Vastgesteld 19 december 2016
De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Economische Zaken over de brief van 6 december 2016 over de reactie op verzoek van het lid Geurts, gedaan tijdens de Regeling van werkzaamheden van 6 december 2016, over het bericht «Kabinet wist al op 7 juli van afwijzing fosfaatplan» (Kamerstuk 34 532, nr. 96).
De vragen en opmerkingen zijn op 8 december 2016 aan de Staatssecretaris van ez voorgelegd. Bij brief van 19 december 2016 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Vermeij
Adjunct-griffier van de commissie, De Vos
Inhoudsopgave
I |
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties |
2 |
---|---|---|
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie |
2 |
|
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie |
2 |
|
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie |
5 |
|
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie |
7 |
|
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie |
8 |
|
II |
Antwoord / Reactie van de Staatssecretaris |
9 |
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie willen graag enkele vragen stellen naar aanleiding van de brief van de Staatssecretaris.
Uit de media blijkt dat de Europese Commissie al in juli heeft aangegeven dat het wetsvoorstel niet voldeed aan de staatssteun voorwaarden. Welke informatie heeft de Europese Commissie in juli gedeeld op basis waarvan het wetsvoorstel niet zou voldoen aan de richtlijn voor staatssteun?
De Staatssecretaris heeft daarnaast aangegeven dat hij in september pas op de hoogte was dat het wetsvoorstel de toets niet zou doorstaan. Welke informatie is op dat moment gedeeld? En welke informatie was nieuw ten opzichte van de informatie die in juli is gedeeld? Welke acties hebben er in de tussenliggende periode plaatsgevonden?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben nog veel vragen over het proces bij de totstandkoming en de gesprekken in Brussel ten aanzien van de invoering van fosfaatrechten voor de melkveehouderij. Deze leden verzoeken de Staatssecretaris onderstaande vragen individueel te beantwoorden. De leden van de CDA-fractie vragen zich sterk af of niet meer gedaan had kunnen worden in Brussel, en deze leden zijn er van overtuigd dat gezien het zeer grote belang van de Nederlandse melkveehouderij en de derogatie voor Nederland alles wat mogelijk was gedaan had moeten worden.
Kan de Staatssecretaris specifiek reageren op de zeer heldere en bondige schriftelijke antwoorden van Eurocommissaris Vestager op de schriftelijke vragen van Europarlementariër Schreijer-Pierik?
Is het waar dat de Nederlandse autoriteiten op 14 juni 2016 de Europese Commissie in kennis gesteld hebben van de geplande invoering van een systeem van verhandelbare fosfaatproductierechten voor melkvee? Zo ja, welk voorwerk was daarvoor al verricht om de invoering van fosfaatrechten soepel te laten verlopen, gezien het feit dat de invoering van het fosfaatrechtenstelsel al aangekondigd was op 2 juli 2015?
Klopt het dat op 14 juni 2016 bij het in kennis stellen van de Europese Commissie van de invoering van een systeem van verhandelbare fosfaatproductierechten voor het eerst verzocht is de potentiële staatssteunaspecten van dit nieuwe systeem te bespreken? En kan dit dan gezien worden als de prenotificatie voor staatssteun voor de invoering van het stelsel van fosfaatrechten? Zo nee, op welke datum is er geprenotificeerd voor staatssteun?
Is het waar dat bij de eerste bijeenkomst tussen het Directoraat-Generaal Mededinging en de Nederlandse autoriteiten op 7 juli 2016, de Commissie de Nederlandse autoriteiten ervan in kennis gesteld heeft dat de voorgestelde regeling niet in overeenstemming was met de richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014–2020?
Waarom heeft u aan de Kamer niet gemeld dat de Europese Commissie u op 7 juli 2016 in kennis had gesteld dat de voorgestelde regeling niet in overeenstemming was met de richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014–2020 bij het indienen van de wet op 8 september 2016?
Is het waar dat Eurocommissaris Vestager duidelijk stelt dat reeds op 7 juli jl. de Nederlandse autoriteiten «in kennis gesteld» zijn dat het voorliggende wetsvoorstel niet met de richtsnoeren in overeenstemming was? Is «in kennis stellen» niet iets anders dan «problemen zien» zoals gesteld in uw brief van 6 december 2016?
Gaf de Eurocommissaris Vestager op 7 juli 2016 een notificatie zoals doorklinkt in de antwoorden van de Eurocommissaris Vestager van 5 december 2016 op de vragen van Europarlementariër Schreijer-Pierik?
Is de Staatssecretaris van mening dat Eurocommissaris Vestager onjuistheden verspreidt middels haar schriftelijke antwoorden? Kunt u inzage geven in de communicatie die er geweest is hierover om helderheid te krijgen?
Waarom is er na 7 juli 2016 nog maanden, tot eind september, gewacht en verder «overlegd», als Nederland al door de Europese Commissie helder in kennis was gesteld van de onverenigbaarheid en ongeoorloofdheid van het wetsvoorstel?
Waarom is niet geprenotificeerd voor staatssteun op 2 juli 2015, of vlak daarna bij het bekend maken van het voornemen tot het invoeren van fosfaatrechten?
Waarom is niet geprenotificeerd voor staatssteun op 3 maart 2016, toen de Kamer nader is geïnformeerd over de invulling van het stelsel van fosfaat voor melkvee?
Waarom is niet geprenotificeerd voor staatssteun op het moment dat het wetsvoorstel werd aanvaard in de ministerraad op 2 juni 2016?
Op welk moment in een traject van het invoeren van een maatregel die mogelijk gezien kan worden als staatssteun is het gebruikelijk om te prenotificeren voor staatssteun?
Kunt u aangeven waarom u in reactie op het advies van de Raad van State op 15 juli 2016 (Kamerstuk 34 532, nr. 4) niet heeft gemeld dat het Directoraat-Generaal Mededinging de Nederlandse autoriteiten op 7 juli 2016 ervan in kennis gesteld had dat de voorgestelde regeling niet in overeenstemming was met de richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014–2020?
Waarom is niet in een eerder stadium gewerkt aan alternatieven, aangezien de Europese Commissie al op 7 juli 2016 de Nederlandse autoriteiten ervan in kennis gesteld heeft dat de voorgestelde regeling niet in overeenstemming was met de richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014–2020?
In de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 34 532, nr. 7) ontvangen op 6 oktober 2016, stelt de Staatssecretaris «Er worden op dit moment gesprekken gevoerd met de Europese Commissie over de staatsteunaspecten die kleven aan het wetsvoorstel.» Waarom is toen niet duidelijk aangegeven aan de Kamer wat precies de strekking was van de bezwaren van de Europese Commissie en op welke elementen van het wetsvoorstel die zagen gezien het al op 7 juli 2016 bekend was dat de voorgestelde regeling niet in overeenstemming was met de richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014–2020?
De Staatssecretaris stelt in de nota naar aanleiding van het nader verslag (Kamerstuk 34 532, nr. 27) ontvangen op 26 oktober 2016, «In de periode na 3 maart is in een zeer kort tijdsbestek het wetsvoorstel gemaakt. Al op 2 juni kon het voorstel in de ministerraad worden aanvaard. Direct daarna is het overleg met de Europese Commissie verbreed van DG ENVI naar DG COMP. De inzet was om, àls de Europese Commissie tot het oordeel zou komen dat er inderdaad sprake is van staatssteun [...]». Hieruit blijkt dat de regering al, sinds 3 maart 2016, een vermoeden had bij het opstellen van het wetsvoorstel dat er sprake was van staatssteun en de problemen die daaruit zouden kunnen voortvloeien. Waarom is daar niet eerder op geanticipeerd in de richting van de Europese Commissie voor 14 juni 2016? Waarom is de Kamer niet eerder geïnformeerd over de bezwaren van de Europese Commissie? Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie waarom er niet eerder, in de periode tussen 2 juli 2015 en 3 maart 2016, concreet werk gemaakt is van het wetsvoorstel en het voorwerk daarvoor in Brussel?
In de nota naar aanleiding van het nader verslag (Kamerstuk 34 532, nr. 27) ontvangen op 26 oktober 2016, stelt de Staatssecretaris «Het overleg met de Europese Commissie kreeg een onverwachte wending toen bleek dat de Europese Commissie de richtsnoeren heel streng uitlegt en toepast.» Op welk overleg wordt hier gedoeld en op welke datum heeft dit overleg plaatsgevonden?
De Staatssecretaris stelt in de nota naar aanleiding van het nader verslag (Kamerstuk 34 532, nr. 27) ontvangen op 26 oktober 2016, «Bij het opstellen van het fosfaatrechtenstelsel is onderkend dat het stelsel verenigbaar moet zijn met de staatssteunkaders. Op 3 maart jl. (Kamerstuk 33 979, nr. 108) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de concrete invulling van het eerder aangekondigde fosfaatrechtenstelsel.». Op welke data is er schriftelijk contact geweest dan wel gesproken op ambtelijk niveau of door de Staatssecretaris zelf met welk onderdeel van de Europese Commissie over onder andere het fosfaatrechtenstelsel en staatssteunkaders? Met name deze vraag is voor de leden van de CDA-fractie van zeer groot belang om een beeld te krijgen van wanneer wat is besproken en met wie.
Bij de behandeling van de begroting 2017 van het Ministerie van Economische Zaken, onderdeel landbouw en natuur, zei de Staatssecretaris: »Je gaat praten op het moment dat je een conceptwetsvoorstel hebt. Precies dat hebben we dus ook gedaan. De ervaring leert overigens dat de Europese Commissie er vaak pas in alle scherpte naar kijkt als je een definitief wetsvoorstel hebt. Dat is in dit geval ook gebleken. Het scherpe oordeel van de Commissie kwam namelijk pas in september, toen het definitieve wetsvoorstel ook in de Kamer lag, terwijl we al in juni hierover contact hebben opgenomen met de Commissie.» (Handelingen II 2016/17, nr. 27, item 9). De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris wanneer het conceptwetsvoorstel besproken is met het Directoraat-Generaal Mededinging van de Europese Commissie. De leden van de CDA-fractie vragen waarom de Staatssecretaris ook hier niet spreekt over de kennisgeving van de Europese Commissie op 7 juli 2016.
Bij de behandeling van de begroting 2017 van het Ministerie van Economische Zaken, onderdeel landbouw en natuur, zei de Staatssecretaris: «We hebben juist zo snel als we konden – op het moment dat het wetsvoorstel door de ministerraad was aanvaard – onze juristen gestuurd. Dat overleg begint altijd op technisch niveau, dus met de experts van de Commissie. De Commissie verlangt ook dat je eerst op dat niveau de besprekingen voert, van experts tot experts. Op dat moment zijn de gesprekken dus begonnen. Na de zomer, medio september, leidde dat tot de opstelling van de Commissie, waarover we nu al het een en ander gezegd hebben.» De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de Europese Commissie aangeeft dat het wetsvoorstel ten aanzien van staatssteun op 14 juni 2016 aan is geboden aan het Directoraat-Generaal Mededinging van de Europese Commissie. Waarom wordt in bovenstaande geciteerde uitspraak de indruk gewekt dat meteen nadat het wetsvoorstel door de ministerraad was aanvaard er gesprekken zijn geweest, terwijl volgens de Europese Commissie het eerste gesprek over staatssteun pas op 7 juli 2016 is gevoerd? Was de opstelling van de Europese Commissie, in tegenstelling tot wat de Staatssecretaris suggereert met zijn uitspraak bij de begrotingsbehandeling, niet meteen al duidelijk op 7 juli 2016 en dus niet medio september?
Op basis van artikel 68 Grondwet verzoeken de leden van de CDA-fractie de regering alle memo's, verslagen en e-mails van gesprekken die door de regering en, of ambtenaren gehouden zijn met de Europese Commissie en, of haar ambtenaren over fosfaatrechten, inclusief de bijeenkomst op 7 juli 2016, voor vrijdag aanstaande 12.00 uur aan de Kamer te doen toekomen.
Verder verzoeken de leden van de CDA-fractie alle memo's, e-mails en andere documenten die de bewindspersonen, Directeur Generaal of de Secretaris Generaal over fosfaatrechten onder ogen gehad hebben tussen maart 2016 en november 2016 voor dezelfde deadline aan de Kamer te doen toekomen.
Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie of geconstateerd moet worden dat er nog steeds problemen zijn aangezien Eurocommissaris Vestager spreekt in haar antwoord op de schriftelijke vragen van Europarlementariër Schreijer-Pierik over voortgaande «constructieve besprekingen om een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te vinden»?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie waren verbaasd dat via Eurocommissaris Vestager enkele dagen geleden bekend werd dat van Europese zijde de bezwaren tegen het oorspronkelijk voorgenomen stelsel al in juli bekend gemaakt waren. In antwoord op vragen van deze leden naar een exacte tijdslijn van de gesprekken met de Europese Commissie en de momenten van de gerezen bezwaren, kwam immers steeds september als datum terug waarop de Staatssecretaris voor het eerst hoorde van de bezwaren die tot aanpassing van het wetsvoorstel geleid hebben. Naar aanleiding van de brief van de Staatssecretaris van 6 december jl. waarin wordt erkend dat al in juli bewaren gerezen zijn, hebben deze leden de nodige vragen.
De leden van de D66-fractie verkrijgen graag – tabelmatig – een compleet overzicht van alle gesprekken over de wijziging van de Meststoffenwet in verband met de invoering van een stelsel van fosfaatrechten die sinds 2 juli 2015 gevoerd zijn met de Europese Commissie over dat onderwerp. Daarbij verwachten zij in ieder geval inzage in het onderwerp van bespreking van die datum, wie er aanwezig waren (of voor zover dit ambtenaren betrof: welke functies dit betrof), de rol van de Staatssecretaris bij dat overleg en de concreet uit de bijeenkomst volgende actie- en beslispunten.
De leden van de D66-fractie lezen dat er op 7 juli 2016 door ambtenaren van Directoraat-Generaal Competition (DG COMP) is aangegeven dat er problemen zijn met het wetsvoorstel in relatie tot de staatssteunrichtsnoeren. Op welk moment was de Staatssecretaris op de hoogte van de op 7 juli geuite bezwaren? Wat was toen zijn instructie aan de onderhandelende ambtenaren? Wat stond precies in de brief die van Nederlandse zijde op 15 juli 2016 gedeeld is met DG COMP en DG ENVI?
De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar bezwaren die in juli geuit zijn, en waarin die afwijken dan wel overeenkomen van de in september geuite bezwaren die hebben geleid tot het aanpassen van het wetsvoorstel. Daartoe verkrijgen ze graag van beide communicaties van de Europese Commissie een afschrift. In welk verschil zit precies de «scherpte» die de Staatssecretaris wel in de septemberbezwaren heeft gevonden, en niet in die van juli?
De leden van de D66-fractie zijn benieuwd welke beleidsalternatieven en wijzigingsvoorstellen voor het wetsvoorstel vanaf 7 juli 2016 op welk moment overwogen dan wel uitgewerkt zijn om tegemoet te komen aan de bezwaren van Europese zijde. Graag verkrijgen zij een overzicht daarvan. Zij horen ook graag waarop het vertrouwen gebaseerd was dat het voorstel in originele vorm akkoord bevonden zou worden en het wetsvoorstel vooraf aan een volgend gesprek met de Europese Commissie naar het parlement gestuurd kon worden. Dit temeer nu de memorie van toelichting slechts melding maakt van lopende gesprekken, niet van de toen reeds geuite bezwaren. Letterlijk staat er: «Op dit moment wordt met de Europese Commissie gesproken om bevestiging te krijgen van het Nederlandse oordeel dat in dit geval sprake is van staatssteun die verenigbaar kan worden verklaard met de interne markt.» Hoe kan de lezer daaruit afleiden dat op dat moment de Europese Commissie reeds gesteld had problemen te zien in relatie tot de staatssteunrichtsnoeren? Acht de Staatssecretaris de toelichting bij het voorstel volledig en adequaat vormgegeven? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom is het desondanks zo opgeschreven? Zijn er concepten van de memorie van de toelichting waarin dit anders stond? Zo ja, op wiens verzoek is die nadere toelichting over de gesprekken geschrapt?
De leden van de D66-fractie merken op dat de gesprekken met de Europese Commissie «direct na de zomer voortgezet [zijn]». Dat doet hen afvragen: waarom zijn deze gedurende de zomer niet voortgezet? Klopt het dat de gesprekken om tot een goede invulling van de staatssteunregels twee maanden hebben stilgelegen? Is dat ook de reden dat het wetsvoorstel een week (7 september om 14 september) voordat het overleg met de Europese Commissie is voortgezet is ingediend? Waarop was gegeven het signaal van de ambtenaren van DG COMP op 7 september het vertrouwen gebaseerd dat Nederland de Europese Commissie op de eigen lijn qua interpretatie van de staatssteunrichtsnoeren zou krijgen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom de Staatssecretaris in het debat over de wijziging van de Meststoffenwet (Handelingen II 2016/17, nr. 30, debat over Invoering stelsel fosfaatrechten) vermeldde dat «pas medio september» duidelijk werd dat de Europese Commissie het fosfaatrechtenstelsel niet als geoorloofde staatssteun wilde zien, terwijl de Europese Commissie al op 7 juli jl. aan de Nederlandse autoriteiten heeft gemeld dat het voorstel niet in overeenstemming was met de staatssteunrichtsnoeren. Waarom heeft de Staatssecretaris deze mededeling op 7 juli niet direct aan de Kamer gemeld? Waarom heeft de Staatssecretaris in het recente Kamerdebat «pas medio september» genoemd als het moment dat duidelijkheid ontstond, terwijl deze duidelijkheid er al op 7 juli was?
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom op 7 juli de alarmbellen op het ministerie niet zijn afgegaan, aangezien de DG COMP meldde problemen te zien met het wetsvoorstel in relatie tot de staatssteunrichtsnoeren. Wat bedoelt de Staatssecretaris met de opmerking dat pas op 14 september «in alle scherpte» duidelijk werd «wat precies de strekking was van de bezwaren»? Waarom waren meer dan 2 maanden nodig om hierover helderheid te krijgen? Waarom heeft de Staatssecretaris na 7 juli zo’n afwachtende houding aangenomen? Waarom achtte de Staatssecretaris het niet nodig om tussen 7 juli en 14 september de Kamer te informeren over deze zeer zorgelijke ontwikkelingen voor de melkveehouderij?
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de Staatssecretaris om nogmaals inzichtelijk te maken op welke momenten contact is geweest met de Europese Commissie over het stelsel van fosfaatrechten, in het bijzonder in de eerste helft van 2016. Zij verwijzen naar de opmerking in de nota naar aanleiding van het nader verslag (Kamerstuk 34 532, nr. 27): «En ook in de eerste helft van 2016, toen de voorgenomen invulling van het fosfaatrechten stelsel concreter werd, hebben verschillende gesprekken met DG ENVI plaatsgevonden». Waarom is niet eerder getoetst, met name in de eerste helft van 2016, of de toenmalige concrete invulling van het stelsel van fosfaatrechten voldeed aan de staatssteunkaders? Is de verenigbaarheid met staatssteunkaders besproken in de verschillende gesprekken met DG ENVI in de eerste helft van 2016? Zo ja, op welke manier is dit ter sprake gekomen? Waarom is in de periode na 3 maart, waarin het wetsvoorstel is gemaakt, niet getoetst of het voorstel verenigbaar was met de staatssteunkaders? Waarom meldt de Europese Commissie dat zij pas op 14 juni 2016 in kennis is gesteld van de geplande invoering van een systeem van verhandelbare fosfaatproductierechten en waarom heeft de Staatssecretaris pas toen verzocht om de potentiële staatssteunaspecten van dit nieuwe systeem te bespreken? Hoe staat deze opmerking van de Europese Commissie in verhouding tot de eerder vermelde gesprekken met DG ENVI in de eerste helft van 2016, waarin ook is gesproken over «de voorgenomen invulling van het fosfaatrechtenstelsel» (Kamerstuk 34 532, nr. 27)?
Deze leden lezen in de nota naar aanleiding van het nader verslag bij de wijziging van de Meststoffenwet dat de Europese Commissie heeft medegedeeld dat bij de introductie van het fosfaatrechtenstelsel sprake is van staatssteun en dat de Commissie de richtsnoeren heel streng uitlegt en toepast. Waarom is dit niet al in de eerste helft van 2016 geconstateerd, zodat nog tijdig bijgestuurd had kunnen worden? Heeft de DG ENVI dit in de gesprekken in de eerste helft van 2016 al medegedeeld? Waarom is de DG COMP niet eerder betrokken bij de vormgeving van het wetsvoorstel?
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom pas op in juni 2016, meer dan een jaar na de aankondiging, pas een wetsvoorstel formeel door de ministerraad is gegaan en ingediend is bij de Europese Commissie. Bovendien is pas in de periode na 3 maart 2016 in een zeer kort tijdsbestek het wetsvoorstel gemaakt. Waarom is niet al ruim voor 3 maart, bijvoorbeeld direct na de aankondiging van het stelsel (juli 2015) begonnen met het maken van een wetsvoorstel, zodat het proces eerder afgerond had kunnen worden? Erkent de Staatssecretaris dat de tijdsdruk en de onduidelijkheid op dit moment grote risico’s voor het behoud van de derogatie hebben opgeleverd?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie met grote verbazing kennisgenomen van de Kamerbrief over de berichtgeving inzake de Europese afwijzing van de fosfaatwet. Deze leden hebben verschillende vragen en ontvangen graag op alle specifieke vragen een antwoord.
De Staatssecretaris gaf tijdens het debat vorige week aan dat pas medio september duidelijk werd dat de Europese Commissie het fosfaatrechtenstelsel niet als geoorloofde staatssteun wilde zien. Hoe is dat te rijmen met het feit dat eurocommissaris Vestager aangeeft dat de Commissie de Nederlandse autoriteiten op 7 juli 2016 «ervan in kennis gesteld [heeft] dat de voorgestelde regeling niet in overeenstemming was met de richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014–2020»?
Waarom was er niet voor gekozen om op 2 juli 2015 naast DG ENVI ook DG COMP te informeren over het voornemen om verhandelbare fosfaatrechten in te voeren?
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel (Kamerstuk 34 532, nr. 3) staat: «Op dit moment wordt met de Europese Commissie gesproken om bevestiging te krijgen van het Nederlandse oordeel dat in dit geval sprake is van staatssteun die verenigbaar kan worden verklaard met de interne markt.» De leden van de SGP-fractie horen graag waarom de Staatssecretaris de toen bekende bezwaren van de Europese Commissie verzwegen heeft.
Waarom heeft de Staatssecretaris, gelet op de hoge tijdsdruk, de Kamer na 14 september 2016 niet per ommegaande geïnformeerd over de definitieve afwijzing door de Europese Commissie?
Wil de Staatssecretaris de brief/notitie met argumentatie waarom de oorspronkelijke fosfaatwet volgens Nederland wel verenigbaar is met de staatssteunrichtsnoeren die op 15 juli 2016 met DG COMP en DG ENVI is gedeeld, naar de Kamer sturen?
De Staatssecretaris schrijft dat na 14 september 2016 pas in alle scherpte duidelijk was wat precies de strekking was van de bezwaren van de Europese Commissie en op welke elementen van het wetsvoorstel die zagen.
Kan de Staatssecretaris precies aangeven wat ten aanzien van de verschillende bezwaren en elementen na 14 september duidelijk werd, wat daarvoor nog niet duidelijk was?
Kan de Staatssecretaris precies aangeven wat de Europese Commissie op 7 juli 2016 in heeft gebracht?
Heeft de Europese Commissie al rond 7 juli 2016 door laten schemeren dat ze het fosfaatplafond niet als Unienorm beschouwt?
De leden van de SGP-fractie ontvangen graag een uitgebreid feitenrelaas. Wil de Staatssecretaris met betrekking tot de periode vanaf 3 juni 2016 tot op heden per week aangeven op welk niveau (technisch, hoog ambtelijk respectievelijk Staatssecretaris) contact is geweest met DG ENVI respectievelijk DG COMP, inclusief het DG-niveau, wat daarbij besproken en gewisseld is, hoe de verschillende niveaus op het ministerie daarover geïnformeerd zijn, en welke acties daarop ondernomen zijn? Enkele afgeleide vragen daarbij zijn in de volgende alinea opgenomen.
Wanneer is de Staatssecretaris persoonlijk op de hoogte gesteld van het feit dat DG COMP op 7 juli 2016 aangaf dat het voorgelegde fosfaatvoorstel niet in overeenstemming is met de staatssteunrichtsnoeren? Wanneer was het ministerie op hoog ambtelijk niveau op de hoogte van het feit dat DG COMP op 7 juli 2016 aangaf dat het voorgelegde fosfaatvoorstel niet in overeenstemming is met de staatssteunrichtsnoeren? Is voor 14 september 2016 op hoog ambtelijk niveau contact geweest met DG COMP over het wetsvoorstel? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet? Heeft de Staatssecretaris voor 14 september 2016 persoonlijk contact gehad met DG COMP over onderhavige kwestie? Is er tijdens de zomervakantie (na 15 juli 2016) overleg geweest met DG COMP over onderhavige kwestie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe vaak? Is de Staatssecretaris tijdens de zomervakantie op de hoogte gehouden van ontwikkelingen ten aanzien van het onderhavige dossier? Waarom heeft de Staatssecretaris er, gelet op de hoge tijdsdruk en het enorme belang van het wetsvoorstel, niet voor gezorgd dat na 7 juli 2016 direct ook werk werd gemaakt van een alternatief voorstel? Heeft de Europese Commissie al expliciet aangegeven dat het rond 13 oktober jl. gewijzigde wetsvoorstel wel in overeenstemming is met de staatssteunrichtsnoeren?
De leden van de SGP-fractie hebben nog een vraag over het fosfaatplan voor 2017. Verschillende zuivelbedrijven trekken zich terug omdat de Staatssecretaris niet garant wil staan voor eventuele claims. Erkent de Staatssecretaris dat hiermee het fosfaatplan op de tocht staat? Is hij alsnog bereid toe te zeggen dat hij eventuele claims voor zijn rekening neemt?
Hierbij stuur ik u de beantwoording op de vragen gesteld over de reactie op verzoek van het lid Geurts, gedaan tijdens de Regeling van werkzaamheden van 6 december 2016, over het bericht «Kabinet wist al op 7 juli van afwijzing fosfaatplan» (Kamerstuk 34 532, nr. 96).
In de brief waarin ik uw Kamer heb geïnformeerd over de noodzaak om een nota van wijziging bij de wijziging van de Meststoffenwet in verband met de invoering van een stelsel van fosfaatrechten bij uw Kamer in te dienen, in de nota naar aanleiding van het nader verslag bij dit wetsvoorstel, tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in uw Kamer, en in antwoord op vragen van uw Kamer over het bericht «Kabinet wist al op 7 juli van afwijzing fosfaatplan» heb ik uw Kamer op, 13 oktober, op 25 oktober, op 1 december en op 6 december jl. geïnformeerd over de wijze waarop de invoering van het fosfaatrechtenstelsel onderwerp van overleg met de Europese Commissie is geweest (Kamerstuk 34 532, nrs. 18, 19, 27 en Handelingen II 2016/17, nr. 30, debat over invoeringsstelsel fosfaatrechten).
Direct na het besluit van het kabinet op 2 juli 2015 is de Europese Commissie geïnformeerd over het Nederlandse voornemen om fosfaatrechten voor melkvee in te voeren. Goed om te realiseren is dat op dat moment nog geen overschrijding van het fosfaatplafond was vastgesteld. Dat gebeurde immers pas in juni 2016, toen de definitieve fosfaatcijfers over 2015 bekend waren. Echter, de voorlopige cijfers over de fosfaatproductie 2014 én gegevens over oplopende dieraantallen waren voldoende reden om al op 1 juni 2015 aan te kondigen dat productiebegrenzende maatregelen voor de melkveehouderij onvermijdelijk waren geworden (Kamerstuk 33 979, nr. 96).
Het overleg medio juli 2015 is gevoerd met het Directoraat-generaal Milieu (hierna: DG ENVI). En ook in de eerste helft van 2016, toen de voorgenomen invulling van het fosfaatrechtenstelsel concreter werd, hebben verschillende gesprekken met DG ENVI plaatsgevonden. Naast gesprekken met de Europese Commissie, is ook schriftelijke informatie verstrekt (zo zijn vertalingen van de relevante Kamerbrieven aangeboden) en heeft de Europese Commissie Nederland in een zogenaamde pilotprocedure nadere vragen gesteld naar aanleiding van berichten over overschrijding van het fosfaatproductieplafond. Deze vragen zijn binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoord. De vragen van de Europese Commissie hadden betrekking op de verklaring voor de overschrijding van het plafond, op de maatregelen die Nederland voornemens was te nemen en op de consequentie voor waterkwaliteit.
Op 10 juni 2016 heeft Nederland in het Nitraatcomité in een presentatie een toelichting gegeven op de meest actuele, maar toen nog voorlopige cijfers over de fosfaatproductie in 2015, op de verschillende pijlers van het Nederlandse mestbeleid om het gebruik, de productie en het overschot van mest te reguleren en op het voornemen om fosfaatrechten voor melkvee te introduceren. Door de presentatie in het Nitraatcomité was niet alleen de Europese Commissie maar waren ook de andere lidstaten op de hoogte van de Nederlandse situatie.
Bij het opstellen van het fosfaatrechtenstelsel is onderkend dat het stelsel verenigbaar moet zijn met de staatssteunkaders. Op 3 maart jl. (Kamerstuk 33 979, nr. 108) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de concrete invulling van het eerder aangekondigde fosfaatrechtenstelsel. Daarover heeft in de periode daarvoor overleg plaatsgevonden met vertegenwoordigers van de sector en maatschappelijke organisaties. Belangrijk punt in die gesprekken was de wijze waarop fosfaatrechten overdraagbaar zouden worden. Uiteindelijk heb ik gekozen voor een stelsel waarin rechten via de vrije markt overdraagbaar zouden zijn. Dat sluit aan bij de praktijk in de bestaande stelsels van dierrechten voor varkens- en pluimveehouderij én geeft invulling aan de wens om enerzijds op sectorniveau het fosfaatproductieplafond te borgen en anderzijds het vrije ondernemerschap niet onnodig te beperken.
In de periode na 3 maart is in een zeer kort tijdsbestek het wetsvoorstel gemaakt. Al op 3 juni kon het voorstel in de ministerraad worden aanvaard. Direct daarna is het overleg met de Europese Commissie verbreed van DG ENVI naar het Directoraat-generaal Concurrentie (hierna: DG COMP). De inzet was om, àls de Europese Commissie tot het oordeel zou komen dat inderdaad sprake is van staatssteun, de introductie van het fosfaatrechtenstelsel door de Europese Commissie verenigbaar te laten verklaren op grond van de «Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014–2020 (2014/C 200/01)». De argumentatie daarvoor is zowel mondeling gewisseld als schriftelijk met de Europese Commissie gedeeld.
Op 14 juni 2016 is het wetsvoorstel aan DG COMP aangeboden en is verzocht om een gesprek. Dat overleg begint altijd op technisch niveau, dus met de experts van de Commissie. Op 7 juli 2016 heeft als aftrap van de besprekingen hierover een eerste overleg op technisch niveau plaatsgevonden. Ambtenaren van DG COMP hebben toen aangegeven problemen te zien met het wetsvoorstel in relatie tot de staatssteunrichtsnoeren. Van Nederlandse zijde is duidelijk gemaakt waarom het wetsvoorstel verenigbaar wordt geacht met de staatssteunrichtsnoeren. Die argumentatie is vervolgens schriftelijk uiteengezet en op 15 juli 2016 op DG-niveau gedeeld met DG COMP en DG ENVI.
De gesprekken met de Europese Commissie zijn direct na de zomer voortgezet. Op 5 september 2016 is op technisch niveau gesproken en op 14 september 2016 is op DG-niveau overleg geweest tussen het Ministerie van Economische Zaken en DG COMP. Toen werd, zoals ik eerder in uw Kamer heb gemeld, pas in alle scherpte duidelijk wat precies de strekking was van de bezwaren van de Europese Commissie en op welke elementen van het wetsvoorstel die zagen. De Europese Commissie heeft benadrukt dat geen sprake kon zijn van geoorloofde staatssteun en dat geen goedkeuring zal worden gegeven aan maatregelen die leiden tot het verstrekken van staatssteun als het doel van de maatregel is om een overtreding van een bestaande Europese norm, hier het fosfaatproductieplafond in de derogatiebeschikking, te herstellen of indien de maatregelen niet verder gaan dan wat op basis van Europese normen reeds verplicht is. Daarmee werd voor mij duidelijk dat de consequentie was dat het fosfaatrechtenstelsel niet benut mag worden om in 2017 effectief te sturen op de reductie van de fosfaatproductie.
In de periode vanaf half september heeft zeer frequent overleg plaatsgehad tussen het Ministerie van Economische Zaken (inclusief de Nederlandse permanente vertegenwoordiging bij de Europese Commissie) en de verschillende betrokken Commissiediensten. Dat overleg vond plaats op zowel verschillende ambtelijke niveaus als op politiek niveau waarbij tevens gezocht is naar oplossingen en alternatieven.
Mede op basis van het gesprek dat ik had met Eurocommissaris Vestager op 5 oktober jl. heb ik moeten concluderen dat de Europese Commissie haar informele oordeel niet zou wijzigen. Op 13 oktober 2016 heb ik uw Kamer geïnformeerd genoodzaakt te zijn een nota van wijziging op het oorspronkelijke wetsvoorstel in te dienen waarmee de introductie van het stelsel van fosfaatrechten is uitgesteld tot 2018.
Ik wijs erop dat contacten voorafgaand aan een officiële notificatie tussen de diensten van de Europese Commissie en de lidstaat op vertrouwelijke basis plaatsvinden, juist om zowel de lidstaat als de diensten van de Europese Commissie de mogelijkheid te geven om de economische en juridische aspecten van een voorgenomen steunmaatregel voorafgaand aan de officiële notificatie informeel en in wederzijds vertrouwen te bespreken, hetgeen de kwaliteit en de volledigheid van de aanmelding ten goede komt. Ik verwijs hierbij ook naar de brief van de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 10 april 2015 (Kamerstuk 34 032, nr. 9)
Na 13 oktober 2016 is het overleg met de verschillende diensten van de Europese Commissie voortgezet.
Met de verschillende diensten van de Europese Commissie wordt gesproken over de concrete invulling van het pakket van maatregelen dat in 2017 moet leiden tot een voldoende daling van de fosfaatproductie. Over de hoofdlijnen van dat pakket heb ik uw Kamer geïnformeerd op 18 november 2016 (Kamerstuk 34 532, nr. 45). Nederland moet de Europese Commissie overtuigen van de effectiviteit en uitvoerbaarheid, inclusief monitoring, van de voorgestelde maatregelen. Het welslagen van het maatregelenpakket is belangrijk om te voldoen aan de eerste voorwaarde die de Europese Commissie verbindt aan de goedkeuring van het stelsel van fosfaatrechten binnen de staatssteunkaders, namelijk dat het fosfaatrechtenstelsel niet tot doel kan hebben om een overtreding van een bestaande Europese norm, het voldoen aan het fosfaatplafond, te herstellen (Kamerstuk 34 532, nr.18).
Daarnaast hebben de gesprekken met de Commissiediensten betrekking op de kenmerken van het fosfaatrechtenstelsel. Naast bovengenoemde voorwaarde verbindt de Europese Commissie aan goedkeuring van het fosfaatrechtenstelsel binnen de staatssteunkaders de voorwaarde dat het stelsel verder moet gaan dan wat op basis van Europese normen reeds verplicht is. Daar is invulling aan gegeven door in het wetsvoorstel te expliciteren dat de criteria die de fosfaatbank zal toepassen voor het toekennen van niet overdraagbare rechten verder moeten gaan dat wat reeds op basis van geldende Europese normen verplicht is (Kamerstuk 34 532, nr.18). Ook de aangenomen amendementen Dik-Faber – Koşer Kaya (Kamerstuk 34 532, nr. 31) en Van Gerven (Kamerstuk 34 532, nr. 55) die zien op het ontzien van grondgebonden bedrijven omdat zij niet bijdragen aan het fosfaatoverschot in de generieke afroming bij het toekennen van fosfaatrechten, dragen er aan bij dat het fosfaatrechtenstelsel verder gaat dan de bestaande Europese normen.
De gesprekken zullen de komende tijd voortgezet worden. Ik zal u, zoals toegezegd tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel, tot de introductie van het fosfaatrechtenstelsel, in ieder geval elk kwartaal op de hoogte houden van de voortgang binnen het maatregelenpakket 2017 en van de gesprekken over het behoud van de huidige en verkrijgen van een nieuwe derogatie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie willen graag enkele vragen stellen naar aanleiding van de brief van de Staatssecretaris.
Uit de media blijkt dat de Europese Commissie al in juli heeft aangegeven dat het wetsvoorstel niet voldeed aan de staatssteun voorwaarden. Welke informatie heeft de Europese Commissie in juli gedeeld op basis waarvan het wetsvoorstel niet zou voldoen aan de richtlijn voor staatssteun?
Begin juli heeft een eerste technisch overleg plaatsgevonden met DG COMP. Dit gesprek was verkennend van aard en diende vooral de betrokken ambtenaren bij de Europese Commissie nadere tekst en uitleg te geven over het Nederlandse voorstel. Op technisch niveau hebben ambtenaren van dit DG toen aangegeven problemen te zien met het wetsvoorstel in relatie tot de staatssteunrichtsnoeren. In dat gesprek is van Nederlandse zijde duidelijk gemaakt waarom het wetsvoorstel verenigbaar wordt geacht met de staatssteunrichtsnoeren. Naar aanleiding van dat gesprek is die argumentatie ook schriftelijk uiteengezet en op 15 juli 2016 op DG-niveau gedeeld met DG COMP en DG ENVI.
De Staatssecretaris heeft daarnaast aangegeven dat hij in september pas op de hoogte was dat het wetsvoorstel de toets niet zou doorstaan. Welke informatie is op dat moment gedeeld? En welke informatie was nieuw ten opzichte van de informatie die in juli is gedeeld? Welke acties hebben er in de tussenliggende periode plaatsgevonden?
Ik heb eerder aangegeven (Kamerbrief 6 december 2016) dat begin juli ambtenaren van DG COMP in technisch overleg hebben aangegeven problemen te zien met het wetsvoorstel in relatie tot de staatssteunrichtsnoeren. Pas medio september, in overleg op DG-niveau, werd in alle scherpte duidelijk wat precies de strekking was van de bezwaren van de Europese Commissie en op welke elementen van het wetsvoorstel die zagen. De Europese Commissie heeft toen benadrukt dat geen sprake kan zijn van geoorloofde staatssteun en dat geen goedkeuring zal worden gegeven aan maatregelen die leiden tot het verstrekken van staatssteun als het doel van de maatregel is om een overtreding van een bestaande Europese norm, hier het fosfaatproductieplafond in de derogatiebeschikking, te herstellen of indien de maatregelen niet verder gaan dan wat op basis van Europese normen reeds verplicht is. Daarmee werd voor mij duidelijk dat de consequentie was dat het fosfaatrechtenstelsel niet benut kan worden om in 2017 effectief te sturen op de reductie van de fosfaatproductie. Op 13 oktober 2016 heb ik uw Kamer geïnformeerd genoodzaakt te zijn een nota van wijziging op het oorspronkelijke wetsvoorstel in te dienen waarmee de introductie van het stelsel van fosfaatrechten is uitgesteld tot 2018.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben nog veel vragen over het proces bij de totstandkoming en de gesprekken in Brussel ten aanzien van de invoering van fosfaatrechten voor de melkveehouderij. Deze leden verzoeken de Staatssecretaris onderstaande vragen individueel te beantwoorden. De leden van de CDA-fractie vragen zich sterk af of niet meer gedaan had kunnen worden in Brussel, en deze leden zijn er van overtuigd dat gezien het zeer grote belang van de Nederlandse melkveehouderij en de derogatie voor Nederland alles wat mogelijk was gedaan had moeten worden.
Kan de Staatssecretaris specifiek reageren op de zeer heldere en bondige schriftelijke antwoorden van Eurocommissaris Vestager op de schriftelijke vragen van Europarlementariër Schreijer-Pierik?
In mijn brief van 6 december 2016 heb ik de antwoorden van Eurocommissaris Vestager geduid.
Is het waar dat de Nederlandse autoriteiten op 14 juni 2016 de Europese Commissie in kennis gesteld hebben van de geplande invoering van een systeem van verhandelbare fosfaatproductierechten voor melkvee? Zo ja, welk voorwerk was daarvoor al verricht om de invoering van fosfaatrechten soepel te laten verlopen, gezien het feit dat de invoering van het fosfaatrechtenstelsel al aangekondigd was op 2 juli 2015?
Ik heb uw Kamer in de nota naar aanleiding van het nader verslag die is gestuurd naar aanleiding van de behandeling van het wetsvoorstel ter introductie van fosfaatrechten precies geschetst hoe het overleg met de Europese Commissie is verlopen. Direct na het besluit van het kabinet op 2 juli 2015 is de Europese Commissie geïnformeerd over het Nederlandse voornemen om fosfaatrechten voor melkvee in te voeren. Het overleg medio juli 2015 is gevoerd met DG ENVI. En ook in de eerste helft van 2016, toen de voorgenomen invulling van het fosfaatrechtenstelsel concreter werd, hebben verschillende gesprekken met DG ENVI plaatsgevonden.
Direct na aanvaarding van het wetsvoorstel in de ministerraad op 3 juni 2016 is het overleg met de Europese Commissie verbreed van DG ENVI naar DG COMP. Op 14 juni 2016 is het wetsvoorstel aan DG COMP aangeboden.
Klopt het dat op 14 juni 2016 bij het in kennis stellen van de Europese Commissie van de invoering van een systeem van verhandelbare fosfaatproductierechten voor het eerst verzocht is de potentiële staatssteunaspecten van dit nieuwe systeem te bespreken? En kan dit dan gezien worden als de prenotificatie voor staatssteun voor de invoering van het stelsel van fosfaatrechten? Zo nee, op welke datum is er geprenotificeerd voor staatssteun?
Op 14 juni 2016 is DG COMP inderdaad voor het eerst verzocht om te spreken over de staatssteun die met de introductie van fosfaatrechten gemoeid zou kunnen zijn, direct na aanvaarding in de ministerraad.
In staatssteunprocedures is het gebruikelijk om eerst contact met de Europese Commissie te zoeken teneinde in een informele voorfase voor de uiteindelijke notificatie met de diensten van de Europese Commissie de juridische en economische aspecten van een voorgenomen steunmaatregel te bespreken. In dit verband kunnen de lidstaat en de diensten van de Commissie tevens gezamenlijk constructieve voorstellen uitwerken om problematische aspecten van een voorgenomen maatregel te wijzigen. Deze fase maakt derhalve de weg vrij voor een snellere en voorspelbare behandeling van aanmeldingen zodra zij formeel bij de Commissie zijn ingediend. Het eerste gesprek op ambtelijk niveau dat plaatsvond op 7 juli 2016 was een eerste aftrap in dit nog lopende proces. Zo’n voorfase begint met een eerste verkennend gesprek. De duur en vorm van de contacten in de fase voorafgaand aan de formele aanmelding zijn afhankelijk van de complexiteit van de zaak en kunnen derhalve een aantal maanden duren. Een notificatie als bedoeld in de procedureverordening1 volgt in de regel pas als er vanuit de Europese Commissie signalen zijn ontvangen dat de notificatie met goed gevolg kan worden afgerond.
Bij het gesprek op 7 juli 2016 werd ook rekening gehouden met de mogelijkheid dat de Europese Commissie in de huidige omstandigheden tot het oordeel zou komen dat van staatssteun geen sprake is. Er lagen immers vragen of het stelsel zou leiden tot een voordeel en of de maatregel in de huidige situatie het handelsverkeer ongunstig zou beïnvloeden.
Na het gesprek op 7 juli 2016 was duidelijk dat de betrokken ambtenaren van de Europese Commissie van mening waren dat van staatssteun sprake zou zijn. Daarna zijn de contacten erop gericht om de Europese Commissie ervan te overtuigen dat het om geoorloofde staatssteun zou kunnen gaan.
Is het waar dat bij de eerste bijeenkomst tussen het Directoraat-Generaal Mededinging en de Nederlandse autoriteiten op 7 juli 2016, de Commissie de Nederlandse autoriteiten ervan in kennis gesteld heeft dat de voorgestelde regeling niet in overeenstemming was met de richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014–2020?
Op 7 juli 2016 heeft als aftrap van de besprekingen hierover een eerste overleg op technisch niveau plaatsgevonden. In dit eerste overleg hebben ambtenaren van DG COMP aangegeven problemen te zien met het wetsvoorstel in relatie tot de staatssteunrichtsnoeren. Van Nederlandse zijde is duidelijk gemaakt waarom het wetsvoorstel verenigbaar wordt geacht met de staatssteunrichtsnoeren.
Waarom heeft u aan de Kamer niet gemeld dat de Europese Commissie u op 7 juli 2016 in kennis had gesteld dat de voorgestelde regeling niet in overeenstemming was met de richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014–2020 bij het indienen van de wet op 8 september 2016?
Zoals ik heb aangegeven (onder andere in mijn brief van 6 december 2016) is van Nederlandse zijde in het overleg van 7 juli 2016 en in contacten daarna beargumenteerd waarom het wetsvoorstel verenigbaar wordt geacht met de staatssteunrichtsnoeren. Het betrof een aftrap van de besprekingen en de inzet daarna was om met nadere informatie de Europese Commissie op andere gedachte te brengen.
In paragraaf 7.1.7. van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat op 8 september 2016 aan uw Kamer is aangeboden staat «Mede gelet op de eerdere ervaringen bij de introductie van uitstootrechten voor NOx (HvJ C-279/08) wordt aangenomen dat met onderhavige wetsvoorstel van staatssteun sprake is. Staatssteun kan onder voorwaarden door de Europese Commissie verenigbaar worden verklaard met de interne markt. Op dit moment wordt met de Europese Commissie gesproken om bevestiging te krijgen van het Nederlandse oordeel dat in dit geval sprake is van staatssteun die verenigbaar kan worden verklaard met de interne markt.»
Is het waar dat Eurocommissaris Vestager duidelijk stelt dat reeds op 7 juli jl. de Nederlandse autoriteiten «in kennis gesteld» zijn dat het voorliggende wetsvoorstel niet met de richtsnoeren in overeenstemming was? Is «in kennis stellen» niet iets anders dan «problemen zien» zoals gesteld in uw brief van 6 december 2016?
Op 7 juli 2016 heeft als aftrap van de besprekingen hierover een eerste overleg op technisch niveau plaatsgevonden. Ambtenaren van DG COMP hebben toen aangegeven problemen te zien met het wetsvoorstel in relatie tot de staatssteunrichtsnoeren. Van Nederlandse zijde is duidelijk gemaakt waarom het wetsvoorstel verenigbaar wordt geacht met de staatssteunrichtsnoeren. Omdat het gesprek in juli geen concluderend gesprek betrof heb ik in mijn brief van 6 december 2016 gekozen voor de formulering «dat ambtenaren van DG COMP hebben aangegeven problemen te zien met het wetsvoorstel in relatie tot de staatssteunrichtsnoeren».
Gaf de Eurocommissaris Vestager op 7 juli 2016 een notificatie zoals doorklinkt in de antwoorden van de Eurocommissaris Vestager van 5 december 2016 op de vragen van Europarlementariër Schreijer-Pierik?
Nee, notificatie is een formele handeling door een lidstaat zoals beschreven in artikel 2 van Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PbEU 2015, L 248). Op 7 juli 2016 is een eerste gesprek gevoerd met ambtenaren van DG COMP.
Is de Staatssecretaris van mening dat Eurocommissaris Vestager onjuistheden verspreidt middels haar schriftelijke antwoorden? Kunt u inzage geven in de communicatie die er geweest is hierover om helderheid te krijgen?
Ik ben die mening niet toegedaan.
Waarom is er na 7 juli 2016 nog maanden, tot eind september, gewacht en verder «overlegd», als Nederland al door de Europese Commissie helder in kennis was gesteld van de onverenigbaarheid en ongeoorloofdheid van het wetsvoorstel?
Op 7 juli 2016 heeft als aftrap van de besprekingen hierover een eerste overleg op technisch niveau plaatsgevonden. Ambtenaren van DG COMP hebben toen aangegeven problemen te zien met het wetsvoorstel in relatie tot de staatssteunrichtsnoeren. Van Nederlandse zijde is duidelijk gemaakt waarom het wetsvoorstel verenigbaar wordt geacht met de staatssteunrichtsnoeren. Die argumentatie is ook schriftelijk uiteengezet en op 15 juli 2016 op DG-niveau gedeeld met DG COMP en DG ENVI.
De gesprekken met de Europese Commissie zijn direct na de zomer voortgezet. Op 5 september 2016 is op technisch niveau gesproken en op 14 september 2016 is op DG-niveau overleg geweest tussen het Ministerie van Economische Zaken en DG COMP. Toen werd, zoals ik eerder in uw Kamer heb gemeld, pas in alle scherpte duidelijk wat precies de strekking was van de bezwaren van de Europese Commissie en op welke elementen van het wetsvoorstel die zagen.
In de periode vanaf half september heeft zeer frequent overleg plaatsgehad tussen het Ministerie van Economische Zaken (inclusief de Nederlandse permanente vertegenwoordiging bij de Europese Commissie) en de verschillende betrokken Commissiediensten. Dat overleg vond plaats op zowel verschillende ambtelijke niveaus als op politiek niveau.
Mede op basis van het gesprek dat ik had met Eurocommissaris Vestager op 5 oktober 2016 heb ik moeten concluderen dat de Europese Commissie haar informele oordeel niet zou wijzigen.
Waarom is niet geprenotificeerd voor staatssteun op 2 juli 2015, of vlak daarna bij het bekend maken van het voornemen tot het invoeren van fosfaatrechten?
Met de Europese Commissie is contact over staatssteun opgenomen toen duidelijk was hoe Nederland het stelsel van fosfaatrechten precies wilde invullen. Belangrijk punt in gesprekken die aan het opstellen van het wetsvoorstel vooraf gingen betrof de vraag of de fosfaatrechten overdraagbaar zouden moeten worden. Hier heb ik voor gekozen, omdat het aansluit bij de praktijk in de bestaande stelsels van dierrechten voor varkens en pluimveehouderij én invulling geeft aan de wens om enerzijds op sectorniveau het fosfaatproductieplafond te borgen en anderzijds het vrije ondernemerschap niet onnodig te beperken. Kiezen voor overdraagbare fosfaatrechten is echter ook een belangrijke factor voor de beoordeling of van staatssteun sprake is. Als daarvan zou zijn afgezien zou van staatssteun geen sprake zijn en zou het ook niet nodig zijn geweest over dit onderwerp met de Europese Commissie te spreken. Gekozen is dan ook pas met de Europese Commissie contact te leggen nadat duidelijk werd hoe vrije verhandelbaarheid (inclusief introductie van de fosfaatbank) exact vormgegeven zou worden in het wetsvoorstel.
Waarom is niet geprenotificeerd voor staatssteun op 3 maart 2016, toen de Kamer nader is geïnformeerd over de invulling van het stelsel van fosfaat voor melkvee?
Zoals reeds is geantwoord op eerdere vragen is gekozen met de Europese Commissie contact te leggen zodra duidelijk was welke vorm het wetsvoorstel zou krijgen. De inschatting was dat het niet zinvol was om met de Europese Commissie te spreken voordat Nederland beschikte over een uitgewerkt wetsvoorstel.
Waarom is niet geprenotificeerd voor staatssteun op het moment dat het wetsvoorstel werd aanvaard in de ministerraad op 2 juni 2016?
De ministerraad heeft het wetsvoorstel op 3 juni 2016 aanvaard. Direct daarna, op 14 juni 2016, is contact opgenomen met DG COMP. Het eerste technisch overleg heeft plaatsgevonden op 7 juli 2016.
Op welk moment in een traject van het invoeren van een maatregel die mogelijk gezien kan worden als staatssteun is het gebruikelijk om te prenotificeren voor staatssteun?
Het moment dat gebruikelijk is om te prenotificeren is afhankelijk van de aard en complexiteit van de voorgenomen steunmaatregel. Een prenotificatie is niet een verplichting die ingevolge Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PBEU 2015, L 248) op de lidstaat rust alvorens tot een aanmelding ingevolge artikel 2 van die Verordening over te kunnen gaan. Wel kan een prenotificatie zowel de lidstaat als de diensten van de Europese Commissie helpen om op constructieve en efficiënte wijze gebruik te maken van de fase voorafgaand aan de aanmelding en de diensten van de Commissie in staat stellen om via verstrekte gegevens vast de voorgenomen staatssteun te beoordelen. De gesprekken die op dit moment al lopen tussen Nederland en de Europese Commissie en de reeds verstrekte gegevens dienen ook om de Europese Commissie in staat te stellen zich vast een voorlopig informeel oordeel te vormen over het wetsvoorstel en om een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te vinden. Staatssteunprocedures worden in de regel doorlopen zodra duidelijk is op welke wijze een lidstaat een maatregel wenst vorm te geven en het wettelijke kader daarvoor gereed is.
Kunt u aangeven waarom u in reactie op het advies van de Raad van State op 15 juli 2016 (Kamerstuk 34 532, nr. 4) niet heeft gemeld dat het Directoraat-Generaal Mededinging de Nederlandse autoriteiten op 7 juli 2016 ervan in kennis gesteld had dat de voorgestelde regeling niet in overeenstemming was met de richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014–2020?
In paragraaf 7.1.7. van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat op 8 september 2016 aan uw Kamer is aangeboden staat «Mede gelet op de eerdere ervaringen bij de introductie van uitstootrechten voor NOx (HvJ C-279/08) wordt aangenomen dat met onderhavige wetsvoorstel van staatssteun sprake is. Staatssteun kan onder voorwaarden door de Europese Commissie verenigbaar worden verklaard met de interne markt. Op dit moment wordt met de Europese Commissie gesproken om bevestiging te krijgen van het Nederlandse oordeel dat in dit geval sprake is van staatssteun die verenigbaar kan worden verklaard met de interne markt.»
Waarom is niet in een eerder stadium gewerkt aan alternatieven, aangezien de Europese Commissie al op 7 juli 2016 de Nederlandse autoriteiten ervan in kennis gesteld heeft dat de voorgestelde regeling niet in overeenstemming was met de richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014–2020?
Op 7 juli 2016 heeft als aftrap van de besprekingen een eerste overleg op technisch niveau plaatsgevonden. Ambtenaren van DG COMP hebben toen aangegeven problemen te zien met het wetsvoorstel in relatie tot de staatssteunrichtsnoeren. Nederland was echter van mening dat het wetsvoorstel verenigbaar kon worden geacht met de staatssteunrichtsnoeren. De inzet was er op gericht de Europese Commissie hiervan te overtuigen. De gesprekken met de Europese Commissie zijn direct na de zomer voortgezet. Op 5 september 2016 is op technisch niveau gesproken en op 14 september 2016 is op DG-niveau overleg geweest tussen het Ministerie van Economische Zaken en DG COMP. Toen werd, zoals ik eerder in uw Kamer heb gemeld, pas in alle scherpte duidelijk wat precies de strekking was van de bezwaren van de Europese Commissie en op welke elementen van het wetsvoorstel die zagen. Daarmee werd voor mij duidelijk dat de consequentie was dat het fosfaatrechtenstelsel niet benut mag worden om in 2017 effectief te sturen op de reductie van de fosfaatproductie.
In de periode vanaf half september heeft zeer frequent overleg plaatsgehad tussen het Ministerie van Economische Zaken (inclusief de Nederlandse permanente vertegenwoordiging bij de Europese Commissie) en de verschillende betrokken Commissiediensten. Dat overleg vond plaats op zowel verschillende ambtelijke niveaus als op politiek niveau waarbij tevens gezocht is naar oplossingen en alternatieven.
Mede op basis van het gesprek dat ik had met Eurocommissaris Vestager op 5 oktober 2016 heb ik moeten concluderen dat de Europese Commissie haar informele oordeel niet zou wijzigen. Op 13 oktober 2016 heb ik uw Kamer dan ook geïnformeerd genoodzaakt te zijn een nota van wijziging op het oorspronkelijke wetsvoorstel in te dienen waarmee de introductie van het stelsel van fosfaatrechten is uitgesteld tot 2018.
In de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 34 532, nr. 7) ontvangen op 6 oktober 2016, stelt de Staatssecretaris «Er worden op dit moment gesprekken gevoerd met de Europese Commissie over de staatsteunaspecten die kleven aan het wetsvoorstel.» Waarom is toen niet duidelijk aangegeven aan de Kamer wat precies de strekking was van de bezwaren van de Europese Commissie en op welke elementen van het wetsvoorstel die zagen gezien het al op 7 juli 2016 bekend was dat de voorgestelde regeling niet in overeenstemming was met de richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014–2020?
De nota naar aanleiding van het verslag is op 4 oktober 2016 aan uw Kamer gezonden. Daarin is aangegeven dat er gesprekken worden gevoerd met de Europese Commissie over de staatsteunaspecten die kleven aan het wetsvoorstel en de Kamer nog voor de behandeling van het wetsvoorstel zou worden geïnformeerd over de stand van zaken van deze besprekingen en eventuele consequenties voor het wetsvoorstel. Mede op basis van een gesprek dat ik op 5 oktober 2016 had met Eurocommissaris Vestager, ben ik tot de conclusie gekomen dat ik genoodzaakt was een nota van wijziging op het oorspronkelijke wetsvoorstel in te dienen.
De Staatssecretaris stelt in de nota naar aanleiding van het nader verslag (Kamerstuk 34 532, nr. 27) ontvangen op 26 oktober 2016, «In de periode na 3 maart 2016 is in een zeer kort tijdsbestek het wetsvoorstel gemaakt. Al op 2 juni kon het voorstel in de ministerraad worden aanvaard. Direct daarna is het overleg met de Europese Commissie verbreed van DG ENVI naar DG COMP. De inzet was om, àls de Europese Commissie tot het oordeel zou komen dat er inderdaad sprake is van staatssteun [...]». Hieruit blijkt dat de regering al, sinds 3 maart 2016, een vermoeden had bij het opstellen van het wetsvoorstel dat er sprake was van staatssteun en de problemen die daaruit zouden kunnen voortvloeien. Waarom is daar niet eerder op geanticipeerd in de richting van de Europese Commissie voor 14 juni 2016? Waarom is de Kamer niet eerder geïnformeerd over de bezwaren van de Europese Commissie? Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie waarom er niet eerder, in de periode tussen 2 juli 2015 en 3 maart 2016, concreet werk gemaakt is van het wetsvoorstel en het voorwerk daarvoor in Brussel?
Staatssteun is bij de introductie van fosfaatrechten van meet af aan een aandachtspunt geweest. In antwoorden op Kamervragen heb ik uw Kamer op 6 oktober 2016 gezegd «de leden van de fractie van het CDA merken terecht op dat staatssteun een aandachtspunt is. Bij de introductie van de fosfaatrechten zal worden geborgd dat van staatssteun geen sprake is of dat het zal gaan om geoorloofde steun» (Kamerstuk 33 979, nr. 100).
Zoals reeds is geantwoord op eerdere vragen is gekozen met de Europese Commissie contact te leggen direct nadat het wetsvoorstel aanvaard was door de ministerraad. De inschatting was dat het niet zinvol was om met de Europese Commissie te spreken voordat Nederland beschikte over een voldoende uitgewerkt voorstel.
In de nota naar aanleiding van het nader verslag (Kamerstuk 34 532, nr. 27) ontvangen op 26 oktober 2016, stelt de Staatssecretaris «Het overleg met de Europese Commissie kreeg een onverwachte wending toen bleek dat de Europese Commissie de richtsnoeren heel streng uitlegt en toepast.» Op welk overleg wordt hier gedoeld en op welke datum heeft dit overleg plaatsgevonden?
Hier wordt gedoeld op het overleg op DG-niveau dat op 14 september 2016 heeft plaatsgevonden. Toen werd voor mij pas in alle scherpte duidelijk wat precies de strekking was van de bezwaren van de Europese Commissie en op welke elementen van het wetsvoorstel die zagen.
De Staatssecretaris stelt in de nota naar aanleiding van het nader verslag (Kamerstuk 34 532, nr. 27) ontvangen op 26 oktober 2016, «Bij het opstellen van het fosfaatrechtenstelsel is onderkend dat het stelsel verenigbaar moet zijn met de staatssteunkaders. Op 3 maart jl. (Kamerstuk 33 979, nr. 108) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de concrete invulling van het eerder aangekondigde fosfaatrechtenstelsel.». Op welke data is er schriftelijk contact geweest dan wel gesproken op ambtelijk niveau of door de Staatssecretaris zelf met welk onderdeel van de Europese Commissie over onder andere het fosfaatrechtenstelsel en staatssteunkaders? Met name deze vraag is voor de leden van de CDA-fractie van zeer groot belang om een beeld te krijgen van wanneer wat is besproken en met wie.
Voor het antwoord op deze vraag verwijs is terug naar de uitgebreide beschrijving waarmee ik de beantwoording van het schriftelijk overleg ben begonnen.
Bij de behandeling van de begroting 2017 van het Ministerie van Economische Zaken, onderdeel landbouw en natuur, zei de Staatssecretaris: »Je gaat praten op het moment dat je een conceptwetsvoorstel hebt. Precies dat hebben we dus ook gedaan. De ervaring leert overigens dat de Europese Commissie er vaak pas in alle scherpte naar kijkt als je een definitief wetsvoorstel hebt. Dat is in dit geval ook gebleken. Het scherpe oordeel van de Commissie kwam namelijk pas in september, toen het definitieve wetsvoorstel ook in de Kamer lag, terwijl we al in juni hierover contact hebben opgenomen met de Commissie.». De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris wanneer het conceptwetsvoorstel besproken is met het Directoraat-Generaal Mededinging van de Europese Commissie. De leden van de CDA-fractie vragen waarom de Staatssecretaris ook hier niet spreekt over de kennisgeving van de Europese Commissie op 7 juli 2016.
Ik heb de door de leden van de fractie van het CDA aangehaalde woorden uitgesproken tijdens de behandeling van het voorstel tot wijziging van de meststoffenwet in verband met de invoering van een stelsel van fosfaatrechten.
Zoals hierboven aangegeven, beschouw ik het technisch overleg van 7 juli 2016 niet als een definitieve mededeling van de kant van de Europese Commissie maar als aftrap van de besprekingen en zoals bij herhaling aangegeven werd in september pas in alle scherpte duidelijk wat precies de strekking was van de bezwaren van de Europese Commissie en op welke elementen van het wetsvoorstel die zagen.
Bij de behandeling van de begroting 2017 van het Ministerie van Economische Zaken, onderdeel landbouw en natuur, zei de Staatssecretaris: «We hebben juist zo snel als we konden – op het moment dat het wetsvoorstel door de ministerraad was aanvaard – onze juristen gestuurd. Dat overleg begint altijd op technisch niveau, dus met de experts van de Commissie. De Commissie verlangt ook dat je eerst op dat niveau de besprekingen voert, van experts tot experts. Op dat moment zijn de gesprekken dus begonnen. Na de zomer, medio september, leidde dat tot de opstelling van de Commissie, waarover we nu al het een en ander gezegd hebben.» De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de Europese Commissie aangeeft dat het wetsvoorstel ten aanzien van staatssteun op 14 juni 2016 aan is geboden aan het Directoraat-Generaal Mededinging van de Europese Commissie. Waarom wordt in bovenstaande geciteerde uitspraak de indruk gewekt dat meteen nadat het wetsvoorstel door de ministerraad was aanvaard er gesprekken zijn geweest, terwijl volgens de Europese Commissie het eerste gesprek over staatssteun pas op 7 juli 2016 is gevoerd? Was de opstelling van de Europese Commissie, in tegenstelling tot wat de Staatssecretaris suggereert met zijn uitspraak bij de begrotingsbehandeling, niet meteen al duidelijk op 7 juli 2016 en dus niet medio september?
De ministerraad heeft het wetsvoorstel op 3 juni 2016 aanvaard. Direct daarna, op 14 juni 2016, is contact opgenomen met DG COMP. Op 7 juli 2016 heeft als aftrap van de besprekingen hierover een eerste overleg op technisch niveau plaatsgevonden.
In september werd, zoals ik eerder in uw Kamer heb gemeld, pas in alle scherpte duidelijk wat precies de strekking was van de bezwaren van de Europese Commissie en op welke elementen van het wetsvoorstel die zagen.
Op basis van artikel 68 Grondwet verzoeken de leden van de CDA-fractie de regering alle memo's, verslagen en e-mails van gesprekken die door de regering en, of ambtenaren gehouden zijn met de Europese Commissie en, of haar ambtenaren over fosfaatrechten, inclusief de bijeenkomst op 7 juli 2016, voor vrijdag aanstaande 12.00 uur aan de Kamer te doen toekomen.
Verder verzoeken de leden van de CDA-fractie alle memo's, e-mails en andere documenten die de bewindspersonen, Directeur Generaal of de Secretaris Generaal over fosfaatrechten onder ogen gehad hebben tussen maart 2016 en november 2016 voor dezelfde deadline aan de Kamer te doen toekomen.
Op 25 april 2016 is uw Kamer door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer geïnformeerd over de toepassing van artikel 68 van de Grondwet mede in relatie tot de toepassing van de Wet openbaarheid van bestuur (Kamerstuk 28 362, nr. 8). Deze brief bouwt voort op de notitie uit 2002 over de reikwijdte van artikel 68 van de Grondwet (Kamerstuk 28 362, nr. 2).
In de voornoemde brief en notitie wordt uitgebreid ingegaan op het begrip «persoonlijke beleidsopvatting» omdat dat begrip soms gebruikt wordt om te motiveren waarom interne documenten met opvattingen van ambtenaren niet in het openbaar aan de Kamer kunnen worden gezonden. Voornoemde brief stelt daarover in concluderende zin «dat het bij de verantwoordingsplicht van de bewindspersonen hoort dat de argumenten die ten grondslag liggen aan het besluit, de risico's die in kaart zijn gebracht en andere relevante informatie worden opgenomen in de stukken waarmee het parlement geïnformeerd wordt en dat dat betekent dat de relevante beleidsopvattingen (van ambtenaren en bewindspersonen) inhoudelijk wel met de Kamer gedeeld worden maar alleen op een geobjectiveerde wijze en zonder te vermelden welke opvattingen voor welke ambtenaar of bewindspersoon zijn aangedragen en wie intern precies welk standpunt heeft ingenomen».
Op 10 april 2015 hebben de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer geïnformeerd over hoe om te gaan met verzoeken van de Kamer tot openbaarmaking van stukken die onderdeel uitmaken van het diplomatieke verkeer en over correspondentie met de Europese Commissie in het bijzonder (Kamerstuk 34 032, nr. 9). Ook in deze brief wordt over artikel 68 van de Grondwet gesteld dat «voorop staat dat het parlement inzicht dient te krijgen in de relevante feiten en argumenten die ten grondslag liggen aan het beleid». Specifiek ten aanzien van diplomatiek contact stelt de brief dat het «in het verkeer tussen het kabinet en uw Kamer over diplomatiek contact gebruikelijk is dat de strekking in Kamerbrieven en in antwoorden op Kamervragen wordt weergegeven.... De inzet van het kabinet bij onderhandelingen en de uitkomst van onderhandelingen in Europees verband worden steeds vooraf, waar mogelijk tijdens het proces, en achteraf met uw Kamer gedeeld en verantwoord.»
Verder stelt de brief expliciet dat «letterlijke verstrekking van dagelijkse ambtelijke instructies en verslagen geen onderdeel is van het normale verkeer tussen het kabinet en uw Kamer. Reguliere correspondentie van de vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland met de departementen in Den Haag en tussen Nederlandse ambtenaren en instellingen als de Europese Commissie worden derhalve niet openbaar gemaakt».
Op basis van de kabinetslijn zoals neergelegd in bovenvermelde brieven zal ik geen memo’s, verslagen en e-mails aan uw Kamer doen toekomen.
Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie of geconstateerd moet worden dat er nog steeds problemen zijn aangezien Eurocommissaris Vestager spreekt in haar antwoord op de schriftelijke vragen van Europarlementariër Schreijer-Pierik over voortgaande «constructieve besprekingen om een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te vinden»?
Zoals eerder is aangegeven heeft de Europese Commissie nog geen groen licht gegeven voor de introductie van het fosfaatrechtenstelsel.
Met de betrokken Commissiediensten vindt nog overleg plaats over de exacte invulling van het maatregelenpakket waarmee in 2017 de benodigde reductie in fosfaatproductie moet worden gerealiseerd. De formele notificatie in kader van de procedureverordening2 voor staatssteun zal volgen in 2017. Een formeel besluit van de Europese Commissie volgt pas na afronding van de formele notificatie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie waren verbaasd dat via Eurocommissaris Vestager enkele dagen geleden bekend werd dat van Europese zijde de bezwaren tegen het oorspronkelijk voorgenomen stelsel al in juli bekend gemaakt waren. In antwoord op vragen van deze leden naar een exacte tijdslijn van de gesprekken met de Europese Commissie en de momenten van de gerezen bezwaren, kwam immers steeds september als datum terug waarop de Staatssecretaris voor het eerst hoorde van de bezwaren die tot aanpassing van het wetsvoorstel geleid hebben. Naar aanleiding van de brief van de Staatssecretaris van 6 december jl. waarin wordt erkend dat al in juli bewaren gerezen zijn, hebben deze leden de nodige vragen.
De leden van de D66-fractie verkrijgen graag – tabelmatig – een compleet overzicht van alle gesprekken over de wijziging van de Meststoffenwet in verband met de invoering van een stelsel van fosfaatrechten die sinds 2 juli 2015 gevoerd zijn met de Europese Commissie over dat onderwerp. Daarbij verwachten zij in ieder geval inzage in het onderwerp van bespreking van die datum, wie er aanwezig waren (of voor zover dit ambtenaren betrof: welke functies dit betrof), de rol van de Staatssecretaris bij dat overleg en de concreet uit de bijeenkomst volgende actie- en beslispunten.
Voor het antwoord op deze vraag verwijs is terug naar de uitgebreide beschrijving waarmee ik de beantwoording van het schriftelijk overleg ben begonnen.
De leden van de D66-fractie lezen dat er op 7 juli 2016 door ambtenaren van Directoraat-Generaal Competition (DG COMP) is aangegeven dat er problemen zijn met het wetsvoorstel in relatie tot de staatssteunrichtsnoeren. Op welk moment was de Staatssecretaris op de hoogte van de op 7 juli geuite bezwaren? Wat was toen zijn instructie aan de onderhandelende ambtenaren? Wat stond precies in de brief die van Nederlandse zijde op 15 juli 2016 gedeeld is met DG COMP en DG ENVI?
Op 7 juli 2016 heeft als aftrap van de besprekingen een eerste overleg op technisch niveau plaatsgevonden. Ambtenaren van DG COMP hebben toen aangegeven problemen te zien met het wetsvoorstel in relatie tot de staatssteunrichtsnoeren. Nederland was echter van mening dat het wetsvoorstel verenigbaar kon worden geacht met de staatssteunrichtsnoeren. De inzet was er op gericht de Europese Commissie van die argumentatie te overtuigen. De brief van 15 juli bevat de argumentatie onder het Nederlandse standpunt ten aanzien van de verenigbaarheid van het wetsvoorstel met de interne markt en de conformiteit met de staatssteunrichtsnoeren.
De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar bezwaren die in juli geuit zijn, en waarin die afwijken dan wel overeenkomen van de in september geuite bezwaren die hebben geleid tot het aanpassen van het wetsvoorstel. Daartoe verkrijgen ze graag van beide communicaties van de Europese Commissie een afschrift. In welk verschil zit precies de «scherpte» die de Staatssecretaris wel in de septemberbezwaren heeft gevonden, en niet in die van juli?
De gesprekken met de Europese Commissie zijn direct na de zomer voortgezet. Op 5 september 2016 is op technisch niveau gesproken en op 14 september 2016 is op DG-niveau overleg geweest tussen het Ministerie van Economische Zaken en DG COMP. Toen werd, zoals ik eerder in uw Kamer heb gemeld, pas in alle scherpte duidelijk wat precies de strekking was van de bezwaren van de Europese Commissie en op welke elementen van het wetsvoorstel die zagen. De Europese Commissie heeft toen benadrukt dat geen sprake kan zijn van geoorloofde staatssteun en dat geen goedkeuring zal worden gegeven aan maatregelen die leiden tot het verstrekken van staatssteun als het doel van de maatregel is om een overtreding van een bestaande Europese norm, hier het fosfaatproductieplafond in de derogatiebeschikking, te herstellen of indien de maatregelen niet verder gaan dan wat op basis van Europese normen reeds verplicht is. Het voorgestelde fosfaatrechtenstelsel kon dus niet worden ingevoerd zonder het reële risico van een ingebrekestelling door de Europese Commissie vanwege het niet correct toepassen van de Europese staatssteunkaders. Daarmee werd voor mij duidelijk dat de consequentie was dat het fosfaatrechtenstelsel niet benut kan worden om in 2017 effectief te sturen op de reductie van de fosfaatproductie. Op 13 oktober 2016 heb ik uw Kamer geïnformeerd genoodzaakt te zijn een nota van wijziging op het oorspronkelijke wetsvoorstel in te dienen waarmee de introductie van het stelsel van fosfaatrechten is uitgesteld tot 2018.
De leden van de D66-fractie zijn benieuwd welke beleidsalternatieven en wijzigingsvoorstellen voor het wetsvoorstel vanaf 7 juli 2016 op welk moment overwogen dan wel uitgewerkt zijn om tegemoet te komen aan de bezwaren van Europese zijde. Graag verkrijgen zij een overzicht daarvan. Zij horen ook graag waarop het vertrouwen gebaseerd was dat het voorstel in originele vorm akkoord bevonden zou worden en het wetsvoorstel vooraf aan een volgend gesprek met de Europese Commissie naar het parlement gestuurd kon worden. Dit temeer nu de memorie van toelichting slechts melding maakt van lopende gesprekken, niet van de toen reeds geuite bezwaren. Letterlijk staat er: «Op dit moment wordt met de Europese Commissie gesproken om bevestiging te krijgen van het Nederlandse oordeel dat in dit geval sprake is van staatssteun die verenigbaar kan worden verklaard met de interne markt.» Hoe kan de lezer daaruit afleiden dat op dat moment de Europese Commissie reeds gesteld had problemen te zien in relatie tot de staatssteunrichtsnoeren? Acht de Staatssecretaris de toelichting bij het voorstel volledig en adequaat vormgegeven? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom is het desondanks zo opgeschreven? Zijn er concepten van de memorie van de toelichting waarin dit anders stond? Zo ja, op wiens verzoek is die nadere toelichting over de gesprekken geschrapt?
Bij het opstellen van het stelsel van fosfaatrechten voor de melkveehouderij is onderkend dat het stelsel verenigbaar moet zijn met de staatssteunkaders. Echter, naar mijn overtuiging kon het oorspronkelijke wetvoorstel verenigbaar met die kaders worden verklaard. De inzet was er op gericht de Europese Commissie daarvan te overtuigen. Na overleg met Eurocommissaris Vestager op 5 oktober 2016 heb ik geconcludeerd dat het indienen van een nota van wijziging bij uw Kamer onvermijdelijk was.
De leden van de D66-fractie merken op dat de gesprekken met de Europese Commissie «direct na de zomer voortgezet [zijn]». Dat doet hen afvragen: waarom zijn deze gedurende de zomer niet voortgezet? Klopt het dat de gesprekken om tot een goede invulling van de staatssteunregels twee maanden hebben stilgelegen? Is dat ook de reden dat het wetsvoorstel een week (7 september om 14 september) voordat het overleg met de Europese Commissie is voortgezet is ingediend? Waarop was gegeven het signaal van de ambtenaren van DG COMP op 7 september het vertrouwen gebaseerd dat Nederland de Europese Commissie op de eigen lijn qua interpretatie van de staatssteunrichtsnoeren zou krijgen?
In de periode waaraan door de leden van de fractie van D66 wordt gerefereerd, is gewerkt aan een vervolg op het overleg van 7 juli 2016 en de brief van 15 juli 2016. In de maand augustus is overleg met de Europese Commissie zeer beperkt mogelijk, maar de gesprekken zijn direct na het zomerreces voortgezet.
Het gesprek op 7 juli 2016 betrof het eerste overleg op technisch niveau waarin van de zijde van de Europese Commissie is aangegeven dat problemen werden gezien met het wetsvoorstel in relatie tot de staatssteunrichtsnoeren. Echter, naar mijn overtuiging kon het oorspronkelijke wetvoorstel verenigbaar met die kaders worden verklaard. De inzet was er op gericht de Europese Commissie daarvan te overtuigen. Na overleg met Eurocommissaris Vestager op 5 oktober 2016, heb ik geconcludeerd dat het indienen van een nota van wijziging bij uw Kamer onvermijdelijk was.
In dit kader is ook van belang dat de Nederlandse regering, tot het moment dat de nota van wijziging moest worden ingediend, in lijn met wat eerder richting naar Uw Kamer was aangekondigd, streefde naar inwerkingtreding van het wetsvoorstel met ingang van 1 januari 2017. Om dit mogelijk te maken was noodzakelijk om het wetsvoorstel, na ommekomst van het advies van de Raad van State, zo snel mogelijk met Uw Kamer te delen. Daarbij was inderdaad op het moment dat het wetsvoorstel werd ingediend de overtuiging dat voor 1 januari 2017 overeenstemming met de Europese Commissie zou kunnen worden bereikt.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom de Staatssecretaris in het debat over de wijziging van de Meststoffenwet (1 december jl.) vermeldde dat «pas medio september» duidelijk werd dat de Europese Commissie het fosfaatrechtenstelsel niet als geoorloofde staatssteun wilde zien, terwijl de Europese Commissie al op 7 juli jl. aan de Nederlandse autoriteiten heeft gemeld dat het voorstel niet in overeenstemming was met de staatssteunrichtsnoeren. Waarom heeft de Staatssecretaris deze mededeling op 7 juli niet direct aan de Kamer gemeld? Waarom heeft de Staatssecretaris in het recente Kamerdebat «pas medio september» genoemd als het moment dat duidelijkheid ontstond, terwijl deze duidelijkheid er al op 7 juli was?
Zoals hierboven aangegeven, beschouw ik het technisch overleg van 7 juli 2016 niet als een definitieve mededeling van de kant van de Europese Commissie maar als aftrap van de besprekingen. Naar onze overtuiging kon het oorspronkelijke wetvoorstel verenigbaar met die kaders worden verklaard. De inzet was er op gericht de Europese Commissie daarvan te overtuigen. In september werd pas in alle scherpte duidelijk wat precies de strekking was van de bezwaren van de Europese Commissie en op welke elementen van het wetsvoorstel die zagen.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom op 7 juli de alarmbellen op het ministerie niet zijn afgegaan, aangezien de DG COMP meldde problemen te zien met het wetsvoorstel in relatie tot de staatssteunrichtsnoeren. Wat bedoelt de Staatssecretaris met de opmerking dat pas op 14 september «in alle scherpte» duidelijk werd «wat precies de strekking was van de bezwaren»? Waarom waren meer dan 2 maanden nodig om hierover helderheid te krijgen? Waarom heeft de Staatssecretaris na 7 juli zo’n afwachtende houding aangenomen? Waarom achtte de Staatssecretaris het niet nodig om tussen 7 juli en 14 september de Kamer te informeren over deze zeer zorgelijke ontwikkelingen voor de melkveehouderij?
Zoals ik heb aangegeven (onder andere in mijn brief van 6 december 2016) is van Nederlandse zijde in het overleg van 7 juli 2016 mondeling en daarna 15 juli 2016 ook schriftelijk beargumenteerd waarom het wetsvoorstel verenigbaar wordt geacht met de interne markt en past binnen de staatssteunrichtsnoeren. Het mondeling overleg is direct na het zomerreces voortgezet.
In paragraaf 7.1.7. van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat op 8 september 2016 aan uw Kamer is aangeboden staat «Mede gelet op de eerdere ervaringen bij de introductie van uitstootrechten voor NOx (HvJ C-279/08) wordt aangenomen dat met onderhavige wetsvoorstel van staatssteun sprake is. Staatssteun kan onder voorwaarden door de Europese Commissie verenigbaar worden verklaard met de interne markt. Op dit moment wordt met de Europese Commissie gesproken om bevestiging te krijgen van het Nederlandse oordeel dat in dit geval sprake is van staatssteun die verenigbaar kan worden verklaard met de interne markt.»
In de periode waaraan door de leden van de fractie van de ChristenUnie wordt gerefereerd, is gewerkt aan een vervolg op het overleg van 7 juli 2016.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de Staatssecretaris om nogmaals inzichtelijk te maken op welke momenten contact is geweest met de Europese Commissie over het stelsel van fosfaatrechten, in het bijzonder in de eerste helft van 2016. Zij verwijzen naar de opmerking in de nota naar aanleiding van het nader verslag (Kamerstuk 34 532, nr. 27): «En ook in de eerste helft van 2016, toen de voorgenomen invulling van het fosfaatrechten stelsel concreter werd, hebben verschillende gesprekken met DG ENVI plaatsgevonden». Waarom is niet eerder getoetst, met name in de eerste helft van 2016, of de toenmalige concrete invulling van het stelsel van fosfaatrechten voldeed aan de staatssteunkaders? Is de verenigbaarheid met staatssteunkaders besproken in de verschillende gesprekken met DG ENVI in de eerste helft van 2016? Zo ja, op welke manier is dit ter sprake gekomen? Waarom is in de periode na 3 maart, waarin het wetsvoorstel is gemaakt, niet getoetst of het voorstel verenigbaar was met de staatssteunkaders? Waarom meldt de Europese Commissie dat zij pas op 14 juni 2016 in kennis is gesteld van de geplande invoering van een systeem van verhandelbare fosfaatproductierechten en waarom heeft de Staatssecretaris pas toen verzocht om de potentiële staatssteunaspecten van dit nieuwe systeem te bespreken? Hoe staat deze opmerking van de Europese Commissie in verhouding tot de eerder vermelde gesprekken met DG ENVI in de eerste helft van 2016, waarin ook is gesproken over «de voorgenomen invulling van het fosfaatrechtenstelsel» (Kamerstuk 34 532, nr. 27)?
Deze leden lezen in de nota naar aanleiding van het nader verslag bij de wijziging van de Meststoffenwet dat de Europese Commissie heeft medegedeeld dat bij de introductie van het fosfaatrechtenstelsel sprake is van staatssteun en dat de Commissie de richtsnoeren heel streng uitlegt en toepast. Waarom is dit niet al in de eerste helft van 2016 geconstateerd, zodat nog tijdig bijgestuurd had kunnen worden? Heeft de DG ENVI dit in de gesprekken in de eerste helft van 2016 al medegedeeld? Waarom is de DG COMP niet eerder betrokken bij de vormgeving van het wetsvoorstel?
Direct na het besluit van het kabinet op 2 juli 2015 is de Europese Commissie geïnformeerd over het Nederlandse voornemen om fosfaatrechten voor melkvee in te voeren. Het overleg medio juli 2015 is gevoerd met DG ENVI. En ook in de eerste helft van 2016, toen de voorgenomen invulling van het fosfaatrechten stelsel concreter werd, hebben verschillende gesprekken met DG ENVI plaatsgevonden. Naast gesprekken met de Europese Commissie, is ook schriftelijke informatie verstrekt en heeft de Europese Commissie Nederland in een zogenaamde pilotprocedure nadere vragen gesteld naar aanleiding van berichten over overschrijding van het fosfaatproductieplafond. Deze vragen zijn binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoord. Op 10 juni 2016 heeft Nederland in het Nitraatcomité een presentatie gegeven waardoor niet alleen de Europese Commissie maar ook de andere lidstaten op de hoogte waren van de Nederlandse situatie.
Direct na aanvaarding van het wetsvoorstel in de ministerraad is het overleg met de Europese Commissie verbreed van DG ENVI naar DG COMP. Het eerste technisch overleg met DG COMP heeft plaatsgevonden op 7 juli 2016.
De gesprekken die eerder met DG ENVI zijn gevoerd gaven geen aanleiding te veronderstellen dat problemen met de staatssteunkaders werden voorzien.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom pas op in juni 2016, meer dan een jaar na de aankondiging, pas een wetsvoorstel formeel door de ministerraad is gegaan en ingediend is bij de Europese Commissie. Bovendien is pas in de periode na 3 maart 2016 in een zeer kort tijdsbestek het wetsvoorstel gemaakt. Waarom is niet al ruim voor 3 maart, bijvoorbeeld direct na de aankondiging van het stelsel (juli 2015) begonnen met het maken van een wetsvoorstel, zodat het proces eerder afgerond had kunnen worden? Erkent de Staatssecretaris dat de tijdsdruk en de onduidelijkheid op dit moment grote risico’s voor het behoud van de derogatie hebben opgeleverd?
Uw Kamer is op 2 juli 2015 door mijn ambtsvoorganger geïnformeerd over de invulling van productiebegrenzing (Kamerstuk 33 979, nr. 98). Zij heeft daarbij aangegeven een voorstel tot wijziging van de Meststoffenwet zo snel als mogelijk in procedure te brengen. Vanzelfsprekend is daarna begonnen met de voorbereiding van een wetsvoorstel. In die voorbereiding is aandacht gegeven aan de vereiste nadere inhoudelijke uitwerking én aan het verkrijgen van voldoende draagvlak. Dat laatste is van groot belang geacht vanwege de ingrijpende effecten van het fosfaatrechtenstelsel op de ontwikkeling van de melkveehouderij, zowel op het niveau van de sector als op dat van individuele bedrijven.
De benodigde nadere inhoudelijke uitwerking van het fosfaatrechtenstelsel had onder andere betrekking op de verkenning van mogelijkheden om voor de toekenning van fosfaatrechten terug te grijpen op een moment vóór 2 juli 2015, op de wijze waarop fosfaatrechten tussen ondernemers overgedragen kunnen worden inclusief de introductie van de fosfaatbank en op de mogelijkheden om grondgebonden bedrijven te ontzien in de noodzakelijke generieke korting. In het kader van die nadere uitwerking is ook aandacht besteed aan de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid. Op 3 maart jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd (Kamerbrief 33 979, nr. 98) over de uitkomst van dat traject. Daarna is in een zeer kort tijdsbestek het wetsvoorstel gemaakt. Al op 3 juni 2016 kon het voorstel in de ministerraad worden aanvaard.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie met grote verbazing kennisgenomen van de Kamerbrief over de berichtgeving inzake de Europese afwijzing van de fosfaatwet. Deze leden hebben verschillende vragen en ontvangen graag op alle specifieke vragen een antwoord.
De Staatssecretaris gaf tijdens het debat vorige week aan dat pas medio september duidelijk werd dat de Europese Commissie het fosfaatrechtenstelsel niet als geoorloofde staatssteun wilde zien. Hoe is dat te rijmen met het feit dat eurocommissaris Vestager aangeeft dat de Commissie de Nederlandse autoriteiten op 7 juli 2016 «ervan in kennis gesteld [heeft] dat de voorgestelde regeling niet in overeenstemming was met de richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014–2020»?
Zoals hierboven aangegeven, beschouw ik het technisch overleg van 7 juli 2016 niet als een definitieve mededeling van de kant van de Europese Commissie maar als aftrap van de besprekingen. Naar onze overtuiging kon het oorspronkelijke wetvoorstel verenigbaar met die kaders worden verklaard. De inzet was er op gericht de Europese Commissie daarvan te overtuigen. In september werd pas in alle scherpte duidelijk wat precies de strekking was van de bezwaren van de Europese Commissie en op welke elementen van het wetsvoorstel die zagen.
Waarom was er niet voor gekozen om op 2 juli 2015 naast DG ENVI ook DG COMP te informeren over het voornemen om verhandelbare fosfaatrechten in te voeren?
De contacten met de Europese Commissie zijn eerst gericht geweest op DG ENVI.
De gesprekken met de Europese Commissie zijn verbreed naar DG COMP nadat het wetsvoorstel door de ministerraad was aanvaard. Van Nederlandse zijde is duidelijk gemaakt waarom het wetsvoorstel verenigbaar wordt geacht met de staatssteunrichtsnoeren.
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel (d.d. 7 september 2016) staat: «Op dit moment wordt met de Europese Commissie gesproken om bevestiging te krijgen van het Nederlandse oordeel dat in dit geval sprake is van staatssteun die verenigbaar kan worden verklaard met de interne markt.» De leden van de SGP-fractie horen graag waarom de Staatssecretaris de toen bekende bezwaren van de Europese Commissie verzwegen heeft.
Bij het opstellen van het stelsel van fosfaatrechten voor de melkveehouderij is onderkend dat het stelsel verenigbaar moet zijn met de staatssteunkaders. Echter, naar onze overtuiging kon het oorspronkelijke wetvoorstel verenigbaar met die kaders worden verklaard. Op het moment dat het wetsvoorstel aan uw Kamer is aangeboden was het nog steeds de overtuiging dat de Europese Commissie van het Nederlandse standpunt overtuigd kon worden. In september werd pas in alle scherpte duidelijk wat precies de strekking was van de bezwaren van de Europese Commissie en op welke elementen van het wetsvoorstel die zagen. Mede op basis van het gesprek dat ik had met Eurocommissaris Vestager op 5 oktober 2016 heb ik moeten concluderen dat de Europese Commissie haar informele oordeel niet zou wijzigen. Op 13 oktober 2016 heb ik uw Kamer geïnformeerd genoodzaakt te zijn een nota van wijziging op het oorspronkelijke wetsvoorstel in te dienen waarmee de introductie van het stelsel van fosfaatrechten is uitgesteld tot 2018.
Waarom heeft de Staatssecretaris, gelet op de hoge tijdsdruk, de Kamer na 14 september 2016 niet per ommegaande geïnformeerd over de definitieve afwijzing door de Europese Commissie?
Op 14 september 2016 heeft de Europese Commissie het voorstel niet definitief afgewezen. Toen werd, zoals ik eerder in uw Kamer heb gemeld, pas in alle scherpte duidelijk wat precies de strekking was van de bezwaren van de Europese Commissie en op welke elementen van het wetsvoorstel die zagen. De Europese Commissie heeft benadrukt dat geen sprake kon zijn van geoorloofde staatssteun en dat geen goedkeuring zal worden gegeven aan maatregelen die leiden tot het verstrekken van staatssteun als het doel van de maatregel is om een overtreding van een bestaande Europese norm, hier het fosfaatproductieplafond in de derogatiebeschikking, te herstellen of indien de maatregelen niet verder gaan dan wat op basis van Europese normen reeds verplicht is. Daarmee werd voor mij duidelijk dat de consequentie was dat het fosfaatrechtenstelsel niet benut kan worden om in 2017 effectief te sturen op de reductie van de fosfaatproductie. In de periode vanaf half september heeft zeer frequent overleg plaatsgehad tussen het Ministerie van Economische Zaken (inclusief de Nederlandse permanente vertegenwoordiging bij de Europese Commissie) en de verschillende betrokken Commissiediensten. Dat overleg vond plaats op zowel verschillende ambtelijke niveaus als op politiek niveau waarbij tevens gezocht is naar oplossingen en alternatieven.
Mede op basis van het gesprek dat ik had met Eurocommissaris Vestager op 5 oktober heb ik moeten concluderen dat de Europese Commissie haar informele oordeel niet zou wijzigen. Op 13 oktober 2016 heb ik uw Kamer geïnformeerd genoodzaakt te zijn een nota van wijziging op het oorspronkelijke wetsvoorstel in te dienen waarmee de introductie van het stelsel van fosfaatrechten is uitgesteld tot 2018.
Wil de Staatssecretaris de brief/notitie met argumentatie waarom de oorspronkelijke fosfaatwet volgens Nederland wel verenigbaar is met de staatssteunrichtsnoeren die op 15 juli 2016 met DG COMP en DG ENVI is gedeeld, naar de Kamer sturen?
Zoals ik in antwoord op een eerdere vraag heb aangegeven, zal ik deze documentatie niet openbaar maken.
De Staatssecretaris schrijft dat na 14 september 2016 pas in alle scherpte duidelijk was wat precies de strekking was van de bezwaren van de Europese Commissie en op welke elementen van het wetsvoorstel die zagen.
Kan de Staatssecretaris precies aangeven wat ten aanzien van de verschillende bezwaren en elementen na 14 september duidelijk werd, wat daarvoor nog niet duidelijk was?
Kan de Staatssecretaris precies aangeven wat de Europese Commissie op 7 juli 2016 in heeft gebracht?
Heeft de Europese Commissie al rond 7 juli 2016 door laten schemeren dat ze het fosfaatplafond niet als Unienorm beschouwt?
Zoals gezegd werd in september pas in alle scherpte duidelijk wat precies de strekking was van de bezwaren van de Europese Commissie en op welke elementen van het wetsvoorstel die zagen. De Europese Commissie heeft benadrukt dat geen sprake kon zijn van geoorloofde staatssteun en dat geen goedkeuring zal worden gegeven aan maatregelen die leiden tot het verstrekken van staatssteun als het doel van de maatregel is om een overtreding van een bestaande Europese norm, hier het fosfaatproductieplafond in de derogatiebeschikking, te herstellen of indien de maatregelen niet verder gaan dan wat op basis van Europese normen reeds verplicht is. Daarmee werd voor mij duidelijk dat de consequentie was dat het fosfaatrechtenstelsel niet benut kan worden om in 2017 effectief te sturen op de reductie van de fosfaatproductie.
De leden van de SGP-fractie ontvangen graag een uitgebreid feitenrelaas. Wil de Staatssecretaris met betrekking tot de periode vanaf 3 juni 2016 tot op heden per week aangeven op welk niveau (technisch, hoog ambtelijk respectievelijk Staatssecretaris) contact is geweest met DG ENVI respectievelijk DG COMP, inclusief het DG-niveau, wat daarbij besproken en gewisseld is, hoe de verschillende niveaus op het ministerie daarover geïnformeerd zijn, en welke acties daarop ondernomen zijn? Enkele afgeleide vragen daarbij zijn in de volgende alinea opgenomen.
Voor het antwoord op deze vraag verwijs is terug naar de uitgebreide beschrijving waarmee ik de beantwoording van het schriftelijk overleg ben begonnen.
Wanneer is de Staatssecretaris persoonlijk op de hoogte gesteld van het feit dat DG COMP op 7 juli 2016 aangaf dat het voorgelegde fosfaatvoorstel niet in overeenstemming is met de staatssteunrichtsnoeren? Wanneer was het ministerie op hoog ambtelijk niveau op de hoogte van het feit dat DG COMP op 7 juli 2016 aangaf dat het voorgelegde fosfaatvoorstel niet in overeenstemming is met de staatssteunrichtsnoeren? Is voor 14 september 2016 op hoog ambtelijk niveau contact geweest met DG COMP over het wetsvoorstel? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet? Heeft de Staatssecretaris voor 14 september 2016 persoonlijk contact gehad met DG COMP over onderhavige kwestie? Is er tijdens de zomervakantie (na 15 juli 2016) overleg geweest met DG COMP over onderhavige kwestie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe vaak? Is de Staatssecretaris tijdens de zomervakantie op de hoogte gehouden van ontwikkelingen ten aanzien van het onderhavige dossier? Waarom heeft de Staatssecretaris er, gelet op de hoge tijdsdruk en het enorme belang van het wetsvoorstel, niet voor gezorgd dat na 7 juli 2016 direct ook werk werd gemaakt van een alternatief voorstel? Heeft de Europese Commissie al expliciet aangegeven dat het rond 13 oktober jl. gewijzigde wetsvoorstel wel in overeenstemming is met de staatssteunrichtsnoeren?
Op 7 juli 2016 heeft als aftrap van de besprekingen een eerste overleg op technisch niveau plaatsgevonden. Ambtenaren van DG COMP hebben toen aangegeven problemen te zien met het wetsvoorstel in relatie tot de staatssteunrichtsnoeren. Van Nederlandse zijde is duidelijk gemaakt waarom het wetsvoorstel verenigbaar wordt geacht met de staatssteunrichtsnoeren. Die argumentatie is ook schriftelijk uiteengezet en op 15 juli 2016 op DG-niveau gedeeld met DG COMP en DG ENVI.
De gesprekken met de Europese Commissie zijn direct na de zomer voortgezet. Op 5 september 2016 is op technisch niveau gesproken en op 14 september 2016 is op DG-niveau overleg geweest tussen het Ministerie van Economische Zaken en DG COMP. Toen werd, zoals ik eerder in uw Kamer heb gemeld, pas in alle scherpte duidelijk wat precies de strekking was van de bezwaren van de Europese Commissie en op welke elementen van het wetsvoorstel die zagen.
In de periode vanaf half september heeft zeer frequent overleg plaatsgehad tussen het Ministerie van Economische Zaken (inclusief de Nederlandse permanente vertegenwoordiging bij de Europese Commissie) en de verschillende betrokken Commissiediensten. Dat overleg vond plaats op zowel verschillende ambtelijke niveaus als op politiek niveau waarbij tevens gezocht is naar oplossingen en alternatieven.
Mede op basis van het gesprek dat ik had met Eurocommissaris Vestager op 5 oktober heb ik moeten concluderen dat de Europese Commissie haar informele oordeel niet zou wijzigen.
Zoals ik in antwoord op eerdere vragen heb aangegeven hoort het bij de verantwoordingsplicht van de bewindspersonen dat de argumenten die ten grondslag liggen aan het besluit, de risico's die in kaart zijn gebracht en andere relevante informatie worden opgenomen in de stukken waarmee het parlement geïnformeerd wordt en dat dat betekent dat de relevante beleidsopvattingen (van ambtenaren en bewindspersonen) inhoudelijk wel met de Kamer gedeeld worden maar alleen op een geobjectiveerde wijze en zonder te vermelden welke opvattingen voor welke ambtenaar of bewindspersoon zijn aangedragen en wie intern precies welk standpunt heeft ingenomen (Kamerstuk 28 362, nr. 8).
En zoals aangegeven heeft de Europese Commissie nog geen groen licht gegeven voor de introductie van het fosfaatrechtenstelsel. Een formeel besluit van de Europese Commissie volgt pas na afronding van de formele notificatie.
De leden van de SGP-fractie hebben nog een vraag over het fosfaatplan voor 2017. Verschillende zuivelbedrijven trekken zich terug omdat de Staatssecretaris niet garant wil staan voor eventuele claims. Erkent de Staatssecretaris dat hiermee het fosfaatplan op de tocht staat? Is hij alsnog bereid toe te zeggen dat hij eventuele claims voor zijn rekening neemt?
Het pakket om in 2017 de benodigde fosfaatproductie te realiseren, bestaat uit verschillende maatregelen. Ik heb uw Kamer daarover op 18 november 2016 geïnformeerd (Kamerstuk 34 532, nr. 45). De vragen van de leden van de fractie van de SGP zien op één van de maatregelen uit het pakket, namelijk «fosfaatreductie door zuivelbedrijven». De organisaties die samen ZuivelNL vormen werken hard aan de uitwerking van die maatregel en bespreken dit met de leden. Er vindt over deze maatregel ook overleg plaats met mijn ministerie. Binnenkort, als de maatregel definitief vorm heeft gekregen, is voorzien dat er besluitvorming zal plaats vinden door de organisaties.