Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is enige wettelijke voorzieningen te treffen teneinde uitvoering te geven aan het op 15 februari 2016 te Pristina gesloten Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Kosovo betreffende de vestiging van de Kosovo Relocated Specialist Judicial Institution in Nederland;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
1. Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder:
de wet van 3 augustus 2015, No. 05/L-053, van de Republiek Kosovo, waarmee de Speciale Kamers en de Speciale Aanklager zijn ingesteld;
de Speciale Kamers, met inbegrip van de griffie, bedoeld in de Instellingswet;
Onze Minister van Veiligheid en Justitie;
het begeleid vervoer over Nederlands grondgebied van een persoon afkomstig van een vreemde staat en met als bestemming de Speciale Kamers, dan wel afkomstig van de Speciale Kamers en met als bestemming een vreemde staat;
de terbeschikkingstelling van een persoon door Nederland aan de Speciale Kamers op grond van artikel 3.
2. In deze wet wordt mede verstaan onder:
in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
ambtenaren van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
het grondgebied van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
een wet die van kracht is in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
De Nederlandse wet is niet van toepassing op vrijheidsontneming, ondergaan op last van de Speciale Kamers binnen aan de Speciale Kamers in Nederland ter beschikking gestelde ruimten.
Op verzoek van de Speciale Kamers worden personen die zijn ontsnapt uit de vrijheidsontneming binnen in Nederland aan de Speciale Kamers ter beschikking gestelde ruimten of tijdens transport, overeenkomstig de artikelen 4 tot en met 6 aan de Speciale Kamers overgeleverd.
1. Op verzoek van de Speciale Kamers kunnen de personen, bedoeld in artikel 3, die in Nederland worden aangetroffen, voorlopig worden aangehouden.
2. Iedere officier van justitie en hulpofficier van justitie is bevoegd de voorlopige aanhouding te bevelen.
3. De artikelen 14, tweede tot en met het vijfde lid, 15, 16, eerste lid, onder a, 16a en 17 van de Uitleveringswet zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de aangehouden persoon zo spoedig mogelijk voor de officier van justitie bij het arrondissementsparket Den Haag wordt geleid. Voor de toepassing van artikel 16a van de Uitleveringswet wordt in plaats van «officier van justitie bij het arrondissementsparket te Amsterdam» telkens gelezen: de officier van justitie bij het arrondissementsparket Den Haag.
1. Tot het in behandeling nemen van verzoeken van de Speciale Kamers tot overlevering is de rechtbank Den Haag bij uitsluiting bevoegd.
2. De artikelen 21 tot en met 27 – met uitzondering van artikel 26, derde lid – en 28, eerste lid, van de Uitleveringswet zijn van overeenkomstige toepassing. Voor de toepassing van artikel 22a van de Uitleveringswet wordt in plaats van «officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam» gelezen: de officier van justitie bij het arrondissementsparket Den Haag.
3. Bevindt de rechtbank die over de vatbaarheid voor inwilliging van het verzoek van de Speciale Kamers moet oordelen hetzij dat ten aanzien van de aan haar voorgeleide persoon niet kan worden vastgesteld dat deze degene is wiens overlevering is gevraagd, hetzij dat de overlevering is gevraagd ter zake van strafbare feiten waarvan de Speciale Kamers ingevolge de Instellingswet kennelijk niet bevoegd zijn kennis te nemen, dan verklaart zij bij haar uitspraak de overlevering ontoelaatbaar.
4. In andere dan de in het derde lid voorziene gevallen verklaart de rechtbank bij haar uitspraak de overlevering toelaatbaar. De uitspraak is dadelijk uitvoerbaar.
5. De artikelen 29, 30, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, 32, 33, eerste en tweede lid, 36, 41 tot en met 47 – met uitzondering van de verwijzing in artikel 47, derde lid, naar artikel 552d, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering – en 52 tot en met 60 van de Uitleveringswet zijn van overeenkomstige toepassing. Voor de toepassing van artikel 41, vijfde lid, van de Uitleveringswet wordt in plaats van «officier van justitie bij het arrondissementsparket te Amsterdam» gelezen: de officier van justitie bij het arrondissementsparket Den Haag.
Na inwilliging van het verzoek om overlevering wordt de over te leveren persoon terstond ter beschikking van de Speciale Kamers gesteld. Een overeenkomstig artikel 27 van de Uitleveringswet bevolen vrijheidsbeneming kan tot dan toe worden voortgezet.
Personen die zich in Nederland bevinden en wier medebrenging als getuige of deskundige door de Speciale Kamers is gelast, kunnen op last van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Den Haag worden aangehouden en ter beschikking worden gesteld van de Speciale Kamers.
1. Getuigen of deskundigen, van welke nationaliteit ook, die, gehoor gevende aan een dagvaarding of oproeping van de Speciale Kamers of als gevolg van een bevel tot medebrenging van de Speciale Kamers, naar Nederland komen, kunnen in Nederland niet worden vervolgd, aangehouden of aan enige andere vrijheidsbeperkende maatregelen worden onderworpen voor feiten of veroordelingen die voorafgingen aan hun aankomst in Nederland.
2. De in het eerste lid bedoelde immuniteit vervalt indien de getuige of deskundige, hoewel hij gedurende vijftien achtereenvolgende dagen na het tijdstip waarop zijn aanwezigheid niet meer door de Speciale Kamers werd vereist, de mogelijkheid had Nederland te verlaten maar hier te lande is gebleven of in Nederland is teruggekeerd na het te hebben verlaten.
Personen die ingevolge de Instellingswet geen aanspraak kunnen maken op immuniteit ten aanzien van de rechtsmacht van de Speciale Kamers, kunnen voor de toepassing van deze wet een dergelijke aanspraak evenmin maken ten aanzien van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en de uitvoerbaarheid van zijn beslissingen.
1. De doorvoer van personen geschiedt in opdracht van de Speciale Kamers door en onder de bewaking van door Onze Minister aangewezen Nederlandse ambtenaren.
2. Het transport in Nederland buiten de onder het gezag van de Speciale Kamers staande ruimten van de verdachte of van andere personen aan wie op last van de Speciale Kamers hun vrijheid is ontnomen, geschiedt in opdracht van de Speciale Kamers door en onder de bewaking van door Onze Minister aangewezen Nederlandse ambtenaren.
3. De in dit artikel bedoelde ambtenaren zijn bevoegd alle dienstige maatregelen te nemen ter beveiliging van de betrokken personen en ter voorkoming van hun ontvluchting.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Veiligheid en Justitie,
De Minister van Buitenlandse Zaken,