Gepubliceerd: 10 oktober 2016
Indiener(s): Pia Dijkstra (D66)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34550-IIB-5.html
ID: 34550-IIB-5

Nr. 5 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 10 oktober 2016

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 29 september 2016 voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken. Bij brief van 6 oktober 2016 zijn ze door de Minister van Binnenlandse Zaken beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Pia Dijkstra

Adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx

1

Kunt u de keuze, dat de gepresenteerde uitgavenreeksen zijn gebaseerd op een ongewijzigde bedrijfsvoering, waarin nog geen rekening is gehouden met de budgettaire consequenties van het wetsvoorstel, toelichten?. Hoe bereidt u de budgettaire consequenties van het wetsvoorstel voor?

Antwoord:

Over de eenmalige en structurele kosten van het voorstel van wet organisatie hoogste bestuursrechtspraak is de Tweede Kamer eerder dit jaar geïnformeerd in de nota naar aanleiding van het verslag1. Deze nota is op 24 mei 2016 aan uw Voorzitter aangeboden. In deze berekening zijn de eenmalige en structurele kosten die betrekking hebben op de Raad van State inbegrepen. Wanneer de wet door de Tweede en Eerste Kamer is aangenomen, zal bij het eerst volgende begrotingsmoment de budgettaire definitieve consequenties worden opgenomen in de bedrijfsvoering.

De inventarisatie van de budgettaire consequenties is in overleg met de betrokken instanties (waaronder de Raad van State, de Centrale Raad van Beroep (CRvB), het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) en de gerechtshoven) uitgevoerd onder gezamenlijke verantwoordelijkheid van de Minister van Veiligheid en Justitie en mijzelf. De uitkomsten zijn vermeld in bovengenoemde nota.

2

Betekent het feit dat er, in tegenstelling tot voorafgaande jaren, niets is gemeld over een verschil van inzicht tussen de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Vice-President van de Raad van State over de invulling van de taakstelling, dat het verschil van inzicht is opgelost? Zo ja, wanneer is de Kamer daarover geïnformeerd?

Antwoord:

In eerdere begrotingen is melding gemaakt van een tussen de Vice-President van de Raad van State en mij gerezen verschil van inzicht over de taakstelling materieel en personeel uit het Regeerakkoord Rutte II. Deze vermelding past in het stelsel van de beheersafspraken2 tussen mij en de Hoge Colleges van Staat. De nu bestaande inzichten van de Raad van State over de taakstelling zijn weergegeven in de paragraaf taakstelling van de memorie van toelichting van artikel 1.

De Tweede Kamer wordt conform de beheersafspraken door middel van de aangeboden ontwerp-begroting en de memorie van toelichting geïnformeerd over onder andere de verwerking van de taakstelling in de ramingen. De ontwerp-begroting voor het jaar 2017 is dus het geëigende moment om uw Kamer te informeren.

3

Wat betekent de zinsnede «iedereen moet bijdragen aan de bezuinigingen»?

Antwoord:

Het antwoord van de Algemene Rekenkamer op deze vraag luidt als volgt:

«Deze zinsnede weerspiegelt het standpunt van het kabinet en is afkomstig uit de politiek-bestuurlijke overleggen die de president van de Algemene Rekenkamer voerde met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het kabinet is van mening dat alle begrotingshoofdstukken waaronder hoofdstuk IIB moeten bijdragen aan de oplossing van de generale problematiek. De Algemene Rekenkamer stelt daar tegenover dat de omvang van haar begroting in de periode van groei van collectieve uitgaven verhoudingsgewijs niet is mee gegroeid met die van de te controleren rijksbegroting en geen bijzondere intensiveringen heeft gekend. De Algemene Rekenkamer heeft dat in diverse overleggen naar voren gebracht (Zie ook antwoord op vraag 5). Hierbij zij opgemerkt dat onze taken niet verminderen bij het kleiner worden van de rijksdienst.»

Ik merk daarbij op dat in het regeerakkoord de afspraak is vastgelegd dat de Hoge Colleges van Staat mee delen in de taakstelling op de Rijksdienst – zij het dat hun begrotingshoofdstuk in het lichtste «taakstellingstarief» valt – opdat ze een bijdrage leveren aan het op orde brengen van de overheidsfinanciën.

4

Is het waar, dat de Algemene Rekenkamer een groot deel van de voor haar beschikbare kantoorruimte op de departementen heeft afgestaan? Zo ja, welke besparing levert dit op voor het Rijk?

Antwoord:

Het antwoord van de Algemene Rekenkamer op deze vraag luidt als volgt:

«De Algemene Rekenkamer heeft in het kader van de inspanningsverplichting van het kabinet Rutte/Verhagen haar huisvesting gecentraliseerd en daarmee 125 werkplekken op de departementen afgestaan. Daarmee is een structurele besparing op rijksniveau gerealiseerd van circa € 1,25 miljoen euro per jaar, die is ingezet voor het invullen van de taakstelling bij de departementen.»

Ik merk daarbij op dat deze 125 werkplekken om niet beschikbaar werden gesteld aan de Algemene Rekenkamer. De besparing, ontstaan na de centralisatie van de huisvesting van de Algemene Rekenkamer, slaat dus neer op de huisvestingsbudgetten van de departementen, waar ook de taakstelling op rustte.

5

Is het waar, dat de begroting van de Algemene Rekenkamer in het verleden niet is meegegroeid met de stijgende rijksuitgaven, waarop haar grondwettelijke controletaak van toepassing is? Zo ja, is het dan voor de hand liggend dat de Algemene Rekenkamer wel voluit meedeelt in generieke taakstellingen?

Antwoord:

Het antwoord van de Algemene Rekenkamer op deze vraag luidt als volgt:

«Het budget van de Algemene Rekenkamer is inderdaad niet meegegroeid met de rijksuitgaven. Haar budget is in hoge mate gebaseerd op historische cijfers, slechts aangepast met loon- en prijsbijstellingen. De nominale ontwikkeling in de rijksuitgaven versus de uitgaven van de Algemene Rekenkamer kan als volgt worden weergegeven.3

Jaar

Rijksuitgaven

Index Rijksuitgaven

Realisatie AR

Index realisatie AR

2000

144.360

100

22,1

100

2005

189.775

131

26,3

119

2010

237.570

165

30

136

2011

236.681

164

28,8

130

2012

236.390

164

29,3

133

2013

225.423

156

29,1

132

2014

242.630

168

30

136

2015

238.031

165

28,7

130

Naast de jaarlijkse structurele loon- en prijsbijstellingen is een enkele keer het budget van de Algemene Rekenkamer in beperkte mate structureel verhoogd in verband met uitbreiding van wettelijke taken. Dit verklaart in belangrijke mate de budgettaire groei van 2005 naar 2010 (Lidstaatverklaring EU-gelden en Oordeel bij de niet financiële beleidsinformatie).

De Algemene Rekenkamer acht het niet verantwoord ook nog de extra inspanningsverplichting van € 1,2 mln. van het kabinet Rutte/Asscher te realiseren.»

Ik merk daarbij op dat over deze kabinetsperiode de begroting van de Algemene Rekenkamer grosso modo gelijke tred houdt met de ontwikkeling van de Rijksuitgaven. De Algemene Rekenkamer is voorts ontzien doordat zij is ingedeeld in het laagste «taakstellingstarief» (van 4,4%). Gedurende deze kabinetsperiode zijn er bovendien geen extra taakstellingen aan de Algemene Rekenkamer toebedeeld. Overigens houdt de totale werklast van de Algemene Rekenkamer ook niet één-op-één verband met de hoogte van de Rijksuitgaven.

6

Hoe heeft het aantal verzoeken tot onderzoek vanuit het parlement en de regering zich de afgelopen tien jaar ontwikkeld?

Antwoord:

Het antwoord van de Algemene Rekenkamer op deze vraag luidt als volgt:

Het aantal onderzoeken en verzoekonderzoeken (incl. onderzoek voor parlementaire enquêtes) heeft zich als volgt ontwikkeld:

Jaar

Aantal gepubliceerde verzoekonderzoeken

Aantal gepubliceerde onderzoeken

2000

6

54

2005

4

52

2006

0

40

2007

6

45

2008

2

56

2009

4

60

2010

1

57

2011

6

59

2012

3

64

2013

4

68

2014

3

62

2015

4

72