Voorgesteld 1 december 2016
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Minister in een brief van 22 augustus van dit jaar (31 839, nr. 536) omtrent de afwezigheid van de eigen gezinsvoogd bij rechtszittingen heeft aangegeven dat «het niet bekend is hoe vaak het feitelijk voorkomt dat de eigen gezinsvoogd vervangen wordt»;
constaterende dat diezelfde Minister in diezelfde brief ook heeft geponeerd dat «hij geen aanleiding ziet om te veronderstellen dat het vaak voorkomt dat de eigen gezinsvoogd vervangen wordt»;
overwegende dat het niet logisch is om te veronderstellen dat iets niet vaak voorkomt wanneer je eigenlijk geen idee hebt hoe vaak het voorkomt;
constaterende dat vanuit de praktijk geluiden te horen zijn die aangeven dat het wél vaak voorkomt dat gezinsvoogden vervangen worden;
overwegende dat de aanwezigheid van de eigen gezinsvoogd belangrijk is voor waarheidsvinding én voor het vertrouwen van de betrokkenen;
overwegende dat het belangrijk is te achterhalen hoe vaak het voorkomt dat de eigen gezinsvoogd wordt vervangen;
verzoekt de regering, te onderzoeken hoe vaak het daadwerkelijk voorkomt dat de direct betrokken gezinsvoogd bij dergelijke rechtszittingen wordt vervangen, en de Kamer hierover zo spoedig mogelijk te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
Klein