Kamerstuk 34475-XVIII-1

Jaarverslag Wonen en Rijksdienst 2015

Dossier: Jaarverslag en slotwet Wonen en Rijksdienst 2015

Gepubliceerd: 18 mei 2016
Indiener(s): Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34475-XVIII-1.html
ID: 34475-XVIII-1

Nr. 1 JAARVERSLAG VAN WONEN EN RIJKSDIENST (XVIII)

Aangeboden 18 mei 2016

Gerealiseerde uitgaven verdeeld over de beleidsartikelen

Gerealiseerde uitgaven verdeeld over de beleidsartikelen

Gerealiseerde ontvangsten verdeeld over de beleidsartikelen

Gerealiseerde ontvangsten verdeeld over de beleidsartikelen

Inhoudsopgave

A.

Algemeen

4

 

1. Aanbieding van het jaarverslag en verzoek tot dechargeverlening

4

 

2. Leeswijzer

6

       

B.

Beleidsverslag

8

 

1. Beleidsprioriteiten

8

 

2. Beleidsartikelen

19

   

Artikel 1 Woningmarkt

19

   

Artikel 2 Woonomgeving en bouw

32

   

Artikel 3 Kwaliteit Rijksdienst

42

   

Artikel 6 Uitvoering rijksvastgoedbeleid

47

 

3. Bedrijfsvoeringsparagraaf

53

       

C.

Jaarrekening

55

 

1. De verantwoordingsstaat

55

 

2. De samenvattende verantwoordingsstaat baten-lastenagentschappen

56

 

3. Jaarverantwoording agentschappen per 31 december 2015

58

   

3.1 Logius

58

   

3.2 P-Direkt

66

   

3.3 Uitvoeringorganisatie Bedrijfsvoering Rijk (UBR)

74

   

3.4 FMHaaglanden

81

   

3.5 Shared Service Centrum ICT Haaglanden (SSC ICT Haaglanden)

90

   

3.6 Rijksgebouwendienst (RGD)

98

   

3.7 Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf (RVOB)

110

   

3.8 Dienst Vastgoed Defensie (DVD)

120

   

3.9 Dienst van de Huurcommissie (DHC).

131

 

4. De saldibalans

140

       

D.

Bijlagen

149

 

1. Toezichtsrelaties en Zelfstandige Bestuursorganen en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak (ZBO’s/RWT’s)

149

 

2. Afgerond evaluatie en overig onderzoek

150

A. ALGEMEEN

1. AANBIEDING EN DECHARGEVERLENING

AAN de voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.

Hierbij bied ik, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het jaarverslag met betrekking tot de begroting van Wonen en Rijksdienst (XVIII) over het jaar 2015 aan.

Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister voor Wonen en Rijksdienst decharge te verlenen over het in het jaar 2015 gevoerde financiële beheer.

Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Rekenkamer met betrekking tot:

  • a. het gevoerde financieel beheer en materieelbeheer;

  • b. de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties;

  • c. de financiële informatie in het jaarverslag;

  • d. de betrokken saldibalans;

  • e. de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;

  • f. de in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering.

Bij het besluit tot dechargeverlening dienen verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:

  • a. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2015;

  • b. het voorstel van de slotwet dat met het onderhavige jaarverslag samenhangt;

  • c. het rapport van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot het onderzoek van de centrale administratie van ’s Rijks schatkist en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;

  • d. de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2015 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2015, alsmede met betrekking tot de Saldibalans van het Rijk over 2015 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001).

Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok

Dechargeverlening door de Tweede Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Tweede Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.

Dechargeverlening door de Eerste Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Eerste Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.

2. LEESWIJZER

Algemeen

Voor u ligt het jaarverslag 2015 van Wonen en Rijksdienst.

Het jaarverslag voor Wonen en Rijksdienst heeft de volgende vier beleidsartikelen: Woningmarkt; Woonomgeving en bouw; Kwaliteit Rijksdienst en Uitvoering rijksvastgoedbeleid.

De begroting voor Wonen en Rijksdienst is een programmabegroting en heeft geen apart apparaatsartikel. De apparaatsuitgaven zijn opgenomen onder het centraal apparaatsartikel van de begroting van BZK (VII).

Het jaarverslag 2015 is als volgt opgebouwd:

  • A. een algemeen deel met de dechargeverlening.

  • B. het beleidsverslag met de prioriteiten en de beleidsartikelen.

    tevens wordt onder B de bedrijfsvoeringsparagraaf opgenomen.

  • C. de jaarrekening bestaat uit de verantwoordingsstaat van Wonen en Rijksdienst, de Jaarverantwoording (inclusief de verantwoordingsstaat) van de baten-lastenagentschappen en de saldibalans.

  • D. de bijlagen:

    Overzicht van de toezichtrelaties en ZBO’s/RWT’s;

    Afgerond evaluatie en overig onderzoek

Beleidsverslag

In het beleidsverslag wordt teruggekeken op de belangrijkste resultaten die bereikt zijn in 2015.

Het beleidsverslag wordt afgesloten met een realisatie van de beleidsdoorlichtingen en een overzicht garanties en achterborgstellingen

Beleidsartikel

Budgettaire gevolgen van beleid

Alle financiële instrumenten worden onder de tabel budgettaire gevolgen van beleid in het jaarverslag toegelicht.

Jaarrekening

Jaarverantwoording agentschappen

De Dienst Vastgoed Defensie (DVD) is met ingang van 1e suppletoire begroting 2015 over gegaan van het Ministerie van Defensie (X) naar de begroting van Wonen & Rijksdienst.

Het jaarverslag 2015 voor Wonen en Rijksdienst kent de volgende baten-lastenagentschappen: Logius; P-Direkt; Uitvoeringorganisatie Bedrijfsvoering Rijk (UBR); FMHaaglanden; Shared Service Centrum ICT Haaglanden (SSC ICT Haaglanden); Rijksgebouwendienst (RGD); Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf (RVOB); Dienst Vastgoed Defensie (DVD) en de Dienst van de Huurcommissie (DHC).

In de jaarrekening zijn de financiële verantwoordingen van deze baten-lastenagenschappen opgenomen.

Topinkomens

Het jaarverslag van Wonen en Rijksdienst heeft geen WNT-overzicht (Wet Normering Topinkomens) opgenomen. Voor wat betreft de topinkomens wordt verwezen naar het jaarverslag van BZK (VII).

Bijlagen

Bijlage externe inhuur

Het jaarverslag van Wonen en Rijksdienst heeft geen bijlage inhuur externen. Voor wat betreft deze bijlage wordt verwezen naar het jaarverslag van BZK (VII).

B. BELEIDSVERSLAG

1. BELEIDSPRIORITEITEN

Het jaar 2015 stond vooral in het teken van het uitvoeren van de hervorming van de woningmarkt: meer doorstroming in de sociale huurmarkt met behoud van betaalbaarheid voor de doelgroep, een groter aanbod van middeldure huurwoningen, meer stabiliteit in de koopwoningmarkt door het stapsgewijs verminderen van de schuldfinanciering en zorgen dat woningcorporaties weer de nadruk gaan leggen op hun kerntaak: het zorgen voor huisvesting van mensen met een laag inkomen.

Op het terrein van bouwen is in het kader van het Energieakkoord in 2015 verder gewerkt aan verduurzaming en aan het geven van meer ruimte voor de markt.

De vluchtelingenstroom is als gevolg van de oorlog(en) in het Midden-Oosten in 2015 fors toegenomen. Dit heeft geleid tot aangepast en nieuw beleid op het gebied van de huisvesting van vergunninghouders. Dit is verwoord in het bestuursakkoord Verhoogde asielinstroom van 27 november 2015 (Kamerstukken II 2015–2016, 19 637, nr. 2107).

De bedrijfsvoering van de Rijksdienst maakt al geruime tijd een ontwikkeling door richting meer efficiency en verbetering van de kwaliteit door rijksbrede samenwerking. In 2015 zijn stappen gezet om de governance en de bekostiging van de Shared Service-organisaties te vereenvoudigen. Veel aandacht ging in 2015 uit naar het onderwerp ICT. Met de Operatie Informatiebestel Rijk en de oprichting van het Bureau ICT-Toetsing zijn belangrijke stappen gezet richting verdere professionalisering van de ICT-functie binnen het rijk en betere beheersing van ICT-projecten. Op personeelsgebied is met de Mobiliteitsbrief richting gegeven aan de wijze, waarop vorm wordt gegeven aan een wendbare rijksdienst en duurzame inzetbaarheid van personeel.

WONEN

Koopmarkt: ruimte geven voor herstel

Met de hervorming van de woningmarkt zoals opgenomen in het Woonakkoord beoogde het kabinet meer vertrouwen te scheppen voor vragers en aanbieders op de koopwoningmarkt. In 2015 is gebleken dat deze aanpak zijn vruchten heeft afgeworpen. Het herstel in 2014 heeft zich in 2015 voortgezet: het aantal woningtransacties bereikte in 2015 weer bijna het niveau van voor de crisis. De huizenprijzen stegen in 2015 gestaag met 3%. Het herstel verschilt per regio, maar trad op in alle regio’s en bij alle woningtypen. (Bron: Staat van de woningmarkt 2015 Kamerstukken II 2015–2016, 32 847, nr. 203)

Om de koopwoningmarkt een meer stabiel karakter te geven, is een aantal maatregelen genomen om de schuldfinanciering terug te dringen, onder andere de «Loan-to-Value-ratio» (LTV-ratio) en de verhuisregeling. Zo is het maximale leenbedrag ten opzichte van de waarde van de woning, de zogeheten «Loan-to-Value-ratio» (LTV-ratio), per 1 januari 2015 beperkt van 104% tot 103%. De komende jaren wordt dit stapsgewijs verder verlaagd naar 100% in 2018.(naar artikeltoelichting)

Het kabinet heeft een aantal maatregelen genomen om te verhinderen dat de effecten van de crisis zouden na-ijlen en het herstel zouden belemmeren. In 2015 is de verhuisregeling blijvend met een jaar verruimd, zodat de hypotheekrente van de voormalige of toekomstige woning tot maximaal drie jaar fiscaal aftrekbaar is. Binnen de termijn van drie jaar na het verlaten van de oude woning, na afloop van een periode van tijdelijke verhuur, blijft het mogelijk de (hypotheek)rente van de voormalige eigen woning af te trekken voor de inkomstenbelasting.

Met het herstel van de woningmarkt, kan een aantal crisismaatregelen stapsgewijs worden teruggedraaid. In 2015 is de kostengrens van de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) teruggebracht van € 265.000 tot € 245.000. Deze stap is onderdeel van de stapsgewijze afbouw van de kostengrens tot de gemiddelde woningwaarde.

Huurmarkt: evenwichtig en bereikbaar

Eind december 2015 is het wetsvoorstel Doorstroming Huurmarkt 2015 bij de Tweede Kamer ingediend (Kamerstukken II, 2015–2016, 34 373, nr. 2). In lijn met het Sociaal Huurakkoord dat Aedes en Woonbond in juli 2015 overeen kwamen, streeft het kabinet met deze wet naar invoering van een huursombenadering. Dit houdt in dat de gemiddelde huurstijging per woningcorporatie niet hoger mag zijn dan de inflatie plus één procentpunt (inclusief harmonisatie). Binnen deze huursomstijging zijn op individueel niveau huurstijgingen mogelijk tot maximaal 2,5 procentpunt bovenop de inflatie.

Tevens breidt het wetsvoorstel Doorstroming Huurmarkt via een wijziging van het Burgerlijk Wetboek de mogelijkheden voor tijdelijke huurcontracten uit. Zo komen er, analoog aan de campuscontracten voor studenten, meer mogelijkheden om doorstroming te bevorderen bij woningen voor bepaalde doelgroepen. Daarnaast komt er een huurovereenkomst van maximaal 2 jaar.

Op 1 oktober 2015 is het nieuwe woningwaarderingsstelsel in werking getreden. Doordat de WOZ-waarde van een huurwoning nu onderdeel uitmaakt van het woningwaarderingsstelsel, komt de gewildheid en de locatie van een huurwoning beter tot uitdrukking bij de bepaling van de maximaal redelijke huurprijs.

Inspelen op woonwensen van specifieke groepen

In 2015 had de huisvesting van specifieke groepen de aandacht. Het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting werd afgerond. In totaal zijn er in de periode 2011–2015 een kleine 40.000 extra eenheden voor studenten gerealiseerd. In 9 regio’s waren in 2014 bestuurlijke afspraken gemaakt om 31.000 nieuwe huisvestingsplekken voor EU-arbeidsmigranten te realiseren. Eind 2015 was ruim de helft van deze plekken gerealiseerd.

Tevens is in 2015 werk gemaakt van de Transitieagenda Langer Zelfstandig Wonen van ouderen en mensen met een geestelijke of lichamelijke handicap of een psychiatrische beperking. Het Aanjaagteam Langer Zelfstandig Wonen heeft in juni 2015 een voortgangsrapportage gepubliceerd waarin zij rapporteren over hun activiteiten, zoals kennisdeling en advisering. (Kamerstukken II, 2014–2015, 32 847, nr. 182)

Stelselwijziging woningcorporaties: terug naar de kerntaak en scherp toezicht

Op 1 juli 2015 trad de Herziening van de Woningwet in werking. Kernpunten van de herziening van de wet zijn een versterking van het interne- en externe toezicht op woningcorporaties, een versterking van de rol van gemeenten en huurdersorganisaties als het gaat om de prestaties van woningcorporaties en een beperking van het werkterrein van de woningcorporatie tot verhuur en bouw van sociale huurwoningen, maatschappelijk vastgoed en leefbaarheid, ook wel de opgedragen dienst van algemeen economisch belang (DAEB) genoemd. Niet DAEB activiteiten zoals de bouw van koopwoningen en dure huurwoningen zijn alleen toegestaan als er geen marktpartijen zijn die dat willen doen. Woningcorporaties moeten daarnaast een scheiding aanbrengen tussen hun DAEB activiteiten en hun overige activiteiten.

Het toezicht op woningcorporaties is versterkt met de komst van de Autoriteit woningcorporaties (Aw) per 1 juli 2015. De Autoriteit houdt integraal toezicht op de financiën, rechtmatigheid, integriteit en governance van woningcorporaties en is organisatorisch ondergebracht bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Per 1 januari 2016 is de formele reorganisatie afgerond, waarmee de Aw een apart domein is binnen de ILT.

Met de inwerkingtreding van de nieuwe Woningwet zijn woningcorporaties op grond van de passendheidsnorm verplicht om jaarlijks bij toewijzing van woningen aan huishoudens met recht op huurtoeslag in minstens 95% van de gevallen een woning toe te wijzen met een huur onder de aftoppingsgrens. Met deze maatregel wordt de betaalbaarheid van het wonen voor de doelgroep van de huurtoeslag verzekerd.

Governance

De relatie tussen het Rijk en het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) is in 2015 verstevigd. Per 1 juli 2015 zijn de statuten en overeenkomsten met het WSW aangepast, waarbij het Rijk goedkeuringsbevoegdheden ten aanzien van het beleid en de governance van het WSW heeft gekregen. Daarnaast wordt gewerkt aan de vormgeving van publiekrechtelijk toezicht op het WSW. Dit toezicht zal worden uitgeoefend door de Autoriteit woningcorporaties.

Migratie

In 2015 zijn aanvullende maatregelen afgesproken om te voorkomen dat de huisvesting van het toenemend aantal vergunninghouders leidt tot verdringing van andere woningzoekenden in de sociale huursector. De maatregelen die bijdragen aan de uitstroom van vergunninghouders uit de opvangcentra van het COA naar reguliere huisvesting zijn vastgelegd in het Bestuursakkoord Verhoogde Asielinstroom (november 2015). Zo is er nu de tijdelijke regeling stimulering huisvesting vergunninghouders, bedoeld om extra huisvestingscapaciteit te realiseren. De regelgeving is aangepast zodat woningcorporaties meer mogelijkheden krijgen een rol te vervullen in de huisvesting van vergunninghouders. Ook wordt het mogelijk rijkspanden kostendekkend te verhuren aan gemeenten voor de huisvesting van vergunninghouders.

Ten slotte is vanuit het Expertteam (kantoor)transformatie bijgedragen aan het ondersteuningsteam asielzoekers en vergunninghouders van de VNG dat gemeenten ondersteunt bij huisvesting van deze doelgroep.

Bouwen en duurzaamheid: ruimte voor de markt

Bouwregelgeving

Het beleidsprogramma bouwregelgeving stond in het teken van meer ruimte voor de markt en duurzaamheid.

In 2015 is gewerkt aan wijzigingen in de bouwregelgeving. In 2015 is in overleg met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) en andere partners uit het veld gewerkt aan het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (BBL), één van de vier AMvB’s onder de Omgevingswet en het besluit waarin de bouwregelgeving zal worden opgenomen. In 2015 is een voorlopige versie van dit besluit voorgelegd aan de belangrijkste belanghebbenden (onder andere VNG, IPO, VNO-NCW en het overlegplatform bouwregelgeving).

Door wijziging van het Bouwbesluit en de regeling Bouwbesluit per 1 juli 2015 is gewerkt aan het garanderen van de bouwkwaliteit. Daarnaast is in 2015 verder gewerkt aan het ontwikkelen van een nieuw systeem van kwaliteitswaarborgen voor de bouw. Het wetsvoorstel is in mei 2015 voor advies aan de Raad van State voorgelegd. Ook zijn in opdracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verschillende onderzoeken uitgevoerd naar de regeldruk en maatschappelijke baten en lasten van het voorstel.

Energieprestaties

In 2015 zijn de maatregelen uit het Energieakkoord verder ingevuld voor onder meer verbetering van de energiezuinigheid van gebouwen. Begin 2015 is een voorlopig energielabel verzonden naar alle particuliere woningeigenaren die nog niet beschikten over een energielabel. Sinds juni 2015 kunnen verenigingen van eigenaren (VvE’s) een beroep doen op het Nationaal Energiebespaarfonds voor het afsluiten van leningen voor energiebesparende maatregelen. Het beroep op de Stimuleringsregeling energieprestatie huursector bedroeg eind 2015 55 miljoen euro. De Vereniging Nederlandse Gemeenten heeft in 2015 met geld van het Rijk lokale initiatieven voor energiebesparing ondersteund. De Europese richtlijn Energieprestatie van gebouwen (EPBD) is in 2015 ingevoerd.

In de Nationale Energieverkenning 2015 hebben het Energieonderzoek Centrum Nederland, het Planbureau voor de Leefomgeving en het Centraal Bureau voor de Statistiek gemeld dat het energieverbruik blijft dalen, maar dat het tempo ervan afneemt. Op verzoek van de Tweede Kamer hebben de partijen van het Energieakkoord eind 2015 afspraken gemaakt om de doelen van het akkoord binnen bereik te houden.

Woningbouw

Het streven van het kabinet om in 2015 de bouwsector beter te laten aansluiten bij de wensen van bewoners en gebruikers, heeft geresulteerd in een toename van het aantal verleende vergunningen voor eigenbouw ten opzichte van 2014.

Het Expertteam Versnellen ondersteunt (op aanvraag) gemeenten en bouwbedrijven bij woningbouw en gebiedsontwikkeling. Het expertteam blijft tot aan de invoering van de Omgevingswet actief.

Het Expertteam Transformatie heeft in 2015 de rapportage 2013–2015 opgeleverd (Kamerstukken II, 2015–2016, 32 847, nr. 201). Het aantal transformaties is de laatste jaren sterk is toegenomen (Kamerstukken I, 2015–2016, 32 769, nr. L1). Ook zijn verschillende goede voorbeelden van transformatie van zorgvastgoed in «reguliere woonruimte» voor ouderen, starters, studenten en arbeidsmigranten in de rapportage opgenomen.

In 2015 is de eerste fase van het MIRT-onderzoek «Stimuleren Stedelijke Wonen in de Zuidelijke Randstad» afgerond. Aanleiding voor dit onderzoek is de afname in de binnenstedelijke woningbouwproductie in deze regio, terwijl de trek naar de stad juist toeneemt. Het onderzoek heeft ten doel na te gaan waaraan dit ligt en welke maatregelen er mogelijk zijn om de productie te stimuleren. De eerste fase leverde een aantal concrete producten op, zoals het «omgekeerde bidbook» van de Vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed Nederland (IVBN) en adviezen voor de aanpassing van de «ladder voor duurzame verstedelijking» en het ontwikkelen van een gebiedsinvesteringszone.

Een leefbare woonomgeving: handvatten bieden aan lokale partijen

In 2015 is met verschillende partners gewerkt aan het realiseren van een leefbare en veilige woonomgeving. Met de wijzigingen van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek, de Woningwet en de Huisvestingswet hebben gemeenten meer instrumenten in handen gekregen om overlast en verloedering tegen te gaan.

De wijziging van de wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek maakt het voor gemeenten mogelijk om woningzoekenden met een crimineel of overlast verleden, te weren uit gebieden die kampen met ernstige leefbaarheidproblemen (Kamerstukken II, 2015–2016, 34 314, nr. 3).

Daarnaast heeft het Rijk lokale partijen ondersteund met kennis, onder andere door het organiseren van leerkringen.

Rotterdam Zuid heeft ondersteuning gekregen bij de aanpak van de fysieke problematiek. Krimp- en anticipeerregio’s zijn ook in 2015 met kennis en middelen gefaciliteerd bij de aanpak van bevolkingsdaling. Met regionale partners is samengewerkt aan de opstelling van een nieuw Actieplan Bevolkingsdaling voor de periode 2016–2020.

RIJKSDIENST

Het kabinet streeft naar een meer slagvaardige, dienstverlenende en kostenbewuste rijksdienst. Met een mix van lopende en nieuwe initiatieven wordt geld bespaard en kwaliteitswinst geboekt.

Het programma Compacte Rijksdienst is in 2015 afgerond en waar nodig overgedragen aan bestaande organisatieonderdelen van het Rijk. Dit programma richt zich op de totstandkoming van een rijksbrede infrastructuur voor de bedrijfsvoering en clustering van werkzaamheden van uitvoering- en toezichtorganisaties.

Daarnaast hebben tal van andere initiatieven en projecten binnen de rijksdienst in 2015 bijgedragen aan verbetering van de efficiency en de kwaliteit van de dienstverlening:

  • De verdere ontwikkeling van de shared service-organisaties inclusief vereenvoudiging van de governance (oprichting bestuurlijk overleggen) en de bekostiging (centrale bekostiging voor P-Direkt en FMHaaglanden).

  • Het ter uitvoering van het kabinetsstandpunt Tijdelijke Commissie ICT-projecten opgezette Programma Operatie Informatiebestel Rijk (OIR), gericht op strakkere sturing en de beheersing van ICT-projecten. De vorming van het Bureau ICT-Toetsing maakt onderdeel uit van de getroffen maatregelen.

  • De diverse vormen van samenwerking tussen departementen op bedrijfsvoeringgebied, zoals gezamenlijke huisvesting, facilitaire dienstverlening en gezamenlijk gebruik van financiële systemen.

  • De vorming van een rijksbrede medezeggenschap.

  • De samenvoeging per 1 januari 2015 van de ICT shared servic-organisaties (SSC-ICT Den Haag en SSC-ICT Den Haag pijler II (voormalig Gemeenschappelijk Dienstencentrum ICT)) tot één shared service-organisatie (SSC-ICT Haaglanden).

In 2015 heeft de invulling van het centraal opdrachtgeverschap P-Direkt vorm gekregen. De centraal opdrachtgever heeft de dienstverleningsopdracht in afstemming met de eisen en wensen van de afnemers, verleend aan P-Direkt en heeft er op toegezien dat de afgesproken diensten binnen het beschikbare budget en volgens kwaliteitsafspraken geleverd zijn. Samen met de partners in het Bestuurlijk Overleg is er op deze wijze invulling gegeven aan de besturing van P-Direkt waarmee het voor departementen verantwoord is gebleken om de oude rollen los te laten en daadwerkelijk de bestuurlijke drukte te verminderen.

In de Aanbiedingsbrief bij de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2014 (Kamerstukken II 31 490, nr. 174) zijn maatregelen aangekondigd gericht op de verdere verbetering van de beheersing van de uitgaven voor personeel en materieel, de zogenaamde apparaatsuitgaven. In 2015 zijn de procedures aangescherpt om strakker aan de voorkant te gaan sturen op de apparaatsuitgaven. De hoofdregel is dat als er sprake is van extra uitgaven, de desbetreffende Minister die in beginsel uit het eigen apparaatbudget dekt. Daarnaast zijn voorbereidingen getroffen om de manier waarop departementen in hun begroting en verantwoording omgaan met de post «bijdrage agentschappen» te uniformeren. Daardoor kunnen de apparaatlasten van agentschappen afzonderlijk zichtbaar worden gemaakt en kunnen deze beter worden gevolgd.

Strategisch personeelsbeleid Rijk

Op 2 oktober 2015 is een nieuwe CAO voor de sector Rijk tot stand gekomen. Deze heeft een looptijd tot ultimo 2016. Naast een inkomensverbetering bevat de CAO afspraken over het verlengen van het van-werk-naar-werk-beleid tot ultimo 2016. Ook is in de nieuwe CAO afgesproken een agenda strategisch personeelsbeleid Rijk 2025 op te stellen, zodat bij de volgende CAO vernieuwende afspraken kunnen worden gemaakt die passen bij een wendbare en kwalitatief hoogstaande rijksdienst en die recht doen aan de professionele medewerkers en hun duurzame inzetbaarheid.

Het UWV houdt de voortgang van de banenafspraak uit het sociaal akkoord (2013) in de gaten. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft het te realiseren aantal extra banen bij de overheid (25.000 in 2023) naar rato van het aantal fte’s uitgesplitst over de verschillende overheidssectoren. Voor de sector Rijk betekent dit in 10 jaar 3.340 extra banen – verdeeld over de Ministeries – voor mensen met een arbeidsbeperking.

In mei 2015 heeft het kabinet besloten tot de instelling van een Groepsondernemingsraad Rijk (GOR Rijk). De secretaris generaal van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties overlegt met de GOR Rijk. Een groot deel van 2015 is besteed aan de inrichting en werkwijze van de Groepsondernemingsraad.

In 2015 heeft Bureau Algemene Bestuursdienst (ABD) de personeelscyclus voor de ambtelijke top versterkt. Ook het ontwikkelaanbod voor topmanagers binnen de rijksdienst is verder uitgebreid. Daarbij is in het bijzonder aandacht besteed aan ontwikkelmogelijkheden op het gebied van vakmatige aspecten (zoals ICT en communicatie), leiderschap en reflectie.

Het aandeel vrouwen dat op 31 december 2015 een topfunctie bekleedde binnen de rijksoverheid was 31%1. Om de instroom van vrouwen in de ABD te vergroten, zorgt Bureau Algemene Bestuursdienst er onder meer voor dat er voldoende zicht is op talent en managementpotentieel binnen de rijksdienst.

Vastgoed

Ook in 2015 was de afstoot van rijksvastgoed een belangrijke opgave. Het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) heeft 155 verkopen gerealiseerd: ruim 350 hectare en 56 gebouwen of gebouwcomplexen. Daarnaast zijn 29 monumenten zonder rijkshuisvestingsfunctie overgedragen aan de Nationale Monumentenorganisatie. Met deze overdracht is de toekomst van dit cultureel erfgoed gewaarborgd.

Het RVB heeft bijgedragen aan de uitvoering van het in november 2015 gesloten bestuursakkoord Verhoogde asielinstroom. Vanaf medio september 2015 is overtollig rijksvastgoed actief aangeboden om vluchtelingen in op te vangen: aan het COA voor de opvang van asielzoekers en aan gemeenten voor de huisvesting van statushouders. Op verzoek van het COA levert het RVB – zolang dit nodig is – aanvullende diensten zoals het gebruiksklaar maken van rijkspanden, het gebouwbeheer gedurende het gebruik door het COA en het actief schouwen en/of huren van panden van derden. Ook aan gemeenten heeft het RVB extra dienstverlening aangeboden. Zo kunnen gemeenten rijksvastgoed, bedoeld voor de huisvesting van statushouders, huren tegen kostendekkende prijzen. Eind 2015 waren 25 objecten verhuurd aan het COA (totaal 310.000 m2 bruto vloeroppervlak) en nog eens 37 objecten in optie bij het COA en verschillende gemeenten. Vanzelfsprekend staat het gemeenten en het COA nog steeds vrij rijksobjecten te kopen. Hiervoor gelden dan gewone marktconforme prijzen, zodat er geen sprake is van markverstoring door het verlenen van staatssteun.

Conform het energieakkoord levert het Rijksvastgoedbedrijf met het beheer en de ontwikkeling van het eigen vastgoed een bijdrage aan energiebesparing, energieneutraliteit, duurzame energieopwekking en circulaire economie.

In 2015 heeft het Rijksvastgoedbedrijf zich voorbereid op het nieuwe rijkshuisvestingsstelsel voor kantoren. Binnen het nieuwe stelsel worden taken en verantwoordelijkheden op het gebied van rijkshuisvesting anders verdeeld, wordt de rijkshuisvesting bestuurlijk en administratief eenvoudiger en is de beprijzingsmethodiek vereenvoudigd. Er is meer centrale regie waardoor nog beter kan worden gestuurd op het beperken van leegstand, het realiseren van aangepaste werkpleknormen en het toepassen van energiebesparende maatregelen binnen rijkskantoren. Met de mogelijkheid de huur per jaar op te kunnen zeggen worden departementen geprikkeld te bezuinigen op het gebruik van vierkante meters.

Realisatie Beleidsdoorlichtingen

Realisatie

Artikel

Naam artikel

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Geheel artikel?

Artikel 1

Woningmarkt

                   

1.1

Betaalbaarheid

   

X

X

       

X

ja 1)

1.2

Onderzoek en kennisoverdracht

               

X

ja 1)

Artikel 2

Woonomgeving en bouw

                   

2.1

Energie en bouwkwaliteit

             

X

 

nee 2)

2.2

Woningbouwproductie

                 

ja 3)

2.3

Kwaliteit woonomgeving

X

     

X

   

X

 

nee 4)

Artikel 3

Kwaliteit Rijksdienst

             

X

 

nee 5)

Artikel 6

Uitvoering rijksvastgoedbeleid

                   

6.1

Doelmatige uitvoeringspraktijk van de Rijkshuisvesting

                 

nee 6)

6.2

Bijdrage materieel activa

                 

nee 6)

Voor het meest recente overzicht van de programmering van beleidsdoorlichtingen, klik op deze link:

http://www.rijksbegroting.nl/2016/voorbereiding/begroting,kst212120_4.html

Voor de realisatie (hyperlinks) van beleidsdoorlichtingen en andere onderzoeken, zie de bijlage «Evaluatie en overig onderzoek».

Ad. 1 In de begroting voor Wonen en Rijksdienst is voor 2015 een beleidsdoorlichting van artikel 1 opgenomen. De Tweede Kamer is vooraf over de opzet en vraagstelling van deze beleidsdoorlichting geïnformeeerd en heeft eind 2015 de beleidsdoorlichting ontvangen (Kamerstukken II, 2015–2016, 34 120 nr 9).

Ad 2. De in 2014 uitgevoerde beleidsdoorlichting bestond uit afzonderlijke beleidsevaluaties op de thema's Energie en Bouwkwaliteit. De beleidsinstrumenten uit het Energieakkoord zijn niet in deze beleidsdoorlichting betrokken. Zoals is afgesproken in het Energieakkoord worden de hierin opgenomen beleidsinstrumenten in 2016 geëvalueerd.

Ad 3. In 2016 is een beleidsdoorlichting van artikelonderdeel 2.2 «Woningbouw» voorzien. De Tweede Kamer heeft de opzet en vraaagstelling hiertoe ontvangen evenals de antwoorden op de gestelde vragen (Kamerstukken II, 2015–2016, 34 120, nr. 7).

Ad. 4 De in 2014 uitgevoerde beleidsdoorlichting betrof het Programma Bevolkingsdaling, vallend onder artikelonderdeel 2.3 «Kwaliteit woonomgeving». Dit artikelonderdeel bevat ook andere beleidsdoelen. Een deel hiervan is in eerdere beleidsdoorlichtingen aan de orde geweest. Zo heeft de visitatiecommissie Wijkenaanpak in 2011 de wijkenaanpak doorgelicht.

Ad 5 Daar artikel 3 het beleid voor de gehele bedrijfsvoering van het Rijk omvat, is een beleidsdoorlichting in 1 jaar niet afdoende om het gehele beleid te evalueren. Het beleid ten aanzien van personeel kent ook een andere cyclus dan bijvoorbeeld het beleid ten aanzien van inkoop. Voor 2014 is gekozen voor een beleidsdoorlichting op een bijdrage die een groot budgettair beslag heeft binnen het artikel. Uiteraard wordt beleid wel geëvalueerd en regelmatig wordt de Kamer hierover geïnformeerd, zie de bijlage afgerond evaluatie- en overig onderzoek. Tijdens de begrotingsbehandeling in het najaar 2014 is aan de Tweede Kamer toegezegd dat in de begroting 2016 het doel en de reikwijdte van dit artikel duidelijker zal worden verwoord. In de begroting 2016 is voor dit artikel de rol en verantwoordelijkheid van de Minister hierop aangepast (Kamerstukken II, 2015–2016, 34 000-XVIII).

Ad 6 De instrumenten op dit artikel hebben betrekking op de ondersteuning voor rijkshuisvesting en het onroerend goed van en voor het Rijk. Op artikel 6 wordt dan ook het beheer van de monumenten, de huisvesting van de Hoge Colleges van Staat, het Ministerie van AZ en de Koning begroot en verantwoord, maar ook worden vanuit dit artikel de zakelijke lasten bekostigd en wordt de financiële relatie tussen het Ministerie en het RVB geregeld.Voor de zakelijke lasten en de «moederbijdrage» geldt dat zij geen beleidsmatige doelstellingen kennen en zich daarom niet lenen voor een doorlichting in de zin van doelmatigheid en doeltreffendheid. Daarbij komt dat op dit artikel momenteel 2 bewegingen spelen die van invloed zijn op het plannen van de evaluaties. Vanwege de voorgenomen oprichting van het agentschap Rijksvastgoedbedrijf en de vervreemding van een groot deel van de portefeuille van monumenten zonder huisvestingsfunctie naar de Nationale Monumentenorganisatie is het eerst gelegen moment voor het plannen van evaluaties vanaf 2020. Het Kader Overname Rijksvastgoed (KORV) bij verkoop is geïntroduceerd in (medio) 2014 en zal daarom in 2019 worden doorgelicht.

Achterborgstelling Waarborgfonds Sociale Woningbouw

Achterborgstelling: Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) (bedragen x € 1 mld)

Omschrijving

2014

20151

Achterborgstelling

85,1

83,8

Bufferkapitaal

0,5

0,5

Obligo

3,2

3,2

X Noot
1

Cijfers 2015 betreffen voorlopige cijfers.

Zie hiervoor ook de toelichting bij de saldibalans

Het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) zorgt ervoor dat woningbouwcorporaties toegang kunnen krijgen tot de kapitaalmarkt en tegen gunstige rentetarieven geld kunnen lenen. Als organisatie doen ze dit door garanties te verstrekken aan hun financiers. De corporaties bouwen hierdoor tegen zo laag mogelijke kosten sociale woningbouwprojecten en maatschappelijk vastgoed; de financiers krijgen maximale zekerheid.

De Staat is gezamenlijk met de gemeenten achtervanger bij de Stichting WSW. Dit betekent dat zodra het WSW onvoldoende risicovermogen heeft om aanspraken op de garantstelling te kunnen betalen het Rijk en de gemeenten zich verplicht hebben gesteld om achtergestelde renteloze leningen te verschaffen.

Deze borgstelling vormt de tertiaire zekerheid van het fonds. De primaire zekerheid wordt gevormd door het eigen vermogen van de aangesloten corporaties. Indien de financiële positie van de corporatie, naar de eisen van kredietwaardigheid van het WSW, onvoldoende is, kan onder bepaalde voorwaarden saneringssteun worden verleend.

De secundaire zekerheid wordt gevormd door het vermogen van het WSW. Dit vermogen is opgebouwd uit een borgstellingreserve en een obligo op corporaties. Het totaalbedrag aan obligo’s is € 3,2 miljard. De kans dat de tertiaire zekerheid wordt aangesproken is nagenoeg nihil.

Per eind 2015 heeft het WSW € 83,8 miljard (voorlopig cijfer) aan garanties uitstaan.

Achterborgstelling Nationale Hypotheekgarantie

Achterborgstelling: Nationale Hypotheekgarantie (WEW) (bedragen x € 1 mld)

Omschrijving

2013

2014

20151

Achterborgstelling

164

176

187

Bufferkapitaal

0,8

0,8

0,9

Obligo

N.v.t.

N.v.t.

N.v.t.

X Noot
1

Cijfers 2015 betreffen voorlopige cijfers

Zie hiervoor ook de toelichting bij de saldibalans

De Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) is de uitvoerder van de Nationale Hypotheek garantie (NHG) en heeft als doel het bevorderen van een duurzaam gunstig klimaat voor het eigenwoningbezit in Nederland, evenals het hiertoe op de financiële markten bevorderen van de financierbaarheid van eigen woningen.

Het Rijk is de achtervanger bij het WEW. Dit betekent dat, zodra het WEW onvoldoende risicovermogen heeft om aanspraken op de garantstelling te kunnen betalen, het Rijk zich verplicht heeft gesteld om achtergestelde renteloze leningen te verschaffen. Tot 2011 was het Rijk samen met de gemeenten achtervanger. Vanaf 1 januari 2011 is alleen het Rijk achtervanger, voor de oude gevallen blijven de gemeenten verantwoordelijk voor 50% van de achtervang.

In 2015 zijn meer garanties afgesloten (135.400) dan in 2014 (116.100). Het aantal verliesdeclaraties in 2015 (4.493) is met 6 procent afgenomen ten opzichte van 2014 (4.800). De afname concentreerde zich in de tweede helft van het jaar en wordt met name toegeschreven aan de aantrekkende woningmarkt. Het garantievermogen van de stichting is ultimo 2015 toegenomen naar € 880 mln. Dit is toe te schrijven aan een toename van het aantal nieuwe garanties en de afname van het aantal verliesdeclaraties. In de liquiditeitsprognose van het WEW voor de periode 2016–2020 wordt geen aanspraak op de achtervang van de overheid voorzien.

Hypotheekgarantie

Overzicht verstrekte garanties (bedragen x € 1.000)
 

Omschrijving

Uitstaande garanties

Verleende garanties

Vervallen garanties

Uitstaande garanties

Garantie-plafond

Totaal plafond

Artikel 3

 

2014

2015

2015

2015

   

Kwaliteit Rijksdienst

Hypotheekgaranties

111

0

63

48

356

170

Zie hiervoor ook de toelichting bij saldibalans

De garanties betreffen hypotheekgaranties. Bij beschikking van 23 augustus 1974, nr. AB74/U1271, van de Minister van Binnenlandse Zaken, is de mogelijkheid geschapen om onder bepaalde voorwaarden een hypotheekgarantie te verlenen voor tijdige betaling van rente en aflossing op een hypothecaire geldlening, die in verband met de aankoop van een woning is afgesloten.

Er zijn ultimo december 2015 nog 2 garanties geldig. Het theoretische risico bedraagt € 0,05 mln. Het maximale garantieplafond per 31 december 2015 bedraagt € 0,17 mln.

2. BELEIDSARTIKELEN

Artikel 1. Woningmarkt

A Algemene doelstelling

Een vrij toegankelijke, vraaggerichte woningmarkt met steun voor degenen die dat nodig hebben.

B Rol en verantwoordelijkheid

De Minister voert de regie over een heldere verdeling van rollen en verantwoordelijkheden van de verschillende partijen op het terrein van wonen.

De Minister voert via regelgeving de regie ten aanzien van het bevorderen van een evenwichtige verdeling van de woningvoorraad op grond van de Huisvestingswet. De Minister voert de regie ten aanzien van het ontwikkelen van kaders om onrechtmatige bewoning tegen te gaan op grond van de Woningwet.

De Minister stimuleert in beleidsmatige zin de huisvesting van bijzondere aandachtsgroepen.

De Minister voert de regie ten aanzien van het scheppen van voorwaarden voor de betaalbaarheid van het wonen, onder meer via de Wet op de huurtoeslag, de huurprijsregulering en maatregelen ten aanzien van de koopwoningmarkt.

De Minister voert de regie over het beleid voor de koopwoningmarkt. Hieronder valt onder meer het beleid ten aanzien van de Nationale Hypotheekgarantie (NHG), de fiscale behandeling van de eigen woning, en de hypothecaire leennormen. Tevens draagt de Minister zorg voor het kapitaalmarktbeleid betreffende investeringen in de woningmarkt.

De Minister is verantwoordelijk voor het beleidsmatig vormgeven van het instrument huurtoeslag en het budgettair beheer hiervan op grond van de Wet op de Huurtoeslag. De uitvoering van de huurtoeslag is, op grond van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (AWIR), onder verantwoordelijkheid van de Minister van Financiën, belegd bij de Belastingdienst/Toeslagen. Deze dienst is ook verantwoordelijk voor de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de toeslag.

De Minister is verantwoordelijk voor het beleid ten aanzien van de verhuurderheffing. De uitvoering van de verhuurderheffing is, onder verantwoordelijkheid van de Minister van Financiën, belegd bij de Belastingdienst.

De Minister is verantwoordelijk voor een adequate werking van de sociale huurwoningenmarkt. Het betreft het beleid en de regelgeving ten aanzien van het maatschappelijk presteren van woningcorporaties en het toezicht hierop. Voor de huisvesting van diegenen die moeilijkheden ondervinden bij het vinden van adequate huisvesting op de woningmarkt, spelen woningcorporaties een belangrijke rol, waarbij het huisvesten van huishoudens met een inkomen tot € 34.678 (inkomensgrens 2014) tot hun kerntaak behoort.

De Minister draagt zorg voor een adequate uitvoering van een laagdrempelige beslechting van huurgeschillen. In het Burgerlijk Wetboek (art. 7:249 t/m 7:261) is vastgelegd dat huurders en verhuurders een beroep kunnen doen op de Huurcommissie. De organisatie en werkwijze van de Huurcommissie, evenals de administratieve ondersteuning door de Dienst van de Huurcommissie (DHC), is vastgelegd in de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (Uhw).

C Beleidsconclusies

Zoals in het beleidsverslag aangegeven is op 1 juli 2015 de Herziening van de Woningwet (Stb. 2015, 145) in werking getreden. Het betreft een versterking van het interne- en externe toezicht op woningcorporaties, een versterking van de rol van gemeenten en huurdersorganisaties als het gaat om de prestaties van woningcorporaties en een beperking van het werkdomein van woningcorporaties tot verhuur en bouw van sociale huurwoningen, maatschappelijk vastgoed en leefbaarheid (de zogenoemde opgedragen dienst van algemeen economisch belang (DAEB). Tevens is opnieuw een zogenaamde passendheidstoets ingevoerd.

In 2015 is in samenwerking met partijen (o.a. Aedes, Woonbond, Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Vereniging van Toezichthouders in Woningcorporaties) een implementatietraject gestart met het oog op de invoering van de wet. Daartoe heeft een landelijk congres en een viertal regionale bijeenkomsten plaatsgevonden en is de internetsite www.woningwet2015.nl gelanceerd met daarop praktische informatie over de wet. Het implementatietraject wordt in 2016 voortgezet.

De wijziging van de wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek maakt het voor gemeenten mogelijk om woningzoekenden met een crimineel of overlast verleden, te weren uit gebieden die kampen met ernstige leefbaarheidproblemen (Kamerstukken II, 2015–2016, 34 314, nr. 3).

Daarnaast heeft het Rijk lokale partijen ondersteund met kennis, onder andere door het organiseren van leerkringen.

Rotterdam Zuid heeft ondersteuning gekregen bij de aanpak van de fysieke problematiek. Krimp- en anticipeerregio’s zijn ook in 2015 met kennis en middelen gefaciliteerd bij de aanpak van bevolkingsdaling. Met regionale partners is samengewerkt aan de opstelling van een nieuw Actieplan Bevolkingsdaling voor de periode 2016–2020.

Het toezicht op woningcorporaties is zoals vermeld in het beleidsverslag versterkt met de komst van de Autoriteit woningcorporaties (Aw) per 1 juli 2015. In 2016 zal de organisatie en de werkwijze van de nieuwe autoriteit verder gestalte krijgen.

In het beleidsverslag is opgenomen dat de relatie tussen het Rijk en het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) in 2015 is verstevigd. Over de invulling van een algemene maatregel van bestuur hiervoor is op 30 oktober 2015 een brief naar de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2015–2016, 29 453, nr. 401) gezonden, waarover in november 2015 een plenair debat heeft plaatsgevonden. De voorhang bij het parlement zal in de eerste helft van 2016 plaatsvinden.

In de herziene Woningwet is ondermeer geregeld dat de taak voor sanering- en projectsteun aan woningcorporaties onder direct gezag van de Minister voor Wonen en Rijksdienst komt te liggen. Tot 1 juli 2015 was deze taak toebedeeld aan het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV). Bij de overdracht van deze taak zijn tevens de fondsmiddelen voor sanering- en projectsteun overgekomen naar de begroting van Ministerie voor Wonen en Rijksdienst. De uitvoering van de saneringstaak is per 1 juli 2015 gemandateerd aan het Waarborgfonds Sociale Woningbouw.

Medio 2015 is de brief «Integrale visie op de woningmarkt» (Kamerstukken II, 2014–2015, 32 847, nr. 180) naar de Tweede Kamer gestuurd. Met deze brief zijn de prioriteiten (Woonagenda) vastgesteld, waarover gemeenten, corporaties en huurders de komende jaren afspraken zouden moeten maken. Het betreft betaalbaarheid en beschikbaarheid van sociale huurwoningen, de verduurzaming van de voorraad, het huisvesten van urgente doelgroepen waaronder vergunninghouders en ouderenhuisvesting dan wel wonen met zorg.

Na consultatie van de sector is in de herziene Woningwet uitwerking gegeven aan de wooncoöperatie.

De liberalisatiegrens is per 1 januari 2015 nog op reguliere wijze aangepast. De bevriezing voor drie jaar is per 1 januari 2016 ingegaan. De reden voor de verlate invoering is, dat de bevriezing wordt geregeld in het wetsvoorstel Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting (Kamerstukken II, 2014–2015, 33 966). Deze stelselwijziging wordt naar verwachting met de jaarlijkse huurverhoging vanaf 1 juli 2016 van kracht.

Conform de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) is ook voor de woningcorporatiesector de norm verlaagd van 130% van de bezoldiging van een Minister naar 100%.

Gerealiseerde huurverhoging

Gerealiseerde huurverhoging

Bron: Bewerking jaarlijkse rapportage «Feiten en achtergronden huurbeleid»en «»Analyse van het huurbeleid van verhuurders»

Net als in 2013 en 2014 is in 2015 een boveninflatoire huurverhoging toegestaan (inflatie + 1,5%). Ook is in 2015 de inkomensafhankelijke extra huurverhoging toegestaan (inflatie + 2% voor middeninkomens, inflatie + 4% voor hogere inkomens). De inflatie (CPI) over 2014 was 1%. De maximale huurverhoging kwam daarmee respectievelijk op 2,5%, 3% en 5%.

Verhuurders zijn vrij om al dan niet gebruik te maken van de maximale huurverhogingsruimte. De gemiddelde gerealiseerde huurverhoging in 2015 was 2%.

Eind december 2015 is zoals in het beleidsverslag vermeld het wetsvoorstel Doorstroming Huurmarkt 2015 bij de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2015–2016, 34 373, nr. 1–3) ingediend en op 9 februari 2016 aangenomen.

Eveneens is zoals in het beleidsverslag opgenomen op 1 oktober 2015 het nieuwe woningwaarderingsstelsel (MG 2015–04) in werking getreden.

De verhuurderheffing is in 2015 gecontinueerd conform de afspraken in het Woonakkoord. De opbrengsten over 2015 bedragen € 1. 345 mln. In de verhuurderheffing bestaat de mogelijkheid tot heffingsvermindering voor investeringen in krimpgebieden, in Rotterdam-Zuid en bij transformatie van kantoren naar woningen. In totaal is hier in de periode 2014–2018 € 280 mln. voor beschikbaar. Tot en met 1 maart 2016 is voor een bedrag van € 112,4 mln. aan heffingsvermindering gereserveerd, in relatie tot voorgenomen investeringen. Hiervan betreft € 44,6 mln. al afgeronde investeringen, waarvoor een definitieve investeringsverklaring is afgegeven, die door verhuurders in mindering kan worden gebracht op de aangifte verhuurderheffing.

In 2015 heeft een beleidsdoorlichting artikel 1 Woningmarkt plaatsgevonden (zie Kamerstukken II, 2015–2016, 34 120, nr. 9). Gebleken is, dat de doelen van artikel 1 niet zodanig gekwantificeerd zijn, dat het mogelijk was eenduidige conclusies te trekken over de bijdrage aan de doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid. De beleidsdoorlichting concludeert, dat de huurtoeslag een sterk effect heeft op het verlagen van de huurlasten. Zonder overheidsingrijpen zou de hoogte van de huren voor een deel van de huishoudens de toegang tot de woningmarkt belemmeren. Daar staat tegenover, dat het overheidsingrijpen kan leiden tot onbedoelde neveneffecten, effecten van de huurtoeslag die losstaan van het beoogde doel. In de beleidsdoorlichting worden diverse beleidsopties aangedragen om deze neveneffecten te verminderen. De uitkomsten van de beleidsdoorlichting bieden een goede input voor het inmiddels gestarte Interdepartementale Beleidsonderzoek (IBO) sociale huur, dat uiterlijk in juni 2016 wordt afgerond. Aangezien dit IBO deels voortborduurt op de beleidsdoorlichting, volgt er na afronding van het IBO een integrale kabinetsreactie op de beleidsdoorlichting en het IBO sociale huur.

Om inzicht te geven in de uitwerking van de huurtoeslag op de huurlasten voor huurtoeslagontvangers laat de onderstaande tabel het aandeel zien van de bruto huur dat per saldo (na aftrek van de huurtoeslag) nog netto door huurtoeslagontvangers is verschuldigd. Dit cijfer is berekend voor voorbeeldhuishoudens met een huur rond de diverse huurtoeslaggrenzen en met een minimuminkomen.

Verhouding Bruto-Netto huur Huurtoeslag

       

Realisatie

Begroting

Afwijking

Huishoudtype

Netto Huur

2011

2012

2013

2014

2015

2015

20151

Eenpersoonshh

Huur rond kwaliteitskortingsgrens

65,3%

64,3%

63,4%

62,0%

61,2%

60,3%

0,9%

Huur rond aftoppingsgrens

51,2%

53,2%

53,1%

52,3%

51,5%

51,1%

0,3%

Huur rond huurgrens

48,7%

52,8%

53,2%

52,7%

51,8%

51,7%

0,0%

Meerpersoonshh

Huur rond kwaliteitskortingsgrens

65,3%

64,3%

63,4%

62,0%

61,2%

60,3%

0,9%

Huur rond aftoppingsgrens

49,4%

52,0%

51,9%

51,2%

50,4%

50,1%

0,3%

Huur rond huurgrens

49,9%

54,0%

55,4%

55,1%

53,8%

54,1%

– 0,4%

Eenpersoonshh pensioen lft

Huur rond kwaliteitskortingsgrens

64,7%

63,8%

62,8%

61,5%

60,7%

59,8%

0,9%

Huur rond aftoppingsgrens

50,8%

52,8%

52,8%

52,0%

51,1%

50,8%

0,3%

Huur rond huurgrens

48,4%

52,5%

52,9%

52,4%

51,5%

51,5%

0,0%

Meerpersoonshh pensioen lft

Huur rond kwaliteitskortingsgrens

64,2%

63,3%

62,3%

61,0%

60,2%

59,4%

0,9%

Huur rond aftoppingsgrens

50,4%

52,4%

52,4%

51,6%

50,8%

50,5%

0,3%

Huur rond huurgrens

48,1%

52,2%

52,7%

52,1%

51,3%

51,2%

0,0%

 

Bruto Huur

100%

100%

100%

100%

100%

100%

Bron: Eigen berekening Ministerie van BZK

X Noot
1

Door afrondingen zijn verschillen mogelijk

Uit de tabel blijkt, dat het aandeel van de bruto huur dat door de huurtoeslagontvanger zelf netto nog betaald moet worden in 2015 is gedaald ten opzichte van 2014. Deze daling is echter geringer dan in de ontwerpbegroting verwacht. De reden hiervoor is, dat de bruto huur minder is gestegen, dan bij het opstellen van de begroting 2015 nog werd verwacht. Dit leidt er toe, dat, hoewel het door de huurder zelf te betalen bedrag aan eigen bijdrage slechts beperkt stijgt of zelfs daalt, het procentuele aandeel hiervan in de totale (lagere huur) toeneemt.

De resultaten van de doorlichting van het agentschap Dienst van de Huurcommissie (DHC) zijn in september 2015 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2014–2015, 34 120, nr. 5) gestuurd. De aanbeveling met betrekking tot de positionering van DHC als agentschap wordt bezien in het kader van de lopende verkenning.

Sinds zijn aantreden heeft het kabinet belangrijke hervormingen op de koopmarkt gerealiseerd. Met de hervormingen wordt perspectief geboden op een stabiele koopwoningmarkt met minder schulden. Als onderdeel van de hervormingen is zoals aangegeven in het beleidsverslag in 2015 de zogenaamde Verhuisregeling permanent verruimd. Voorts is het maximale leenbedrag ten opzichte van de waarde van de woning, de zgn. «Loan-to-Value-ratio» (LTV-ratio), verder beperkt. Daarnaast is per 1 juli 2015 de kostengrens van de Nationale Hypotheek Garantie teruggebracht van € 265.000 tot € 245.000. Zo is het maximale leenbedrag ten opzichte van de waarde van de woning, de zogeheten «Loan-to-Value-ratio» (LTV-ratio), per 1 januari 2015 beperkt van 104% tot 103%. De komende jaren wordt dit stapsgewijs verder verlaagd naar 100% in 2018.

Verder zijn in 2015 de volgende maatregelen uitgevoerd:

  • Het maximale aftrektarief voor de kosten van eigenwoningschulden in de inkomstenbelasting wordt elk jaar met 0,5%-punt verlaagd tot uiteindelijk een aftrektarief bereikt wordt gelijk aan het tarief van de tweede en derde schijf in de inkomstenbelasting.

  • De opbrengsten van de verschillende hervormingen in het fiscale stelsel op de koopmarkt worden teruggesluisd naar de burger via verlagingen in de loon- en inkomstenbelasting. In het Belastingplan 2016 zijn daarnaast maatregelen genomen die invloed hebben op het tarief van de tweede en derde schijf en het einde van de derde schijf in de loon- en inkomstenbelasting. Het einde van de derde schijf wordt hierdoor geleidelijk verlengd van € 56.531 in 2015 naar € 79.526 (in prijzen 2016) in 2031. Het tarief van de tweede en derde schijf wordt geleidelijk verlaagd naar 37,65% in 2042 en het tarief van de vierde schijf wordt geleidelijk verlaagd naar 49,5% in 2039.

De evaluatie van de Leegstandswet is in juli 2015 afgerond, samen met de evaluatie van de wetswijziging inzake het kraken (Wet kraken en leegstand). De Minister van Veiligheid en Justitie heeft de begeleidende brief (Kamerstukken II, 2015–2016, 31 560, nr. 36) met deze evaluatie op 1 februari 2016 naar de Tweede Kamer gezonden.

Geconcludeerd kan worden, dat het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten het afgelopen jaar grotendeels conform de verwachtingen zoals vermeld in de begroting zijn uitgevoerd.

D. Tabel Budgettaire gevolgen van beleid

Budgettaire gevolgen van beleid (bedragen x € 1.000)
   

2011

2012

2013

2014

Realisatie 2015

Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2015

Verschil 2015

Verplichtingen:

0

0

2.900.728

3.382.465

3.959.739

3.377.405

582.334

                 

Uitgaven:

0

0

2.929.201

3.404.536

3.965.674

3.335.413

630.261

                 

1.1

Betaalbaarheid

0

0

2.922.871

3.396.259

3.957.657

3.328.246

629.411

 

Subsidies

0

0

61.971

22.124

19.517

16.815

2.702

 

Beleidsprogramma betaalbaarheid

0

0

743

1.045

201

508

– 307

 

Bevordering eigen woningbezit (BEW)

0

0

59.694

19.923

9.748

15.186

– 5.438

 

Onderzoek en kennisoverdracht

0

0

314

0

0

0

0

 

Saneringsbijdrage woningcorporatie WSG

0

0

0

0

8.367

0

8.367

 

Woonconsumentenorganisaties

0

0

1.220

1.156

1.201

1.121

80

 

Opdrachten

0

0

778

445

295.812

617

295.195

 

Begrotingsreserve sanering- en projectsteun woningcorporaties

0

0

0

0

294.314

0

294.314

 

Beleidsprogramma betaalbaarheid

0

0

696

421

1.496

617

879

 

Onderzoek en kennisoverdracht

0

0

82

24

2

0

2

 

Inkomensoverdracht

0

0

2.846.103

3.360.001

3.629.966

3.296.844

333.122

 

Huurtoeslag

0

0

2.846.103

3.360.001

3.629.966

3.296.844

333.122

 

Bijdragen aan baten-lastenagentschappen

0

0

0

0

170

2.872

– 2.702

 

Beleidsprogramma betaalbaarheid (Agentschap (RvO)

0

0

0

0

0

2.872

– 2.872

 

Overige uitvoeringsinstanties

0

0

0

0

170

0

170

 

Bijdragen aan ZBO's / RWT's

0

0

13.300

13.689

12.192

10.291

1.901

 

Huurcommissie

0

0

13.300

13.558

12.048

9.976

2.072

 

Overige uitvoeringsinstanties

0

0

0

131

144

315

– 171

 

Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken

0

0

719

0

0

807

– 807

 

Overige uitvoeringsinstanties

0

0

719

0

0

807

– 807

                 

1.2

Onderzoek en kennisoverdracht

0

0

6.330

8.277

8.017

7.167

850

 

Subsidies

0

0

3.589

3.296

4.679

1.801

2.878

 

Samenwerkende kennisinstellingen e.a.

0

0

3.589

3.296

4.679

1.801

2.878

 

Opdrachten

0

0

2.711

4.981

3.338

5.366

– 2.028

 

Basisonderzoek en verkenningen

0

0

0

4.981

3.338

5.366

– 2.028

 

Onderzoek en kennisoverdracht

0

0

2.711

0

0

0

0

 

Bijdragen aan medeoverheden

0

0

30

0

0

0

0

 

Experimenten en kennisoverdracht Wonen

0

0

30

0

0

0

0

                 

Ontvangsten:

0

0

407.994

496.935

810.381

501.116

309.265

E Toelichting op de financiële instrumenten

1.1. Betaalbaarheid

Subsidies

Beleidsprogramma Betaalbaarheid

Binnen het beleidsprogramma Betaalbaarheid zijn activiteiten ondernomen in het kader van de uitrol en verdere inregeling van de Herzieningswet (Woningwet). De aftrap is gegeven door middel van een groot startcongres. De implementatie is begeleid met regiobijeenkomsten en een kennisplatform implementatie Woningwet voor professionals (gemeenten, corporaties, huurdersbelangenverenigingen, branchepartijen) met Q&A’s, handreikingen, praktijkvoorbeelden en actualiteiten, en dialoog (interactief forum over beleidsonderwerp, zoals huurderparticipatie, scheiden/splitsen).

Voorts zijn onder andere de volgende activiteiten gefinancierd:

  • Onderzoek naar de institutionele vormgeving van het toezicht op woningcorporaties, de interface sector/ governance corporaties en ten behoeve van de evaluatie van de verkoopregels.

  • Een uitwerking van de huursombenadering en flexibilisering huurwoningmarkt.

  • Doorrekeningen voor de huurtoeslag(beleids)ontwikkeling en in het kader van de start evaluatie verhuurderheffing.

  • Een analyse naar aard en omvang van de heffingsverminderingsregeling

  • De monitor betaalbaarheid is uitgebracht.

  • Follow up van de wooncoöperatie is ondersteund.

  • Subsidie aan het Nibud ten behoeve van de doorontwikkeling van hypotheeknormen.

  • De ontwikkeling van risico- en beheersingsmodellen voor de kapitaalmarktinstituties op woningmarktterrein.

Bevorderen Eigen Woningbezit

De uitgaven aan de Wet bevordering eigen woningbezit (BEW) en de eigenwoningenregelingen zijn in 2015 lager uitgevallen door de hoger dan verwachte uitval bij de vijfjaarlijkse inkomenstoetsen en vanwege verhuizingen. Hiervoor is bij de eerste en tweede suppletoire begroting het budget naar beneden bijgesteld.

In 2013 is conform het woonakkoord een aanvullende subsidie van € 30 mln. als bijdrage voor de Startersleningen aan het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten (SVn) ter beschikking gesteld. Hiermee komt de subsidie aan de SVn in totaal uit op € 50 mln. De SVn geeft aan dat het budget per 1 mei 2015 is uitgeput. Op dat moment was het budget volledig ingezet voor verstrekte leningen of gereserveerd voor aanvragen en offertes.

Om de financiering van het eigen woningbezit te bevorderen staat de Minister voor Wonen en Rijksdienst garant voor het Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) die de uitvoering verzorgt van de Nationale Hypotheek Garantie (NHG).

Indicatoren NHG-garanties en aandeel eigenwoningbezit
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

NHG verstrekkingen

97.000

130.698

137.219

122.642

106.200

116.100

135.4001

Aandeel eigenwoningbezit

57,8%

59,3%

59,7%

55,1%2

54,9%

55,9%

n.n.b.3

Bron: Aandeel eigenwoningbezit: BZK/WB Systeem Woningvoorraad (Sysswov)

Bron: NHG verstrekkingen: jaarverslag 2014 stichting WEW en kwartaalbericht 4e kwartaal 2015 Stichting WEW (voorlopig cijfer 2015)

X Noot
1

2015 zijn voorlopig cijfers.

X Noot
2

De woningvoorraadstatistiek van het CBS was tot 2012 gebaseerd op het Woningregister. Vanaf 2012 wordt de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) voor deze statistiek gebruikt. In deze statistiek wordt een andere definitie van zelfstandige woonverblijven gehanteerd, waardoor de woningvoorraad in omvang is toegenomen met vooral huurwoningen.

X Noot
3

Cijfer nog niet beschikbaar.

Saneringsbijdrage woningcorporatie WSG

Aan de Woningstichting Geertruidenberg (WSG) is eind 2015 een saneringsbijdrage van € 8,4 mln. verleend. Deze bijdrage wordt onttrokken aan de begrotingsreserve voor sanering- en projectsteun aan woningcorporaties. Zie voor een verdere toelichting het instrument «Begrotingsreserve sanering- en projectsteun woningcorporaties».

Woonconsumentenorganisaties

De Woonbond en de Stichting VACpunt Wonen hebben in 2015 financiële bijdragen ontvangen voor de uitvoering van een met BZK overeengekomen programma van activiteiten op het gebied van kennisoverdracht, voorlichting en scholing.

Opdrachten

Begrotingsreserve sanering en projectsteun woningcorporaties

In de herziene Woningwet is ondermeer geregeld dat de taak voor sanering- en projectsteun aan woningcorporaties onder direct gezag van de Minister voor Wonen en Rijksdienst komt te liggen. Tot 1 juli 2015 was deze taak toebedeeld aan het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV). Bij de overdracht van deze taak zijn tevens de fondsmiddelen voor sanering- en projectsteun overgekomen naar de begroting van Wonen en Rijksdienst. Deze middelen worden aangehouden in een begrotingsreserve voor saneringen projectsteun aan woningcorporaties. De overschrijding ten opzichte van de stand oorspronkelijke begroting 2015 betreft de initiële storting in deze begrotingsreserve.

Beleidsprogramma betaalbaarheid

Zie de toelichting onder het kopje Subsidies.

Inkomensoverdracht

Huurtoeslag

De realisatie huurtoeslag van 2015 laat bij de uitgaven een overschrijding zien van € 333 mln. Bij de ontvangsten is € 6 miljoen meer binnengekomen waardoor een netto overschrijding resulteert van € 327 mln. ten opzichte van de ontwerpbegroting.

Bij voorjaarsnota 2015 was al een overschrijding voorzien van € 194 mln. bestaande uit € 139 mln. hogere uitgaven door hogere aantallen aanvragers en € 55 mln. lagere ontvangsten als gevolg van lagere aantallen terugvorderingen uit definitief toekennen.

Bij najaarsnota werd een verdere overschrijding van de raming verwacht van per saldo € 110 mln. (€ 154 mln. hogere uitgaven en € 44 mln. hogere ontvangsten). De uitgaven lagen hoger door hogere aantallen aanvragers en de ontvangsten door versnelling van het definitief toekennen waardoor meer terugvorderingen werden ingesteld in 2015. Uiteindelijk bleek de overschrijding bij slotwet nog eens € 22,5 mln. hoger uit te vallen (€ 40 mln. hogere uitgaven en € 17,5 mln. hogere ontvangsten).

Bijdragen aan baten-lastenagentschappen

Zoals reeds verantwoord met de eerste suppletoire begroting 2015 is het budget voor de uitvoering van de regeling BEW en de Eigen Woningregeling door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO, voormalig Agentschap NL) overgeheveld naar het centrale instrument «bijdrage baten-lastendiensten» op artikelonderdeel 2.2 van de begroting.

Bijdragen aan ZBO’s /RWT’s

Huurcommissie

Het werkterrein van de Huurcommissie wordt gevormd door het gereguleerde deel van de markt voor huurwoonruimte. Als huurders en verhuurders in conflict raken over de hoogte van huurprijzen of servicekosten en er onderling niet uitkomen, doet de Huurcommissie op verzoek uitspraken in deze geschillen. Sinds 2012 beslecht de Huurcommissie ook geschillen in het kader van de Wet op het overleg huurders verhuurder (Wohv) en met ingang van 2013 de inkomensafhankelijke huurverhogingsgeschillen.

In 2015 zijn de onderstaande aantallen en maximale behandeltermijnen gerealiseerd.

Soort zaak

Afhandeling 2014

Begroting 2015

Afhandeling 2015

Huurprijsgeschillen

5.712

5.100

5.222

Servicekostengeschillen

2.438

1.700

2.410

Huurverhogingsgeschillen1

1.610

1.000

1.005

Redelijkheid huurprijzen2

352

100

339

WOHV-geschillen3

14

10

12

Subtotaal

10.126

7.910

8.988

Inkomensafhankelijke huurverhogingsverschillen

3.540

2.275

2.176

Totaal

13.666

10.185

11.164

Bron: Jaarrekening Dienst van de Huurcommissie

X Noot
1

Noot 1: Exclusief geschillen over huurverhoging op grond van inkomen.

X Noot
2

Noot 2: Verzoeken van de Belastingdienst in het kader van de behandeling van huurtoeslag-aanvragen.

X Noot
3

Noot 3: Geschillen op grond van de Wet op het overleg huurders verhuurder

De aantallen afgehandelde huurprijsgeschillen in 2015 zijn ongeveer uitgekomen op de ramingen.

Ondanks enkele in 2014 doorgevoerde wettelijke vereenvoudigingen in het proces bij de indiening en afhandeling van servicekostengeschillen is het aantal ingediende verzoeken tot behandeling van servicekostengeschillen niet veel gedaald (2014: 2.500, 2015: 2.300). Omdat er ook nog op de voorraad uit 2014 is ingelopen, is het aantal afgehandelde verzoeken hier uitgekomen op ruim 2.400 (raming was 1.900).

Ook het aantal verzoeken die door de Belastingdienst worden ingediend om de redelijkheid van de huurprijzen te beoordelen in verband met aangevraagde huurtoeslag, is minder gedaald dan verwacht.

Afhandeltijd per soort geschil

Realisatie 2014

Begroting 2015

Realisatie 2015

% huurprijsgeschillen afgerond binnen 4 maanden

63%

90%

77%

% servicekosten afgerond binnen 4 maanden

45%

90%

38%

% servicekosten afgerond binnen 5 maanden

70%

nvt

72%

% huurverhogingsgeschillen afgerond binnen 4 maanden

96%

90%

88%

Bron: Jaarrekening Dienst van de Huurcommissie

De in 2015 gerealiseerde doorlooptijden bleven weliswaar nog achter bij de norm, maar ontwikkelen zich wel in positieve zin. De afgelopen jaren heeft de Huurcommissie veel energie gestoken in de mogelijkheden om de tijd te versnellen waarbinnen zij de verzoeken afhandelt. Zo werd in 2012 66 procent van de huurprijsgeschillen binnen vijf maanden afgedaan, in 2013 76 procent en in 2015 92 procent. Om beter grip te krijgen op de interne factoren die de doorlooptijd van een zaak vertragen, is eind 2014 een prioriteitsmodel ontwikkeld. Dit heeft ertoe geleid dat met ingang van 2015 nog beter op de doorlooptijd kan worden gestuurd.

Ondanks de eerdergenoemde wettelijke vereenvoudigingen in het proces bij de afhandeling van servicekostengeschillen blijkt het in de praktijk niet haalbaar om voor dit type geschillen de norm van 90 procent binnen vier maanden te halen. Bijna driekwart van deze geschillen kon in 2015 binnen vijf maanden worden afgehandeld.

Omdat er bij de huurverhogingsgeschillen een bijzondere kwestie uit eind 2014 van een complex met ruim 300 woningen doorwerkte, is de doorlooptijd daar in 2015 incidenteel nadelig door beïnvloed.

De vergeleken met de stand oorspronkelijk vastgestelde begroting 2015 gerealiseerde overschrijding betreft de vergoeding door de opdrachtgevende beleidsdirectie Woningmarkt (Wm) voor het aantal gerealiseerde zaken. Deze wordt in principe bepaald door de gerealiseerde aantallen geschilzaken respectievelijk redelijkheiduitspraken te vermenigvuldigen met het tarief per soort zaak. Met betrekking tot huurverhogingsgeschillen op grond van inkomen is in 2015 (net als in 2013 en 2014) in overeenstemming met de opdrachtgever afgeweken van deze systematiek in verband met het ontbreken van meerjarige ervaringscijfers over de uitvoeringskosten. Met de opdrachtgever is afgesproken dat deze geschillen op basis van daadwerkelijk gemaakte kosten worden vergoed.

Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken

Overige uitvoeringsinstanties

De bijdragen dienen ter bekostiging van uitvoeringsorganisaties waaronder de belastingdienst voor verstrekking van inkomensgegevens, noodzakelijk voor de uitvoering van de inkomensafhankelijke huurstijging. Bij de tweede suppletoire begroting is voor de uitvoeringskosten van de Inkomensafhankelijke Huurverhoging € 0,9 miljoen overgeboekt naar de Belastingdienst.

1.2 Onderzoek en kennisoverdracht

Binnen dit artikelonderdeel heeft gedurende het jaar een technische herschikking van budgetten van «Opdrachten» naar «Subsidies» plaatsgevonden. Door middel van deze herschikking vindt de verantwoording van de uitgaven binnen dit artikelonderdeel plaats op het juiste instrument.

Subsidies

Samenwerkende Kennisinstellingen e.a.

Een groot deel van de subsidiemiddelen is verstrekt aan Platform31, een kennis- en netwerkorganisatie voor stad en regio. De subsidie is ingezet op activiteiten op het terrein van Ruimte en Economie, Wonen, Sociaal en Agenda Stad. De activiteiten van Platform31 over het jaar 2015 worden medio 2016 geëvalueerd, als onderdeel van het verzoek tot subsidievaststelling (juli 2016).

Daarnaast zijn in 2015 ondermeer subsidies verstrekt voor:

  • de voorbereidingen en organisatie van het City Makers Summit tijdens Nederlands EU-voorzitterschap. Dit betreft een aantal bijeenkomsten gerelateerd aan de Europese Agenda Stad met sociale «innovatoren uit Europese steden» in aanloop naar en tijdens het EU-voorzitterschap;

  • de voorbereidingen en organisatie van een Europese Hoofdstedelijke Burgemeestersbijeenkomst over de Europese Agenda Stad tijdens het Nederlands EU-voorzitterschap.

Opdrachten

Basisonderzoek en verkenningen

Het budget is in 2015 besteed aan opdrachten voor onderzoeken naar woningbehoefte, woonwensen en marktontwikkelingen, waaronder de voorbereiding van het WoonOnderzoek Nederland, monitoring van beleid en ramingmodellen.

In 2015 zijn hiertoe ondermeer de volgende onderzoeken opgeleverd en verkenningen uitgevoerd:

  • Onderzoeken behorende bij de Staat van de Woningmarkt 2015 (Kamerstukken II, 2015–2016, 32 847, nr. 203)

  • Investeren in Nederland (Economisch Instituut voor de Bouw)

  • Overzicht van de Leefbaarometer (Kamerstukken II, 2015–2016, 32 847, nr. 206)

  • Leefbaarheid in beeld – Analyse van de leefbaarheidsontwikkeling 2012–2014 (Kamerstukken II, 2015–2016, 32 847, nr. 206).

Bij de eerste suppletoire begroting 2015 is € 1 mln. toegevoegd aan het budget voor activiteiten voor Agenda Stad / Urban Agenda. De activiteiten bestonden voornamelijk uit bevordering van de samenwerking tussen betrokken partijen, onderzoek en informatiedeling.

In 2015 zijn voor Agenda Stad / Urban Agenda opdrachten verstrekt voor:

  • de voorbereiding, organisatie en begeleiding van de 10 finalisten van de Challenge «Stad van de Toekomst».

  • een analyse van de politieke verklaringen en beleidsontwikkelingen op het gebied van Europese stedelijke ontwikkeling;

het uitvoeren van een inventarisatie naar knelpunten op het gebied van Europese wet-en regelgeving die het bereiken van beleidsdoelen van steden en medeoverheden op een aantal thema’s van de (Europese) Agenda Stad bemoeilijken.

Ontvangsten

Zie de toelichting bij de uitgaven huurtoeslag.

Artikel 2. Woonomgeving en bouw

A Algemene doelstelling

Het stimuleren van burgers, decentrale overheden, instellingen en bedrijven tot het realiseren van een goede kwaliteit van woningen, gebouwen en andere bouwwerken. Belangrijke aspecten daarbij zijn de veiligheid en gezondheid van gebouwen, alsmede het streven om energie te besparen, waarmee tevens de woonlasten kunnen worden beperkt. Het bevorderen van de woningbouw waarbij aanbod vraaggericht tot stand komt, zodat dit veel meer gaat aansluiten bij de woonwensen van mensen. Het stimuleren van burgers en andere partijen om de leefbaarheid in steden en dorpen te bevorderen.

B Rol en verantwoordelijkheid

Op basis van de Woningwet (hoofdstuk V) is de Minister verantwoordelijk voor woningbouw, hetgeen de zorg omvat voor voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. Het kabinet wil de sector stimuleren door innovatie te bevorderen, onnodige belemmeringen weg te nemen en waar mogelijk de mededinging te versterken, waardoor meer ruimte ontstaat voor kleinschalige, natuurlijke groei, het voorzien in eigen woningbehoefte, (collectief) particulier opdrachtgeverschap (CPO) en meegroei-, mantel- en meergeneratiewoningen.

Op basis van de Woningwet (artikel 120), de Wet milieubeheer (hoofdstuk 4) en de Kadasterwet is de Minister verantwoordelijk voor het stimuleren van energiebesparing en reductie van CO2-uitstoot binnen de sector gebouwde omgeving.

Op basis van de Woningwet (artikel 2) is de Minister verantwoordelijk voor het opstellen en het beheer van de bouwregelgeving en is hij stelselverantwoordelijk om hiermee de bouwkwaliteit te borgen door middel van regisseren en doen uitvoeren.

Op basis van de Woningwet (artikel 80a) draagt de Minister zorg voor de bevordering en ondersteuning van stedelijke vernieuwing. Dit geldt met name bij het leefbaar maken en houden van steden en dorpen, bijvoorbeeld aandachtswijken en krimp- en anticipeerregio’s. Belangrijke maatregelen zijn: het aanpassen van belemmerende wet- en regelgeving, advisering, kennisoverdracht, monitoring van resultaten en het aanspreken van medeverantwoordelijke departementen, met het oog op een integrale (gebiedsgerichte) aanpak. De primaire verantwoordelijkheid ligt bij de gemeenten en vervolgens bij de provincie.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Kamerstukken II, 32 660, nr. 17) is opgenomen dat de nieuwbouwprogrammering grotendeels wordt overgelaten aan provincies en gemeenten. In de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad worden de bestaande verstedelijkingsafspraken onderdeel van de integrale aanpak voor deze gebieden. In de andere regio’s is er geen directe betrokkenheid meer van het Rijk bij de programmering van nieuwbouwwoningen.

C Beleidsconclusies

In de Nationale Energieverkenning 2015 is gemeld dat het energieverbruik blijft dalen, maar dat het tempo van die daling afneemt. Om de daling van het energieverbruik te stimuleren zijn nieuwe beleidsimpulsen nodig. Het kabinet heeft in december 2015 op basis van de voortgangsrapportage van de Borgingscommissie Energieakkoord aangegeven hoe de maatregelen in 2016 geïntensiveerd zullen worden.

In 2015 zijn de maatregelen uit het Energieakkoord voor onder meer verbetering van de energieprestatie van gebouwen nader ingevuld. Begin 2015 is een voorlopig energielabel gezonden naar alle particuliere woningeigenaren die nog niet beschikten over een energielabel. Vanaf juni 2015 kunnen ook verenigingen van eigenaars (VvE’s) een beroep doen op het Nationaal Energiebespaarfonds voor het aangaan van leningen voor energiebesparende maatregelen. Eind 2015 hadden de eerste vijf VvE’s een aanvraag voor een energiebespaarlening ingediend.

Vanwege de openstelling van het Nationaal Energiebespaarfonds voor VvE’s is het beschikbare budget van € 35 mln. specifiek voor een regeling voor energiebesparing door VvE’s niet aangesproken.

De ondersteuning van lokale energiebesparingsinitiatieven door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten met gebruikmaking van Rijksmiddelen is – conform de begroting – in 2015 nader ingevuld.

De implementatie van de Europese richtlijn Energieprestatie van gebouwen (EPBD), waar de invoering van het energielabel voor gebouwen onderdeel van uitmaakt, is in 2015 afgerond.

D. Tabel Budgettaire gevolgen van beleid

Budgettaire gevolgen van beleid (bedragen x € 1.000)
   

2011

2012

2013

2014

Realisatie 2015

Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2015

Verschil 2015

Verplichtingen:

0

0

119.715

118.601

34.918

249.123

– 214.205

                 

Uitgaven:

0

0

38.102

90.136

49.839

101.623

– 51.784

                 

2.1

Energie en bouwkwaliteit

0

0

16.883

67.505

19.508

63.490

– 43.982

 

Subsidies

0

0

12.605

64.830

18.073

44.860

– 26.787

 

Beleidsprogramma Energiebesparing

0

0

631

4.825

12.869

8.200

4.669

 

Beleidsprogramma bouwregelgeving

0

0

1.592

1.306

3.320

600

2.720

 

Energiebesparing verhuurders

0

0

0

0

0

400

– 400

 

FES IAGO

0

0

0

0

975

0

975

 

Innovatieregelingen gebouwde omgeving

0

0

6.905

1.709

0

360

– 360

 

Revolverend fonds EGO

0

0

0

50.000

0

35.000

– 35.000

 

Tijdelijke regeling blok voor blok

0

0

50

80

302

300

2

 

Tijdelijke stimuleringsregeling energiebesparing

0

0

3.427

6.910

607

0

607

 

Opdrachten

0

0

3.550

2.675

1.435

18.630

– 17.195

 

Beleidsprogramma Energiebesparing

0

0

2.491

1.634

574

16.538

– 15.964

 

Beleidsprogramma bouwregelgeving

0

0

1.019

998

861

2.092

– 1.231

 

Innovatieregelingen gebouwde omgeving

0

0

40

43

0

0

0

 

Bijdragen aan baten-lastenagentschappen

0

0

728

0

0

0

0

 

Beleidsprogramma Energiebesparing(Agentschap RvO)

0

0

728

0

0

0

0

                 

2.2

Woningbouwproductie

0

0

15.177

18.880

27.448

8.920

18.528

 

Subsidies

0

0

360

340

515

200

315

 

Beleidsprogramma woningbouwproductie

0

0

360

340

515

200

315

 

Opdrachten

0

0

490

377

516

863

– 347

 

Beleidsprogramma woningbouwproductie

0

0

490

377

516

863

– 347

 

Bijdragen aan baten-lastenagentschappen

0

0

14.327

18.163

26.417

7.857

18.560

 

Beleidsprogramma woningbouwproductie (Agentschap RvO)

0

0

14.327

18.163

26.417

7.857

18.560

                 

2.3

Kwaliteit woonomgeving

0

0

6.042

3.551

2.530

13.813

– 11.283

 

Subsidies

0

0

2.543

2.650

1.901

0

1.901

 

Beleidsprogramma woonomgeving e.a.

0

0

2.533

2.650

1.901

0

1.901

 

Wijkverpleegkundigen

0

0

10

0

0

0

0

 

Opdrachten

0

0

1.425

776

629

13.813

– 13.184

 

Beleidsprogramma woonomgeving e.a.

0

0

1.425

758

616

3.813

– 3.197

 

Wijkverpleegkundigen

0

0

0

18

13

10.000

– 9.987

 

Bijdragen aan medeoverheden

0

0

2.074

125

0

0

0

 

Beleidsprogramma woonomgeving e.a.

0

0

2.074

125

0

0

0

                 

2.4

Revolverend Fonds Energiebesparing Verhuurders

0

0

0

200

353

15.400

– 15.047

 

Leningen

0

0

0

0

0

15.000

– 15.000

 

Revolverend Fonds Energiebesparing verhuurders

0

0

0

0

0

15.000

– 15.000

 

Bijdragen aan baten-lastenagentschappen

0

0

0

200

353

400

– 47

 

Uitvoeringskosten Revolverend Fonds Energiebesparing Verhuurders

0

0

0

200

353

400

– 47

                 

Ontvangsten:

0

0

2.056

305

116

91

25

E Toelichting op de financiële instrumenten

2.1 Energie en bouwkwaliteit

Subsidies

Beleidsprogramma Energiebesparing

In de eerste en tweede suppletoire begroting 2015 is binnen artikel 2.1 budget herschikt van opdrachten energiebesparing naar subsidies energiebesparing. Door deze herschikking vindt de verantwoording van de uitgaven plaats op het juiste instrument. Daarnaast is gemuteerd met name voor de ontwikkeling en uitrol van het energielabel voor woningen (artikel 2.2). Dekking van de kosten hiervoor vindt daarmee plaats binnen de voor dit doel beschikbare budgetten. Met name deze herschikkingen hebben per saldo geleid tot een overschrijding van het budget, vergeleken met de stand «oorspronkelijk vastgestelde begroting».

Zie verder de toelichting bij het onderdeel «Opdrachten».

Beleidsprogramma bouwregelgeving

Zoals toegelicht in de 1e suppletoire begroting 2015, heeft de implementatie van een wetsvoorstel dat het stelsel van kwaliteitsborging van het bouwen en de bouwkwaliteit verbetert, vertraging opgelopen. Derhalve zijn de kosten van implementatie doorgeschoven van 2014 naar 2015. Daarnaast heeft een technische herschikking (van «Opdrachten» naar «Subsidies») binnen het beleidsprogramma bouwregelgeving plaatsgevonden. Door middel van deze herschikking vindt de verantwoording van de uitgaven binnen dit programma plaats op het juiste instrument.

Zie verder de toelichting bij het onderdeel «Opdrachten».

Energiebesparing verhuurders

Op 1 september 2015 is de stimuleringsregeling energieprestatie huursector (STEP-regeling) van € 400 mln. voor investeringen van sociale verhuurders in energiebesparende maatregelen in verband met geconstateerde onregelmatigheden in de aanvragen aangepast op het punt van de administratieve eisen en de controlemogelijkheden; inhoudelijk is de regeling niet gewijzigd. Driekwart van de aanvragen is ingetrokken en per 31 december 2015 is ruim € 47 mln. aangevraagd, waarvan voor ruim € 30 mln. verleend is. In het eerste kwartaal van 2016 worden de aanpassingen in de regeling geëvalueerd.

Betaling van de verleende subsidies vindt plaats in 2018/2019.

Innovatieregelingen gebouwde omgeving

Met het oog op effectieve doorvertaling van de resultaten van het Innovatieprogramma Energiesprong naar de markt is de looptijd van het programma verlengd tot en met 2016.

Revolverend fonds EGO

Met de aanpassingen van het Nationaal Energiebespaarfonds, de vereenvoudiging van de aanvraagprocedure begin 2015 en de verzending van een voorlopig energielabel aan alle particuliere woningeigenaren zijn de resultaten van het fonds sterk verbeterd. Tot en met 31 december 2015 hebben ruim 3.600 particuliere woningeigenaren een lening uit het fonds aangevraagd voor in totaal ruim € 42 mln. en zijn bijna 1.900 aanvragen omgezet in een lening voor in totaal rond € 22 mln. Mede op basis van de aangenomen motie Ronnes (Kamerstukken II 2015–2016, 34 300 XVIII, nr. 12) wordt onderzoek verricht naar de oorzaken achter het huidige tempo van leningverstrekking en naar de mogelijkheden om het gebruik nog te vergroten. De in de eerste suppletoire begroting 2015 aan dit budget toegevoegde € 25 mln. als tweede tranche van de rijksbijdrage aan het fonds is in 2015 niet tot uitbetaling gekomen en is bij Slotwet doorgeschoven naar 2016.

Sinds de opening van het Nationaal Energiebespaarfonds voor VvE’s in juni 2015 hebben ook de eerste vijf VvE’s een lening aangevraagd. Het budget van € 35 mln, bestemd voor een regeling voor energiebesparing door verenigingen van eigenaars (VvE’s) is in 2015 niet aangesproken en wordt overgeboekt naar 2016. In het kader van de uitvoering van de motie De Vries c.s. (Kamerstukken II, 2015–2016, 34 300 XVIII, nr. 18) vindt besluitvorming over inzet van deze middelen plaats bij Voorjaarsnota 2016.

Opdrachten

Beleidsprogramma Energiebesparing

Begin 2015 is een voorlopig energielabel gezonden naar alle particuliere woningeigenaren die nog niet beschikten over een energielabel. Het voorlopige energielabel kan via een webtool omgezet worden in een definitief energielabel op basis van de herziene Europese richtlijn EPBD. Per 31 december 2015 hebben ruim 270.000 woningeigenaren een definitief energielabel laten registreren. De Inspectie Leefomgeving en Transport treedt sinds tweede helft 2015 handhavend op als er geen definitief energielabel aanwezig is bij verkoop. Eind 2015 is het, ter uitvoering van de aangenomen motie De Vries (Kamerstukken II, 2015–2016, 30 196, nr. 314), in de webtool mogelijk gemaakt dat de woningeigenaar eenvoudig een gecertificeerde energieadviseur kan benaderen om een maatwerkadvies te laten opstellen.

Zoals toegelicht in de eerste en tweede suppletoire begroting 2015 heeft een technische herschikking van budgetten plaatsgevonden, ondermeer ten behoeve van de jaaropdracht aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). De uitgaven aan RVO worden verantwoord en toegelicht op artikelonderdeel 2.2 (Bijdragen aan baten-lastenagentschappen).

Beleidsprogramma bouw-regelgeving

In 2015 is het Bouwbesluit tweemaal gewijzigd. Op 1 juli 2015 is het Bouwbesluit onder andere gewijzigd voor de woonfunctie voor particuliere eigenaren (deregulering) (Stb. 2015, 249). Op 13 november 2015 is het Bouwbesluit gewijzigd in het kader van de implementatie van de herziene Europese richtlijn energieprestatie gebouwen (Stb. 2015, 425). De Regeling Bouwbesluit is ook tweemaal gewijzigd. Op 1 juli 2015 voor wat betreft de aansturing van normen (Stcrt. 2015, 17338). Eind 2015 voor wat betreft het instellen van een onderzoeksplicht bij gevaarlijke galerijflats (Stcrt. 2015, 45221). In 2015 is daarnaast in het kader van de Omgevingswet gewerkt aan het Besluit Bouwwerken Leefomgeving. Een preconsultatie versie hiervan is 1 oktober 2015 voorgelegd aan de belangrijkste stakeholders (onder andere VNG, IPO, VNO-NCW).

Het bestaande stelsel van kwaliteitsverklaringen is herzien. Het stelsel toetst kwaliteitsverklaringen op bouwproducten en processen, waarin uitspraken staan over de prestaties van het product of proces in een bepaalde toepassing. In maart 2015 is een vernieuwde Tripartiete Overeenkomst gesloten tussen de Minister voor WenR, de Staatssecretaris van IenM, de Raad voor Accreditatie en de Stichting Bouwkwaliteit. Doel is om hiermee de kwaliteit van bouwproducten en processen te verhogen en procedures sneller te doorlopen.

In 2015 is via Stichting Bouwkwaliteit (SBK) aan de markt de opdracht gegeven ongeveer een derde van de Nederlandse beoordelingsrichtlijnen, die strijdig of discutabel zijn bevonden in relatie tot de Europese verordening bouwproducten, aan te passen. Voorts is gewerkt aan ondersteunende tools voor de markt voor beter begrip en implementatie van de CE-markering op bouwproducten. De energie die Nederland in het informeren van de bouwsector over deze regelgeving steekt, valt, samen met Denemarken en Zweden, positief op in de Europese Unie, zo blijkt uit een evaluatie van de Verordening bouwproducten in opdracht van de Europese Commissie.

In 2015 was ook de Helpdesk Bouwregelgeving operationeel. Doel is het geven van uitleg over interpretatie en toepassing van de bouwregelgeving. De Helpdesk was destijds primair opgezet voor professionele partijen in de bouwsector, maar in de praktijk blijkt dat ook veel burgers de dienstverlening van de helpdesk benutten.

In 2015 zijn 28 adviesaanvragen gedaan bij de Onafhankelijke adviescommissie praktijktoepassing brandveiligheidsvoorschriften. 13 daarvan hebben geleid tot adviezen. 12 aanvragen zijn afgewezen en 1 aanvraag is ingetrokken. Daarnaast zijn twee aanvragen gedaan die in 2016 zullen worden behandeld.

In lijn met de adviezen van de commissie-Dekker zijn de beleidsvoornemens voor een nieuw stelstel voor kwaliteitsborging voor het bouwen uitgewerkt. De belangrijkste doelen zijn verhoging van de bouwkwaliteit gedurende het hele traject van de bouw plus verbetering van de positie van de bouwconsument. Op 27 november 2013 is de Tweede Kamer over de beleidsvoornemens geïnformeerd (Kamerstukken II, 2013–2014, 32 757, nr. 91). In 2014 zijn de beleidsvoornemens nader uitgewerkt in een concept wetsvoorstel. In 2015 is het verslag over de binnengekomen reacties op de internetconsultatie gepubliceerd en vervolgens heeft de Raad van State op 30 juli 2015 advies over het wetsvoorstel uitgebracht. In opdracht van BZK heeft SIRA de veranderingen in de regeldruk als gevolg van het wetsvoorstel in kaart gebracht. Daarnaast is door het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) een actualisatie gemaakt van de in 2013 uitgevoerde maatschappelijke kosten en baten analyse.

De onderuitputting, vergeleken met de stand «Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2015», is het gevolg van een technische herschikking (van «Opdrachten» naar «Subsidies») binnen het beleidsprogramma bouwregelgeving. Door middel van deze herschikking vindt de verantwoording van de uitgaven binnen dit programma plaats op het juiste instrument.

2.2 Woningbouwproductie

Subsidies

Beleidsprogramma woningbouwproductie

Het aantal verleende bouwvergunningen voor koopwoningen in eigenbouw, als percentage van het totale aantal bouwvergunningen voor koopwoningen, bedroeg over heel 2015 19%. Ten opzichte van 2014 (18%) nam het aantal verleende vergunningen voor eigenbouw zowel procentueel als in absolute aantallen toe.

In 2015 heeft het Expertteam Eigenbouw aan 15 gemeenten advies verstrekt. Het Expertteam is in 2015 uitgebreid met 2 nieuwe experts. In 2015 is het team verder gegaan met de werkbezoeken aan provincies en samenwerkende regio’s. Er is opdracht verstrekt voor een onderzoek aangaande prijsvergelijking tussen seriematige bouw en zelfbouw en een bijdrage verstrekt voor een update van de externe website over eigenbouw (www.ICEB.nl).

Het Expertteam Transformatie ondersteunt gemeenten en andere partijen die aan de slag willen met het transformeren van leegstaand vastgoed naar woonruimte. In 2015 zijn in 23 gemeenten voor circa 30 panden/projecten inspirerende adviezen gegeven, die de projecten weer verder hebben geholpen. Onderzoek van CBS laat zien dat het aantal transformaties de laatste jaren sterk is toegenomen (Kamerstukken I, 2015–2016, 32 769). Dit is mede dankzij het feit dat de markt het transformeren steeds enthousiaster oppakt. Het expertteam heeft bijgedragen aan het uitdragen van kansen voor transformatie. Ook zijn er verschillende goede voorbeelden van transformatie van zorgvast in «reguliere woonruimte» voor ouderen (Kamerstukken II, 2014–2015, 32 847, nr. 182), maar ook voor starters, studenten en arbeidsmigranten in kaart gebracht.

De Tweede Kamer is in 2015 nader geïnformeerd over de resultaten van de twee genoemde expertteams (Kamerstukken II, 2015–2016, 32 847, nr. 201).

Per 1 januari 2015 is het Expertteam Versnellen van start gegaan, gericht op het (op aanvraag) ondersteunen van gemeenten en bouwbedrijven bij woningbouw en gebiedsontwikkeling («ontslakken» en «vlottrekken»). In 2015 zijn 20 vlottrek- en 15 ontslakadviezen gegeven. Het expertteam blijft tot aan de invoering van de Omgevingswet actief.

In februari 2015 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de betrokkenheid van het Rijk bij stedelijke vernieuwing; deze zal primair faciliterend en ondersteunend zijn (Kamerstukken II, 2014–2015, 30136, nr. 41).

De wetswijziging betreffende het verbeteren van het functioneren van VvE’s en het stimuleren van verduurzaming door VvE’s is in december 2015 behandeld in de ministerraad en ligt voor advies bij de Raad van State. Planning is dat het wetsvoorstel na advies van de Raad van State in het voor de zomer van 2016 aan de Tweede Kamer kan worden aangeboden.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 660, nr. 17) is opgenomen dat de programmering van de verstedelijking wordt overgelaten aan provincies en gemeenten. Vanwege de grote kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwopgave in de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad is het Rijk alleen in deze regio’s actief betrokken bij realisatie van deze opgave. Door een aantal overheidsmaatregelen is in het gebied rond Sloterdijk (Noordvleugel) de ontwikkeling mogelijk gemaakt van circa 10.000 woningen. Door de regio wordt de komende periode de regionale bouwplancapaciteit geactualiseerd.

In de Zuidvleugel is in 2015 de eerste fase van het MIRT-onderzoek «Stimuleren Stedelijke Wonen in de Zuidelijke Randstad» afgerond. Aanleiding voor dit onderzoek is de teruggang in de binnenstedelijke woningbouwproductie in deze regio, terwijl de trek naar de stad juist toeneemt. Het onderzoek heeft ten doel na te gaan waaraan dit ligt en welke maatregelen er mogelijk zijn om de productie te stimuleren. De eerste fase heeft een aantal adviezen opgeleverd. Bestuurlijk is afgesproken de onderzoeksresultaten de komende periode te beproeven en de resultaten ervan te bespreken in het bestuurlijk overleg MIRT 2016. Het onderzoek wordt gezien als een voorbeeldproject in het kader van de vernieuwing van het MIRT, omdat het tot stand komt door een proces van onderop met meer dan 100 betrokken (regionale) partijen. Rijk en regio/provincie faciliteren het onderzoek.

In het kader van de Omgevingswet wordt ook aandacht gegeven aan «zelfrealisatie», herziening van de onteigeningswet, de Wet voorkeursrecht gemeenten, het komen tot een vrijwillig instrument voor stedelijke herverkaveling en organische gebiedsontwikkeling. Deze onderwerpen raken nauw aan het beleidsprogramma woningproductie. Het beleidsstandpunt over deze onderwerpen en bijbehorende onderzoeken zijn, mede namens de Minister voor Wonen en Rijksdienst, in november 2015 door de Minister van Infrastructuur en Milieu aan de Tweede Kamer gezonden met de brief over de visie van het kabinet op het grondbeleid (Kamerstukken II, 2015–2016, 27 581, nr. 53). Eerder, in februari 2015 is de rapportage over de financiële positie bij de gemeentelijke grondbedrijven (Kamerstukken II, 2014–2015, 27581, nr. 51) aan de Tweede Kamer gezonden, die liet zien dat gemeenten naar verwachting nog een verlies zullen moeten nemen op hun grondposities (ceteris paribus).

Opdrachten

Beleidsprogramma woningbouwproductie

Zie de toelichting bij subsidies.

Bijdragen aan baten-lastenagentschappen

Beleidsprogramma woningbouw productie

De op dit instrument opgenomen middelen zijn bestemd voor de activiteiten die de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) in opdracht van het Ministerie van BZK uitvoert op het gebied van energiebesparing in de gebouwde omgeving, woningbouw en kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Zoals toegelicht bij de eerste en tweede suppletoire begroting 2015 zijn hiertoe middelen overgeheveld van artikel 1 en artikelonderdelen 2.1 en 2.3. Onder dit programma vallen onder meer de ondersteuning van de implementatie van Europese richtlijnen, de uitvoering van maatregelen uit het Energieakkoord voor duurzame groei, de ondersteuning van de expertteams particulier opdrachtgeverschap en transformatie, de uitvoering van de BEW-regeling en van het programma bevolkingsdaling.

2.3 Kwaliteit woonomgeving

Subsidies

Beleidsprogramma woonomgeving

Binnen het beleidsprogramma woonomgeving heeft gedurende het jaar 2015 een herschikking plaatsgevonden van opdrachten naar subsidies om de uitgaven op het juiste instrument te verantwoorden.

In 2015 is subsidie verstrekt aan:

  • Het Landelijke Samenwerkingsverband Actieve bewoners (LSA) voor het bevorderen van bewonersparticipatie en om te experimenteren met het opzetten van wijkondernemingen in verschillende gemeenten. Deze ondernemingen voor en door bewoners richten zich op dienstverlening in de wijk of de regio.

  • De Landelijke Vereniging van Kleine Kernen (LVKK). Hieruit zijn onder meer het Plattelandsparlement bekostigd, evenals projecten gericht op het stimuleren van burger- en dorpsinitiatieven op het terrein van zorg en duurzaamheid.

Daarnaast zijn er ondermeer subsidies verstrekt aan de Stichting Society impact, stichting Huiswerk, Stichting voor je buurt, gemeente Rotterdam en Provincie Zeeland.

Opdrachten

Beleidsprogramma woonomgeving

Binnen het beleidsprogramma woonomgeving heeft gedurende het jaar 2015 een herschikking plaatsgevonden van opdrachten naar subsidies om de uitgaven op het juiste instrument te verantwoorden. Tevens is in de eerste suppletoire begroting 2015 een structurele verlaging van het budget voor dit beleidsprogramma verwerkt.

Het budget is in 2015 besteed aan opdrachten binnen het kader van het beleidsprogramma Woonomgeving aan de thema’s:

Aanpak overlast

In samenwerking met de VNG is voor de opzet van een kennis- en leertraject over bestaand en nieuw wettelijk instrumentarium om overlast tegen te gaan.

Daarnaast zijn de mogelijkheden voor een wijziging van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Wbmgp) in 2015 bezien, waardoor gemeenten woningzoekenden voor vestiging kunnen screenen op overlastgevend en crimineel gedrag. Om gemeenten te ondersteunen bij de aanpak van ondermijnende criminaliteit in de wijken is de leerkring gebiedsgerichte integrale aanpak van ondermijnende criminaliteit voortgezet en uitgebreid van 4 naar 11 steden. Samen met SZW (ESS) en VenJ (NCTV) is een leerkring opgestart voor gemeenten die meer kennis willen ontwikkelen met betrekking tot de integrale aanpak van polarisatie en (jihadistische) radicalisering. Hier hebben circa 30 gemeenten aan deel genomen.

Het Ministerie van BZK is in 2015 partner in het Nationaal Programma Rotterdam Zuid (NPRZ) dat zich richt op wonen, werk en scholing. Het Rijk ondersteunt het NPRZ vanwege de grootschalige problematiek en ambities op fysiek en sociaal terrein en ondersteunt onder andere door het aanpassen van wet- en regelgeving.

Huisvesting aandachtsgroepen

Vanuit het Rijk is ook in 2015 kennis en expertise landelijk gedeeld en zijn knelpunten in wet- en regelgeving aangepakt en opgelost. Op het terrein van de huisvesting van studenten wordt uitvoering gegeven aan de doelstellingen van het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting (LAS 2011–2016).

In 2015 is een voortgangsrapportage van het kennis- en experimentenprogramma Langer Thuis naar de TK gestuurd als bijlage bij de voortgangsrapportage <Transitieagenda Langer Zelfstandig wonen. >(https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2015/05/28/voortgangsrapportage-van-het-experimentenprogramma-langer-thuis)

Platform31 voert samen met Movisie en het Aedes/ Actiz kenniscentrum Wonen en Zorg het kennis- en experimentenprogramma Langer thuis uit.

Vanuit het programma Flexwonen en de Nationale Verklaring ondersteunt het Ministerie van BZK gemeenten, werkgevers en huisvesters bij de totstandkoming van meer en betere huisvesting in negen regio’s voor arbeidsmigranten. Doordat er voor arbeidsmigranten een groot tekort is aan tijdelijke huisvesting, leven zij vaak onder omstandigheden die niet aan wet- en regelgeving voldoen.

Leefbaarheid in de woonomgeving

In 2015 zijn experimenten die de positie van de burgers versterken voortgezet. Onder meer door ruimte te bieden aan maatschappelijke initiatieven die de leefbaarheid vergroten en meer maatschappelijk rendement op leefbaarheid te bereiken en door gemeenten, maatschappelijke organisaties en initiatiefnemers te ondersteunen en knellende wet- en regelgeving aan te pakken en op te lossen.

Ook is er geëxperimenteerd met Budgetmonitoring en Buurtrechten, die burgers juridisch een positie geeft. Het Convenant met de filantropische sector wordt voortgezet en er wordt gezocht naar nieuwe financieringswijzen zoals Social Impact Bonds.

Programma Bevolkingsdaling

In 2015 is na overleg met de Kamer voor vijf jaar een indeling van krimp- en anticipeerregio’s vastgesteld, waarbij Noordoost-Fryslân is toegevoegd aan de krimpregio’s. Tevens is besloten tot een decentralisatie-uitkering bevolkingsdaling gemeentefonds in plaats van de krimpmaatstaf, die voor de periode van 2016–2020 via centrumgemeenten aan krimpregio’s wordt verstrekt.

Het Ministerie van BZK heeft in 2015 intensief overleg gehad met de krimp- en anticipeerregio’s over hun wensen voor de Samenwerkingsagenda met het Rijk en hun eigen ambities bij het opstellen van regionale programma’s. De resultaten hiervan worden opgenomen in een Actieplan Bevolkingsdaling, dat in 2016 naar de Tweede Kamer zal worden gezonden.

Wijkverpleegkundigen

In de eerste suppletoire begroting 2015 is het budget overgeboekt naar het Gemeentefonds ten behoeve van «Gezond in de stad» (GIDS-gelden)

2.4 Revolverend Fonds Energiebesparing Verhuurders

Leningen

Het gebruik van het Fonds Energiebesparing Huursector met een rijksbijdrage van € 75 mln. (inclusief meerjarige uitvoeringskosten) voor zeer ambitieuze energiezuinige renovatie van bestaande huurwoningen is nog beperkt, met name door de nog beperkte beschikbaarheid van projecten die voor deze financiering in aanmerking komen. Op 1 september 2015 is het fonds in verband met geconstateerde onregelmatigheden in de aanvragen aangepast op het punt van de administratieve eisen en de controlemogelijkheden; inhoudelijk is het fonds niet gewijzigd. Na 1 september 2015 is het grootste deel van de aanvragen voor een totaalbedrag van € 10 mln. ingetrokken. Naar verwachting zullen corporaties na de invoering van de energieprestatievergoeding meer investeren in nul-op-de-meter renovaties met gebruikmaking van het fonds.

Inclusief de in de eerste suppletoire begroting verwerkte mutatie was voor dit fonds in 2015 in totaal € 72,8 mln.beschikbaar. Dit budget is in 2015 niet tot uitbetaling gekomen en is bij Slotwet doorgeschoven naar 2016.

Bijdragen aan baten-lastenagentschappen

Uitvoeringskosten Revolverend Fonds Energiebesparing Verhuurders

De meerjarige uitvoeringskosten binnen het geheel van de beschikbare middelen voor dit fonds worden ingezet in het kader van de uitvoering door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). De uitvoeringskosten worden doorberekend in de rente-opslag bij de te verstrekken leningen en daardoor, afhankelijk van het verloop van het fonds, op termijn «terugverdiend» binnen de beleidsmiddelen.

Artikel 3. Kwaliteit Rijksdienst

A Algemene doelstelling

Een goed presterende rijksoverheid op het gebied van bedrijfsvoering en het bevorderen van de kwaliteit van het management van de Rijksdienst.

B Rol en verantwoordelijkheid

Voor een optimale beleidsvoorbereiding en -uitvoering moet de interne beheersing en sturing van de bedrijfsprocessen in rijksbreed verband op orde zijn. Deze bedrijfsprocessen moeten naast dienstbaar aan het beleid, ook effectief en doelmatig zijn. Daarvoor zijn heldere kaders nodig. De Minister voor Wonen en Rijksdienst regisseert, in samenwerking met de andere Ministeries, de totstandkoming van deze kaders en brengt daarin meer samenhang, met als doel een beter bestuurbare en meer efficiënte bedrijfsvoering binnen de Rijksdienst.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst is verantwoordelijk voor de primaire arbeidsvoorwaarden van het Rijk. Daarnaast is de Minister eerstverantwoordelijke voor het rijksbrede beleid van de rijksbrede kaders op de terreinen: personeel, ICT, organisatie, huisvesting, inkoop, facilitaire dienstverlening en beveiliging. Binnen die kaders zijn de afzonderlijke Ministeries zelf verantwoordelijk voor hun bedrijfsvoering.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst maakt werk van een kostenbewuste, dienstverlenende en slagvaardige overheid. De Minister toetst de intensiveringen op deze uitgaven om zo invulling te geven aan zijn verantwoordelijkheid voor beheersing hiervan.

Bureau ABD ondersteunt de departementen bij de kabinetsopdracht om in 2017 ten minste 30% vrouwen vertegenwoordigd te hebben binnen de ABD. Daarnaast verleent het bureau diensten aan nieuwe doelgroepen, zoals publiekrechtelijke ZBO’s en gemeenten (G4) en wordt verder vormgegeven aan de structurele uitwisseling met het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Ook verzorgt Bureau ABD enkele HR-diensten aan de kabinetsleden, waaronder de salarisadministratie.

Bovendien is de Minister voor Wonen en Rijksdienst werkgever voor de circa 70 managers op het hoogste niveau, daar waar het gaat om benoeming, arbeidsvoorwaarden en ontslag.

C Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar grotendeels conform de verwachtingen zoals vermeld in de begroting en de op 22 mei 2013 aan de Tweede Kamer aangeboden Hervormingsagenda Rijksdienst (Kamerstukken II, 31 490 nr. 119). In het beleidsverslag zijn de belangrijkste aktiviteiten in 2015 uit de Hervormingsagenda Rijksdienst opgenomen.

De uitgaven op dit artikel zijn hoger dan oorspronkelijk geraamd vanwege een incidentele bijdragen aan het agentschap UBR in de vorm van een aanvulling op het negatieve Eigen Vermogen ultomo 2014 en een bijdrage in het kader van het Lage Lonenschalenbeleid. Daarnaast wordt gedurende het begrotingsjaar de budgettaire raming van dit begrotingsartikel aangepast als gevolg van bijdragen van andere departementen.

D. Tabel Budgettaire gevolgen van beleid

Budgettaire gevolgen van beleid (bedragen x € 1.000)
   

2011

2012

2013

2014

Realisatie

2015

Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2015

Verschil 2015

Verplichtingen:

0

0

18.880

32.104

28.862

18.333

10.529

                 

Uitgaven:

0

0

20.959

30.006

29.318

18.333

10.985

                 

3.1

Kwaliteit Rijksdienst

0

0

20.959

30.006

29.318

18.333

10.985

 

Subsidies

0

0

3.698

3.641

3.680

3.400

280

 

Fysieke Werkomgeving Rijk

0

0

298

241

180

0

180

 

Subsidie A&O-fonds

0

0

3.400

3.400

3.400

3.400

0

 

Subsidie Qiy

0

0

0

0

100

0

100

 

Opdrachten

0

0

9.108

8.015

11.556

8.920

2.636

 

Bedrijfsvoering Rijk

0

0

9.108

8.015

11.556

8.920

2.636

 

Bijdragen aan baten-lastenagentschappen

0

0

8.153

18.350

14.012

6.013

7.999

 

Arbeidsmarkt Communicatie

0

0

5.653

6.293

6.013

6.013

0

 

Baten-lastenagentschap UBR

0

0

0

0

2.750

0

2.750

 

Bedrijfsvoering Rijk

0

0

0

0

699

0

699

 

Doc-Direkt

0

0

0

5.257

0

0

0

 

Eigenaarsbijdrage

0

0

2.500

6.800

4.550

0

4.550

 

Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken

0

0

0

0

70

0

70

 

Bedrijfsvoering Rijk

0

0

0

0

70

0

70

                 

Ontvangsten:

0

0

828

8.207

1.334

0

1.334

E Toelichting op de financiële instrumenten

3.1 Kwaliteit Rijksdienst

Subsidies

Fysieke Werkomgeving Rijk

De Minister voor Wonen en Rijksdienst heeft in 2015 een subsidie verstrekt aan het kennisinstituut Center voor People and Buildings voor Fysieke werkomgeving Rijk. De Fysieke Werkomgeving Rijk (FWR) is een concept voor een werkomgeving voor rijksambtenaren dat flexibel, tijd- en plaatsonafhankelijk (samen-)werken mogelijk maakt. De subsidie heeft de generieke ontwikkeling van toepasbare kennis in het domein van de kantoorhuisvesting tot doel.

Subsidie A&O-fonds

Het A+O Fonds Rijk heeft in 2015 een subsidie ontvangen die onderdeel is van de Cao-afspraken. Het bestuur dat bestaat uit Sociale Partners heeft in 2015 o.a. ingezet op instroom en behoud van arbeidsbeperkten en op instrumenten voor de medewerker ter ondersteuning van zijn duurzame inzetbaarheid. Er zijn drie zogenaamde Summerschools georganiseerd, waar ca. 300 medewerkers de kans kregen kennis te maken met het aanbod dat vanuit het A+O fonds. Ook is er een leergang voor managementondersteuners ontwikkeld die vanuit de BelastingdienstAcademie rijksbreed wordt aangeboden.

Subsidie Qiy

De Minister voor Wonen en Rijksdienst heeft in 2015 een subsidie verstrekt aan Qiy Foundation ten behoeve van een verdere uitwerking van het Qiy concept voor gegevensdeling op basis van open standaarden, waarmee burgers en bedrijven de regie (terug-)krijgen over hun gegevens in het digitale domein. In 2015 is de eerste uitwerking opgeleverd.

Opdrachten

Bedrijfsvoering Rijk

Om de kwaliteit van de Rijksdienst te verbeteren is in 2015 op het terrein van organisatie en personeel verder gewerkt aan het realiseren van in-, door- en uitstroom van rijksambtenaren. Zo heeft de Minister voor Wonen en Rijksdienst het beleid gericht op mobiliteit en flexibele inzet van personeel bij het Rijk in 2015 een nieuwe impuls gegeven. De plannen hiervoor zijn in november 2015 aan de Tweede Kamer gestuurd en worden inmiddels (zoveel mogelijk in interdepartementale samenwerking) ten uitvoer gebracht. Over de voortgang wordt jaarlijks in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering gerapporteerd.

Op 2 oktober 2015 is een nieuwe CAO Rijk tot stand gekomen op basis van de Loonruimteovereenkomst publieke sector 2015–2016, met een looptijd tot ultimo 2016. Naast een inkomensverbetering bevat de nieuwe CAO afspraken over het verlengen van het van werk-naar-werk-beleid tot ultimo 2016, zodat er gelegenheid is hierover uiterlijk 1 oktober 2016 meer structurele afspraken te maken. Daarnaast is in de nieuwe CAO afgesproken om te komen tot een agenda strategisch personeelsbeleid Rijk 2025 met als doel om zonder taboes alle gewenste onderwerpen aan de orde te stellen. Hieruit voortvloeiend kunnen dan bij de volgende CAO vernieuwende afspraken gemaakt worden die passen bij een wendbare en kwalitatief hoogstaande rijksdienst die recht doen aan de professionele medewerkers en hun duurzame inzetbaarheid.

Eind januari 2015 werd de reactie van het kabinet op het Eindrapport van de Tijdelijke commissie ICT-projecten aan de Tweede Kamer aangeboden. De kabinetsreactie (Kamerstukken II 33 326, nr. 13) bevat een groot aantal maatregelen om de beheersing van ICT-projecten en de informatievoorziening aan de Kamer te verbeteren. De eerste rapportage over de uitvoering daarvan is de Kamer bij brief d.d. 10 juli 2015 (Kamerstukken II 26 643, nr. 365) aangeboden. Een belangrijk onderdeel van de kabinetsreactie betreft de inrichting van het Bureau ICT-toetsing (BIT). In 2015 is een toetskader voor het BIT vastgesteld, is de Toetsingsraad BIT ingesteld en heeft het BIT, in een pilotperiode, drie adviezen uitgebracht. Ook het ICT-dashboard is aangepast; het dashboard bevat nu alle projecten met een ICT-component van meer dan € 5 miljoen. De departementale CIO’s zijn inmiddels lid van de bestuursraad van hun Ministerie. Verder is op het gebied van personeel nu de uitbreiding van I-Interim Rijk in uitvoering alsook de opbouw van een ICT-rijkstraineeprogramma. Daarnaast is in 2015 ook verder gewerkt aan de afronding van de ambities uit de I-strategie Rijk (Kamerstukken II, 26 643, nr. 216) zoals gemeld in de bovengenoemde kabinetsreactie.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst heeft de implementatie van de Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst (BIR) door de departementen intensief gevolgd en gestimuleerd. Het onderwerp stond hoog op de agenda en in samenwerking met de CIO’s, de Auditdienst Rijk (ADR) en de Algemene Rekenkamer is aan de Ministeries het model aangeleverd voor de In Control Verklaring (ICV) over 2015 op de BIR implementatie. In deze ICV staan de risico’s voor de kritieke systemen centraal, alsook de wijze hoe hierop gestuurd wordt vanuit het departement.

Het 4e en laatste (rijks)overheidsdatacenter, ODC Haaglanden, is begin 2015 opgeleverd. Er zijn nu 4 ODC’s operationeel. De migraties van 64 oude datacenters naar de vier nieuwe ODC’s van het Rijk is in volle gang. Ultimo 2015 zijn er 28 datacenters gemigreerd naar één van de vier ODC’s. Om de interconnectiviteit van de ODC’s te realiseren, wordt elke ODC aangesloten op het NAFIN, het beveiligd glasvezelnetwerk van Defensie. Zodoende wordt een samenhangende Datacentervoorziening gerealiseerd die de basis vormt voor de Rijkscloud. Twee van de vier ODC’s zijn in 2015 op NAFIN aagesloten. Het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) gaat inhuizen bij ODC Noord en is daarmee het eerste ZBO dat aansluit op de de Datacentervoorziening van de rijksoverheid met gebruikmaking van de herziening van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.

Op het gebied van inkoop streeft het Rijk met een compacte inkooporganisatie naar professioneel en verantwoord inkopen. 2015 stond geheel in het teken van het doorontwikkelen van een effectieve en efficiënte inkoopdienstverlening voor de gebruikers bij de departementen. Op basis van haalbaarheidstudies voor de nieuwe inkoopcategorieën is besloten om uiteindelijk voor 32 inkoopcategorieën daadwerkelijk rijksbreed categoriemanagement te gaan voeren. De rijksoverheid toetst doorlopend haar integriteitsmanagement. Uit een in begin 2015 door de Auditdienst Rijk (ADR) uitgevoerd onderzoek blijkt dat in beginsel het huidige stelsel van rijkswaarborgen in de praktijk werkt en de randvoorwaarden voor integer inkopen aanwezig zijn. Het onderzoek maakte duidelijk dat er voldoende waarborgen (regels) zijn, maar dat er ook enkele kwetsbaarheden zijn. In 2015 is gestart met het verbeteren van de toepassing, de effectiviteit en de communicatie over de regels. Dit om niet-integer gedrag bij inkoop zoveel mogelijk tegen te gaan.

Daarnaast maken milieucriteria, sociale voorwaarden en social return onderdeel uit van de rijksbrede inkooppraktijk. In september 2015 is het samen met EZ, SZW, BZ en IenM opgestelde plan van aanpak maatschappelijk verantwoord inkopen naar de Tweede Kamer gestuurd.

De masterplannen kantoorhuisvesting zijn in 2015 geactualiseerd en geven een meerjarig beeld van de ontwikkeling van de vraag naar huisvesting bij de Rijksdienst. Dat beeld is aangevuld met de meerjarige vraagontwikkeling bij andere sectoren binnen het Rijk, zoals Defensie, Politie en gevangeniswezen. Begin 2016 wordt de Kamer over dat beeld geïnformeerd.

De rijksbrede kengetallen over de bedrijfsvoering staan vermeld in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk.

Bijdragen aan baten-lastenagentschappen

Arbeidsmarkt Communicatie

Het Expertisecentrum Organisatie & Personeel (EC O&P) van Uitvoeringsorganisatie Bedrijfsvoering Rijk voert de rijksbrede arbeidsmarktcommunicatie uit. Daarnaast verzorgt EC O&P het functioneel beheer van de carrièresites overheid (CSO platform) en de regie over het technisch- en applicatiebeheer.

Bijdrage UBR: Voor de uitvoering van het Lage Lonenschalenbeleid heeft het agentschap Uitvoeringsbedrijf Bedrijfsvoering Rijk (UBR) een bijdrage van € 2,7 mln. van BZK ontvangen.

Eigenaarsbijdrage UBR: Dit betreft een budgettaire aanvulling in 2015 op het negatieve Eigen Vermogen van UBR ultimo 2014.

Artikel 6 Uitvoering rijksvastgoedbeleid

A Algemene doelstelling

Uitvoering geven aan rijksvastgoedbeleid door:

  • het verzorgen van de rijkshuisvesting van Hoge Colleges van Staat, het Ministerie van Algemene Zaken en het Koninklijk Huis, het beheren van monumenten die, naar hun aard, niet geschikt zijn voor rijkshuisvesting en het uitvoeren van het rijkshuisvestingsbeleid.

  • het realiseren van een optimaal financieel resultaat bij het verwerven, beheren, ontwikkelen en vervreemden van materiële activa (onroerend goed) van/voor het Rijk voor de realisatie van rijksdoelstellingen.

B Rol en verantwoordelijkheid

De Minister voor Wonen en Rijksdienst is op basis van het Besluit Rijksgebouwendienst 1999 (KB), als opdrachtgever en uitvoerder verantwoordelijk voor:

  • de huisvesting van de Hoge Colleges van Staat en het Ministerie van Algemene Zaken.

  • de huisvesting van het Koninklijk Huis, voor zover vallend onder de verantwoordelijkheid van de Staat.

  • het beheer en onderhoud van de monumenten die aan de Rijksgebouwendienst zijn toevertrouwd en die naar hun aard niet geschikt zijn voor de huisvesting van rijksdiensten.

  • de doelmatige uitvoeringspraktijk van de rijkshuisvesting binnen de wettelijke en afgesproken kaders.

Daarnaast is de Minister voor Wonen en Rijksdienst als uitvoerder op het terrein van rijksvastgoed verantwoordelijk voor:

  • het (privaatrechtelijk) beheer van onroerende zaken die aan de Staat toebehoren dan wel zijn toevertrouwd, een en ander voor zover de verantwoordelijkheid voor dat beheer niet bij of krachtens de wet bij een of meer andere Ministers is gelegd.

  • de coördinatie van de samenwerking en afstemming tussen de diensten die onderdeel vormen van het rijksvastgoedstelsel, zowel in de regio als landelijk (regiefunctie). Ter bevordering van de samenwerking en afstemming tussen de diensten fungeert de Raad voor Vastgoed rijksoverheid (RVR). Ter bevordering van de samenwerking en afstemming tussen de departementen ten aanzien van rijksvastgoed fungeert de Interdepartementale Commissie Rijksvastgoed (ICRV). De Minister draagt zorg voor de ondersteuning van de RVR en de ICRV en is verantwoordelijk voor de totstandkoming van de rijks(brede) vastgoedportefeuillestrategie, die de ministerraad jaarlijks vaststelt.

  • de vertegenwoordiging namens het Rijk bij gebiedsontwikkelingsprojecten waarbij meervoudige rijksdoelstellingen aanwezig zijn. Ook hierbij wordt gestreefd naar een optimale inzet van (overtollige) rijksactiva en/of financiële bijdragen van het Rijk.

Verantwoordelijkheden overtollig vastgoed

De Minister voor Wonen en Rijksdienst verzorgt de ingebruikgeving en vervreemding van (overtollige) onroerende zaken van andere Ministeries. Voor zover er op basis van de huidige begrotingsregels van het kabinet sprake is van een generieke middelenafspraak met een Minister, wordt de opbrengst uit ingebruikgeving en/of vervreemding door de betreffende Minister begroot en verantwoord op de eigen begroting.

Met ingang van 1 juli 2014 neemt het Rijksvastgoed- en Ontwikkelingsbedrijf overtollig vastgoed van andere departementen over tegen betaling vooraf. De (netto-)opbrengst uit verkoop van dit vastgoed aan derden wordt begroot en verantwoord in de agentschapsbegroting en agentschapsjaarrekening. Vastgoed dat voor 1 juli 2014 overtollig is gesteld, wordt nog volledig begroot en verantwoord door de betreffende Minister.

C Beleidsconclusies

De voorliggende verantwoording betreft de Rijksgebouwendienst en het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf. De Dienst Vastgoed Defensie (DVD), de Rijksgebouwendienst, het Rijksvastgoed- en Ontwikkelingsbedrijf en de directie Rijksvastgoed zijn in 2014 samengegaan in het Rijksvastgoedbedrijf. De ministeriële verantwoordelijkheid voor de DVD is bij koninklijk besluit op 1 januari 2015 overgeheveld van het Ministerie van Defensie naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

De Hoge Colleges van Staat, het Ministerie van Algemene Zaken en de Koning hebben gezamenlijk de beschikking over ca. 260.000 m2 bruto vloeroppervlak, waarop onderhoudswerkzaamheden zijn uitgevoerd.

Aan diverse monumenten zijn instandhoudingswerkzaamheden en terreinonderhoud uitgevoerd. Het ging daarbij in 2015 onder andere om de Vesting Naarden, de Onze Lieve Vrouwekerk in Veere, Huis Doorn, Muiderslot en Kasteel Loevestein.

Met een brief van 11 november 2011 heeft de Minister van BZK de Kamer o.a. gemeld het beleid ten aanzien van monumenten zonder huisvestingsfunctie in bezit van de Rijksgebouwendienst te harmoniseren met dat van andere rijksdiensten en te bezien of andere vormen van beheer en exploitatie mogelijk zijn. Een belangrijke mijlpaal van dit gewijzigde beleid is de vervreemding in 2015 van een pakket monumenten aan de Nationale Monumentenorganisatie (NMo). Hiervoor is aan de NMo een instandhoudingsbijdrage verstrekt.

De doelstelling om in 2015 de maatregelen in het kader van tranche 2 (objecten met een publieksfunctie, zoals musea en gerechtsgebouwen) en tranche 3 (objecten met een (rijks)kantoorfunctie) voor FCIB (het Functioneel Controleren, Inregelen en Beproeven van klimaatinstallaties) af te ronden, is vrijwel geheel gerealiseerd.

Met FCIB worden klimaatinstallaties in gebouwen zodanig ingeregeld, dat een optimaal thermisch comfort wordt bereikt bij een minimale verstoring van het bedrijfsproces en een zo laag mogelijk energiegebruik.

De regeling voor opdrachtgeversubsidie Leerlingbouwplaatsen is geëvalueerd. Op basis daarvan is de regeling per 1/1/2016 niet gecontinueerd.

Het Rijksvastgoedbedrijf vertaalt rijksbeleid in uitvoeringskaders voor de eigen dienst en adviseert over uitvoerbaarheid van (voorgenomen) beleid aan verschillende beleidsonderdelen (IenM, DG Wonen en Bouwen etc.) en draagt daarmee bij aan aanscherping van die kaders. Onderwerpen die het afgelopen jaar hebben gespeeld betroffen bijvoorbeeld: leegstand van kantoren, kwaliteitsborging, normalisatie en regeldruk, duurzaam hout, energiebesparing en verantwoording daarover aan de EU, duurzaam inkopen3 en concepten van de Omgevingswet met nieuwe bouwregelgeving.

De uitvoering van het (privaatrechtelijk) beheer van onroerende zaken die aan de Staat toebehoren dan wel zijn toevertrouwd, een en ander voor zover de verantwoordelijkheid voor dat beheer niet bij of krachtens de wet bij een of meer andere Ministers is gelegd, is conform verwachtingen gerealiseerd en heeft meer gekost dan begroot.

Het Rijksvastgoedbedrijf heeft in 2015 155 transacties afgehandeld; 56 hiervan betroffen gebouwen en/of complexen. Hierbij is ruim 350 ha grond verkocht. De totale opbrengst bedroeg ruim € 118 mln.

D. Tabel Budgettaire gevolgen van beleid

Budgettaire gevolgen van beleid (bedragen x € 1.000)
   

2011

2012

2013

2014

Realisatie 2015

Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2015

Verschil 2015

Verplichtingen:

0

0

0

163.108

221.781

147.690

74.091

                 

Uitgaven:

0

0

0

162.415

220.862

147.690

73.172

                 

6.1

Een doelmatige uitvoeringspraktijk van de Rijkshuisvesting

0

0

0

59.416

118.385

56.611

61.774

 

Bijdragen aan baten-lastenagentschappen

0

0

0

59.416

118.385

56.611

61.774

 

Bijdrage aan Rgd voor huisv Koninklijk Huis, HoCoSta's en AZ

0

0

0

38.798

36.507

37.761

– 1.254

 

waarvan: paleizen

       

15.149

   
 

Bijdrage aan Rgd voor monumenten

0

0

0

11.328

73.224

10.196

63.028

 

Bijdrage aan Rgd voor rijkshuisvesting

0

0

0

9.290

8.654

8.654

0

                 

6.2

Beheer materiele activa

0

0

0

102.999

102.477

91.079

11.398

 

Opdrachten

0

0

0

14.682

17.316

11.179

6.137

 

Beheer en plankosten

0

0

0

14.682

17.316

11.179

6.137

 

Bekostiging

0

0

0

64.233

63.726

59.585

4.141

 

Zakelijke lasten

0

0

0

64.233

63.726

59.585

4.141

 

Bijdragen aan baten-lastenagentschappen

0

0

0

24.084

21.435

20.315

1.120

 

Bijdrage RVOB

0

0

0

24.084

21.435

20.315

1.120

                 

Ontvangsten:

0

0

0

148.547

161.904

120.241

41.663

E. Toelichting op de financiële instrumenten

6.1 een doelmatige uitvoeringspraktijk van de Rijkshuisvesting

Bijdragen aan baten-lastenagentschappen

Bijdragen aan de Rgd voor huisvesting Koninklijk Huis, HoCoSta’s en AZ

Het betreft hier de kosten huisvesting van de Koning, van de Hoge Colleges van Staat en het Ministerie van Algemene Zaken. De onderschrijding wordt met name veroorzaakt doordat enkele kleinere werkzaamheden later dan verwacht zijn afgerond of financieel afgewikkeld. Zo zal een laatste afrekening van de kosten van de openstelling van de Oranjezaal in 2016 plaatsvinden.

Specifieke toelichting huisvesting Koninklijk Huis.

In juni 2015 heeft het kabinet naar aanleiding van de evaluatie van de begroting van de Koning besloten om de uitgaven die worden gedaan voor de Koning uitgebreider toe te lichten.

Hieronder volgt een nadere toelichting. Bij het jaarverslag van de Koning (I) is een extra-comptabele bijlage opgenomen waarin deze uitgaven ook worden gepresenteerd.

In 2015 is voor de bijdrage aan de Rgd voor huisvesting Koninklijk Huis, Hoge Colleges van Staat en het Ministerie van Algemene Zaken € 36,5 mln. gerealiseerd, hiervan is 15,1 mln. voor de paleizen.

Aan de Koning zijn Paleis Huis ten Bosch, het Koninklijk Paleis te Amsterdam en Paleis Noordeinde ter beschikking gesteld.

In 2015 heeft Wonen en Rijksdienst € 15,1 mln. aan het Rijksvastgoedbedrijf vergoed voor gebruiksvergoeding en kleinere (onderhoud)projecten voor de paleizen. De € 15,1 mln. voor de paleizen bestaat uit een aantal componenten.

  • Ten eerste de zogenaamde «1-opslag» van ca. € 50/m2 BVO (bruto vloer oppervlak). Deze opslag is een vergoeding voor belastingen, onderhoud en apparaatskosten RVB. De 1-opslag bedraagt ca. € 4 mln.

  • Ten tweede rente en afschrijving. Dit betreft de investeringen die vanaf 2010 via de leenfaciliteit zijn gefinancierd en zijn geactiveerd op de balans van het RVB. Hiervan is circa € 4 mln. rente en ca. € 5 mln. afschrijvingen.

  • Het restant (ca. € 2 mln.) zijn betalingen van WenR aan het RVB voor investeringen op basis van wet- en regelgeving (o.a. brandveiligheid), kosten voor kleinere aanpassingen en kosten voor de tijdelijke openstelling van de Oranjezaal in Paleis Huis ten Bosch. Een laatste afrekening van de kosten van deze openstelling zal in 2016 plaatsvinden.

Bijdrage aan de Rgd voor monumenten

De bijdrage betreft de kosten van monumenten met een erfgoedfunctie, maar zonder huisvestingsfunctie, zoals monument Paleis Soestdijk. De overschrijding wordt veroorzaakt door de bijdrage die aan de Nationale Monumentenorganisatie is betaald voor de instandhouding van aan haar overgedragen monumenten.

Prestatie-indicator

Basiswaarde

Peildatum

Streefwaarde

Periode

Realisatie

Gebruiksgraad monumenten

95%

2009

95%

2015

98%

Bron: BZK/RgdB administraties

De gebruiksgraad op 31 december 2015 van de monumenten met een erfgoedfunctie (maar zonder rijkshuisvestingsfunctie) is 98% (was 98% ultimo 2014). De gebruiksgraad is het aantal m2’s bruto vloeroppervlak (bvo) per object dat in gebruik is in verhouding tot het totaal aantal m2’s bvo. Een deel van de monumenten is naar hun aard niet geschikt voor gebruik, zoals gedenknaalden of grafmonumenten. Deze zijn buiten de berekening gehouden. Een belangrijk deel van deze monumenten is inmiddels overgedragen aan de Nationale Monumentenorganisatie.

Bijdrage aan de Rgd voor rijkshuisvesting

De begroting is middels bevoorschotting geheel gerealiseerd. Een overschot of tekort wordt in 2016 afgerekend.

6.2 Beheer materiële activa

Opdrachten

Beheer- en plankosten

Beheer- en plankosten betreffen kosten voor onderhoud aan en beheer van onroerende zaken, zoals taxatiekosten, energiekosten, bewakingskosten en transitiekosten.

De begroting is bij 1e suppletoire begroting met € 1 mln. verhoogd en bij 2e suppletoire met € 2,5 mln. Het budget is sinds de 2e suppletoire met nog eens € 2 mln. overschreden. Dit is evenals vorig jaar een gevolg van de slechte vastgoedmarkt waardoor objecten gemiddeld langer in bezit blijven. Daarnaast draagt de vluchtelingenopvang bij aan de hogere kosten.

Bekostiging

Zakelijk lasten

Het gaat hier om de betaling van, door gemeenten en waterschappen opgelegde, belastingen en heffingen op onroerende zaken in eigendom bij de Staat. Het betreft met name onroerende-zaakbelasting (ca. 80%) en waterschaps- en rioolheffingen (ca. 20%).

De hogere uitgaven voor zakelijke lasten zijn een gevolg van onvoldoende budgetten bij de instelling van de centrale loketfunctie bij RVOB. Daarnaast zijn eerdere tariefverhogingen van de waterschapslasten niet gecompenseerd door hogere budgetten.

Bijdragen aan baten-lastenagentschappen

Bijdrage RVOB

Het betreft de bijdrage aan het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf voor de uitvoering van het (privaatrechtelijk) beheer van onroerende zaken die de Staat toebehoren en het vertegenwoordigen van het Rijk bij bepaalde gebiedsontwikkelingsprojecten. De uitvoering van het (privaatrechtelijk) beheer houdt hoofdzakelijk in: het verwerven, beheren, ontwikkelen en vervreemden van onroerende zaken. De raming van de ontwerpbegroting is bij 1e suppletoire begroting verhoogd met middelen die op een centrale BZK-begrotingspost waren opgenomen voor de (voormalige) directie Rijksvastgoed.

Ontvangsten

De ontvangsten zijn onder te verdelen in de volgende categorieën:

Zakelijke lasten

Het merendeel van de ontvangsten betreft de vergoeding die het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf ontvangt vanuit de gebruiksvergoeding in het rijkshuisvestingsstelsel voor het door hem betaalde eigenarendeel van de onroerendezaakbelasting. Daarnaast gaat het om terugbetalingen door de huurders van door het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf betaalde gebruikerslasten.

Ingebruikgevingen

Het gaat hierbij om de ingebruikgeving (verhuring) van de onroerende zaken van de Staat voor zover er voor de opbrengst uit ingebruikgeving geen middelenafspraak bestaat. Dit leidt tot inkomsten uit verpachting, huur, huurrechten benzinestations langs rijkswegen en verhuur jachtgenot. De hogere ontvangsten zijn mede een gevolg van extra verhuuropbrengsten van objecten die door Defensie in materieel beheer zijn overgedragen en door het COA in gebruik zijn genomen.

Vervreemding

Het betreft de vervreemding van de onroerende zaken van de Staat, voor zover voor de opbrengst uit vervreemding geen middelenafspraak bestaat. Dit leidt tot inkomsten uit vervreemding van met name agrarische onroerende zaken en van overige onroerende zaken.

Verkoop bodemmaterialen

Hieronder vallen de ontvangsten uit de verkoop van bodemmaterialen, zoals zand.

Veiling huurrechten benzinestations

Het betreft de ontvangsten uit de veiling van huurrechten van benzinestations langs rijkswegen.

3. BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF

Inleiding

In de bedrijfsvoeringsparagraaf wordt ingegaan op de aandachtspunten en relevante verbeteringen in de bedrijfsvoering in het verslagjaar 2015. De bedrijfsvoeringsparagraaf heeft het karakter van een uitzonderingsrapportage. Voor de algemene en BZK brede onderwerpen wordt verwezen naar de bedrijfsvoeringparagraaf van het jaarverslag van hoofdstuk VII (BZK). In deze bedrijfsvoeringsparagraaf komen de verplichte elementen en specifieke onderwerpen voor hoofdstuk XVIII (W&R) aan de orde, te weten de rechtmatigheid en de totstandkoming van de beleidsinformatie.

• Rechtmatigheid

Naleving wet- en regelgeving huurtoeslag

De betalingen voor de huurtoeslag worden door de Minister voor Wonen en Rijksdienst verantwoord op beleidsartikel 01 Woningmarkt van het begrotingshoofdstuk XVIII Wonen en Rijksdienst. De Rijksbegrotingsvoorschriften schrijven voor dat, indien bij statistische steekproeven de meest waarschijnlijke en/of maximale fout of onzekerheid de tolerantiegrens overschrijdt, in de bedrijfsvoeringparagraaf de meest waarschijnlijke fout of onzekerheid wordt gerapporteerd. Voor de toeslagregelingen geldt een tolerantiegrens van 3%, behalve voor de huurtoeslag vanwege de geringe omvang van het desbetreffende begrotingshoofdstuk. Voor de huurtoeslag geldt voor 2015 een tolerantiegrens van 1,19%. Op basis van de maximale fout wordt de – verhoudingsgewijze zeer lage – tolerantiegrens ad € 49,4 miljoen voor de uitbetaalde voorschotten met € 19,5 mln. overschreden. De meest waarschijnlijke fout voor de uitbetaalde voorschotten bedraagt € 42,4 mln. (1%) en onderschrijdt met € 7,0 mln. de tolerantiegrens.

Baten-lastenagentschappen

De tolerantiegrens van de verantwoordingsstaat van de baten-lastenagentschappen bedraagt € 21 mln. Het totaalbedrag aan onrechtmatigheden bedraagt € 37,7 mln. Dit betreft met name onrechtmatig aangegane verplichtingen bij aanbestedingen.

Onzekerheden objectieve keuze leveranciers

Artikel 1.4 van de Aanbestedingswet (AW) stelt dat aanbestedende diensten bij meervoudig en enkelvoudig onderhandse aanbestedingen (onder de Europese drempel) de ondernemers die zij uitnodigen op basis van objectieve criteria kiezen. Bovendien moeten zij op verzoek van een ondernemer de motivering van die keuze verstrekken. Voor het verantwoordingsjaar 2015 bestond onduidelijkheid over de vraag of en zo ja welke documentatievereisten werden gesteld aan deze keuze.

Voor het verantwoordingsjaar 2015 heeft de Algemene Rekenkamer aangekondigd dat in afwachting van nadere kaders voor het controlejaar 2015 de motivering van de objectieve leverancierskeuze voor alle inkopen tussen de nul en € 33.000,– niet in het rechtmatigheidsoordeel wordt betrokken. Bevindingen op dit punt bij inkopen boven deze grens kunnen leiden tot onzekerheden in de inkoopstroom.

Dit heeft tot gevolg dat € 177,5 mln. aan inkopen bij baten-lastenagentschappen die vallen onder het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onzeker zijn. Bij de baten-lastenagentschappen die vallen onder Wonen en Rijksdienst is een bedrag van € 177,5 mln. onzeker. De rapporteringstolerantie voor onzekerheden van € 63 mln. wordt hiermee overschreden.

Voor 2016 en volgende jaren wordt een nader kader opgesteld dat kan rekenen op draagvlak bij alle betrokken partijen (regelgevers, kaderstellers, uitvoerders en controleurs).

• Totstandkoming beleidsinformatie

Totstandkoming niet financiële beleidsinformatie

In het Samenvattend Auditrapport 2014 heeft de Auditdienst Rijk (ADR) benoemd dat het totstandkomingsproces van de niet-financiële informatie op hoofdlijnen was beschreven en niet geactualiseerd naar de actuele situatie en dat de totstandkoming van de kwalitatieve uitspraken in de beleidstekst beperkt reconstrueerbaar is omdat eenduidige omschrijvingen en kwaliteitsafspraken soms ontbreken. In de bestuurlijke reactie hebben de Ministers gemeld voornemens te zijn tijdig de aanschrijving voor het jaarverslag 2015 alsook de specifieke werkinstructie voor de niet-financiële informatie geheel te actualiseren. Hier is met de aanschrijving van het jaarverslag 2015, het geactualiseerde handboek jaarverslag waar nu NFI in is opgenomen en de actualisatie van de werkinstructie NFI invulling aan gegeven.

BZK heeft nog twee maatregelen genomen om de totstandkoming en kwaliteit van de niet-financiële informatie in het jaarverslag van 2015 verder te verbeteren. Er wordt een standaard controleprogramma voor de bijlagen bij het jaarverslag voor de totstandkoming van de niet-financiële informatie gebruikt en er zijn afspraken over de structuur en inhoud van het dossier vastgelegd in de werkinstructie NFI.

De beschreven maatregelen hebben ertoe geleid dat de niet-financiële informatie in de meeste gevallen deugdelijk, ordelijk en controleerbaar tot stand is gekomen. Bij één kwantitatieve uitspraak in de beleidstekst is de totstandkoming beperkt reconstrueerbaar. BZK zal in 2016 de werkwijze NFI evalueren en indien nodig wordt de werkinstructie/het controleprogramma aangepast.

Beleidsdoorlichtingen

In 2015 is de «Beleidsdoorlichting artikel 1 Woningmarkt Begroting Wonen en Rijksdienst», aan de Tweede Kamer aangeboden. Met een inhoudelijke kabinetsreactie wordt gewacht op de afronding van het IBO Sociale huur dat uiterlijk in juni 2016 wordt afgerond. Er zal dan een integrale kabinetsreactie komen op de beleidsdoorlichting en het IBO sociale huur. In 2015 is tevens de beleidsdoorlichting Arbeidsmarktcommunicatie Rijk (onderdeel van beleidsartikel 3), de beleidsdoorlichting Energie en Bouwkwaliteit (beleidsartikel 2.1) en de beleidsdoorlichting van het Programma Bevolkingsdaling (beleidsartikel 2.3) in de Tweede Kamer behandeld. In het beleidsverslag wordt nader ingegaan op de in 2015 afgeronde beleidsdoorlichtingen. Eventuele beleidsmatige consequenties lopen mee in het traject van de ontwerpbegroting 2017.

De beleidsdoorlichting die betrekking hebben op hoofdstuk VII zijn opgenomen in de bedrijfsvoeringsparagraaf van dat hoofdstuk.

• Financieel- en materieelbeheer

Voor het financieel- en materieelbeer wordt u verwezen naar de bedrijfsvoeringsparagraaf van het Ministerie van BZK (VII).

• Overige aspecten van de bedrijfsvoering

Voor de overige aspecten van de bedrijfsvoering wordt u verwezen naar de bedrijfsvoeringsparagraaf van het Ministerie van BZK (VII).

C. JAARREKENING 2015

1. DE DEPARTEMENTALE VERANTWOORDINGSSTAAT

Departementale verantwoordingsstaat 2015 van Wonen en Rijksdienst (XVIII) (Bedragen x € 1.000)
     

-1-

   

-2-

 

3=(2–1)

Art.

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

   

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

 

Totaal

3.792.551

3.603.059

621.448

4.245.300

4.265.693

973.735

452.749

662.634

352.287

                     
 

Beleidsartikelen

                 

1

Woningmarkt

3.377.405

3.335.413

501.116

3.959.739

3.965.674

810.381

582.334

630.261

309.265

2

Woonomgeving en bouw

249.123

101.623

91

34.918

49.839

116

– 214.205

– 51.784

25

3

Kwaliteit Rijksdienst

18.333

18.333

0

28.862

29.318

1.334

10.529

10.985

1.334

6

Uitvoering Rijksvastgoedbeleid

147.690

147.690

120.241

221.781

220.862

161.904

74.091

73.172

41.663

2. DE SAMENVATTENDE VERANTWOORDINGSSTAAT BATEN-LASTENAGENTSCHAPPEN

Samenvattende verantwoordingsstaat 2015 inzake baten-lastenagentschappen van Wonen en Rijksdienst (XVIII)
(Bedragen x € 1.000)

Naam

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

(4)

Baten-lastenagentschap

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2014

Logius

       

Totale baten

104.132

145.963

41.831

115.767

Totale lasten

104.132

144.330

40.198

116.910

Saldo van baten en lasten

0

1.633

1.633

– 1.143

         

Totale kapitaalontvangsten

6.000

1.350

– 4.650

 

Totale kapitaaluitgaven

9.000

2.802

– 6.198

 
         

P-Direkt

       

Totale baten

71.533

76.427

4.894

70.327

Totale lasten

71.533

77.120

5.587

73.876

Saldo van baten en lasten

0

– 693

– 693

– 3.549

         

Totale kapitaalontvangsten

11.000

0

– 11.000

 

Totale kapitaaluitgaven

24.650

16.982

– 7.668

 
         

Uitvoeringorganisatie Bedrijfsvoering Rijk

       

Totale baten

113.977

135.998

22.021

129.859

Totale lasten

113.977

136.767

22.790

140.260

Saldo van baten en lasten

0

– 769

– 769

– 10.401

         

Totale kapitaalontvangsten

2.000

5.840

3.840

 

Totale kapitaaluitgaven

3.100

2.331

– 769

 
         

FMHaaglanden

       

Totale baten

114.863

124.695

9.832

114.625

Totale lasten

114.863

117.009

2.146

116.658

Saldo van baten en lasten

0

7.686

7.686

– 2.033

         

Totale kapitaalontvangsten

12.500

11.604

– 896

 

Totale kapitaaluitgaven

17.413

17.250

– 163

 
         

SSC ICT

       

Totale baten

178.000

221.495

43.495

185.989

Totale lasten

178.000

226.200

48.200

186.933

Saldo van baten en lasten

0

– 4.705

– 4.705

– 944

         

Totale kapitaalontvangsten

30.000

35.503

5.503

 

Totale kapitaaluitgaven

58.000

56.933

– 1.067

 
         

Rijksgebouwendienst

       

Totale baten

1.260.440

1.219.543

– 40.897

1.333.948

Totale lasten

1.226.198

1.204.796

– 21.402

1.252.286

Saldo van baten en lasten

34.242

14.747

– 19.495

81.662

         

Totale kapitaalontvangsten

474.000

260.211

– 213.789

 

Totale kapitaaluitgaven

872.223

563.652

– 308.571

 
         

Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf

       

Totale baten

34.030

26.749

– 7.281

25.592

Totale lasten

33.860

23.829

– 10.031

22.933

Saldo van baten en lasten

170

2.920

2.750

2.659

         

Totale kapitaalontvangsten

87.824

20.398

– 67.426

 

Totale kapitaaluitgaven

88.256

23.102

– 65.154

 
     

0

 

Dienst Vastgoed Defensie

       

Totale baten

0

194.382

194.382

Totale lasten

0

198.513

198.513

Saldo van baten en lasten

0

– 4.131

– 4.131

 
         

Totale kapitaalontvangsten

12.564

0

– 12.564

 

Totale kapitaaluitgaven

16.702

0

– 16.702

 
         

Dienst van de Huurcommissie

       

Totale baten

11.642

15.274

3.632

15.488

Totale lasten

11.642

15.247

3.605

16.597

Saldo van baten en lasten

0

27

27

– 1.109

         

Totale kapitaalontvangsten

0

0

0

 

Totale kapitaaluitgaven

1.716

696

– 1.020

 
         

3. JAARVERANTWOORDING BATEN-LASTENAGENTSCHAPPEN PER 31 DECEMBER 2015

3.1 Logius

Inleiding

Logius is als onderdeel van het directoraat-generaal Organisatie en Bedrijfsvoering Rijk (DGOBR), de regieorganisatie die samen met klanten, partners en leveranciers de e-overheid groot maakt. Dit doet Logius door te zorgen voor overheidsbrede, samenhangende ICT-producten. Hierbij gaat het om digitale dienstverlening aan burgers, aan bedrijven en tussen overheden. Logius stimuleert organisaties met een publieke taak om onze producten breed toe te passen en is verantwoordelijk voor het beheer en de verbetering van onze producten en diensten. Zo is Logius de drijvende kracht achter de digitale overheid. De missie van Logius luidt: «Logius, de dienst digitale overheid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, biedt publieke dienstverleners een samenhangende ICT-infrastructuur, zodat burgers en bedrijven betrouwbaar, snel, groen en gemakkelijk elektronisch zaken met hen kunnen doen».

Speerpunten 2015

In 2015 was binnen Logius standaardisatie en hergebruik van functionele bouwstenen een belangrijke doelstelling. Door de gezamenlijke, bouwsteengewijze aanpak van infrastructuur, platformen en bijbehorende keteninformatiediensten kan Logius zijn strategische doelstellingen eenvoudiger bereiken. Dit is momenteel gedeeltelijk gerealiseerd ten aanzien van de vooral harde ICT producten en diensten zoals gebouwen (datacenter), storage, netwerk en servers. De voordelen ervan zijn groot (zoals het delen van het gebouw, hardware, verbindingen en het kunnen realiseren van beveiligingsmaatregelen binnen één gestandaardiseerd platform i.p.v. diverse platformen). Ten aanzien van Managed Services is een waardeketen analyse uitgevoerd, waarbij is gekeken waar het huidige zwaarte punt in de value chain map ligt. Managed Services levert een standaard fundament onder de specifieke toepassingen van de afnemers waaronder de diverse voorzieningen van Logius die behoren tot de Generieke Digitale Infrastructuur (GDI).

Consequente toepassing van verdere inzet van Logius bouwstenen zoals o.a. Keten Informatie Services en Managed Services hebben ertoe geleid dat in steeds grotere mate diensten en infrastructuur breed inzetbaar zijn voor de gehele Logius-portfolio en er in gezamenlijkheid wordt verworven, geleverd en gebruikt. Hiermee beweegt de GDI zich van een productgerichte benadering naar een dienstverleningsgerichte benadering. Naarmate meer partijen aansluiten op de GDI verschuift de vraag zich steeds meer van «sluit mij aan op dit product» naar «richt een werkende informatieketen in». Standard Business Reporting is hierin een voorloper. De ingezette modulaire aanpak stelt Logius ook in staat om dergelijke ontwikkelingen geleidelijk vorm te geven waardoor verstoringen van de dienstverlening worden geminimaliseerd. Een goed voorbeeld hiervan is dat de – door de vergaande standaardisatie van virtuele infrastructuur – migratie naar het Overheids Datacenter (ODC) Amsterdam nu vrijwel onzichtbaar en volledig beheerst kan gebeuren. Daartoe behoort de in 2015 heringerichte 24x7 dienstverlening inclusief de calamiteitenorganisatie voor het afhandelen van storingen en incidenten. Voor de overige voorzieningen geldt dienstverlening tijdens kantooruren.

Ontwikkelingen gebruik voorzieningen

Het gebruik van de GDI en de overige voorzieningen van Logius neemt jaarlijks fors toe. Door dit succes neemt de omzet jaarlijks ook fors toe. In 2015 is de omzet ad € 146 mln. met 27% gegroeid ten opzichte van de omzet 2014 ad € 115 mln. De voorzieningen die hieraan hebben bijgedragen zijn onder andere DigiD en DigiD Machtigen, Standard Business Reporting (SBR) en MijnOverheid met de Berichtenbox. Met hun persoonlijke DigiD kunnen burgers inloggen op websites van de overheid en van private organisaties met een publieke taak (pensioenfondsen, zorgverzekeraars). In 2015 zijn er voor DigiD 12,6 mln. gebruikers, 206 mln. authenticaties en 551 aangesloten dienstverleners. Het aantal geregistreerde gebruikers van MijnOverheid is in 2015 gegroeid van 1,4 mln. naar 2,8 mln. Daarbij zijn er circa 44 mln. berichten afgeleverd, zijnde een stijging van 61% ten opzichte van 2014. De informatiestromen die via SBR kunnen worden verstuurd zijn in 2015 fors gegroeid. De nieuwe berichtenstromen met de belastingdienst zijn de loonaangiften, erfbelasting, M-biljet, toeslagen via SBR aanvragen/wijzigingen, Mini One Stop Shop, de vooraf ingevulde aangifte. Verder zullen alle onderwijsinstellingen in het primair en voortgezet onderwijs hun jaarcijfers over 2015 aanleveren met SBR.

De producten en diensten van Logius leveren een door de klant meetbare bijdrage aan hun positieve businesscase; de bijdrage kan zowel kwantitatief als kwalitatief zijn. In 2015 heeft de Belastingdienst de wet EBV ingevoerd waardoor in verschillende stappen de blauwe enveloppe op termijn wordt vervangen door berichten in de Berichtenbox. Daarnaast heeft het steeds meer gebruik maken van voorzieningen (bijv. meer aansluitingen en meer authenticaties) van Logius geleid tot verdere verlaging van de kosten per eenheid van de voorzieningen.

Bedrijfsvoering en efficiëntie

De groei van de omzet gaat tegelijkertijd gepaard met een groei van de formatie. In 2015 is de formatie door verambtelijking met 30 fte gegroeid naar 224 fte. Dit maakt het mogelijk om werkzaamheden efficiënter uit te voeren. Door de toename aan werkzaamheden is toch extra externe inhuur noodzakelijk gebleken. Per saldo heeft dit beperkt geleid tot meer productieve uren tegen lagere personele kosten.

Het beleid van Logius in 2015 was erop gericht om op efficiënte en effectieve wijze haar taken uit te voeren, waarbij producten en diensten tegen de zo laag mogelijke kosten worden geleverd. Daarbij is het streven om kostenbesparingen zo door te voeren zonder verlies van kwaliteit of zelfs met meer kwaliteit. In 2015 heeft Logius de verschillende instrumenten en methodieken die daarbij behulpzaam zijn zoals Standaardisatie, uitbesteding, verambtelijking, benchmarking, Lean Six Sigma en het INK-managementmodel verbeterd en verder verankerd in de planning en control processen van Logius.

In 2015 zijn de organisatiebrede grondslagen toegepast voor om de nieuwe Logius dienstenportfolio Europees aan te besteden. Hierin zijn componenten opgenomen die het mogelijk maken dat voor de middellange termijn in contracten en uitvragen een bijdrage wordt geleverd aan doelmatigheidsverbetering en kostenefficiëntie.

Staat van baten en lasten van het baten-lastenagentschap Logius

Staat van baten en lasten van de baten-lastenagentschap Logius (bijdragen x € 1.000)
 

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

(4)

Omschrijving

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie 2014

Baten

       

Omzet moederdepartement

32.291

88.599

56.308

58.071

Omzet overige departementen

64.069

51.249

– 12.820

51.829

Omzet derden

7.772

5.778

– 1.994

5.039

Rentebaten

43

43

 

Vrijval voorzieningen

0

Bijzondere baten

294

294

828

Totaal baten

104.132

145.963

41.831

115.767

         

Lasten

       

Apparaatskosten

101.057

143.099

42.042

115.654

– Personele kosten

34.359

50.870

16.511

40.997

Waarvan eigen personeel

19.684

17.380

– 2.304

16.202

Waarvan externe inhuur

14.675

31.778

17.103

24.795

Waarvan overige personele kosten

1.712

1.712

 

– Materiële kosten

66.698

92.229

25.531

74.657

Waarvan apparaat ICT

3.000

3.152

152

44.018

Waarvan bijdrage aan SSO's

559

559

3.009

Waarvan overige materiele kosten

63.698

89.077

25.379

Afschrijvingskosten

3.000

1.229

– 1.771

1.251

– Immaterieel

   

– Materieel

3.000

1.229

– 1.771

1.251

Rentelasten

75

2

– 73

5

Overige lasten

 

– Dotaties voorzieningen

   

– Bijzondere lasten

   

Totaal lasten

104.132

144.330

40.198

116.910

Saldo van baten en lasten

1.633

1.633

– 1.143

Toelichting

Omzet moederdepartement, overige departementen en derden

Logius beheert GDI-voorzieningen die noodzakelijk zijn om de continuïteit van de huidige overheidsdienstverlening en de afgesproken kabinetsambities te realiseren. In verband met een scheefgroei tussen de benodigde en beschikbare middelen voor deze GDI-voorzieningen zijn extra middelen beschikbaar gesteld en via de (beleids)opdrachtgevers aan Logius verstrekt. Het dekkingsvoorstel van de GDI-claim zorgt voor een verschuiving van de bijdragen van de diverse partijen. Er zijn hogere bijdragen van het moederdepartement en overige departementen en lagere bijdragen van derden. Verder hebben er verschuivingen plaatsgevonden van het beleidsopdrachtgeverschap voor diverse voorzieningen tussen moederdepartement en overige departementen waardoor ook de bijbehorende budgetten tussen de departementen zijn verschoven. Als laatste is er sprake van intensiever gebruik en meer klanten die gebruik maken van de Logius producten en diensten. In het totaal zijn door de GDI-claim de bijdragen van het moederdepartement verhoogd met € 56,3 mln., de bijdragen overige departementen verlaagd met € 12,8 mln. en de bijdragen derden verlaagd met € 2,0 mln.

De omzet betreft onder andere voor de voorzieningen DigiD en DigiD Machtingen € 31,2 mln, MijnOverheid inclusief de berichtenbox € 23,5 mln, Standard Business Reporting € 22,3 mln, Digipoort € 14,4 mln, Stelselvoorzieningen € 11,6 mln, Maritiem Single Window € 6,9 mln, DigiInkoop € 4,9 mln, Haagsche Ring € 4,7 mln, EBF-BVV € 4,3 mln en eID € 4,1 mln.

Bijzondere baten

De bijzondere baten betreft het verschil in voorafgaande journaalposten van voorgaande jaren.

Personele kosten

Tot de personele kosten zijn gerekend de lonen en salarissen van eigen personeel en de kosten van inhuur voor de capaciteit die vereist is voor het kunnen uitvoeren van alle geplande activiteiten. De forse stijging van de orderportefeuille leidt ook tot een forse stijging van de personele kosten, met name de externe inhuur. De extra orders die Logius gedurende het jaar ontvangt van de beleidsopdrachtgevers, zijn niet gepland en bestaan voor een groot deel uit capaciteitskosten. Dit leidt meer externe inhuur. Daarnaast is de geplande uitbreiding van de formatie later geformaliseerd dan verwacht. Hierdoor zijn de kosten eigen personeel lager dan begroot. Ten opzichte van de ontwerpbegroting zijn de totale personeelskosten met € 16,5 mln. toegenomen.

Materiële kosten

De materiële kosten zijn toegenomen door de toename in de orderportefeuille.

Afschrijvingen en rentelasten

Geplande investeringskosten zijn door opdrachtgevers in een keer voldaan. Hierdoor zijn de kosten niet geactiveerd en is er geen gebruik gemaakt van de leenfaciliteit. Uiteindelijk leidt dit tot lagere afschrijvings- en rentelasten dan begroot.

Resultaat

Het incidentele resultaat is ontstaan door de niet voorziene omzetstijging als gevolg van de verdeelsleutel uit het voorjaar 2015 voor de GDI-tekorten en de toename werkzaamheden. Hierdoor nemen de kosten voor overhead niet evenredig toe met de uitbreiding van de werkzaamheden. Het resultaat wordt ten gunste van het Eigen vermogen gebracht.

Balans per 31 december 2015

Balans per 31 december 2015
Bedragen x € 1.000
 

Balans 2015

Balans 2014

Activa

   

Immateriële activa

0

0

Materiële activa

3.594

3.447

– grond en gebouwen

7

19

– installaties en inventarissen

11

17

– overige materiële vaste activa

3.576

3.411

Voorraden

0

0

Debiteuren

4.462

2.294

Nog te ontvangen

4.469

6.573

Liquide middelen

56.540

43.841

Totaal activa

69.065

56.155

     

Passiva

   

Eigen Vermogen

4.774

3.141

– exploitatiereserve

3.141

4.284

– onverdeeld resultaat

1.633

– 1.143

Voorzieningen

0

0

Leningen bij het MvF

2.714

2.987

Crediteuren

9.682

8.769

Nog te betalen

51.895

41.258

Totaal passiva

69.065

56.155

Toelichting

Materiële activa

De materiële vaste activa heeft betrekking op specifieke hard- en software ten behoeve van MijnOverheid Berichtenbox, Opschaling MijnOverheid en Migratie Digipoort OTP.

Debiteuren

De debiteuren betreffen alle openstaande verkoopfacturen per 31 december 2015 die betrekking hebben op geleverde prestaties in 2015. Het gaat grotendeels om facturen aan opdrachtgevers over het laatste kwartaal 2015.

Nog te ontvangen

De nog te ontvangen bedragen bestaan uit nog te ontvangen gelden voor detacheringen, projecten en openstaande voorschotten voor 2016 en nog te factureren omzet voor projecten € 1,9 mln. Dit laatste betreft werkzaamheden die zijn uitgevoerd in 2015 maar nog moeten worden afgerekend met opdrachtgevers.

Liquide middelen

De stijging van de liquide middelen ten opzichte van de beginbalans wordt veroorzaakt de stijging van de nog te betalen bedragen. Zie verder de toelichtingen bij de post nog te betalen en het kasstroomoverzicht.

Eigen vermogen

Het eigen vermogen blijft na het toevoegen van het resultaat 2015, onder de toegestane maximumomvang van 5% van de gemiddelde jaaromzet, berekend over de gemiddelde omzet over de laatste drie jaar.

Leningen bij het Ministerie van Financiën

In 2015 is een nieuwe leningdeel opgenomen ten behoeve van de financiering van de migratie Digipoort OTP. De lening dient ter financiering voor de in 2016 in de balans op te nemen activa. Dit is afhankelijk van het gereed komen van de migratie. In 2015 zijn geen vervroegde aflossingen gedaan. De aflossingen op de leningen voor 2015 bedragen € 1,4 mln. De aflossingen voor 2016 zijn als kortlopende schuld opgenomen onder de post «nog te betalen».

Crediteuren

De crediteuren betreffen alle nog niet betaalde inkoopfacturen per 31 december 2015.

Nog te betalen

De post nog te betalen bestaat onder andere uit nog te ontvangen facturen van bedrijven ad € 14,3 mln. die betrekking hebben op werkzaamheden, die hoofdzakelijk in het laatste kwartaal van 2015 zijn uitgevoerd. Daarnaast is er sprake van vooruit gefactureerde bedragen ad € 14,0 mln. aan beleidsopdrachtgevers, voor werkzaamheden die in het eerste kwartaal 2016 worden uitgevoerd. Verder is er sprake van vooruit gefactureerde voorschotten projecten ad € 20,4 mln. die enerzijds voorschotten betreffen van werkzaamheden die doorlopen in het eerste kwartaal 2016 en anderzijds teveel ontvangen voorschotten die nog moeten worden afgerekend met de opdrachtgevers. Het kortlopende deel van de leningen Ministerie van Financiën ad € 1,6 mln, zijnde de aflossingen 2016, is onder deze post opgenomen. De overige posten ad € 1,6 mln. bestaan onder andere uit de reservering voor eindejaarsuitkering, vakantiedagen en vakantietoeslag opgenomen.

Kasstroomoverzicht over 2015

Kasstroomoverzicht per 31 december 2015
Bedragen x € 1.000
   

Oorspronkelijk vastgestelde begroting (1)

Realisatie (2)

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting (3)=(2)-(1)

1.

Rekening-courant RHB 1 januari 2015

50.000

43.841

– 6.159

Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)

0

14.151

14.151

Totaal uitgaven operationele kasstroom (–/–)

0

0

0

2.

Totaal operationele kasstroom

3.000

14.151

11.151

Totaal investeringen (–/–)

– 6.000

– 1.375

4.625

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

0

0

0

3.

Totaal investeringskasstroom

– 6.000

– 1.375

4.625

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–)

0

0

0

Eenmalige storting door het moederdepartement (+)

0

0

0

Aflossingen op leningen (–/–)

– 3.000

– 1.427

1.573

Beroep op leenfaciliteit (+)

6.000

1.350

– 4.650

4.

Totaal financieringskasstroom

3.000

– 77

– 3.077

5.

Rekening-courant RHB 31 december 2015 (=1+2+3+4)

50.000

56.540

6.540

Toelichting

De kasstroom uit operationele activiteiten hebben betrekking op de dagelijkse bedrijfsvoering en is hoger dan begroot. Dit wordt veroorzaakt door het resultaat € 1,6 mln., de afschrijvingen € 1,2 mln., een afname van de kortlopende vorderingen € 0,064 mln. en een toename van de kortlopende schulden € 11,4 mln. De investeringskasstroom is lager dan verwacht. De kasstroom uit financieringsactiviteiten betreft een aflossing op de langlopende lening bij het Ministerie van Financiën € 1,4 mln. en een beroep op de leenfaciliteit € 1,4 mln.

Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2015

Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2015

Omschrijving generiek deel

Realisatie

Vastgestelde begroting

 

2012

2013

2014

2015

2015

Kostprijzen per product (groep)

73

65

64

63

22

Tarieven/uur

100

96

95

94

96,2

FTE-totaal (excl. externe inhuur)

136

166

194

224

194

Saldo van baten en lasten (%)

5,7%

2,0%

– 1,0%

3,9%

0,0%

Klanttevredenheid (KTO)

7

7

7

7

Specifiek deel ICT diensten

         

Omzet per productgroep (in %)

         

*Beheer & exploitatie

51%

53%

76%

85%

79%

*In beheername trajecten

1%

3%

3%

1%

0%

*Doorontwikkeling

8%

5%

18%

10%

21%

*Stimulering gebruik

2%

0%

0%

0%

0%

*Projecten

38%

39%

3%

4%

0%

DigiD

         

*Aantal aangesloten organisaties

617

617

625

650

640

*Aantal burgers met DigiD

9,9 mln.

11,0 mln.

11,8 mln.

12,7 mln.

12,0 mln.

*Aantal DigiD authenticaties

75,5 mln.

117 mln.

158 mln.

206 mln.

350 mln.

*Kostprijs per authenticatie

 

€ 0,11

€ 0,11

€ 0,10

€ 0,08

PKI-Overheid

         

*Aantal nieuwe certificaatverstrekkers

0

0

0

0

0

Digipoort (OTP)

         

*Aantal aangesloten bedrijven

956

1.246

1.343

1.425

1.400

*Aantal berichten via Digipoort

70,8 mln.

74 mln.

81,1 mln.

72,1 mln.

83 mln.

Overige indicatoren**

         

Vragen/klachten

         

*Aantal vragen/klachten

2

2

2

2

2

*Snelheid van eerste reactie

3 dagen

3 dagen

3 dagen

3 dagen

3 dagen

*Snelheid van afhandeling

15 dagen

15 dagen

14 dagen

15 dagen

15 dagen

*Contract- en leveranciersmanagement

         

*Prijsbenchmark

afgerond

n.v.t

afgerond

n.v.t.

n.v.t.n.v.t.

Aantal inhuurkrachten vs. eigen medewerkers

 

48%

45%

51%

40%

Proces inbeheername nieuwe producten

         

*Tijdigheid van overdracht/conform planning

100%

100%

100%

100%

100%

*Operationeel conform klantverwachting

100%

100%

100%

100%

100%

Toelichting

  • Indexcijfer verloop kostprijs is gebaseerd op het gemiddelde verloop van de volwassen producten DigiD en de Digipoort OTP.

  • De tarieven per uur zijn de tarieven eigen personeel en gebaseerd op de handleiding overheidstarieven. Het streven is om voor structureel werk zoveel mogelijk ambtelijk personeel in te zetten.

  • Klanttevredenheid: Logius organiseert onderzoeken naar klanttevredenheid met betrekking tot de prestaties betreffende de dienstverlening. De doelstelling is een score van minimaal een 7 te behalen. Dit is hoger dan de klanttevredenheid zoals deze in de markt is. In 2015 heeft geen KTO plaatsgevonden.

  • PKI Overheid: dit programma zorgt voor een betrouwbare elektronische communicatie binnen en met de Nederlandse overheid. Met behulp van PKI Overheid-certificaten wordt de informatie beveiligd. Verstrekkers van certificaten moeten voldoen aan wettelijke eisen.

  • Digipoort OTP: in 2015 is de digipoort niet meer voor de voorziening Supd@x gebruikt. Dit betreft 15 mln. berichten. In feite is er geen sprake van een daling van het aantal berichten van de andere berichtenstromen maar een stijging.

  • Benchmark: elke 2 jaar wordt een van de producten van Logius getoetst op marktconformiteit. Hierbij gaat het om producten die minimaal 2 jaar in beheer zijn. In 2015 is geen benchmark gestart.

3.2 P-Direkt

Inleiding

P-Direkt is de HR-dienstverlener van en voor de Ministeries. De verwerking van de personeels- en salarisadministratie voor tien Ministeries, een aantal Hoge Colleges van Staat en het Kabinet der Koning is samengebracht in één organisatie. De dienstverlening bestaat uit HRM-informatie, de personeelsadministratie en salarisverwerking, gebruikersondersteuning via het contactcenter, digitale zelfbediening via het P-Direktportaal met daarbij de digitale personeelsdossiers en managementrapportages.

Ontwikkelingen 2015

Voor 2015 lag het accent op het verbeteren en centraliseren van de dienstverlening langs de lijnen van het programma Optimaal Verbinden, (het optimaliseren van de P-Direkt HR keten), het verder verbeteren van de kwaliteit en efficiency binnen de huidige dienstverlening en het vernieuwen en ontwikkelen van de dienstverlening. Tevens stond de gebruikerstevredenheid wederom centraal met als doel het bereiken van een gebruikerstevredenheiddoelstelling van 7.

In de loop van het jaar 2015 zijn alle departementen overgegaan op de nieuwe gecentraliseerde en geoptimaliseerde P-Direkt HR dienstverlening, langs de lijnen van het Programma Optimaal Verbinden. Per 1 januari 2016 is ook de formele overgang naar P-Direkt van alle betrokken departementale medewerkers gerealiseerd.

De nieuwe CAO Rijk is geïmplementeerd en de gesprekscylcus Rijk wordt inmiddels in het Portaal ondersteund. De klanttevredenheid is van gemiddeld 6,8 in 2014 gestegen naar gemiddeld 6,9.

Efficiencyverbetering

P-Direkt heeft voor 2015 en verder een aantal bezuinigingstaakstellingen verwerkt. Het betreft de efficiencyverbetering – die al eerder is afgesproken met de eigenaar – en de bezuinigingsmaatregelen van het Kabinet.

De Bezuinigingstaakstelling Rutte I en II

De bezuinigingstaakstelling Rutte I is door het Ministerie van BZK doorvertaald naar P-Direkt voor een bedrag voor 2015 van € 1,871 mln. oplopend naar € 2,071 mln. structureel in 2016. Deze bezuiniging heeft P-Direkt in haar tarieven verwerkt met behoud van de afgesproken basisdienstverlening.

Staat van baten en lasten van het baten-lastenagentschap P-direkt

Staat van baten en lasten van de baten-lastenagentschap P-Direkt (bedragen x € 1.000)
 

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

(4)

Omschrijving

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie 2014

Baten

       

Omzet moederdepartement

67.096

69.644

2.548

5.283

Omzet overige departementen

4.437

6.738

2.301

64.980

Omzet derden

10

10

0

Rentebaten

0

22

Vrijval voorzieningen

35

35

42

Bijzondere baten

0

0

Totaal baten

71.533

76.427

4.894

70.327

         

Lasten

       

Apparaatskosten

58.087

63.187

5.100

58.703

– Personele kosten

34.711

38.414

3.703

35.149

Waarvan eigen personeel

26.536

28.650

2.114

25.968

Waarvan externe inhuur

8.175

9.053

878

9.181

Waarvan overige personele kosten

711

711

0

– Materiële kosten

23.377

24.773

1.396

23.554

Waarvan apparaat ICT

11.941

12.867

926

13.158

Waarvan bijdrage aan SSO's

8.880

10.143

1.263

8.703

Waarvan overige materiele kosten

2.556

1.763

– 793

1.693

Rentelasten

1.696

1.672

– 24

2.027

Afschrijvingskosten

11.750

12.261

511

12.128

– Immaterieel

11.675

12.191

516

12.082

– Materieel

75

70

– 5

46

Overige lasten

1.018

– Dotaties voorzieningen

   

0

– Bijzondere lasten

   

1.018

Totaal lasten

71.533

77.120

5.587

73.876

Saldo van baten en lasten

– 693

– 693

– 3.549

Toelichting

Baten

De totale baten zijn bijna € 5 mln. hoger door de uitrol van de nieuwe dienstverlening Optimaal Verbinden (het bijeenbrengen van de functies HR-ondersteuner en HR-verwerker) bij de departementen in 2015. De verschuiving ten opzichte van 2014 van omzet overige departementen naar omzet moeder heeft te maken met de centrale bekostiging van P-Direkt met ingang van 1 januari 2015.

Lasten

De stijging van de totale kosten wordt ook voor bijna € 5 mln. veroorzaakt door de uitrol van de nieuwe dienstverlening Optimaal Verbinden en betreft zowel extra uitvoerend personeel (ambtelijk, detachering en uitzendkrachten) en extra direct materieel (huisvesting, KA etc.).

Daarnaast heeft P-Direkt in 2015 in overleg met de centraal opdrachtgever en de eigenaar voor een bedrag van € 0,7 mln. eigen vermogen ingezet voor de verbetering en uitbreiding van de dienstverlening.

Personele kosten

De P-Direkt bezetting is in 2015 met 100 Fte gestegen, en vooruitlopend op de indiensttreding waren veel departementale medewerkers al op detacheringsbasis bij P-Direkt werkzaam. Daarnaast zijn extra uitzendkrachten ingezet om de productie door te laten gaan terwijl de instromende departementale medewerkers werden opgeleid voor de nieuwe werkzaamheden.

Overige personele kosten

De opleidingskosten zijn in de realisatie verantwoord onder de overige personele kosten terwijl deze in de begroting onder de overige materiële kosten zijn geschaard: dat verklaart de respectievelijke over- en onderschrijding.

Materiele kosten

P-Direkt betrekt veel facilitaire zaken bij SSO’s zoals huisvesting en kantoorautomatisering en deze kosten stijgen min of meer evenredig met de toename van medewerkers. De verschuiving van overige materiële kosten naar bijdrage aan SSO’s betreft een inbesteding van extra ICT-diensten.

Kosten Apparaat ICT

De kosten van apparaat ICT betreffen voornamelijk de kosten van housing&hosting van de P-Direkt systemen en de onderhoudskosten van de softwarelicenties. Door uitbreiding (o.a. de verzuim-app) en verbetering van de dienstverlening (o.a. meer snelheid) zijn ook die kosten gestegen.

Saldo van Baten en Lasten

De realisatie laat een negatief resultaat zien van € 693.000 ten opzichte van een begroot resultaat van € 0. Zoals al vermeld onder de kop lasten heeft P-Direkt in overleg met de eigenaar en de centraal opdrachtgever eigen vermogen ingezet voor de verbetering en uitbreiding van de basis dienstverlening. De tarieven en doorbelasting van P-Direkt zijn structureel kostendekkend.

Balans per 31 december 2015

Balans per 31 december 2015 (bedragen x € 1.000)
 

Balans 2015

Balans 2014

Activa

   

Immateriële vaste activa

52.648

59.543

Materiële vaste activa

248

172

– Grond en gebouwen

 

– Installaties en inventarissen

169

132

– Overige materiële vaste activa

79

40

Voorraden

 

Debiteuren

1.055

4.700

Nog te ontvangen

1.981

1.566

Liquide middelen

4.495

3.141

Totaal activa

60.427

69.122

     

Passiva

   

Eigen Vermogen

2.925

3.915

– Exploitatiereserve

3.618

7.464

– Onverdeeld resultaat

– 693

– 3.549

Voorzieningen

204

245

Leningen bij het MvF

31.688

42.931

Crediteuren

2.762

748

Nog te betalen

22.848

21.283

Totaal passiva

60.427

69.122

Toelichting

Activa

De immateriële activa betreffen het P-Direktportaal, het personeelsinformatie-systeem SAP HR, het salarisverwerkingssysteem SAP Payroll, het Centraal Electronische Personeelsarchief (cRMA), het HRM-portaal en Fase ll (Contactcenter). Deze investeringen zijn bijna volledig gefinancierd door middel van de leenfaciliteit van het Ministerie van Financiën. Jaarlijks schrijft P-Direkt zo’n € 12 mln. af. In 2015 heeft P-Direkt ongeveer € 5 mln. geïnvesteerd in nieuwe systemen: het betreft de geactiveerde ambtelijke inzet, externe inhuur en inkoop ten behoeve van het Programma Optimaal verbinden, de dienstverlening Verlof, Verzuim en Dienstroosterplanning voor het Ministerie van Financien en de SSC-ICT Housing&Hosting services voor P-Direkt.

Debiteuren en Nog te ontvangen

De post debiteuren betreft de gefactureerde, nog te ontvangen bedragen voor verrichte diensten en leveringen. De totale vordering wordt als inbaar aangemerkt; derhalve is er geen voorziening voor oninbaarheid in aftrek gebracht. De post Nog te ontvangen bestaat uit nog te factureren opbrengsten betrekking hebbend op dienstverlening 2015 en vooruitbetaalde onderhoudskosten van licenties die veelal vooruitbetaald worden en waarvan een deel betrekking heeft op 2016 en volgende jaren.

Onderverdeling naar

Moederdepartement

Andere Ministeries

Derden

Debiteuren

203

851

1

Nog te ontvangen

0

968

1.013

Liquide middelen

Alle tegoeden van P-Direkt worden aangehouden bij de Rijkshoofdboekhouding (RHB).

De stand per 31-12-2015 van de Rekening-courant RHB is hoger dan per 31-12-2014. Dit wordt veroorzaakt door een dispuut over de juistheid van kostenfacturen, zodat P-Direkt niet (rechtmatig) kon betalen. Dit verklaart tevens de crediteurenstand die als consequentie ook hoger is. Uiteindelijk zijn de facturen correct aangeleverd, zodat P-Direkt in januari tot betaling over kon gaan.

Eigen Vermogen

De Regeling Agentschappen 2013 stelt dat het een baten-lastenagentschap is toegestaan om het eigen vermogen tot een bedrag van 5% van de gemiddelde jaaromzet over de afgelopen 3 jaren aan te houden.

Het negatieve exploitatiesaldo 2015 maakt dat de stand Eigen Vermogen per ultimo 2015 ruim onder de norm uitkomt.

Voorzieningen

De voorziening betreft verplichtingen aan medewerkers in het kader van de uitvoering van personele regelingen. De aard van de voorziening is langlopend. In 2014 is € 23.000 ten laste gebracht van de voorziening. In 2015 is € 6.000 ten laste gebracht van de voorziening. Het niet aangesproken deel van de voorziening (€ 35.000) dat betrekking heeft op het jaar 2015 is vrijgevallen ten gunste van het resultaat 2015.

Leningen, Crediteuren en Nog te betalen

De post leningen bestaat uit de leningen ter financiering van de licenties, de dienstverleningssystemen en de softwareontwikkeling van het contactcenter.

De facturen die zijn opgenomen onder de post crediteuren per ultimo 2015 zijn nagenoeg allemaal in de eerste weken van 2016 betaald. Onder de post Nog te betalen zijn opgenomen de vooruitontvangen bedragen 2015, de nog te betalen kosten 2015 en de verplichting uit hoofde van vakantiegeld personeel.

Onderverdeling naar

Moederdepartement

Andere Ministeries

Derden

Crediteuren

349

0

2.413

Nog te betalen

5.746

16.096

1.006

Kasstroomoverzicht over 2015
   

Vastgestelde begroting (1)

Realisatie (2)

Verschil realisatie en vastgestelde begroting (3)=(2)-(1)

1.

Rekening-courant RHB 1 januari 2015 + stand depositorekeningen

12.820

3.141

– 9.679

Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)

11.750

19.485

7.735

Totaal uitgaven operationele kasstroom (–/–)

– 1.950

– 1.149

801

2.

Totaal operationele kasstroom

9.800

18.336

8.536

Totaal investeringen (–/–)

– 10.000

– 5.442

4.558

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

3.

Totaal investeringskasstroom

– 10.000

– 5.442

4.558

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–)

– 1.000

– 297

703

Eenmalige storting door het moederdepartement (+)

1.000

– 1.000

Aflossingen op leningen (–/–)

– 13.650

– 11.243

2.407

Beroep op leenfaciliteit (+)

10.000

– 10.000

4.

Totaal financieringskasstroom

– 3.650

– 11.540

– 7.890

5.

Rekening-courant RHB 31 december 2015 + stand depositorekeningen (1+2+3+4), de maximale roodstand 0,5 miljoen €.

8.970

4.495

– 4.475

Toelichting

De Centraal Opdrachtgever heeft besloten de kosten 2015 van het programma Toegang lump-sum te financieren en derhalve is de investering op dit programma voor 2015 teruggedraaid.

De investeringen 2015 betreffen nu voornamelijk de bouw van het programma Optimaal Verbinden en de opbouw van de Housing & Hosting services bij SSC-ICT.

De leenuitvraag voor het programma Toegang is uitgesteld en zal voor 2016 worden heroverwogen. De aflossing op de lening is derhalve ook navenant lager.

Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2015

P-Direkt heeft zich bij de centralisering van het budget basis dienstverlening gecommitteerd aan een jaarlijkse daling van de doorbelasting met 2% tot en met het jaar 2019. Voor P-Direkt betekent dit, gegeven een kostenstructuur van 50% vaste lasten, dat op de overige productiemiddelen (o.a. personeel) jaarlijks een efficiencystijging van 3 tot 4% moet worden gerealiseerd.

Hierbij zet P-Direkt onder de noemer P-Lien (de P-Direkt- variant van LEAN) de Lean filosofie en methodiek in als basis voor continu verbeteren. Deze Leanfilosofie geeft op alle lagen in de organisatie en over de keten invulling aan waar P-Direkt voor staat: het (blijvend) optimaliseren van klantgerichte, betrouwbare, efficiënte en innovatieve bedrijfsvoeringservices gericht op personeel voor de medewerkers werkzaam bij de Rijksdienst van Nederland.

P-Direkt werkt met een Producten- en dienstengids (PDG) inclusief servicelevels.

In de Producten-en dienstengids zijn de verschillende diensten en activiteiten, leveringsvoorwaarden en de kwaliteitsborging vastgelegd die de Ministeries van P-Direkt kunnen verwachten.

P-Direkt stelt de servicelevels jaarlijks vast in overleg met de stakeholders en de eigenaar van P-Direkt. Deze set sluit nog steeds aan op de behoefte van de stakeholders.

P-Direkt meet het succes van de speerpunten 2015 af aan de hoogte van de gebruikertevredenheid. In 2015 is het gebruikerstevredenheidcijfer gestegen van een 6,8 aan het begin van het jaar naar 6,9 gemiddeld.

Aan het Bestuurlijk Overleg rapporteert P-Direkt over de productie, de gerealiseerde servicelevels en de klanttevredenheid. Over 2015 heeft P-Direkt haar servicelevels nagenoeg allemaal gehaald

P-Direkt stuurt op een percentage van maximaal 17,5% overhead. In 2015 was dit net als in 2014 17%. Vanaf het jaar 2007 waarin het overheadpercentage 24,5% bedroeg is er sprake van een dalende tendens.

Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2015

Omschrijving generiek deel

Realisatie

Vastgestelde begroting

 

2012

2013

2014

2015

2015

Omschrijving Generiek Deel

         

Kostprijzen per product (groep)

584,6

580

543,5

538

540,5

Verloop tarieven/uur (basisjaar 2011=100)

101,7

100,9

94,5

93,6

94

Aantal individuele arbeidsrelaties (IAR)

125.959

123.588

122.885

122.331

120.091

Totale omzet basisdienstverlening (x1.000)

70.318

68.384

65.377

65.819

64.927

Totale omzet overige + projecten (x1.000)

4.495

3.588

4.886

10.574

6.606

FTE-totaal (excl. externe inhuur)

425

421

409

509

444

Saldo van baten en lasten (%)

5,95%

0,67%

– 5,07%

– 0,91%

0,00%

Medewerkerstevredenheid

 

nvt

6,6

nvt

nvt

Omschrijving Specifiek Deel ICT diensten

         

Gebruikerstevredenheid:

         

De mate waarin de gebruiker tevreden is over de dienstverlening

 

6,7

6,8

6,9

7

Tijdige afhandeling wijzigingen:

         

P-Direkt heeft de opdracht verwerkt voor afgesproken salarisbetaling

99,7%

99,0%

97,8%

95,0%

P-Direkt handelt de aangeboden «kritische mutatieopdrachten binnen 5 werkdagen af (aanstelling, overplaatsing, ontslag)

NNB

NNB

95,0%

Vraagafhandeling contactcenter:

         

P-Direkt handelt de vragen die per telefoon, email of post binnenkomen binnen 5 werkdagen af

87,0%

94,2%

90,0%

90,0%

90,0%

P-Direkt handelt de vragen die per email binnenkomen in 1 keer goed af

90,0%

NNB

90,0%

Klachtbehandeling: P-Direkt handelt de klachten volgens de klachtenprocedure binnen 5 dagen inhoudelijk af

90,7%

100,0%

100,0%

100,0%

90,0%

Responsetijden Contactcenter: de responstijd om de telefoon op te nemen is gemiddeld minder dan 30 seconden (na keuzemenu)

35,5 sec

42 sec

66 sec

46 sec

30 sec

Beschikbaarheid systeem: De P-Direktsystemen (P-Direktportaal, Rijksportaal Personeel en het personeelsdossier) zijn 7 dagen per week en 24 uur per dag beschikbaar. De servicewindow voor de systemen is van 8.00 uur tot 17.00 uur. Tijdens deze tijden geldt de beschikbaarheidsnorm

99,4%

99,6%

99,7%

98,2%

98,0%

Wet en regelgeving up to date. Men kan wijzigingen in de wet- en regelgeving binnen 2 weken na publicatie in de Staatscourant op het Rijksportaal Personeel raadplegen

100,0%

100,0%

100,0%

100%

98,0%

Betrouwbaarheid:

         

P-Direkt zorgt ervoor dat gegevens op tijd en juist worden opgeleverd (interfaces, rapportages)

99,3%

98,3%

98,0%

P-Direkt verwerkt een deel van de aangeboden wijzigingen handmatig in het geautomatiseerde systeem. Deze worden op de juiste manier verwerkt volgens de opdracht

99,5%

NNB

98,0%

Doorlichting uitgevoerd cq. gepland in:

   

perfomance audit

Doelm. SSO's

2016

Toelichting

De stijging van het aantal FTE komt doordat met de start van de nieuwe diensten Centrale Archivering Personeelsdossiers en Optimaal Verbinden HR-Ondersteuner/HR-Verwerker stijgt de formatie door overkomst van ambtelijk personeel vanuit de departementen.

De gemiddelde wachttijd was 46 seconden. Ten opzichte van de afgesproken norm van 30 seconden is dit te hoog. Het aantal gesprekken neemt meer toe, dan verwacht, maar vooral de complexiteit van de vragen neemt gemiddeld toe, waardoor de afhandeltijd per gesprek stijgt. Met de groei van het aantal medewerkers, als gevolg van overdracht HRO taken, kan dit worden ingelopen, zij het dat voor een groot aantal nieuwe medewerkers nog om- en bijscholing vereist is.

De specifieke kwaliteitsindicatoren zijn hieronder kort toegelicht:

  • Beschikbaarheid systeem: de P-Direktsystemen (P-Direktportaal, Rijksportaal Personeel en het P-Dossier) zijn 7x24 uur beschikbaar. Het service-window voor de systemen is van 8.30 uur – 17.00 uur, gedurende deze tijden is de beschikbaarheidnorm van toepassing;

  • Wet- en regelgeving up to date Wijzigingen m.b.t. de wet- en regelgeving zijn binnen 2 weken na publicatie in de Staatscourant op het Rijksportaal Personeel raadpleegbaar;

  • Gebruikerstevredenheid: P-Direkt houdt maandelijks een enquête onder medewerkers (gebruikers) op de Ministeries. Willekeurige gebruikers ontvangen een e-mail met een uitnodiging om vragen over de dienstverlening van P-Direkt te beantwoorden. Op deze wijze wordt inzicht verkregen in de tevredenheid over het P-Direktportaal, het Contactcenter, het Rijksportaal Personeel en de salarisverwerking;

  • Saldo van baten en lasten: P-Direkt realiseert in 2015 bewust een tekort op de exploitatie. Het eigen vermogen ultimo 2015 is aangewend voor de verbetering en uitbreiding van de basis dienstverlening. De normale exploitatie is kostendekkend.

3.3 Uitvoeringsorganisatie Bedrijfsvoering Rijk

Inleiding

De Uitvoeringsorganisatie Bedrijfsvoering Rijk (UBR) heeft een breed aanbod aan producten en diensten en biedt hiermee integrale oplossingen. UBR bundelt haar kennis van onder andere interim-management, HRM, IT, inkoop en financiën en verbindt die met de andere rijksbrede SSO’s.

De Hervormingsagenda Rijk is mede aanleiding geweest om meer eenheid te brengen in de organisatieonderdelen van UBR en daarmee de organisatie van pionier naar professionele dienstverlener te brengen. UBR staat voor:

  • Integrale dienstverlening;

  • Hoge kwaliteit tegen zo laag mogelijke kosten;

  • Delen en ontwikkelen van kennis en kunde binnen de overheid.

Naast de reguliere dienstverlening voert UBR complexe transities en implementaties op het gebied van rijksbrede bedrijfsvoering uit. Dit doet het ontwikkelbedrijf van UBR in opdracht van de Interdepartementale Commissie Bedrijfsvoering Rijk (ICBR), het SG-Overleg of de ministerraad. Daarmee draagt UBR bij aan het verder ontwikkelen van een effectieve en efficiënte overheid.

Realisatie in 2015

Ontwikkeling financiële positie

Het resultaat 2015 is € 0,8 mln. negatief. Exclusief de bijzondere baten en lasten en de mutaties voorzieningen resteert een positief resultaat van € 0,3 mln.

Na verwerking van het negatieve resultaat resteert een negatief eigen vermogen van € 0,7 mln. Conform de Regeling agentschappen zuivert de eigenaar dit uiterlijk bij eerste suppletoire begroting 2016 aan tot minimaal nihil.

Vanuit het streven naar een duurzaam financieel gezonde en doelmatige organisatie is een onderzoek gestart naar de bekostiging van UBR. Hiervoor is een bekostigingswerkgroep ingericht. Ook gaat een onderzoek naar de synergie tussen SSO’s van start dat mogelijk ook aanknopingspunten biedt voor besparingen.

Ontwikkeling dienstverlening

Samen met de andere SSO’s draagt UBR bij aan een compacte rijksdienst. UBR levert op diverse dossiers een bijdrage aan een effectieve en efficiënte overheidsbedrijfsvoering. Een greep uit wat UBR in 2015 heeft gerealiseerd:

  • Het Programma Operatie Informatiebestel Rijk (OIR) werkt aan de maatregelen uit de kabinetsreactie op het rapport van de commissie Elias. Drie daarvan krijgen bij UBR beslag: het realiseren van extra ICT-capaciteit en -kennis, het aantrekken van nieuw talent via een rijksbreed ICT-traineeprogramma en het bundelen van ICT-inkoopexpertise in een pool van aanbestedingsadviseurs. Binnen Ontwikkelbedrijf (UBR|OW) zijn deze acties in onderlinge samenhang opgepakt;

  • Expertisecentrum Organisatie & Personeel (UBR|EC O&P) heeft het product Eigen Risicodragerschap WGA ontwikkeld;

  • I-Interim Rijk (UBR|IIR) zet expertise in op veel grote en high-risk-projecten, zoals EDU (Programma Electronische Dienstverlening Uitvoering) en RIdM (programma Rijksidentiteitsmanagement);

  • Interim Management, Coaching en Gatewayreviews (UBR|ICG) heeft voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken een Academie voor Internationale betrekkingen opgezet en helpt DJI met het opzetten van een landelijke opererende facilitaire dienstverleningsorganisatie;

  • Haagse Inkoopsamenwerking (UBR|HIS) gebruikt steeds vaker een Best Value Procurement-procedure, zoals bij een Europese aanbesteding voor schoonmaakmachines, -middelen en -materialen voor de Rijksschoonmaakorganisatie;

  • 385 gemeentes, alle provincies en de waterschappen bieden hun bekendmakingen via internet aan hun burgers aan met de systemen van Kennis- en exploitatiecentrum Officiële Overheidspublicaties (UBR|KOOP);

  • Bedrijfsvoering & Financiën (UBR|Bv&F) heeft FMH en SCC-ICT aangesloten op Exact Synergy Enterprise. Samen met hostingpartij SSC-ICT levert UBR een stabiele omgeving;

  • Interdepartementale Post- en Koeriersdienst (UBR|IPKD) heeft met succes de pilot afgerond voor het betekenen van gerechtelijke brieven. In 2016 worden alle gerechtelijke brieven door UBR|IPKD bezorgd;

  • Rijksbeveiligingsorganisatie (UBR|RBO) heeft het contract met een externe leverancier voor beveiliging van de IND-locaties overgenomen.

Ontwikkelingen bedrijfsvoering Rijk

UBR heeft actief geparticipeerd in de verschillende rijksbrede projecten. Met name in de projecten SGO 5, Arbeidsbeperkten en Lage Loonschalen.

Inkoopbeheer HIS

Bij UBR|HIS zijn belangrijke verbeteringen doorgevoerd op het gebied van inkoopbeheer. De nieuwe circulaire is met ingang van 15 augustus doorgevoerd en de processen worden per 1 september 2015 toegepast. Hiermee is nadere concurrentiestelling/mini-competitie geïmplementeerd. In 2015 is uitgewerkt in welke situaties verplichte consultatie van een aanbestedingsjurist plaats dient te vinden, worden (verbijzonderde) interne controles (IC) uitgevoerd en vindt de collegiale beoordeling zichtbaar plaats.

Ten aanzien van het implementeren van eventueel gewijzigde regelgeving op het gebied van keuzes voor de aanbestedingsprocedures en uit te nodigen ondernemers is UBR|HIS in afwachting van de uitkomsten van de discussie tussen de beleidsmaker en de Algemene Rekenkamer.

Inkoopfunctie UBR

In 2015 heeft UBR geconstateerd dat de inkoopfunctie binnen UBR kan worden verbeterd, onder andere door het verder bundelen van de bestelfunctie binnen UBR en het verder implementeren van het gebruik van DigiInkoop. Professionalisering van de inkoopfunctie is daarmee een speerpunt voor het financieel beheer van UBR in 2016.

Staat van baten en lasten van het baten-lastenagentschap UBR

Staat van baten en lasten van de baten-lastenagentschap UBR (bijdragen x € 1.000)
 

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

(4)

Omschrijving

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie 2014

Baten

Omzet moederdepartement

35.942

35.171

– 771

36.598

Omzet overige departementen

69.017

94.483

25.466

85.718

Omzet derden

4.063

6.074

2.011

5.633

Rentebaten

0

0

4

Vrijval voorzieningen

270

270

184

Bijzondere baten

4.956

0

– 4.956

1.722

Totaal baten

113.978

135.998

22.020

129.859

Lasten

Apparaatskosten

107.626

133.926

26.300

126.364

– Personele kosten

85.617

96.932

11.315

90.067

Waarvan eigen personeel

68.701

77.425

8.724

65.005

Waarvan externe inhuur

12.980

16.807

3.827

18.905

Waarvan overige personele kosten

3.936

2.700

– 1.236

6.157

– Materiële kosten

22.009

36.994

14.985

36.297

Waarvan apparaat ICT

5.502

4.482

– 1.020

3.701

Waarvan bijdrage aan SSO's

9.474

12.714

3.240

10.962

Waarvan overige materiele kosten

7.033

19.798

12.765

21.634

Rentelasten

183

1

– 182

3

Afschrijvingskosten

1.213

1.442

229

853

– Immaterieel

553

951

398

500

– Materieel

660

491

– 169

353

Overige lasten

4.956

1.398

– 3.558

13.040

– Dotaties voorzieningen

423

423

7.940

– Bijzondere lasten

4.956

975

– 3.981

5.100

Totaal lasten

113.978

136.767

22.789

140.260

Saldo van baten en lasten

– 769

– 769

– 10.401

Toelichting

Het resultaat 2015 is € 0,8 mln. negatief. Exclusief de bijzondere baten en lasten en de mutaties voorzieningen resteert een positief resultaat van € 0,3 mln.

Na het opstellen van de ontwerpbegroting 2015 is eind 2014 besloten een saneringsvoorziening te vormen ten laste van het resultaat 2014. Wat als bijzondere lasten resteert zijn de niet in de tarieven doorberekende ICT-kosten.

Belangrijke verschillen:

  • De afwijking in de omzet van ruim 24% t.o.v. de begroting is met name veroorzaakt door UBR|RBO en UBR|IPKD. De groei bij UBR|RBO en UBR|IPKD is vooral een gevolg van implementatie van het lageloonschaal beleid (waaronder de beveiliging van IND-locaties respectievelijk het betekenen van gerechtelijke brieven). Dit verklaart ook de toename van de kosten voor eigen personeel.

  • De hogere omzet vindt zijn weerslag in de hogere externe inhuur. UBR heeft bij een aantal diensten bewust gekozen voor een businessmodel met vraaggestuurde externe inhuur (o.a. van ZZP-ers) in plaats van uitbreiding van de formatie. Reden hiervoor is dat sprake is van een te grote fluctuatie in de verwachte vraag om de bestaande capaciteit structureel uit te breiden. Voor het eigen apparaat huurt UBR voor slechts € 0,9 mln. in.

  • De overige materiële kosten en bijdrage SSO’s zijn hoger dan geraamd door de daarin begrepen inkoop ten behoeve van productie c.q. uitbesteding, die samenhangen met de gestegen omzet uit dienstverlening.

  • De dotatie voorziening betreft een dotatie aan de voorziening verliesgevende opdrachten (€ 0,2 mln.) en de toevoeging aan de voorziening dubieuze debiteuren (€ 0,3 mln).

  • De bijzondere lasten komen voort uit niet aan de afnemers doorberekende ICT kosten (€ 0,7 mln) en kosten als gevolg van een juridisch geschil met een leverancier (€ 0,3 mln).

Balans per 31 december 2015

Balans per 31 december 2015 (bedragen x € 1.000)
 

Balans 2015

Balans 2014

Activa

   

Immateriële vaste activa

3.049

3.455

Materiële vaste activa

2.491

1.465

– Grond en gebouwen

– Installaties en inventarissen

107

171

– Overige materiële vaste activa

2.384

1.294

Voorraden

7

68

Debiteuren

20.164

18.106

Nog te ontvangen

19.071

14.663

Liquide middelen

8.427

13.883

Totaal activa

53.209

51.640

     

Passiva

   

Eigen Vermogen

– 708

– 4.489

– Exploitatiereserve

61

5.912

– Onverdeeld resultaat

– 769

– 10.401

Voorzieningen

11.629

19.020

Leningen bij het MvF

1.768

760

Crediteuren

3.337

2.361

Nog te betalen

37.183

33.988

Totaal passiva

53.209

51.640

Toelichting

Immateriële vaste activa

De in 2013 t/m 2015 gemaakte ontwikkelkosten voor het nieuwe financiële systeem zijn geactiveerd en worden vanaf ingebruikname in 2014 en 2015 in vijf jaar afgeschreven bij UBR|Bv&F.

Materiële vaste activa

De investeringen in 2015 bestaan voor € 1,5 mln. uit vervoermiddelen bij de Interdepartementale Post- en Koeriersdienst (UBR|IPKD).

Debiteuren

De post debiteuren bestaat uit: moederdepartement (€ 2,5 mln.), overige departementen (€ 15,6 mln.) en overige debiteuren (€ 2,0 mln.) en bedraagt circa 1,7 maand omzet (2014: 1,5 maand).

Nog te ontvangen bedragen

De nog te ontvangen bedragen bestaat uit € 15,2 mln. nog te factureren termijnen (circa 1,3 maand omzet, in 2014 minder dan 1 maand), overige nog te vorderen bedragen van € 1,7 mln, € 0,7 mln. vooruitbetaalde kosten, € 1,2 mln. nog te verrekenen overige kosten en € 0,3 mln. nog te ontvangen creditnota’s.

Het aandeel van het moederdepartement in de nog te ontvangen bedragen is € 8,1 mln., van overige departementen € 9,9 mln. en van derden € 1,1 mln.

Liquide middelen

De afname van de positie van de liquide middelen is vooral een gevolg van de hogere post nog te factureren omzet.

Eigen vermogen

Begin 2015, heeft de eigenaar het eigen vermogen aangezuiverd met € 4,55 mln. Na verwerking van het negatieve resultaat 2015 resteert een negatief eigen vermogen van € 0,7 mln. Conform de Regeling agentschappen zuivert de eigenaar dit uiterlijk bij eerste suppletoire begroting 2016 aan tot minimaal nihil.

Voorzieningen

In het kader van de sanering bij een aantal organisatieonderdelen van UBR hebben ca 20 medewerkers de VWNW-status gekregen en zijn met ca 15 medewerkers nadere afspraken (vaststellingsovereenkomsten) gemaakt over een aanstaande beëindiging van het dienstverband. Eind 2014 heeft UBR hiervoor een saneringsvoorziening gevormd (€ 7,3 mln.). In 2015 heeft een onttrekking ter grootte van € 2,6 mln. plaatsgevonden voor de in 2015 gemaakte saneringskosten.

Voor de afwikkeling van de grafische dienstverlening is eind 2014 een voorziening gevormd van € 12,1 mln. Na de onttrekking eind 2014 van € 0,7 mln. resteert eind 2014 een voorziening van € 11,4 mln.

In 2015 heeft een onttrekking ter grootte van € 4,6 mln. plaatsgevonden voor de in 2015 gemaakte kosten inzake de afwikkeling van de grafische dienstverlening bij UBR|VKB en BZK.

De voorziening verliesgevende opdrachten is in 2015 nagenoeg gelijk gebleven (€ 0,2 mln.).

Leningen bij het Ministerie van Financiën

Voor de financiering van de investeringen bij UBR|IPKD heeft UBR een beroep gedaan op de leenfaciliteit bij het Ministerie van Financiën.

Crediteuren

Van het crediteuren bedrag heeft € 0,1 mln. betrekking op het moederdepartement, € 0,9 mln. overige departementen en € 2,3 mln. aan derden.

Nog te betalen bedragen

De nog te betalen bedragen bestaan uit € 21,5 mln. nog te betalen kosten, € 6,5 mln. vooruitgefactureerde bedragen, € 5,1 mln. voor personeelsgerelateerde verplichtingen, € 2,9 mln. nog te besteden gelden en € 1,2 mln. overige schulden.

Het aandeel van het moederdepartement in de nog te betalen bedragen is € 12,5 mln., van overige departementen € – 1,3 mln. en van derden € 26,0 mln.

Kasstroomoverzicht over 2015

Kasstroomoverzicht over 2015 (bedragen x € 1.000)
   

Vastgestelde begroting (1)

Realisatie (2)

Verschil realisatie en vastgestelde begroting (3)=(2)-(1)

1.

Rekening-courant RHB 1 januari 2015 + stand depositorekeningen

16.814

13.879

– 2.935

Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)

190.080

190.080

Totaal uitgaven operationele kasstroom (–/–)

– 199.044

– 199.044

2.

Totaal operationele kasstroom

1.213

– 8.964

– 10.177

Totaal investeringen (–/–)

– 2.000

– 2.179

– 179

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

130

130

3.

Totaal investeringskasstroom

– 2.000

– 2.049

– 49

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–)

Eenmalige storting door het moederdepartement (+)

4.550

4.550

Aflossingen op leningen (–/–)

– 1.100

– 152

948

Beroep op leenfaciliteit (+)

2.000

1.160

– 840

4.

Totaal financieringskasstroom

900

5.558

4.658

5.

Rekening-courant RHB 31 december 2015 + stand depositorekeningen (1+2+3+4), de maximale roodstand 0,5 miljoen €.

16.927

8.423

– 8.504

Toelichting

De investeringen in 2015 bestaan voor € 1,5 mln. uit vervoermiddelen bij de Interdepartementale Post- en Koeriersdienst (UBR|IPKD) en voor € 0,6 mln. uit immateriële vaste activa bij het Expertise Centrum Organisatie & Personeel (UBR|EC O&P) en UBR|Bv&F.

Voor de financiering van de investeringen bij UBR|IPKD heeft UBR een beroep gedaan op de leenfaciliteit bij het Ministerie van Financiën.

De desinvesteringen zijn het gevolg van de afwikkeling van UBR|Vijfkeerblauw, de overname van inventaris door FM Haaglanden bij UBR|Concernstaf, verkoop van vervoermiddelen bij de UBR|IPKD en vervoermiddelen bij UBR|I-Interim Rijk (UBR|IIR).

De storting door het moederdepartement betreft de aanvulling van het eigen vermogen.

Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2015

Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2015

Omschrijving generiek deel

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Vastgestelde begroting

 

2012

2013

2014

2015

2015

Kostprijzen per product (groep) (indexcijfer)

100,8

106

100

102,2

100

Tarieven/uur (indexcijfer)

98

98,5

100

101,6

100

Omzet per FTE

147.329

122.801

146.227

129.883

120.996

           

FTE-totaal (excl. externe inhuur)

762

820

875

1.045

901

           

Saldo van baten en lasten (%)

– 4,9%

– 7,5%

– 8,1%

– 0,6%

0,0%

           

Kwaliteitsindicator 1 – KTO

6,2

6,8

in 2015

zie toelichting

7,1

Kwaliteitsindicator 2 – MTO

7,5

n.b.

 

in 2016

7,5

Doorlichting uitgevoerd cq. gepland in:

   

in 2015

lopend

 

Toelichting

N.B. Gezien de grote verscheidenheid aan productgroepen heeft UBR ervoor gekozen te werken met een indexcijfer. In de jaarrekening van UBR geeft de specificatie van de omzet per organisatieonderdeel het inzicht in de omzet per productgroep.

Verloop indexcijfers

UBR heeft rekening gehouden in haar kostprijzen en verkooptarieven met loon- en prijsstijgingen en compenserende factoren. De gehanteerde tarieven zijn gelijk aan de door de eigenaar goedgekeurde tarieven zoals opgenomen in het jaarplan UBR 2015. In 2015 heeft UBR de tarieven verhoogd als gevolg van de voor de overheid geldende loon- en prijsstijgingen (+ 1,56%).

Omzet per fte

De begrote omzet per fte bedraagt € 120.996 ten opzichte van een gerealiseerde omzet per fte van € 129.883. Dit is een stijging van 7%. De stijging wordt verklaard door toegenomen vraag en gemiddeld hogere declarabiliteit. Door de implementatie van de lageloonschaalprojecten is de gemiddelde omzet per FTE van 2015 ten opzichte van 2014 afgenomen.

FTE-totaal (excl. externe inhuur)

De toename van het aantal FTE’s ten opzichte van 2014 is vooral een gevolg van de implementatie van de lageloonschaalprojecten bij UBR|RBO (+115 fte’s) en UBR|IPKD (+45 fte’s) en als gevolg van het Programma Operatie informatiebestel Rijk (OIR) bij UBR|IIR (+10 fte’s).

Kwaliteitsindicator

In 2015 is geen medewerkerstevredenheidsonderzoek gehouden, dit is in 2016 gepland. Bij een aantal organisatieonderdelen zijn event based KTO’s uitgevoerd.

3.4 FMHaaglanden

Inleiding

FMH is één van de vier landelijke dienstverleners voor facilitaire dienstverlening, ook wel concerndienstverleners genoemd, en verzorgt gefaciliteerde rijkswerkplekken voor rijksorganisaties in de regio Haaglanden. In 2015 faciliteert FMH alle kerndepartementen en diverse rijksorganisaties in de regio Den Haag, uitgezonderd Defensie, AZ en deels Financiën.

Visie en missie

FMH heeft de visie en missie herijkt, in lijn gebracht met de meerjarige organisatiedoelen en aangesloten op het sturing- en besturingsmodel.

De missie is om als SSO passende facilitaire dienstverlening te leveren voor het Rijk in de Haagse regio.

De visie is om als FMH service in nabijheid te bieden op basis van een optimale prijs-kwaliteitverhouding. De gebruiker kan voor alle vragen op het gebied van pandgebonden facilitaire dienstverlening bij FMH terecht.

Producten en diensten

FMH verzorgt producten en diensten zoals: Vergaderservices en catering, inrichting van werkplekken, verhuizingen post en reprografie, kantoorartikelen, schoonmaak, vervoer, gebouwbeheer en onderhoud, verbouwingen, telefonie, veiligheid, receptiediensten en advisering.

Veranderingen verzorgingsgebied

In het kader van het masterplan huisvesting heeft de oplevering en ingebruikname van de Resident plaatsgevonden en zijn de departementen VWS en SZW halverwege 2015 ingehuisd. Het kantoorgebouw aan de Anna van Hannoverstraat is per begin augustus 2015 opgeleverd aan het RVB.

Samenwerking in het Landelijk Facilitair Management Overleg (LFMO)

FMH participeert samen met de Belastingdienst (BD), Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en Rijkswaterstaat als concerndienstverleners (CDV’s) in het LFMO. De Rijksbrede PDC (RPDC) is na accordering in het LFMO en consultatie van ICFH vastgesteld door de eigenaren.

Samenwerking Rijkspartners

Het afgelopen jaar is veel energie gestopt in de relatie en de samenwerking met rijkspartners. Met de RSO en DICTU zijn nieuwe samenwerkingsafspraken vastgesteld. FMH treedt veelal op als Single Point Of Contact (SPOC), zodat de klant zo min mogelijk merkt met meerdere rijksdienstverleners van doen te hebben.

SGO 5 (Herinrichting Governance Bedrijfsvoering Rijk)

FMH is, conform het kader SGO 5, gestart met de invulling van de gewijzigde governancestructuur. Zowel het Bestuurlijk Overleg (het gremium waar de rollen van eigenaar, opdrachtgever en opdrachtnemer zijn samengebracht t.b.v. de aansturing van een SSO) als het afnemersberaad in haar rol als klankbord is in 2015 goed verlopen. Per 1 oktober 2015 is de SG eigenaar geworden van FMH en tevens voorzitter van het BO.

In overleg met SGO 5, departementen en FMH wordt de inrichting van de bedrijfsvoeringfunctie (DBV) en daarmee de demarcatie van regie- en resttaken bepaald. FMH heeft een voorstel gedaan om te starten met overname van regie- en resttaken, en is over de planning in gesprek met departementen.

Sturing op locatie

Sinds 1 november heeft FMH «Sturing op Locatie» ingevoerd en wordt er gewerkt met zeven locatieteams. De teams staan elk onder leiding van een Facilitair Manager die als doel heeft integrale dienstverlening te leveren. Het realiseren van «Service in Nabijheid» verhoogt de operationele daadkracht op locatie en zorgt ervoor dat FMH klanten nog beter van dienst kan zijn.

Staat van baten en lasten van het baten-lastenagentschap FMHaaglanden

Staat van baten en lasten 2015 (bijdragen x € 1.000)
 

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

(4)

Omschrijving

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie 2014

Baten

       

Omzet moederdepartement

16.882

24.716

7.834

20.456

Omzet overige departementen

97.961

99.900

1.939

93.961

Omzet derden

52

52

170

Rentebaten

0

0

11

Vrijval voorzieningen

20

27

7

27

Bijzondere baten

Totaal baten

114.863

124.695

9.832

114.625

         

Lasten

       

Apparaatskosten

108.135

110.509

2.374

109.392

– personele kosten

30.446

34.925

4.479

34.416

waarvan eigen personeel

23.946

27.155

3.209

27.231

waarvan externe inhuur

6.500

7.770

1.270

7.185

waarvan overige personele kosten

– materiële kosten

77.689

75.584

– 2.105

74.976

waarvan apparaat ICT

4.752

40

– 4.712

2.319

waarvan bijdrage aan SSO's

21.506

22.939

1.433

20.723

Waarvan overige materiele kosten

51.431

52.605

1.174

51.934

Rentelasten

557

404

– 153

488

Afschrijvingskosten

6.151

6.096

– 55

6.778

– immaterieel

 

– materieel

6.151

6.096

– 55

6.778

Overige lasten

20

– 20

– dotaties voorzieningen

20

– 20

 

– bijzondere lasten

Totaal lasten

114.863

117.009

2.146

116.658

         

Saldo van baten en lasten

7.686

7.686

– 2.033

Toelichting

Omzet moederdepartement

De toename van de omzet bij het moederdepartement betreft onder andere een verschuiving van overige departementen naar moederdepartement. Per 1 januari 2014 is de ICT-dienstverlening van Gemeenschappelijk Dienstencentrum ICT (GDI) (VenJ) overgegaan naar SSC-ICT Haaglanden van BZK. Daarnaast is de dienstverlening in het Rijksbedrijvencentrum (RBC) voor BZK toegenomen door de inhuizing eind 2014 van SSC-ICT in het RBC.

De omzet van overige departementen is, ondanks de verschuiving, niet afgenomen. Dit wordt met name veroorzaakt door een hogere omzet voor maatwerkprojecten.

De baten kunnen als volgt worden gespecificeerd:

 

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

Omschrijving

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Productgroepen

     

Basis

91.447

95.512

4.065

Basis+

6.791

5.525

– 1.266

Maatwerk

2.188

10.554

8.366

Werkelijk

11.175

9.499

– 1.676

Overige opbrengsten

3.242

3.578

336

Totaal

114.843

124.668

9.825

       

Vrijval voorzieningen

20

27

7

       

Rentebaten

       

Bijzondere baten

       

Totaal baten

114.863

124.695

9.832

Toelichting

Basis

De Productgroep Basis is een afgesproken pakket producten en diensten dat wordt afgenomen waarvoor een vaste prijs per vaste verrekeneenheid wordt betaald. De prijs (p) en hoeveelheid (q) staan in principe gedurende het jaar vast. Bij substantiële wijzigingen in de dienstverlening zijn aanpassingen gedurende het jaar mogelijk.

De hogere omzet voor de basisdienstverlening wordt met name veroorzaakt door het opnemen van een structureel budget voor innovatie in de tarieven en wijzigingen in en uitbreiding van de dienstverlening.

Basis+

De productgroep Basis+ heeft betrekking op producten en diensten waarvoor de opdrachtgever afhankelijk van de afgenomen hoeveelheid een prijs per product/dienst betaalt. De prijs (p) staat gedurende het jaar vast, de hoeveelheid (q) is afhankelijk van de afname.

De lagere omzet voor Basis+ doet zich met name voor bij de producten spoedstukken, verhuizingen standaard en vervoer.

Maatwerk

Bij de productgroep maatwerk is zowel de prijs (P) als de hoeveelheid (q) afhankelijk van de afname/vraag.

In 2015 zijn veel omvangrijke maatwerkprojecten uitgevoerd die voortvloeien uit het masterplan huisvesting. Dit betreft onder andere de inhuizing van SZW en VWS in de Resident, de ontmanteling van het pand aan de Anna van Hannoverstraat, uitvoering masterplan Hoftoren en voorbereiden DBFMO Rijnstraat 8.

Werkelijke kosten

De werkelijke kosten hebben betrekking op de nutsvoorzieningen en de belastingen en heffingen.

De lagere kosten voor nutsvoorzieningen zorgen voor de lagere omzet. Dit doet zich voor een belangrijk deel voor bij de Turfmarkt.

Overige opbrengsten

De overige opbrengsten hebben betrekking op de specifieke DVA afspraken met de departementen (€ 3,5 mln) en verkoop van auto’s.

Personele kosten

Bij de begroting zijn abusievelijk niet alle personele kosten (eigen personeel) meegenomen waardoor een vertekend beeld ontstaat met de realisatie. De realisatie is in lijn met de realisatie over 2014 en de eerste suppletoire begroting 2015.

De hogere realisatie externe inhuur is het directe gevolg van een hogere omzet voor maatwerkprojecten. In 2015 zijn er als gevolg van de uitvoering masterplan huisvesting omvangrijke maatwerkprojecten uitgevoerd.

Materiële kosten

Bij de begroting is bij zowel apparaat ICT als bij de bijdrage SSO’s de dienstverlening van SSC-ICT opgenomen. In de realisatie is dit alleen verantwoord onder bijdrage SSO’s.

De toename bij bijdrage SSO’s is het gevolg van het onderbrengen van de servicecontracten voor de gebruiksinstallaties bij de RVB. De overige materiële kosten hebben met name betrekking op de externe leverancierskosten. Het aandeel van de inkoopkosten in de materiële kosten bedraagt 85%.

Resultaat

De hogere omzet wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door de productgroep maatwerk. In 2015 zijn omvangrijke maatwerkprojecten uitgevoerd die voortvloeien uit het masterplan huisvesting.

De personele kosten stijgen niet evenredig mee als gevolg van de extra vraag naar dienstverlening. Dit komt doordat FMH actief stuurt op de beperking van de personele kosten. De materiële kosten zijn lager door enerzijds afboekingen uit voorgaande jaren voor met name beheer en onderhoud en anderzijds nemen de externe leverancierskosten beperkt toe ondanks de extra vraag naar dienstverlening. De bovenstaande mutaties hebben geleid tot het resultaat van bijna € 7,7 mln.

Balans per 31 december 2015

Balans per 31 december 2015 (bedragen x € 1.000)
 

Balans 2015

Balans 2014

Activa

   

Immateriële vaste activa

   

Materiële vaste activa

34.033

26.907

– grond en gebouwen

 

– installaties en inventarissen

33.377

26.107

– overige materiële vaste activa

656

800

Voorraden

0

Debiteuren

2.628

2.003

Nog te ontvangen

4.936

6.086

Liquide middelen

19.348

18.903

Totaal activa

60.945

53.899

     

Passiva

   

Eigen Vermogen

13.256

5.570

– exploitatiereserve

5.570

7.603

– onverdeeld resultaat

7.686

– 2.033

Voorzieningen

15

43

Leningen bij het MvF

23.515

16.827

Crediteuren

1.695

7.093

Nog te betalen

22.464

24.366

Totaal passiva

60.945

53.899

Toelichting

Materiële vaste activa

De investeringen in installaties en inventaris hebben voornamelijk betrekking op de inrichting van de Resident. Dit pand is per 1 mei 2015 in gebruik genomen.

De investeringen in overige materiële vaste activa betreft voornamelijk de aanschaf van dienstauto's.

Debiteuren

De post debiteuren is als volgt te specificeren:

 

31-12-2015

31-12-2014

 

(x € 1.000)

(x € 1.000)

Debiteuren moederdepartement

843

1.251

Debiteuren overige departementen

1.784

750

Debiteuren overigen

1

2

 

2.628

2.003

Het saldo debiteuren van € 2,6 mln. betreft voornamelijk vorderingen op de departementen voor de geleverde dienstverlening. De stijging wordt voornamelijk veroorzaakt door openstaande posten bij SZW, I&M en SSC-ICT. In alle gevallen betreft het vorderingen waarvan de ouderdom korter dan 60 dagen is.

Nog te ontvangen

De post nog te ontvangen is als volgt samengesteld:

 

31-12-2015

31-12-2014

 

(x € 1.000)

(x € 1.000)

Vooruitbetaalde en vooruitontvangen facturen

491

1.261

Nog te factureren bedragen

2.920

3.338

Onderhanden werk

1.525

1.487

 

4.936

6.086

Het saldo nog te ontvangen van € 4,9 mln. bestaat voor € 4,4 mln. uit rijksonderdelen en € 0,5 mln. uit derden (niet rijksonderdelen). De afname wordt voornamelijk veroorzaakt door afname vooruitbetaalde service en beheerkosten.

De post nog te factureren bedragen ultimo 2015 kan naar de volgende productgroepen worden gesplitst:

 

31-12-2015

31-12-2014

 

(x € 1.000)

(x € 1.000)

Basis

840

592

Basis+

1.042

880

Maatwerk

151

400

Werkelijk

802

1.054

Overige

85

412

 

2.920

3.338

De afname van de post nog te factureren doet zich met name voor bij de productgroep overige. Dit wordt veroorzaakt doordat in 2014 de overname van de schulden van EZ pas in 2015 zijn gefactureerd.

Het onderhanden werk is ten opzichte van 2014 toegenomen doordat een aantal grote projecten doorloopt in 2016.

Liquide middelen

De rekening courant bij het Ministerie van Financiën per 31 december 2015 bedraagt € 19,3 mln.

De stijging van de liquide middelen is onder andere het gevolg van een afname in de overige vorderingen en overlopende activa.

Eigen vermogen

De Regeling Agentschappen stelt dat het eigen vermogen van een baten-lastenagentschap gebonden is aan een maximum van 5% van de gemiddelde jaaromzet over de afgelopen 3 jaar.

FMH mag een maximum eigen vermogen hebben van € 5,9 mln. Het eigen vermogen ultimo 2015 komt uit op bijna € 13,3 mln. en is € 7,3 mln. hoger dan de maximumomvang. De eigenaar roomt het surplus op het eigen vermogen uiterlijk bij eerste suppletoire begroting 2016 af.

Leningen bij het MvF

De leningen hebben betrekking op de overname van activa van aansluitende departementen en de investeringen in nieuw in te richten gebouwen.

Het beroep op de leenfaciliteit heeft betrekking op de inrichting van de Resident.

Crediteuren

De post crediteuren is als volgt samengesteld:

 

31-12-2015

31-12-2014

 

(x € 1.000)

(x € 1.000)

Crediteuren moederdepartement

92

3.276

Crediteuren overige departementen

85

69

Crediteuren overigen

1.518

3.748

 

1.695

7.093

Onder de crediteuren overigen zijn de van de leveranciers ontvangen inkoopfacturen verantwoord.

De daling van het saldo op het moederdepartement heeft onder andere betrekking op de DVA voor de basisdienstverlening DCB welke vorig jaar nog openstond. De daling van het saldo van overige crediteuren ten opzichte van vorig jaar wordt veroorzaakt door een dispuut met een leverancier in 2014.

Nog te betalen

De post nog te betalen is als volgt samengesteld:

 

31-12-2015

31-12-2014

 

(x € 1.000)

(x € 1.000)

Nog te ontvangen facturen

15.707

18.721

Aflossing lening Ministerie van Financiën komend boekjaar

4.612

3.724

Personele verplichtingen (vakantiegeld, vakantiedagen, 13e maand e.d.)

1.833

1.796

Overige schulden

312

125

 

22.464

24.366

Onder de post nog te betalen zijn alle bedragen opgenomen die (kortlopend) verschuldigd zijn per 31 december 2015 en die niet onder de crediteuren verantwoord zijn.

Het saldo nog te betalen van € 22,5 mln. bestaat voor € 19,4 mln. uit rijksonderdelen en circa € 3,1 mln. uit derden (niet rijksonderdelen).

Kasstroomoverzicht over 2015

Kasstroomoverzicht over 2015 (bedragen x € 1.000)
   

Vastgestelde begroting (1)

Realisatie (2)

Verschil realisatie en vastgestelde begroting (3)=(2)-(1)

1.

Rekening-courant RHB 1 januari 2015 + stand depositorekeningen

7.151

18.903

11.752

 

Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)

 

126.078

 
 

Totaal uitgaven operationele kasstroom (–/–)

 

– 119.987

 

2.

Totaal operationele kasstroom

4.913

6.091

1.178

 

Totaal investeringen (–/–)

– 12.500

– 13.526

– 1.026

 

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

304

304

3.

Totaal investeringskasstroom

– 12.500

– 13.222

– 722

 

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–)

 

Eenmalige storting door het moederdepartement (+)

 

Aflossingen op leningen (–/–)

– 4.913

– 3.724

1.189

 

Beroep op leenfaciliteit (+)

12.500

11.300

– 1.200

4.

Totaal financieringskasstroom

7.587

7.576

– 11

5.

Rekening-courant RHB 31 december 2015 + stand depositorekeningen (1+2+3+4), de maximale roodstand 0,5 miljoen €.

7.151

19.348

12.197

Toelichting

Investeringen

De investeringen in installaties en inventaris hebben voornamelijk betrekking op de inrichting van de Resident. Dit pand is per 1 mei 2015 in gebruik genomen.

De investeringen in overige materiële vaste activa betreft voornamelijk de aanschaf van dienstauto's.

Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2015

Evenals de andere departementen en uitvoeringsorganisaties van het Rijk levert FMH een bijdrage aan de taakstelling van de departementen uit het regeerakkoord. Dit bestaat uit een generieke taakstelling van 6% op het eigen apparaat (2012–2015). Deze taakstelling is door FMH ook in 2015 verwerkt in de tarieven (1,5%).

De additionele taakstelling uit het regeerakkoord ligt bij de departementen en wordt ingevuld met een vermindering van taken dan wel versoberingen. FMH heeft een aantal besparingsvoorstellen uitgewerkt en besproken met de afnemers. De besparingen die worden doorgevoerd hebben betrekking op één uniforme rijkspasdienst, afschaffen burgertelefoon, upgraden FMIS en webformulieren en afbouw van het aantal postkamers.

Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2015

Omschrijving generiek deel

Realisatie

Vastgestelde begroting

 

2012

2013

2014

2015

2015

Verloop tarieven basisdienstverlening (norm 2011)

95,7

92,2

98,3

Omzet per productgroep (pxq)

104.957

116.834

114.587

124.668

114.843

*Basis

78.943

81.711

86.852

95.512

91.447

*Basis+

6.428

5.577

5.614

5.525

6.791

*Maatwerk

11.100

18.675

10.042

10.554

2.188

*Werkelijk

7.584

9.178

8.151

9.499

11.175

*Overig

902

1.693

3.928

3.578

3.242

           

Saldo van baten en lasten (%)

3,0%

– 1,0%

– 1,8%

6,2%

0,0%

           

Personele kosten als % van de totale kosten

     

29,8%

26,5%

Materiële kosten als % van de totale kosten

     

70,2%

73,5%

           

Apparaatskosten (in €)

     

46.605

40.205

Klanttevredenheid

Tevreden

Tevreden

nvt

Tevreden

Tevreden

Tevredenheid maatwerk

     

7,6

Medewerkerstevredenheid

Tevreden

Tevreden

Tevreden

nvt

Tevreden

FTE-totaal (excl. Externe inhuur)

351

361

414

426

471

Toelichting

In de begroting is geen index meer opgenomen voor het verloop van de tarieven. Als gevolg van het nieuwe werken wordt dezelfde werkplek intensiever gebruikt. De eenheid werkplek krijgt door het nieuwe werken een andere definitie waardoor vergelijking met voorgaande jaren een vertekend beeld geeft. De index verloop tarieven is daarom niet opgenomen.

De personele en materiële kosten als % van de totale kosten zijn vanaf 2015 pas als indicator in de begroting meegenomen.

FMH doet mee met het Intern Klanttevredenheidonderzoek (iKTO). De best scorende producten/diensten zijn dienstfietsen, receptie en bewaking en beveiliging. De minst scorende producten/diensten zijn binnenklimaat, groenvoorziening en koffieautomaten. Naast het iKTO meet FMH de tevredenheid van het maatwerk. Na de afronding van een project wordt een evaluatieformulier naar de klant gestuurd. De klant waardeert de uitvoering van maatwerkprojecten gemiddeld met een 7,6, dit ligt ruim boven de norm (7,0).

De bezetting ultimo 2015 is lager dan de in de begroting opgenomen formatie. FMH kiest ervoor om te werken met een flexibele schil om in te kunnen spelen op wijzigingen die optreden als gevolg van de uitvoering van het masterplan huisvesting.

3.5 Shared Service Centrum-ICT Haaglanden

Inleiding

2015 is het eerste jaar waarin SSC-ICT een geconsolideerde jaarverslag van de vestigingen Den Haag en Zoetermeer presenteert.

Op voorspraak van het programma Compacte Rijksdienst heeft het kabinet besloten om te komen tot een Shared Service Center ICT Den Haag onder het Ministerie van BZK. Doel daarvan is de realisatie van één ICT-infrastructuur en één ICT-dienstverlener voor de ICT-werkplekken in de Haagse beleidskernen en daaraan nauw verbonden uitvoeringsorganisaties.

Als uitvloeisel hiervan is het eigenaarschap van het Gemeenschappelijk Dienstencentrum ICT (GDI) per 1 januari 2014 overgaan van het Ministerie van Veiligheid en Justitie naar Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Per 1 januari 2015 is GDI als SSC-ICT vestiging Zoetermeer samengevoegd met SSC-ICT vestiging Den Haag en is de agentschapstatus van GDI opgeheven. In 2015 heeft SSC-ICT vestiging Zoetermeer nog een eigen administratie gevoerd. Met betrekking tot de vergelijkende cijfers 2014 geldt dat deze gebaseerd zijn op de geconsolideerde jaarrekeningen van beide vestigingen. In de ontwerpbegroting 2015 is hierop geanticipeerd door een geconsolideerde begroting op te nemen.

Per 1 januari 2016 is er sprake van één administratie en één nieuw kostprijsmodel waarmee de integratie van de financiële administratie van de vestigingen Den Haag en Zoetermeer tot uitvoering is gekomen.

Staat van baten en lasten van het baten-lastenagentschap SSC-ICT

x € 1.000
   

Oorspron kelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2015

Verschil realisatie versus begroting

Realisatie 2014

Baten

       

Omzet moederdepartement

28.000

44.494

16.494

27.773

Omzet overige departementen

150.000

174.021

24.021

155.461

Omzet derden

0

0

0

0

Bijzondere baten

0

2.979

2.979

2.748

Rentebaten

0

1

1

0

Vrijval uit voorzieningen

0

0

0

7

Totaal baten

178.000

221.495

43.495

185.989

           

Laten

       

Apparaatskosten

149.000

197.552

48.552

155.040

*

Personele kosten

85.000

105.795

20.795

83.008

 

– waarvan eigen personeel

51.000

48.225

– 2.775

42.021

 

– waarvan externe inhuur

34.000

57.570

23.570

40.987

*

Materiële kosten

64.000

91.757

27.757

72.032

 

– waarvan ICT

53.000

61.829

8.829

59.740

 

– waarvan SSO's

5.000

14.410

9.410

6.206

Afschrijvingskosten

28.000

25.601

– 2.399

20.780

*

Materieel

28.000

25.601

– 2.399

20.780

*

Immaterieel

0

0

0

0

Overige lasten

1.000

3.047

2.047

11.113

 

– waarvan dotaties voorzieningen

0

0

0

7.795

 

– waarvan Bijzondere lasten

0

2.879

2.879

3.142

Totaal lasten

178.000

226.200

48.200

186.933

Saldo van baten en lasten

0

– 4.705

– 4.705

– 944

Toelichting

Resultaat

Het financieel resultaat over 2015 laat een verlies zien van € 4,705 mln. Dit resultaat kan toegeschreven worden aan een aantal incidentele tegenvallers, zoals het Project Migratie Infrastructuur (PMI), waarbij een deel van de kosten uit eigen middelen van het SSC-ICT wordt gefinancierd, de aanloopverliezen bij het Overheidsdatacenter (ODC) in Rijswijk (deze kosten waren geen onderdeel van het kostprijsmodel en zijn daarmee niet in de tarieven verdisconteerd) en de afschrijving op een aantal debiteuren bij SSC-ICT.

Baten

De generieke dienstverlening is verricht voor alle Ministeries. De gemeenschappelijke en specifieke dienstverlening is verricht voor de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Financiën, Infrastructuur en Milieu, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Volksgezondheid Welzijn en Sport, Veiligheid en Justitie, Buitenlandse Zaken, Algemene Zaken alsmede voor de Kanselarij der Nederlandse Orden.

De totale omzet is € 40,515 mln. hoger dan begroot. Dit is te relateren aan de overname van de ICT-dienstverlening van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (ca € 30 mln.) en een toename van het volume van de door de Ministeries aan SSC-ICT verstrekte maatwerkopdrachten.

De bijzondere baten betreffen nagekomen baten die betrekking hebben op vorig boekjaar waarmee in het jaarverslag 2014 geen rekening is gehouden.

Het bedrag ad. € 2,979 mln. bestaat uit:

  • Correctie debiteuren € 0,849 mln.

  • Vrijval nog te betalen kosten uit voorgaande boekjaren € 1,667 mln.

  • Vrijval reservering verloftegoed Zoetermeer € 0,058 mln.

  • Vrijval reservering innovatiebudget 2014 € 0,180 mln.

  • Saldo overige kleinere posten € 0,225 mln.

Lasten

Personele kosten

De personele kosten zijn € 20,795 mln. hoger dan begroot.

De € 2,775 mln. lagere kosten van het eigen personeel is het gevolg van een lagere bezetting.

De € 23,570 mln. hogere kosten van de inhuur laten zich met name verklaren door de toevoeging van Zoetermeer. Door het terughoudend beleid t.a.v. het werven van personeel in het verleden, in een tijd waarin de capaciteitsvraag juist fors toenam, was extra inhuur van externen noodzakelijk. Daarnaast zijn bij de overname van de ICT-dienstverlening van Buitenlandse Zaken in 2015 ook de lopende inhuurcontracten overgenomen. Medio 2015 is SSC-ICT gestart met een meerjarig wervingstraject om door het aantrekken van eigen personeel en verambtelijking de inzet van externen te verminderen. Omdat in 2015 niet door alle interne medewerkers werd tijdgeschreven is geen betrouwbaar verhoudingscijfer intern/extern te berekenen.

Materiële kosten

De ten opzichte van de begroting hogere materiële kosten zijn de resultante van meer materiële uitgaven vanwege de uitbreiding van de dienstverlening met het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het hogere volume van de door de Ministeries aan SCC-ICT verstrekte specifieke opdrachten.

Afschrijvingen

De afschrijvingskosten zijn lager dan begroot doordat het tempo van (vervangings)investeringen is achtergebleven bij de investeringsplanning. De planning is gebaseerd op de economische vervangingsdata, de werkelijke vervanging kan beïnvloed worden door bv toename van het aantal incidenten (kan tot vervroegde vervanging leiden), migratietrajecten (kan tot uitstel van kleinere vervangingshoeveelheden leiden) en afbouw c.q. opbouw van ICT-diensten aan opdrachtgevers.

Overige lasten

  • Rentelasten: deze zijn fors lager door de veel lagere rentepercentages voor opgenomen leningen in 2015 dan begroot en het wegvallen van de rente op roodstand van de rekening courant. Het verschil over 2013 en 2014 is aan de Ministeries teruggeven. Hiermee was in het resultaat 2014 al rekening gehouden.

  • De bijzondere lasten ad. € 2,879 mln. bestaan uit:

  • Dotatie voorzieningen debiteuren: € 1,230 mln.

    Resultaat buiten gebruikstelling activa € 0,403 mln.

    Nagekomen lasten m.b.t. voorgaande boekjaren € 1,200 mln.

    Overige kleinere posten € 0,046 mln.

    De bijzondere lasten betreffen lasten die betrekking hebben op de schikking in het kader van de afwikkeling van een faillissement van een leverancier in 2012 en diverse overige lasten die betrekking hebben op voorgaande boekjaren waarmee in het jaarverslag 2014 geen rekening is gehouden.

Balans per 31 december 2015

x € 1.000
   

Balans 2015

Balans 2014

Activa

   

Immateriële vaste activa

0

0

Materiële vaste activa

54.585

44.587

*

Grond en gebouwen

0

0

*

Installaties en inventarissen

2.598

2.829

*

Overige materiële vaste activa

51.987

41.758

Voorraden

2

3

Debiteuren

16.125

9.174

Nog te ontvangen bedragen

17.690

22.344

Liquide middelen

34.741

38.122

Totaal activa

123.413

114.230

       

Passiva

   

Eigen vermogen

2.785

7.490

*

Exploitatiereserve

7.490

8.434

*

Onverdeeld resultaat

– 4.705

– 944

Voorzieningen

5.500

7.795

Leningen bij het Ministerie van Financiën

39.305

29.710

Crediteuren

5.586

11.010

Nog te betalen bedragen

70.237

58.225

Totaal Passiva

123.413

114.230

Toelichting

Activa

Materiële vaste activa

De materiële vaste activa zijn gewaardeerd tegen de historische aanschafprijs, verminderd met afschrijvingen en bijzondere waardeveranderingen. In 2015 is voor € 36,002 mln. geïnvesteerd, waarvan € 32,330 mln. in hard- en software, € 3,580 mln. ten behoeve van het nieuwe Project Migratie Infrastructuur en € 0,0092 inventaris.

Afschrijvingen op materiële vaste activa zijn gebaseerd op de geschatte economische levensduur, rekening houdend met eventuele restwaarde. Deze afschrijving vindt lineair plaats. Na afschrijvingen resteert per 31 december een boekwaarde van € 54,585 mln. Over de investeringen in het ODC wordt met ingang van 2015 afgeschreven.

Debiteuren

De post Debiteuren betreft de gefactureerde, nog te ontvangen bedragen voor verrichte diensten en leveringen. Facturen ouder dan 1 jaar worden voor 100% en facturen tussen 6 maanden en 1 jaar worden voor 50% als vermoedelijk oninbaar aangemerkt; derhalve is er een bedrag voor oninbaarheid in aftrek gebracht.

De post Debiteuren heeft voor € 2,08 mln. betrekking op het moederdepartement, voor € 13,88 mln. op andere departementen en voor € 2,26 mln. op agentschappen.

De toename komt met name uit de vestiging Zoetermeer, hier zijn in januari 2016 (met factuurdatum 31-12-2015, noodzakelijk ten behoeve van de afwikkeling in Leonardo) veel facturen 2015 voor nacalculatieprojecten opgesteld en verstuurd.

Nog te ontvangen

De post Nog te ontvangen bestaat uit nog te factureren opbrengsten voor geleverde dienstverlening (onderhanden werk) en nog te verrekenen vooruitbetaalde kosten (basis-plus diensten). De afname van m.n. de post «Overige vorderingen» is het gevolg van de afwikkeling van vorderingen van vóór 2015 en een mindere toename per 31-12-2015 a.g.v. het beter op orde zijn van de administratie.

Liquide middelen

Alle tegoeden van SSC-ICT worden aangehouden bij de Rijkshoofdboekhouding (RHB). Het saldo per 31 december bedraagt € 34,741 mln.

Eigen Vermogen

Onder het eigen vermogen is het onverdeelde resultaat 2015 opgenomen. Het eigen vermogen is vermindert met het negatieve resultaat over 2015 van € 4,705 mln. en valt binnen de norm van 5% van de gemiddelde omzet over de afgelopen 3 jaren.

Leningen

De post Leningen bestaat uit de leningen ter financiering van de materiële vaste activa.

Van het saldo per ultimo 2015 van € 64,810 mln. is de aflossingsverplichting 2016 ad € 25,505 mln. opgenomen onder de post nog te betalen.

Voorzieningen

Ten laste van het resultaat 2014 is een voorziening getroffen voor de in 2015 geplande migratie van de huidige datacenters naar het nieuwe ODC voor de Haagse beleidskernen en nauw verwante uitvoeringsorganisaties. Voor deze migratie kan SSC-ICT geen beroep doen op externe fondsen. De voorziening heeft eind 2015 een omvang van € 5,500 mln. De onttrekking aan de voorziening van € 2,295 mln. betreft de in 2015 ongedekte migratie- en projectkosten naar het nieuwe ODC.

Crediteuren

De facturen die zijn opgenomen onder de post Crediteuren per ultimo 2015 zijn vrijwel geheel begin 2016 betaald.

Nog te betalen

Onder de post nog te betalen zijn de vooruit ontvangen bedragen, de aflossingsverplichting 2016 van de lening bij het Ministerie van Financiën, de nog te ontvangen facturen 2014 en 2015 en de schuld aan het personeel vanwege opgebouwde rechten vakantiegeld, eindejaarsuitkering en verlof opgenomen.

Kasstroomoverzicht over 2015
     

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie versus begroting

           

1.

Rekening-courant RHB per 1 januari

 

17.673

38.122

20.449

           

2.

Operationele kasstroom

 

8.065

18.049

9.984

           
 

Investeringen

–/–

– 30.000

– 36.002

– 6.002

 

Boekwaarde desinvesteringen

+/+

0

403

403

           

3.

Totaal investeringskasstroom

 

– 30.000

– 35.599

– 5.599

           
 

Eenmalige uitkering aan moederdepartement

–/–

0

0

0

 

Eenmalige storting door moederdepartement

+/+

0

0

0

 

Aflossing leningen

–/–

– 28.000

– 20.931

7.069

 

Beroep op leenfaciliteit

+/+

30.000

35.100

5.100

           

4.

Totaal financieringskasstroom

 

2.000

14.169

12.169

5.

Rekening-courant RHB per 31 december

 

– 2.262

34.741

37.003

Toelichting

De boekwaarde van de desinvesteringen betreft de bij het afstoten van de materiële vaste activa administratieve restwaarde.

De aflossingen op de leenfaciliteit zijn lager dan begroot doordat het beroep op de leenfaciliteit in eerdere jaren lager was dan bij het opstellen van de begroting 2015 werd ingeschat.

Het beroep op de leenfaciliteit is in overeenstemming met de investeringen. Het beroep op de leenfaciliteit is hoger dan begroot dit is het gevolg van uitbreiding van dienstverlening aan opdrachtgevers.

De stand van de rekening-courant bij de RHB is de uitkomst van het positieve resultaat over 2013 en 2014 uit gewone bedrijfsuitoefening en het saldo van de opgebouwde vorderingen- en schuldenpositie.

Overzicht doelmatigheidindicatoren per 31 december 2015

Doelmatigheid

SSC-ICT ondersteunt de Compacte Rijksdienst met generieke en gemeenschappelijk ICT oplossingen. Door de inzet van moderne ICT hulpmiddelen wordt de doelmatigheid van de Rijksdienst vergroot. En met de bundeling van ICT taken binnen SSC-ICT wordt de in de projecten 4 en 7 van het Uitvoeringsprogramma Compacte Rijksdienst beoogde efficiencyslag gemaakt.

De eigenaar heeft met SSC-ICT tot en met 2016 een jaarlijkse efficiencytaakstelling afgesproken van – 1,5%. SSC-ICT verlaagt hiertoe jaarlijks haar tarieven met 1,5% en heeft daarnaast voorstellen gedaan waarmee haar afnemers aanvullend 10% op hun ICT uitgaven kunnen besparen. Voor voormalig GDI was voor 2015 een taakstelling van 5% afgesproken. Dit is in de tarieven van de vestiging Zoetermeer verwerkt.

Aanvullend op de taakstellende tariefverlaging vergelijkt SSC-ICT haar prestaties via benchmark onderzoek periodiek met marktpartijen en enkele grote uitvoeringsorganisaties binnen de overheid.

Om de tariefdaling te realiseren wordt voortgegaan met het integreren en harmoniseren van de Ministeries overgekomen systeemlandschappen.

   

Oorspronkelijke begroting

Realisatie 2015

Realisatie 2014

Omschrijving Generiek Deel

     
 

Taakstellende tariefverlaging

1,5%

3,0%

1,5%

 

Verbetering kostprijzen infrastructuur componenten

1,0%

3,0%

1,0%

 

Verbetering kostprijzen werkplekcomponenten

1,0%

3,0%

1,0%

 

Kostprijs voor beheertaken (werkplektarief, exclusief datacenter)

1.822

1.935

1.850

 

Totale omzet per product of dienst

178.000

218.515

183.234

 

generiek (infrastructuur, rijksportaal en samenwerk functionaliteit, ODC DH km2)

14.000

14.046

14.030

 

gemeenschappelijk (basis kantoorautomatisering + hosting

108.000

118.904

108.378

 

specifiek (plusdiensten en maatwerk)

56.000

85.565

60.826

   

Oorspronkelijke begroting

Realisatie 2015

Realisatie 2014

 

FTE-totaal (excl. externe inhuur)

658,0

650,0

626,0

 

Aantal externe fte’s in % van de totale fte’s

40%

NB

44%

         
 

Saldo van baten en lasten (%)

0,0%

– 2,1%

0,0%

 

Verschil benchmarkvergelijking

2%

Nvt

2%

 

Klanttevredenheid (KTO)

7

7

7

 

Medewerkertevredenheid (MTO)

7

7

7

Omschrijving Specifiek Deel – ICT Diensten

     
 

Beschikbaarheid (betrouwbaarheid) basisfunctionaliteit

98%

100%

98%

 

Geleverd binnen gestelde termijn

90%

85%

90%

 

Incidenten hersteld binnen afgesproken tijd

90%

91%

90%

 

beantwoorden helpdeskvragen binnen afgesproken tijd

95%

85%

95%

 

direct beantwoorden helpdeskvragen

80%

67%

80%

Toelichting

De taakstelling op de tarieven van vestiging Den Haag ad. – 1,5% in 2015 en – 5% op de tarieven van de vestiging Zoetermeer is volledig doorgevoerd op de tarieven 2015. Door de verschillende percentages is het geconsolideerde resultaat een benaderd gemiddelde percentage.

De totale omzet is € 40,516 mln. hoger dan begroot. Dit is de resultante van de volgende ontwikkelingen:

  • De omzet generieke dienstverlening is stabiel gebleven.

  • Bij de gemeenschappelijk omzet wordt de stijging m.n. veroorzaakt door de overdracht van de ICT-Dienstverlening van het Ministerie van Buitenlandse Zaken naar SSC-ICT.

  • De specifieke omzet is gestegen door een hoger volume in door de Ministeries verstrekte maatwerkopdrachten.

De kengetallen inzake de kwaliteit van de dienstverlening hebben gedurende het jaar niet geheel voldaan aan de afgesproken norm.

3.6 Rijksgebouwendienst

Inleiding

De Rijksgebouwendienst is per 1 juli 2014 opgegaan in het Rijksvastgoedbedrijf, maar als baten-lastenagentschap blijven bestaan totdat het Rijksvastgoedbedrijf die status verkreeg. Dat is op 1 januari 2016 gebeurd. De jaarrekening 2015 is dan ook de laatste van de Rijksgebouwendienst.

De missie van de Rijksgebouwendienst was het bijdragen aan het succesvol functioneren van zijn klanten door het bieden van efficiënte en effectieve huisvestingsoplossingen en het bijdragen aan het behoud van ons cultureel erfgoed door de instandhouding van monumenten. Daartoe werden de volgende producten geleverd: huisvesting, services, adviezen en beleidsondersteuning. De afgesproken kwaliteit van de geleverde huisvesting werd gehandhaafd volgens de Regeling Taakverdeling Beheer Rijkshuisvesting (RTB).

Beleidsprestaties

Indicator/kengetal

Streefwaarde 2015

Realisatie 2015

Energieambitie 2020

De maatregelen in het kader van tranche 2 (objecten met een publieksfunctie, zoals musea en gerechtsgebouwen) en tranche 3 (objecten met een (rijks) kantoorfunctie) voor FCIB (het Functioneel Controleren, Inregelen en Beproeven van klimaatinstallaties) worden afgerond.

De maatregelen voor tranche 2 en 3 zijn vrijwel geheel afgerond.

Gebruiksgraad monumenten

95%

98%

Voortgang programma Energieambitie 2020

De doelstelling om in 2015 de maatregelen in het kader van tranche 2 (objecten met een publieksfunctie, zoals musea en gerechtsgebouwen) en tranche 3 (objecten met een (rijks)kantoorfunctie) voor FCIB (het Functioneel Controleren, Inregelen en Beproeven van klimaatinstallaties) af te ronden, is op 4 objecten na gerealiseerd. Met FCIB worden klimaatinstallaties in gebouwen zodanig ingeregeld, dat een optimaal thermisch comfort wordt bereikt bij een minimale verstoring van het bedrijfsproces en een zo laag mogelijk energiegebruik.

Gebruiksgraad monumenten

Uit de begroting voor Wonen en Rijksdienst wordt de instandhouding bekostigd van de monumenten met een erfgoedfunctie (maar zonder rijkshuisvestingsfunctie). De gebruiksgraad op 31 december 2015 van deze monumenten met erfgoedfunctie is 98% (evenals ultimo 2014). De gebruiksgraad is het aantal m2 bruto vloeroppervlak (bvo) per object dat in gebruik is in verhouding tot het totaal aantal m2bvo. Een deel van de monumenten is naar hun aard niet geschikt voor gebruik, zoals gedenknaalden of grafmonumenten. Deze zijn buiten de berekening gehouden.

Met een brief van 11 november 2011 heeft de Minister van BZK de Kamer o.a. gemeld het beleid ten aanzien van monumenten zonder huisvestingsfunctie in bezit van de Rijksgebouwendienst te harmoniseren en te bezien of andere vormen van beheer en exploitatie mogelijk zijn. Een belangrijke mijlpaal van dit gewijzigde beleid is de vervreemding van een pakket monumenten aan de Nationale Monumentenorganisatie.

Staat van baten en lasten van het baten-lastenagentschap RGD

Staat van baten en lasten van de baten-lastenagentschap RGD (bijdragen x € 1.000)
 

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

(4)

Omschrijving

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie 2014

Baten

       

Omzet moederdepartement

18.850

15.172

– 3.678

16.672

Omzet overige departementen

1.221.996

1.100.403

– 121.593

1.258.579

Omzet derden

8.888

11.673

2.785

10.452

Rentebaten

0

3.453

3.453

3.815

Vrijval voorzieningen

0

6.535

6.535

16.887

Bijzondere baten

10.706

82.306

71.600

27.542

Totaal baten

1.260.440

1.219.543

– 40.897

1.333.948

         

Lasten

       

Product Huisvesting

       

Apparaatskosten (netto)

70.981

71.967

986

65.857

Huren

240.163

216.702

– 23.461

236.925

DBFMO lasten

49.603

24.640

– 24.963

21.764

Rentelasten

232.055

204.043

– 28.012

220.378

Afschrijvingen

323.659

314.370

– 9.289

322.810

Onderhoud

139.501

118.278

– 21.223

121.789

Dotaties voorzieningen

14.035

45.898

31.863

46.958

Belastingen en heffingen

21.994

21.994

0

23.000

Investeringen buiten gebruiksvergoedingen

61.097

99.504

38.407

82.023

Overige producten

   

0

 

Services

34.340

30.959

– 3.381

44.590

Adviezen

11.322

4.398

– 6.924

6.053

Beleidsondersteuning

6.642

5.194

– 1.448

5.052

Overige lasten

20.806

46.848

26.042

55.086

Totaal lasten

1.226.198

1.204.796

– 21.402

1.252.286

Saldo van baten en lasten

34.242

14.747

– 19.495

81.662

Toelichting

Baten

Omzet moederdepartement

Onder inputfinanciering buiten de huur- verhuurrelatie vallen het beheer van monumenten met een erfgoedfunctie (inclusief Paleis Soestdijk), de beleidsondersteunende taken van de Rijksgebouwendienst en het Energiebesparingsprogramma Rijkshuisvesting.

Omzet overige departementen

De omzet overige departementen omvat opbrengsten huisvesting, services en adviezen. De opbrengsten huisvesting hebben betrekking op:

  • de opbrengsten van de interne verhuurcontracten met de Ministeries volgens het huur-verhuurmodel (gebruiksvergoedingen); Een deel van de bevroren gebruiksvergoeding 2015 is via een korting op de tarieven aan de gebruikers gerestitueerd (€ 165,0 mln.);

  • de DBFMO-opbrengsten op basis van leveringsovereenkomsten met de Ministeries. Deze omvatten de totale vergoeding, die de gebruikers uit hoofde van het Design Build Finance Maintain Operate (DBFMO)-contract verschuldigd zijn, minus de aflossingscomponent van de langlopende vordering. Vanwege de oplevering van één project is deze opbrengst ten opzichte van vorig jaar toegenomen;

  • de à fonds perdu gefinancierde huisvestingsprojecten voor Ministeries (investeringen buiten de gebruiksvergoeding);

  • het verschil tussen de ontvangen gebruiksvergoeding en de afschrijvings- en rentekosten van de vaste activa (egalisatie). In 2015 is er sprake van een afname van de egalisatierekening.

Bij de verlenging per 1-1-2015 van contracten voor specialties heeft geen herberekening van de gebruiksvergoedingen plaatsgevonden (bevriezing gebruiksvergoeding). Voor deze contracten geldt dat geen egalisatieberekening meer wordt toegepast met ingang van 1-1-2014. Deze maatregel is één van de eerste stappen bij de implementatie van het nieuwe Rijkshuisvestingstelsel, waarin de Rijksgebouwendienst met ingang van 1-1-2013 verantwoordelijk is voor de instandhouding in kantorenvoorraad en met ingang van 1-1-2014 ook voor de specialties.

Het onderdeel services betreft de opbrengsten voor werkzaamheden, die volgens RTB tot de taak van de afnemer worden gerekend (RTB-serviceverlening), maar die op verzoek van de afnemers, voor zover rijksoverheid, door de Rijksgebouwendienst worden verricht. Services worden door de Rijksgebouwendienst zowel via incidentele opdrachten als via servicecontracten uitgevoerd. De opbrengsten adviezen hebben betrekking op de opbrengsten van niet-projectgebonden huisvestingsadviezen aan rijksoverheden. De klantvraag met betrekking tot serviceprojecten en adviesopdrachten is vooraf lastig in te schatten. Tegenover hogere baten staan ook hogere lasten.

Omzet derden

De opbrengsten van derden betreffen de huuropbrengsten die de Rijksgebouwendienst via het RVOB ontvangt. Onder deze post vallen tevens de opbrengsten uit de exploitatie van de bijzondere objecten (parkeergarages en de grafelijke zalen).

Vrijval voorzieningen

In 2015 is er een bedrag van € 6,5 mln. vrijgevallen. Dit wordt bij de balans toegelicht.

Rentebaten

Specificatie rentebaten (bedragen x 1.000)

realisatie 2014

realisatie 2015

begroting 2015

Rentebaten rekening-courant RHB

253

8

0

Rentebaten projecten

1.441

384

0

Overige rentebaten

2.121

3.061

0

Totaal

3.815

3.453

0

Het rentepercentage op de rekening-courant RHB is nagenoeg nihil. Rentebaten projecten betreffen rentebaten op à fonds perdu projecten. Tegenover deze baten staan lasten voor de Rijksgebouwendienst als gevolg van voorfinanciering tijdens de realisatiefase. De overige rentebaten betreffen vergoedingen door DJI van boeterente met betrekking tot de afkopen.

Bijzondere baten

Specificatie bijzondere baten

(Bedragen x € 1.000)
 

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Resultaat verkoop onroerend goed (B)

8.091

59.973

0

Resultaat op investeringsprojecten (B)

0

0

0

Resultaat op nazorg

1.618

4.240

0

Baten voorgaande boekjaren

12.135

13.629

0

Diverse overige baten

5.698

4.464

10.706

Totaal

27.542

82.306

10.706

In 2015 is een aantal objecten met winst verkocht (€ 60,0 mln.). De baten voorgaande jaren hebben betrekking op hoger ingeschatte dan feitelijke automatiseringskosten en op een correctie van de inhuurkosten in 2014.

Lasten

Apparaatskosten

Deze post omvat alle apparaatskosten, die niet zijn toegerekend aan de overige producten, huisvestingsprojecten, adviezen, services en beleid en die gedekt dienen te worden uit de 1-opslag gebruiksvergoeding. De apparaatskosten zijn de kosten voor intern en extern personeel plus de materiële kosten, zoals eigen huisvestingskosten en ICT-kosten.

Specificatie apparaatskosten

(Bedragen x € 1.000)
   

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Personele kosten

 

78.946

87.583

82.408

waarvan eigen personeel

 

59.616

62.705

62.176

waarvan externe inhuur

 

15.962

19.674

16.665

waarvan overige personele kosten

 

3.368

3.870

3.567

Materiële kosten

 

23.188

28.139

28.492

waarvan ICT

 

10.298

16.628

14.645

waarvan bijdrage aan SSO's

 

0

0

13

Totaal bruto apparaatskosten

 

102.134

115.722

110.900

Verwerkt als productkosten

–/–

36.277

43.755

39.919

Apparaatskosten (netto)

 

65.857

71.967

70.981

Huren

Het betreft hier de huren die de Rijksgebouwendienst aan de markt betaalt.

DBFMO-lasten

Onder deze post vallen de kosten die aan de consortia van de DBFMO-gebouwen zijn betaald, exclusief de rente- en afschrijvingskosten.

Rentelasten

Onder deze post worden de rentekosten van de rentedragende leningen en (eventuele) debetrente van de rekening courant RHB verantwoord. De rentelasten in 2015 bedragen € 204,0 mln. De realisatie is lager dan de oorspronkelijke raming als gevolg van de lage actuele rentepercentages. Daarnaast heeft per 1 april 2015 een herfinanciering van de leningenportefeuille plaatsgevonden. De voordelen die dat met zich mee brengt zijn nagenoeg volledig gecompenseerd met een eenmalige boete voor vervroegde aflossing. In verband met de stelselwijziging is ook rente over de DBFMO-leningen verwerkt in de cijfers, daarbij zijn de vergelijkende cijfers aangepast.

Afschrijvingen

Onder deze post worden de afschrijvingskosten voor materiële vaste activa (gebouwen, inclusief inbouwpakketten en bedrijfsmiddelen) verantwoord. De begrotingsraming is gebaseerd op de geplande opleveringen in de totale projectenportefeuille en de daadwerkelijke realisatie is afhankelijk van de werkelijke opleveringen en activeringen. In 2015 zijn tevens de afschrijvingskosten van de geactiveerde DBFMO- gebouwen in deze post opgenomen.

Onderhoud

Onder deze post vallen dagelijks onderhoud, planmatig onderhoud, het beheer van monumenten en bijzondere objecten. Belangrijkste redenen voor de lagere kosten voor dagelijks onderhoud zijn een andere wijze van contracteren (afkoop klein onderhoud), lagere onderhoudskosten bij panden in de afstootfase en aflopende onderhoudscontracten bij de DJI-voorraad. Bij planmatig onderhoud is veelal sprake van verschuivingen in de planning voor lopende projecten.

Dotaties voorzieningen

Er zijn diverse dotaties aan de verschillende voorzieningen gedaan. Deze worden toegelicht bij de balans.

Investeringen buiten gebruiksvergoedingen

Onder deze post zijn investeringen opgenomen die niet leiden tot een (aanpassing van de) gebruiksvergoeding. Het betreft hier kleinere projecten voor Ministeries en het energiebesparingsprogramma rijkshuisvesting. Kleine projecten voor Ministeries betreffen de integrale kosten van de door de Rijksgebouwendienst uitgevoerde kleine, à fonds perdu gefinancierde, projecten voor Ministeries alsmede à fonds perdu bijdragen aan investeringsprojecten. Het betreft hier over het algemeen (ver)bouwactiviteiten van relatief geringe financiële omvang.

Services

De post services betreft de integrale kosten (inclusief apparaatskosten) voor werkzaamheden, die volgens de RTB tot de taak van de afnemer worden gerekend (RTB-serviceverlening), maar op verzoek van de afnemers door de Rijksgebouwendienst worden verricht, en overige services. De servicekosten komen pas in het uitvoeringsjaar in beeld en de totale omvang fluctueert jaarlijks.

Adviezen

De Rijksgebouwendienst levert op verzoek van de gebruikers niet-projectgebonden adviezen. De kosten betreffen zowel de interne als externe kosten. De adviesvraag van klanten aan de Rijksgebouwendienst fluctueert over de jaren heen.

Beleidsondersteuning

Onder deze post zijn de door het moederdepartement gefinancierde kosten voor beleidsondersteuning opgenomen.

Bijzondere lasten

Specificatie bijzondere lasten

(Bedragen x € 1.000)
 

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Boekwaardecorrecties

26.598

16.228

10.100

Resultaat verkoop onroerend goed

907

313

0

Resultaat op investeringsprojecten

1.291

7.473

0

Lasten voorgaande boekjaren

5.661

4.427

0

Diverse overige lasten

20.629

18.407

10.706

Totaal

55.086

46.848

20.806

De diverse overige lasten betreffen, naast de (jaarlijkse) kosten voor het programma brandveiligheid (€ 6,6 mln.) en bouwkundig ruimtelijk tekenwerk (€ 0,7 mln.), de volgende posten:

  • Afboeking deel restwaarde DBFMO DUO Groningen € 5,3 mln.

  • Kosten HARP en Inbesteding € 5,2 mln.

  • Diverse kosten € 2,8 mln.

Toelichting op het resultaat

In de onderstaande tabel is het resultaat van de Rijksgebouwendienst gepresenteerd op productniveau.

Specificatie resultaat 2015 per product

(Bedragen x € 1.000)
 

Baten

Lasten

Resultaat

Huisvesting

1.180.655

1.166.460

14.195

Services

31.511

30.959

552

Adviezen

4.398

4.398

0

Beleidsondersteuning

5.194

5.194

0

Totaal

1.221.758

1.207.011

14.747

Binnen het product huisvesting is een resultaat van € 14,2 mln. gerealiseerd. Naast resultaten op rente en afschrijving speelden vooral boekwaardecorrecties (€ 16,2 mln. negatief), vrijval/dotaties aan voorzieningen (– € 39,4 mln. negatief) en afstootresultaten (€ 60,0 mln. positief) een rol.

Balans per 31 december 2015

Balans per 31 december 2015 (bedragen x € 1.000)
 

Balans 2015

Balans 2014

Activa

   

Vaste activa

   

Materiële vaste activa

   

Grond en gebouwen

5.236.127

5.301.095

Onderhanden huisvestingsprojecten (leenfaciliteit)

246.369

267.580

 

5.482.496

5.568.675

Financiële Vaste Activa

   

Egalisatierekening

348.283

422.020

Afkopen BTW

2.231

 

348.283

424.251

Vlottende activa

   

Voorraad te verkopen onroerend goed

287.617

383.500

Onderhanden werk services, adviezen en overig

19.825

33.932

Debiteuren

35.476

29.655

Overlopende activa

36.363

28.170

 

379.281

475.257

Liquide middelen

   

RHB

615.649

523.417

 

615.649

523.417

Totaal Activa

6.825.709

6.991.600

     

Passiva

   

Eigen vermogen

   

Exploitatiereserve

188.821

71.761

Bestemmingsreserves

62.305

Onverdeeld resultaat

14.747

81.662

 

203.568

215.728

Voorzieningen

   

Voorziening Asbestverontreiniging

44.420

47.846

Voorziening Herstel Onderhoud

21.503

20.753

Overige voorzieningen

57.251

30.369

 

123.174

98.968

Langlopende schulden

   

Leenfaciliteit Financiën

5.058.467

5.538.246

Overige langlopende schulden

416.163

393.474

 

5.474.630

5.931.720

Kortlopende schulden

   

Nazorgbudgetten

17.946

23.464

Crediteuren

16.298

19.231

Overige schulden en overlopende passiva

163.658

257.323

Kortlopend deel langlopende schulden

826.435

445.166

 

1.024.337

745.184

     

Totaal Passiva

6.825.709

6.991.600

Toelichting

Activa

Materiële vaste activa

De post materiële vaste activa bestaat uit grond (inclusief afgekochte erfpachtrechten) en gebouwen die de Rijksgebouwendienst in economisch eigendom heeft, inclusief de inbouwpakketten in huurpanden, de onderhanden huisvestingsprojecten en inventaris en overige bedrijfsmiddelen. Per 31 december 2015 worden de DBFMO-contracten, in overeenstemming met BW 2 titel 9 en de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving verantwoord als materiële vaste activa. De voorraad te verkopen onroerend goed wordt per 31 december 2015 onder de vlottende activa opgenomen. De vergelijkende cijfers per 31 december 2014 zijn hiervoor aangepast.

Financiële vaste activa

De financiële vaste activa per 31 december 2015 (€ 348,3 mln.) betreffen alleen nog de egalisatierekening.

De gebruiksvergoeding voor rente en afschrijving wordt bij aanvang zodanig vastgesteld dat gedurende de contractperiode de netto contante waarden van de kosten en de opbrengsten elkaar dekken. Hierbij wordt bij de berekening van de gebruiksvergoeding uitgegaan van een verwachte inflatie. Voor de departementen leidt dit over de gehele periode tot een vaste gebruiksvergoeding, die uitsluitend door de stijging van het prijsindexcijfer wordt beïnvloed.

De totale kosten van rente en afschrijvingen dalen over de jaren. Het verschil tussen kosten en opbrengsten wordt jaarlijks op contractniveau geëgaliseerd en in de balans tot uitdrukking gebracht in een langlopende afdwingbare vordering op de gebruikers van de objecten. De vordering wordt over de totale contractperiode geneutraliseerd en is bij afloop van het contract nihil. Bij vroegtijdige contractontbinding wordt de opgebouwde vordering (= egalisatie) door de klant afgekocht.

Er wordt geen egalisatieberekening meer toegepast op verhuurcontracten die niet zijn herberekend bij verlenging per 1-1-2013 en per 1-1-2014 (bevriezing gebruiksvergoeding respectievelijk kantoren en specialties). Daarnaast is de gehele egalisatievordering voor de kantorenvoorraad per eind 2015 afgelost. De volledige vordering per ultimo 2015 betreft dus de specialties.

Egalisatierekening
(Bedragen x € 1.000)

Saldo per 1 januari 2015

   

Egalisatie afschrijvingskosten

193.452

 

Egalisatie rentekosten

228.568

 
   

422.020

Mutaties

   

Egalisatie afschrijvingskosten

– 19.490

 

Egalisatie rentekosten

– 5.419

 

Afgekochte egalisatie afschrijvingskosten

– 16.189

 

Afgekochte egalisatie rentekosten

– 32.639

 
   

– 73.737

Saldo per 31 december 2015

   

Egalisatie afschrijvingskosten

157.773

 

Egalisatie rentekosten

190.510

 

Saldo per 31 december 2015

 

348.283

Passiva

Eigen vermogen

Overzicht vermogensontwikkeling over de jaren 2013–2015
(Bedragen x € 1.000)
 

2013

2014

2015

Saldo per 1 januari

124.499

135.272

215.728

Saldo van baten en lasten

14.073

81.662

14.747

       

Directe mutaties in het eigen vermogen

     

Uitkering aan het moederdepartement

   

– 20.253

Bijdrage door het moederdepartement

   

0

Overige mutaties

– 3.300

– 1.206

– 6.654

Saldo per 31 december

135.272

215.728

203.568

Het vermogen van de Rijksgebouwendienst overstijgt per 31 december 2015 de bandbreedte van het toegestane eigen vermogen met € 73,6 mln.

Voorzieningen

In onderstaande tabel zijn de mutaties per voorziening weergegeven.

Overzicht voorzieningen per 31 december 2015
(Bedragen x € 1.000)
 

Stand 01-01-2015

Onttrekking

Dotatie

Vrijval

Stand 31-12-2015

Asbestverontreiniging

47.846

– 5.562

3.330

– 1.193

44.420

Brandveiligheid

0

0

4.100

0

4.100

Wachtgelden en FPU uitk.

277

– 325

590

0

542

Huis ten Bosch

16.899

– 4.730

24.000

0

36.169

Bodemsanering

2.152

– 14

0

– 862

1.276

Verlieslatende contracten

1.041

– 179

0

0

862

Herstel onderhoud

20.753

– 3.210

6.711

– 2.751

21.503

Geschillen en rechtsgedingen

10.000

0

4.302

0

14.302

Sub-totaal

98.968

– 14.019

43.033

– 4.807

123.174

           

Dubieuze debiteuren

2.728

0

2.865

– 1.728

3.865

Totaal

101.696

– 14.019

45.899

– 6.535

127.039

Met mijn brief van 19 juni 2015 (Kamerstukken 34 000 XVII, nr. 22) is de Kamer geïnformeerd over het in één keer uitvoeren van de renovatie en het daarvoor bijgestelde budget van paleis Huis ten Bosch. Het budget van € 35 mln. is verhoogd met € 24 mln. ten laste van het Rijksvastgoedbedrijf. Dit laatste bedrag is als dotatie aan de voorziening toegevoegd. In 2015 is er € 4,7 mln. aan kosten op het project gemaakt. Dit is onttrokken aan de voorziening.

Niet uit de balans blijkende rechten en verplichtingen

Post

Omschrijving

Bedrag

Markthuren

De totale nominale betalingsverplichting voor de gehele contractsduur, die voortvloeit uit panden welke zijn gehuurd uit de markt.

looptijd < 1 jaar € 203 mln.

looptijd > 1 ≤ 5 jaar € 429 mln.

looptijd > 5 jaar € 458 mln.

Geïntegreerde contracten (DBFMO)

De waarderingsgrondslag voor de niet uit de balans blijkende rechten is gewijzigd. Door het opnemen van DBFMO onder de materiële vaste activa worden de toekomstige verplichtingen gesplitst in uitstaande investeringsverplichtingen en de verplichting met betrekking tot het onderhoud en het facilitaire deel van de DBFMO contracten.

 

De DBFMO investeringsverplichtingen voor de komende jaren zijn in totaal € 774 mln.

 

• PI Zaanstad (planning oplevering maart 2016)

€ 117,1 mln.

• Bezuidenhoutseweg 30 (Den Haag) (planning oplevering juni 2016)

€ 37,5 mln.

• Rijnstraat 8 (Den Haag) (planning oplevering januari 2017)

€ 183,1 mln.

• Nieuwe huisvesting RIVM/CBG (planning oplevering september 2018)

• De Knoop (Utrecht) (planning oplevering april 2018)

• Rechtbank Breda (planning oplevering april 2018)

€ 205,3 mln.

€ 80,8 mln.

€ 120,0 mln.

Afgesloten DBFMO -contracten waarbij sprake is van een financiële verplichting m.b.t. onderhoud en facilitaire diensten (11 contracten)

€ 1.805,6 mln.

DBFMO contract zonder eigendom

Opgeleverd DBFMO -contract zonder eigendom (1 contract)

€ 36,5 mln.

Vastgoed

Aanbrengen luifel in Knoopkazerne te Utrecht.

€ 0,5 mln.

Financiën

Jubilea verplichting over de jaren 2016 tot en met 2019

€ 1,2 mln.

Projecten

De verplichting is gelijk gesteld aan de geraamde betalingen in 2016 en volgende jaren ten behoeve van de projecten in projectadministratie.

€ 1.356 mln.

Kasstroomoverzicht over 2015

Kasstroomoverzicht over 2015 (bedragen x € 1.000)
   

Vastgestelde begroting (1)

Realisatie (2)

Verschil realisatie en vastgestelde begroting (3)=(2)-(1)

1.

Rekening-courant RHB 1 januari 2015 + stand depositorekeningen

115.243

521.541

406.298

 

Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)

 

1.307.558

 
 

Totaal uitgaven operationele kasstroom (–/–)

 

– 910.008

 

2.

Totaal operationele kasstroom

372.758

397.550

24.792

 

Totaal investeringen (–/–)

– 425.000

– 246.116

178.884

 

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

49.000

64.195

15.195

3.

Totaal investeringskasstroom

– 376.000

– 181.921

194.079

 

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–)

0

– 20.253

– 20.253

 

Eenmalige storting door het moederdepartement (+)

0

0

0

 

Aflossingen op leningen (–/–)

– 447.223

– 297.283

149.940

 

Beroep op leenfaciliteit (+)

425.000

196.016

– 228.984

4.

Totaal financieringskasstroom

– 22.223

– 121.520

– 99.297

5.

Rekening-courant RHB 31 december 2015 + stand depositorekeningen

89.778

615.650

525.872

Toelichting

Het kasstroomoverzicht geeft aan hoeveel kasmiddelen in de verslagperiode beschikbaar zijn gekomen en op welke wijze gebruik is gemaakt van deze middelen. Aan de hand van het kasstroomoverzicht worden de kapitaaluitgaven en -ontvangsten toegelicht.

Operationele kasstroom

In 2015 zijn er meer ontvangsten binnengekomen dan begroot, tevens waren de uitgaven lager dan verwacht.

Investeringskasstroom

De investeringskasstroom bestaat uit het saldo van investeringen en (boekwaarde van de) desinvesteringen. De afwijking ten opzichte van de begroting is het gevolg van lagere investeringen en dientengevolge een lager kasberoep, dit is bij de 2e suppletoire begroting als mutatie verwerkt.

Financieringskasstroom

De aflossingen op leningen bestaan uit de aflossing op de leenfaciliteit bij het Ministerie van Financiën (€ 297,3 mln.). Alleen voor de investeringen in huisvestingsprojecten en voor de terugbetaling van de voorfinancieringen wordt een beroep op de leenfaciliteit gedaan. De aflossingen op de leningen zijn fors lager dan begroot als gevolg van de herfinanciering van de langlopende leningen tegen een lagere rente en langere looptijden.

Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2015

Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2015

Omschrijving generiek deel

Realisatie

Vastgestelde begroting

 

2012

2013

2014

2015

2015

Producten en diensten

         

Omzet product huisvesting * € 1.000

1.387.719

1.381.032

1.195.732

1.180.655

1.176.334

Omzet product adviezen * € 1.000

10.422

11.631

6.053

4.398

11.322

Omzet product services * € 1.000

49.227

39.831

44.885

31.511

34.340

           

Saldo van baten en lasten * € 1.000

– 21.821

14.073

81.662

14.747

34.242

Saldo van baten en lasten (%)

– 1,5%

1,2%

6,2%

1,2%

2,7%

           

Huisvestingsvoorraad in mln. m2 BVO

7.013

6.859

6.470

6.456

6.349

waarvan verhuurd

6.460

6.153

5.741

6.071

5.572

Gemiddelde leegstand voor rekening RGD

5,3%

6,3%

5,9%

6,0%

7,4%

Indicator technische kwaliteit

2,29

2,32

2,39

2,39

2,1–2,8

Bedrijfsvoering

         

Bezetting fte’s jaarultimo

794

766

737

831

750

Bruto Apparaat/omzet

8,1%

7,7%

7,7%

9,0%

8,8%

Gemiddelde loonkosten * € 1

77.668

80.270

79.265

75.006

 

Toelichting

Leegstand

De leegstand voor rekening van de Rijksgebouwendienst (6,0%) is lager dan de begroting (7,4%). Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de verhuur van leegstaande gebouwen aan het COA.

Indicator Technische Kwaliteit

De indicator technische kwaliteit (ITK) geeft in een cijfer de technische kwaliteit van de vastgoedportefeuille weer op een bepaald tijdstip. Het cijfer loopt van 1 (nieuwbouw) tot 6 (zeer slecht). De ITK is een gewogen gemiddelde van de technische condities van alle gebouwelementen. Deze technische condities worden bepaald door inspecties. De ITK in 2015 is, evenals in 2014, – 2,39 en voldoet daarmee aan de doelstelling dat deze tussen de 2,1 en 2,8 blijft.

Bezetting fte’s jaarultimo

De bezetting per 31 december 2015 bedroeg 831 fte's. Deze ontwikkeling is in lijn met de verwachte werklastontwikkeling voor de komende jaren van het Rijksvastgoedbedrijf.

Bruto Apparaat/omzet

De apparaatsindicator is iets gestegen ten opzichte van 2014.

3.7 Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf

Inleiding

Het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf (RVOB) is per 1 juli 2014 opgegaan in het Rijksvastgoedbedrijf, maar als baten-lastenagentschap blijven bestaan totdat het Rijksvastgoedbedrijf die status verkreeg. Dat is op 1 januari 2016 gebeurd. De jaarrekening 2015 is dan ook de laatste van het RVOB. Het RVOB hield zich bezig met verkoop, ingebruikgeving en ontwikkeling. De hoofddoelstelling van verkoop en ingebruikgeving was het doelmatig verkopen van overtollig rijksvastgoed en het doelmatig in gebruik geven van rijksvastgoed. De ontwikkelpoot van de dienst opereerde namens het Rijk bij de planvorming van complexe ruimtelijke projecten.

Staat van baten en lasten van het baten-lastenagentschap RVOB

Staat van baten en lasten van het baten-lastenagentschap RVOB (Bedragen x € 1.000)
 

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

(4)

Omschrijving

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie 2014

Baten

       

Omzet moederdepartement

20.315

21.746

1.431

23.141

Omzet overige departementen

50

498

448

169

Omzet derden

13.541

4.070

– 9.471

1.872

Waarvan omzet KORV

11.841

0

– 11.841

0

Rentebaten

124

169

45

180

Vrijval voorzieningen

0

0

0

108

Bijzondere baten

0

266

266

122

Totaal baten

34.030

26.749

– 7.281

25.592

Lasten

Apparaatskosten

33.230

22.212

– 11.018

20.623

– Personele kosten

16.590

17.821

1.231

16.066

Waarvan eigen personeel

15.690

16.428

738

14.657

Waarvan externe inhuur

900

1.393

493

1.409

– Materiele kosten

16.640

4.391

– 12.249

4.557

Waarvan apparaat ICT

1.400

1.261

– 139

1.506

Waarvan bijdrage aan SSO's

750

1.200

450

634

Waarvan inkoopwaarde KORV

10.964

0

– 10.964

0

Waarvan huisvesting en overige kosten

2.923

1.930

– 993

2.417

Waarvan verkoopkosten KORV

55

0

– 55

0

Waarvan onderhoud KORV

548

0

– 548

0

Rentelasten

274

0

– 274

0

Waarvan financiering KORV

274

0

– 274

0

Afschrijvingskosten

356

50

– 306

85

– Materieel

331

49

– 282

74

Waarvan apparaat ICT

262

24

– 238

45

– Immaterieel

25

1

– 24

11

Overige lasten

0

1.567

1.567

2.225

– Dotaties voorzieningen

0

5

5

34

– Bijzondere lasten

0

1.562

1.562

2.191

Totaal lasten

33.860

23.829

– 10.031

22.933

Saldo van baten en lasten

170

2.920

2.750

2.659

Toelichting

Baten

Omzet moederdepartement

De omzet moederdepartement is onderverdeeld naar de volgende productgroepen:

Specificatie omzet moederdepartement (Bedragen x € 1.000)
 

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

(4)

Producten:

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie 2014

Erfpacht

902

909

7

1.142

Huur

3.776

3.806

30

4.069

Pacht

1.508

1.520

12

1.660

Medegebruik

1.697

1.710

13

1.728

Behandelen zakelijke lasten

886

893

7

895

Onbeheerde nalatenschappen

924

931

7

1.001

Bodemmaterialen

244

246

2

253

Beheerstaken in eigen beheer

577

582

5

501

Verkopen

6.335

6.384

49

5.295

Aankopen

75

76

1

77

Taxatie & Advies

1.706

1.719

13

1.552

Directie Ontwikkeling

1.685

1.698

13

2.785

Inzet bijdrage moeder tbv fusiekosten

0

311

311

2.183

DRV

0

961

961

0

Totaal

20.315

21.746

1.431

23.141

De omzet moederdepartement is opgebouwd op basis van aantal uren*tarief. Het tarief voor 2015 bedroeg € 110. Voor de ontwikkelproducten gelden tarieven voor directeuren, projectleiders en projectondersteuners van respectievelijk € 130, € 112 en € 83. De omzet voor de bijdrage van de moeder ten behoeve van de fusiekosten is bepaald op basis van de omvang van de werkelijke uitgaven.

De begrotingscijfers van de directie Rijksvastgoed zijn in 2015, overgeheveld van beleidsartikel 6 naar artikel 11, de apparaatsuitgaven van het baten-lastenagentschap RVOB. Hiervoor is een bijdrage van de moeder ontvangen van € 1,0 mln.

In 2015 is tevens een extra bijdrage van de moeder ontvangen van € 0,2 mln. ter dekking van de extra loonkosten die voortvloeien uit de nieuwe CAO.

Omzet overige departementen

Hier is de omzet opgenomen voor onderlinge leveringen, zijnde uren van personeel dat is uitgeleend aan de voormalige Rijksgebouwendienst.

Omzet derden

De opbrengst van een deelverkoop op het project Zeeuws-Vlaamse Kanaalzone van € 2,6 mln. was niet voorzien in de begroting. Voor de ICT-dienstverlening aan Domeinen Roerende Zaken is in 2015 een omzet gerealiseerd van € 0,65 mln. Dit is lager dan de begrote € 1,0 mln. en wordt veroorzaakt door minderwerk. De resterende omzet bestaat uit taxaties, adviezen en uren voor onbeheerde nalatenschappen en de benzineveiling.

Rentebaten

Dit betreft de rente op het deposito.

Bijzondere baten

Als gevolg van een stelselwijziging worden de nog te betalen ambtsjubilea per 2015 niet meer verantwoord onder de nog te betalen bedragen maar als niet uit de balans blijkende verplichtingen. Deze wijziging is in het resultaat verantwoord onder de bijzondere baten. In het kader van de harmonisatie van de grondslagen voor waardering en resultaatbepaling binnen het Rijksvastgoedbedrijf wordt hiervoor geen schuld meer opgenomen en wordt de mogelijke verplichting toegelicht onder de niet uit de balans blijkende verplichtingen.

Lasten

Personele kosten

De personele kosten van € 1,0 mln. van de directie Rijksvastgoed waren niet voorzien in de begroting.

De realisatie van de kosten van de externe inhuur is hoger uitgevallen als gevolg van extra ondersteuning bij het project Hembrugterrein.

Apparaat ICT

De lagere ICT-kosten zijn vooral het gevolg van de werkplekgerelateerde IT-dienstverlening voor het RVOB die aan het einde van het jaar is overgegaan van het RVOB naar SSC-ICT.

Bijdrage aan SSO’s

Inzake de bijdrage aan SSO’s was in de begroting geen rekening gehouden met de DVA-aanrekening inzake P&O dienstverlening.

Huisvesting en overige kosten

De overige materiële kosten zijn veel lager uitgevallen dan begroot, er is minder uitgegeven aan communicatie, externe bureaus en bedrijfsmiddelen.

Afschrijvingskosten

In de begroting voor 2015 is geen rekening gehouden met de gewijzigde activeringsgrens voor de vaste activa die in 2014 is doorgevoerd, daardoor vallen de afschrijvingskosten fors lager uit.

Overige Lasten

De kosten van een deelverkoop op het project Zeeuws-Vlaamse Kanaalzone bedragen € 1,2 mln.

De fusiekosten 2015 van € 0,3 mln. zijn geheel verantwoord als bijzondere last. Hier tegenover staat de extra omzet moederdepartement. Het resterende bedrag betreft kosten voorgaand boekjaar.

Balans per 31 december 2015

Balans per 31 december 2015 (Bedragen x € 1.000)
 

Balans 2015

Balans 2014

Activa

   

Immateriële vaste activa

0

1

Materiële vaste activa

   

Grond en gebouwen

35

43

Installaties en inventarissen

25

49

Overige materiële vaste activa

19

36

Onderhanden werk grondexploitaties

126.712

113.638

Vordering op Ministerie van BZK

86.500

81.500

Debiteuren

571

1.205

Nog te ontvangen

1.918

1.690

Liquide middelen

31.700

33.535

Totaal activa

247.480

231.697

     

Passiva

   

Eigen Vermogen

   

Exploitatie reserve

1.222

674

Risicoreserve

11.549

11.549

Onverdeeld resultaat

2.920

2.659

Voorzieningen

19

80

Leningen bij het MvF

207.692

190.211

Crediteuren

17

0

Nog te betalen

24.061

26.524

Totaal passiva

247.480

231.697

Toelichting

Activa

Materiële vaste activa

De afschrijvingsbedragen worden berekend vanaf de eerste maand na ingebruikname.

Materiële vaste activa (bedragen x € 1.000)

saldo per 1 januari 2015

 

128

     

Mutaties in de boekwaarde

   

Afschrijvingen (–/–)

– 49

 

Investering (+)

0

 

Desinvesteringen (–/–)

0

 

Overige mutaties (–/–)

0

 
   

– 49

Saldo per 31 december 2015

 

79

In de materiële vaste activa zijn 3 auto’s opgenomen en enkele kantoor- en ICT-voorzieningen.

Onderhanden werk grondexploitaties en Vordering op Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Het onderhanden werk grondexploitaties is eveneens gewaardeerd tegen verkrijgings- of vervaardigingsprijs, zo nodig gecorrigeerd indien de verwachte opbrengstwaarde lager is.

Onderhanden werk grondexploitaties (Bedragen x € 1.000)

Saldo per 1 januari 2015

 

113.638

Mutaties

   

Rente (+)

5.779

 

Investeringen (+)

13.704

 

Subsidies (–/–)

– 242

 

Kostprijs Verkopen (–/–)

– 1.167

 

Afwaardering (–/–)

– 5.000

 
   

13.074

Saldo per 31 december 2015

 

126.712

Vordering op Ministerie van BZK (Bedragen x € 1.000)

Saldo per 1 januari 2015

 

81.500

     

Mutatie 2015

5.000

   

5.000

Saldo per 31 december 2015

 

86.500

Het onderhanden werk neemt in 2015 toe met € 19,5 mln. voor rente en investeringen en neemt voor € 0,2 mln. af door ontvangen subsidies. De onderhanden werkpositie is verder afgenomen met € 1,2 mln. door een deelverkoop op het project Zeeuws-Vlaamse Kanaalzone en voor € 5,0 mln. in verband met een afwaardering voor het project Valkenburg.

Met de brief van de Ministers van Financiën en VROM van 14 november 2008 (Tweede Kamer, 2008–2009, 31 700 XIV, nr. 18) heeft het kabinet kenbaar gemaakt het instrumentarium en de organisatorische inbedding voor deelname aan gebiedsontwikkeling door het Rijk te willen versterken. In het zogeheten Financieel Kader (TK, 2010, 32 275, nr. 1) is beschreven hoe de sturing en beheersing van deze ontwikkelingsprojecten – waar het in de regel gaat om langlopende, complexe projecten met veel (private) partijen, grote marktonzekerheden en mede daardoor financiële risico's – plaatsvindt. Eén van de instrumenten betreft de jaarlijkse waardebepaling van het project om vast te stellen of de balanswaardering wordt terugverdiend bij verkoop van de grond. In verband met de marktontwikkelingen en andere factoren zijn de verwachte kosten voor het project Valkenburg hoger ingeschat en heeft een afwaardering plaatsgevonden van het onderhanden werk van € 5,0 mln. De afwaardering leidt tot het verhogen van de vordering op het moederdepartement, conform de methodiek zoals opgenomen in het Financieel Kader (van € 81,5 mln. naar € 86,5 mln.).

De onderhanden werk positie voor het project Hembrugterrein is opgelopen tot bijna € 18,6 mln. Deze investeringen worden naar verwachting terugverdiend gedurende de looptijd van het project. In overeenstemming met het Financieel Kader wordt voor dit project geen vordering op het moederdepartement opgenomen.

Debiteuren

Het saldo betreft voor € 0,5 mln. een vordering op een derde voor de Bloemendalerpolder. De resterende posten betreffen nog te verrekenen uren tijdelijk beheer met de kas-verplichtingenadministratie (BZK).

Nog te ontvangen

Deze post bestaat onder andere uit € 0,5 mln. nog te ontvangen bijdragen van een derde inzake het project Bloemendalerpolder, € 1,0 mln. nog te verrekenen verhuuropbrengsten met de kas-verplichtingenadministratie (BZK) en € 0,2 mln. nog te verreken uren benzineveiling met de kasverplichtingenadministratie (BZK).

Liquide middelen

Liquide middelen (bedragen x € 1.000)

Depositorekening

10.000

Rekening-coutant RHB

21.700

Saldo per 31 december 2015

31.700

Het bedrag op de depositorekening bestaat uit in 2012 vooruitontvangen bijdragen van het Ministerie van Defensie en de gemeente Zaanstad voor het project Hembrugterrein. In 2015 zijn 2 termijnen van het deposito afgelopen (van € 11,0 mln.) en ten gunste van de Rekening-courant RHB geboekt.

Passiva

Eigen Vermogen

De berekening van de maximale exploitatiereserve is gebonden aan de 5%-regel. Deze houdt in dat maximaal 5% van de gemiddelde omzet over de afgelopen drie jaren als exploitatiereserve mag worden aangehouden.

De risicoreserve is gevormd ten behoeve van risico's op projecten (onderhanden werk) die het RVOB voor eigen rekening en risico (gaat) verricht(en) en wordt niet tot de 5%-grens gerekend.

Overzicht vermogensontwikkeling over de jaren 2013–2015 (bedragen x € 1.000)
 

2013

2014

2015

Saldo per 1 januari 2015

12.758

15.881

14.882

Saldo van baten en lasten

3.123

2.659

2.920

       

Directe mutaties in het eigen vermogen

     

Uitkering aan het moederdepartement

0

– 3.123

– 2.111

Bijdrage door het moederdepartement

0

0

0

Overige mutaties

0

– 535

0

Saldo per 31 december 2015

15.881

14.882

15.691

Risicoreserve (bedragen x 1.000)

Saldo per 1 januari 2015

11.549

Mutatie 2015

0

Saldo per 31 december 2015

11.549

Het eigen vermogen exclusief de risicoreserve van € 11,6 mln. bedraagt per ultimo 2015 € 4,1 mln. Hiervan mag conform de 5%-regel € 1,2 mln. worden aangehouden. Het restant van € 2,9 mln. wordt door het Ministerie van BZK als eigenaar van het RVOB afgeroomd.

Voorzieningen

Bij het RVOB is er op dit moment alleen een voorziening voor wachtgelden.

Overzicht voorzieningen per 31 december 2015 (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

stand 01-01-2015

onttrekking

dotatie

vrijval

stand 31-12-2015

Wachtgelden

80

– 66

5

0

19

Totaal

80

– 66

5

0

19

Bij de vorming van de voorziening wachtgelden is rekening gehouden met de totale nominale kosten van voormalig personeel dat gebruik maakt van de wachtgeldregelingen gedurende de afgesproken looptijd.

In verband met de uniformering van de diverse onderdelen binnen het Rijksvastgoedbedrijf is de afspraak gemaakt de voorziening wachtgelden tegen nominale waarde te waarderen en geen correcties te verrichten voor inflatie en kans op overlijden.

Leningen bij het Ministerie van Financiën

Deze post bestaat uit leningen aangegaan voor de uitgaven voor het onderhanden werk. Hieronder valt ook de lening voor de rente die conform afspraken in 2015 wordt bijgeleend.

In uitzondering op de Regeling Agentschappen:

  • Wordt de rente op de lening in 2015 niet betaald aan het Ministerie van Financiën, maar toegevoegd aan de lening;

  • Leent het RVOB ten behoeve van investeringen in vlottende activa. De verworven grondposities zijn immers niet bestemd voor de eigen bedrijfsvoering maar te kwalificeren als onderhanden werk. De investeringen betreffen niet alleen de grondverwerving, maar ook de bijkomende kosten voor inzet personeel, de externe plankosten en de eventuele kosten voor tijdelijk beheer van de grond.

Leningen bij het MvF (bedragen x € 1.000)

Saldo per 1 januari 2015

 

190.211

     

Mutaties

   

Beroep op leenfaciliteit (+)

19.231

 

Aflossingen op leningen (–/–)

– 1.750

 
   

17.481

Saldo per 31 december 2015

 

207.692

In 2015 is € 1,8 mln. afgelost op de lening voor het project Zeeuws-Vlaamse Kanaalzone.

Nog te betalen

Deze post bestaat onder andere uit in 2012 vooruitontvangen bijdragen van Defensie en de gemeente Zaanstad voor het project Hembrugterrein ten bedrage van € 18,0 mln., € 2,0 mln. betreft terug te betalen plankosten aan BZK voor diverse ontwikkelingsprojecten, € 1,0 mln. betreft het te betalen vakantiegeld en nog niet opgenomen verlofuren per jaareinde, € 1,0 mln. betreft nog te ontvangen facturen van derden, € 0,5 mln. betreft de rekening-courant verhouding met voormalig RGD en € 0,6 mln. betreft te verrekenen beheerskosten met de kas-verplichtingenadministratie (BZK). Als gevolg van een stelselwijziging is hieronder niet meer opgenomen de reservering voor ambtsjubilea (2014: 0,3 mln.). Deze is per 2015 opgenomen onder de niet uit de balans blijkende verplichtingen.

Niet uit de balans blijkende rechten en verplichtingen

In de balans is geen schuld opgenomen voor de mogelijke verplichting voor jubileumuitkeringen. Ervan uitgaande dat betreffende medewerkers in dienst blijven, is de jubileumverplichting over de periode 2016 tot en met 2019 berekend op € 0,3 mln.

Kasstroomoverzicht over 2015

Kasstroomoverzicht over 2015 (bedragen x € 1.000)
   

Vastgestelde begroting (1)

Realisatie (2)

Verschil realisatie en vastgestelde begroting (3)=(2)-(1)

1.

Rekening-courant RHB 1 januari 2015 + stand depositorekeningen

18.286

33.535

15.249

 

Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)

– 22.746

 

Totaal uitgaven operationele kasstroom (–/–)

23.615

2.

Totaal operationele kasstroom

– 919

869

1.788

 

Totaal investeringen (–/–)

– 81.244

– 19.241

62.003

 

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

6.824

1.167

– 5.657

3.

Totaal investeringskasstroom

– 74.420

– 18.074

56.346

 

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–)

– 188

– 2.111

– 1.923

 

Eenmalige storting door het moederdepartement (+)

 

Aflossingen op leningen (–/–)

– 6.824

– 1.750

5.074

 

Beroep op leenfaciliteit (+)

81.000

19.231

– 61.769

4.

Totaal financieringskasstroom

73.988

15.370

– 58.618

5.

Rekening-courant RHB 31 december 2015 + stand depositorekeningen (1+2+3+4), de maximale roodstand 0,5 miljoen €.

16.935

31.700

14.765

Toelichting

Het kasstroomoverzicht geeft aan hoeveel kasmiddelen in de verslagperiode beschikbaar zijn gekomen en op welke wijze gebruik is gemaakt van deze middelen. Aan de hand van het kasstroomoverzicht worden de kapitaaluitgaven en -ontvangsten toegelicht.

Operationele kasstroom

Bij het bepalen van de operationele kasstroom is uitgegaan van de directe methode. De uitgaven betreffen met name de apparaatskosten en de ontvangsten de bijdrage van het moederdepartement. Het verschil wordt veroorzaakt door de hogere omzet van derden.

Investeringskasstroom

De investeringskasstroom bestaat uit het saldo van de investeringen en (boekwaarde van de) desinvesteringen. Dit betreft de investeringen in het onderhanden werk van de gebiedsontwikkelingsprojecten. Het verschil wordt met name veroorzaakt door de latere start van KORV.

Financieringskasstroom

De overwinst van 2014 is overgemaakt aan FEZ.

Voor het project Zeeuws-Vlaamse Kanaalzone is in 2015 € 1,8 mln. afgelost.

Het beroep op de leenfaciliteit bestaat uit de investeringen en de rente met betrekking tot de gebiedsontwikkelingsprojecten.

Het verschil wordt met name veroorzaakt door de latere start van KORV.

Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2015

Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2015

Omschrijving generiek deel

Realisatie

Vastgestelde begroting

 

2012

2013

2014

2015

2015

Kostprijzen per product (* € 1)

         

Pacht

601

594

638

590

597

Huur

695

632

891

627

705

Erfpacht

494

624

429

473

600

Medegebruik/overig

449

470

440

298

382

Zakelijke lasten

263

243

264

248

218

Omzet per productgroep (* € 1.000)

         

Homogene producten

10.713

10.388

10.923

10.015

9.937

Heterogene producten

14.928

13.916

14.669

16.734

24.093

Totale omzet

25.641

24.304

25.592

26.749

34.030

           

Aandeel directe uren

62%

63%

62%

65%

64%

           

Aantal directe uren voor medewerker in primair proces

1.391

1.361

1.334

1.253

1.330

           

FTE-totaal (excl. externe inhuur), begrotingssterkte

217,3

208,6

201

214,7

242,1

           

Mate van kostendekkendheid

100%

100%

100%

100%

100%

           

Saldo van baten en lasten (%)

19%

13%

10%

11%

1%

           

Percentage in het gelijkgestelde procedures (WOZ)

92%

96%

89%

91%

80%

           

Uitkomst klanttevredenheidsonderzoek

     

7

           

Klachten binnen termijn van 6 weken afgehandeld

100%

100%

100%

100%

80%

Toelichting

Kostprijzen per product

De realisaties zijn berekend door per product de gemiddelde gerealiseerde uren te vermenigvuldigen met het uurtarief van € 110.

Voor pacht, huur, erfpacht en medegebruik is de gerealiseerde gemiddelde tijdsbesteding lager dan de normtijd als gevolg van toegenomen specialisme en automatisering. Daar staat tegenover dat bijvoorbeeld voor zakelijke lasten meer tijd nodig is geweest voor het indienen van bezwaarschriften.

Omzet per productgroep

Het RVOB heeft voor de taken die voortvloeien uit de Comptabiliteitswet twee soorten producten onderscheiden: homogene en heterogene producten. De homogene producten zijn: pacht, huur, erfpacht, medegebruik / overig, zakelijke lasten, onbeheerde nalatenschappen en bodemmaterialen. Per soort homogeen product zijn normuren gedefinieerd. Dat betekent dat er een genormeerd aantal uren per overeenkomst/zaak beschikbaar is. In tegenstelling tot de homogene producten zijn er voor de heterogene producten geen normtijden vast te stellen. Dit in verband met de diversiteit aan inzet van uren en activiteiten binnen het soort product. De heterogene producten zijn met name verkopen, aankopen, taxaties en advies.

Aandeel directe uren voor totaal verkopen en ingebruikgeving

Dit kengetal geeft aan in welke mate het totale aantal netto te werken uren (aanwezige uren) aan directe uren besteed wordt.

Aantal directe uren voor medewerker in primair proces

Dit kengetal laat de ontwikkeling zien van het aantal directe uren dat een medewerker (in fte) in het primaire proces op jaarbasis levert.

FTE-totaal

Het als streefwaarde vermelde aantal fte's betreft de begrotingssterkte.

Mate van kostendekkendheid

Het uitgangspunt is dat het baten-lastenagentschap RVOB volledig kostendekkend is. Dit is in 2015 het geval geweest.

Saldo van baten en lasten (%)

Het percentage is als volgt berekend: het saldo van baten en lasten gedeeld door de totale baten.

Percentage in het gelijkgestelde procedures (WOZ)

Het RVOB betaalt namens het Rijk de onroerendezaakbelasting. Hiertoe worden de door de gemeenten en waterschappen opgelegde aanslagen beoordeeld en waar nodig wordt bezwaar gemaakt. Door het aantal gehonoreerde bezwaarschriften te vergelijken met het aantal ingediende bezwaarschriften ontstaat een beeld van de effectiviteit van het maken van bezwaar door het RVOB. De in de tabel vermelde norm stelt dat minimaal 80% van alle ingediende bezwaarschriften door de gemeente toegekend moet worden. In 2015 werd uiteindelijk van de door de gemeenten afgehandelde bezwaarschriften 91% toegewezen.

Klanttevredenheidsonderzoek

Vanwege de fusie tot één RVB is er in 2015 geen sprake meer geweest van eigen klanttevredenheid voor het RVOB. Er is daarom ook geen apart onderzoek gedaan hiernaar.

Klachten binnen termijn van 6 weken afgehandeld

Doelstelling is dat meer dan 80% van alle ontvangen klachten binnen de gestelde termijn van de klachtenprocedure, 6 weken, inhoudelijk wordt beantwoord. Deze doelstelling is met 100% ruimschoots behaald.

3.8 Dienst Vastgoed Defensie

Inleiding

Het agentschap Dienst Vastgoed Defensie (DVD) is per 1 juli 2014 opgegaan in het Rijksvastgoedbedrijf, maar als baten-lastenagentschap blijven bestaan totdat het Rijksvastgoedbedrijf die status verkreeg. Dat is op 1 januari 2016 gebeurd. De jaarrekening 2015 is dan ook de laatste van de DVD. De DVD is per 1 januari 2015 overgegaan van het Ministerie van Defensie (X) naar de begroting van Wonen & Rijksdienst (XVIII). Een deel van de dienstverlening, waaronder de servicedienst, is achtergebleven bij Defensie.

De DVD was verantwoordelijk voor het doelmatige en maatschappelijk verantwoorde beheer en inrichting van het Defensievastgoed. De DVD gaf adviezen en trad op als intermediair voor de waarborging van de ruimtelijke belangen van de klanten. De DVD stond de klanten bij in hun zorg voor de beschikbaarheid en bruikbaarheid van het vastgoed.

Staat van baten en lasten van het baten-lastenagentschap DVD

Staat van baten en lasten van de baten-lastenagentschap DVD (bedragen x € 1.000)
 

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

(4)

Omschrijving

Vastgestelde begroting

Mutatie

Stand 1e suppletoire begroting

Realisatie

Verschil realisatie en stand 1e suppletoire begroting

Realisatie 2014

Baten

           
             

Omzet moederdepartement

63.537

– 63.537

1.125

1.125

67.593

Programmagelden instandhouding

125.290

11.802

137.092

136.172

– 920

143.332

Programmagelden Expertise & Advies

1.828

– 235

1.593

1.143

– 450

 

Omzet huisvestingsactiviteiten

9.800

– 9.800

5.393

Omzet overige departementen

63.206

63.206

52.552

– 10.654

1.806

Omzet derden

434

434

Mutatie onderhanden projecten

2.667

2.667

2.647

Rentebaten

156

Vrijval voorzieningen

Bijzondere baten

289

289

1.450

Totaal baten

200.455

1.436

201.891

194.382

– 7.509

222.377

             

Lasten

           

Apparaatskosten

61.243

– 1.830

59.413

58.657

– 756

65.684

– Personele kosten

52.100

752

52.852

51.959

– 893

57.452

Waarvan eigen personeel

50.136

– 1.084

47.364

45.217

– 2.147

50.780

Waarvan externe inhuur

1.964

1.836

3.800

4.177

377

4.239

Waarvan overige personele kosten

   

1.688

2.565

877

2.433

– Materiële kosten

9.143

– 2.582

6.561

6.698

137

8.232

Waarvan apparaat ICT

   

 

149

Waarvan bijdrage aan SSO's

   

2.902

3.586

 

4.822

Waarvan overige materiële kosten

   

3.659

3.112

 

3.261

Kosten uitbesteding

1.500

1.500

2.025

525

1.316

Programmagelden instandhouding

125.290

11.802

137.092

136.172

– 920

142.583

Programmagelden Expertise & Advies

1.828

– 235

1.593

1.143

– 450

 

Rentelasten

312

– 312

8

8

889

Rentelasten huisvestingsactiviteiten

9.800

– 9.800

3.454

Afschrijvingskosten

482

– 482

2.377

– Materieel

482

– 482

472

– Materieel huisvestingsactiviteiten

   

1.905

Overige lasten

1.050

1.050

508

– 542

497

– Dotaties voorzieningen

   

 

– Bijzondere lasten

   

508

 

497

Totaal lasten

200.455

193

200.648

198.513

– 2.135

216.800

             

Saldo van baten en lasten

1.243

1.243

– 4.131

– 5.374

5.577

Toelichting

De DVD is per 1 januari 2015 overgegaan van het Ministerie van Defensie naar het Ministerie van BZK (begroting W&R). Een deel van de dienstverlening, waaronder de servicedienst, is achtergebleven bij Defensie. Dit is verwerkt in de 1e suppletoire begroting 2015. In overleg met FEZ BZK is besloten om de 1e suppletoire begroting als vergelijkende cijfers te hanteren.

Baten

Specificatie omzet per productgroep (bedragen x € 1.000)

Productgroep

Stand 1e suppletoire begroting

Realisatie

Verschil realisatie en stand 1e suppletoire begroting

Realisatie 2014

a. Honorarium

       

Strategisch Vastgoedbeheer

5.000

4.997

– 3

5.794

E&A Afstoting

610

896

286

 

Commandantenvoorziening

1.900

1.953

53

2.443

Nieuwbouw & Bodemsanering

17.000

11.898

– 5.102

16.791

Instandhouding

37.356

32.540

– 4.816

42.219

Huisvestingsactiviteiten

5.393

Energie

700

700

700

PPS

340

340

390

Overige

300

787

487

1.062

sub-totaal

63.206

54.111

– 9.095

74.792

         

b. Programmagelden

       

Instandhouding

137.092

136.172

– 920

143.332

E&A

1.593

1.143

– 450

 

Totaal omzet

201.891

191.426

– 10.465

218.124

         

Mutatie onderhanden projecten

2.667

2.667

2.647

Rentebaten

156

Bijzondere baten

289

289

1.450

Totaal baten

201.891

194.382

– 7.509

222.377

Omzet moederdepartement

Deze post bestaat uit intern binnen het Rijksvastgoedbedrijf doorbelaste uren van DVD-medewerkers werkend voor RGD- en RVOB-projecten.

Programmagelden instandhouding

De gerealiseerde omzet programmagelden instandhouding is € 0,9 mln. lager ten opzichte van de 1e suppletoire begroting. In augustus 2015 werd een onderbesteding voorzien en is het budget verlaagd tot € 125 mln. De realisatie is nagenoeg uitgekomen op het niveau van de 1e suppletoire begroting, waardoor op de balans een vordering op het Ministerie van Defensie van € 11,5 mln. is opgenomen.

Programmagelden Expertise & Advies

De omzet voor het product Expertise en Advies is € 0,5 mln. lager uitgekomen ten opzichte van de 1e suppletoire begroting. Dit is het gevolg van een herallocatie van middelen (€ 0,5 mln.) van programmageld naar E&A afstoting.

Omzet overige departementen

Dit betreft voornamelijk honorarium Ministerie van Defensie voor Strategisch Vastgoedbeheer, E&A, Commandantenvoorzieningen, Instandhouding, PPS, Energie en Nieuwbouw & Bodemsanering.

Nieuwbouw en Bodemsanering

In de 1e suppletoire begroting is € 17 mln. begroot. Dit is inclusief de mutatie onderhanden werk.

Per saldo wijkt de realisatie Nieuwbouw (incl. onderhanden werk) € 2,4 mln. af van de begroting.

De realisatie van nieuwbouw projecten is beduidend lager uitgevallen als gevolg van minder capaciteit. Hierdoor zijn minder fasen van projecten gerealiseerd.

Instandhouding

Het verschil tussen de stand van de 1e suppletoire begroting en de realisatie van € 4,8 mln. is terug te voeren op het feit dat bij de opstelling van de eerstgenoemde begroting nog rekening werd gehouden met extra inkomsten vanuit het Ministerie van Defensie ter compensatie van het productrendement op de servicedienst. De servicedienst is achtergebleven bij het Ministerie van Defensie. In de onderhandelingen met het Ministerie van Defensie is hier later van afgezien.

Mutatie onderhanden projecten

In de begroting is deze post op nihil gesteld en opgenomen onder honorarium Nieuwbouw. De mutatie onderhanden projecten bedraagt € 2,7 mln. Hierin zit een toename van de voorziening van negatieve resultaten op toekomstige fasen verwerkt van € 1,2 mln. De mutatie wordt voornamelijk veroorzaakt doordat te weinig projectfasen tot afronding zijn gebracht in 2015.

Bijzondere baten

De incidentele baten zijn opbrengsten uit de normale bedrijfsvoering van voorgaande boekjaren. Dit betreft een vrijval van ultimo 2014 opgenomen transitoria (€ 0,3 mln.).

Lasten

Apparaatskosten

Personele kosten

De personele kosten zijn nagenoeg uitgekomen op het niveau van de 1e suppletoire begroting. De salariskosten eigen personeel zijn € 2,1 mln. lager uitgevallen ten opzichte van de begroting.

Externe inhuur

De gerealiseerde inhuurkosten zijn € 0,4 mln. hoger uitgevallen ten opzichte van de 1e suppletoire begroting. Er is een verschuiving te zien van gerealiseerde personeelslasten naar kosten inhuur.

Materiële kosten

De materiële lasten zijn nagenoeg op het niveau van de 1e suppletoire begroting uitgekomen.

De huisvestingskosten zijn lager gerealiseerd aangezien het medegebruik van Defensie locaties slechts voor een deel van het jaar in rekening is gebracht (vanaf 1 augustus 2015). De automatiseringskosten komen hoger uit vanwege het feit dat de inzet van het Defensiepersoneel niet was meeberekend in de begroting. De personele kosten van circa 20 fte’s zijn in de begroting verwerkt in de salariskosten. De inschatting was dat de meeste ICT-medewerkers over zouden gaan naar het Rijksvastgoedbedrijf. Dit is slechts deels gebeurd. Daarnaast heeft Defensie aan de DVD algemene netwerkkosten in rekening gebracht, die voorheen binnen Defensie niet werden doorbelast.

Kosten uitbesteding

De gerealiseerde kosten uitbesteding zijn € 0,5 mln. hoger uitgevallen ten opzichte van de 1e suppletoire begroting. Het verschil wordt voornamelijk veroorzaakt doordat in de begroting geen rekening is gehouden met onderlinge leveringen (€ 0,1 mln.) en een verschuiving van inhuur naar uitbesteding (0,2 mln.).

Programmagelden instandhouding

De gerealiseerde kosten in 2015 bedragen € 136,1 mln. (2014: € 142,6 mln.). Eind december 2015 is voor een bedrag van € 13,6 mln. opgenomen als transitorische kosten (2014: € 10,7 mln.). Het volumeverschil van de transitorische posten 2015 is voornamelijk het gevolg van het medio 2015 nieuw geïntroduceerde raamcontract binnen het niet planbaar onderhoud. Dit contract laat een groot verschil zien tussen het volume van de uitgevoerde opdrachten en de gefactureerde opdrachten.

Overige Lasten

Bijzondere lasten

Dit zijn incidentele lasten van de gewone bedrijfsuitoefening uit voorgaande boekjaren. De belangrijkste posten zijn de te laag opgenomen transitoria apparaatskosten ultimo 2014 (€ 0,2 mln.), afboeking van een ten onrechte opgenomen vordering in 2014 (€ 0,1 mln.) en de afrekening interne verhuiskosten DVD (€ 0,1 mln.).

Balans per 31 december 2015

Balans per 31 december 2015 (bedragen x € 1.000)
 

Balans 2015

Openingsbalans 2015

Mutatie

Balans 2014

Activa

       
         

Materiële vaste activa

– Overige materiële vaste activa

Onderhanden projecten

12.297

9.630

9.630

Debiteuren

1.207

425

– 10

435

Vorderingen op moederdepartement

102

10

92

Nog te ontvangen

19.380

35.184

35.184

Liquide middelen

14.534

23.629

23.629

Totaal activa

47.418

68.970

68.970

         

Passiva

       
         

Eigen vermogen

830

4.961

– 1.138

6.099

– Exploitatiereserve

4.961

4.961

4.439

522

– Onverdeeld resultaat

– 4.131

– 5.577

5.577

 

Crediteuren

7.515

23.001

725

22.276

Schulden aan moederdepartement

– 725

725

Nog te betalen

39.073

41.008

1.138

39.870

Totaal passiva

47.418

68.970

68.970

Toelichting

De DVD is per 1 januari 2015 overgegaan van het Ministerie van Defensie naar het Ministerie van BZK (begroting W&R). Een deel van de dienstverlening, waaronder de servicedienst, is achtergebleven bij Defensie. In onderhandelingen met het Ministerie van Defensie is overeengekomen dat een deel van het eigen vermogen gereserveerd wordt voor brandveiligheidsprojecten (€ 1,1 mln.) en programmageld instandhouding (onderbesteding 2014 € 0,7 mln.). Bovenstaandeis verwerkt in de openingsbalans 2015. In overleg met FEZ BZK is besloten om de cijfers in de openingsbalans als vergelijkende cijfers te hanteren.

Activa

Onderhanden projecten

Onderhanden projecten (bedragen x € 1.000)

Saldo per 1 januari 2015

 

9.630

     

Mutaties in de boekwaarde

   

Investeringen (+)

3.898

 

Voorziening negatieve resultaten (–/–)

1.231

 

Correcties opbrengsten (–/–)

 
   

2.667

Saldo per 31 december 2015

 

12.297

De onderhanden projecten hangen samen met de lopende projecten voor nieuwbouw en bodemsanering (onderdeel Verwerving & Afstoting). De stand van de Onderhanden projecten ultimo 2015 is met € 2,7 mln. toegenomen ten opzichte van de stand per 1 januari 2015. Er zijn in 2015 minder projectfasen afgerond dan verwacht. Hierdoor zijn meer projectfasen onderhanden, en is sprake van minder omzet.

De voorziening voor negatieve resultaten op de onderhanden projectfasen is ten opzichte van 1 januari 2015 toegenomen met € 1,2 mln. tot € 5,4 mln. ultimo 2015.

Debiteuren

Het saldo van de debiteuren bedraagt € 1,2 mln. (1 januari 2015: € 0,4 mln.). Daarbij is rekening gehouden met een voorziening voor vermoedelijk oninbare vorderingen van € 0,2 mln.

Debiteuren (bedragen x € 1.000)

Debiteuren

1.357

 

Voorziening dubieuze debiteuren (–/–)

150

 

Saldo per 31 december 2015

 

1.207

De vordering op debiteuren ad € 1,4 mln. betreft voor € 0,2 mln. vorderingen op derden en voor € 1,2 mln. vorderingen op overige Ministeries.

De voorziening voor dubieuze debiteuren betreft in zijn geheel een vordering op overige Ministeries.

Nog te ontvangen

Nog te ontvangen (bedragen x € 1.000)
 

31-dec-15

01-jan-15

Vooruitbetaalde bedragen

61

51

Nog te ontvangen bedragen

2.505

24.152

Te vorderen programmageld

16.814

10.981

Totaal

19.380

35.184

De nog te ontvangen bedragen ad € 19,4 mln. betreffen voor € 1,0 mln. nog te ontvangen bedragen van derden, voor € 0,6 mln. van baten-lastenagentschappen van het Ministerie van BZK en voor € 17,8 mln. van overige Ministeries.

De daling van de nog te ontvangen bedragen wordt voornamelijk veroorzaakt door een vordering op het Ministerie van Defensie van € 17,4 mln. inzake de overdracht van de DVD-panden op de openingsbalans, die in 2015 is afgewikkeld.

De stijging van het te vorderen programmageld wordt veroorzaakt door een vordering op het Ministerie van Defensie ultimo 2015 van € 11,5 mln. vanwege overschrijding van het programmabudget instandhouding.

Liquide middelen

Liquide middelen (bedragen x € 1.000)
 

31-dec-15

01-jan-15

Rekening-courant RHB

14.534

23.629

Totaal

14.534

23.629

Het saldo van de rekening courant met het Ministerie van Financiën Rijkshoofdboekhouding (RHB) is gedaald met € 9,1 mln. Dit komt o.a. door de overschrijding van het programmabudget Instandhouding en doordat er in december 2015 veel inkoopfacturen zijn doorbelast, die uiteindelijk niet zijn verwerkt door het moederdepartement in 2015.

Passiva

Eigen Vermogen

De berekening van de maximale exploitatiereserve is gebonden aan de 5%-regel. Deze houdt in dat maximaal 5% van de gemiddelde omzet over de afgelopen drie jaren als exploitatiereserve mag worden aangehouden.

Overzicht vermogensontwikkeling over de jaren 2013 – 2015 (bedragen x € 1.000)
 

2013

2014

2015

Saldo per 1 januari

1.391

522

6.099

Saldo van baten en lasten

– 869

5.577

– 4.131

       

Directe mutaties in het eigen vermogen:

     

Uitkering aan het moederdepartement

Bijdrage door het moederdepartement

Overige mutaties

– 1.138

Saldo per 31 december

522

6.099

830

De daling van het eigen vermogen wordt voornamelijk veroorzaakt door een mutatie in de beginbalans als gevolg van afspraken met het Ministerie van Defensie inzake de overgang van DVD naar het Rijksvastgoedbedrijf per 1 januari 2015 (reservering brandveiligheidskosten, onderbesteding instandhouding 2014 en reservering vakantiegeld en eindejaarsuitkeringen) en het negatieve resultaat over het boekjaar. De omzet is met 12% gedaald ten opzichte van 2014, terwijl het aantal afgesloten projectfasen gedaald is met 33% ten opzichte van 2014. Juist in de relatief winstgevende projectinitiatiefasen is een reductie van 50% ten opzichte van 2014 te zien. Het saldo van baten en lasten wordt ten laste gebracht van het eigen vermogen. Op basis van vijf procent van de gemiddelde jaaromzet van de afgelopen drie jaar bedraagt het maximaal toelaatbaar eigen vermogen € 10,5 mln. De stand aan het eind van 2015 bedraagt € 0,8 mln.

Crediteuren

Het saldo van de crediteuren bedraagt € 7,5 mln. (1 januari 2015: € 22,3 mln.). Eind 2015 waren er naar verhouding minder inkoopfacturen dan eind 2014. Het saldo bestaat voor € 7,4 mln. uit schulden aan derden en voor € 0,1 mln. aan overige Ministeries.

Nog te betalen

Nog te betalen (bedragen x € 1.000)
 

31-dec-15

01-jan-15

Vooruitontvangen bedragen

10.112

10.403

Nog te betalen bedragen

26.075

27.797

Te betalen vakantiegelden

1.257

1.412

Te betalen vakantiedagen

1.627

1.396

Overige

2

0

 

39.073

41.008

De totale overlopende passiva zijn met € 1,9 mln. gedaald.

Ultimo 2015 is nog € 4,1 mln. te betalen aan baten-lastenagentschappen van het Ministerie van BZK, € 11,9 mln. aan overige Ministeries en € 23,1 mln. aan derden.

De post «Nog te betalen bedragen» bestaat uit:

Nog te betalen bedragen (bedragen x € 1.000)
 

31-dec-15

01-jan-15

Te betalen apparaatskosten en product eindafrekeningen

12.067

16.051

Nog te betalen programmageld ISH

13.643

11.436

Overige

365

310

Totaal

26.075

27.797

De post daalt van € 27,8 mln. begin 2015 naar € 26,1 mln. eind 2015.

De in de openingsbalans opgenomen bedragen voor brandveiligheidskosten (1,1 mln) en programmageld instandhouding (0,7 mln) zijn in 2015 geheel besteed.

De post te betalen apparaatskosten en product eindafrekeningen neemt af met € 4,0 mln. Deze daling wordt veroorzaakt doordat de salariskosten en nog te betalen inhuurkosten over december 2015 nu grotendeels intern (via rekening-courant RGD) verrekend worden. Daarentegen neemt het nog te betalen programmageld ISH toe met € 2,2 mln. De toename wordt veroorzaakt door het niet planbaar onderhoud. Per 1 juli 2015 is een raamcontract voor kleine werkzaamheden (kleiner dan € 50.000) gestart. Dit contract kent een fors verschil tussen het volume «in opdracht gegeven» en «gefactureerd». Dat verschil is opgenomen als nog te betalen.

Niet uit de balans blijkende rechten en verplichtingen

De DVD heeft voor haar bedrijfsuitoefening een aantal langlopende verplichtingen afgesloten voor het onderhouden van de Defensie objecten (materiële kosten gebruiksvergoeding / instandhouding programma). Daarnaast worden namens het Ministerie van Defensie ten behoeve van het Nieuwbouwprogramma en de Commandantenvoorziening verplichtingen met aannemers aangegaan. In onderstaande tabel zijn de uitstaande verplichtingen samengevat.

Verplichtingen overzicht (bedragen x € 1.000)
 

2016

1 jaar

2017

1 jaar

2018–2020

3 – 5 jaar

Totaal

Apparaatsuitgaven en DVD investeringen

Expertise & advies

2.409

2.409

Commandantenvoorziening

3.413

34

3.447

Instandhouding programma

104.517

47.458

22.869

174.844

Nieuwbouw programma

70.053

3.001

42

73.096

Totaal

180.392

50.493

22.911

253.796

Jubileumuitkeringen

Op de balans is geen schuld opgenomen voor de mogelijke verplichting voor toekomstige jubileumuitkeringen. Ervan uitgaande dat de per 31 december 2015 betreffende medewerkers in dienst blijven, is de verplichting over de periode 2016 tot en met 2019 berekend op € 1,1 mln.

Kasstroomoverzicht over 2015

Kasstroomoverzicht over 2015 (bedragen x € 1.000)
       

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

   

Vastgestelde begroting

Mutatie

Stand 1e suppletoire begroting

Realisatie

Verschil realisatie en 1e suppletoire begroting

1.

Rekening-courant RHB 1 januari 2015 + stand depositorekeningen

47.340

– 23.711

23.629

23.629

 

Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)

     

206.839

 
 

Totaal uitgaven operationele kasstroom

(–/–)

     

– 215.934

 

2.

Totaal operationele kasstroom

557

677

1.234

– 9.095

– 10.329

 

Totaal investeringen (–/–)

– 12.564

12.564

 

Totaal boekwaarde desinvesteringen

(+)

 

3.

Totaal investeringskasstroom

– 12.564

12.564

 

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–)

 

 

Eenmalige uitkering van moederdepartement (+)

 

17.363

17.363

– 17.363

 

Aflossingen op leningen (–/–)

– 4.138

4.138

 

Beroep op leenfaciliteit (+)

12.564

– 12.564

4.

Totaal financieringskasstroom

8.426

8.937

17.363

– 17.363

5.

Rekening-courant RHB 31 december 2015 + stand depositorekeningen (1+2+3+4), de maximale roodstand 0,5 miljoen €.

43.759

– 1.533

42.226

14.534

– 27.692

Toelichting

Het kasstroomoverzicht geeft aan hoeveel kasmiddelen in de verslagperiode beschikbaar zijn gekomen en op welke wijze gebruik is gemaakt van deze middelen. Aan de hand van het kasstroomoverzicht worden de kapitaaluitgaven en -ontvangsten toegelicht.

Operationele kasstroom

De liquiditeit uit operationele activiteiten is met € 10,3 mln. gedaald ten opzichte van de 1e suppletoire begroting. Dit wordt met name veroorzaakt door de effecten van de sterke toename van de Onderhanden projecten (€ 2,7 mln.) en het negatieve resultaat (€ 4,1 mln.).

Financieringskasstroom

Er hebben in 2015 geen stortingen aan of door het moederdepartement plaatsgevonden. In de 1e suppletoire begroting is ten onrechte een uitkering van het moederdepartement Defensie opgenomen.

Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2015

Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2015

Omschrijving

Realisatie

Stand 1e suppletoire begroting

 

2012

2013

2014

2015

2015

Omschrijving generiek deel

         

Vte/Fte (2015)'n totaal

849,0

858,5

854,1

730,8

735,5

– waarvan in eigen dienst

847,0

838,5

818,0

697,4

701,0

– waarvan inhuur

2,0

20,0

36,1

33,4

34,5

Saldo van baten en lasten (%)

0,6%

– 0,4%

2,5%

– 1,5%

– 1,3%

           

Omschrijving specifiek deel

         

Kostprijzen per product(groep) DVD

         

Expertise & advies (honorarium)

77,25

75,95

80,28

82,43

80

Verwerving & Afstoting (excl. OHW)

71,55

70,81

74,12

73,14

74

COVO

63,00

63,45

65,68

67,23

66

Instandhouding

64,59

61,30

62,08

69,52

62

Gemiddelde kostprijs product

65,07

65,07

67,34

71,18

67

Tarieven

zie kostprijzen per product

   
           

Omzet per productgroep (pxq) in K€

         

Expertise & advies (honorarium)

8.562

7.413

5.794

5.893

5.610

Verwerving & Afstoting (incl. OHW)

19.106

15.366

16.791

14.565

17.000

COVO

2.225

3.666

2.443

1.953

1.900

Instandhouding

49.813

44.770

42.219

32.540

37.356

Beveiliging

         

Overig

 

1.090

2.152

1.827

1.340

           

Servicelevels (norm = 80%)

74%

65%

 

71%

80%

Productiviteit (omzet K€ per directe medewerker)

103,7

104,6

100,8

85,9

96

Projecttevredenheid (norm = 90%)

98%

95%

98%

100%

95%

Toelichting

Vte/fte-en totaal

De begroting is opgebouwd op basis van de bij het Ministerie van Defensie gebruikelijke term «voltijdsequivalenten» (vte). Een vte correspondeert met een standaard arbeidsduur van 38 uur per week. Bij het Ministerie van BZK wordt de capaciteit uitgedrukt in «full time equivalenten» (fte). Een fte correspondeert met een standaard arbeidsduur van 36 uur per week. Door Defensie zijn per 1 augustus 2015 702,5 fte’n zijn overgedragen aan het Rijksvastgoedbedrijf. Per 31 december 2015 is de bezetting 697,4 fte’s. Dit betreft zowel direct als indirect personeel en gedetacheerden.

De realisatie van het inhuurbudget DVD is € 4,2 mln. Uitgaande van een gemiddelde middensom van € 125.000 per fte is het aantal inhuurkrachten berekend op 33,4 fte’s.

Kostprijzen per product(groep)

De kostprijzen per product zijn licht gestegen. De gemiddelde kostprijs van het product instandhouding is relatief sterker gestegen omdat er minder uren door servicedienstpersoneel en meer uren door relatief dure medewerkers aan het product zijn besteed.

Omzet per product(groep)

De omzet voor het product «Verwerving en afstoting» (nieuwbouw) is beduidend lager uitgevallen ten opzichte van 2014 en ten opzichte van de raming bij de 1e suppletoire begroting. E.e.a. is het gevolg van sterke functiewisselingen en onderbezetting van personeel. Hierdoor zijn minder projectfasen (2015: 276) afgesloten en gefactureerd dan in vorig jaar (2014: 411).

In het bedrag is rekening gehouden met een mutatie op de onderhanden projecten (betreft alleen nieuwbouw).

Servicelevels

In afwijking van de gegevens uit het verleden heeft deze indicator uitsluitend nog betrekking op het product «Commandantenvoorzieningen». De norm is niet geheel gerealiseerd.

Productiviteit

Ook in de productiviteit is het effect van de voortdurend in beweging zijnde organisatie merkbaar.

Daarnaast werd in de 1e suppletoire begroting rekening gehouden met extra inkomsten van het Ministerie van Defensie ter compensatie van het productrendement op de bij Defensie achtergebleven servicedienst. DIn de onderhandelingen met het Ministerie van Defensie is hier later van afgezien. Hierdoor is de productiviteit lager uitgevallen dan de in de 1e suppletoire begroting berekende productiviteit.

Projecttevredenheid

De meting van de projecttevredenheid is in 2015 onvolledig geweest. Van slechts 40% van de afgesloten projecten is een projecttevredenheidsformulier verstuurd en van de verstuurde formulieren is 63% terugontvangen. De gemiddelde score stemt wel tot tevredenheid. Inmiddels is een start gemaakt met een inhaalslag over 2015. De resultaten hiervan kunnen niet meer worden meegenomen in het jaarverslag.

3.9 Dienst van de Huurcommissie

Inleiding

Het werkterrein van de Huurcommissie wordt gevormd door het gereguleerde deel van de markt voor huurwoonruimte. Als huurders en verhuurders er onderling niet uitkomen, doet de Huurcommissie op verzoek uitspraken in geschillen tussen huurders en verhuurders omtrent de hoogte van huurprijzen en servicekosten. Duidelijke informatie over de huurprijswetgeving kan verschillen van mening tussen huurders en verhuurders in een vroeg stadium oplossen en zo procedures bij de Huurcommissie voorkomen. Via verzoekformulieren, de internetsite, de daarop te vinden huurprijscheck en de telefonische helpdesk, heeft de Huurcommissie die informatie in 2015 verschaft. Daarnaast beantwoordt de Huurcommissie verzoeken van de Belastingdienst over de redelijkheid van huurprijzen in het kader van de uitvoering van de huurtoeslag door de Belastingdienst.

De Huurcommissie is een landelijk functionerend zelfstandig bestuursorgaan (ZBO). Dit ZBO wordt ondersteund door de Dienst van de Huurcommissie (DHC), die de status van baten-lastenagentschap heeft. Hierdoor wordt het mogelijk om het verband te leggen tussen de kostprijzen enerzijds en de kwantiteit en kwaliteit van de diensten anderzijds.

Jaarlijks verstrekt de directie Woningmarkt (onderdeel van DG Wonen en Bouwen) een opdracht aan DHC voor de uitvoering van de huurgeschilbeslechtings- en overige werkzaamheden. Het leeuwendeel van die werkzaamheden wordt afgerekend op basis van het aantal afgewikkelde zaken en de daarvoor geldende tarieven; deze tarieven behoeven goedkeuring door de eigenaar, tot 1 september 2015 de DG Wonen en Bouwen, vanaf die datum de Secretaris-generaal van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Staat van baten en lasten van de baten-lastenagentschap DHC

(bijdragen x € 1.000)
 

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

(4)

Omschrijving

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie 2014

Baten

       

Omzet moederdepartement

9.976

11.416

1.440

12.182

Omzet overige departementen

0

Omzet derden

1.666

888

– 778

966

Rentebaten

0

9

Vrijval voorzieningen

68

68

Bijzondere baten

2.902

2.902

2.331

Totaal baten

11.642

15.274

3.632

15.488

         

Lasten

       

Apparaatskosten

10.342

12.262

1.920

12.318

– Personele kosten

4.378

6.670

2.292

6.812

Waarvan eigen personeel

3.686

5.525

1.839

5.137

Waarvan externe inhuur

692

1.064

372

1.195

Waarvan overige personele kosten

81

81

480

– Materiële kosten

5.964

5.592

– 372

5.506

Waarvan apparaat ICT

3.011

3.011

2.610

Waarvan bijdrage aan SSO's

Waarvan overige materiele kosten

5.964

2.581

– 3.383

2.896

Rentelasten

 

Afschrijvingskosten

1.300

831

– 469

988

– Immaterieel

800

808

8

964

– Materieel

500

23

– 477

24

– Waarvan apparaat ICT

250

     

Overige lasten

2.154

2.154

3.291

– Dotaties voorzieningen

 

378

378

960

– Bijzondere lasten

 

1.776

1.776

2.331

Totaal lasten

11.642

15.247

3.605

16.597

Saldo van baten en lasten

27

27

– 1.109

Toelichting

Baten

Omzet moederdepartement

De voornaamste bate van DHC bestaat uit de vergoeding door de opdrachtgevende beleidsdirectie Woningmarkt (Wm) voor het aantal gerealiseerde zaken. Deze vergoeding wordt in principe bepaald door de gerealiseerde aantallen geschilzaken respectievelijk redelijkheiduitspraken te vermenigvuldigen met het tarief per soort zaak. Met betrekking tot huurverhogingsgeschillen op grond van inkomen is in 2015 (net als in 2013 en 2014) in overeenstemming met de opdrachtgever afgeweken van deze systematiek in verband met het ontbreken van meerjarige ervaringscijfers over de uitvoeringskosten. Met de opdrachtgever is afgesproken dat deze op basis van daadwerkelijk gemaakte kosten vergoed worden. Deze vergoeding is verantwoord onder de bijzondere baten. Over 2015 is de opbrengst derhalve als volgt berekend:

Berekening opbrengst uit productie

Soort zaak

Aantal zaken

Tarief

Vergoeding

Huurprijsgeschillen

5.222

€ 1.231

€ 6.428.282

Servicekostengeschillen

2.410

€ 1.532

€ 3.692.120

Huurverhogingsgeschillen

op grond van inkomen

2.176

n.v.t.

n.v.t.

Huurverhogingsgeschillen

op grond van punten

1.005

€ 1.319

€ 1.325.595

Redelijkheid huurprijzen1

339

€ 783

€ 265.437

WOHV-geschillen2

12

€ 10.809

€ 129.708

Totaal

11.164

 

€ 11.841.142

In offerte vermelde verlaging van vergoeding i.v.m. IAH-leges en bijdrage uit eigen vermogen DHC

– € 425.142

In rekening te brengen bij opdrachtgever

€ 11.416.000

Toegezegd en bevoorschot in 2015

– € 11.416.000

Nog te ontvangen

€ 0

X Noot
1

Verzoeken van de Belastingdienst in het kader van de behandeling van Huurtoeslag-aanvragen.

X Noot
2

Geschillen op grond van de Wet op het overleg huurders verhuurder

De totale productie was 3,5% lager dan verwacht, zoals blijkt uit de volgende tabel. Teneinde aan te sluiten bij het beschikbare budget van de opdrachtgever, is in de offerte een verlaging aangebracht ten laste van het eigen vermogen. Deze verlaging is aangepast in het licht van de lagere productie, waardoor deze lagere productie niet leidt tot een lager bij de opdrachtgever in rekening te brengen bedrag dan het toegezegde en bevoorschotte bedrag.

Productie

Soort zaak

Verwachting (1)

Realisatie (2)

Verschil (2–1)

Huurprijsgeschillen

4.800

5.222

422

Servicekostengeschillen

1.900

2.410

510

Huurverhogingsgeschillen

op grond van inkomen

2.275

2.176

– 99

Huurverhogingsgeschillen

op grond van punten

2.300

1.005

– 1.295

Redelijkheid huurprijzen1

280

339

59

WOHV-geschillen2

20

12

– 8

Totaal

11.575

11.164

– 411

X Noot
1

Verzoeken van de Belastingdienst in het kader van de behandeling van Huurtoeslag-aanvragen.

X Noot
2

Geschillen op grond van de Wet op het overleg huurders verhuurder

De lagere totale productie hangt samen met de lagere instroom dan verwacht, die zich vooral bij huurprijs- en huurverhogingsgeschillen voordeed, zoals blijkt uit de volgende tabel.

Instroom

Soort zaak

Verwachting (1)

Realisatie (2)

Verschil (2–1)

Huurprijsgeschillen

5.580

4.932

– 648

Servicekostengeschillen

1.700

2.310

610

Huurverhogingsgeschillen

op grond van inkomen

2.275

1.832

– 443

Huurverhogingsgeschillen

op grond van punten

2.308

623

– 1.685

Redelijkheid huurprijzen*

286

260

– 26

WOHV-geschillen#

22

12

– 10

Totaal

12.171

9.969

– 2.202

Omzet derden

De opbrengst van de leges is lager dan bij de vastgestelde en bijgestelde begroting geraamd is. Dit is veroorzaakt door een gemiddeld genomen lager legesbedrag per veroordeling dan verwacht. In deze opbrengst zijn de in 2015 verleende legesvrijstellingen verwerkt.

Bijzondere baten

In de openingsbalans van DHC per 1 januari 2010 is een schuld aan het toenmalige moeder-departement VROM opgenomen die betrekking had op de waarde van het op dat moment bij DHC aanwezige onderhanden werk (=verzoeken in behandeling). In de balans per 31 december 2014 was dit bedrag ad € 1.035.000,– verantwoord onder de post «Nog te betalen». In 2015 is vastgesteld dat in de financiële administratie van het huidig moederdepartement BZK geen hiermee samenhangende vordering op DHC is opgenomen. Geconcludeerd is dat daarmee de basis voor deze schuld niet aanwezig is. De post «Nog te betalen» is derhalve met genoemd bedrag gecorrigeerd, en de verlaging van deze post moet beschouwd worden als een bijzondere bate.

Ten behoeve van een aantal specifieke projecten heeft het moederdepartement in eerdere jaren specifieke bijdragen toegezegd en bij wijze van voorschot betaald. Jaarlijks wordt de definitieve hoogte van deze bijdragen bepaald en (na afloop van het desbetreffend jaar in rekening gebracht) op basis van daadwerkelijk gemaakte kosten (zie lasten).

Lasten

Apparaatskosten: personele kosten

De personele kosten waren hoger dan aanvankelijk begroot, maar lager dan vermeld in de bijgestelde begroting en eveneens lager dan in 2014. Door de lagere instroom van huurverhogingsgeschillen dan verwacht, was de noodzaak om externe medewerkers in te schakelen minder groot dan ten tijde van de voorbereiding van de bijgestelde begroting werd verwacht; de omvang van deze instroom wordt pas medio van het jaar zichtbaar, in samenhang met de gebruikelijke huursverhogingsdatum van 1 juli.

Apparaatskosten: materiële kosten

De materiële kosten waren in 2015 lager dan aanvankelijk begroot en eveneens lager dan in 2014, maar hoger dan vermeld in de bijgestelde begroting. Tegenover lagere overige materiële kosten ten opzichte van de bijgestelde begroting, stonden hogere ICT-kosten. Deze zijn veroorzaakt door hogere beheers-kosten, mede als gevolg van de aanpassingen die in 2015 in het ICT-systeem van DHC zijn doorgevoerd ter verbetering van de digitale dienstverlening aan huurder en verhuurder.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten zijn achtergebleven bij hetgeen geraamd is omdat de investeringen lager waren dan geraamd.

Dotaties voorzieningen

De voorzieningen zijn verhoogd in verband met de verwachte kosten in de periode 2016 en latere jaren als gevolg van de reorganisaties.

Bijzondere lasten

In 2015 zijn kosten gemaakt voor het verbeteren van de website van de Huurcommissie, de verbetering van de digitale dienstverlening en de behandeling van huurverhogingsgeschillen op grond van inkomen. Ook de waardevermindering van onderhanden werk en een aantal correcties is onder deze post verantwoord.

Saldo van baten en lasten

Het resultaat in de vorm van een positief saldo van € 0,027 mln. wijkt niet substantieel af van hetgeen was geraamd in de vastgestelde begroting.

Balans per 31 december 2015
 

Balans 2015

Balans 2014

Activa

   

Immateriële activa

1.307

2.035

Materiële activa:

81

86

– Grond en gebouwen

47

0

– Installaties en inventarissen

34

84

– overige materiële vaste activa

0

2

Voorraden

2.005

2.239

Debiteuren

376

975

Nog te ontvangen

81

37

Liquide middelen

4.282

6.997

Totaal activa

8.132

12.369

     

Passiva

   

Eigen vermogen:

735

890

– exploitatiereserve

708

1.999

– onverdeeld resultaat

27

– 1.109

Voorzieningen

2.245

2.748

Leningen bij het MvF

0

0

Crediteuren

354

111

Nog te betalen

4.798

8.620

Totaal passiva

8.132

12.369

Toelichting

Activa

Immateriële activa

De immateriële activa bestaan uit aangeschafte software en het Themis bedrijfssoftwarepakket dat in opdracht van de Huurcommissie door derden in 2010 is ontwikkeld en in januari 2011 in gebruik is genomen. Op bedragen van de post Themis wordt afgeschreven vanaf het moment van ingebruikname, dus vanaf 2011. De investering in 2015 betreft verdere verbeteringen van Themis.

Materiële activa

De materiële activa bestaan uit inventaris, hardware, installaties en verbouwingen die in de afgelopen jaren zijn gedaan aan het kantoor Den Haag en de DHC-ruimte in het Havengebouw te Amsterdam. DHC huurt zijn kantoorruimten, deze panden staan daarom niet op de balans als activa. Het grootste deel van de activa is begin deze eeuw aangeschaft waardoor de restwaarde beperkt is. Veel activa worden nog gebruikt terwijl ze inmiddels afgeschreven zijn.

Voorraden

Dit betreft het onderhanden werk.

Debiteuren

Deze post heeft voornamelijk betrekking op nog te ontvangen leges van huurders en verhuurders die een verzoek tot behandeling van een huurgeschil hebben ingediend en van huurders en verhuurders die (geheel of gedeeltelijk) in het ongelijk zijn gesteld en als niet-indiener deze leges niet als voorschot hadden betaald en derhalve veroordeeld zijn tot het betalen van leges. In totaal gaat het daarbij om € 341.000 in de categorie «derden». Daarnaast betreft het een bedrag van € 27.000 van nog te ontvangen bedragen van andere Ministeries in verband met detacheringen.

Passiva

Eigen vermogen

Het eigen vermogen wordt gevormd door enerzijds de exploitatiereserve en anderzijds het onverdeeld resultaat over 2015. De exploitatiereserve is in 2015 gemuteerd door verwerking van het onverdeeld resultaat 2014 en de afdracht aan het moederdepartement van het surplus van het eigen vermogen.

Na toevoeging van het onverdeeld resultaat 2015, bedraagt het eigen vermogen € 0,728 mln. Daarmee is de omvang van het eigen vermogen gebleven onder het in de Regeling agentschappen vermelde maximum van 5% van de gemiddelde jaaromzet in de jaren 2013–2015; dit maximum bedraagt € 0,758 mln.

Voorzieningen

De voorzieningen die op de balans staan, betreffen kosten in verband met de reorganisaties in 2009 en 2012 en onzekere legesontvangsten.

Overzicht voorzieningen per 31 december 2015

Bestemming

Stand per

1-1-2015

Onttrekking

Vrijval

Dotatie

Saldo per

31-12-2015

Reorganisatie 2009:

         

• Herplaatsers

316

98

51

0

167

Reorganisatie 2012:

         

• Herplaatsers

1.637

257

0

240

1.620

• Maatwerkafspraken

673

446

0

138

365

Legesontvangsten

122

12

17

0

, 93

Totaal

2.748

813

68

378

2.245

Crediteuren

Dit betreft in 2015 ontvangen maar per ultimo 2015 nog niet betaalde facturen voor gemaakte kosten die betrekking hebben op 2015. Deze crediteuren betreffen derden.

Nog te betalen

Deze post bestaat uit nog te ontvangen facturen, legesvoorschotten, vooruitontvangen vergoedingen door de opdrachtgever alsmede verplichtingen jegens het personeel (x € 1.000):

  • * moederdepartement 3.221

  • * derden 1.577

  • * totaal 4.798

Kasstroomoverzicht over 2015

Kasstroomoverzicht over 2015 (bedragen x € 1.000)

 

Vastgestelde begroting (1)

Realisatie (2)

Verschil realisatie en vastgestelde begroting (3)=(2)-(1)

1.

Rekening-courant RHB 1 januari 2015 + stand depositorekeningen

3.340

6.997

3.657

 

Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)

 

+13.873

 
 

Totaal uitgaven operationele kasstroom (–/–)

 

– 15.892

 

2.

Totaal operationele kasstroom

1.300

– 2.019

– 3.319

 

Totaal investeringen (–/–)

– 1.300

– 98

1.202

 

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

3.

Totaal investeringskasstroom

– 1.300

– 98

1.202

 

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–)

– 416

– 598

– 182

 

Eenmalige storting door het moederdepartement (+)

 

Aflossingen op leningen (–/–)

 

Beroep op leenfaciliteit (+)

4.

Totaal financieringskasstroom

– 416

– 598

– 182

5.

Rekening-courant RHB 31 december 2015 + stand depositorekeningen (1+2+3+4), de maximale roodstand 0,5 miljoen €.

2.924

4.282

1.358

Toelichting

In 2015 is geen beroep gedaan op de leenfaciliteit. De uitgaven voor de investeringen (in ICT) konden worden gefinancierd uit de liquide middelen.

Het saldo liquide middelen is ten opzichte van de beginbalans gedaald. Dit is in de eerste plaats veroorzaakt doordat activiteiten zijn gefinancierd uit in eerdere jaren ontvangen voorschotten. In de tweede plaats zijn aan het moederdepartement twee eenmalige uitkeringen gepleegd. De ene had betrekking op het surplus van het eigen vermogen per ultimo 2014 ad € 182.000, dat conform de Regeling agentschappen uitgekeerd is aan de eigenaar. De andere uitkering had betrekking op de laatste tranche van de vergoeding voor de overgenomen inventaris bij de start van DHC als agentschap.

Overzicht Doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2015

Omschrijving generiek deel

Realisatie

     

Vastgestelde begroting

 

2012

2013

2014

2015

2015

% huurprijsgeschillen afgerond binnen 4 maanden

58%

63%

77%

90%

% servicekostengeschillen afgerond binnen 5 maanden

57%

68%

70%

72%

90%

% huurverhogingsgeschillen afgerond binnen 4 maanden

99%

96%

88%

90%

% WOHV-geschillen afgerond binnen 3 maanden

44%

35%

25%

90%

           

FTE-totaal (excl. Externe inhuur)

62

65

66

70

69

           

Saldo van baten en lasten (%)

– 15%

– 10%

– 7%

0%

0%

           

Doorlichting uitgevoerd in: 2014

         

Toelichting

Doorlooptijden

De afgelopen jaren heeft DHC stappen gezet om deze doorlooptijden te verkorten. In 2015 is 88% van de huurverhogingsgeschillen (inclusief de inkomensafhankelijke geschillen) binnen vier maanden afgehandeld. Dit percentage ligt vlak bij de norm van 90%. Daarentegen is zowel bij de reguliere huurprijsgeschillen als bij de servicekostengeschillen de norm van 90% afhandeling binnen vier respectievelijk 5 maanden nog te ambitieus gebleken. Er zijn verschillende factoren die de doorlooptijd van een zaak negatief beïnvloeden. Deze factoren kunnen zowel extern als intern zijn bepaald. Zo komt het regelmatig voor dat een van de betrokken partijen een onderzoek in de woning en/of een hoorzitting afzegt. Omdat de zaak dan opnieuw moet worden ingepland, in overleg met beide partijen, vertraagt de doorlooptijd (extern bepaald).

Personeel

Het aantal medewerkers in vaste dienst (uitgedrukt in fte) en de ontwikkeling daarvan in de loop der jaren is geen doelmatigheidsindicator, maar een kengetal.

Integrale kostprijzen

Op basis van de werkelijke kosten over 2015 en de werkelijke aantallen afgehandelde zaken, zijn de integrale kostprijzen per product bepaald.

Integrale kostprijzen

Raming

Realisatie

Geschil Huurprijs en huurverhoging

€ 1.371

€ 1.411

Geschil Servicekosten

€ 1.714

€ 1.639

Verklaring redelijkheid huurprijs

€ 783

€ 753

WOHV-geschillen

€ 10.909

€ 8.828

De gerealiseerde integrale kostprijzen van de behandeling van huurprijs- en huurverhogingsgeschillen op grond van punten is bijna 3 procent hoger dan de geraamde kostprijs. Dit komt doordat het totaal aantal afgewikkelde geschillen van deze categorieën lager was dan verwacht: 6.227 versus 7.100. De vaste kosten van DHC, waarvan de hoogte niet wordt beïnvloed door het aantal afgewikkelde geschillen, moesten derhalve worden toegerekend aan een lager aantal geschillen van deze categorieën. Bij de servicekostengeschillen en verzoeken van de Belastingdienst over de redelijkheid van huurprijzen was het omgekeerde het geval: doordat de productie hoger was dan geraamd, konden de vaste kosten aan meer zaken worden toegerekend.

Bij de WOHV-geschillen ging de lagere productie dan geraamd (als gevolg van een lagere instroom dan verwacht) gepaard met lagere variabele kosten, als gevolg waarvan de kostprijs lager was dan geraamd.

4. DE SALDIBALANS

Saldibalans per 31 december 2015 van Wonen en Rijksdienst (XVIII) (bedragen x € 1.000)

Activa

31-12-’15

31-12-’14

 

Passiva

31-12-’15

31-12-’14

1)

Uitgaven ten laste van de begroting 2015

4.265.693

3.687.093

 

2)

Ontvangsten ten gunste van de begroting 2015

973.735

653.994

                 

3)

Liquide middelen

286

1

         
                 

4)

Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding

0

0

 

4a)

Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding

3.271.882

3.016.352

                 

5)

Rekening-courant RHB Begrotingsreserve

335.341

50.000

 

5a)

Begrotingsreserves

335.341

50.000

                 

6)

Uitgaven buiten begrotingsverband (intra-comptabele vorderingen)

5.289

3.765

 

7)

Ontvangsten buiten begrotingsverband (intra-comptabele schulden)

25.651

20.513

                 

8)

Kas-transverschillen

0

0

         
                 
 

Subtotaal

4.606.609

3.740.859

     

4.606.609

3.740.859

                 

9)

Openstaande rechten

14.565

17.318

 

9a)

Tegenrekening openstaande rechten

14.565

17.318

                 

10)

Extra-comptabele vorderingen

630

2.026

 

10a)

Tegenrekening extra-comptabele vorderingen

630

2.026

                 

11a)

Tegenrekening extra-comptabele schulden

314

210

 

11)

Extra-comptabele schulden

314

210

                 

12)

Voorschotten

257.469

288.920

 

12a)

Tegenrekening voorschotten

257.469

288.920

                 

13a)

Tegenrekening garantie-verplichtingen

171

356

 

13)

Garantieverplichtingen

171

356

                 

14a)

Tegenrekening openstaande verplichtingen

217.316

330.351

 

14)

Openstaande verplichtingen

217.316

330.351

                 

15)

Deelnemingen

0

0

 

15a)

Tegenrekening deelnemingen

0

0

                 
 

TOTAAL

5.097.074

4.380.040

   

TOTAAL

5.097.074

4.380.040

TOELICHTING OP DE SALDIBALANS per 31 december 2015 (XVIII)

Ad 1 en 2. Uitgaven en ontvangsten 2015

Bij de begrotingsuitgaven en -ontvangsten zijn de gerealiseerde uitgaven en ontvangsten opgenomen met betrekking tot het jaar 2015 waarvoor de Rijksrekening nog niet door de Tweede Kamer is goedgekeurd.

Ad 3. Liquide middelen

De post liquide middelen is opgebouwd uit de contante gelden aanwezig bij de kasbeheerder.

(Bedragen in €)

Centraal Fonds Volkshuisvesting

285.555

Totaal

285.555

Het saldo van deze rekening bevat grotendeels de ontvangsten van de openstaande vorderingen op Vestia Deze vorderingen waren oorspronkelijk € 294.104,35. De overige posten zijn uitgaven en ontvangsten die voor een deel nog moeten worden verrekend met het agentschap ILT (dat een deel van de taken van het CFV heeft overgenomen) en voor een deel nog met de begrotingsreserve voor de sanering.

Ad 4a. Rekening-courant RHB

Op de Rekening-courant met de Rijkshoofdboekhouding (RHB) is de financiële verhouding met het Ministerie van Financiën weergegeven. Opgenomen zijn de bedragen conform Rekening-courant afschriften en het saldobiljet van genoemd departement. De volgende Rekening-courantverhouding is opgenomen in de balans:

(Bedragen in €)

Rekening-courant FIN/RHB

3.271.881.777

Totaal

3.271.881.777

Het saldo vertegenwoordigt de reguliere mutaties met betrekking tot Hoofdstuk XVIII.

Ad 5. en 5a. Begrotingsreserves

De post begrotingsreserves is als volgt opgebouwd:

(Bedragen in €)

a) Rekening-courant Begrotingsreserve NHG

50.000.000

b) Rekening-courant Fonds sanering WoCo's

278.624.011

c) Rekening-courant Fonds Projecsteun WoCo's

6.716.801

Totaal

335.340.812

Risicovoorziening ten behoeve van garantieregelingen

Ad a): In 2011 is de begrotingsreserve Nationale Hypotheekgarantie (NHG) gevormd. Het doel hiervan is een reservering van middelen ter partiële dekking van een eventuele aanspraak op de achtervang functie van het Rijk door het Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW).

Reguliere begrotingsreserves

Ad b) en c): Per 1 juli 2015 is de herziene Woningwet van kracht geworden. Hierin is ondermeer geregeld dat de taak voor sanering en projectsteun van woningcorporaties onder direct gezag van de Minister voor Wonen en Rijksdienst (W&R) komt te liggen. Tot 1 juli 2015 was deze taak toebedeeld aan het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV). Bij de overdracht van deze taak zijn tevens de fondsmiddelen voor sanering- en projectsteun overgekomen naar de begroting voor W&R (respectievelijk € 287,4 mln. en € 6,7 mln.) en gestort in de begrotingsreserve voor sanerings- en projectsteun aan woningcorporaties

De uitvoerende taken (exclusief de fondsmiddelen) voor de sanering heeft de Minister voor W&R gemandateerd aan het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW).

Ad 6. Uitgaven buiten begrotingsverband (intra-comptabele vorderingen)

Het bedrag aan uitgaven buiten begrotingsverband is als volgt opgebouwd:

(Bedragen in €)

a) Vorderingen Kasbeheerders Rijksdiensten

5.282.204

b) Te vorderen van Ministeries en derden

6.556

Totaal

5.288.760

Ad a) Vorderingen Kasbeheerders Rijksdiensten

Het bedrag betreft de RVOB en bestaat voornamelijk uit over te boeken bedragen (€ 2 mln.), te vorderen OZB belasting op benzinemaatschappijen (€ 0,6 mln.) en te verrekenen bodemkosten (€ 1,9 mln.).

Ad b) Te vorderen van Ministeries en derden

Het bedrag betreft het saldo van de nog af te wikkelen posten van het Centraal Fonds Volkshuisvesting.

Ad 7. Ontvangsten buiten begrotingsverband (intra-comptabele schulden)

Het bedrag aan ontvangsten buiten begrotingsverband is als volgt opgebouwd:

(Bedragen in €)

a) Schulden Kasbeheerders Rijksdiensten

25.383.240

b) Te betalen aan Ministeries en derden

267.550

Totaal

25.650.790

Ad a) Schulden Kasbeheerders Rijksdiensten

Dit bedrag betreft de financiële verantwoordingen tot en met 31 december 2015 van het RVOB

(€ 25,4 mln.). Dit saldo bestaat voornamelijk uit onbeheerde nalatenschappen (€ 2,3 mln.), af te dragen omzetbelasting (€ 1,9 mln.) en diverse nog door te betalen bedragen (€ 20,2 mln.).

Ad b) Te betalen aan Ministeries en derden

Dit bedrag betreft te betalen bedragen aan onderdelen van het eigen Ministerie.

Ad 9. Openstaande rechten

Ad 9a. Tegenrekening openstaande rechten

Het saldo per 31 december 2015 wordt hieronder per ontstaansjaar gespecificeerd:

(Bedragen in €)

Ontstaansjaar

 

t/m 2011

965.924

2012

314.425

2013

646.460

2014

410.860

2015

12.227.226

Totaal

14.564.895

Het saldo bestaat voornamelijk uit vorderingen met betrekking tot:

  • ingebruikgevingen in het kader van huur en vergelijkbaar gebruik;

  • gebruik voor/i.v.m baggeren/storten;

  • uitgifte in erfpacht en andere agrarische gebruiksrechten;

  • overige gebruiksregelingen.

Dit voor een bedrag van in totaal (€ 12,7 mln.).

Daarnaast bevat het saldo een bedrag van € 1,3 mln. aan voorlopig buiten invordering gestelde bedragen.

Een groot deel van de vorderingen zijn in december gefactureerd (jaar facturatie), waarvan de meesten in januari 2016 worden ontvangen.

Ad 10. Extra-comptabele vorderingen

Ad 10a. Tegenrekening extra-comptabele vorderingen

Het saldo per 31 december 2015 wordt hieronder per ontstaansjaar en artikel gespecificeerd:

(Bedragen in €)

Ontstaansjaar

 

2014

1.951

2015

627.222

Totaal

629.173

Artikel

Omschrijving

(Bedragen in €)

1

Woningmarkt

563.020

2

Woonomgeving en bouw

56.814

3

Kwaliteit Rijksdienst

9.339

Totaal

 

629.173

Toelichting:

Artikel 1: Woningmarkt

Het saldo betreft vorderingen in het kader van de Eigen Woningregelingen (EW) en de Wet Bevordering Eigenwoningbezit (BEW, € 0,26 mln.). Deze vorderingen ontstaan als, op grond van wijziging van de berekeningsgegevens, uitbetaalde bijdragen achteraf worden verlaagd. Het beheer van deze vorderingen wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Tevens bevat het saldo een bedrag aan nog te ontvangen bedragen (€ 0,26 mln.), in beheer bij het RVOB.

Artikel 2: Woonomgeving en bouw

Het openstaand saldo bestaat uit een vordering ontstaan als gevolg van een vaststelling van een subsidie aan derden (€ 0,02 mln.) alsmede uit twee vorderingen welke in beheer zijn bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) (€ 0,04 mln.).

Artikel 3: Kwaliteit Rijksdienst

Dit bestaat uit vorderingen van het Bureau Algemene Bestuursdienst vanwege Inter Collegiale Consultatie (€ 0,01 mln.).

Ad 11. Extra-comptabele schulden

Ad 11a. Tegenrekening Extra-comptabele schulden

(Bedragen in €)

Kasbeheerder RVOB

313.333

Totaal

313.333

Dit betreft een aantal voorwaardelijke ontvangsten van koopsommen met betrekking tot de toekomstige verkopen van een aantal panden.

Ad 12. Voorschotten

Ad 12a. Tegenrekening voorschotten

De saldi van de per 31 december 2015 openstaande voorschotten en van de in 2015 afgerekende voorschotten worden hieronder per jaar gespecificeerd:

(Bedragen in €)
   

Correctie toewijzing

     

stand

Ontstaansjaar

Stand EB2014

afgerekend

Stand per 1/1

Opgeboekt

Afgeboekt

31-12-2015

2011

55.285.125

0

55.285.125

0

– 35.961.420

19.323.705

2012

50.693.793

0

50.693.793

0

– 2.925.152

47.768.641

2013

73.914.024

– 21.887.988

52.026.036

0

– 11.726.080

40.299.956

2014

109.026.844

21.887.988

130.914.833

0

– 54.846.271

76.068.562

2015

0

0

0

74.956.398

– 949.091

74.007.307

Totaal

288.919.786

0

288.919.787

74.956.398

– 106.408.014

257.468.171

De saldi van de per 31 december 2015 openstaande voorschotten worden hieronder per artikel gespecificeerd:

Artikel:

Omschrijving

Bedragen in €

Artikel 1

Woningmarkt

98.231.821

Artikel 2

Woonomgeving en bouw

134.625.722

Artikel 3

Kwaliteit Rijksdienst

6.260.628

Artikel 6

Uitvoering Rijksdienst

18.350.000

 

Totaal:

257.468.171

Toelichting:

Artikel 1: Woningmarkt

In het regeerakkoord van 2012 is door het rijk € 20 mln. uitgetrokken om gemeenten en provincies financieel te ondersteunen bij het verstrekken van startersleningen. Deze bijdrage is verstrekt aan het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten (SVN). In aanvulling op het voorschot 2012, is in 2013 een voorschot van € 30 mln. verstrekt. Daarmee komt het totaal aan openstaande voorschotten aan SVN op € 50 mln., die in 2017 zullen worden afgerekend.

Voor de afhandeling van de huurprijsonderzoeken ontvangt de Huurcommissie jaarlijks een budget van de directie Woningmarkt dat in de vorm van een voorschot wordt verstrekt. Tot december 2015 bedroeg het saldo circa € 16,1 mln.

Verder zijn in 2015 en eerder aan Platform 31 en haar voorgangers (o.a. NICIS) diverse voorschotten verleend voor circa € 23,7 mln. Aan overige kennisinstellingen (o.a. NWO, CBS, EUKN) zijn voorschotten verleend voor circa € 5,3 mln. De voorschotten zijn verleend voor het uitvoeren van hun werkprogramma’s en het doen van meerjarig onderzoek op het terrein van wonen.

Artikel 2: Woonomgeving en bouw

Op dit artikel staan voor € 18,5 mln. voorschotten open voor de vergoeding van mensuren en projectmiddelen aan RVO.nl voor de jaren 2011 tot en met 2015. Daarnaast staat een voorschot van circa € 13 mln. open ten behoeve van het Nationaal Restauratiefonds, dat in 2016 zal worden afgerekend.

Aan de Stichting Nationaal Energiebespaarfonds (NEF) is een voorschot verleend van € 50 mln. ten behoeve van de financiering van het treffen van energiebesparende maatregelen door particulieren. Voorts is in het kader van energiebesparing in de gebouwde omgeving een voorschot van € 10 mln. verleend aan de VNG. Daarnaast zijn er voorschotten ad € 16,5 mln. verstrekt voor het uitvoeren van het meerjarige programma Energiesprong.

Na ontvangst en beoordeling van de verantwoordingsinformatie zullen de voorschotten met betrekking tot het programma Energiesprong in 2016 worden afgewikkeld. De overige voorschotten zullen in 2017 en latere jaren afgewikkeld worden.

Aan NEPROM zijn voorschotten van in totaal € 1,5 mln. verleend voor het kennisoverdracht- en stimuleringsprogramma energiebesparing nieuwbouw.

Het merendeel van de overige voorschotten op het gebied van energiebesparing, bouwkwaliteit en woningbouw zijn in 2013 en eerdere jaren verstrekt aan gesubsidieerde projecten (waaronder aan CENCO € 0,6 mln. voor de uitvoeringsagenda bouw- en onderzoeksopdrachten). Verder zijn voorschotten verstrekt tot € 0,9 mln. voor het bevorderen van de woonomgeving op de BES-eilanden. Deze programma’s lopen meerjarig door en zullen in de periode 2015–2017 worden verantwoord en afgewikkeld.

Artikel 3: Kwaliteit Rijksdienst

De openstaande voorschotten hebben betrekking op voorschotten verstrekt aan de Stichting A&O Fonds in 2014 en 2015, € 3,4 mln. per jaar, ten behoeve van arbeidsmarktprojecten. Verder zijn aan de Stichting ICTU voorschotten verstrekt ten behoeve van verschillende projecten (€ 0,4 mln.). Het voorschot aan A&O Fonds voor 2014 is in het 4e kwartaal 2015 afgerekend. Daarnaast zijn aan Logius twee voorschotten verstrekt voor de uitvoering van projecten (€ 2,1 mln.). Na ontvangst en beoordeling van de verantwoordingsinformatie zullen de voorschotten voor A&O Fonds 2015 en de ICTU in de loop van 2016 worden afgewikkeld.

Ad 13. Garantieverplichtingen

Ad 13a. Tegenrekening garantieverplichtingen

Het bedrag aan garantieverplichtingen is als volgt opgebouwd:

(Bedragen in €)

Verplichtingen per 1/1

 

355.667

Aangegane verplichtingen in 2015

 

0

   

355.667

     

Tot betaling gekomen in 2015

0

 

Negatieve bijstellingen verplichtingen uit eerdere begrotingsjaren

185.499

 
   

185.499

     

Garantieverplichtingen Binnen Begrotingsverband

 

170.168

De garanties betreffen Hypotheekgaranties. Bij beschikking van 23 augustus 1974, nr. AB74/U1271, van de Minister van Binnenlandse Zaken, is de mogelijkheid geschapen om onder bepaalde voorwaarden een hypotheekgarantie te verlenen voor tijdige betaling van rente en aflossing op een hypothecaire geldlening, die in verband met de aankoop van een woning is afgesloten.

Er zijn ultimo december 2015 nog 2 garanties geldig. Het theoretische risico bedraagt € 0,05 mln. Het maximale garantieplafond per 31 december 2015 bedraagt € 0,17 mln.

Niet in de balans opgenomen garantieverplichtingen

Stichting Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW)

Het Rijk en de gemeenten staan borg voor de stichting Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW). Voor het WSW geldt dat indien het fondsvermogen na gebruikmaking van de zekerheidsstructuur een zeker minimum heeft bereikt, zoals vastgelegd in de achtervangovereenkomst, het WSW een beroep kan doen op de achtervangers.

Dit beroep is in beginsel ongelimiteerd. Het Rijk en de deelnemende gemeenten verstrekken in geval van eventuele liquiditeitsproblemen bij het WSW ieder voor 50% een renteloze lening aan het WSW.

Deze borgstelling vormt de tertiaire zekerheid van het fonds. De primaire zekerheid wordt gevormd door het eigen vermogen van de aangesloten corporaties. Indien de financiële positie van de corporatie, naar de eisen van kredietwaardigheid van het WSW, onvoldoende is, kan onder bepaalde voorwaarden saneringssteun worden verleend. Per 1 juli 2015 is, met de inwerkingtreding van de herziene woningwet, de saneringstaak overgegaan van het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV) naar BZK. De Minister heeft de saneringstaak op hetzelfde moment gemandateerd aan het WSW.

De secundaire zekerheid wordt gevormd door het vermogen van het WSW. Dit vermogen is opgebouwd uit een borgstellingreserve en een obligo op corporaties. Het totaal-bedrag aan obligo’s is € 3,2 miljard. De kans dat de tertiaire zekerheid wordt aangesproken is nagenoeg nihil.

In onderstaande tabel wordt inzicht gegeven in de ontwikkeling van de vermogenspositie van de stichting WSW:

Kengetallen stichting WSW (x € 1 mln.)

jaar 2015

jaar 2014

jaar 2013

jaar 2012

jaar 2011

Gegarandeerde leningen

83.800

85.100

86.200

87.400

86.300

Eigen vermogen WSW

521

494

496

489

477

Obligoverplichtingen

3.200

3.200

3.200

3.300

3.200

Garantievermogen

3.721

3.694

3.696

3.789

3.697

Totaal aan schadebetalingen

0

0

0

0

0

Bron: jaarrekening WSW 2014/2013/2012/2011 en voorlopige cijfers 2015

Het WSW heeft tot op heden uit hoofde van haar borgstellingsfunctie nooit schadebetalingen gedaan. Belangrijke reden hiervan is dat aan financieel noodlijdende corporaties saneringssteun is gegeven voordat ze niet meer konden voldoen aan hun betalingsverplichtingen en de borgstelling van het WSW zou kunnen worden aangesproken.

Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW)

De Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) is de uitvoerder van de Nationale Hypotheek garantie (NHG). Het Rijk is de achtervanger bij het WEW. Dit betekent dat, zodra het WEW onvoldoende risicovermogen heeft om aanspraken op de garantstelling te kunnen betalen, het Rijk zich verplicht heeft gesteld om achtergestelde renteloze leningen te verschaffen. Tot 2011 was het Rijk samen met de gemeenten achtervanger. Vanaf 1 januari 2011 is alleen het Rijk achtervanger, voor de oude gevallen blijven de gemeenten verantwoordelijk voor 50% van de achtervang.

In 2015 is het aantal verliesdeclaraties met 6 procent afgenomen ten opzichte van 2014. De afname concentreerde zich in de tweede helft van het jaar en wordt met name toegeschreven aan de aantrekkende woningmarkt. Het garantievermogen van de stichting is ultimo 2015 toegenomen naar € 880 mln. Dit is toe te schrijven aan een toename van het aantal nieuwe garanties en de afname van het aantal verliesdeclaraties. In de liquiditeitsprognose van het WEW voor de periode 2016–2020 wordt geen aanspraak op de achtervang van de overheid voorzien.

In de onderstaande tabel wordt inzicht gegeven in de ontwikkeling van de vermogenspositie van het WEW:

Kengetallen stichting WEW (x € 1 mln.)

jaar 2015

jaar 2014

jaar 2013

jaar 2012

jaar 2011

Totaal aan gegarandeerde leningen

187.000

176.000

163.800

154.000

136.207

Garantievermogen

880

808

778

786

729

Totaal aan schadebetalingen

145,4

176,5

158,8

112,0

60,9

Bronnen: jaarrekening WEW 2014/2013/2012/2011 en 4e kwartaalbericht 2015. 2015: voorlopige cijfers

Garantie Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf

Bij de overkomst van het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf van het Ministerie van Financiën naar Wonen en Rijksdienst per 1-1-2013 heeft Wonen en Rijksdienst een door het Ministerie van Financiën verleende garantie overgenomen. Vanaf die datum heeft Wonen en Rijksdienst zich garant gesteld voor de eventuele verliezen op gebiedsontwikkelingsprojecten van het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf. Deze is gemaximeerd tot een bedrag van € 207 mln. (het vorderingenplafond). Ultimo 2015 heeft Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf na herwaardering van de post Onderhanden Werk in verband met de verwachte verliezen op deze projecten een vordering van € 86,5 mln. op het moederdepartement opgenomen.

Als dit daadwerkelijk leidt tot een betaling van Wonen en Rijksdienst aan het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf wordt dit budgettair gedekt uit het generale beeld (via het Ministerie van Financiën).

Ad 14. Openstaande verplichtingen

Ad 14a. Tegenrekening openstaande verplichtingen

(Bedragen in €)

Verplichtingen per 1/1

 

330.350.319

 

Aangegane verplichtingen in 2015

 

4.245.299.788

+/+

   

4.575.650.107

 
       

Tot betaling gekomen in 2015

4.265.690.446

   

Negatieve bijstellingen verplichtingen uit eerdere begrotingsjaren

92.643.978

   
   

4.358.334.424

–/–

       

Verplichtingen Binnen Begrotingsverband

 

217.315.683

 

D. BIJLAGEN

1. Toezichtsrelaties en Zelfstandige Bestuursorganen en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak (ZBO’s/RWT’s)

Naam organisatie

RWT

ZBO

Functie

Begrotingsartikel

Financiering (realisatiecijfers)

(x € 1.000,-)

Verwijzing (URL-link)

Begroting

Premies

Tarieven

naar website RWT/ZBO

Bureau Architectenregister

x

x

Het beheren van het architectenregister. De Wet op de architectentitel heeft tot doelstelling het scheppen van waarborgen voor de vakbekwame beroepsuitoefening door bouwkundig architecten, stedenbouwers, tuin- en landschap- en interieurarchitecten, het uitvoeren van de EU- architectenrichtlijn en consumentenbescherming.

Artikel 6 «Uitvoering Rijksvastgoedbeleid"

97

0

906

http://www.architectenregister.nl/

Huurcommissie

x

Onafhankelijk beslechten van geschillen tussen huurders en verhuurders over onderhoud, huurprijs en servicekosten van huurwoningen. Daarnaast het toetsen op verzoek van de Belastingdienst van de redelijkheid van de huurprijs bij aanvraag van huurtoeslag.

Artikel 1 «Woningmarkt»

1)

0

0

http://www.huurcommissie.nl/

Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting

x

x

Het houden van financieel toezicht op corporaties en de sector als geheel. Daarnaast verstrekking van sanering- en projectsteun in het belang van de volkshuisvesting.

Artikel 1 «Woning-markt»

132

0

0

http://www.cfv.nl/

Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen 2)

x

Het bevorderen van het eigenwoningbezit en kwaliteitsverbetering woning; de stichting is verantwoordelijk voor het beleid en de uitvoering van de Nationale Hypotheek Garantie.

Artikel 1 «Woning-markt»

0

zie punt 3 van de toelichting

zie punt 3 van de toelichting

http://www.nhg.nl/

Toelichting

  • 1) De bijdrage uit de begroting voor de kosten van het ZBO maakt deel uit van de bijdrage uit de begroting aan het agentschap DHC. Zie voor de totale realisatiecijfers de batenlastenparagraaf in dit jaarverslag

  • 2) De Raad van State heeft op 17 december 2014 geoordeeld dat het WEW niet langer kwalificeert als bestuursorgaan. Om die reden is dit het laatste jaarverslag waarin de Stichting WEW in deze bijlage is opgenomen.

  • 3) Op het moment van opstellen van dit overzicht was het nog niet mogelijk om voor het WEW aan te geven of een rechtmatigheidverklaring over het jaar 2014 is verkregen. Het betreft hier zowel rechtmatigheidverklaringen als verklaring van getrouwheid die voor 2013 zijn afgegeven.

    Ook de realisatiecijfers van de financiering van het WEW uit premies of tarieven in 2014 waren bij het opstellen van dit overzicht nog niet bekend. In 2013 was er geen financiering uit premies of tarieven

2. Afgerond evaluatie en overig onderzoek

Artikel (artikelnummer) – (naam artikel)

Titel/ onderwerp

Jaar van afronding

Artikel 1 Woningmarkt

   

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

1a. Beleidsdoorlichtingen

   

1.1 Betaalbaarheid

Beleidsdoorlichting Huurgeschillenbeslechting https://zoek.officielebekendmakingen.nl/dossier/27926/kst-27926–138?resultIndex=215&sorttype=1&sortorder=4

2009

1.1 Betaalbaarheid

In verband met de heroverwegingen is de aangekondigde beleidsdoorlichting van het huurbeleid opgeschort. De Tweede Kamer is hier reeds over geïnformeerd (Kamerstukken II, 2009–2010, 27 926, nr. 143)

2010

1.1 Betaalbaarheid

Beleidsdoorlichting artikel 1 begroting W&R http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2015D45624&did=2015D45624

2015

     

3. Overig onderzoek

   

1.1 Betaalbaarheid

Evaluatie van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2012/07/18/kamerbrief-over-wet-bijzondere-maatregelen-grootstedelijke-problematiek.html

2012

1.1 Betaalbaarheid

Evaluatie Leegstandswet: deze evaluatie is in juli 2015 afgerond, samen met de evaluatie van de wetswijziging inzake het kraken (samen de Wet kraken en leegstand). De begeleidende brief is met deze evaluatie begin 2016 naar de Tweede Kamer gezonden.

http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2016D04258&did=2016D04258

2015

1. Woningmarkt en 2. Woonomgeving

Mogelijke effecten van de Kabinetsmaatregelen op de woningmarkt http://www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-en-publicaties/rapporten/2012/04/06/mogelijke-effecten-van-de-kabinetsmaatregelen-op-de-woningmarkt-doorkijk-tot-2020/mogelijke-effecten-van-de-kabinetsmaatregelen-op-de-woningmarkt-doorkijk-tot-2020.pdf

2012

     

Artikel 2 Woonomgeving en bouw

   

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

1a. Beleidsdoorlichtingen

   

2.1 Energie en bouwkwaliteit

Energie besparen gaat niet vanzelf, Evaluatie Energiebesparingsbeleid gebouwde omgeving http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2014Z23818&did=2014D47980

2014

2.1 Energie en bouwkwaliteit

Evaluatie Bouwbesluit 2012 http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2014Z23818&did=2014D47980

2014

2.3 Kwaliteit woonomgeving

Bevorderen van de leefbaarheid van wijken https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30983–2.html?zoekcriteria=%3fzkt%3dEenvoudig%26pst%3d%26vrt%3d30983%26zkd%3dInDeGeheleText%26dpr%3dAfgelopenDag%26sdt%3dDatumBrief%26ap%3d%26pnr%3d1%26rpp%3d10&resultIndex=1&sorttype=1&sortorder=4

2007

2.3 Kwaliteit woonomgeving

BZK en VROM Grote Steden Beleid: Beleidsdoorlichting Grotestedenbeleid http://www.rijksbegroting.nl/beleidsevaluaties/evaluaties-en-beleidsdoorlichtingen/archief

2007

2.3 Kwaliteit woonomgeving

Doorzetten en loslaten. Toekomst van de Wijkenaanpak http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2011/06/30/eindrapportage-visitatiecommissie-wijkenaanpak-doorzetten-en-loslaten-deel-1.html

2011

2.3 Kwaliteit woonomgeving

Beleidsdoorlichting van het programma Bevolkingsdaling http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2014D47938&did=2014D47938

2014

1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

2.2 Woningbouw

Evaluatie woningbouwafspraken 2005–2009 http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2011/02/17/evaluatie-woningbouwafspraken-2009.html

2011

2.2 Woningbouw

Evaluatie stimuleringspakket woningbouw http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2012/01/24/evaluatie-stimuleringspakket-woningbouw.html

2012

2.2 Woningbouw

Eindmeting Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing, Kamerstukken II, 2014–2015, 30 136, nr 41 http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2015Z03292&did=2015D06777

2015

2.3 Kwaliteit woonomgeving

Tussenbalans «Zichtbare schakel. De wijkverpleegkundige voor een gezonde buurt.» https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-146697

2012

2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

2a. MKBA's

2.2 Woningbouw

MKB Effecten van Mogelijke Aanpassingen in Bouwbesluit http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2013/08/29/rapport-effecten-van-mogelijke-aanpassingen-in-bouwbesluit.html

2013

2.2 Woningbouw

MKB Toegankelijk, bezoekbaar, aanpasbaar http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2014/03/31/toegankelijk-bezoekbaar-aanpasbaar.html

2013

2.2 Woningbouw

MKB Privatisering van kwaliteitsborging in de bouw http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2013/09/23/mkba-privatisering-van-kwaliteitsborging-in-de-bouw.html

2013

3. Overig onderzoek

2.1 Energie en bouwkwaliteit

Aanscherpingsstudie EPC Woningbouw en Utiliteitsbouw 2015 http://www.rvo.nl/sites/default/files/2014/01/Aanscherpingsstudie%20EPC%20woningbouw%20en%20utiliteitsbouw%202015.pdf

2013

2.1 Energie en bouwkwaliteit

Evaluatie Blok voor Blok http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2014/06/23/evaluatierapportage-blok-voor-blok.html

2014

2.2 Woningbouw

Evaluatie totstandkomingsproces bouwbesluit 2012 http://www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2013/06/25/kamerbrief-over-evaluatie-totstandkomingsproces-bouwbesluit-2012/kamerbrief-over-evaluatie-totstandkomingsproces-bouwbesluit-2012.pdf&rct=j&frm=1&q=&esrc=s&sa=U&ei=O_CrU-jtNIXHOZjvgIgD&ved=0CBsQFjAB&sig2=+2L8DKgb4cdbVMgn29QXqFxg&usg=AFQjCNF7d5ASJW--XDUS2uxBE3_FHONNyw

2013

2.2 Woningbouw

Naar een andere verdeling van verantwoordelijkheid in de bouw (Instituut voor Bouwrecht) http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2013/02/01/rapport-naar-een-andere-verdeling-van-verantwoordelijkheid-in-de-bouw.html

2013

2.2 Woningbouw

Quick Scan Autoriteit Privat Kwaliteitsborging (Brinkgroep) http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2013/06/01/ruimte-voor-ambitie.html

2013

2.2 Woningbouw

Positie Bouwconsument (Stichting Economisch onderzoek) http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2013/09/01/positie-bouwconsument.html

2013

2.2 Woningbouw

Erkende Technische oplossingen (Expertisecentrum regelgeving bouw) http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2013/11/29/rapport-erkende-technische-oplossingen.html

2013

2.2 Woningbouw

Eindgebruiker en opdrachtgever in de bouw: lessen uit het buitenland (Economisch Instituut voor de bouw) http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2014/03/21/rapport-eindgebruiker-en-opdrachtgever-in-de-bouw.html

2014

2.3 Kwaliteit woonomgeving

Evaluatie en advies uitvoeringsagenda Ortega-gemeenten http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2012/03/02/evaluatie-en-advies-uitvoeringsagenda-ortega-gemeenten.html

2012

2.3 Kwaliteit woonomgeving

Aanvullende evaluatie Wet bijzondere maatregelen groot stedelijk problematiek http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2012/07/18/evaluatie-wet-bijzondere-maatregelen-grootstedelijke-problematiek.html

2014

Artikel 3 Kwaliteit Rijksdienst

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

3. Kwaliteit Rijksdienst

Evaluatie Arbeidsmarktcommunicatiestrategie Rijk en ingezette activiteiten en instrumenten http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2014Z23815&did=2014D47965

2014

3. Overig onderzoek

3. Kwaliteit Rijksdienst

Betaalgedrag van de rijksoverheid http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2009Z16567&did=2009D43350

2009

3. Kwaliteit Rijksdienst

Modernisering van de overheid Modernisering informatiehuishouding Rijk http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2009Z13624&did=2009D35265

2009

3. Kwaliteit Rijksdienst

Vierde Voortgangsrapportage Vernieuwing Rijksdienst http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2009Z16463&did=2009D42967

2009

3. Kwaliteit Rijksdienst

Derde Voortgangsrapportage Vernieuwing Rijksdienst http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2009Z09656&did=2009D2525

2009

3. Kwaliteit Rijksdienst

Sociaal jaarverslag Rijk 2008 http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2009D23705&did=2009D23705

2009

3. Kwaliteit Rijksdienst

Sociaal jaarverslag Rijk 2009 http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2010D22268&did=2010D22268

2010

3. Kwaliteit Rijksdienst

Evaluatie beheersmaatregelen grote ICT-projecten http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2011Z02222&did=2011D05592

2011

3. Kwaliteit Rijksdienst

Evaluatie Kaderwet Adviescolleges http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2011/11/08/evaluatie-kaderwet-adviescolleges-derde-staat-van-advies-2005–2010.html

2011

3. Kwaliteit Rijksdienst

Vernieuwing van de rijksdienst http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2011Z10277&did=2011D25479

2011

3. Kwaliteit Rijksdienst

Doeltreffendheid en effecten van de Kaderwet adviescolleges, Evaluatie Kaderwet Adviescolleges: Derde staat van advies 2005 – 2010 http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2011Z22276&did=2011D54397

2011

3. Kwaliteit Rijksdienst

Trendnota Arbeidszaken Overheidspersoneel 2010 «De grote uittocht» http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2011Z15402&did=2011D37722

2011

3. Kwaliteit Rijksdienst

Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2010 http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/jaarverslagen/2011/05/12/jaarraportage-bedrijfsvoering-2010.html

2011

3. Kwaliteit Rijksdienst

Sociaal Jaarverslag Rijk 2010 http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/jaarverslagen/2011/05/12/sociaal-jaarverslag-rijk-2010.html

2011

3. Kwaliteit Rijksdienst

Informatie- en communicatietechnologie (ICT): Webrichtlijnen http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2012Z20458&did=2012D44383

2012

3. Kwaliteit Rijksdienst

Feiten en Cijfers. Werken in de publieke sector, 2012 http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2012Z13776&did=2012D29183

2012

3. Kwaliteit Rijksdienst

Aanbieding studie «Comparing countries on public performance» van het Sociaal en Cultureel Planbureau http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2012Z12426&did=2012D26418

2012

3. Kwaliteit Rijksdienst

Herziene versie Evaluatie Kaderwet ZBO's http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2012Z08933&did=2012D18864

2012

3. Kwaliteit Rijksdienst

Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2011 http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/jaarverslagen/2012/05/10/jaarrapportage-bedrijfsvoering-rijk-2011-tot-en-met-bijlage-4.html

2012

3. Kwaliteit Rijksdienst

Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2012 http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2013/05/01/jaarrapportage-bedrijfsvoering-rijk-2012.html

2013

3. Kwaliteit Rijksdienst

Eindrapport «De Grote Uittocht Herzien» http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2013D44767&did=2013D44767

2013

3. Kwaliteit Rijksdienst

Feiten en Cijfers Werken in de publieke sector http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2013Z11351&did=2013D23492

2013

3. Kwaliteit Rijksdienst

Kabinetsreactie op het rapport «Verbinding Verbroken?» http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2013D12606&did=2013D12606

2013

3. Kwaliteit Rijksdienst

Evaluatie implementatie social return rijksoverheid http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2014Z18999&did=2014D38574

2014

3. Kwaliteit Rijksdienst

Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2013 http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2014Z09163&did=2014D18067

2014

3. Kwaliteit Rijksdienst

Instelling Nationaal Commissaris Digitale Overheid http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2014Z09822&did=2014D19638

2014

3. Kwaliteit Rijksdienst

Zelfstandige bestuursorganen, Het kabinetsbeleid ten aanzien van zbo's http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2014Z08628&did=2014D16933

2014

3. Kwaliteit Rijksdienst

Evaluatie sociale voorwaarden Rijksinkoopbeleid, Maatschappelijk verantwoord ondernemen http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2015D03223&did=2015D03223

2015

3. Kwaliteit Rijksdienst

ADR rapportage Quick scan inkoop en integriteit en afdoening motie inkoopstelsel

http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2015Z00644&did=2015D01346

2015

3. Kwaliteit Rijksdienst

Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2014 http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2015D18378&did=2015D18378

2015

3. Kwaliteit Rijksdienst

Onderzoek doelmatigheid SSO's Intern document: digidoc2:aWQ9e0FFNjI2OURBLTlBRTUtNEE1OC04QkQzLUU2Njk2RDQ2NjYwRn0mdHlwZT0xMDE*

2015

Artikel 6 Uitvoering rijksvastgoedbeleid

3. Overig onderzoek

6.1 Doelmatige uitvoeringspraktijk van de Rijkshuisvesting

Evaluatie Rijkshuisvestingsstelsel http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2011/11/07/kamerbrief-2e-evaluatie-rijkshuisvestingsstelsel.html

2011

Baten-lastenagentschappen

Doorlichtingen

Doorlichting FMHaaglanden

Doorlichting agentschap FMHaaglanden http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/brieven/2014/03/26/aanbieding-doorlichting-agentschap-fmhaaglanden.html

2012

Doorlichting Logius

Doorlichtingsrapport Logius http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/brieven/2013/07/04/aanbiedingsbrief-bij-het-doorlichtingsrapport-logius.html

2013

Doorlichting DHC

Doorlichting van de Dienst Huurcommissie http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2015Z15520&did=2015D31571

2015