Ontvangen 18 oktober 2016
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
1
Artikel I, onderdeel A, komt te luiden:
A
Artikel 6, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
a. Aan onderdeel e wordt aan het slot toegevoegd: , alsmede personen als bedoeld in artikel 10d, tweede lid.
b. In onderdeel g wordt «het rechtens geldende loon» vervangen door: het wettelijk minimumloon.
2
Na artikel I, onderdeel B, worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:
C
Na artikel 71 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 72. Tegemoetkoming pensioenfonds sociale werkvoorziening
Bij ministeriële regeling wordt een bedrag bepaald dat jaarlijks als rijksbijdrage wordt gestort in het pensioenfonds, bedoeld in artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, voor werknemers met een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2 van de Wet sociale werkvoorziening.
D
Na artikel 78bb wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 78cc
Artikel 6, onderdeel g, zoals dat luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, van de Wet van ... tot wijziging van de Participatiewet, de Wet tegemoetkomingen loondomein, de Wet financiering sociale verzekeringen en de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met stroomlijning van de loonkostensubsidie op grond van de Participatiewet en enkele andere wijzigingen blijft van toepassing op de verstrekking van loonkostensubsidies over perioden die gelegen zijn voor 1 januari 2017.
3
In artikel II, onderdeel G, wordt «artikel VII» vervangen door: artikel VIII.
Onderdeel 1
Na het in werking treden van de Participatiewet heb ik van gemeenten en werkgevers diverse signalen ontvangen over knelpunten met het toepassen van de loonkostensubsidie op grond van de Participatiewet. De Werkkamer heeft mij geadviseerd om de berekening van de hoogte van de loonkostensubsidie Participatiewet aan te passen. Zoals ook aangegeven in de brief Invoering Praktijkroute en enkele andere verbeteringen Participatiewet aan de Tweede Kamer over bestuurlijke afspraken met partijen in de Werkkamer van 4 oktober 2016, volg ik dit advies op om daarmee een onbedoeld effect van de huidige berekeningswijze te repareren. De kern van de aanpassing is, dat niet langer het functieloon als maat wordt genomen voor de berekening van de loonwaarde, maar het wettelijk minimum(jeugd)loon. Hiertoe wordt de definitie van het begrip loonwaarde gewijzigd in artikel 6, onderdeel g, van de Participatiewet.
Het eerste knelpunt dat hierdoor wordt weggenomen is dat gebruikelijke onderdelen van het cao-loon op minimumloonniveau als toeslagen en annuiteitsperiodieken maken dat het functieloon hoger is dan het bedrag van het wettelijk minimumloon. Een hoger functieloon heeft door het huidige loonwaardebegrip een hogere loonwaarde in euro tot gevolg. Doordat de hoogte van de loonkostensubsidie het verschil is tussen de loonwaarde en het voor de werknemer van toepassing zijnde wettelijk minimumloon, zorgt de in euro hogere loonwaarde in de huidige situatie voor een lagere loonkostensubsidie, waardoor de potentiële werknemer voor de werkgever financieel onaantrekkelijker wordt.
Door de voorgestelde wijziging komen deze emolumenten nog wel volledig voor rekening van de werkgever, maar hebben geen verhogend effect meer op de loonwaarde en daardoor geen verlagend effect meer op de loonkostensubsidie.
Het tweede en hiermee samenhangende knelpunt is dat werkgevers voor jongeren die op grond van hun cao niet het wettelijk minimumjeugdloon maar het minimumloon voor volwassenen gaan ontvangen een heel kleine of geen loonkostensubsidie ontvangen. Zonder loonkostensubsidie tellen deze jongeren ook niet mee in de telling voor de extra banenafspraak.
Voor de berekening van loonkostensubsidie wordt de loonwaarde van het wettelijk minimum jeugdloon afgetrokken. Bij een salaris dat gelijk is aan het wettelijk minimumloon voor volwassenen is de loonwaarde in vergelijking met het voor een jongere van toepassing zijnde wettelijk minimumloon groot. De resulterende loonkostensubsidie is in die gevallen dan heel klein of zelfs nihil.
Door de wijziging van de berekening van de loonwaarde wordt een loonkostensubsidie verstrekt als aanvulling op de evenredige arbeidsprestatie op het voor de jongere van toepassing zijnde wettelijk minimumloonniveau. Het verschil tussen cao-loon en wettelijk minimumjeugdloon blijft volledig voor rekening van de werkgever.
Het laatste knelpunt is dat werkgevers en gemeenten moeilijk konden voorspellen wat het functieloon in de toekomst gaat worden, en daardoor konden zij ook lastig inschatten wat de hoogte van de loonkostensubsidie zou zijn in de toekomst. Door de wijziging wordt de hoogte van de loonkostensubsidie alleen afhankelijk van de hoogte van het wettelijk minimumloon en de evenredige arbeidsprestatie die op de werkplek wordt vastgesteld. Door deze vereenvoudiging kunnen werkgevers (en gemeenten) beter inschatten wat de hoogte van de loonkostensubsidie in de toekomst is.
De wijziging van artikel 6, eerste lid, onderdeel e, is overigens niet nieuw, maar was reeds opgenomen in het wetsvoorstel zoals ingediend bij de Tweede Kamer. Die wijziging wordt toegelicht in de artikelsgewijze memorie van toelichting bij het wetsvoorstel.
Onderdeel 2
Onderdeel 2 regelt de invoering van twee nieuwe onderdelen.
Met de toevoeging van een nieuw artikel 72 in de Participatiewet wordt een wettelijke basis gecreëerd voor een jaarlijkse rijksbijdrage ten behoeve van de pensioenen van Wsw-werknemers. De aanleiding hiervoor wordt gevormd door de stijging van de premielasten voor het Wsw-pensioen als gevolg van het feit dat de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) met de invoering van de Participatiewet is afgesloten voor nieuwe instroom. Voor het pensioenfonds PWRI betekent dit dat de pensioenpremie moet worden opgebracht door een afnemend aantal Wsw-werknemers, wat zou leiden tot een ongewenste kostenstijging. In verband hiermee heeft het kabinet bij de behandeling van de Participatiewet toegezegd gemeenten, met ingang van 2018, een financiële tegemoetkoming te bieden van maximaal 10 miljoen euro per jaar als compensatie van gestegen werkgeverslasten. Voorwaarde daarbij is dat de werkgevers en werknemers die verantwoordelijk zijn voor de pensioenen van de Wsw zelf een akkoord bereiken over een structurele oplossing voor het pensioenfonds PWRI. Met dit artikel krijgt de Minister van SZW de bevoegdheid jaarlijks de met de toezegging gemoeide middelen over te maken aan pensioenfonds PWRI.
Bovendien wordt een nieuw artikel 78cc toegevoegd. Het nieuwe loonwaardebegrip is van toepassing op loonkostensubsidies die worden verstrekt over perioden gelegen vanaf 1 januari 2017. Voor de bepaling van de hoogte van loonkostensubsidies die zijn verstrekt over perioden voor 1 januari 2017, blijft het loonwaardebegrip van toepassing zoals dat gold voor deze wijziging. Met het oog hierop is een nieuw overgangsartikel 78cc ingevoegd in de Participatiewet.
Onderdeel 3
In dit onderdeel wordt een verkeerde verwijzing hersteld: De verwijzing in artikel II, onderdeel G, van het wetsvoorstel naar artikel VII van de Wet van 23 december 2015 tot wijziging van de Participatiewet, de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met harmonisatie van instrumenten ter bevordering van arbeidsdeelname van arbeidsbeperkten (Stb. 547) moet zijn een verwijzing naar artikel VIII van die wet.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma