belangrijke interventies) vertaald naar het Engels, Frans en mogelijk andere talen (bijvoorbeeld de taal van het land waar de misdrijven zijn gepleegd). Deze persberichten worden zo breed mogelijk gedeeld met partners en verspreid via de websites om.nl, warcrimes.nl en via sociale media.
Het TIM maakt bovendien al jaren gebruik van de folder voor potentiele getuigen, waarover u in antwoorden op vragen van de leden van de D66-fractie en de SP-fractie bent geïnformeerd.
Europees Netwerk van aanspreekpunten inzake personen verantwoordelijk voor genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar de resultaten van de bijeenkomst betreffende het Genocidenetwerk op 24 en 25 mei. Verder vragen voornoemde leden wanneer het plan van aanpak voor de versterking van de positie van slachtoffers van internationale misdrijven kan worden verwacht.
De leden van de PvdA-fractie vragen wat de belangrijkste conclusies zijn die uit de expertmeeting voor de positie van slachtoffers van internationale misdrijven voort zijn gekomen.
Graag vernemen de leden van de SP-fractie hoe de bijeenkomst van het Genocidenetwerk is verlopen. Zij vragen op welke manier aandacht is besteed aan de speerpunten zoals die door Nederland benoemd zijn: de verbetering van de positie van slachtoffers en het lanceren van een jaarlijks terugkerende Europese dag tegen Straffeloosheid van internationale misdrijven teneinde meer aandacht en bewustzijn te creëren voor de aanpak van internationale misdrijven? Verder vragen deze leden op welke andere manieren wordt getracht meer bewustzijn voor dit doel te creëren.
Het European Network for investigation and prosecution of genocide, crimes against humanity and war crimes, hierna omschreven als het EU genocide netwerk, is een door de EU ingesteld netwerk waarin nationale autoriteiten, belast met de nationale vervolging van internationale misdrijven zitting nemen. Zij komen periodiek bijeen om de ontwikkelingen in hun vakgebied door te nemen en kennis en ervaring uit te wisselen. Tijdens de bijeenkomst van het EU genocidenetwerk op 24 en 25 mei jl., dat deels een besloten karakter kent, zijn resultaten van een enquête over de positie van slachtoffers en over de oprichting van units gespecialiseerd in oorlogsmisdrijven gedeeld, waarmee inzicht is verkregen in de maatregelen die lidstaten hebben genomen ten aanzien van deze onderwerpen. Daarnaast hebben Duitse collega’s een toelichting gegeven en ervaring uitgewisseld ten aanzien van vervolging in een internationale misdrijven zaak die momenteel loopt in Duitsland.
De dag voorafgaand aan de tweedaagse netwerk bijeenkomst in mei 2016, heeft onder het Nederlands voorzitterschap de eerste jaarlijkse EU dag tegen straffeloosheid van daders van Internationale Misdrijven plaatsgevonden. Op deze manier wordt aandacht gevraagd voor de noodzaak tot bestrijding van straffeloosheid van daders van internationale misdrijven en voor de positie van slachtoffers van internationale misdrijven. De groep slachtoffers van internationale misdrijven blijft extra aandacht behoeven.
Zoals ook is gemeld in de rapportagebrief Internationale Misdrijven 2015, is er door het LP in Nederland een werkgroep opgericht om op basis van de opgedane ervaringen in de zaken betreffende internationale misdrijven van de afgelopen tien jaar te bezien welke lessen er getrokken kunnen worden als het gaat om de positie van slachtoffers van internationale misdrijven. In dit kader heeft een expert meeting plaatsgevonden op 12 oktober 2015 met diverse betrokken partijen. Deze meeting heeft de aanzet gegeven tot nadere ambtelijke afstemming over de vraag of en zo ja op welke wijze de positie van dit type slachtoffers verbeterd kan worden in Nederland. Ik verwacht u daarover in de op handen zijnde rapportagebrief over 2016 nader te kunnen informeren.
Het creëren van meer bewustzijn voor de aanpak van internationale misdrijven maakt verder onderdeel uit van de programmatische aanpak van de Stuurgroep Internationale Misdrijven (door middel van de eerder genoemde communicatiestrategie), zoals hiervoor besproken in vragen van de PvdA.
Samenwerking Interpol en Europol
De leden van de PvdA-fractie merken effect van de nieuwe Europol verordening onder andere is dat Europol gemandateerd zal worden voor genocide, oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid. Deze leden vragen wat het effect hiervan zal zijn voor Nederlandse uitvoeringsinstanties, met betrekking tot samenwerking en informatie verstrekking.
De verwachting is dat door de mandatering van Europol voor genocide, oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid meer informatie beschikbaar komt en/of wordt opgeslagen, welke in de diverse lidstaten door opsporingsinstanties gebruikt kan worden bij de opsporing van dit type misdrijven. Door het inrichten van een focal point komt er op één punt overzicht over alle informatie waardoor onderliggende verbanden veel beter inzichtelijk worden. Dit vergroot de efficiëntie van de opsporing.