Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 28 september 2016

De vaste commissie voor Economische Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van bovengenoemd wetsvoorstel, heeft de eer als volgt een verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave:

I.

ALGEMEEN

2

Hoofdstuk 1

Inleiding

3

Hoofdstuk 2

Algemene achtergrond

8

 

2.1 Nitraatrichtlijn en Kaderrichtlijn Water

8

 

2.2 Sturing op mestgebruik

8

 

2.3 Sturing op mestproductie

8

 

2.3.1 Stelsel van dierrechten voor varkens- en pluimveehouderij

9

 

2.3.2 Verantwoorde groei melkveehouderij

9

 

2.4 Sturing op mestoverschot

10

Hoofdstuk 3

Overwegingen om te komen tot een nieuw stelsel

10

 

3.1 Het nationale mestproductieplafond

10

 

3.2 Ontwikkeling nationale mestproductie

12

 

3.3 Ontwikkelingen omvang melkveehouderij

12

Hoofdstuk 4

Nieuw stelsel van fosfaatrechten

12

 

4.1 Doel van het stelsel

13

 

4.2 Reikwijdte

14

 

4.3 Productieverbod

14

 

4.3.1 Jaarplafond

14

 

4.3.2 Dagplafond

15

 

4.4 Toekenning van fosfaatrechten

15

 

4.5 Knelgevallen

18

 

4.6 Overdracht van fosfaatrechten

25

 

4.7 Verlaging van het productierecht

25

 

4.7.1 Afroming bij overdracht

25

 

4.7.2 Generieke afroming

27

 

4.7.3 Compensatie voor grondgebonden bedrijven

28

 

4.8 Fosfaatbank

31

 

4.9 Generieke afroming varkens- en pluimveerechten

34

 

4.10 Omzetting van productierechten

35

Hoofdstuk 5

Bedrijfs- en milieueffecten

35

 

5.1 Bedrijfseffecten

35

 

5.2 Regeldruk

36

 

5.2.1 Administratieve lasten

37

 

5.2.2 Nalevingskosten

37

 

5.3 Bedrijfseconomische effecten

38

 

5.4 Milieueffecten

38

Hoofdstuk 6

Uitvoering en handhaving

39

 

6.1 Uitvoering

39

 

6.2 Handhaving

39

 

6.3 Gevolgen voor de magistratuur

40

Hoofdstuk 7

Juridisch Kader

40

 

7.1 Europeesrechtelijke aspecten

40

 

7.1.1 Verhouding met de Kaderrichtlijn Water

40

 

7.1.2 Staatssteun

40

 

7.2 Eigendomsbescherming

41

II

ARTIKELEN

42

 

Onderdeel D

42

 

Onderdeel G

42

 

Onderdeel M

42

 

Overig

42

I. ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van de Meststoffenwet in verband met de invoering van een stelsel van fosfaatrechten. Zij zien het belang van onderhavig wetsvoorstel in kader van behoud van de huidige derogatie, de gemaakte afspraken met de Europese Commissie en voor de onderhandelingen ten behoeve van de toekomstige derogatie. De leden van de VVD-fractie constateren daarbij wel dat er in de afgelopen jaren door de sector al veel is ingezet op de verwerking en export van mest waardoor er veel mest buiten het Nederlandse milieu wordt geplaatst. Deze leden zien naar aanleiding van onderhavig voorstel reden tot het stellen van vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de wijziging van de Meststoffenwet in verband met de invoering van een stelsel van fosfaatrechten. De genoemde leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen en verzoeken de regering daarop in te gaan.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de voorgestelde wijziging van de Meststoffenwet in verband met de invoering van een stelsel van fosfaatrechten. De leden van de SP-fractie zijn niet gelukkig met het voorstel.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van de Meststoffenwet in verband met de invoering van een stelsel van fosfaatrechten. Hierover hebben deze leden nog vragen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel in verband met de invoering van een stelsel van fosfaatrechten. Zij waarderen de snelheid waarmee de regering, in overleg met belangenbehartigers uit de sector, aan dit complexe voorstel gewerkt heeft. Deze leden zien de noodzaak om tot wetgeving te komen, maar hebben nog enige vragen over deze wijze waarop dit in het voorstel tot uitwerking komt.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Wijziging van de Meststoffenwet in verband met de invoering van een stelsel van fosfaatrechten. Zij vinden voorliggende wet pijnlijk, maar ook noodzakelijk om de fosfaatproductie onder het plafond te krijgen en de derogatie te behouden, na het wegvallen van de melkquotering in 2015. Zij vinden het belangrijk dat duidelijkheid ontstaat voor melkveehouders.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de voorgestelde wijziging van de Meststoffenwet in verband met de invoering van een stelsel van fosfaatrechten. Deze leden betreuren het dat de regering wederom de kans heeft laten liggen om een omslag te maken naar een duurzame melkveehouderij. Zij stellen dat er telkens lapmiddelen worden gebruikt waardoor er telkens nieuwe reparaties moeten worden gepleegd. Daarnaast vinden de leden van de GroenLinks-fractie dat de regering de melkveehouders al veel te lang in onnodige onzekerheid laat. Deze leden hebben daarom aanvullende vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij constateren dat veel (jonge) melkveebedrijven midscheeps getroffen worden. Zij vinden dat volstrekt onvoldoende werk is/wordt gemaakt van een maatregelenpakket met verbetering van de regionale waterkwaliteit, een eventueel aangepaste derogatie en meer fosfaatruimte. Deze leden vinden ook dat geen recht wordt gedaan aan de eigendomsrechten van melkveehouders en de kritiek van Raad van State hieromtrent. Zij hebben daarom verschillende zeer kritische vragen.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Dit is het zoveelste wetsvoorstel gericht op ad hoc reparatie van het mestbeleid om de gevolgen van het grote mestoverschot het hoofd te bieden. Deze leden willen over het wetsvoorstel enkele vragen stellen aan de regering.

Hoofdstuk 1 Inleiding

In de memorie van toelichting lezen de leden van de VVD-fractie dat productie begrenzende maatregelen een bijdrage moeten leveren aan de realisatie van milieudoelen voor het grond- en oppervlaktewater. Kan de regering aangeven waarom productie begrenzende maatregelen een bijdrage moeten leveren aan de realisatie van milieudoelen voor het grond- en oppervlaktewater? Waarom wordt niet ingezet op andere maatregelen? Deze leden vragen of wel voldoende duidelijk is welke bijdrage de veehouderij in zowel positieve, als negatieve zin levert aan het grond- en oppervlaktewater. Zo ja, uit welke documenten en onderzoeken blijkt dit? Op basis van welke praktijkonderzoek blijkt dit? Kan de regering ook aangeven welke rol de natuurgebieden in deze hebben? De leden van de VVD-fractie zien hier graag een duidelijke verwijzing naar onderzoek, metingen en documenten. Kunnen de leden van de VVD-fractie naar aanleiding van de inleiding van de memorie van toelichting concluderen dat de introductie van fosfaatrechten een breder doel heeft? Is de regering van mening dat de introductie van fosfaatrechten nodig is voor een duurzame ontwikkeling van de veehouderij? Kan de regering toelichten waarom de huidige melkveehouderij niet duurzaam zou zijn? Kan de regering in dit verband ook ingaan op de negatieve gevolgen van de introductie van fosfaatrechten waardoor veel bedrijven genoodzaakt zijn om goedkoper te gaan produceren wat vervolgens gevolgen heeft voor de duurzaamheid? Wat zijn voorzichtig ingeschatte gevolgen bij het doorvoeren van een fosfaatrechtenstelsel? De veestapel zal immers in omvang krimpen. Wat betekent dit voor de verwerkende industrie en alle aanverwante sectoren? Zowel financieel, als economisch (bijvoorbeeld werkgelegenheid). En wat zijn de gevolgen als de derogatie daarbij ook komt te vervallen? De leden van de VVD-fractie ontvangen graag de gevolgen voor zowel de veehouderij, als de aanverwante sectoren en verwerkende industrie.

In het artikel van V-focus wordt gesteld dat dat fosfaatrechten niets bijdragen aan het milieu1. Door de invoering van fosfaatrechten zal (melk)vee verdwijnen uit de regio’s waar ze wordt gehouden waardoor er minder mest in dit gebied is en de milieudruk lager wordt. Echter, in dit gebied is de milieudruk al relatief laag, zowel voor nitraat als fosfaat. Kan de regering hier een reactie op geven? Daar staat tegenover dat in regio’s waar minder (melk)vee gehouden wordt de milieudruk hoger is. Hoe valt dit te verklaren? In de regio’s met een hoge milieudruk en milieuknelpunten, bijvoorbeeld de brede kuststrook, zal er waarschijnlijk weinig veranderen. Worden in deze regio’s specifieke maatregelen genomen om de fosfaat- en nitraatuitstoot terug te dringen? Zo ja, welke maatregelen zullen dit zijn? Is de regering van mening dat het goed is uit te gaan van landelijke gemiddelden? Zou het niet beter zijn om meer specifiek te kijken naar gebieden en daar passende maatregelen te nemen?

De leden van de SP-fractie zijn ontevreden met de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan hun twee aangenomen moties (Kamerstuk 33 979, nr. 111 en Kamerstuk 33 979, nr. 79) over grondgebonden melkveehouders en biologische boeren. Eerder dit jaar nam de Kamer de motie van het lid Smaling (SP) aan die de regering verzoekt om met een regeling te komen waardoor nieuwe biologische melkveebedrijven, uitbreidende biologische melkveebedrijven en bedrijven die omschakelen naar biologische melkveehouderij, niet gedupeerd worden door het fosfaatrechtenstelsel. De andere aangenomen motie van de SP-fractie verzoekt de regering grondgebonden melkveehouders volledig te compenseren voor kortingen op hun fosfaatrechten en om grondgebonden bedrijven die op grondgebonden wijze uit willen uitbreiden hiertoe de ruimte te geven. De leden van de SP-fractie betreuren dat met voorliggend voorstel geen recht wordt gedaan aan de moties en aan de positie van grondgebonden en biologische boeren. Voorts maken deze leden bezwaar tegen de verhandelbaarheid van de fosfaatrechten. De afgelopen jaren is een haast onontwarbare kluwen van wetgeving rondom de melkveehouderij ontstaan. Dat is onwenselijk. De oplossing voor de melkveehouderij is volgens de leden van de SP-fractie echter heel simpel: maak de melkveehouderij grondgebonden. Deze leden hebben een nota geschreven met doeltreffende voorstellen hiertoe2. Is de regering bereid deze nota over te nemen? Is de regering bereid om alle bedrijven met minder dan 2,5 koeien per hectare vrij te stellen van het fosfaatstelsel? Is de regering bereid om de staffel uit het wetsvoorstel verantwoorde groei melkveehouderij aan te scherpen en/of te maximeren teneinde de mate van grondgebondenheid te vergroten? Is het maximum van 8% generieke afroming gebaseerd op juridische, milieu technische of politieke overwegingen?

De leden van de SP-fractie zijn niet te spreken over de warrige wetgevingstrajecten en de bestuurlijke chaos rondom de melkveehouderij. Het is een slechte zaak dat melkveehouders nog steeds niet weten waar ze aan toe zijn. Deze leden vinden het onwenselijk dat het afromingspercentage pas vanaf 1 juli 2017 wordt vastgesteld en boeren dan pas weten hoeveel koeien ze mogen houden. Ziet de regering kans om dit te vervroegen?

De leden van de CDA-fractie zijn ontzettend trots op de Nederlandse zuivelsector en alle gezins- en familiebedrijven die daarin werkzaam zijn. Deze leden horen op werkbezoeken, gesprekken in de landbouw, in hun directe omgeving over de zorgen die leven op het boerenerf. Zij zien ook een samenleving die praat over duurzaamheid en dierenwelzijn maar waar de consument het liefst gaat voor een lage prijs. De leden van de CDA-fractie zetten zich in om boeren in Nederland te houden, want als de boeren verdwijnen, betekent dat achteruitgang voor ons platteland en landschap en gaat er ook een complete secundaire sector verloren, zoals vrachtwagenchauffeurs, bouwbedrijven, stalinrichters, toebehorenleveranciers, loonwerkers, landbouwmachinehandel, vertegenwoordigers, voerleveranciers, accountants, adviseurs, monteurs etc. Deze leden staan een langetermijnvisie en -politiek voor die niet van de ene op de andere dag steeds maar weer verandert. Zij onderkennen het grote belang van de zuivelsector voor de Nederlandse economie en zijn ervan overtuigd dat de melkveehouderij toekomst heeft in Nederland. De Nederlandse melkveehouderij is wereldwijd bekend om zijn hoge kwaliteit van geproduceerd zuivel en haar innovatie. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de wereldwijde zuivelmarkt toeneemt en dat de Nederlandse melkveehouders hiervan zullen kunnen en moeten profiteren. Wij zien in Azië een enorm vertrouwen in de Nederlandse zuivelproducten. De Nederlandse Zuivel Organisatie (NZO) stelt terecht dat bijna twee-derde van alle melk die we in Nederland verwerken, is bestemd voor export. Dat levert de Nederlandse economie veel geld op. Van elke euro die de BV Nederland in het buitenland verdient, komt bijna 10 cent van de zuivel.

Deze leden zijn van mening dat het huidige voorstel voor het invoeren van fosfaatrechten onrechtvaardig uitwerkt voor diverse familiebedrijven. Grondgebonden en/of biologische bedrijven kunnen onevenredig worden getroffen. Ook het familiebedrijf dat niet in aantal koeien is gegroeid of zelfs gekrompen is in de periode voor 2 juli 2015 wordt onevenredig getroffen. Zij hebben eigenlijk geen bijdrage geleverd aan de overschrijding van het fosfaatplafond en worden in het voorliggende voorstel wel gekort met een nog onbekend percentage. Daarnaast zijn diverse familiebedrijven verplichtingen aangegaan waar in het voorstel van fosfaatrechten onvoldoende rekening mee gehouden wordt. Graag een reflectie van de regering hierop. Door de politieke ontwikkelingen, zoals de wisseling van bewindspersonen op het Ministerie van Economische Zaken en het onvermogen van het huidige kabinet Rutte/Asscher om tijdig een evenwichtige wetgeving voor de melkveehouderij te bewerkstelligen dreigt de melkveehouderij om te komen in een opeenstapeling van regels en de benodigde verlenging van de derogatie te verliezen. De leden van de CDA-fractie willen de derogatie behouden. Om deze reden hebben deze leden er eerder op aan gedrongen dat de regering werk moest maken van een plan om voorbereid te zijn ten aanzien van onderbouwde waterkwaliteitscijfers en mogelijke maatregelen om met maatwerk de waterkwaliteit te verbeteren. Daarnaast is het van het enorm belang dat de Europese Commissie en andere Europese lidstaten overtuigd zijn van onze inspanningen en intenties ten aanzien van waterkwaliteit en het beperken van de groei van de mestproductie. De leden van de CDA-fractie horen graag welke acties de regering nationaal en internationaal onderneemt of heeft ondernomen om hier werk van te maken. Wordt er nagedacht over hoe de Europese Commissie en andere lidstaten overtuigd kunnen worden van de grote stappen die Nederland zet om de waterkwaliteit te verbeteren en de melkproductie te verlagen? Biedt de bestaande wetgeving en voorgestelde aanpassing van de Meststoffenwet voldoende prikkels om minder rundvee aan te houden? Welk stimulerend en flankerend beleid ontwikkelt het kabinet nog? Welke voorwaarden heeft de Europese Commissie gesteld aan de derogatie die is verleend in het vijfde actieprogramma? Welke inspanningen heeft de regering gepleegd om derogatie te behouden en waarom zijn de acties benoemd in artikel 7 van de derogatiebeschikking geen limitatieve opsomming? Wat zijn de gevolgen als de derogatie niet behouden wordt voor Nederland? Heeft de regering al een scenario klaarliggen voor het geval dat de derogatie gedeeltelijk of in zijn geheel niet meer wordt toegewezen? Is de regering bereid om met de envelop van 23 miljoen euro bij te dragen aan deze opgave voor de melkveehouderij? Waarom was Nederland niet vertegenwoordigd bij de Europese bijeenkomst van Europese landbouwministers met betrekking tot de Brexit? Acht de regering het wel van belang om te investeren in de relatie met Europese collega’s?

Ten behoeve van de controlerende taak van de Tweede Kamer vragen de leden van de CDA-fractie hoe de regering de Kamer meeneemt in haar voorbereidingen en onderhandelingen over het actieprogramma nitraatrichtlijn. Welke openheid over de onderhandelingen met de Europese Commissie over het zesde actieprogramma en de derogatie worden gegeven? Bent u bereid om dit te verbeteren ten opzichte van de onderhandelingen over het vijfde actieprogramma? Voor de Nederlandse melkveehouders is het behouden van de derogatie erg belangrijk voor het behouden van vruchtbare weiden en om onnodige afzetkosten voor mest te voorkomen. Deze leden zien de noodzaak om met een begrenzing te komen om aan de voorwaarden van de derogatie te voldoen. Zij hebben echter nog veel vragen over of de wijze van generiek korten en afromen bij overdracht en of dit niet minder ingrijpend kan, over de juridische houdbaarheid van de wijze waarop eigendom in handen overgaat van de overheid en over het ontbreken van een einddatum of evaluatiemoment.

De leden van de CDA-fractie staan voor een betrouwbare overheid. Deze leden zijn van mening dat de regering de melkveehouderij regel op regel oplegt met referenties en verplichtingen, verkeerde verwachtingen heeft geschapen en onvoldoende tijdig met visie beslissingen heeft genomen. Zij betreuren dit ten zeerste en zouden willen dat gestreefd wordt naar simpelere regelgeving op basis van grondgebondenheid, en vragen of de regering bereid is om in het kader van de onderhandelingen over het actieprogramma en de evaluatie van de Meststoffenwet voorstellen voor vereenvoudiging van de mestwetgeving te ontwikkelen, waarmee ook de motie van het lid Geurts (Kamerstuk 34 300 XIII, nr. 111) uitgevoerd wordt.

De leden van de CDA-fractie vragen of de inspanningen die de regering doet om bewerkte en verwerkte mest als kunstmestvervanger erkend te krijgen wel voldoende zijn. De Nederlandse veehouderij behoort tot de kopgroep in de wereld en doordat hier al mest wordt bewerkt en verwerkt ligt de Nederlandse situatie anders dan in andere Europese landen. Deze leden stellen vast dat het derde deel van de inzet bij de Europese Commissie, namelijk het pleiten voor toelating van innovatie producten van dierlijke mest, zoals beschreven in de brief van 3 maart 2016 niet terugkomt in de memorie van toelichting van het voorliggende wetsvoorstel. De leden van de CDA-fractie vragen de regering hoe het staat met de besprekingen over de verruiming van de toepassing van dierlijke mest als mineralenconcentraten in het kader van het circulaire economie pakket. Deze leden vragen welke acties hiervoor worden ondernomen en wat de verwachtingen zijn.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke manier de regering de derogatie ook na 2017 wil behouden. Wat wordt de inzet in Brussel? Welke garanties kan de regering geven dat met dit wetsvoorstel de derogatie behouden blijft? Deze leden vragen of de regering meent met dit voorstel de Europese Commissie en de andere lidstaten te kunnen overtuigen om Nederland opnieuw derogatie te verlenen. Zij constateren namelijk dat voor de sector het behoud van derogatie van zeer groot belang is. Welke alternatieven ziet de regering als het wetsvoorstel onvoldoende is om de derogatie te behouden?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de regering ook een einddatum wil opnemen in de wet voor het stelsel van fosfaatrechten. Zo nee, waarom niet?

De leden van de GroenLinks-fractie betreuren het dat de regering in Europees verband wil pleiten voor een verhoging van het fosfaatplafond. Deze leden zijn van mening dat we juist minder dieren en mest nodig hebben, in plaats van meer. Kan de regering nader toelichten waarom hij denkt dat een verhoging van het fosfaatplafond geen extra milieuschade met zich meebrengt?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering aangeeft dat fosfaatrechten (tevens) een bijdrage moeten leveren aan de realisatie van milieudoelen voor grond- en oppervlaktewater. De leden van de SGP-fractie vragen zich af hoe. Kan de regering aangeven wat de onderbouwde, toegevoegde waarde van fosfaatrechten is bovenop het stelsel van gebruiksnormen, de generieke verwerkingsplicht, de aanvullende verwerkingsplicht voor de melkveehouderij en de grondgebondenheidseisen?

De leden van de PvdD-fractie wijzen erop dat al jaren duidelijk was dat het loslaten van de productieplafonds voor melk tot een enorme groei van de melkveestapel zou leiden, en dat het daarmee zou zorgen voor lage melkprijzen en voor een steeds groter groeiend mestoverschot, met alle grote nadelige gevolgen voor mens, dier en milieu van dien. Ook het voorliggende wetsvoorstel zal de fundamentele problemen in de melkveehouderij niet oplossen. Zonder een substantiële krimp van de Nederlandse en Europese veestapel zullen deze sector, de melkkoeien en kalveren, en het milieu nooit gezond worden. Graag een reactie. Op welke wijze is de regering van plan om de veel te grote veestapel in Nederland in balans te brengen met de noodzakelijke doelen op het gebied van natuur, milieu, dierenwelzijn en volks- en diergezondheid?

Deze leden vinden het hoog tijd voor een grote koerswijziging in de veehouderij en in de melkveehouderij in het bijzonder. De regering zou een actieve, sturende rol daarin moeten nemen, waarmee zekerheid wordt geboden voor boeren en waarin maatschappelijke doelen zoals een schoon milieu en een goed dierenwelzijn voorop staan. Weidegang zou verplicht moeten worden voor alle koeien en kalveren in Nederland. Een Kamermeerderheid wil dat ook. De veestapel moet gehalveerd worden. De invoer van veevoer zoals soja moet gestopt worden om klimaatverandering en biodiversiteitsverlies tegen te gaan. Zo kan de omslag gemaakt worden naar een daadwerkelijk grondgebonden sector, die uitgaat van het beschikbare grondoppervlak voor de productie van het veevoer en de afzet van de mest zodat kringlopen daadwerkelijk gesloten. Een sector waar de kalfjes kunnen opgroeien bij hun moeder, in plaats van al na enkele dagen weggehaald te worden. Een melkveehouderij waar koeien kunnen weiden wanneer ze willen, en waar productieverhoging niet leidt tot steeds kortere levensduur en steeds meer gebruik van antibiotica, maar waar dierenwelzijn- en gezondheid centraal staan. Een sector bovendien, die een goede prijs verdient voor een goed product. Graag een reactie.

Hoofdstuk 2 Algemene achtergrond

2.1 Nitraatrichtlijn en Kaderrichtlijn Water

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering aankijkt tegen de ontwikkelingen van de (melk)veesector om het nitraatverontreiniging terug te dringen, zoals de Nitraatrichtlijn vraagt. Waarom wordt er niet meer energie gestoken in de verwerking van mest? Kan de regering aangeven of dit wetsvoorstel ook beoogt om het aantal dieren in Nederland te begrenzen, los van de milieumaatregelen?

De leden van de SP-fractie vragen de regering of zij inzichtelijk kan maken hoeveel bedrijven in welke mate in de problemen zouden komen, indien de derogatie verloren wordt. Hoe groot acht zij die kans en welke maatregelen wil de regering nemen indien de derogatie verloren wordt?

De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering ernaar streeft dat er minder mest wordt geproduceerd in de Nederlandse melkveehouderij. Deze leden vragen wat het effect hiervan werkelijk is op het Nederlandse milieu van de invoering van het fosfaatrechtenstelsel. Ondernemers die hun eigen mestproductie niet kunnen plaatsen op grond moeten dit laten verwerken en exporteren. Daarnaast wordt jaarlijks een grote hoeveelheid kunstmestfosfaat geïmporteerd. De leden van de CDA-fractie constateren dat een zogenaamd overschot aan dierlijk fosfaat wordt geëxporteerd en tegelijkertijd wordt er kunstmestfosfaat geïmporteerd. Men kan dus zeggen dat het voorgestelde systeem van fosfaatrechten een instrument is om het aantal dieren te reduceren en geen bijdrage levert aan verbetering van het milieu. Graag een reflectie van de regering hierop. Deze leden moeten er nog van overtuigd worden dat de voorliggende maatregel bijdraagt aan de waterkwaliteit, gezien de eisen die worden gesteld aan aanwending en verwerking van mest. Kan de regering de directe dan wel indirecte bijdrage aan de waterkwaliteit van de invoering van fosfaatrechten inzichtelijk maken? Voorkomt of versterkt de invoering van rechten de intensivering van de melkveehouderij, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Deze leden vragen welke andere landen recent een derogatiebeschikkingen hebben gekregen en welke in onderhandeling zijn of binnenkort zullen zijn en hoe deze processen lopen.

2.2 Sturing op mestgebruik

De leden van de GroenLinks-fractie vragen aan de regering of hij de conclusie deelt dat er teveel vertrouwen is gegeven aan de melkveehouderij, gezien de snelle overschrijding van het fosfaatplafond. Waren er al eerder signalen bij het ministerie bekend dat enkel vertrouwen niet voldoende was? Deze leden zijn ook van mening dat de huidige algemene maatregel van bestuur Verantwoorde Groei Melkveehouderij, die nu wordt omgezet in een wet, onvoldoende bijdraagt aan de remming van de groei. Is de regering bereid om deze AMvB nog aan te passen in de richting van meer grondgebondenheid? Wat is de reactie van de regering op de ongerustheid bij boeren die al meer dan een jaar in onzekerheid zitten?

2.3 Sturing op mestproductie

De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering inzage te geven in de ontwikkeling van het aantal gehouden geiten in Nederland en de bijbehorende mestproductie.

2.3.1 Stelsel van dierrechten voor varkens- en pluimveehouderij

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een uitgebreide analyse kan geven van de verschillen tussen fosfaatrechten en de reeds bestaande pluimvee- en varkensrechten, zowel wetstechnisch, juridisch, fiscaal en administratief- en kostentechnisch. Op 1 januari 2014 is het stelsel van verplichte mestverwerking van start gegaan. In 2017 is een evenwicht op de mestmarkt beoogd. Waarom wordt nu een beleidswijziging voorgesteld terwijl de effecten van de aanpassing van de Meststoffenwet nog niet helemaal geïmplementeerd is? Waarom kiest de regering voor de introductie van fosfaatrechten en de daar uit voortkomende negatieve gevolgen voor de sector? Waarom heeft de regering ervoor gekozen de mogelijkheid te introduceren voor het afromen van pluimvee en varkensrechten? Waarom is dit gedaan voordat er overleg met de sectoren heeft plaatsgevonden? Vindt de regering het de juiste vorm om bij de introductie van fosfaatrechten de mogelijkheid voor afroming van andere sectoren in te voegen? Veel veehouders uit andere sectoren zullen de introductie van deze wet niet nauwgezet volgen. Deze ondernemers worden nu voor het blok gezet. Wat is de reactie van de regering daarop?

Is het betreffende haakje in de wet om ook pluimveerechten en varkensrechten generiek af te romen? Of betekent dit haakje ook dat er in plaats van dierrechten overgegaan wordt naar fosfaatrechten?

De leden van de CDA-fractie vragen of met het opnemen van de mogelijkheid om pluimvee- en varkensrechten generiek te korten niet vooruit wordt gelopen op de evaluatie van de Meststoffenwet. Zo nee, waarom niet?

2.3.2 Verantwoorde groei melkveehouderij

De leden van de VVD-fractie vragen of met de introductie van het stelsel van fosfaatrechten de grondgebonden groei niet overbodig is geworden. Zo nee, waarom niet?

De leden van de CDA-fractie constateren dat bedrijven die grondgebonden boeren en niet hun volledige ruimte benutten, in het voorstel van de regering, generiek gekort worden en daarnaast geen gebruik kunnen maken van hun eventuele latente rechten. Heeft de regering in beeld hoeveel bedrijven dit betreft en welke financiële gevolgen dit voor deze bedrijven heeft? Deze leden wijzen er tevens op dat grondgebondenheid niet alleen bepaald mag en kan worden op basis van de gecombineerde opgave. Er zijn diverse veehouders die samenwerking gezocht hebben met akkerbouwers, jongvee opfokbedrijven of andere grondeigenaren. Deze veehouders hebben geïnvesteerd in duurzame grondrelaties. De leden van de CDA-fractie hebben al vaker gepleit voor een regeling inzake de zogenaamde voer/mest regeling. Graag zouden zij van de regering vernemen hoe deze voer/mest regeling onderdeel kan gaan uitmaken van de Meststoffenwet c.q. de Wet grondgebonden groei melkveehouderij. Deze leden vragen hoe melkveehouders die hebben geïnvesteerd in stallen of grond worden tegemoetgekomen nu zij onverwacht dit eigendom niet ten volle kunnen benutten.

De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre de Wet verantwoorde groei melkveehouderij nog verantwoord genoemd kan worden. Als het echt verantwoord was, waarom zitten we dan nu knel met het fosfaatplafond? Acht de regering het verantwoord om de melkveesector onbeperkt te laten groeien, de melkveehouders in een rat race naar meer productie te zetten en heb vervolgens af te romen? Waarom? Had dit niet voorkomen kunnen worden? Hoe kijkt de regering terug op het oorspronkelijke voorstel, het uitkleden ervan naar aanleiding van onenigheden binnen de regering(spartijen) en de behandeling van die wet?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering of zij bereid is alle wetten en bepalingen gericht op het verminderen van het mestoverschot in de melkveehouderij, te weten de Wet verantwoorde groei melkveehouderij, de Wet grondgebonden groei melkveehouderij en het onderhavige wetsvoorstel in één overzichtelijk wetsvoorstel te vervatten, zodat het duidelijker wordt voor melkveehouders aan welke verplichtingen zij moeten voldoen.

2.4 Sturing op mestoverschot

De leden van de VVD-fractie constateren dat in het huidige mestbeleid elke 4 jaar grondmonsters moeten worden genomen om de PAL- en de Pw-waarde vast te stellen. Wat hebben de PAL-waarde en de Pw-waarde te maken met de opneembare fosfaat voor de plant? Klopt het dat het mestbeleid op deze waarden is afgestemd? Waarom wordt er niet gekeken naar de PPAE-waarde? Wordt het mestbeleid wel op de juiste waarde gestoeld?

De leden van de D66-fractie waarderen de inspanningen van de regering om hoogwaardige producten uit dierlijke mest als zodanig in Brussel erkend te krijgen, en aan te sturen op mestverwerking. Deze leden vragen echter welke relevantie dit heeft voor het wetsvoorstel. Het fosfaatrechtenstelsel komt er immers omdat er geen sprake is van een overschotplafond, maar van een productieplafond. Wel vragen zij zich af in hoeverre het fosfaatrechtenstelsel en toenemende mestverwerking verdere intensivering van de melkveehouderij in de hand zou kunnen werken. Sluit de regering dat als gevolg uit? Zo nee, waarom niet?

Hoofdstuk 3 Overwegingen om te komen tot een nieuw stelsel

3.1 Het nationale mestproductieplafond

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven welke stappen er zijn gezet om de onderbouwing voor de Nederlandse derogatie vorm te geven. Welke onderzoeken liggen hieraan ten grondslag?

De leden van de CDA-fractie constateren dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) zich met toezicht en handhaving richt op naleven van wet- en regelgeving door ondernemers. In hoeverre is de NVWA betrokken geweest bij de totstandkoming van de fosfaatrechten? Heeft de NVWA een advies met betrekking tot de fosfaatrechten uitgebracht? Zo ja, kan dit advies naar de Kamer worden gestuurd? Deze leden vragen wanneer het onderzoek van de NVWA over de overschrijding van de fosfaatproductie in de pluimveehouderij verwacht kan worden. Is het mogelijk om dit onderzoek zo spoedig mogelijk en uiterlijk één week voor de plenaire behandeling van het voorliggende wetsvoorstel naar de Kamer te sturen?

De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over de inzet richting de Europese Commissie omtrent de mogelijkheid om (een deel van) de export van fosfaat niet mee te hoeven tellen voor het fosfaatplafond dan wel het fosfaatplafond te verhogen. Het viel deze leden op dat in de recente Kamerbrief over de definitieve fosfaatproductiecijfers voor 2015 (Kamerstuk 33 979, nr. 140) met geen woord gesproken wordt over deze inzet en er zondermeer van uit wordt gegaan dat de fosfaatproductie verder beperkt moet worden. Heeft de regering volop ingezet op de mogelijkheid om (een deel van) de export van fosfaat niet mee te hoeven tellen voor het fosfaatplafond? Welke concrete acties heeft de regering het afgelopen jaar richting de Europese Commissie ondernomen? Wat is de stand van zaken van het overleg met de Europese Commissie hierover? Zet de regering daarbij specifiek ook in op de fosfaat die naar fosfaatarme landen geëxporteerd wordt? Landen in bijvoorbeeld Oost-Europa hebben juist fosfaat nodig om hun productie te verhogen. Dat is ook een Europees belang.

De leden van de SGP-fractie vinden dat de regering geen probleem hoeft te maken van een tijdelijke extra verhoging van de fosfaatproductie door een groeizaam seizoen en relatief hoge fosfaatgehalten in het ruwvoer. Deelt de regering de mening van deze leden dat je geen structureel beleid moet voeren ten aanzien van incidentele overschrijdingen die door incidentele onderschrijdingen gecompenseerd worden? Is de regering voornemens om bij de invulling van het fosfaatrechtensysteem en de generieke korting in ieder geval geen rekening te houden met dergelijke tijdelijke pieken in de productie? Deze leden achten verhoging van de fosfaatruimte hard nodig om onder meer grondgebonden bedrijven niet de pas af te snijden en veel knelgevallen en een generieke afroming te voorkomen.

De leden van de SGP-fractie lezen dat de Europese Commissie een derogatiebeschikking kan verstrekken op basis van onder meer een wetenschappelijke onderbouwing waaruit blijkt dat de derogatie geen negatief effect heeft op de waterkwaliteit. Volgens de Nitraatrichtlijn hebben lidstaten het recht om een hogere gebruiksnorm dan 170 kilogram dierlijke mest per hectare toe te passen als zij aan de hand van objectieve criteria, als lange groeiperiodes en hoge stikstofopname, kunnen laten zien dat daarmee geen afbreuk wordt gedaan aan de gewenste vermindering van waterverontreiniging (artikel 1 Nitraatrichtlijn). Deze leden hebben in dit verband enkele vragen. Geven de laatste derogatierapportages aanleiding om te veronderstellen dat bedrijven met derogatie slechter scoren dan vergelijkbare bedrijven zonder derogatie? Zij gaan ervan uit dat (in het verleden) vergelijkend onderzoek is gedaan naar de uitspoeling op grasland met derogatie en op grasland zonder derogatie. Wat waren de resultaten hiervan? Laten deze resultaten zien dat de uitspoeling op grasland/bedrijven met derogatie niet hoger is dan de uitspoeling op grasland/bedrijven zonder derogatie?

De leden van de SGP-fractie vragen ook of intrekking van de derogatie niet juist negatieve effecten heeft voor het milieu. Heeft de regering al in beeld gebracht wat de milieutechnische consequenties zijn van eventuele intrekking van de derogatie? Zou dat niet leiden tot veel meer gebruik van kunstmest? Zou dat niet leiden tot omzetting van grasland in het voor uitspoeling veel gevoeligere maïsland? Vergroot dat niet de druk op inzet van mest op akkerland, dat ook gevoeliger is voor uitspoeling dan grasland? Is het milieu niet juist de dupe van intrekking van de derogatie? Is het niet veel beter om bijvoorbeeld in te zetten op derogatie voor alleen grasland (en dan voor alle grasland)? Wordt dit bij de Europese Commissie voor het voetlicht gebracht?

De voorgestelde fosfaatwet is gebaseerd op de noodzaak om het fosfaatplafond in het kader van de huidige derogatiebeschikking te handhaven. Die beschikking loopt in 2017 af. Het is de vraag of de derogatie dan wel het fosfaatplafond in 2018 terugkomen. De leden van de SGP-fractie hebben hier enkele vragen over.

Kan de regering garanderen dat er duidelijkheid is over saldering van het plafond en derogatie alvorens gestemd moet worden over het voorliggende wetsvoorstel?

Gaat de regering ervoor zorgen dat voor de definitieve invoering van het fosfaatrechtensysteem een garantie van de Europese Commissie is gekregen omtrent de derogatie?

Wat doet de regering met de fosfaatwet en het rechtensysteem als de derogatie niet binnengehaald wordt dan wel het fosfaatplafond afgeschaft of aangepast wordt?

3.2 Ontwikkeling nationale mestproductie

De leden van de CDA-fractie vragen de regering om prognoses te geven van de verwachte fosfaatproductie voor pluimvee, varkens en melkvee in 2016–2018 bij het invoeren van fosfaatrechten en bij het niet invoeren. Deze leden vragen in hoeverre het hoge fosforgehalte van het ruwvoer in 2014 doorwerkt in de cijfers van 2015. Deze leden vragen hoeveel mest in de afgelopen jaren is verwerkt en in welke mate dit bijdraagt aan een evenwicht op de Nederlandse mestmarkt. In hoeverre is pluimveemest gezien de duurzame verwerking en afzet buiten de landbouw een bedreiging voor de waterkwaliteit?

De leden van de SGP-fractie vragen de regering of de veronderstelling juist is dat met het niet meetellen van de export van fosfaatkorrels naar landen met fosfaat schaarste en het niet meetellen van tijdelijke productiepieken door natuurlijke fluctuatie er niet of nauwelijks sprake is van actuele overschrijding van het fosfaatplafond. In dat geval zou een generieke korting in ieder geval achterwege kunnen blijven.

3.3 Ontwikkelingen omvang melkveehouderij

De leden van de VVD-fractie constateren op pagina 13 in de memorie van toelichting bij de ontwikkelingen in de omvang van de melkveehouderij een beschuldigende vinger richting de melkveehouderij. Is de regering het met de leden van de VVD-fractie eens dat de melkveehouderij zich heeft ontwikkeld binnen de weten en regels die Nederland heeft gesteld? Is de regering het met deze leden eens dat het frustreren van innovatie (oplossingen zijn voorhanden, maar worden niet als zodanig erkent) de melkveehouderij nu op slot zet en dat dit ten koste gaat van de (export)positie van de melkveehouderij?

De leden van de CDA-fractie vragen wat de laatste cijfers zijn over de ontwikkeling van het aantal melkkoeien en jongvee in 2016. Kan de regering inzichtelijk maken welk effect de inzet van FrieslandCampina om hun leden minder melk te laten leveren in combinatie met de Europese regeling zal ressorteren voor het verminderen van de fosfaatproductie in de nabije toekomst? Waarom doen de andere zuivelondernemingen naar de mening van de regering niet mee?

Hoofdstuk 4 Nieuw stelsel van fosfaatrechten

De leden van de SGP-fractie hechten grote waarde aan het opnemen van een einddatum in het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden vinden dat er met het oog op de inzet van de regering om het fosfaatplafond van tafel dan wel aangepast te krijgen en ontwikkelingen met betrekking tot de waterkwaliteit een concreet moment moet zijn om het fosfaatrechtenstelsel te heroverwegen. Zij vinden het opnemen van een concrete einddatum ook belangrijk om bedrijven de mogelijkheid te geven rechten fiscaal af te schrijven en om de prijzen voor fosfaatrechten te drukken. Hoe kijkt de regering hier tegenaan?

Deze leden constateren dat de regering in de toelichting op het wetsvoorstel zoals dat naar de Raad van State was gestuurd (paragraaf 4.11) nog aangaf dat toegewerkt moet worden naar het op termijn afschaffen van het fosfaatrechtenstelsel. Zij constateren tevens dat deze passage in de voorliggende memorie van toelichting niet is terug te vinden. Deze leden horen graag waarom niet. Blijft de regering voorstander van het op termijn afschaffen van het fosfaatrechtenstelsel en zet zij zich daarvoor in? Hoort hier tenminste niet een concreet moment van heroverweging bij? Wegen de kosten van afschrijving voor de belasting op tegen de inkomsten bij verkoop? De prijs voor fosfaatrechten wordt bepaald door het aanbod op de markt en niet door de afschrijfbaarheid. Kan fiscale afschrijving niet juist overdracht stimuleren en zo bijdragen aan de afroming en het beperken van de generieke korting? Aankoop van fosfaatrechten zal in veel gevallen gefinancierd worden met vreemd vermogen dat vervolgens in korte tijd afgelost zal moeten worden. Het is economisch wenselijk dat aflossing betaald kan worden uit het vermogen dat vrij komt uit het afschrijvingspotentieel. Deelt de regering deze mening? Is de regering alles afwegend bereid alsnog een einddatum of tenminste een datum van heroverweging in het wetsvoorstel op te nemen?

4.1 Doel van het stelsel

De leden van de VVD-fractie lezen dat het doel van de wet, zoals omschreven in paragraaf 4.1 in de memorie van toelichting, nadrukkelijk is om de fosfaatproductie onder het nationale productieplafond krijgen. De regering geeft echter aan dat de afroming bij overdracht niet ophoudt wanneer de totale fosfaatproductie onder het fosfaatplafond is gebracht. Hoe is het tweede doel, na het bereiken van het primaire doel van de wet namelijk het nationale productieplafond, te duiden met de eisen tot inmenging in het eigendomsrecht? En waarom is de regering van mening dat hier, anders dan het advies van de Raad van State aangeeft, geen 1 EP-toets nodig is? Waarom is hier geen sprake van inmenging in het eigendomsrecht bij dit tweede doel?

De leden van de CDA-fractie kunnen zich grotendeels vinden in het beschreven doel onder 4.1. Echter, deze leden stellen vast dat ook andere doelen worden nagestreefd in de voorliggende wet, zoals dierenwelzijn en grondgebondenheid, waarvan de leden van de CDA-fractie zich gezien de grote opgave en enorme impact van de invoering van het stelsel op de gezinsbedrijven in de melkveehouderij afvragen of het nastreven van deze doelen niet ten kosten gaat van het belang om de effecten van de invoering van het stelsel te verzachten ten behoeve van de continuering van gezonde melkveebedrijven. Deze leden vragen de regering of de continuering van de vele gezinsbedrijven in de melkveehouderij geen doel zou moeten zijn van de voorliggende wet. En zo ja, waarom er dan niet voor gekozen wordt om de generieke korting over meerdere jaren te spreiden. En waarom is het beleid niet meer gericht op knelgevallen en flankerend beleid bij melkveehouders die ernstig in de problemen dreigen te komen?

De leden van de CDA fractie zijn van mening dat in lijn met doel van de invoering van het fosfaatrechtenstelsel, namelijk de fosfaatproductie terugbrengen onder het fosfaatplafond, er een einddatum of evaluatiedatum moet komen waarop wordt gekeken hoe verder te gaan met het voorgestelde stelsel wanneer dit doel is bereikt. Deze leden vragen de regering een einddatum of evaluatiemoment op te nemen in de wet. Zij vinden het onbegrijpelijk dat hoofdstuk 4.11 en hoofdstuk 7.3 over fiscale aspecten na het advies van de Raad van Staten zijn geschrapt. Zou de regering de reden hierover nader kunnen toelichten, zo vragen de leden van de CDA-fractie. In het geschrapte hoofdstuk 4.11 stond nog dat de regering wel streeft naar een einddatum maar dat nog niet kan worden voorzien wanneer. Dat verklaart niet waarom een evaluatiemoment nodig is om op basis van nieuwe ontwikkelingen het stelsel tegen het licht te houden. Daarbij is het opnemen van een einddatum of evaluatiemoment nodig om het mogelijk te maken om de aankoop van fosfaatrechten fiscaal aftrekbaar te maken. Zonder deze fiscale aftrekbaarheid zouden er vanwege de hogere financieringsbehoefte minder rechten worden overgedragen, wat tegen het doel van de wet indruist. De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader te motiveren waarom fiscale aftrekbaarheid van de aankoop van fosfaatrechten onwenselijk is. Is het niet zo dat het praktischer is als net zoals bij productierechten voor varkens en pluimvee fosfaatrechten fiscaal aftrekbaar zijn? Zou dit verschil in rechten eventuele omzetting mogelijk niet in de weg zitten?

4.2 Reikwijdte

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een duidelijke definitie kan geven van de verschillende categorieën vee. Wordt een zoogkoeienbedrijf wel of niet onderdeel van het fosfaatrechtenstelsel? Dat geldt ook voor vleesveebedrijf, vleeskalverhouderij en natuurorganisaties die graasdieren in natuurgebieden houden.

Waarom is er niet gekozen voor een andere referentiedatum, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Zou een keuze in referentiedatum, bijvoorbeeld ook voor gemiddelde eerste helft 2015, niet recht doen aan melkveehouders die net op die dag hun vee bij een ander weiden of net een aantal stuks vee hadden verkocht?

Deze leden vragen de regering om te bekijken of de melkveehouderij en vleesveehouderij gescheiden kunnen worden in het registratiesysteem en bij de melkveehouderij wel fosfaatrechten in te voeren en in de vleesveehouderij niet. Zo nee, waarom niet? Welk aantal vleesveedieren staat geregistreerd onder diercategorie 101 en 102? Welk effect zal de invoering van fosfaatrechten hebben voor de Nederlandse vleesveehouderij?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering de reikwijdte zo heeft gekozen dat ook voor het houden van een groot deel van het vleesvee fosfaatrechten nodig zijn. Vleesveehouders hadden hier niet op gerekend en zijn onaangenaam verrast. De sector vleesvee is echter niet verantwoordelijk voor de groei van de fosfaatproductie. Is de regering bereid het wetsvoorstel zo aan te passen dat (een groot deel van) het vleesvee buiten het fosfaatrechtenstelsel gehouden wordt?

4.3 Productieverbod

De leden van de VVD-fractie lezen dat als melkveehouders over een fosfaatproductie heen gaan een sanctie volgt. Wat is deze sanctie? Hoe is deze vastgelegd? Wie is bevoegd om deze sanctie op te leggen?

4.3.1 Jaarplafond

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering nader kan ingaan op wat de stand van zaken is met betrekking tot het intensieve overleg tussen Ministerie van Economische Zaken en de zuivelketen over de Kringloopwijzer?

Op basis van specifieke bedrijfsverantwoording kan er extra ruimte voor een ondernemer komen. Een ondernemer die actief stuurt op fosfaatproductie zal gestimuleerd worden. Wat is de reden dat het Ministerie van Economische Zaken nog geen duidelijkheid geeft aan de voorwaarden of invulling van deze specifieke bedrijfsverantwoording? De leden van de VVD-fractie zijn het met de regering eens dat de ontwikkeling van een instrument aan de sector is. Echter, het ministerie moet wel aangeven wat de voorwaarden/criteria zijn waaraan getoetst wordt en of het instrument gebruikt kan worden onder welke voorwaarden. Wanneer wordt de ministeriële regeling duidelijk?

De leden van de CDA-fractie constateren dat voorliggend wetsvoorstel uitgaat van toebedeling van fosfaatrechten op basis van forfaitaire normen. Deze leden vinden dat de regering nogal ruim uitgevallen voorwaarden denkt te moeten stellen aan de Kringloopwijzer. Kan aangegeven worden hoe het bedrijfsleven aannemelijk kan maken dat daarmee geen afbreuk wordt gedaan aan de naleving van een verplichting op grond van een voor Nederland verbindend verdrag of besluit van een volkenrechtelijke organisatie, zoals in memorie van toelichting wordt gesteld? De leden van de CDA-fractie vragen de regering hoe zij bijdraagt aan het onderzoek naar bedrijfsspecifieke verantwoording en realiseren van de borging van een dergelijk systeem. Op welke termijn verwacht de regering dat de Kringloopwijzer voldoende geborgd is en aangewezen kan worden? Wat zijn de elementen die aanwijzing op dit moment nog onmogelijk maken, en wat wordt eraan gedaan om dit op te lossen? Is de regering voornemens om de Kringloopwijzer gelijktijdig met de invoering van het fosfaatrechtenstelsel verplicht te stellen?

De leden van de D66-fractie lezen dat het, volgens de regering, nog niet mogelijk is op een juiste wijze met zekerheid de mineralenkringloop op een bedrijf vast te stellen. Als gevolg daarvan wordt bedrijfsspecifieke verantwoording nog niet mogelijk gemaakt. Deze leden willen graag weten waarom de veel gebruikte Kringloopwijzer daar niet tijdig voor gereed of geverifieerd zou kunnen zijn? Wat zijn verder de onderwerpen van gesprek in het overleg tussen het Ministerie van Economische Zaken en de zuivelketen over de wijze waarop op verantwoorde wijze de mineralenkringloop verantwoord kan worden?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke termijn de regering verwacht dat de Kringloopwijzer voldoende geborgd is om invulling te geven aan de bedrijfsspecifieke verantwoording. Beoogt de regering de Kringloopwijzer gelijktijdig met de invoering van de wet in 2017 te borgen? Wanneer ontstaat hierover duidelijkheid?

4.3.2 Dagplafond

Waarom wordt het dagplafond geïntroduceerd, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Het instellen van een dagplafond is een extra slot op de deur. Waarom wordt hiervoor gekozen? Is het in het kader van dierenwelzijn, diergezondheid en integriteit verantwoord om op dagbasis te sturen op een fosfaatproductie? In hoeverre wordt er rekening gehouden met het feit dat we in de veehouderij werken met levende dieren? Op basis van een dagplafond zullen boeren genoodzaakt kunnen zijn om aan de onderkant van een gemiddelde fosfaatproductie te sturen wat ten koste gaat van de bedrijfsvoering. Wat is de reactie van de regering hierop? Als een ondernemer over zijn dagproductie heengaat, is deze ondernemer dan genoodzaakt een dier af te voeren naar de slacht? Zo nee, hoe gaat de regering dit voorkomen?

Hoe vaak is in de pluimvee- en varkenssector een dagplafond opgelegd? En waarom is dit dagplafond opgelegd?

4.4 Toekenning van fosfaatrechten

De leden van de VVD-fractie constateren dat bedrijven via RVO.nl de informatie krijgen over het aantal vastgestelde fosfaatrechten. Hoe kan het zo zijn dat er ondernemers zijn die een niet ingevulde site van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) hebben, waarbij bijvoorbeeld het aantal hectare grond en het aantal dieren niet zijn ingevuld? Bent u het met de leden van de VVD-fractie eens dat deze ondernemers op achterstand staan omdat zij hun gegevens niet kunnen controleren? Hoeveel ondernemers betreft dit? En wat gaat de regering doen om deze ondernemers tegemoet te treden?

Kan de regering een uitgebreide toelichting geven op het begrip «houders van dieren»?

Kan de regering uitgebreid ingaan op onderstaande situatie?

Een biologische boer schaart zijn vee voor vier maanden uit in een natuurgebied en had op moment van de peildatum daardoor minder vee. In dit geval worden de fosfaatrechten toegekend aan de feitelijke houder van de dieren (de natuurbeheerder) en niet de eigenaar (biologische melkveehouder). Daarbij krijgt de natuurbeheerder ook een financiële vergoeding van de biologische boer. Waarom is er in deze situatie niet gekozen om een natuurbeheerder uit te sluiten van het verkrijgen van fosfaatrechten? Waarom is er in deze situatie niet voor gekozen bij uitscharing van vee de rechten naar rato te verdelen? Bijvoorbeeld 4/12e deel natuurbeheerder en 8/12e deel voor de boer? Wat zijn de gevolgen voor de (biologische) boeren die hun vee hebben uitgeschaard? Om hoeveel bedrijven gaat het volgens de opgave van RVO? Op welke wijze wordt er omgegaan met een ondernemer die zijn jongvee extern laat opfokken? Om hoeveel bedrijven gaat dit?

Wat zijn de consequenties van het voorliggend wetsvoorstel voor deze bedrijven die een ander bedrijf zijn jongvee extern heeft laten opfokken, en met deze wet voor bijvoorbeeld 80 stuks jongvee fosfaatrechten moet aankopen? Als een bank dit in de huidige marktomstandigheden niet wil financieren, wat betekent dit voor dit jongvee?

Is de regering het met de leden van de VVD-fractie eens dat deze onduidelijkheid, maar ook de hoge kosten die aan dit wetsvoorstel verbonden zijn, ondernemers ongewild moeten laten inboeten op diergezondheid (met name veroorzaakt als jongvee extern is opgefokt en nu weg moet omdat er onvoldoende fosfaatrechten op het bedrijf aanwezig zijn)?

De hoeveelheid geproduceerd fosfaat is afhankelijk van een aantal externe factoren. Op welke wijze wordt er gestuurd dat indien het fosfaatplafond behaald is, er structureel onder het fosfaatplafond geproduceerd wordt? Kunnen er incidenteel extra rechten worden toegekend of vindt dit bedrijfsspecifiek plaats?

Kan de regering een overzicht geven van het aantal melkveebedrijven geregistreerd bij RVO? Kunt u aangeven hoeveel bedrijven er volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) zijn? Kan de regering ook aangeven hoeveel opfokbedrijven er zijn? Welke andere bedrijven (categorieën en aantal) kunnen aanspraak maken op fosfaatrechten? Om hoeveel natuurorganisaties gaat het?

De leden van de CDA-fractie vragen hoe groot het overschot was op 2 juli 2015 voor de melkveehouderij. In hoeverre is dat te wijten aan het hoge fosfaatgehalte van het ruwvoer? Hoe gaat berekend worden welke korting van het aantal rechten nodig is om het niveau van 2 juli 2015 onder het fosfaatplafond te brengen?

In de huidige mestadministratie is het weiden van vee op de grond van een ander (uitscharen) en het laten grazen van vee van een andere veehouder, ook wel opfokken genoemd, op eigen grond (inscharen) administratief mogelijk. In het voorliggende voorstel worden fosfaatrechten toegekend aan degene die op 2 juli 2015 de dieren houdt. De houder is niet noodzakelijk de economische eigenaar van de dieren. Deze leden zijn van mening dat de economische eigenaar van het vee de fosfaatrechten toebedeeld zouden moeten krijgen. Is de regering bereid een aanpassing te bewerkstelligen waarbij de economische eigenaar van de dieren voor die dieren die zijn uitgeschaard op de peildatum fosfaatrechten krijgt toegekend? De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat in bovengenoemde situatie de houder van de dieren de betreffende fosfaatrechten van de economische eigenaar krijgt voor de periode dat het vee uitgeschaard is. Deze leden realiseren zich dat door de wetswijziging de opfokker fosfaatrechten nodig heeft om vee te kunnen houden op zijn bedrijf. De benodigde fosfaatrechten kunnen gekoppeld aan het dier mee naar de opfokker en op zeker moment weer mee terug naar de economische eigenaar. Zij zijn van mening dat er, op deze manier, geen sprake is van extra fosfaatrechten creatie of behoefte. Deze leden zijn daarbij van mening dat er geen afbreuk wordt gedaan aan het begrip «houden van dieren», dat wordt gebruikt in de verbodsbepaling, het feitelijke houderschap, zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 2 juni 1998 (NJ 1998/714) heeft uitgemaakt met betrekking tot het destijds van kracht zijnde stelsel van productierechten blijft in tact. Deelt de regering deze mening? Zo nee, waarom niet?

Kan de regering meer duidelijkheid geven over het toekennen van fosfaatrechten aan vleesveehouders? Wordt het uitgangspunt gehanteerd dat vleesvee en vleesveebedrijven buiten het fosfaatrechtensysteem blijven? Hoe worden rechten vastgesteld op deze bedrijven? Hoe wordt bepaald dat het productiedoel melk of productiedoel vlees is? Hoe is omzetting van productiedoel vlees naar melk voorkomen? De leden van de CDA-fractie vragen of bij de vaststelling van de uitgangssituatie eigendomsgronden in het buitenland worden meegenomen. Zo niet, waarom niet?

De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat er melkveehouders met voorkennis zouden zijn die op 2 juli meer koeien geregistreerd hadden staan dan een paar dagen daarvoor. In hoeverre gaat vooraf aan de verdeling van fosfaatrechten gekeken worden of er reden bestaat te vermoeden dat de stand op de peildatum gemanipuleerd is ten behoeve van het verkrijgen van meer rechten? Indien blijkt dat dit het geval is, welke consequentie wordt daaruit getrokken ten aanzien van het betreffende bedrijf?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat bij de bepaling van de hoeveelheid toe te kennen fosfaatrechten wordt uitgegaan van het feitelijke houderschap op de peildatum van 2 juli 2015. Genoemde leden wijzen op de inschatting dat 20% van de melkveehouders melkvee of jongvee op de peildatum had uitgeschaard naar grond van derden. Deze melkveehouders worden hard geraakt door deze maatregel. Zo kan een klein melkveebedrijf dat jongvee opfokt met fluctuerende dieraantallen te maken hebben, bijvoorbeeld wanneer net voor de peildatum dieren zijn verkocht. Een ander voorbeeld is een bedrijf met 80 koeien, dat op 30 juni 6 afgekalfde vaarzen heeft verkocht. De schadepost voor dit familiebedrijf wordt 24.000 euro.

Kan de regering nader ingaan op deze voorbeelden? Erkent de regering dat hiermee onder meer grondgebonden bedrijven hard geraakt kunnen worden, terwijl intensieve bedrijven met een sterke groei hun dieren kunnen behouden? Worden bedrijven die niet hebben bijgedragen aan het overschrijden van het fosfaatplafond hiermee niet onevenredig geraakt? Waarom is niet gekozen voor een referentiedatum in het verleden, waardoor anticiperend gedrag niet beloond wordt? Klopt het dat op en rond 2 juli 2015 een bovengemiddeld aantal veemutaties is doorgegeven, waarmee geanticipeerd is op de peildatum? Waarom is niet gekozen voor het uitgangspunt van het gemiddelde aantal dieren over 2014 of het eerste halfjaar in 2015? Is de regering bereid met oplossingen te komen voor bedrijven die dieren hebben uitgeschaard, bijvoorbeeld door middel van een verklaring van de ondernemer dat de dieren tijdelijk niet op het bedrijf aanwezig waren?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering aangeeft dat op basis van advies van de Landsadvocaat de conclusie is getrokken dat het juridisch niet houdbaar is om fosfaatrechten toe te kennen op basis van het aantal gehouden stuks melkvee op een moment vóór 2 juli 2015. Is de regering bereid het advies van de Landsadvocaat naar de Kamer te sturen?

Het is voor de leden van de SGP-fractie niet duidelijk waarom een keuze voor een representatieve referentiedatum of -periode voor 2 juli 2015 voor de toekenning van fosfaatrechten juridisch niet houdbaar zou zijn. Bij de introductie van het varkensrechtenstelsel (juli 1997) gold 1996 als referentieperiode, of zelfs 1995 als 1996 geen representatief beeld gaf. Daarnaast gold een knelgevallenregeling op basis van het Besluit hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij, met afwijkende regels voor het vaststellen van de hoogte van het varkensrecht als sprake zou zijn van onbillijkheden van overwegende aard. Waarom was een keuze voor een referentieperiode in het verleden toen wel mogelijk, en zou dat nu niet het geval zijn?

Is het juridisch mogelijk om naast de referentiedatum van 2 juli 2015 melkveehouders ook de mogelijkheid te geven om te kiezen voor een referentieperiode, bijvoorbeeld het eerste half jaar van 2015 of langer? Waarom heeft de regering hier niet voor gekozen?

De leden van de SGP-fractie constateren dat melkveehouders die hun jongvee in 2015 enkele maanden in de zomerperiode uit geschaard hadden bij een andere landbouwer geen rechten toegekend krijgen voor dit jongvee. Deze rechten vallen toe aan de beherende landbouwer. De enkelvoudige keuze voor de referentiedatum van 2 juli 2015 geeft in dezen geen representatief beeld, omdat dit jongvee het grootste deel van het jaar wel in beheer van de eigenaar was. Deze leden vinden dat de regering deze melkveehouders niet aan hun lot over mag laten. Het is de verantwoordelijkheid van de regering om te zorgen voor representatieve toekenning van fosfaatrechten. Wil de regering ervoor zorgen dat melkveehouders die in 2015 een (deel van) hun jongvee uit geschaard hadden een representatief deel van de fosfaatrechten voor dit jongvee toegekend krijgen? De leden van de SGP-fractie krijgen signalen dat er melkveehouders zijn die na 2 juli 2015 koeien hebben aangekocht, maar in het registratiesysteem (I&R) de datum van 2 juli aangehouden hebben. Dat zou oneigenlijk gebruik van de referentiedatum van 2 juli 2015 zijn. Hoe beoordeelt de regering dit?

4.5 Knelgevallen

De leden van de VVD-fractie constateren dat het wetsvoorstel voorziet in een beperkte knelgevallenregeling. Kan de regering verduidelijken of de minimaal 5% minder kilogram fosfaat voor alle knelgevallen geldt? Kan de regering aangeven waarom zij na een eerdere brief van 3 maart 2016 (Kamerstuk 33 979, nr. 108) toch besloten heeft de knelgevallenregeling verder te versoberen? Wat zijn de motieven hiervoor geweest? Hoeveel startende bedrijven zijn er in de periode 1 januari 2013 tot 1 juli 2015 geweest conform de registratie bij RVO of bij de verschillende zuivelbedrijven? Ondernemers moeten een enorme administratie bijhouden en deze wordt gedeeld met RVO. Waarom is het op dit moment nog steeds niet duidelijk waar de generieke korting op uit zal komen?

Waarom maakt de regering onderscheid tussen grondgebonden bedrijven en niet-grondgebonden bedrijven, waarbij de laatste categorie hun mest voor 100% verwerkt? Wat is de legitimatie van dit onderscheid? Wat is de legitimatie voor het onderscheid tussen grondgebonden bedrijven en niet grondgebonden bedrijven? De Raad van State maakt ook op dit punt een aantal kritische opmerkingen en verwijst naar de fair balance. De leden van de VVD-fractie vragen hier een uitgebreide toelichting op van de regering.

Op welke wijze is in dit wetsvoorstel geborgd dat zelfstandige bedrijven die een andere rechtsvorm krijgen niet gekort worden op fosfaatrechten?

Is het waar dat melkveebedrijven die op hun bedrijf de mest zelf verwerken (compostering en hygiënisatie met bijbehorende exporterkenningen door de NVWA) niet erkend worden als knelgeval in het kader van de knelgevallenregeling van de AMvB grondgebonden groei, omdat deze individuele ondernemer niet is geregistreerd als intermediair? Wat zijn de gevolgen voor de introductie van fosfaatrechten? Is er in deze een beoordelingskader beschikbaar en wil de regering deze delen met de Kamer?

Kan de regering een reactie geven op een casus van een ondernemer die voor een stal van 70 melkkoeien over moest gaan tot renovatie van de stal, waarbij hij met het oog op het wegvallen van het melkquotum koos voor een uitbreiding naar 120 koeien? Na het verkrijgen van de vergunning, tijdens de bouw, werd deze ondernemer geconfronteerd met de verplichting tot grondgebondenheid. Er moest 2,5ha bijgekocht worden voor ongeveer 65.000 euro per hectare. Een forse investering waar ook de financiering voor geregeld moest worden. Daarnaast ging in deze casus de aannemer failliet en lag de bouw van de nieuwe gerenoveerde stal stil waardoor op de peildatum van 2 juli 2015 de stal nog niet gereed was en dat op de peildatum van 70 melkkoeien wordt uitgegaan voor het verkrijgen van fosfaatrechten. Is de regering van mening dat hier sprake is van een knelgeval? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom is er in dit geval geen spraken van een knelgeval?

De Raad van State wijst op de vervangingsinvesteringen voor de peildatum van 2 juli 2015. De regering gaat in de begeleidende brief hierop in door te stellen dat een bedrijf een knelgeval is als de opbrengst 5% lager is door bouwwerkzaamheden. Dit komt niet overeen met het punt waar de Raad van State op doelt. De Raad van State wijst naar de mening van de leden van de VVD-fractie op het punt dat ondernemers ruim voor de peildatum verplichtingen zijn aangegaan om een stal te renoveren of nieuw te bouwen terwijl ze op dat moment niet konden weten van een mogelijke introductie van fosfaatrechten. Graag een beschouwing van de regering.

De Raad van State concludeert dat het niet duidelijk is hoe geborgd wordt dat vee alleen via natuurlijk verloop het bedrijf verlaat. Kan de regering een uitgebreide toelichting geven hoe dit in de praktijk vorm krijgt, uitgaande van de wetenschap dat een veebedrijf ook met onvoorziene omstandigheden te maken krijgt, het zijn immers levende dieren? Hoe wordt geborgd dat er bij de generieke afroming geen melkvee of kalfjes naar de slacht hoeven?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering bereid is bij de knelgevallen welwillender te kijken naar grondgebonden houders? Is de regering bereid biologische melkveehouders uitbreidingsmogelijkheden te bieden?

De leden van de CDA-fractie vragen of met een keuze in de referentieperiode, naast de datum van 2 juli 2015 ook het gemiddelde van de periode januari tot en met juni 2015 en, of het gemiddelde van 2014, het aantal melkveehouders dat aanspraak maakt op de knelgevallenregeling als onder artikel 23 lid 4 en rechtszaken hierover zou kunnen worden verminderd. Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is hier door de regering niet voor gekozen? Deze leden vragen waarom gekozen is voor de drempel van 5% voor knelgevallen. Zij vragen hoe de knelgevallenregeling voor de buitengewone omstandigheid van bouwwerkzaamheden ingevuld gaat worden. Wordt het onder deze grond mogelijk voor melkveehouders om het aantal fosfaatrechten verhoogd te krijgen tot op het niveau van de verwachte toekomstige stalbezetting na de verbouwing, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Zo nee, hoe wordt dan in het geval van de bijzondere omstandigheid bouwwerkzaamheden rekening gehouden met het melkvee waarover deze landbouw zonder deze buitengewone omstandigheden zou hebben beschikt. Deze leden zijn teleurgesteld dat een specifieke groep knelgevallen, veelal jonge boeren, die recent gestart zijn met een melkveebedrijf en op de peildatum nog geen vee hadden niet geholpen worden. Als op hun bedrijven geen fosfaatrechten worden toegekend is dat het einde van hun bedrijf, omdat zij niet over voldoende financiële middelen beschikken om deze aan te kopen. De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering de optie te onderzoeken om deze startende ondernemers op basis van de aanwezige rechtsgeldige vergunningen en, of stalruimte tegemoet te komen. Daarnaast zijn er bedrijven met aantoonbaar onomkeerbare financieringsverplichtingen. Ondanks de eerdere toezegging hierover in de brief van 3 maart 2016 komen deze bedrijven niet in aanmerking voor de knelgevallenregeling. Deze leden vragen of en hoe de regering met flankerend beleid recent gestarte bedrijven en bedrijven met aantoonbaar onomkeerbare financieringsverplichtingen een oplossing gaat bieden. Zij vinden het een ernstige zaak dat de regering verwachtingen heeft gewekt die nu niet worden nagekomen en daar geen verdere woorden aan wijt dan dat anders de definitie te kwetsbaar wordt en afbakening te lastig en geen andere tegemoetkoming organiseert voor deze bedrijven. Gezien de onduidelijkheid over de categorie knelgevallen en de wijziging op het laatste moment naar aanleiding van het advies van de Raad van State ontvangen deze leden op dit punt graag een uitgebreide en juridisch onderbouwde toelichting op de beleidswijziging.

De leden van de CDA-fractie willen de regering een aantal praktijk casussen voorleggen. Het is een selectie van de aangeleverde praktijkgevallen. In voorgaande wetsbehandelingen heeft de regering voorgelegde casussen grotendeels afgedaan door aan te geven dat er onvoldoende informatie voorhanden was om een inhoudelijk oordeel over de casus te geven. Deze leden verzoeken de regering in een dergelijke situatie aan te geven welke informatie gemist wordt, zodat deze aangevuld kan worden.

  • Familiebedrijf A begint in januari 2014 met planvorming voor nieuwe jongveestal. Ze willen meer duurzaamheid en dierenwelzijn realiseren en daarnaast groeien naar een gesloten bedrijf. De benodigde vergunningen worden eind 2014 verleend. Hiervoor worden ook ammoniakrechten aangekocht. In de nazomer van 2014 wordt het bedrijf getroffen door muizenschade. De werkelijke schade is ongeveer € 150.000. Door alle omstandigheden is de jongveestal pas augustus 2015 gereed. De regering heeft in de Kamerbrief van 2 juli 2015 en 3 maart 2016 aangegeven te voorzien in een «zeer beperkte knelgevallenvoorziening om landbouwers te compenseren die onevenredig benadeeld worden door de toepassing van de peildatum». Graag een reflectie van de regering op deze casus.

  • Familiebedrijf B wordt gerund door twee generaties. De ouders worden ziek en belanden beiden in een zorginstelling. In het jaar 2013 waren 133 stuks melkkoeien en 120 stuks jongvee gemiddeld aanwezig. Door genoemde ziekte en om het bedrijf arbeid technisch goed rond te kunnen zetten waren op 2 juli 2015 118 stuks melkkoeien en 64 stuks jongvee aanwezig. De leden van de CDA-fractie constateren dat dit familiebedrijf niet bijdraagt aan de overschrijding van het fosfaatplafond. De regering heeft in de Kamerbrief van 2 juli 2015 en 3 maart 2016 aangegeven te voorzien in een «zeer beperkte knelgevallenvoorziening om landbouwers te compenseren die onevenredig benadeeld worden door de toepassing van de peildatum». Het wetsvoorstel spreekt over «een beperkte knelgevallenvoorziening voor buitengewone omstandigheden. Van een buitengewone omstandigheid is uitsluitend sprake indien op 2 juli 2015 minimaal vijf procent minder kilogrammen fosfaat met melkvee op het bedrijf werd geproduceerd dan op het betreffende bedrijf gebruikelijk is door diergezondheidsproblemen, ziekte dan wel overlijden van een persoon van het samenwerkingsverband van de landbouwer of een bloed- of aanverwant in de eerste graad, of vernieling van (een deel) van de melkveestallen». Deze leden verzoeken de regering concreet aan te geven of deze familie in aanmerking komt voor de knelgevallenregeling, en zo nee waarom niet.

  • Familiebedrijf C heeft begin 2015 besloten om te stoppen met hun melkveehouderij. Hoofdreden was dat ze een enorme investering moesten plegen om hun bedrijf levensvatbaar te houden. Een baan buitenshuis en omschakelen naar jongvee opfok maakt het hen mogelijk om op de boerderij te blijven wonen. Op 21 mei 2015 zijn hun koeien weggegaan. In de zomer van 2015 is de bestaande ligboxenstal aangepast voor jongvee van 3 tot 24 maand. In het najaar van 2015 is hun stal weer bevolkt met jongvee van één bedrijf. Dit familiebedrijf beschikt over voldoende grond, een financiering bij de bank gebaseerd op een stal vol jongvee en krijgt volgens het voorliggende wetsvoorstel geen fosfaatrechten. De regering heeft in de Kamerbrief van 2 juli 2015 en 3 maart 2016 aangegeven te voorzien in een «zeer beperkte knelgevallenvoorziening om landbouwers te compenseren die onevenredig benadeeld worden door de toepassing van de peildatum». Graag een reflectie van de regering op deze casus.

  • Familiebedrijf D heeft reeds een biologisch pluimveebedrijf en koopt in april 2015 een bestaand rundveebedrijf en beginnen een biologische melkvee-/pluimveebedrijf. Ze hebben ruimte voor 80 koeien met jongvee, maar aangezien vee eerst 6 maanden moet omschakelen zijn erop referentiedatum 2 juli 2015 40 drachtige vaarzen aanwezig. In de zomer van 2015 komen er nog 16 vaarzen bij. In november 2015 wordt de eerste biologische melk geleverd. De opzet van het bedrijf is extensief, in eerst instantie een kleine 60 koeien op in totaal 45 hectare. De betreffende familie moet volgens de voorliggende wetgeving fors investeren in aankoop van fosfaatrechten. Financiële speelruimte is er niet. De regering heeft in de Kamerbrief van 2 juli 2015 en 3 maart 2016 aangegeven te voorzien in een «zeer beperkte knelgevallenvoorziening om landbouwers te compenseren die onevenredig benadeeld worden door de toepassing van de peildatum». Graag een reflectie van de regering op deze casus.

  • Familiebedrijf E heeft in 1989 een boerderij gekocht. In 2009 zijn ze gestart met biologische legkippen. Daarnaast zijn ze vanaf 2012 200 vleeskalveren gaan houden. In 2016 zijn de vleeskalveren ingewisseld naar 30 melkkoeien. Eerder omschakelen had als neveneffect dat Stichting Skal dit beoordeelde als parallelproductie. Deze familie heeft dus moeten kiezen voor een verplicht omschakeltraject (een traject van 2 jaar) naar een biologische melkveehouderij. De familie had dus geen melkvee op de peildatum van 2 juli 2015. Eerst gangbaar was geen mogelijkheid omdat daarvoor in melkquotum geïnvesteerd had moeten worden. Zij hebben de investeringen grotendeels uit eigen middelen gefinancierd. Graag een reflectie van de regering op deze casus.

  • Familiebedrijf F is in 2015 omgeschakeld van jongvee opfok voor export naar het melken van Jersey koeien. In maart 2015 zijn ze financiering bij de bank hiervoor aangegaan op basis van de mestproductie in 2014. Het jongvee is eerst verkocht en in augustus 2015 zijn ze 68 Jersey koeien gaan melken. De regering heeft in de Kamerbrief van 2 juli 2015 en 3 maart 2016 aangegeven te voorzien in een «zeer beperkte knelgevallenvoorziening om landbouwers te compenseren die onevenredig benadeeld worden door de toepassing van de peildatum». Graag een reflectie van de regering op deze casus.

  • Familiebedrijf G heeft in 2013 een bestaand melkveebedrijf aangekocht. In 2013 en 2014 zijn ze begonnen met het opfokken van eigen melkkoeien. In juli 2015 is een Natuurbeschermingswet (NB-wet) verleend en is de nieuwbouw aanbesteed inclusief aankoop melkstal en inrichting. In december 2015 zijn ze begonnen met melken. Zij hebben nu 145 melk- en kalfkoeien en ongeveer 100 stuks jongvee op 80 hectare grond. De familie heeft geen fosfaatreferentie omdat ze in 2014 niet als melkveebedrijf maar als opfokbedrijf van jongvee stonden geregistreerd. De betreffende familie moet volgens de voorliggende wetgeving fors investeren in aankoop van fosfaatrechten. Financiële speelruimte is er niet. De regering heeft in de Kamerbrief van 2 juli 2015 en 3 maart 2016 aangegeven te voorzien in een «zeer beperkte knelgevallenvoorziening om landbouwers te compenseren die onevenredig benadeeld worden door de toepassing van de peildatum». Graag ontvangen de leden van de CDA-fractie een reflectie van de regering op deze casus.

De leden van de D66-fractie hebben sinds de aankondiging van het fosfaatrechtenstelsel veel post en e-mail gehad van bezorgde melkveehouders. Kenmerkend voor die mails was de onzekerheid over de toekomst, mede doordat zij niet wisten bij wie zij op het ministerie terecht konden om hun uitzonderingssituatie te melden, zodat zij zeker wisten dat die situatie ter overdenking meegenomen werd in de voorbereiding van het wettelijk stelsel. Hoe reflecteert de regering daarop? Op welke wijze is de regering voornemens bij toekomstige wetgevingstrajecten waarin de levensvatbaarheid van een sector direct geraakt wordt, de mensen die daarin werkzaam zijn en hun bedrijf hebben directe toegang te geven in plaats van slechts via professionele belangenbehartigers?

De leden van de D66-fractie willen graag meer zicht op de precieze uitwerking die dit wetsvoorstel zal hebben op melkveehouders. Hoewel de aan het woord zijnde leden snappen dat het, omwille van nog vast te zetten variabelen, een lastige opgave is voor de regering om hierin concreter te worden, willen zij de regering toch verzoeken daar op zijn minst een nadere poging tot te doen. Deze leden dragen daartoe casus aan afkomstig uit berichten die zij ontvangen hebben van melkveehouders. Graag ontvangen deze leden op de hieronder opgenomen selectie van voorbeelden per geval een reactie hoe het wetsvoorstel hierop van toepassing zou zijn. Daarbij verzoeken zij tenminste in te gaan op de mate waarin latente rechten worden toegekend, het verwachte afromingspercentage dat daarna netto optreedt en of de uitkomst hiervan rechtvaardig geacht wordt en waarom.

  • Een melkveehouder met een middelgroot bedrijf heeft een in 2015 een nieuwe gebouwde stal, die voldoet aan alle dierenwelzijnseisen. Om die stal te bouwen zijn onomkeerbare verplichtingen aangegaan met bank en aannemer, waarbij de vergunningen ook al ruim voor 2 juli 2015 verkregen waren. Zij voldoen bovendien aan de normen voor weidegang, de AMvB grondgebondenheid en blijven 20 kg onder het fosfaatoverschot. Zij vrezen zonder knelgevallenregeling de ondergang van hun bedrijf.

  • Een melkveehouder is in 2014 is begonnen met het uitwerken van plannen voor een nieuwe jongveestal, en daarnaast wilde hij groeien van 140 naar 175 koeien. Na een lang vergunningstraject is hij in januari 2015 gestart met de bouw van de geplande jongveestal, welke uiteindelijk in augustus 2015 gereed was. Dat is dus na de peildatum. Ook was er mede dankzij grote muizenschade en de lage melkprijs nog geen extra vee op die datum.

  • Een akkerbouwer van 72 jaar heeft 45 hectare grond en wil het rustiger aan gaan doen, maar is van plan om op de boerderij te blijven wonen. Zijn familie heeft als droom om op dat perceel een melkveehouderij te beginnen. Omdat er op 2 juli 2015 geen melkvee was, verwachten zij geen fosfaatrechten te krijgen. Dit ondanks dat zij op basis van de forfaitaire excretienormen 2 melkkoeien per hectare zouden kunnen houden met een gesloten kringloop. De buurman is melkveehouder en krijgt straks fosfaatrechten waar een (vermoedelijk) grote waarde tegenover staat, terwijl dat bedrijf mede kon groeien dankzij de bereidheid van bijvoorbeeld de akkerbouwer uit dit voorbeeld om mest van zijn koeien af te nemen.

  • Een melkveehouder met 120 koeien in 2013 had er nog maar 50 in 2015 omdat zij van A1/A1-melk zijn omgeschakeld naar A2/A2-melk. Dat was een tijdelijk effect. Zij willen omwille van een gezonde bedrijfsvoering wel weer groeien naar de eerdere grootte.

  • Een echtpaar heeft een pachtboerderij met 50 ha grond in reguliere pacht. Zij hebben tot 2013 550 stuks rosékalveren gehouden, maar waarop waren geen uitbreidingsmogelijkheden in verband met de ligging nabij Natura2000-gebied De Kampina. Zij zijn daarom omgeschakeld naar grondgebonden melkveehouderij, van 40 ha toebedeeld naar 50 ha toebedeeld gegaan en hebben zij de Milieu/Natuurbeschermingswetvergunning omgezet naar melkkoeien. Sinds eind 2014 zijn er 129 melk- en kalfkoeien, 10 stuks vrouwelijk jongvee en 39 stuks vleeskalveren aanwezig. Door deze recente omslag zijn er geen referentiegegevens van melkvee of jongvee in het verleden opgebouwd, waardoor onzeker is hoeveel fosfaatrechten toegekend worden.

  • Een boerderij met melkvee en akkerbouw heeft in 2015 een nieuwe stal voor melkkoeien, volgens de richtlijnen van de Maatlat Duurzame Veehouderij, in gebruik genomen. Deze stal had op 2 juli 2015 nog niet alle ligplaatsen gevuld. Naast de benodigde procedures is in 2014 ook 24 ha grond aangekocht om na ingebruikname van de nieuwe stal alle mest op eigen grond te kunnen plaatsen. Vanwege het verbouwen van zetmeelaardappelen en suikerbieten komen zij niet in aanmerking voor de derogatie en mogen zij minder mest uitrijden per hectare die bedrijven die wel voor de derogatie in aanmerking komen, terwijl zelfs met deze lagere normen alle mest op eigen grond geplaatst kan worden. Door deze beperking verschraald de grond.

  • Twee jonge melkveehouders melken met hun ouders in maatschap 325 koeien. Zij hebben in 2015, waaronder op 2 juli, 70 pinken uitgeschaard bij een andere veehouder. De dieren blijven daarbij van hen, maar worden op een UBN (Uniek Bedrijfsnummer) gezet onder de naam van de andere veehouder omwille van regels van de Gezondheidsdienst.

  • Een jonge melkveehouder runt met zijn ouders een melkveebedrijf met circa 130 koeien, die worden gevestigd in een maatlat duurzame veehouderij stal, gebouwd in 2014–2015. Zij hebben 45 ha in gebruik (gecombineerde opgave) en in totaal 75 ha gebonden aan hun bedrijf. Op de peildatum hadden zij 102 koeien met ca 44 ha grond, inmiddels zijn dat er dus 130 in verband inseminatie en een klein-groeistrategie van voor de peildatum. Afspraken over het afzetten van mest en terugkopen van voer worden gemaakt binnen een straal van 5km van het bedrijf.

  • Een melkveehouder is jaren, tegen hoge kosten en veel onzekerheid, bezig geweest om een NB-vergunning te krijgen en ammoniakrechten te kopen. Dit heeft het bouwproces van de stal vertraagd (dat heeft meer dan 10 jaar geduurd), waardoor de geplande dieren nog niet op 2 juli 2015 gehouden werden.

De leden van de fractie van de ChristenUnie lezen dat gekozen wordt voor een zeer beperkte knelgevallenvoorziening voor landbouwers die onevenredig benadeeld worden. Bij paragraaf 4.4 hebben genoemde leden verschillende voorbeelden genoemd waarbij de peildatum een knelpunt oplevert voor de continuïteit van bedrijven. Ook kan een verbouwing of nieuwbouw van een stal in combinatie met de peildatum tot grote problemen voor bedrijven leiden. Zo is er een voorbeeld van een grondgebonden bedrijf met nieuwbouwplannen, waarbij de financiering al in 2014 is aangegaan en in maart 2015 is gestart met de bouw. Ook zijn er bedrijven die vanwege verbouwingsplannen het jongvee hebben uitgeschaard, op het moment van de peildatum. Zo kan het dat een bedrijf met 131 dieren op de peildatum tijdelijk 99 dieren op het erf had. Erkent de regering dat de peildatum in combinatie met verbouw of nieuwbouw tot grote problemen voor bedrijven kan leiden? De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering of zij bereid is om de eerder genoemde voorbeelden van melkveebedrijven, waarbij de continuïteit in gevaar komt door de gekozen peildatum toe te voegen aan de knelgevallenregeling?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat een grote groep melkveehouders op 2 juli 2015 nieuwe, maar lege stalruimte, had met bijbehorende financiële verplichtingen. Verschillende bedrijven dreigen failliet te gaan als de fosfaatrechten doorgezet worden. De Raad van State geeft aan dat sprake kan zijn van inmenging in het eigendom en dat daarom een 1 EP-toets nodig is. De regering doet dit af met de opmerking dat voor latente productieruimte geen fosfaatrechten toegekend kunnen worden, omdat de generieke korting dan nog hoger uitpakt en verwijst door naar de rechter. De leden van de SGP-fractie nemen hier geen genoegen mee. Het is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de overheid om deze 1 EP-toets uit te voeren, en niet van de rechter. Zeker bij een grote groep als deze. Is de regering bereid voor in ieder geval de genoemde groep alsnog een 1 EP-toets uit te voeren? Wanneer vindt de regering dat wel of geen sprake is van een individuele en buitensporige last?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering een heel beperkte knelgevallenregeling opgesteld heeft. Hoe verhoudt zich dat tot de uitgebreide knelgevallenregeling in het Besluit hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij? Ook het genoemde Besluit was bedoeld om onbillijkheden van overwegende aard bij de invoering van het stelsel van varkensrechten te voorkomen. De regering geeft aan dat de knelgevallenregeling heel beperkt is gehouden om ervoor te zorgen dat met in achtneming van het fosfaatplafond de generieke korting niet nog hoger uitpakt en verwijst door naar de rechter. De leden van de SGP-fractie vinden dat de regering niet kan volstaan met de verwijzing naar een mogelijk te hoge generieke korting. De regering heeft meer compensatiemogelijkheden dan het toekennen van fosfaatrechten, bijvoorbeeld financiële compensatie, zodat bedrijven in staat gesteld worden zelf extra rechten te verwerven, het met voorrang toekennen van fosfaatrechten uit de fosfaatbank of opkoop van varkensrechten ten behoeve van extra fosfaatrechten voor deze knelgevallen. Waarom heeft de regering deze mogelijkheden niet in haar overweging betrokken? Is zij bereid dat alsnog te doen?

De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat het Veenweiden Innovatiecentrum in Zegveld in de problemen komt door de voorgestelde invoering van het fosfaatrechtenstelsel. De proefboerderij zat in een omslagfase en dreigt daardoor fosfaatrechten mis te lopen. Dat heeft negatieve consequenties voor de activiteiten en de continuïteit van de proefboerderij. Gelet op de maatschappelijke opgaven voor landbouw in het veenweidegebied vinden deze leden dat ongewenst. Kan de regering voorkomen dat het Veenweiden Innovatiecentrum gedupeerd wordt door het fosfaatrechtenstelsel?

De leden van de PvdD-fractie maken zich zorgen over de gevolgen die dit wetsvoorstel heeft voor bedrijven die daadwerkelijk hun best doen om duurzaam en diervriendelijk te produceren. Boeren die daadwerkelijk grondgebonden zijn en die dus genoeg grond naast hun stal hebben liggen om de koeien te laten weiden en om hun voer te produceren, moeten nu bloeden voor de groeispurt van de megastallen-boeren. Dat vinden deze leden niet alleen oneerlijk – ook gezien het feit dat biologische boeren geen belang hebben bij het behouden van de derogatie –, maar ook onwenselijk. Immers, duurzame boeren met aandacht voor landschap en dierenwelzijn hebben de toekomst, megastallen en het permanent opsluiten van dieren in potdichte stallen is niet een veehouderij die toekomst heeft in Nederland, deelt de regering deze mening van de leden van de PvdD-fractie? Zij pleiten ervoor om biologische boeren vrij te stellen van de generieke korting. Graag een reactie, is de regering daartoe bereid? Zo nee, waarom niet? Deze vrijstelling zou maar weinig effect hebben op de gangbare bedrijven en de noodzakelijke afroming daar, kan de regering dat bevestigen? Kan de regering aangeven wat de relatieve bijdrage in fosfaatproductie is van de biologische melkveehouderij in de afgelopen jaren? Kan de regering het verschil in definitie van grondgebondenheid duiden tussen de biologische regelgeving en de mestwetgeving? Deelt hij de zorg dat dit verschil tot problemen gaat leiden voor biologische boeren? Wat is de regering van plan om biologische boeren te helpen?

4.6 Overdracht van fosfaatrechten

De leden van de SP-fractie vragen de regering of zij onderkent dat rechten die eenmaal zijn uitgegeven niet zomaar kunnen worden ingetrokken (hoogstens afgeroomd wegens dwingende redenen zoals EU regelgeving) zonder in de problemen te komen met het eigendomsrecht? Onderkent de regering daarmee dat het voor toekomstige kabinetten lastig wordt om de veestapel in te krimpen onder het fosfaatplafond of om aanvullende voorwaarden te stellen aan de rechten? Is de regering bereid tot een vergunningensysteem over te gaan in plaats van een rechtensysteem? Is de regering bereid de rechten niet verhandelbaar te maken? Zo nee, waarom niet?

De leden van de D66-fractie zouden graag nadere toelichting willen waarom de regering er niet voor gekozen heeft om aan de koop van fosfaatrechten voorwaardelijk te maken dat daar voldoende grond tegenover staat voor volledige mestafzet op (eigen) grond. Welke (beleids)opties zijn onderzocht? Wat waren de voor- en nadelen? In hoeverre zou een dergelijke koppeling voorkomen dat verdere intensivering van de melkveehouderijsector optreedt? De keuze wordt dan immers niet meer of fosfaatrechten of grond, maar een en-en-keuze. Ook vragen zij zich af voor hoeveel melkveehouders deze grond dichtbij genoeg aan het thuisperceel zou kunnen liggen om weidegang van de extra koeien mogelijk te maken.

4.7 Verlaging van het productierecht

De leden van de CDA-fractie zien de ontneming van eigendom als het laatst mogelijke instrument dat de overheid kan inzetten ten behoeve van regulering. De leden van de CDA fractie zijn ervan overtuigd dat in zo beperkt mogelijke mate en zeer zorgvuldig met dit middel dient te worden omgegaan.

4.7.1 Afroming bij overdracht

De leden van de VVD-fractie constateren dat bij overdracht van rechten een afroming van 10% plaatsvindt. Nog voordat het plafond bereikt is, maar ook nadat het fosfaatproductieplafond bereikt is. Kan de regering aangeven hoe dit bij het leasen of verleasen van fosfaatrechten gaat? Is dit juridisch houdbaar?

De leden van de CDA-fractie willen dat afromen bij overdracht stopt zodra de fosfaatproductie onder het fosfaatplafond komt. Deze leden vragen of afroming bij overdracht als de fosfaatproductie lager is dan het fosfaatplafond niet verder gaat dan het doel van het wetsvoorstel zoals beschreven in hoofdstuk 4.1. Zo nee, waarom gaat het niet verder? De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de regering op dit punt het advies van de Raad van State niet gevolgd heeft, noch een nadere motivering heeft gegeven ten aanzien van de afroming bij overdracht nadat de fosfaatproductie onder het fosfaatplafond. Zij vragen om een nadere motivering hoe deze inmenging in het eigendom over fosfaatrechten zich verhoudt met het doel van de wet. De leden van de CDA-fractie vragen de regering om nader toe te lichten waarom afroming van 10% bij overdracht niet gezien zou moeten worden als een beperking van het eigendomsrecht. Immers in plaats van een vergoeding voor 100% van de overgedragen fosfaatrechten kan maar een vergoeding worden gekregen voor 90% van de fosfaatrechten die eerst in eigendom waren. Deze leden zijn er niet van overtuigd dat hier geen eigendomstoets als onder artikel 1 EVRM zou moeten worden uitgevoerd. Zij vragen de regering om een nadere motivering waarom bij een vrijwillige beslissing niet langer sprake kan zijn van een inmenging in het eigendomsrecht. Als bij de overdracht van grond de overheid 10% van deze grond zou opeisen zou dit toch wel een inmenging zijn in het eigendomsrecht, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Deze leden vragen om het percentage van afroming van 10% toe te lichten. Waarom is niet gekozen voor een in de tijd oplopend hoger percentage? Waarom wordt niet gestopt met afromen op het moment dat de fosfaatproductie onder het fosfaatplafond zit? De leden van de CDA-fractie voorzien dat het voorgestelde systeem onvoldoende praktische flexibiliteit biedt aan melkveehouders wanneer door omstandigheden onverhoopt de fosfaatproductie hoger of lager uitvalt dan verwacht ten opzichte van de fosfaatrechten die de melkveehouder in bezit heeft. Voor niet structurele schommelingen zou het voor melkveehouders een uitkomst kunnen zijn als zij een beperkte hoeveelheid fosfaatrechten zouden kunnen huren zonder afroming. Hoe kijkt de regering hiernaar? Is de regering bereid om het huren en verhuren van fosfaatrechten te beperken tot 10% van het totale aantal fosfaatrechten dat een melkveehouder in bezit heeft en dan bij het verhuren of huren niet af te romen? De leden van de CDA-fractie bedanken de regering voor het uitvoeren van de aangenomen motie van het lid Geurts c.s. (Kamerstuk II 2015/16, 33 979, nr. 113) inzake de vrijstelling van korting van overdracht van fosfaatrechten in de familieverband (eerste-, tweede- en derdegraads). Deze leden zijn echter wel van mening dat aanpassing van het voorliggende wetgeving noodzakelijk is om de motie goed tot uitvoering te brengen. In de memorie van toelichting missen zij overdracht aan een BV binnen de familie en mogelijkheden voor overdracht binnen man-/vrouw maatschap. Is de regering bereid overdracht in familieverband (eerste-, tweede- en derdegraads) niet te versmallen en voorliggende wetgeving daarop aan te passen?

Daarnaast hebben de leden van de CDA-fractie vragen over te betalen BTW bij overdracht. Melkveehouders die hun bedrijf beëindigen of hun melkproductie verminderen kunnen fosfaatrechten gaan verhandelen. Kan de regering toelichten met welk btw-tarief de overdracht, zowel tijdelijk door verhuur dan wel bij lease en bij verkoop, belast zal gaan worden? Zijn er uitzonderingssituaties, zoals overdracht in het kader van bedrijfsbeëindiging of bedrijfsoverdracht en als de overdrager in de landbouwregeling zit? Blijft bijvoorbeeld btw-heffing achterwege als fosfaatrechten overgaan in het kader van een al dan niet gedeeltelijke bedrijfsoverdracht? Zo nee, waarom niet? In de huidige belastingpraktijk kunnen landbouwers die in de landbouwregeling zitten onder voorwaarden (incidentele transactie en niet uit andere hoofde btw verschuldigd zijn) zonder btw-heffing (productie)rechten overdragen. Gaat dit ook voor fosfaatrechten gelden, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar de mate waarin de afroming van tien procent bij de overdracht van fosfaatrechten de verkoopbaarheid van een melkveebedrijf hindert, doordat de winstgevendheid er te sterk mee onder druk zou komen te staan. Is daar onderzoek naar gedaan? Zo ja, wat zijn de uitkomsten daarvan? Zo nee, waarop is voorgaand antwoord gebaseerd?

De leden van de D66-fractie vragen zich af in welke mate melkveehouders hun bedrijf voor invoering van het fosfaatrechtenstelsel in een rechtspersoonlijke vorm hebben ondergebracht waardoor niet de rechten overgedragen worden bij verkoop van het bedrijf, maar slechts de eigendom of het bestuur van die rechtspersoon verandert. Zou dit inderdaad een manier kunnen zijn om afroming bij overdracht te ontwijken? Waarom?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom is gekozen voor een percentage van 10% voor de afroming bij overdracht. Waarom is niet gekozen voor een oplopend afromingspercentage bij verhandeling? Zou dat niet leiden tot een impuls voor het op gang komen van de handel in fosfaatrechten?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom niet gekozen is om het percentage voor de afroming van rechten bij overdracht te verhogen, waardoor de generieke korting beperkt zou kunnen blijven.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen zich af of het afromingspercentage bij overdracht van 10 procent, voldoende gaat bijdragen aan de doelstelling. Kan de regering aangeven waarom zij verwacht dat het gekozen afromingspercentage voldoende is om onder het fosfaatplafond te komen en daarnaast ruimte te creëren voor grondgebonden en biologische melkveehouders?

De leden van de SGP-fractie zetten grote vraagtekens bij de juridische houdbaarheid van de afroming bij overdracht zodra de fosfaatproductie onder het fosfaatplafond komt. De regering vindt dat sprake is van dwingende redenen van algemeen belang. De leden van de SGP-fractie zien geen enkele dwingende reden van algemeen belang. Zij horen graag welke redenen de regering voor ogen heeft en waarom zij vindt dat deze een zodanig dwingend karakter hebben dat afroming voor een fosfaatbank noodzakelijk is.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de fosfaatproductie op bedrijfsniveau over het jaar en de jaren heen fluctueert. Ongeacht de huidige methoden om de jaarlijkse fosfaatproductie in te schatten, hebben bedrijven aan het eind van het jaar flexibiliteit nodig om hun mestboekhouding sluitend te krijgen. Bij het leasen van fosfaatrechten ten behoeve van het sluitend krijgen van hun mestboekhouding krijgen ze echter jaarlijks te maken met een afroming van 10%. Is de regering bereid het leasen van fosfaatrechten tot een bepaald percentage van de productie vrij te stellen van afroming?

4.7.2 Generieke afroming

De leden van de CDA-fractie hebben grote twijfels dat een mogelijk hoge generieke korting in 2018 van meer dan 8% voldoende tijd geeft aan melkveehouders om in een half jaar met natuurlijk verloop het aantal dieren terug te brengen. Ook de Raad van State had vragen over hoe het niet hoeven afstoten van melkvee is geborgd. Welke tijd heeft een melkveehouder nodig om jongvee groot te brengen voor de versterking van zijn melkveestapel? Geeft een half jaar voldoende tijd om door natuurlijk verloop de melkveestapel aan te passen aan de generieke korting, zo ja tot welk percentage van de melkveestapel? Deze leden vragen de regering waarom er niet voor gekozen is om de korting van rechten over meerdere jaren uit te spreiden. Met het nu al duidelijkheid geven over een bepaald percentage generieke korting, bijvoorbeeld 3 of 4% in 2018 zou en een duidelijk signaal gegeven worden aan Brussel over de inzet, en zou bovendien op basis van de verdere ontwikkelingen in de onderhandelingen over het actieprogramma en de derogatie besloten kunnen worden tot een verdere korting in het daaropvolgende jaar of jaren. Waarom heeft de regering hiertoe niet besloten? Is de regering hier alsnog toe bereid? De leden van de CDA-fractie willen dat er maximum wordt gesteld aan de voorgenomen generieke afroming in 2018. Is de regering daartoe bereid? Zo ja, op welk percentage?

De leden van de D66-fractie merken op dat de regering, ter onderbouwing van de 8 procent als maximaal generiek afromingspercentage, rekent aan de hand van een gemiddelde levensduur van een koe (6 jaar) en de tijd tussen bekendmaking van het afromingspercentage (1 juli 2017) en effectuering ervan (1 januari 2018). Daarmee zou de krimp binnen het normaal verloop op te vangen. Zijn er nog andere redenen voor de genoemde 8 procent? Zo ja, welke? In welke mate zou het verder haalbaar zijn om daarin aanpassingen door te voeren indien het bieden van compensatie aan knelgevallen daardoor gemakkelijker wordt?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom pas per 1 juli 2017 het definitieve afromingspercentage bekend zal zijn. Zij vragen bovendien nadere toelichting op de opmerking dat het percentage hoger zal kunnen uitvallen dan 8%, aangezien eerder een percentage gecommuniceerd is tussen 4 en 8 procent. Op welke manier gaat de regering voorkomen dat er een hogere generieke korting dan 8% plaatsvindt?

De leden van de GroenLinks-fractie vinden dat er teveel tijd wordt genomen om weer onder het fosfaatplafond te komen. De regering stelt dat de doelstelling is om pas in 2018 weer onder het fosfaatplafond te zijn. Waarom is het niet eerder mogelijk om onder dit fosfaatplafond te komen? Hoe verhoudt dit zich tot onze Europese derogatie verplichting? Is de regering bereid om zich niet vooraf vast te pinnen op de hoogte van de generieke korting, maar te kijken naar wat nodig is om bij voorkeur al in 2017 onder het fosfaatplafond te komen? Kan al eerder het afromingspercentage worden aangekondigd, dan de nu gestelde datum van 1 juli 2017?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering de 1 EP-toets voor de generieke afroming doorschuift naar de aangekondigde algemene maatregel van bestuur. Deze leden zijn het daar niet mee eens. Zij constateren dat ook Raad van State aandringt op deze 1 EP-toets in het kader van het voorliggende wetsvoorstel. Zij constateren verder dat ondanks de facultatieve bepaling in de wettekst de memorie van toelichting duidelijk aangeeft dat een korting van waarschijnlijk 8% doorgevoerd zal worden. Zij willen hierbij ook aangeven dat deze korting bij veel bedrijven een extra regulering van het eigendom is. De korting komt dan bovenop het missen van rechten door het uitgeschaard zijn van jongvee op de referentiedatum en voor onbenutte productieruimte. Bij een 1 EP-toets in het kader van het wetsvoorstel kan de stapeling van effecten beter gewogen worden dan in het kader van de specifieke algemene maatregel van bestuur. De leden van de SGP-fractie ontvangen graag deze 1 EP-toets.

Bedrijven die de afgelopen jaren niet of nauwelijks gegroeid zijn, hebben niet bijgedragen aan de toename van de fosfaatproductie en de overschrijding van het fosfaatplafond. De leden van de SGP-fractie vinden het niet rechtvaardig als deze bedrijven ook een generieke korting opgelegd krijgen. Is de regering bereid in het kader van de algemene maatregel van bestuur te bezien hoe deze bedrijven ontzien kunnen worden?

De fosfaatexcretie van koeien laat een natuurlijke fluctuatie zien door onder meer variërende weersomstandigheden in opeenvolgende groeiseizoenen. Deze leden vinden dat we van tijdelijke overschrijdingen van het fosfaatplafond door deze natuurlijke fluctuatie geen probleem hoeven te maken. Is de regering voornemens in ieder geval bij het bepalen van de generieke korting deze tijdelijke productiepieken buiten beschouwing te laten?

4.7.3 Compensatie voor grondgebonden bedrijven

De leden van de PvdA-fractie zijn tevreden dat grondgebonden bedrijven gecompenseerd worden voor de afroming die plaats zal vinden om weer onder het fosfaatplafond te komen. De genoemde leden maken zich echter zorgen om deze compensatie. De regering heeft aangegeven dat zij geen grotere afroming wil dan 8% voor de sector als geheel (grondgebonden en niet grondgebonden). De definitieve fosfaatproductiecijfers tonen echter aan dat de overschrijding in de melkveesector 9,2% is. De genoemde leden begrijpen dat dit zal afnemen door middel van de 10% afroming bij overdracht in de eerste helft van 2017. Zij vragen de regering of de verwachting is dat het hierdoor onder de 8% komt? Indien dit niet het geval is betekent dit dat alleen al om weer onder het plafond te komen er al meer dan 8% zal moeten worden afgeroomd? Compensatie voor grondgebonden bedrijven zorgt ervoor dat de totale afroming verder toeneemt.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering hoe zij ervoor wil zorgen dat er voor grondgebonden boeren alsnog een (zo groot mogelijke) vorm van compensatie zal plaatsvinden. Deze leden willen graag dat deze compensatie volledig de afroming compenseert. Zij zijn dan ook teleurgesteld dat de regering aangeeft dat dit mogelijk niet volledig zal gebeuren. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering welke economische gevolgen het voor grondgebonden bedrijven zal hebben als ze niet volledig gecompenseerd worden. Het gaat hier namelijk vaak om kleine familiebedrijven, en de genoemde leden zouden het ten zeerste betreuren als deze bedrijven door de afroming in financieel zwaar weer komen waardoor uiteindelijk het percentage grondgebonden veehouderijen en/of koeien in Nederland verder afneemt.

De leden van de SP-fractie willen volledige vrijstelling van kortingen voor de biologische en grondgebonden melkveehouderij. Deze leden vinden dat melkveehouders die genoeg land hebben om de mest van hun dieren op kwijt te kunnen niet getroffen mogen worden door een korting. Hoe rechtvaardigt de regering een korting voor deze grondgebonden boeren? Naast bescherming tegen korting willen de leden van de SP-fractie dat boeren die genoeg grond hebben om zonder mestoverschot te kunnen uitbreiden, daartoe de mogelijkheid krijgen. Deze leden willen dat biologische boeren die willen uitbreiden en nieuwe biologische bedrijven geen strobreed in de weg gelegd worden door de fosfaatrechten en zij verwijzen naar de aangenomen moties. Het voorliggende wetsvoorstel wil grondgebonden boeren «in enige mate compenseren». Het is de leden van de SP-fractie niet duidelijk hoeveel dat is en hoe dit wordt berekend. In de eerder genoemde motie van het lid Smaling werden 2 dingen gevraagd:

  • 1) verzoekt de regering om, grondgebonden melkveehouders volledig te compenseren voor kortingen op hun fosfaatrechten;

  • 2) verzoekt de regering om grondgebonden bedrijven die op grondgebonden wijze uit willen breiden, bij de invoering van het fosfaatrechtenstelsel hiertoe de ruimte te geven

In het voorliggende voorstel lijkt echter geen enkele mogelijkheid voor grondgebonden uitbreiding en lijkt de (gedeeltelijke) vrijstelling van de generieke korting afhankelijk te zijn van het hebben van latente ruimte. Kan de regering dit toelichten? Kan de regering in onderstaande gevallen uitleggen wat de gevolgen zijn voor de betreffende grondgebonden melkveehouder (waarbij er voor de berekening van uit wordt gegaan dat het generieke afromingspercentage 8% is)? Graag onderstaande gevallen beantwoorden zowel voor het geval waarbij de generieke korting volledig wordt vergoed voor grondgebonden houders, als voor het geval de generieke korting voor 50% wordt vergoed.

  • Een bedrijf heeft (evenals op 2 juli 2015) 100 stuks melkvee en kan precies alle mest van het bedrijf verantwoord op eigen grond kwijt. Hij/zij heeft geen latente ruimte ofwel geen melkveefosfaatruimte. Wordt hij/zij vrijgesteld van korting en zo ja: in welke mate wordt hij/zij vrijgesteld van korting?

  • Een bedrijf heeft (evenals op 2 juli 2015)100 stuks melkvee en kan alle mest van het bedrijf verantwoord op eigen grond kwijt. Hij/zij heeft daarnaast nog latente ruimte (melkveefosfaatruimte) voor 1 melkkoe. In welke mate wordt hij/zij vrijgesteld van korting? Is dat maximaal de equivalent van 1 melkkoe (en komt daarbij dus met een korting van 8% op 93 koeien uit)? Zo nee: wat dan?

  • Een bedrijf heeft (evenals op 2 juli 2015) 100 stuks melkvee en kan alle mest van het bedrijf verantwoord op eigen grond kwijt. Hij/zij heeft daarnaast nog latente ruimte (melkveefosfaatruimte) voor 10 melkkoeien. In welke mate wordt hij/zij vrijgesteld van korting, hoeveel koeien mag hij/zij houden?

  • Een bedrijf heeft (evenals op 2 juli 2015) 100 stuks melkvee en kan alle mest van het bedrijf verantwoord op eigen grond kwijt. Hij/zij heeft daarnaast nog latente ruimte (melkveefosfaatruimte) voor 100 melkkoeien. In welke mate wordt hij/zij vrijgesteld van korting, hoeveel koeien mag hij/zij houden? Klopt het dat dit bedrijf met voorliggend voorstel – ook als het bedrijf volledig gecompenseerd zou worden voor de generieke korting – niet meer dan 100 koeien mag houden tenzij hij/zij fosfaatrechten bij koopt?

Kunnen de leden van de SP-fractie constateren dat de wetsvoorstel op geen enkele manier tegemoet komt aan de tweede dictum van de motie van het lid Smaling «verzoekt de regering om grondgebonden bedrijven die op grondgebonden wijze uit willen breiden, bij de invoering van het fosfaatrechtenstelsel hiertoe de ruimte te geven»? Is het waar dat de mate van korting hiermee afhankelijk is van de mate waarin latente ruimte aanwezig is? Art 33 Ab van het wetsvoorstel luidt: «Bij algemene maatregel van bestuur kan het percentage waarmee het fosfaatrecht wordt verminderd, bedoeld in het eerste lid, eenmalig worden verlaagd voor een bedrijf met melkveefosfaatruimte, tot maximaal de melkveefosfaatruimte van dit bedrijf.»

Waarom wordt slechts eenmalig de generieke korting (gedeeltelijk) gecompenseerd? Sluit de regering uit dat er vaker dan 1 maal een generieke korting komt en zo nee: waarom worden grondgebonden houders dan slechts eenmaal gecompenseerd?

Kan de regering garanderen dat er voor 1 juli 2017 een ministeriële regeling komt waarbij grondgebonden boeren in belangrijke mate worden ontzien van een generieke korting?

Waarom is er niet gekozen voor een AMvB met voorhang of nahangprocedure zodat het parlement invloed heeft?

De leden van de SP-fractie constateren dat de biologische sector geheel buiten het fosfaatrechten systeem gehouden wil worden; is de regering hiertoe bereid?

Daarbij hebben deze leden enkele vragen specifiek betreffende de biologische sector. Hoe groot is de fosfaatproductie van de biologische melkveehouderij en hoe verhoudt die zich tot de fosfaatproductie van de melkveehouderij als geheel in 2015?

Hoe verhoudt zich de fosfaatproductie van de biologische melkveehouderij tot de beschikbare fosfaatruimte in de biologische melkveehouderij in 2015? Ofwel, wat is de geschatte latente fosfaatruimte voor de biologische melkveehouderij in 2015?

Klopt de constatering dat als biologische bedrijven uitgezonderd worden van de korting, dat dit weinig effect heeft op de korting die op de gangbare bedrijven zou moeten worden toegepast?

De leden van de SP-fractie vragen of de constatering klopt dat als biologische bedrijven nog mogen groeien op basis van hun latente fosfaatruimte, dit ook relatief weinig effect heeft op het totaal.

De leden van de CDA-fractie vragen wanneer de regering voornemens is de voorgestelde algemene maatregel van bestuur voor te leggen aan de Kamer. Hoe groot is de compensatie die de regering in gedachten heeft?

De leden van de D66-fractie vinden ten principale dat extensieve, grondgebonden bedrijven niet geraakt behoren te worden door de invoering van een fosfaatrechtenstelsel. Zij leveren immers geen bijdrage aan het overschot aan fosfaat. Eventuele groei is immers op eigen land opgevangen. Hoewel deze leden enige mate van begrip hebben voor de overweging van de regering dat het afromingspercentage voor de gangbare melkveehouders ook niet al te ver dient op te lopen, betekent dat niet direct dat daarmee rechtvaardiging ontstaat voor het niet volledig compenseren van extensieve, grondgebonden bedrijven. In dat kader vragen deze leden zich af welk afromingspercentage zich vertaald naar welke winstderving? Is dat zodanig dat bij 8 procent continuïteit gewaarborgd is in de meeste gevallen, maar bij 9 procent al niet meer, of pas vanaf een nog hoger percentage? Waarom is een bedrijf na een afroming van 10 procent na verkoop nog wel levensvatbaar en gezond, maar wordt het voor de initiële generieke afroming als een bij voorbaat te hoog percentage beschouwd? Het is echter wel een relevante vraag om te beoordelen of de generieke afroming zodanig knellend zou worden dat het rechtvaardigt niet tot amper aan het probleem bijdragende bedrijven ook in hun bedrijfsvoering te raken.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat extensieve, grondgebonden bedrijven «in enige mate» gecompenseerd worden voor de generieke afroming van rechten die nodig is om onder het fosfaatproductieplafond te komen. In de memorie van toelichting wordt terecht opgemerkt dat grondgebonden bedrijven geen bijdrage aan het fosfaatoverschot leveren en niet bijdragen aan de druk op de nationale mestmarkt en op de naleving van het stelsel van gebruiksnormen. Waarom zijn grondgebonden bedrijven niet volledig ontzien, zoals de motie van de leden Dik-Faber/Koşer Kaya (Kamerstuk 33 979, nr. 117) verzoekt? Wat zijn de gevolgen als de grondgebonden bedrijven volledig gecompenseerd worden? Erkent de regering dat het onwenselijk is dat onduidelijkheid ontstaat voor grondgebonden bedrijven, aangezien het kortingspercentage pas later per AMvB wordt vastgesteld?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen op welke manier regionale kringlopen door deze wet worden gestimuleerd in plaats van ontmoedigd. Op welke manier draagt dit wetsvoorstel bij aan de samenwerking tussen melkveehouders en akkerbouwers?

De leden van de GroenLinks-fractie zien dat met dit wetsvoorstel de motie van de leden Smaling en Grashoff over het volledig compenseren van grondgebonden bedrijven niet wordt uitgevoerd. Deze leden verbazen zich dat aan de wens van de kamer geen gehoor wordt gegeven omdat de regering vindt dat dan de generieke korting bij andere bedrijven te hoog wordt. Waarom wordt de duidelijke uitspraak van de kamer genegeerd? Kan daarnaast de regering duidelijk aangeven wat zijn definitie is van grondgebonden bedrijven? Erkent de regering dat deze bedrijven niet hebben bijgedragen aan het probleem en daarom ook niet zouden moeten opdraaien voor de oplossing hiervoor? De leden van de GroenLinks-fractie zien ook dat de aangenomen motie van het lid Smaling c.s over regeling voor biologische bedrijven niet wordt uitgevoerd. Deze leden vinden dit vreemd omdat er juist een grote behoefte is aan biologische producten in Nederland. Er is Nederland een grotere vraag naar biologische zuivel- en vleesproducten dan aanbod. Wil de regering bevestigen dat we op dit moment biologische melk importeren, terwijl aan gangbare melk een overschot is? Zouden we in dit licht juist deze bedrijven niet moeten ontzien? Hoe groot is de fosfaatproductie van de biologische melkveehouderij en hoe verhoudt die zich tot de fosfaatproductie van de melkveehouderij als geheel?

4.8 Fosfaatbank

De leden van de fractie van de PvdA zijn tevreden te lezen dat bij het uitdelen van fosfaatrechten door de fosfaatbank de mate van grondgebondenheid van bedrijven van belangrijke betekenis zal zijn bij de toedeling van rechten door de fosfaatbank. Zij zijn eveneens tevreden te lezen dat bevordering van duurzaamheid en dierenwelzijn eveneens van belang zijn. De genoemde leden hebben nog wel enkele vragen over het toedelen van fosfaatrechten door de fosfaatbank. Ten eerste vragen de leden van de PvdA-fractie hoe grondgebondenheid beoordeeld zal worden. Klopt het dat dit zal gebeuren op basis van de Wet verantwoorde groei melkveehouderij? Zo ja, wordt er bij het uitdelen van rechten onderscheid gemaakt tussen de verschillende «klassen» van grondgebondenheid? Deze leden willen benadrukken dat zij graag zouden zien dat hierin een rangschikking gemaakt wordt, waarbij de meest grondgebonden bedrijven de voorkeur krijgen bij het uitdelen van fosfaatrechten door de fosfaatbank.

Ten tweede vragen de leden van de fractie van de PvdA welke rol «weidegang» in het uitdelen van fosfaatrechten door de fosfaatbank speelt. Krijgt dit een plaats in «duurzaamheid» of «dierenwelzijn»? En zo ja, welk belang zal dit uiteindelijk krijgen bij het uitdelen van de fosfaatrechten? Zo nee, waarom niet? De genoemde leden willen hierbij nogmaals benadrukken dat zij het van het grootste belang vinden dat «weidegang» een substantiële rol speelt in de verdeling van fosfaatrechten door de fosfaatbank.

Ten derde vragen de leden van de fractie van de PvdA voor hoe lang de rechten zullen worden uitgedeeld. Worden rechten uitgedeeld zonder eindtermijn, of voor slechts één of een andere vaste periode? En hoe vaak zullen rechten worden uitgedeeld? Zal dit meerdere keren per jaar gebeuren, of slechts eenmaal of zelfs minder?

Ten vierde vragen deze leden wat er gebeurt als een boer niet langer aan de voorwaarden voldoet op basis waarvan hij de rechten kreeg. Stel bijvoorbeeld dat een boer fosfaatrechten krijgt toebedeeld uit de fosfaatbank op basis van het feit dat hij volledig grondgebonden is, maar enkele jaren later niet meer of slechts deels grondgebonden is. Dient hij dan de rechten die hij uit de fosfaatbank heeft ontvangen terug te geven aan de fosfaatbank zodat deze opnieuw verdeeld kunnen worden onder boeren die nog wel aan de criteria voldoen? Of mag hij deze rechten houden tot hij zijn bedrijf beëindigt? Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor «jonge boeren». Wat gebeurt er met rechten die zij hebben gekregen omdat zij «jonge boeren» waren op het moment dat zij niet langer onder deze definitie vallen? Mogen zij deze rechten dan behouden, of dienen zij deze terug te geven aan de fosfaatbank? En wat zal er gebeuren met rechten die door de fosfaatbank zijn uitgedeeld bij overdracht van een bedrijf? Wordt hierbij onderscheid gemaakt tussen overdracht naar personen van de 1e, 2e of 3e graad en overdracht naar iemand buiten deze groep?

De leden van de SP-fractie zijn blij met het voorstel een fosfaatbank op te richten. Deze leden zijn echter bezorgd over de kritiek van de Raad van State die vraagtekens zet bij de juridische houdbaarheid van het afromen van rechten onder het fosfaatplafond op basis van duurzaamheidscriteria die de fosfaatbank kan stellen. Hoe ziet de regering de juridische houdbaarheid hiervan? Is de regering van plan om ook onder het fosfaatplafond rechten af te blijven romen? De leden van de SP-fractie hopen van wel, hiermee kan immers een transitie naar een duurzame en grondgebonden veehouderij vorm gegeven worden. Is de regering bereid om – in plaats van een systeem gebaseerd op uitgegeven verhandelbare rechten – over te stappen op een systeem van compleet niet verhandelbare rechten, of op een vergunningensysteem? De juridische problemen die de Raad van State constateert zullen dan immers minder zijn aangezien een verhandelbaar recht als eigendom gezien kan worden (er is immers voor betaald), terwijl een vergunning of een niet verhandelbaar recht niet of minder als zodanig gezien kan worden.

Kan de regering uitleggen hoe het oprichten van de fosfaatbank in zijn werk gaat? Waar komt dit juridisch onder te hangen en hoe wordt dit vormgegeven? Wanneer komt de fosfaatbank tot stand? Gaat deze regering dat nog zelf regelen? Wat is het tijdspad en welke invloed heeft de Kamer op welk moment?

Kan de regering de gewenste verhouding schetsen tussen de verhandelbare en niet verhandelbare rechten? Wat verwacht zij dat de verhouding wordt tussen verhandelbare en niet verhandelbare rechten en hoe verwacht zij dat deze verhouding zal verlopen afgezet in de tijd? Is de regering bereid om een groeiend percentage rechten niet verhandelbaar te maken, door het te laten vervallen aan de fosfaatbank?

Hoeveel van de melkveehouders zijn grondgebonden volgens de regering? De leden van de SP-fractie zouden graag zien dat wordt aangegeven waar het antwoord op gebaseerd is en welke definitie van grondgebonden daarbij wordt gebruikt.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering waarom de fosfaatrechten in de fosfaatbank niet worden teruggegeven aan de sector. Waarom ontheffingen in plaats dat het eigendom wordt teruggegeven? Acht de regering het wenselijk dat de overheid de grootste eigenaar wordt van fosfaatrechten, of hoe wordt dit voorkomen?

Deze leden vinden de doelen die worden verbonden aan het verlenen van ontheffingen niet terug in het doel van de wet als beschreven in hoofdstuk 4.1. Waarom worden de rechten in de fosfaatbank niet gebruikt om de pijn te verzachten van de invoering van het fosfaatrechtenstelsel voor de vele gezins- en familiebedrijven in de melkveehouderij? De leden van de CDA-fractie zien niets in het afromen van fosfaatrechten bij overdracht nadat de fosfaatproductie is teruggebracht onder het fosfaatplafond. Deze leden vragen de regering hoe deze beperking van het eigendom van melkveehouders te rechtvaardigen is ten aanzien van de doelen op basis waarvan ontheffingen uit de fosfaatbank worden gegeven. Zij vragen evenals de Raad van State of deze doelen niet op een andere wijze te bereiken zijn. Zo ja, waarom dan niet kiezen voor een minder vergaand middel waarvoor het eigendomsrecht niet beperkt hoeft te worden?

De leden van de D66-fractie merken op dat de wet zeer onbepaald is over de fosfaatbank. Er lijkt slechts opgenomen te zijn dat er onder bij ministeriele regeling te stellen voorwaarden vrijstelling of ontheffing verleend kan worden. Zou het gegeven de grote invloed die het uitdelen van rechten c.q. ontheffingen door de fosfaatbank kan, en vermoedelijk zal, hebben op de ontwikkeling van de melkveesector voor de hand liggen dit per voorgehangen AMvB te doen? Waarom is daar niet voor gekozen?

De leden van de D66-fractie lezen dat de ontheffing verleend kan worden in het kader van de bevordering van grondgebondenheid, de bevordering van duurzaamheid en dierenwelzijn of het stimuleren van jonge landbouwers in Nederland is. Deze leden zouden hier graag een nadere uitwerking van zien.

De leden van de D66-fractie vragen hoe scheutig de «bank» zal zijn in het uitzetten van de rechten die zij beheerd. Wordt gestreefd om uit te geven zodanig dat we nooit te ver onder het plafond zitten? Of is het mogelijk dat ook als er meer productie zou kunnen plaatsvinden er geen ontheffingen afgegeven worden omdat de ingediende aanvragen niet duurzaam, innovatief, grondgebonden en/of diervriendelijk genoeg zijn?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen nadere toelichting op de voorwaarden voor het verkrijgen van ontheffingen, mede naar aanleiding van de motie van het lid Dik-Faber (Kamerstuk 33 979, nr. 119). Welke precieze voorwaarden worden verbonden aan ontheffingen in de in artikel 38a genoemde ministeriële regeling? Wanneer worden deze voorwaarden vastgesteld?

Waarom zijn duurzaamheid en dierenwelzijn toegevoegd als doelen bij het uitdelen van rechten uit de fosfaatbank, aangezien de Nederlandse landbouwsector al koploper is op het gebied van duurzaamheid en dierenwelzijn? «Duurzaamheid» en «dierenwelzijn» zijn immers geen doelen in dit wetsvoorstel? Welke voorwaarden worden gesteld voor de criteria «duurzaamheid» en «dierenwelzijn»? Kan de regering garanderen dat de doelen in de wet van bevordering van de grondgebondenheid en het stimuleren van jonge landbouwers in Nederland daadwerkelijk worden bereikt via de fosfaatbank, aangezien op pagina 46 van de MvT wordt vermeld dat nog niet duidelijk is «dat geen afbreuk wordt gedaan aan de naleving van met name de regels die samenhangen met de Europese interne markt».

De leden van de GroenLinks-fractie vragen nogmaals aan de regering of zij meer duidelijkheid wil geven op basis van welke criteria de fosfaatrechten uit de fosfaatbank worden verdeeld, zoals de aangenomen motie van de leden Grashoff en Koşer Kaya vraagt. Deze leden vinden het zeer vreemd dat hierover nog geen besluit of gedachtegang is. Wanneer kan de regering dat wel delen met de Kamer en heeft de Kamer hier nog de mogelijkheid om uitspraken over te doen? Ten tweede vraagt de motie overzichten en duidelijke rekenvoorbeelden te sturen hoe en in welke mate extensieve, grondgebonden melkveebedrijven worden gecompenseerd. Kan de regering alsnog aan dit verzoek voldoen of anders uitleggen waarom dit niet mogelijk is? Is het anders mogelijk om indicatieve scenario’s naar de Kamer te sturen? Kan daarnaast de regering duidelijk aangeven wat zijn definitie is van extensieve melkveebedrijven, grondgebonden melkveebedrijven en biologische melkveebedrijven?

De leden van de SGP-fractie constateren dat verschillende bedrijven in onzekerheid zitten over de continuïteit van hun bedrijfsvoering, omdat ze hiervoor extra fosfaatruimte nodig hebben. Zij hebben op korte termijn duidelijkheid nodig over de mogelijkheid om fosfaatruimte te verkrijgen via de voorgestelde fosfaatbank. Kan de regering op korte termijn duidelijkheid geven over welke bedrijven precies met voorrang fosfaatruimte toegekend krijgen vanuit de fosfaatbank?

De leden van de PvdD-fractie willen weten waarom nu al wordt voorgesorteerd op het weer uitgeven van de afgeroomde fosfaatrechten, terwijl nu al duidelijk blijkt dat ook mestproductie tot aan het fosfaatplafond veel te hoog is om de doelen op het gebied van milieu en waterkwaliteit te halen? Aan welke criteria moeten bedrijven voldoen om in aanmerking te komen voor uitgifte van fosfaatrechten uit de fosfaatbank?

4.9 Generieke afroming varkens- en pluimveerechten

De leden van de PvdA-fractie uiten hun verbazing over de overschrijding van het fosfaatplafond door de varkens- en pluimveehouderij. Zij vragen de regering hoe het mogelijk is dat deze sectoren over hun fosfaatplafond zijn gegaan, terwijl er door middel van dierrechten op het totaal aantal dieren wordt gestuurd. Is het daarnaast toeval dat dit voor zowel de varkens- als de pluimveehouderij in hetzelfde jaar is gebeurd, of zit hier een gelijke oorzaak achter?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering om dit onderdeel te schrappen. In hoeverre dragen deze sectoren bij aan de overschrijding van het fosfaatplafond? Waarom wordt met deze sectoren niet het gesprek aangegaan over wijze om de fosfaatproductie te verlagen in plaats van voorbereidingen te treffen voor generiek korten?

De leden van de GroenLinks-fractie zien dat ook de varkenshouderij en de pluimveehouderij hun sectorale fosfaatplafond met respectievelijk 1 en 3,3 procent hebben overschreden. Welke stappen wil de regering nemen als blijkt dat ook in 2016 het plafond is overschreden? Kan de regering specifieker aangeven wanneer we de cijfers kunnen verwachten?

De leden van de SGP-fractie zetten grote vraagtekens bij de mogelijkheid om ook varkens- en pluimveerechten af te romen. Verwacht de regering een structurele toename van de fosfaatproductie in de varkens- en pluimveehouderij? Zo ja, waarop is deze verwachting gebaseerd? Deelt de regering verder de mening van deze leden dat een generieke afroming van pluimveerechten geen recht zou doen aan het grote aandeel pluimveemest dat verwerkt en buiten de Nederlandse landbouw afgezet wordt en de inspanningen van deze sector hiervoor?

4.10 Omzetting van productierechten

De leden van de VVD-fractie constateren naar aanleiding van de opmerking van de RvS over de omzetting van de productierechten dat de delegatiegrondslag is begrensd. De toevoeging dat omzetting uitsluitend geschiedt met instemming van de houder kan op steun van deze leden rekenen. Echter, de toevoeging dat omzetting geen toename mag veroorzaken van stikstofverbindingen, fosfaat en fijnstof roept weer andere vragen op. Waarom is hiervoor gekozen en wat betekent dit in de praktijk? Welke gevolgen heeft dit voor een mogelijke omzetting? Welke omzetting wordt uitgesloten? Wordt deze ook uitgesloten als er andere maatregelen worden genomen om bijvoorbeeld de fijnstof wordt teruggedrongen?

De leden van de SP-fractie vragen de regering wat zij gedaan heeft om een eenmalige omzetting van varkensrechten in melkveefosfaatrechten te bespreken met betrokkenen en wat de reacties waren. Heeft u de mogelijkheden voor het omzetten van varkensrechten naar fosfaatrechten laten doorrekenen (financieel en/of milieutechnisch)? Zo ja, kunnen wij de uitkomsten hiervan krijgen?

De leden van de CDA-fractie vragen welke belemmeringen de regering ziet om op bedrijfsniveau de veehouder de mogelijkheid te bieden om bijvoorbeeld zijn eigen productierechten van varkens en/of pluimvee naar fosfaatrechten om te zetten of andersom? Deze leden vragen de regering om het mogelijk te maken voor gemengde bedrijven om productierechten om te zetten in fosfaatrechten.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering bereid is omzetting van productierechten in ieder geval mogelijk te maken voor (gemengde) bedrijven met varkens- en/of pluimvee die om willen schakelen naar melkvee. Zo niet, waarom niet?

De regering lijkt de keus voor het eventueel mogelijk maken van de omzetting van varkens- en pluimveerechten in fosfaatrechten over te laten aan de sector. De leden van de SGP-fractie zetten hier vraagtekens bij. Wil de regering in haar afweging betrekken dat bijvoorbeeld een tijdelijke tenderregeling voor omzetting van varkensrechten in fosfaatrechten veel pijn in de melkveehouderij weg kan nemen, terwijl de pijn voor de bedrijven in de varkenshouderij beperkt blijft? Is de regering bereid zelf deze afweging te maken in plaats van deze over te laten aan de sectororganisaties? Het goede mag niet de vijand worden van het betere.

Hoofdstuk 5 Bedrijfs- en milieueffecten

5.1 Bedrijfseffecten

De leden van de CDA-fractie constateren dat de voorgestelde wetgeving uit gaat van alle landbouwbedrijven waar op 2 juli 2015 melkvee werd gehouden. In de memorie van toelichting lezen we dat op basis van cijfers van RVO.nl het gaat om ongeveer 26.000 bedrijven. Daarnaast wordt gemeld dat er uit analyse van gegevens van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland blijkt dat er een groep bedrijven (tussen 2.500 en 3.000) bestaat waar geen melk- en kalfkoeien gehouden worden, maar waar wel jongvee wordt gehouden dat in overwegende mate wordt gefokt voor de vervanging van melk- en kalfkoeien. Echter, op basis van cijfers Centraal Bureau voor de Statistiek zijn er zo’n 16.700 melkveebedrijven in 2015. Deze leden vragen een overzicht waarin onderscheid gemaakt wordt tussen type bedrijf en waar het aantal bedrijven wordt vermeld die fosfaatrechten krijgen toegekend. Daarnaast vragen deze leden een toelichting op de cijfers die elkaar lijken tegen te spreken in de memorie van toelichting. De leden van de CDA-fractie vragen de regering inzichtelijk te maken welk effect het wetsvoorstel heeft voor verschillende type bedrijven, qua grootte, qua grondgebondenheid en hoe deze effecten verschillen over de verschillende regio's van het land. Kan de regering duidelijkheid verschaffen aan wie de fosfaatrechten toevallen als een pachter van grond fosfaatrechten verkoopt? Kan de verpachter hier mogelijk een deel van opeisen?

5.2 Regeldruk

De leden van de VVD-fractie constateren dat niet alle bedrijven vandaag de dag zicht hebben op de bedrijfsspecifieke situatie. Hoe kan het zijn dat deze gegevens nog niet voor iedereen toegankelijk zijn? Wanneer zal dit wel gebeuren en welke gevolgen heeft dit voor bijvoorbeeld een bezwaartermijn? Hoe wordt dit breed gecommuniceerd?

In het overzicht van de eenmalige administratieve lastendruk wordt uitgegaan van bepaalde standaardtarieven. Waar zijn deze tarieven op gebaseerd? In de praktijk wordt veelal een beroep gedaan om de bedrijfsadviseur. De gehanteerde tarieven lijken daar niet in te passen. Kan de regering de Kamer een reëel overzicht doen toekomen? In het wetsvoorstel wordt gesproken over een gemiddelde prijs van afgerond 100,– per fosfaatrecht. Hoe verhoudt dit bedrag zich tot de eerste contracten die zijn afgesloten waar circa 5.000,– euro per recht is betaald? Wordt met het bedrag van 100,– euro de ondernemer niet op het verkeerde been gezet? Wat betekent dit prijsverschil in de praktijk? Wat zijn de consequenties van de introductie van fosfaatrechten voor kleinere bedrijven, middelgrote bedrijven en grote bedrijven?

Wat is de consequentie en effect van de generieke korting op de melkprijs per liter in euro’s? Kan de regering een bedrijfsmatig overzicht geven wat de aankoop van fosfaatrechten betekent voor de kostprijs van een liter melk bij een prijs van 100 euro, 1.000 euro en 5.000 euro uitgaande van een gemiddeld bedrijf welke niet grondgebonden is? En het bedrijf dat op 2 juli 2015 60 koeien had, in het afgelopen jaar gegroeid is naar 80 koeien, 8% generieke afroming en geen koeien wil laten afvloeien dus ontbrekende fosfaatrechten wil aankopen. Kan de regering op deze casus een reactie geven?

Op basis waarvan spreekt het wetsvoorstel dat de verwachting is dat na een aanvankelijke piek in de vraagprijs in de periode vlak na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel de vraagprijs zal stabiliseren? De marktprijs wordt bepaald door het aanbod en de fosfaatrechten zijn schaars. Hoe valt dat te rijmen?

Wat betekent de introductie van fosfaatrechten in Europees perspectief? Is er sprake van een kostprijsverhogend effect of een regeldrukeffect?

Kan de regering een overzicht geven welke maatregelen die de afgelopen 10 jaar in Nederland zijn ingevoerd op het gebied van mestverwerking? Kan de regering daarbij ook een kostenoverzicht geven, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

5.2.1 Administratieve lasten

De leden van de D66-fractie constateren dat verwacht wordt dat 5200 van de 26000 bedrijven bezwaar tegen de beschikking aangaande productierechten en latente ruimte gaan aantekenen. Dat lijkt deze leden een hoog percentage. Zodanig hoog zelfs, dat het enige reflectie vraagt van de regering over het hoe en waarom. Graag de nodige overwegingen op dat punt. Het niet hoeven instellen van beroep en bezwaar vermindert de administratieve lasten weer sterk. De aan het woord zijnde leden vermoeden zelf dat het weleens te maken zou kunnen hebben met de grote onduidelijkheid die over het stelsel is ontstaan en met het gevoel dat de knelgevallenregeling te beperkt is en daarmee onrechtvaardig. Op welke wijze gaat de regering er zorg voor dragen dat straks minder dan melkveehouders bezwaar hoeven aan te tekenen? Welk percentage staat de regering voor ogen?

De leden van de D66-fractie zouden graag een totaaloverzicht van de op melkveehouders rustende regeldruk en administratieve last ontvangen, mede met oog op de eveneens aanhangige Wet grondgebonden groei melkveehouderij. Zij vragen zich voorts af of het niet passend zou zijn wanneer deze regering dit wetsvoorstel ook aangrijpt voor het verlichten van administratieve lasten op aan het gebied van de fosfaatproductie en grondgebonden groei aanverwante regels? Is daar een poging toe gedaan? Zo nee, waarom niet? In welke mate bieden deze twee nieuwe wetsvoorstellen mogelijkheden andere wetten te versimpelen of regelgeving te integreren?

5.2.2 Nalevingskosten

De leden van de CDA-fractie constateren dat de voorliggende wetgeving is voorgelegd aan Actal voor een regeldruktoets. Actal constateert dat de wetswijziging tot een structurele toename van de regeldruk met € 42,9 miljoen op jaarbasis leidt. Deze toename komt vooral door de afroming van de fosfaatrechten met 10% bij overdracht. Is de regering bereid om het totaal van de transactiekosten alsnog in beeld te brengen? Verder adviseert Actal om te om kleine bedrijven vrij te stellen van de verplichting tot het hebben van fosfaatrechten. Zij vragen zich af of de regeldruk voor deze kleine bedrijven wel in verhouding staat tot hun bijdrage aan de vermindering van de fosfaatproductie. Graag een toelichting waarom er niet voor is gekozen om kleine bedrijven vrij te stellen van fosfaatrechten? In de memorie van toelichting lezen we verder «Vooralsnog is niet goed in te schatten hoeveel melkveehouders – die tussen 2 juli 2015 en de inwerkingtreding van het stelsel per 1 januari 2017 hun fosfaatproductie met melkvee hebben doen toenemen – daadwerkelijk extra fosfaatrechten aan zullen kopen of gedwongen minder melkvee zullen gaan houden.». Ook is niet of onvoldoende in beeld gebracht hoeveel andere melkveebedrijven fosfaatrechten aan zullen moeten kopen om de bestaande bedrijfsvoering te kunnen voortzetten. De leden van de CDA-fractie vragen of het kabinet wel voldoende in beeld heeft wat de invoering van fosfaatrechten voor de totale melkveehouderij onder andere qua overlevingskans en financieel gaat betekenen. Graag een reflectie van de regering hierop. Deze leden vragen de regering de toe- en afname van de regeldruk (administratieve lasten en nalevingskosten) van de verschillende wijzigingen van de Meststoffenwet en onderliggende regelgeving voor melkveehouders, pluimveehouders en varkenshouders inzichtelijk te maken.

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat wordt gerekend met een prijs van € 100 per kg fosfaatrecht. Deze leden vragen of bij deze prijsstelling ook rekening gehouden is met feit dat naast de aanschaf van fosfaatrechten grond nodig is. Naast de aankoop van fosfaatrechten is ook de verplichting van de Wet grondgebonden groei melkveehouderij van toepassing waarin grond een vereiste is.

5.3 Bedrijfseconomische effecten

De leden van de VVD-fractie zien dat in de memorie van toelichting wordt aangegeven dat onderhavig wetsvoorstel tot een verhoging van de vermogenspositie zal leiden van melkveebedrijven. Kan de regering hier nader op ingaan en onderbouwen wanneer onderhavig wetsvoorstel ook het afromen van rechten regelt en daarnaast een generieke korting aankondigt? Hoe wordt per saldo de relatieve vermogenspositie van een melkveehouder verbeterd door onderhavig wetsvoorstel?

De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering stelt «Het stelsel van fosfaatrechten kan een effect hebben op de kostprijs». Waarom denkt de regering dat het stelsel van fosfaatrechten een effect kan hebben op de kostprijs? Deze leden zijn van mening dat het stelsel van fosfaatrechten een effect heeft op de kostprijs. Immers, de voorgestelde wetgeving leidt tot een generieke korting op alle bedrijven. De leden van de CDA-fractie vragen de regering om de effecten van het voorstel op de solvabiliteit van melkveehouders inzichtelijk te maken. Deze leden constateren dat de veehouders al jaren met zeer krappe marges werken. Daarbij telt ook op dat zij veel investeren in innovatie en verduurzaming. Heeft de regering onderzoek laten doen naar de gevolgen van de kostprijs verhoging die fosfaatrechten met zich meebrengt voor de melkveehouderij? Heeft de regering inzage in de gemiddelde marge die voor melkveehouders overblijft na invoering van de fosfaatrechten? Heeft de regering een overzicht van de Nederlandse kostprijs en opbouw kostprijs (zoals grondkosten en arbeidskosten) in de Nederlandse melkveehouderij in relatie tot andere Europese landen, Amerika, Canada, Australië en Nieuw-Zeeland? Heeft de regering een inschatting gemaakt hoeveel bedrijven en in het bijzonder melkveehouders stoppen na invoering van fosfaatrechten? Is er onderzocht hoeveel middelen stoppende melkveehouders uit de melkveesector zullen onttrekken in de eerste jaren na invoering? Zo ja, kunnen al deze gegevens naar de Tweede Kamer worden gestuurd?

5.4 Milieueffecten

Voor het bemesten van landbouwgrond gelden maximumhoeveelheden stikstof, fosfaat en dierlijke mest. Er zijn gebruiksnormen vastgesteld voor deze stoffen. De leden van de CDA-fractie constateren dat op regelmatige basis de gebruiksnormen naar beneden bijgesteld zijn en het mestoverschot daarmee is vergroot. Kan de regering de aanpassingen van deze gebruiksnormen van 2006 tot heden in een overzichtelijke tabel inzichtelijk maken? Deze leden vragen om de verwachte directe en indirecte milieueffecten op de waterkwaliteit te specificeren en kwantificeren. Zij voorzien problemen in de uitvoering met betrekking tot fosfaatrechten en Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De situatie kan ontstaan dat veehouders niet meer voldoen aan hun vergunningen, zoals de PAS. Daarnaast vervalt in veel situaties na een bepaalde tijd de vergunde ruimte. Deze periode kan te kort zijn om de nodige fosfaatrechten aan te kopen. Is de regering zich bewust van dit soort omstandigheden en hoe gaat hiermee omgegaan worden?

De leden van de PvdD-fractie maken zich grote zorgen over de enorme vermesting van water, bodem en natuurgebieden in ons land. Het grote mestoverschot en de hoge bemestingsnormen zorgen voor een afname van biodiversiteit in ons land. De doelen die vanuit de KRW zijn gesteld voor de kwaliteit van ons water, die we eigenlijk al vorig jaar hadden moeten halen, zijn mijlenver buiten bereik en zullen naar verwachting ook in 2027 niet gehaald worden. Kan de regering bevestigen dat de omvang van de veestapel daar een van de meest bepalende factoren bij is? Waarom wacht de regering met het nemen van maatregelen tot de evaluatie van het mestbeleid in 2018? Het is toch nu al overduidelijk dat de veehouderij alleen maar groeit, en het mestoverschot dus ook? Het is volgens de leden van de PvdD-fractie onvermijdelijk om extra maatregelen te nemen. Het fors inkrimpen van de veestapel is de enige wijze om milieudoelen te halen, deelt de regering die conclusie? Zo nee, waarom niet? Het is toch niet efficiënt en ook niet eerlijk om nu te zeggen dat er wellicht nog extra uitgifte van fosfaatrechten mogelijk is, wanneer overduidelijk is dat de veestapel de komende jaren, zonder extra maatregelen, nog veel te groot zal zijn? Graag een reactie.

De leden van de PvdD-fractie maken zich zorgen over de vervuiling van bodem en oppervlaktewater door zink en koper die daar door het uitrijden van dierlijke mest op en in terechtkomen. Is er sprake van een afname van de vervuiling van deze zware metalen, of juist sprake van een toename? En hoe beoordeelt de regering dat? Zou het niet raadzaam zijn om extra normen te stellen hiervoor?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen voorstellen dat de regering bij wetsvoorstellen die gaan over het gebruik van dieren voortaan ook een kopje «Dierenwelzijnseffecten» opneemt in de memorie van toelichting, is de regering daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?

Graag krijgen deze leden ook bij dit voorliggende wetsvoorstel meer duiding van de regering over de effecten die dit wetsvoorstel, en de context van de meststoffenwet en het mestbeleid, heeft op dierenwelzijn en diergezondheid. Weidegang loopt terug, de afname van antibiotica ook, terwijl de melkproductie per koe nog verder stijgt. Dat zijn directe indicatoren dat het dierenwelzijn van melkkoeien de afgelopen jaren verder achteruit gaat, deelt de regering die conclusie? Zo nee, waarom niet? Op welke wijze wil de regering het dierenwelzijn in de melkveehouderij verbeteren? Of laat zij dit ook aan de sector zelf over, ondanks het feit dat deze sector eerdere afspraken over het bevorderen van weidegang en het niet overschrijden van het fosfaatplafond duidelijk niet nakomt? Graag een reactie.

Hoofdstuk 6 Uitvoering en handhaving

6.1 Uitvoering

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre RVO op haar taak is voorbereid? In het verleden hebben we gezien dat wijzigingen van beleid leiden tot wachttijden, onduidelijkheid en andere vertraging. Op welke manier is geborgd dat dit goed gaat?

De leden van de CDA-fractie vragen om een nadere specificering en onderbouwing geven van de 4,5 miljoen eenmalige en 2 miljoen structurele uitvoeringskosten van RVO.

6.2 Handhaving

De leden van de VVD-fractie constateren dat de NVWA fysieke controles krijgt toebedeeld. Wat zijn de kosten en hoe worden deze bedragen gedekt (1,2 miljoen structureel)?

Waarom is er in het wetsvoorstel niet gekozen voor eenzelfde fiscaliteit als bij de pluimvee- en varkensrechten? Waarom is er geen eindmoment in de wet opgenomen?

6.3 Gevolgen voor de magistratuur

De leden van de CDA-fractie vragen of het mogelijk is om een overzicht te maken van bedrijven die op 2 juli 2015 tien procent of meer dieren hadden dan landbouwtelling 2014 en deze in de loop van 2015 ineens niet meer hadden.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering bereid is het advies van de Raad voor de Rechtspraak naar de Kamer te sturen.

Hoofdstuk 7 Juridisch Kader

7.1 Europeesrechtelijke aspecten

De inzet om af te komen van het nationale fosfaatplafond is opmerkelijk, vinden de leden van de PvdD-fractie. Niet alleen omdat het een kansloze missie is, maar ook omdat de Europese normen en de nitraatrichtlijn tot stand zijn gekomen om het milieu te beschermen, kan de regering dat bevestigen? Welk belang hecht de regering aan het beschermen van de kwaliteit van ons water en onze bodem? Is de regering bereid om nader toe te lichten wat het belang van het stellen van regels is om milieuvervuiling te voorkomen? Graag een reactie.

7.1.1 Verhouding met de Kaderrichtlijn Water

De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering, in het licht van de doelstellingen en plicht vanuit van de Nitraatrichtlijn om water te beschermen tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, het verdedigbaar acht dat de voorziene maatregel gevolgen heeft voor de omvang en kosten van de productie van dierlijke producten binnen de melkveehouderij in Nederland. De regering constateert verder dat dit vooral zal gelden voor landbouwers die een bedrijf starten of een bestaand bedrijf willen uitbreiden. De regering stelt verder dat de maatregelen in het wetsvoorstel kunnen worden gezien als maatregelen in de zin van artikel 11 van de Kaderrichtlijn Water en dat ze onderdeel uitmaken van het maatregelenprogramma van de stroomgebiedbeheerplannen. De leden van de CDA-fractie begrijpen uit de beschrijving van het doel van het voorliggende wetsvoorstel dat het erom gaat dat voldaan wordt aan de Nitraatrichtlijn en de derogatiebeschikking. Waarom dan de referentie naar de doelen van de Kaderrichtlijn Water, zo vragen deze leden?

Deze leden merken op dat het voorgestelde fosfaatrechten systeem gaat om het produceren en niet het bemesten. Zij vragen een nadere duiding van de regering hoe fosfaatrechten het water beschermen tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen. Het instellen van een zogenaamde productiebeperking heeft geen direct effect op eventuele verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen. Verder stelt de regering dat de Nederlandse markt niet wordt bevoordeeld ten opzichte van die van andere lidstaten. Is de regering het met de leden van de CDA-fractie eens dat de Nederlandse veehouders wel worden benadeeld door het voorgestelde fosfaatrechten systeem? Zo nee, waarom niet?

7.1.2 Staatssteun

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven wat de stand van zaken is van de gesprekken met de Europese Commissie met betrekking tot het element van staatssteun. Wanneer zijn de uitkomsten hiervan bekend en worden de uitkomsten van deze gesprekken ook met de Tweede Kamer gedeeld? De gesprekken zijn gestart met de Europese Commissie. Dat geeft de regering aan in het Nader Rapport. Wat is de stand van zaken van deze gesprekken, en hoe wordt de Tweede Kamer op de hoogte gehouden van de voortgang van deze gesprekken? Ook wat betreft de inhoudelijke reactie op het voorgenomen stelsel van fosfaatrechten in relatie tot staatssteun en inmenging in eigendomsrecht? Is de technische notificatie reeds gestart? Zo, nee waarom niet?

7.2 Eigendomsbescherming

De leden van de VVD-fractie zien dat de regering in de memorie van toelichting schrijft dat er een ingebrekestelling door de Europese Commissie dreigt. Kan de regering aangeven welke signalen daarover zijn ontvangen vanuit de Europese Commissie? Welke gesprekken zijn daarover gevoerd?

De Raad van State is kritisch over de toekenning van fosfaatrechten. Voor het wetsvoorstel zal er meer duidelijkheid moeten zijn over inmenging van het eigendomsrecht. Waarom wordt de 1EP toets niet uitgevoerd?

De Raad van State maakt een aantal kritische opmerkingen over de eigendomsrechten. De situatie van 2 juli 2015 is leidend in de toekenning van fosfaatrechten. Is de regering van mening dat je over een fair balance kan spreken als een ondernemer op bijvoorbeeld 1 januari 2014 een verplichting aangaat voor de renovatie van een stal, deze stal op 1 mei 2015 wordt opgeleverd en de betreffende boer er voor kiest om vanuit diergezondheid zijn veestapel met eigen aanwas uit te breiden? Op basis van welke argumenten en juridische grondslag is deze fair balance aanwezig?

De regering schrijft dat de bepaling of bij een dergelijk besluit sprake is van een fair balance pas definitief kan worden onderbouwd zodra duidelijk is hoe groot de generieke afroming moet zijn. De afweging met betrekking tot fair balance zal dan ook pas bij de totstandkoming van de algemene maatregel van bestuur worden gemaakt. De leden van de VVD-fractie willen de regering vragen waarom deze afweging niet bij onderhavig voorstel gemaakt kan worden, want bij dit voorstel wordt immers het verschil in korting tussen extensieve en intensieve bedrijven geregeld. Waarom kiest de regering er bij de AMvB voor om dan pas een 1 EP-toets op te nemen? Kan hij hier nader op ingaan en nader onderbouwen?

De leden van de CDA-fractie zijn er niet van overtuigd dat er geen sprake is van ontneming bij de uitvoering van het voorliggende wetsvoorstel. De leden van de CDA-fractie zien een beperking van het eigendomsrecht omdat een boer op korte termijn, een half jaar minder dieren, mag houden dan daarvoor. Zij vragen de regering waarom niet gekozen wordt voor een langere doorlooptijd voor het korten van fosfaatrechten waarmee op korte termijn meer duidelijkheid gegeven kan worden en de pijn voor over meerdere jaren kan worden verspreid.

De leden van de fractie van de ChristenUnie lezen dat de regering van mening is dat geen sprake is van het ontnemen van eigendomsrechten via dit wetsvoorstel. De Raad van State oordeelt echter kritisch en spreekt wel over inmenging in het eigendom van de melkveehouderijen. De Raad is onder meer kritisch op het buiten beschouwing laten van de latente ruimte op de peildatum. De regering gaat in de memorie van toelichting met name in op een rechtmatige inmenging. Kan de regering in het kader van een fair balance nader toelichten waarom de bescherming van de fundamentele rechten van de eigenaar niet onnodig worden geschonden?

II. ARTIKELEN

Onderdeel D

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering het aanwijzen van de Kringloopwijzer of een andere methode voor het eventueel bepalen van de bedrijfsspecifieke fosfaatproductie nog in het midden laat. Deze leden zetten hier vraagtekens bij. Veel melkveehouders rekenen erop dat ze uit kunnen gaan van de bedrijfsspecifieke productie. Bij het opstellen van bedrijfsplannen hebben ze deze duidelijkheid ook nodig. Verder is juist voor fosfaatrechten in plaats van dierrechten gekozen om door het bieden van ruimte voor bedrijfsspecifieke productie efficiënt gebruik van fosfaat te stimuleren. Waarom heeft de regering in artikel 21b, het tweede lid, niet gekozen voor een dwingende bepaling? Is de regering daar alsnog toe bereid?

Onderdeel G

De leden van de CDA-fractie constateren dat gesteld wordt dat fosfaatrechten worden toegewezen aan bedrijven die bestaan op het moment dat het wetsvoorstel in werking treedt. Wat verstaat de regering onder «bestaan»? Als een melkveehouder al zijn koeien na 2 juli 2015 heeft verkocht «bestaat» hij dan nog, zo vragen deze leden. Is het voldoende om wat jongvee aan te houden tot de inwerkingtreding van de wet om te «bestaan»?

Onderdeel M

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering bereid is voor aan de in artikel 33Ab voorgestelde algemene maatregel van bestuur een zware voorhangprocedure te koppelen. Het gaat om de AMvB voor de generieke afroming, die ingrijpende effecten heeft.

Overig

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een reactie kan geven op onderstaande casus.

De bedrijfsvoering is biologisch. Het bedrijfsdoel is 70 melkkoeien (500.000 kg melk) met bijbehorend jongvee passend op bestaand akkerbouwbedrijf. In combinatie met de al aanwezige Hereford zoogkoeien, voor vleesverkoop aan huis (streekproduct) en inzet voor natuurbegrazing. De opstart van melkkoeien is geleidelijk ingepland. De eerste plannen en besluiten binnen het eigen bedrijf om te gaan starten met melkvee zijn halverwege 2013 al gemaakt.

Tijdlijn:

  • februari 2014: Kuilvoerplaten leggen

  • mei 2014: Bouw kapschuur voor opslag stro (in verband met potstal) en tanklokaal

  • juni 2014: Start bouw potstal voor melkkoeien. Voervoorraad aanleggen

Gedurende dit jaar nog jongvee gekocht als vee vervanging/aanvulling in 2016

  • begin 2015: Drachtige vaarzen gekocht. Eerste vaarzen kalven, start melken

  • april 2015: Eerste koe heeft gekalfd op 30 maart 2015

  • juli 2015: Van de 66 vaarzen hebben er inmiddels 23 gekalfd.

Uiteindelijk hebben er op 2 juli 2015 23 van de 66 vaarzen gekalfd. De laatste van de 66 vaarzen kalfde op 30 november 2015.

De volgende problemen komt dit bedrijf direct tegen bij de invoer van fosfaatrechten op basis van de peildatum en de melkproductie/gemiddeld aantal melkkoeien in 2015. Kan de regering reageren op onderstaande punten?

  • 1. Een klein aantal dieren aan de melk op 2 juli 2015.

  • 2. Een gemiddeld aantal dieren in 2015 dat onder de maat is in verhouding tot het

bedrijfsdoel.

  • 3. Een gedeelte van de melk die in het begin wel geproduceerd is, maar niet geleverd kon worden in verband met minimale productie voor transport naar fabriek (tankinhoud minimaal 800 liter in de drie dagen).

  • 4. Totale melkproductie in 2015 die nog erg laag is (169.534 kg in plaats van de doelstelling van 500.000 kg).

  • 5. In het weideseizoen 2015 zijn een aantal stuks jongvee uitgeschaard, waardoor de fosfaatrechten toekomen aan diegene waar de dieren toen op naam stonden. Echter zijn deze dieren maar vier-en-een-halve maand uitgeschaard geweest en stonden de dieren de rest van het jaar op het bedrijf op stal. Hoe wordt dit opgelost?

  • 6. Fosfaatrechten voor de zoogkoeienhouderij: door erg kleine marges is geen enkele vorm van kostprijsverhoging op te vangen in deze sector.

  • 7. Bij een eventuele korting op het aantal dieren wordt er ook minder mest geproduceerd op het bedrijf. Voor een biologische bedrijfsvoering is het wenselijk om de kringloop binnen het bedrijf zo goed mogelijk gesloten te houden. Bij een lagere mestproductie zal er meer mest van buitenaf aangevoerd moeten worden, iets wat in de biologische sector niet altijd in de gewenste vorm beschikbaar is. Het bedrijf heeft ruim voldoende fosfaatruimte om de aanwezige dieren te mogen houden.

De voorzitter van de commissie, Vermeij

Adjunct-griffier van de commissie, De Vos