Kamerstuk 34475-XV-1

Jaarverslag Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2015

Dossier: Jaarverslag en slotwet Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2015

Gepubliceerd: 18 mei 2016
Indiener(s): Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34475-XV-1.html
ID: 34475-XV-1

Nr. 1 JAARVERSLAG VAN HET MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (XV)

Aangeboden 18 mei 2016

Gerealiseerde begrotingsuitgaven 2015 (€ 31.330 mln) naar artikel (bedragen x € 1 mln)

Gerealiseerde begrotingsuitgaven 2015 (€ 31.330 mln) naar artikel (bedragen x € 1 mln)

Gerealiseerde begrotingsontvangsten 2015 (€ 1.899 mln) naar artikel (bedragen x € 1 mln)

Gerealiseerde begrotingsontvangsten 2015 (€ 1.899 mln) naar artikel (bedragen x € 1 mln)

Gerealiseerde premie-uitgaven 2015 (€ 56.037 mln) naar artikel (bedragen x € 1 mln)

Gerealiseerde premie-uitgaven 2015 (€ 56.037 mln) naar artikel (bedragen x € 1 mln)

Gerealiseerde premie-ontvangsten 2015 (€ 379 mln) naar artikel (bedragen x € 1 mln)

Gerealiseerde premie-ontvangsten 2015 (€ 379 mln) naar artikel (bedragen x € 1 mln)

INHOUDSOPGAVE

A.

Algemeen

5

     

1.

Aanbieding en dechargeverlening

5

2.

Leeswijzer

7

     

B.

Beleidsverslag

10

     

3.

Beleidsprioriteiten

10

4.

Beleidsartikelen

25

 

Artikel 1 Arbeidsmarkt

25

 

Artikel 2 Bijstand, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening inclusief aanpak jeugdwerkloosheid

31

 

Artikel 3 Arbeidsongeschiktheid

45

 

Artikel 4 Jonggehandicapten

52

 

Artikel 5 Werkloosheid inclusief aanpak ouderenwerkloosheid

56

 

Artikel 6 Ziekte en zwangerschap

62

 

Artikel 7 Kinderopvang

67

 

Artikel 8 Oudedagsvoorziening

72

 

Artikel 9 Nabestaanden

81

 

Artikel 10 Tegemoetkoming ouders

85

 

Artikel 11 Uitvoeringskosten

89

 

Artikel 12 Rijksbijdragen

94

 

Artikel 13 Integratie en maatschappelijke samenhang

96

5.

Niet-beleidsartikelen

101

 

Artikel 96 Apparaatsuitgaven kerndepartement

101

 

Artikel 97 Aflopende regelingen

105

 

Artikel 98 Algemeen

106

 

Artikel 99 Nominaal en onvoorzien

108

6.

Bedrijfsvoeringsparagraaf

109

     

C.

Jaarrekening

115

     

7.

Departementale verantwoordingsstaat

115

8.

Samenvattende verantwoordingsstaat agentschappen

116

9.

Jaarverantwoording agentschappen

117

10.

Saldibalans

125

11.

WNT-verantwoording

133

     

D.

Bijlagen

134

     
 

Bijlage 1: SZA-kader

134

 

Bijlage 2: Sociale fondsen SZW

139

 

Bijlage 3: Koopkracht

142

 

Bijlage 4: Zelfstandige Bestuursorganen en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak

143

 

Bijlage 5: Toezichtrelaties

146

 

Bijlage 6: Afgerond evaluatie- en overig onderzoek

147

 

Bijlage 7: Externe inhuur

152

 

Bijlage 8: Lijst van afkortingen

153

ONDERDEEL A. ALGEMEEN

1. AANBIEDING EN DECHARGEVERLENING

AAN de voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.

Hierbij bied ik, mede namens de Staatssecretaris, het departementale jaarverslag van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) over het jaar 2015 aan.

Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid decharge te verlenen over het in het jaar 2015 gevoerde financiële beheer.

Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Rekenkamer met betrekking tot:

  • a. het gevoerde financieel beheer en materieel beheer;

  • b. de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties;

  • c. de financiële informatie in het jaarverslag;

  • d. de betrokken saldibalans;

  • e. de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;

  • f. de in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering.

Bij het besluit tot dechargeverlening dienen verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:

  • a. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2015;

  • b. het voorstel van de slotwet dat met het onderhavige jaarverslag samenhangt;

  • c. het rapport van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot het onderzoek van de centrale administratie van ’s Rijks schatkist en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;

  • d. de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2015 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2015, alsmede met betrekking tot de Saldibalans van het Rijk over 2015 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001).

Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Dechargeverlening door de Tweede Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Tweede Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, tweede lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.

Dechargeverlening door de Eerste Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Eerste Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, derde lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.

2. LEESWIJZER

2.1 Opbouw jaarverslag

Het jaarverslag van SZW bestaat uit vier onderdelen: Algemeen, Beleidsverslag, Jaarrekening en Bijlagen.

Algemeen

Het onderdeel Algemeen omvat het verzoek tot dechargeverlening en deze leeswijzer.

Beleidsverslag

Het beleidsverslag is opgebouwd uit vier onderdelen.

  • 3. De paragraaf beleidsprioriteiten bevat een uiteenzetting op hoofdlijnen van de bereikte resultaten.

  • 4. De beleidsartikelen verantwoorden meer in detail in hoeverre de doelstellingen van SZW zijn behaald. Tevens is hier de financiële toelichting te vinden op opmerkelijke verschillen tussen realisatie en begroting.

  • 5. De niet-beleidsartikelen verantwoorden de financiële afwikkeling van de apparaatsuitgaven kerndepartement, de afgesloten regelingen, de algemene uitgaven die niet aan de beleidsartikelen zijn toe te rekenen, en de onvoorziene uitgaven en loon- en prijsbijstellingen.

  • 6. De bedrijfsvoeringsparagraaf geeft informatie over de bedrijfsvoering.

Jaarrekening

De jaarrekening is opgebouwd uit vijf onderdelen:

  • 7. De verantwoordingsstaat van het Ministerie van SZW.

  • 8. De samenvattende verantwoordingsstaat van het Agentschap SZW.

  • 9. De jaarverantwoording van dit agentschap.

  • 10. De saldibalans, met de bij dit onderdeel behorende financiële toelichting.

  • 11. De paragraaf WNT-verantwoording.

Bijlagen

Het jaarverslag bevat acht bijlagen.

2.2 Specifieke aandachtspunten

Begrotingsgefinancierde en premiegefinancierde regelingen

In de begrotingen en de jaarverslagen van het Ministerie van SZW wordt gerapporteerd over zowel begrotingsgefinancierde als premiegefinancierde regelingen. In de beleidsartikelen waar premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten voorkomen zijn deze opgenomen in een afzonderlijke budgettaire tabel. In de bijlage over het SZA-kader wordt ingegaan op de ontwikkeling van het totaal van deze uitgaven. De begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten komen één op één voort uit de administratie van SZW, de premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten zijn afgeleid van de jaarverslagen van de ZBO’s.

Rol en verantwoordelijkheid: taakverdeling Minister en Staatssecretaris

In de Comptabiliteitswet (CW) is in artikel 19 geregeld dat de Minister verantwoordelijk is voor het beheer van de begroting(en) van een ministerie. Daarom wordt de begrotingswet ook ondertekend door de Minister. Dit komt in de beleidsartikelen tot uitdrukking onder het kopje «Rol en verantwoordelijkheid». De Staatssecretaris wordt hier niet genoemd. Het begrip Staatssecretaris komt in de CW niet voor. De verhouding tussen Minister en Staatssecretaris is in de Grondwet (artikel 46) geregeld. De Staatssecretaris wordt belast met een deel van de taken van de Minister. Minister en Staatssecretaris verdelen de taken onderling op aanwijzing van de Minister. Voor SZW betekent dit dat de Staatssecretaris verantwoordelijk is voor een groot aantal beleidsinstrumenten die in het jaarverslag zijn opgenomen, zoals in de beleidsartikelen 2 (o.a. Macrobudget Participatiewetuitkeringen, Wsw), 4 (Wajong), 8 (AOW, pensioenbeleid), 9 (Anw) en 11 (uitvoeringskosten SVB). Dit ondanks dat de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris in de beleidsartikelen niet expliciet bij «Rol en verantwoordelijkheid» wordt vermeld.

Focusonderwerpen

In de verantwoording over 2015 staat het focusonderwerp «tijd voor uitvoering van de hervormingstrajecten die in het jaar 2015 van start zijn gegaan» centraal1. Op het beleidsterrein van SZW betreft dit de Participatiewet en de Wet Werk en Zekerheid. In dit jaarverslag worden deze onderwerpen besproken in het onderdeel beleidsprioriteiten.

Gegevens oude jaren

Als gevolg van de invoering van «Verantwoord Begroten» is de begrotingsadministratie met ingang van 2013 van opzet gewijzigd. Hierdoor kunnen in de begrotingsgefinancierde budgettaire tabellen niet alle gegevens voor oude jaren worden opgenomen. Het betreft de stand van de verplichtingen 2011 en 2012 en de onderverdeling in personele en materiële uitgaven 2011 in artikel 96.

In dit jaarverslag worden ook kerncijfers gepresenteerd over jaren vóór 2015. Hierbij wordt uitgegaan van de meest recente informatie. Dit betekent dat deze cijfers kunnen afwijken van gegevens die in vorige jaarverslagen werden gepresenteerd.

Norm voor toelichting van verschillen

Bij de budgettaire tabellen in het beleidsverslag wordt het verschil tussen de budgettaire raming uit de begroting 2015 en de realisatie voor het jaar 2015 toegelicht indien de afwijking tussen raming en realisatie groter is dan vijf procent of groter is dan € 25 miljoen.

Groeiparagraaf

De Algemene Rekenkamer (AR) heeft in haar Verantwoordingsonderzoek 2014 bij het Ministerie van SZW enkele aanbevelingen gedaan. SZW heeft deze aanbevelingen opgevolgd of is daar nog mee bezig. Hoe dat is gedaan wordt in de bedrijfsvoeringsparagraaf per aanbeveling uiteengezet.

Op verzoek van de Tweede Kamer zijn in de paragraaf beleidsprioriteiten tabellen met indicatoren voor de beleidsterreinen re-integratie en handhaving opgenomen. Tevens wordt hier ingegaan op de voortgang bij de sectorplannen. Hiermee wordt invulling gegeven aan de toezegging die de Minister tijdens het Wetgevingsoverleg over de SZW-begroting 2016 heeft gedaan om het inzicht in de resultaten van beleid te vergroten.

Meer kwantitatieve gegevens over de ontwikkelingen op het beleidsterrein van SZW zijn te vinden in de publicatie «Jaaroverzicht Beleidsinformatie SZW 2013–2015», welke tegelijkertijd met dit jaarverslag aan de Tweede Kamer wordt aangeboden. Ook is het mogelijk om via de App Store of Play Store een app (SZW cijfers) te downloaden op smartphone of tablet, waarin een groot aantal gegevens is opgenomen. In dit jaarverslag wordt, ter toelichting op de ontwikkeling van uitgaven en ontvangsten, veelvuldig gebruik gemaakt van de meest recente jaarverslagen van de SVB en het UWV. Deze jaarverslagen worden tegelijkertijd met het jaarverslag van SZW aan de Tweede Kamer aangeboden en zijn ook te vinden op de websites van deze uitvoeringsorganen, www.svb.nl en www.uwv.nl.

In dit jaarverslag is meer dan voorheen gebruik gemaakt van verwijzingen naar reeds beschikbare informatie, welke in het algemeen via hyperlinks wordt ontsloten.

Handhaving

Met ingang van de begroting 2013 is op het terrein van de handhaving gekozen voor een thematische verantwoording. Er worden voor de relevante wetten kerncijfers vastgesteld voor preventie, opsporing en terugvordering. Deze cijfers zijn te vinden in de beleidsartikelen 2 t/m 6 en 8 t/m 10. In de paragraaf beleidsprioriteiten worden deze cijfers voor de thema’s opsporing en terugvordering eveneens gepresenteerd, maar dan geaggreerd over de uitvoeringsorganen van de onderscheiden wetten (UWV, SVB en gemeenten).

Motie Schouw

In juni 2011 is de motie Schouw ingediend en aangenomen. Deze motie zorgt er voor dat de landenspecifieke aanbevelingen van de Europese Commissie op grond van de nationale hervormingsprogramma's een eigenstandige plaats krijgen in de departementale begrotingen en jaarverslagen. In de paragraaf beleidsprioriteiten wordt teruggekomen op de landenspecifieke aanbevelingen zoals verwoord in de begroting.

ONDERDEEL B. BELEIDSVERSLAG

3. BELEIDSPRIORITEITEN

3.1 Inleiding

Na de zware economische crisis is in 2015 het economisch herstel ingezet en trekt ook de arbeidsmarkt aan. In het afgelopen jaar steeg het aantal banen, uitzenduren en werkenden. Prioriteit van het kabinet is Nederland sterker uit de crisis te laten komen. Enerzijds door het prille herstel te ondersteunen, anderzijds door de hervormingen uit het Regeerakkoord en het sociaal akkoord zorgvuldig te implementeren.

De werkloosheid daalde in 2015, maar was nog steeds te hoog. Het kabinet heeft daarom in 2015 nieuwe initiatieven genomen om het herstel te stimuleren en de kansen op werk te vergroten. De meest in het oog springende is de in het belastingplan 2016 aangekondigde lastenverlaging voor meer koopkracht en meer banen. Het kabinet heeft speciale aandacht voor mensen in een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt. Onderdeel van de aangekondigde lastenverlichting is het lage-inkomensvoordeel (LIV), dat het voor werkgevers aantrekkelijk maakt om mensen met een laag inkomen aan te nemen of in dienst te houden. Daarnaast stimuleert de Wet tegemoetkomingen loondomein de werkgelegenheid voor mensen in een kwetsbare positie bij kleine werkgevers. De sectorplannen hebben als doel de huidige werklozen aan een baan te helpen, maar ook van-werk-naar-werk te bevorderen om zo werkloosheid te voorkomen. Als mensen te maken krijgen met een periode van werkloosheid, dan hebben ze met de invoering van de Wet werk en zekerheid (Wwz) recht op een transitievergoeding waarmee ze kunnen investeren in scholing gericht op ander werk. Om ouders die werkloos worden de ruimte te geven nieuw werk te vinden, is de werkloosheidstermijn in de kinderopvangtoeslag tijdelijk verlengd. Daardoor hebben ouders in 2015 en 2016 gedurende de eerste zes maanden van werkloosheid nog recht op kinderopvangtoeslag in plaats van drie maanden.

Hervormingen van dit kabinet hebben het doel de arbeidsmarkt toekomstbestendig te maken. Het kabinet heeft dit niet alleen gedaan, maar met breed draagvlak in het parlement en in de samenleving, onder andere door het sluiten van het sociaal akkoord. De Participatiewet en de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten bieden mensen met een beperking meer kansen op de arbeidsmarkt2, de Wwz verbetert de balans tussen flexibel en vast werk3, schijnconstructies worden met de Wet aanpak schijnconstructies (WAS) bestreden4, het stelsel van kindregelingen is vereenvoudigd5, de AOW-leeftijd is verhoogd6 en er zijn stappen gezet om het pensioenstelsel te borgen.

Sinds het uitbreken van de crisis heeft het kabinet maatregelen getroffen om de begroting op orde te brengen en het sociaal stelsel betaalbaar en toegankelijk te houden. Het kabinet probeert daarbij de lasten zo evenwichtig mogelijk te verdelen. De inkomensachteruitgang van alleenverdieners met kinderen met een modaal inkomen in 2015 is beperkt door onder andere het afbouwpercentage van het kindgebonden budget te verlagen. Door de hervorming van de kindregelingen zijn werkende alleenstaande ouders met een laag inkomen er fors op vooruit gegaan. Hierdoor is werken vanuit een bijstandsuitkering lonend geworden.

Met de in 2015 aangekondigde lastenverlichting voor werkenden vanaf 2016 kiest het kabinet kiest ervoor om werken lonender te maken. Omdat het kabinet het daarnaast belangrijk vindt dat ook uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden mee profiteren van het herstel, is in 2015 aangekondigd dat voor 2016 de bezuiniging op de huurtoeslag wordt uitgesteld, de verhoging van de zorgtoeslag wordt verlengd en de ouderkorting en het kindgebonden budget worden verhoogd. Door maatregelen in de kindregelingen zijn in het bijzonder alleenstaande ouders en paren met kinderen met lage inkomens ontzien.

In 2015 kwamen veel meer vluchtelingen dan gebruikelijk Nederland binnen. Het vergt een grote inspanning om die instroom in goede banen te leiden. We laten vluchtelingen niet in de kou staan, maar er zit een grens aan de instroom die onze samenleving aan kan. Het kabinet zet daarom in op internationale samenwerking om de instroom te beperken en de lasten eerlijk over landen te verdelen. De vluchtelingen die al in ons land zijn en de vluchtelingen die nog komen, krijgen nette, maar sobere opvang. Voor de vluchtelingen die mogen blijven geldt dat het kabinet verwacht dat zij een actieve bijdrage leveren aan de Nederlandse samenleving. Uit het verleden hebben we geleerd dat het van groot belang is dat mensen die hier komen en blijven, snel aan het werk gaan, de taal leren en integreren in de Nederlandse samenleving. We moeten ons daarvoor maximaal inspannen en obstakels wegnemen die integratie en participatie in de weg staan. De eigen verantwoordelijkheid om aan het werk te gaan, de taal te leren en te integreren staat daarbij voorop.

3.2 Het beleid in 2015

3.2.1 Hervormingen hun werk laten doen

In 2015 zijn onderdelen van de Wwz naar aanleiding van het begrotingsakkoord 2014 versneld ingevoerd. Per 1 juli 2015 is in de WW overgegaan naar een systeem van inkomensverrekening, waardoor werken altijd loont. Ook is alle maatschappelijk geaccepteerde arbeid na 6 maanden WW-uitkering als passend gaan gelden. In 2015 is verder veel aandacht uitgegaan naar de voorbereiding van de overige onderdelen van de Wwz die per 1 januari 2016 in zijn gegaan (aanpassing opbouw WW-uitkering, stapsgewijze duurverkorting en maximeren faillissementsuitkering).

Met de Wwz zijn beperkingen aangebracht in het gebruik van tijdelijke contracten, bedoeld als stimulans voor een omslag naar meer zekerheid en ter voorkoming van een onnodig beroep op de WW. Voorlopige conclusies van wetenschappelijke experts en mensen met praktijkervaringen met de Wwz laten een gemengd beeld zien, waarbij sommigen positief zijn en anderen negatief. Het is nog te vroeg om definitieve conclusies te trekken over een wet die nog maar net in werking is en fundamentele wijzigingen met zich meebrengt. Uit de afspraken die tot nu door sociale partners zijn gemaakt over het gebruik van tijdelijke contracten en de ketenbepaling kan geconcludeerd worden dat veel sectoren uit de voeten kunnen met de wettelijke norm en de geboden afwijkingsmogelijkheden bij cao. De Minister van SZW houdt een vinger aan de pols en laat zich door afvaardigingen uit diverse sectoren informeren over het verloop van de gesprekken die tussen cao-partijen worden gevoerd.

In 2015 kwam aan het licht dat de ketenbepaling tot problemen kan leiden in sectoren met seizoensgebonden arbeid. De Wwz biedt mogelijkheden om (cao-)afspraken te maken over verruiming van de ketenbepaling als die gegeven de aard van de werkzaamheden noodzakelijk zijn. LTO-Nederland, FNV en CNV hebben hierover een principeakkoord gesloten. Dit akkoord kan als voorbeeld dienen voor andere sectoren als recreatie, horeca en transport. Betrokken partijen zijn zelf het best in staat om te bepalen voor welke functies een uitzondering moet worden gemaakt. Uiteindelijk is het in het belang van de werkzekerheid van seizoenswerkers dat gebruik wordt gemaakt van de verruimingsmogelijkheden die de wet biedt.

In 2015 is het Interdepartementaal Beleidsonderzoek zelfstandigen zonder personeel (IBO ZZP) uitgevoerd en, voorzien van een kabinetsreactie, aangeboden aan de Tweede Kamer7.

In het IBO ZZP worden de oorzaken van de opkomst van zzp'ers in Nederland onderzocht en wordt gekeken naar de gevolgen voor de economische groei, de arbeidsmarkt, de sociale zekerheid en de overheidsfinanciën. Vervolgens wordt beschreven hoe aanpassingen in het arbeidsrecht, de sociale zekerheid en de fiscaliteit mogelijke positieve effecten van de opkomst van zzp’ers kunnen versterken of mogelijke negatieve effecten weg kunnen nemen. Tevens worden beleidsopties geschetst.

In de kabinetsreactie is benoemd dat uit het IBO blijkt dat er een groot verschil is in institutionele en fiscale behandeling tussen werknemers en zzp’ers. Dit draagt er allereerst aan bij dat aan de onderkant van de arbeidsmarkt geregeld mensen werken als zelfstandige, niet omdat ze dat graag willen, maar omdat ze geen andere keuze hebben. Het kabinet neemt daarom maatregelen om schijnconstructies tegen te gaan en het in dienst nemen van mensen met een laag inkomen gericht goedkoper te maken. Daarnaast hebben zelfstandigen meer vrijheid én verantwoordelijkheid dan werknemers om zelf keuzes te maken met betrekking tot de gewenste mate van bescherming. Het kabinet wil deze zelfstandigen wel ondersteunen om de daarbij horende verantwoordelijkheden te (kunnen) nemen. Daarnaast heeft het kabinet maatregelen genomen om de kosten van het arbeidscontract te beperken en blijft zij alert op de risico’s die werkgevers kunnen ervaren bij het in dienst nemen van werknemers.

Zo blijven we werken aan een verbetering van de balans tussen vast en flexibel werk en een goed werkende arbeidsmarkt. Dat doet het kabinet, net als bij de hiervoor genoemde belangrijke hervormingen Participatiewet, Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten, Wwz en WAS uit het sociaal akkoord niet alleen, maar met breed draagvlak in het parlement en in de samenleving. Om ook voor wat betreft zzp’ers te komen tot een duurzame en toekomstbestendige oplossing, met breed draagvlak, is het nodig om deze maatschappelijke en politieke discussie te blijven voeren. Het IBO-rapport beschrijft enkele oplossingsrichtingen en tekent daar terecht bij aan dat de selectie van maatregelen, de precieze vormgeving en de maatvoering afhankelijk zijn van politieke en maatschappelijke voorkeuren.

Het uitgangspunt is dat de zelfredzaamheid van de burger maximaal moet worden gestimuleerd en gefaciliteerd. Burgers zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor een actieve deelname aan de maatschappij. Mensen die het echt nodig hebben, kunnen rekenen op ondersteuning door de overheid. Ondersteuning die aansluit bij de behoefte van burgers en aansluit bij hun mogelijkheden. Daarvoor is maatwerk nodig. Daarom heeft dit kabinet met de decentralisaties in het sociale domein de dienstverlening anders, dichter bij de burger georganiseerd. Niet de regelingen horen centraal te staan, maar de individuele ondersteuningsbehoefte van de burger.

Met de Participatiewet is, net zoals dat bij de Wet werk en bijstand al het geval was, de verantwoordelijkheid voor beleid en uitvoering van de sociale zekerheid in belangrijke mate gedecentraliseerd naar de gemeenten. De 35 arbeidsmarktregio’s zijn daarbij een ankerpunt, waar werkgevers, werknemers, onderwijsinstellingen, UWV en gemeenten samenwerken.

De Staatssecretaris van SZW stelt middelen ter beschikking voor de inkomensvoorziening en de loonkostensubsidies vanuit de Participatiewet en verdeelt deze over gemeenten. Ook stelt zij de hoogte van de algemene bijstandsnormen vast.

Met het oog op de stelselverantwoordelijkheid van het Rijk is de Staatssecretaris van SZW in contact met gemeenten en andere betrokken partijen om zich te informeren over de uitvoering van de Participatiewet en de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten en om zo nodig knelpunten daarbij weg te nemen. Zij monitort en evalueert de (uitvoering van de) Participatiewet en informeert de Tweede Kamer hier jaarlijks over. Onderdelen van het evaluatieonderzoek zijn het verkrijgen van een kwantitatief beeld door reguliere CBS-statistieken en specifieke monitors en aanvullend (ervarings)deelonderzoek onder cliënten, werkgevers en gemeenten.

De betrokken partijen zijn samen aan zet om er een goed werkend systeem van te maken. Contact met hen heeft geresulteerd in voorstellen voor vereenvoudiging van de Participatiewet en de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten8. Voorbeelden van afspraken zijn dat leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs zonder beoordeling in het doelgroepregister komen en dat gemeenten loonkostensubsidie kunnen inzetten voor schoolverlaters VSO/PrO die al zijn gaan werken bij een werkgever en tot de doelgroep banenafspraak behoren. Hiervoor wordt de wet aangepast.

Het doel van de Participatiewet en de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten is om mensen met minder kansen op de arbeidsmarkt zoals arbeidsbeperkten meer kansen te geven. Op 27 november 2015 heeft de Staatssecretaris van SZW de Tweede Kamer geïnformeerd over de eerste ervaringen met de Participatiewet, op basis van de resultaten van de drie onderzoeken onder cliënten, werkgevers en gemeenten9. De ervaringen met de uitvoering van de Participatiewet zijn nog pril. Het is een meerjarig transitieproces. Betrokken partijen zijn volop bezig de uitvoering vorm en inhoud te geven. De tussenmeting van de banenafspraak over 2013 en 2014 liet bemoedigende eerste resultaten zien. We zien echter ook dat werkgevers in de marktsector hierbij vooroplopen en dat de overheidssector een tandje bij moet zetten. De samenwerking in de arbeidsmarktregio gericht op de realisering van de banenafspraak heeft een duidelijke impuls gekregen. Definitieve resultaten van de gerealiseerde aantallen extra banen van de banenafspraak in 2015 verschijnen in de zomer van 2016.

Gemeenten blijken erg afwachtend met de inrichting van beschut werk. In september 2015 heeft de Staatssecretaris van SZW daarop aangekondigd dat er in de jaren 2016–2020 cumulatief € 100 miljoen beschikbaar komt om gemeenten te stimuleren voortvarend met beschut werk aan de slag te gaan.

Met de Wet hervorming kindregelingen is het stelsel om ouders te ondersteunen vereenvoudigd door het aantal financiële regelingen terug te brengen van 10 naar 4. De vereenvoudiging heeft het stelsel rechtvaardiger en begrijpelijker gemaakt, waardoor ouders de financiële gevolgen van keuzes bij het combineren van arbeid en zorg beter kunnen overzien. De aanvulling voor alleenstaande ouders in de minimumregelingen is komen te vervallen. Alleenstaande ouders kunnen per 1 januari 2015 in aanmerking komen voor de alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget. Daarmee is de inkomensondersteuning voor alleenstaande ouders met lagere inkomens geharmoniseerd, ongeacht of iemand werkt of niet. De alleenstaande ouderkop is in 2015 aan ruim 300.000 mensen uitbetaald. Met deze hervorming wordt de armoedeval voor alleenstaande ouders die vanuit een bijstandsuitkering gaan werken opgelost. Dit maakt het voor hen lonend om te gaan werken.

In 2015 is het eerste deel van de evaluatie Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid ZW-gerechtigden (Wet BeZaVa), ofwel de modernisering van de Ziektewet aan de Tweede Kamer aangeboden10. In dit deel is via een survey onderzocht wat de gedragseffecten van de wet zijn en welke ontwikkelingen zichtbaar zijn op de markt voor ZW-risico’s. Tevens is door middel van een monitor door het UWV cijfermateriaal verzameld. Uit deze monitor volgen de eerste aanwijzingen dat de maatregelen het beoogde effect lijken te hebben. Sinds de invoering van de modernisering ZW blijkt de verblijfsduur in de ZW korter dan voorheen. Dit wordt veroorzaakt door een versnelling van de uitstroom aan het begin van het tweede ziektejaar naar aanleiding van de eerstejaars ziektewetbeoordeling.

3.2.2 Kansen voor kwetsbare groepen

Het kabinet probeert de huidige werklozen te ondersteunen bij het vinden van een nieuwe baan, maar ook van-werk-naar-werk te bevorderen om zo werkloosheid te voorkomen. De derde tranche sectorplannen is hierop gericht. Onderdeel daarvan is de brug-WW, waarmee werkenden en werklozen de stap naar ander, nieuw werk kunnen zetten door met behoud van hun WW-uitkering een voor de nieuwe baan noodzakelijke opleiding te volgen. Gedurende de opleidingsuren houden ze dan recht op WW. De sectorplannen verzachten de gevolgen van de economische crisis, en via scholing van werknemers wordt de werking van de arbeidsmarkt structureel verbeterd.

Een bedrag van € 120 miljoen uit de sectorplannen wordt in 2016 beschikbaar gesteld voor van-werk-naar-werk en persoonlijke dienstverlening11. De Minister van SZW zet in op scholingsvouchers, inzet van brug-WW los van de sectorplannen, persoonlijke dienstverlening aan werkzoekenden door het UWV en mobiliteitsteams in de regio.

Daarnaast heeft het kabinet een aantal maatregelen getroffen die specifiek gericht zijn op jeugdwerkloosheid. Twee jaar geleden is het kabinet gestart met de Aanpak Jeugdwerkloosheid. Naar schatting hebben al 50.000 jongeren geprofiteerd van de regionale aanpak van de jeugdwerkloosheid.

Met de Agenda Aanpak Jeugdwerkloosheid 2015–2016 zijn verdere ambities en maatregelen gepresenteerd om de jeugdwerkloosheid aan te pakken. Als onderdeel van deze agenda zijn werkgevers met het sluiten van akkoorden (75 in 2015) geactiveerd om jongeren aan banen, stages en een goede voorbereiding op de arbeidsmarkt te helpen. Ook met de sectorplannen, waarmee onder meer ingezet is op het verhogen van het aantal leerwerkplekken en de premiekorting voor jongeren, zijn concrete maatregelen genomen om jongeren aan het werk te helpen.

Het kabinet vindt het belangrijk dat wordt voorkomen dat ouderen langdurig zonder werk komen te zitten. Met het Actieplan 50pluswerkt wordt specifiek extra ondersteuning geboden aan werkloze 50-plussers met een WW-uitkering. Kern van dit plan is empowerment, door netwerktrainingen en het actief benaderen van werkgevers voor deze doelgroep. Meer dan 40.000 mensen hebben in 2015 in dit verband een netwerktraining gevolgd.

In overleg met de sociale partners is de scholingsvoucher ontwikkeld, een subsidie waarmee 50-plussers hun kans op een baan kunnen vergroten. Werkzoekenden en werkgevers kunnen een scholingsvoucher van maximaal € 1.000 aanvragen als er uitzicht is op een baan. Met de voucher krijgen zij een tegemoetkoming in de kosten van opleiding die nodig is om de werkzoekende geschikt te maken voor de functie. In 2015 is daar meer dan 9.000 keer gebruik van gemaakt.

Ook met de eerder genoemde sectorplannen en inkomensverrekening in de WW wordt langdurige werkloosheid voorkomen, door mensen aan het werk te houden en snel weer aan het werk te krijgen als ze in de WW terechtkomen. Met de sectorplannen wordt volop aandacht besteed aan het verhogen van duurzame inzetbaarheid, aan om- en bijscholing (eventueel in combinatie met brug-WW) en begeleiding bij van-werk-naar-werk. Dit soort trajecten sluit aan bij de blijvende wens om te voorkomen dat mensen op afstand van de arbeidsmarkt geraken.

Doordat de AOW-leeftijd is verhoogd, is het nog meer van belang dat werknemers goed, gezond en gemotiveerd aan het werk blijven. Vanuit het programma Duurzame Inzetbaarheid worden activiteiten ondernomen om te bevorderen dat meer werkgevers en werknemers zich hiervoor inzetten. MKB-Nederland heeft samen met 18 branche- en werkgeversorganisaties 500 bedrijven bereikt, die ondersteuning krijgen bij het toepassen van maatregelen gericht op duurzame inzetbaarheid van hun medewerkers in hun bedrijf. Als onderdeel van de 4-jarige campagne gericht op preventie van werkstress, is in 2015 de deelcampagne Herken Pesten uitgevoerd. De campagne heeft zowel qua bereik als waardering boven de benchmark voor vergelijkbare overheidscampagnes gescoord. In november 2015 is de werkstressweek georganiseerd, die dit jaar in het teken stond van jongeren en stress. Naast aandacht in de landelijke media voor het thema, organiseerden meer dan 100 ondernemingen een activiteit om werkstress bespreekbaar te maken en aan te pakken.

Werk is de beste weg uit armoede. Daar zet het kabinet dan ook vol op in. Ook de mensen die het niet lukt om aan het werk te komen en de eindjes aan elkaar moeten knopen verliest het kabinet niet uit het oog. In het Regeerakkoord is een investering tegen armoede en schulden gedaan die vanaf 2015 € 100 miljoen per jaar bedraagt. Daarvan gaat € 90 miljoen naar gemeenten. Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor het armoede- en schuldenbeleid. Na een oproep daartoe van de Staatssecretaris van SZW zetten gemeenten dit geld met name in voor het versterken van een preventieve aanpak en voor kinderen die onvoldoende kunnen meedoen. Daarnaast zijn middelen beschikbaar gesteld aan maatschappelijke organisaties voor landelijke projecten op het terrein van armoede en schulden.

Er zijn belangrijke stappen gezet in de vereenvoudiging van de beslagvrije voet. Voor de zomer van 2015 heeft de Staatssecretaris van SZW namens het kabinet een brief over de hoofdlijnen van een nieuwe beslagvrije voet naar de Tweede Kamer gestuurd12. Eind december is de uitwerking daarvan aan de Tweede Kamer gestuurd13. De evaluatie van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening is gestart. De kabinetsreactie op de evaluatie wordt voor de zomer van 2016 aangeboden.

De Staatssecretaris van SZW stimuleert preventie en vroegsignalering van armoede en schulden op verschillende manieren. Zo zijn bijvoorbeeld de business cases van gemeentelijke aanpakken Schuldpreventie en Vroegsignalering ontwikkeld die aantonen dat investeren in preventie loont, heeft de Staatssecretaris in het voorjaar een platformbijeenkomst georganiseerd over dit thema en zijn met financiering van SZW handreikingen met concrete stappen geschreven, zoals de Leidraad Vroegsignalering en de Preventiebundel. Daarnaast heeft de Staatssecretaris verschillende sectoren aangesproken op hun rol in het voorkomen van armoede en schulden, zoals de telecomsector en de banken. Ook wordt samen met betrokken partijen gewerkt aan een website voor werkgevers, om hen te stimuleren gezond financieel gedrag bij hun werknemers te bevorderen en via die weg schulden en financiële problemen te voorkomen.

Ten aanzien van Caribisch Nederland is het vaststellen van een Meerjarenprogramma 2015–2018 een belangrijke mijlpaal te noemen. Dit meerjarenprogramma is kabinetsbreed, maar met een groot aandeel sociale zekerheid. Dit komt vooral in het onderdeel «armoedebestrijding» tot uitdrukking. Hierbij kan gedacht worden aan de invoering van de Wet kinderbijslagvoorziening BES per 1 januari 2016, en het voornemen de inkomensgrens voor de bijzondere onderstand te verhogen en een stijging van het wettelijk minimumloon en de sociale uitkeringen te realiseren.

3.2.3 Integratie en participatie blijvend van belang

Nieuwkomers hebben de verantwoordelijkheid te participeren en zich aan te passen aan de in Nederland geldende normen en waarden. Voorwaarde voor integratie en participatie is het beheersen van de taal. Dit staat centraal in het inburgeringsexamen. Inburgeraars zijn zelf verantwoordelijk voor de voorbereiding op het inburgeringsexamen en moeten hiervoor Nederlandse taalles volgen. In een asielzoekerscentrum kunnen vergunninghouders deelnemen aan de voorinburgering. Nederlandse taalles is onderdeel van dit traject.

In 2015 is een integratieakkoord met werkgevers uitgevoerd op de terreinen taal en werk voor kwetsbare groepen. Met de ondertekening van het Taalakkoord binden werkgevers zich aan de afspraak te zullen werken aan de taalvaardigheid van hun werknemers in de verwachting dat dit ook voor het bedrijf goed zal zijn. In 2015 hebben 70 bedrijven uit een veelheid van sectoren en branches het Taalakkoord onderschreven.

Via het vinden van werk wordt de integratie verder bevorderd. Met het oog daarop zijn in 2015 de inburgeringeisen aangescherpt door uitbreiding van het inburgeringexamen met het onderdeel «oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt». Bij dit examenonderdeel stelt de nieuwkomer een loopbaanplanning op en maakt kennis met het functioneren van de Nederlandse arbeidsmarkt en verschillen in werkcultuur met het land van herkomst. Ook vormt diplomawaardering of «Indicatie Onderwijsniveau» onderdeel van dit traject.

In het bestuursakkoord verhoogde asielinstroom14 wordt een extra impuls gegeven aan integratie van nieuwkomers, door een intensivering van de maatschappelijke begeleiding en het opnemen van een participatieverklaringstraject als verplicht onderdeel van het inburgeringsexamen. Met maatschappelijke begeleiding wordt praktische hulp aan statushouders gegeven, maar is er ook oog voor integratie en participatie. Afgesproken is dat het bedrag dat gemeenten ontvangen voor maatschappelijke begeleiding in 2016 en 2017 wordt verhoogd van € 1.000 naar € 2.370 per betrokkene. De uitvoering van de activiteiten maatschappelijke begeleiding zijn gekoppeld aan de participatieverklaring.

De participatieverklaring is door SZW in samenwerking met een aantal gemeenten ontwikkeld15. Met de participatieverklaring wordt beoogd vroegtijdig aan nieuwkomers het belang van de integratie in de Nederlandse samenleving te benadrukken. Statushouders worden gewezen op de fundamentele kernwaarden van de Nederlandse samenleving en worden wegwijs gemaakt in Nederland en in de gemeente waarin zij zich vestigen. Daarnaast worden statushouders in aanraking gebracht met relevante voorzieningen voor snelle inburgering en integratie, zoals potentiële werkgevers, vrijwilligersorganisaties, verenigingen, clubs en welzijnsorganisaties. Met het ondertekenen van de participatieverklaring tonen nieuwkomers hun betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving en hun bereidheid om daar actief aan bij te dragen.

Om actieve participatie te realiseren is het kabinet in samenwerking met een groot aantal betrokken partijen (Divosa, VluchtelingenWerk Nederland, UAF, Vluchtelingen-Organisaties Nederland, MKB-Nederland, UWV, OCW en SZW) de gezamenlijke Taskforce Werk en Integratie Vluchtelingen gestart. De Taskforce onderneemt concrete acties om de bestaande uitvoering te versterken en neemt waar nodig extra maatregelen om knelpunten weg te nemen en de hogere instroom in goede banen te leiden. Voorbeelden zijn screening en matching, uitwisseling van kennis binnen de keten en versterking van het onderlinge netwerk. Dit alles met als doel het versnellen en verbeteren van integratie en participatie van statushouders, om de kans te vergroten dat zij daadwerkelijk onderdeel gaan uitmaken van de Nederlandse maatschappij.

3.2.4 Duurzame voorzieningen voor ouderen

De AOW-leeftijd is verhoogd om ons sociale stelsel betaalbaar te houden voor nieuwe generaties. Mensen met een vut- of prepensioenregeling, die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-leeftijd, kunnen gebruikmaken van de Overbruggingsregeling (OBR). Uit de realisaties blijkt dat zowel het aantal uitkeringen als de gemiddelde hoogte van de uitgekeerde bedragen OBR lager uitvalt dan geraamd. In 2016 wordt een onderzoek uitgevoerd naar het (niet)-gebruik van de OBR.

Het kabinet heeft in 2015 besloten de invoering van de kostendelersnorm AOW verder uit te stellen van 1 juli 2016 naar 1 januari 2018. Uit het in 2015 afgeronde onderzoek naar de effecten van de kostendelersnorm in de AOW op de mantelzorg komt geen sluitend beeld van de effecten naar voren16.

Het Nederlandse pensioenstelsel wordt steevast tot de beste van de wereld gerekend. Desondanks kent het een aantal belangrijke knelpunten, die aan het licht zijn gekomen door de stijgende levensverwachting, de vergrijzing van het deelnemersbestand, de lage rente en de grotere afhankelijkheid van de ontwikkelingen op de financiële markten. De dekkingsgraden van pensioenfondsen zijn zwaar onder druk komen te staan en indexatie van de pensioenen lijkt voor langere tijd buiten bereik. In 2015 is een aantal maatregelen in werking getreden om het pensioenstelsel te borgen en die beschouwd kunnen worden als groot onderhoud17. Zo is in 2015 het aangepaste financieel toetsingskader18 van kracht geworden. Het nieuwe toetsingskader maakt het mogelijk dat schokken in de financiële positie van het fonds over de tijd kunnen worden gespreid. Dat zorgt ervoor dat fondsen – ondanks de lage dekkingsgraden als gevolg van onder andere de lage rente – minder snel hoeven te korten, waardoor er meer rust is in deze turbulente tijden.

Verder brengt het in 2015 ingediende wetsvoorstel variabele pensioenuitkering19 verbeteringen aan in de premie- en kapitaalovereenkomsten door de mogelijkheid te introduceren het opgebouwde pensioenkapitaal na de pensioendatum te blijven beleggen, risico’s met anderen te delen, en mee- en tegenvallers in de tijd te spreiden. Als overbruggingsmaatregel is op 8 juli 2015 de Tijdelijke regeling pensioenknip opnieuw opengesteld. Deze staat het toe bij dergelijke overeenkomsten de uitkering te splitsen in een direct ingaande tijdelijke en een daarop aansluitende levenslange uitkering.

Daarnaast is in 2015 het wetsvoorstel vrijlating lijfrenteopbouw en inkomsten uit arbeid en bevordering vrijwillige voortzetting pensioenopbouw aanvaard20. Hiermee wordt uitwerking gegeven aan een van de afspraken in het Witteveenakkoord om de pensioenopbouw van zelfstandigen te bevorderen. De wet is op 1 april 2016 in werking getreden en regelt onder andere dat het pensioenvermogen van zelfstandigen, onder bepaalde voorwaarden, buiten de vermogenstoets van de Participatiewet valt. De Staatssecretaris van SZW heeft gemeenten gevraagd hier in 2015 al rekening mee te houden en heeft gemeenten gecompenseerd voor de kosten.

Alleen onderhoud aan het huidige stelsel is niet genoeg. In 2015 is in kaart gebracht welke stappen nog gezet kunnen worden om het huidige stelsel toekomstbestendig te maken. Op basis van de uitkomsten van de Nationale Pensioendialoog heeft het kabinet de hoofdlijnen aangegeven waarlangs een herziening van het pensioenstelsel kan plaatsvinden, om het beter te laten aansluiten bij de veranderde maatschappelijke omstandigheden21. Als hoofdlijnen zijn genoemd de overgang naar een actuarieel correcte pensioenopbouw, een transparant pensioencontract, een toereikend pensioen voor alle werkenden, en de mogelijkheid van maatwerk en keuzemogelijkheden. De uitwerking van deze hoofdlijnen wordt in de zomer van 2016 aan de Tweede Kamer gestuurd, waarbij ook de bevindingen van de SER worden meegenomen. De veranderende arbeidsmarkt en de huidige lage rente maken nog maar eens duidelijk dat we ons stelsel klaar moeten maken voor de toekomst. Het gaat om een omvangrijke en complexe operatie. Het is van wezenlijk belang dat we dat zorgvuldig doen en dat het pensioenstelsel van de 21ste eeuw met breed draagvlak wordt vormgegeven.

3.3 Economische ontwikkeling en koopkracht 2015

De beginjaren van dit kabinet, 2012 en 2013, waren jaren van een forse krimp. En ook al was er vanaf begin 2014 sprake van een voorzichtig herstel, de werkloosheid nam ook in 2014 nog iets toe omdat deze vertraagd reageert. In 2015 zijn we echt uit de crisis gekomen en is de werkloosheid voor het eerst weer licht gedaald. De werkloosheid bevindt zich nog steeds op een hoog niveau en het streven naar het verminderen van de werkloosheid blijft een belangrijke opdracht van het kabinet. Het hebben van werk is voor mensen meer dan het hebben van een inkomen. Werk biedt immers ook een sociaal netwerk, zelfvertrouwen en mogelijkheden tot zelfontplooiing.

De economische ontwikkelingen en de werkgelegenheidsgroei vielen bij de uitvoering van de begroting 2015 mee. De economie is met 1,9% sneller gegroeid dan de 1¼% die werd verwacht. De werkgelegenheid steeg met 1,4% fors harder dan de ¼% die werd verwacht. De werkloosheid daalde in 2015, maar net iets minder dan de 6¾ die bij de opstelling van de begroting was verwacht, tot 6,9%.

Bij de begrotingsvoorbereiding werd een stijging van de mediane koopkracht verwacht van ½% in 2015. De verwachting was dat werkenden in 2015 te maken zouden krijgen met een stijging van het reële loon doordat de contractloonstijging licht hoger zou zijn dan de geraamde inflatie. Deze groep had bovendien profijt van de beleidsmatige verhoging van de arbeidskorting in 2015. Niet-werkenden werden ondersteund in hun koopkracht door een verhoging van de algemene heffingskorting en het deels structureel maken van de tijdelijke verlaging van het belastingtarief in de eerste schijf. De uiteindelijke koopkrachtontwikkeling is uitgekomen op 1,0%. Deze hogere koopkracht is onder andere het gevolg van een lager dan verwachte inflatie en door de lagere vaststelling van de nominale premies Zvw door de zorgverzekeraars.

Tabel 3.1 Kerncijfers 2015: raming MEV 2015 versus realisatie CEP 2016
 

Raming MEV 2015

Realisatie CEP 2016

Economische groei (in %)

1,9

     

Werkgelegenheid in arbeidsjaren, marktsector (mutatie in %)

¼

1,4

Werkloosheid (*1.000, internationale definitie)

605

6141

Werkloosheid (in % van de beroepsbevolking, internationale definitie)

6,91

     

Koopkracht, statisch, mediaan, alle huishoudens (in %)

½

1,0

X Noot
1

Als gevolg van een revisie van de Enquête Beroepsbevolking (CBS) is de realisatie van de werkloosheid niet direct vergelijkbaar met de raming die ten tijde van de MEV 2015 is opgesteld. Deze revisie leidt tot een hogere werkloosheid (47.000 in 2013) en een lagere werkzame beroepsbevolking (–/– 80.000 in 2013). Daardoor stijgt het werkloosheidspercentage met 0,6%-punt. Zie CBS, persbericht 20-11-2014.

3.4 Indicatoren

In de brief Verbetering indicatoren begroting SZW van 11 november 2015 heeft de Minister van SZW voorstellen gedaan voor aanvullende indicatoren om het inzicht in de resultaten van beleid te vergroten. In onderstaande tabellen worden de in deze brief gepresenteerde gegevens over re-integratie, handhaving en sectorplannen geactualiseerd met inmiddels beschikbare realisatiecijfers 2015.

Re-integratie

Tabel 3.2 Kerncijfers re-integratie
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

 

Wet Werk en Bijstand

Participatiewet

Aantal gestarte banen na re-integratievoorziening door gemeenten (x 1.000)1

69

68

62

56

47

24

Werkenden met een voorziening Participatiewet, ultimo jaar, (x 1.000)2

nb

nb

nb

35

37

353

waarvan

 

personen met een loonkostensubsidie Participatiewet4

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

0,53

personen met beschut werk4

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

<0,13

tijdelijke loonkostensubsidie voor werklozen of ID/WIW

21

15

10

9

8

6,33

             

Werknemersbestand WSW (x 1.000)5

103

102

102

102

103

96

Aantal voorzieningen Participatiewet/WWB, ultimo jaar (x 1.000)2

nb

nb

nb

200

214

209

Aantal personen met een voorziening Participatiewet/WWB, ultimo jaar (x 1.000)2

     

162

170

166

X Noot
1

CBS, uitstroom na re-integratie. Het cijfer vanaf 2014 is niet goed vergelijkbaar met eerdere jaren omdat in 2014 de populatieafbakening is gewijzigd. Het cijfer 2015 betreft de eerste twee kwartalen.

X Noot
2

CBS, statistiek re-integratie gemeenten.

X Noot
3

Betreft het cijfer ultimo 2e kwartaal.

X Noot
4

Instrumenten worden met ingang van de Participatiewet per 2015 toegepast, daarom is realisatie 2013 en 2014 niet beschikbaar.

X Noot
5

Panteia, WSW-statistiek.

Het aantal voorzieningen, alsmede het aantallen personen, is eind 2015 iets lager dan eind 2014. Voor een deel komt dit door een iets lager budget voor de voormalige doelgroep WWB. Daarnaast zijn ook de toepassingen van de nieuwe instrumenten, zoals beschut werk en loonkostensubsidie, pas laat in 2015 op gang gekomen. De overige kerncijfers worden in beleidsartikel 2 toegelicht.

Handhaving

Tabel 3.3 Kerncijfers opsporing, UWV, SVB en gemeenten
 

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

Totaal benadelingsbedrag

(x € 1 mln)

Totaal opgelegde boetebedrag (x € 1 mln)

 

2013

2014

2015

2013

2014

2015

2013

2014

2015

UWV1

38,1

50,1

32,5

71,7

87,8

61,5

23,3

55,3

15,6

SVB2

3,8

3,3

3,3

11,1

7,5

9,6

2,5

3,1

1,7

Gemeenten3

4,9

10,7

11,3

20,0

62,0

66,3

7,6

19,0

14,3

                   

Totaal

46,8

64,1

47,1

102,8

157,3

137,4

33,4

77,4

31,6

X Noot
1

UWV, Jaarverslag.

X Noot
2

SVB, Jaarverslag.

X Noot
3

CBS, Bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek.

Tabel 3.4 Kerncijfers incassoratio’s en geïnd bedrag, UWV, SVB en gemeenten
 

2013

2014

2015

2013

2014

2013

Incassoratio (%)

na 1 jaar

na 1 jaar

na 1 jaar

na 2 jaar

na 2 jaar

na 3 jaar

UWV1

28

22

30

50

48

61

SVB2

33

23

21

56

40

62

Gemeenten3

16

12

12

22

15

23

             

Totaal

26

18

21

45

36

53

             
 

2013

2014

2015

2013

2014

2013

Geïnd bedrag (x € 1 mln)

na 1 jaar

na 1 jaar

na 1 jaar

na 2 jaar

na 2 jaar

na 3 jaar

UWV1

26,6

31,1

22,9

47,5

68,6

57,8

SVB2

4,5

2,5

2,4

7,6

4,3

8,4

Gemeenten3

4,4

9,7

9,7

6,1

12,2

6,3

             

Totaal

35,6

43,3

34,9

61,2

85,0

72,5

X Noot
1

UWV, Jaarverslag.

X Noot
2

SVB, Jaarverslag.

X Noot
3

CBS, Bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek.

Tabel 3.3 met de kerncijfers opsporing laat een daling van het totaal opgelegde boetebedrag zien voor zowel het UWV, de SVB als de gemeenten. Dat is het gevolg van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 november 2014. Naar aanleiding van deze uitspraak is het sanctiebeleid versoepeld, waardoor er minder hoge boetes zijn opgelegd. Voor het UWV geldt dat het aantal geconstateerde overtredingen en het totaal benadelingsbedrag zijn gedaald door de invoering van de inkomstenverrekening van de Wwz per 1 juli 2015 (zie ook de toelichting bij de TW in beleidsartikel 2 en de WW in beleidsartikel 5).

De incassoratio’s in tabel 3.4 laten een stabiel beeld zien. De incassoratio zal de komende jaren nog verder toenemen omdat in de Fraudewet is bepaald dat invordering van het benadelingsbedrag en de boete gedurende 10 jaar kan plaatsvinden. Uit de tabel blijkt dat voor UWV, SVB en gemeenten gezamenlijk na drie jaar 53% van de over 2013 terug te vorderen uitkeringen en boetes is geïncasseerd.

Sectorplannen

Tabel 3.5 Kerncijfers sectorplannen, financieel en aantallen deelnemers1
 

Financieel (x € 1 mln)

Aantallen deelnemers

Thema

Initiele beschikkingen d.d. maart 2015

Na bijstelling beschikkingen d.d. maart 2015

Na bijstelling beschikkingen d.d. oktober 2015

Initiële beschikkingen d.d. maart 2015

Na bijstelling beschikkingen d.d. maart 2015

Na bijstelling beschikkingen d.d. oktober 2015

Realisatie d.d. maart 2015

Realisatie d.d. oktober 2015

Arbeidsmobiliteit

67,8

67,8

35,2

64.226

64.026

39.843

6.982

11.771

Behoud vakkrachten

16,3

16,3

9,2

9.165

9.165

7.565

777

7201

Scholing

145,3

143,4

131,6

244.356

235.771

228.295

37.418

86.272

Bevordering instroom

168,3

168,2

150,6

37.392

36.857

36.987

10.719

18.376

Bevordering gezondheid

21,6

19,3

19,0

83.970

81.505

80.005

22.911

26.430

Overig

7,9

8,3

8,6

2.570

2.570

2.570

1.996

3.321

                 

Totaal (excl. overhead)

427,2

423,4

354,2

441.679

429.894

395.265

80.803

146.890

Idem (incl. overhead)

437,5

434,1

367,7

X Noot
1

In enkele gevallen was het door de projectleiders opgegeven deelnemers aan een activiteit in maart 2015 hoger dan in september 2015. Met name bij behoud van vakkrachten is dit te zien. Een mogelijke oorzaak hiervan kan zijn dat de eerder geregistreerde deelnemers bij definitieve vaststelling toch niet aan de criteria om in aanmerking voor cofinanciering te komen voldeden.

De gegevens in de bovenstaande tabel zijn ontleend aan en gebaseerd op de brief aan de Tweede Kamer over de Voortgang Sectorplannen d.d. 17 november 2015. Over de Hoofdlijnen vervolg sectorplannen heeft de Tweede Kamer op 10 november 2015 een rapportage ontvangen. De Tweede Kamer is meer in detail geïnformeerd bij brief van 27 november 2015. Als bijlage van deze brief heeft de Minister van SZW ook gereageerd op door de Tweede Kamer gestelde schriftelijke vragen over de sectorplannen.

3.5 Realisatie beleidsdoorlichtingen

Tabel 3.6 Realisatie beleidsdoorlichtingen

Nummer en naam artikel (of artikelonderdeel)

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Geheel artikel?

1. Arbeidsmarkt

     

   

zie toelichting

2 Bijstand, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening inclusief aanpak jeugdwerkloosheid

               

3 Arbeidsongeschiktheid

   

   

 

zie toelichting

4 Jonggehandicapten

               

5 Werkloosheid inclusief aanpak ouderenwerkloosheid

               

6 Ziekte en zwangerschap

               

7 Kinderopvang

           

X

ja

8 Oudedagsvoorziening

       

X

   

zie toelichting

9 Nabestaanden

 

   

X

   

zie toelichting

10 Tegemoetkoming ouders

       

   

ja

11 Uitvoeringskosten

           

X

ja

12 Rijksbijdragen

               

13 Integratie en maatschappelijke samenhang

               

Overig

   

X, X

       

nvt

Toelichting

Bovenstaand overzicht toont de realisatie van beleidsdoorlichtingen op basis van de nieuwe artikelindeling. Omdat de artikelindeling in de begroting 2013 is gewijzigd beslaat een aantal beleidsdoorlichtingen niet het gehele artikel volgens de nieuwe artikelindeling, maar een onderdeel van het artikel. Het gaat om:

  • Artikel 1: de beleidsdoorlichting in 2012 betreft artikel 44 conform de oude begrotingsindeling, Gezond en veilig werken; de beleidsdoorlichting in 2013 betreft Arbeidsverhoudingen en -voorwaarden;

  • Artikel 3: de beleidsdoorlichting in 2011 betreft artikel 46 conform de oude begrotingsindeling, Inkomensbescherming met activering; de beleidsdoorlichting in 2014 betreft de WAO;

  • Artikel 8: de beleidsdoorlichting in 2013 betreft het Pensioenbeleid;

  • Artikel 9: de beleidsdoorlichting in 2010 betreft artikel 49 conform de oude begrotingsindeling, Overige inkomensbescherming; de beleidsdoorlichting in 2013 betrof artikel 49, met als doelstelling «Zorgdragen dat inkomen op tenminste minimumniveau wordt verstrekt aan alleenstaande nabestaanden; tevens het verstrekken van een uitkering ten behoeve van wezen en halfwezen», maar richtte zich specifiek op nabestaanden.

  • Overig: in 2011 hebben twee beleidsdoorlichtingen plaatsgevonden naar de artikelen 41 (Inkomensbeleid) en 42 (Arbeidsparticipatie) van de oude begrotingsindeling.

In de beleidsartikelen 7 en 11 wordt onder het kopje «beleidsconclusies» kort ingegaan op de in 2015 afgeronde beleidsdoorlichtingen.

3.6 Overzicht van risicoregelingen

Tabel 3.7 Overzicht verstrekte garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitstaande garanties 2014

Verleend 2015

Vervallen 2015

Uitstaande garanties 2015

Garantie-plafond

Totaal plafond

Totaalstand risicovoorziening

2 Bijstand, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening inclusief aanpak jeugdwerkloosheid

Startende ondernemers

572

0

3381

234

0

234

0

X Noot
1

Dit bedrag wordt verantwoord op beleidsartikel 2.

Tabel 3.8 Overzicht uitgaven en ontvangsten garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitgaven 2014

Ontvangsten 2014

Saldo 2014

Uitgaven 2015

Ontvangsten 2015

Saldo 2015

Totaalstand mutatie volume risicovoorziening 2015 en 2014

2 Bijstand, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening inclusief aanpak jeugdwerkloosheid

Startende ondernemers

0

0

0

2211

0

221

0

X Noot
1

Dit bedrag wordt verantwoord op beleidsartikel 2.

In 2007 is de tijdelijke SZW-borgstellingsregeling «startende ondernemers vanuit een uitkering» van kracht geworden. Eind 2015 staat SZW voor een bedrag van € 1,3 miljoen borg aan kredietinstellingen en gemeentelijke kredietbanken die een kredietovereenkomst hebben verleend aan startende ondernemers. Het daadwerkelijke risico van uitbetaling als alle verplichtingen zouden worden opgeëist wordt geraamd op € 234.000.

In 2015 is door de banken aanspraak gemaakt op de borgstelling. Dit heeft geleid tot de betaling van een bedrag van in totaal € 221.000. Dit bedrag is verantwoord op beleidsartikel 2.

Tabel 3.9 Overzicht verstrekte leningen (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitstaande lening

Looptijd lening

Totaalstand risicovoorziening 2014

Totaalstand mutatie volume risicovoorziening 2015 en 2014

13 Integratie en maatschappelijke samenhang

Leningen inburgering

66.056

divers

0

0

Inburgeringsplichtigen kunnen onder voorwaarden geld lenen voor het doen van een inburgeringsexamen (Wet Inburgering 2013). Bovenstaand bedrag is inclusief rente. De looptijd van deze leningen is divers.

4. BELEIDSARTIKELEN

1. Arbeidsmarkt

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid bevordert gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en draagt bij aan evenwichtige arbeidsverhoudingen en -voorwaarden.

De overheid bevordert het functioneren van de arbeidsmarkt door bescherming te bieden en de belangen van werknemers te waarborgen in evenwicht met de belangen van de onderneming. De overheid voorziet hierbij in een minimumniveau van arbeidsrechtelijke bescherming, onder andere ten aanzien van de arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden, met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. Daarnaast draagt zij zorg voor een op de arbeidsmarkt toegesneden arbeidsmigratiebeleid.

De overheid vindt het belangrijk dat werknemers en zelfstandigen hun werk onder goede condities kunnen verrichten. Dit is ook van belang voor het vergroten van de arbeidsparticipatie en de arbeidsproductiviteit, het beperken van uitval door ziekte en arbeidsongeschiktheid, en het bevorderen van de duurzame inzetbaarheid van werknemers.

De overheid geeft invulling aan bovenstaand beleid door de vormgeving van een stelsel van wet- en regelgeving. Ook ziet de overheid toe op de naleving daarvan. Concreet gaat het daarbij om:

  • Gezond en veilig werken, waaronder de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en de Arbeidstijdenwet (ATW);

  • Arbeidsverhoudingen, waaronder de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst (cao), de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (avv) en de Wet op de ondernemingsraden (WOR);

  • Arbeidsrechtelijke bescherming, waaronder de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML), wet- en regelgeving met betrekking tot gelijke behandeling en de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi);

  • Toelating van arbeidsmigranten, waaronder de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).

Bij het realiseren van deze doelstelling is een belangrijke taak weggelegd voor sociale partners. Zij zijn verantwoordelijk voor het maken van onderlinge afspraken over arbeidsvoorwaarden en arbeidsverhoudingen en het bieden van veilige en gezonde werkomstandigheden. De overheid bevordert dat sociale partners hier vorm en uitvoering aan geven en voert hiertoe overleg met hen.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert met financiële instrumenten initiatieven die bijdragen aan gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en aan goede arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden. De Minister regisseert met wet- en regelgeving het stelsel van minimumeisen. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van dit stelsel;

  • De vaststelling van de hoogte van het wettelijk minimumloon (WML) en het maximumdagloon;

  • Het bevorderen van goede arbeidsverhoudingen, onder andere door het recht op onderhandeling door sociale partners te waarborgen en het in stand houden van een adequate overlegstructuur met de sociale partners;

  • Het bevorderen dat werkgevers en werknemers gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en een goed werktijden- en verzuimbeleid realiseren;

  • Het bevorderen dat werkenden gezond en vitaal kunnen doorwerken tot de pensioengerechtigde leeftijd;

  • Zorgdragen voor gelijke kansen voor en tijdens arbeidsdeelname;

  • Het stimuleren en faciliteren van postinitiële scholing ten behoeve van het optimaal functioneren van de arbeidsmarkt;

  • De handhaving van de wet- en regelgeving door de Inspectie SZW.

De Minister van Financiën is primair verantwoordelijk voor de fiscale wet- en regelgeving. Wanneer fiscale instrumenten worden ingezet om doelstellingen in het kader van het arbeidsmarktbeleid te realiseren, is de Minister van SZW hiervoor medeverantwoordelijk.

Beleidsconclusies

Het in de begroting 2015 voorgenomen beleid voor 2015 op het gebied van arbeidsomstandigheden en arbeidsverhoudingen is gerealiseerd. Specifiek voor de in de begroting aangekondigde beleidswijzigingen geldt het volgende:

  • Wet Werk en Zekerheid (Wwz)

    Op 1 januari 2015 en 1 juli 2015 zijn verschillende maatregelen op het terrein van flexibele arbeidsrelaties en het ontslagrecht uit de Wwz in werking getreden. Het is nu nog te vroeg om definitieve conclusies te trekken over de resultaten hiervan. Voor een eerste indruk van de invoering van de wet en de opzet van de evaluatie hiervan wordt verwezen naar de hierop betrekking hebbende brief van de Minister van SZW van 27 november 201522.

  • Toekomst van de arbeidsgerelateerde zorg en aanpak beroepsziekten

    Het wetsvoorstel arbeidsgerelateerde zorg23 is in 2015 aan de Tweede Kamer aangeboden. Het voorstel versterkt de toegankelijkheid en professionaliteit van de arbodienstverlening en geeft invulling aan het SER-advies24 en het kabinetsstandpunt daarover25. Voorlichting over de werking van het stelsel van de arbeidsgerelateerde zorg is gestart. De Tweede Kamer is geïnformeerd over een aantal toegezegde onderzoeksresultaten26. Deze betreffen de bevordering van de instroom in de bedrijfsartsenopleiding, de kennisinfrastructuur arbeid en zorg, en de positie van de klinisch arbeidsgeneeskundige. Met sociale partners zijn eerste gesprekken gevoerd over initiatieven en mogelijkheden van sectorale en regionale arrangementen.

  • Combineren van arbeid en zorg

    In 2015 is de Wet modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden in werking getreden27. De wet ziet op (gewijzigde) bepalingen over verlof rond de geboorte en adoptie van kinderen en het kortdurend en langdurend zorgverlof. Over het gebruik van deze verlofregelingen na modernisering van de wetgeving zijn nog geen jaargegevens bekend. Van de mogelijkheid om de laatste periode van het bevallingsverlof flexibel op te nemen zal de Minister binnen 3 jaar na inwerkingtreding van de wet aan de Tweede Kamer een verslag doen toekomen over de doeltreffendheid en werking hiervan in de praktijk.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 1.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 1 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Verplichtingen

11.303

16.545

15.444

17.072

– 1.628

Uitgaven

18.760

15.692

12.083

14.103

17.487

17.150

337

               

Subsidies

5.889

4.407

1.883

2.090

3.558

4.665

– 1.107

               

Opdrachten

12.663

11.082

10.015

11.823

13.737

11.109

2.628

               

Bekostiging

208

203

185

190

192

203

– 11

               

Bijdrage aan andere begrotingen

0

0

0

0

0

1.173

– 1.173

               

Ontvangsten

28.896

29.422

30.722

29.545

22.203

33.748

– 11.545

A. Subsidies en opdrachten

Toelichting financiële instrumenten

Binnen het artikel heeft een budgettair neutrale herschikking plaatsgevonden van subsidies naar opdrachten. Hierdoor valt het subsidiebudget lager uit en het opdrachtenbudget hoger. Daarnaast is het opdrachtenbudget verhoogd vanwege kosten voor het EU-voorzitterschap en de communicatie rondom de invoering van de Wet Werk en Zekerheid. Dit is afgedekt door een budgettair neutrale herschikking binnen de SZW-begroting. De budgetten zijn volgens plan besteed.

B. Bekostiging

De gerealiseerde uitgaven voor de bekostiging van de Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen komen nagenoeg overeen met de begrote uitgaven.

C. Bijdrage aan andere begrotingen

De bijdragen aan andere begrotingen zijn gerealiseerd via budgetoverheveling naar het Ministerie van EZ (€ 0,2 miljoen) in verband met onder andere de bijdrage voor het college voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en naar het Ministerie van VWS (€ 0,9 miljoen) in verband met onder andere de jaarlijkse bijdrage aan de Gezondheidsraad. De uitgaven worden door de desbetreffende departementen in hun jaarverslag verantwoord.

D. Ontvangsten

De boeteontvangsten zijn € 11,5 miljoen lager dan begroot. De boeteontvangsten laten al enige jaren niet de stijging zien die was verwacht op grond van de Fraudewet. In de begroting 2016 is daarom de raming voor 2015 al neerwaarts aangepast naar € 25,5 miljoen. Daarbij is aangegeven dat de raming aan de hand van de realisatiecijfers van 2015 in het voorjaar van 2016 meerjarig wordt aangepast ten behoeve van de begroting voor 2017.

De daling van de boeteontvangsten kan deels verklaard worden doordat het Ministerie van SZW als gevolg van een aantal gerechtelijke uitspraken een aantal boetes heeft gematigd dan wel gerestitueerd. Daarnaast hebben misstanden en het verleggen van de inspectiecapaciteit naar notoire overtreders geleid tot het oppakken van complexere zaken dan voorheen. Hierdoor vergen inspecties en bewijsvoering meer tijd.

Gezond en veilig werken

Kerncijfers

Tabel 1.2 Kerncijfers gezond en veilig werken
 

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Realisatie

2015

Arbeidsongevallen onder werknemers dat verzuim tot gevolg heeft (%)1 2

2,7

1,7

1,4

Ziekteverzuim (%)3

3,9

3,8

3,9

Aantal incidenten met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen4

3

4

2

Naleving zorgplicht Arbowet (%)5

79

X Noot
1

CBS/TNO, nationale enquête arbeidsomstandigheden.

X Noot
2

Door gewijzigde opzet en vraagstelling van de enquête is het percentage vanaf 2014 niet goed vergelijkbaar met eerdere jaren. In 2015 is de meting van arbeidsongevallen verbeterd. Er wordt een extra controle uitgevoerd of het arbeidsongeval in de afgelopen 12 maanden heeft plaatsgevonden. Hierdoor valt het aandeel werknemers met een arbeidsongeval iets lager uit.

X Noot
3

CBS, kwartaalenquête ziekteverzuim; het cijfer voor 2015 is voorlopig.

X Noot
4

Inspectie SZW administratie.

X Noot
5

Inspectie SZW, monitor Arbo in bedrijf. De monitor wordt tweejaarlijks uitgevoerd.

Arbeidsverhoudingen en voorwaarden

De ontwikkeling van het aantal werknemers dat onder een cao valt, kan deels worden toegeschreven aan cao’s die in het ene jaar wel, en het andere jaar geen actuele looptijd kennen, en deels aan cao’s waaronder het ene jaar meer dan wel minder werknemers vallen dan in het andere jaar.

Tabel 1.3 Kerncijfers arbeidsverhoudingen en voorwaarden
 

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Realisatie

2015

Aantal werknemers onder cao1 (x 1.000, ultimo)

5.895

5.486

5.500

• waarvan direct gebonden bedrijfstak- en ondernemings-cao’s

5.260

4.850

4.743

• waarvan gebonden door algemeen verbindend verklaring

635

636

757

Aantal verleende tewerkstellingsvergunningen (twv) (x 1.000, ultimo)2 3

8,8

7,2

7,0

X Noot
1

SZW, rapportage cao-afspraken (2013 en 2014) en SZW administratie (2015).

X Noot
2

UWV, jaarverslag.

X Noot
3

Voor de jaren 2014 en 2015 geldt: Inclusief de gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA) die sinds 1 april 2014 een deel van de twv’s vervangt.

Handhaving

Tabel 1.4 Kerncijfers handhaving1
 

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Realisatie

2015

Aantal inspecties en onderzoeken arbeidsomstandigheden

17.994

17.134

16.288

Percentage inspecties waarbij overtreding arbeidsomstandigheden is vastgesteld

65

60

49

Aantal inspecties en onderzoeken binnen bedrijven die vallen onder het Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo) 2015

447

453

350

Percentage inspecties waarbij overtreding Brzo is vastgesteld

38

43

43

Aantal inspecties Wav, WML of Waadi

4.930

5.054

4.500

Percentage inspecties waarbij overtreding Wav, WML of Waadi is vastgesteld

25

19

26

Programmarapportages Werk en Inkomen

6

6

5

Overige producten Werk en Inkomen

21

10

17

Opsporing: aantal afgeronde opsporingsonderzoeken

67

65

72

Opsporing: aantal bij het OM aangemelde verdachten

181

221

169

Opsporing: vastgesteld nadeel (x € 1 mln)

35

32

66

X Noot
1

Inspectie SZW, jaarverslag.

Uitgebreide informatie over de Inspectie SZW treft u aan in haar Jaarverslag 2015 (www.inspectieszw.nl).

Mobiliteitsbonus arbeidsgehandicapten en oudere uitkeringsgerechtigden

Budgettair belang buiten de begroting

Om duurzame inzetbaarheid te vergroten en te zorgen dat minder mensen langs de kant blijven staan zijn er mobiliteitsbonussen voor het in dienst houden en in dienst nemen van oudere uitkeringsgerechtigden en arbeidsgehandicapten. Het gebruik is in 2015 aanmerkelijk hoger dan in eerdere jaren. Wel blijft de realisatie nog achter bij de raming ten tijde van de begroting 2015.

Premiekorting jongeren

In 2014 is een tijdelijke premiekorting jongeren geïntroduceerd voor maximaal twee jaar. De instroom in de regeling is inmiddels beëindigd. Lopende gevallen lopen nog door tot uiterlijk 1 januari 2018. Met deze maatregel werd uitwerking gegeven aan de afspraak uit de begrotingsafspraken 2014 om de arbeidsmarkt voor jongeren te versterken met een premiekorting. De realisatie van de uitgaven aan premiekorting jongeren blijft achter bij de raming. Dit wordt grotendeels verklaard door de relatief strenge voorwaarden bijvoorbeeld ten aanzien van het contract dat jongeren krijgen, het aantal uren dat jongeren per week werken en het gegeven dat alleen uitkeringsgerechtigde jongeren gebruik mochten maken van deze regeling. Deze voorwaarden waren er op gericht dat de middelen zo efficiënt mogelijk besteed worden, ondersteuning komt dan namelijk terecht bij de groep die dit extra duwtje in de rug het hardst nodig heeft.

Werkbonus

In 2013 is de gewijzigde werkbonus ingevoerd. Deze is van toepassing voor werkenden die bij aanvang van het kalenderjaar een leeftijd hebben van minimaal 60 en maximaal 63 jaar. Per 1 januari 2015 is de werkbonus in lijn met de begrotingsafspraken 2014 voor nieuwe gevallen afgeschaft doordat de leeftijdgrens van 60 jaar vanaf 1 januari 2015 jaarlijks met 1 jaar wordt verhoogd. Hierdoor komen de uitgaven in 2015 € 80 miljoen lager uit dan in de begroting voorzien.

Laag BTW-tarief arbeidsintensieve diensten

Om de werkgelegenheid binnen sectoren met arbeidsintensieve diensten te ondersteunen geldt er binnen de omzetbelasting een verlaagd BTW-tarief van 6 procent voor arbeidsintensieve diensten (onder andere kappers en fietsenmakers). Door de herziening van de Nationale Rekeningen van het CBS komen de fiscale uitgaven hoger uit. De herziening heeft geleid tot een technische bijstelling van de meeste belastinguitgaven in de BTW. Door nieuwe en verbeterde bronnen en door nieuwe ramingen zijn de consumptieve bestedingen door het CBS opwaarts bijgesteld.

Tabel 1.5 Fiscale uitgaven (lopende prijzen x € 1 mln)1
 

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Mobiliteitsbonus arbeidsgehandicapten en oudere uitkeringsgerechtigden

197

183

245

293

320

359

– 39

Premiekorting jongeren

0

0

0

5

18

125

– 117

Premievrijstelling oudere werknemers

652

487

254

157

47

50

– 3

Werkbonus

150

150

150

70

47

127

– 80

Overgangsregeling voor de levensloopregeling

0

0

0

15

15

15

0

Levensloopverlofkorting

5

8

161

13

17

18

– 1

Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid

1

1

2

2

2

2

0

Laag BTW-tarief arbeidsintensieve diensten

580

470

667

734

765

627

138

X Noot
1

Ministerie van Financiën, Belastingdienst.

2. Bijstand, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening inclusief aanpak jeugdwerkloosheid

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid ondersteunt bij het vinden van werk en biedt inkomensondersteuning en aangepaste arbeid aan hen die dat echt nodig hebben.

Wie kan werken, moet dat ook doen. Dit is in de eerste plaats in het belang van de betrokkene zelf: werk zorgt voor economische en financiële zelfstandigheid, draagt bij aan het gevoel van eigenwaarde en biedt kansen om volop mee te doen in de samenleving. De overheid streeft naar een transparant en activerend sociale-zekerheidsstelsel dat mensen enerzijds de zekerheid biedt van een adequaat vangnet als dat echt nodig is, en dat hen anderzijds prikkelt om (weer) aan het werk te gaan als dat kan.

Mensen hebben de verantwoordelijkheid om in het eigen inkomen te voorzien en nemen daartoe zelf het initiatief. Alleen als het vinden van werk op eigen kracht niet lukt, helpt de overheid hierbij door ondersteuning bij re-integratie of beschut werk aan te bieden. Aan mensen die (tijdelijk) niet in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien biedt de overheid een sociaal vangnet in de vorm van bijstand. Daarbij streeft de overheid er in de vormgeving naar om het aantal loketten waar uitkeringsgerechtigden mee te maken hebben te beperken.

De werkloosheid, ook onder jongeren, is nog altijd fors. Daarom is het in 2015 van belang geweest dat er voldoende vacatures, stageplaatsen en leerwerkbanen voor jongeren beschikbaar kwamen. De Aanpak Jeugdwerkloosheid, zoals toegelicht in de beleidsagenda, is daarom in 2015 hoog op de agenda blijven staan.

De overheid biedt inwoners van Caribisch Nederland waar nodig re-integratieondersteuning en inkomensondersteuning op grond van de Onderstandsregeling.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert het vinden van werk door toevoeging van de re-integratiemiddelen van de Wwb, nieuwe instroom Wajong en de Wsw aan de integratie-uitkering sociaal domein en loonkostensubsidies. De Minister financiert de inkomensondersteuning en loonkostensubsidies met uitkeringsregelingen. Hij28 is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van de hoogte van de algemene bijstandniveaus;

  • Het ter beschikking stellen aan en verdelen van middelen onder gemeenten voor de inkomensvoorziening en de loonkostensubsidies vanuit de Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz;

  • Het houden van systeemtoezicht;

  • De budgetmutaties van het gebundeld participatiebudget, dat onderdeel uitmaakt van de integratie-uitkering sociaal domein, en de verdeling daarvan die aansluit bij de gedecentraliseerde taak;

  • Het terugvorderen van onrechtmatig bestede middelen van het participatiebudget en het terugvorderen van middelen van niet-gerealiseerde plekken in de Wsw over de uitvoeringsjaren tot en met 2014;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB (AIO, bijstand buitenland) en het UWV (TW);

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Het Rijk verschaft gemeenten middelen voor de uitvoering en geeft de wet- en regelgeving vorm waarbinnen deze uitvoering plaatsvindt. Het Rijk stelt een toereikend macrobudget vast om de Participatiewetuitkeringen te betalen. Dit budget wordt zoveel mogelijk op basis van objectieve factoren over de gemeenten verdeeld. Het Rijk houdt systeemtoezicht. Bij ernstige tekortkomingen in de gemeentelijke uitvoering van de Participatiewet kan het Rijk aanwijzingen geven aan gemeenten over de uitvoering van de Participatiewet of ingrijpen in de uitvoeringsorganisatie.

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de rechtmatige en doeltreffende uitvoering van de Participatiewet en aan genoemde wet verwante wetten en voorzieningen. Gemeenten zijn daarnaast verantwoordelijk voor de handhaving van de naleving door personen die een beroep doen op deze wetten.

Beleidsconclusies

Het in de begroting 2015 voorgenomen beleid is grotendeels gerealiseerd of ligt op schema.

De Participatiewet is op 1 januari 2015 in werking getreden en wordt systematisch gevolgd langs de lijnen van het plan van aanpak monitoring en evaluatie. Op 27 november 2015 heeft de Staatssecretaris van SZW een brief over de eerste ervaringen (eerste monitor) met de wet naar de Tweede Kamer gezonden29. Deze monitor bevat de resultaten van de drie onderzoeken onder cliënten, werkgevers en gemeenten gehouden in de eerste helft van 2015. De ervaringen met de uitvoering van de Participatiewet zijn nog pril. Betrokken partijen zijn volop bezig de uitvoering vorm en inhoud te geven.

De tussenmeting van de banenafspraak over 2013 en 2014 liet bemoedigende eerste resultaten zien. We zien echter ook dat werkgevers in de marktsector hierbij vooroplopen en dat de overheidssector een tandje bij moet zetten. De samenwerking in de arbeidsmarktregio gericht op de realisering van de banenafspraak heeft een duidelijke impuls gekregen. Definitieve resultaten van de gerealiseerde aantallen extra banen van de banenafspraak in 2015 verschijnen in de zomer van 2016.

Ook heeft de samenwerking in de arbeidsmarktregio gericht op de realisering van de banenafspraak een duidelijke impuls gekregen. Wel blijken gemeenten terughoudend te zijn ten aanzien van de inzet van beschut werk, worden knelpunten ervaren bij de toelevering aan het doelgroepregister van de banenafspraak en lopen de verwachtingen van werkgevers en gemeenten bij het aanleveren van geschikte kandidaten uiteen. Gemeenten verwachten een positief effect voor de doelgroep die voor hen relatief nieuw is, namelijk zij die niet in staat zijn zelfstandig het wml te verdienen. In 2017 en 2019 worden deze onderzoeken herhaald. Het SCP voert de eindevaluatie van de Participatiewet uit; deze is voorzien voor 2019.

Per 1 januari 2015 is de Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten in werking getreden. Met deze wet wordt de bijstand meer activerend en wordt tegelijkertijd het vangnetkarakter versterkt. Onder andere is de kostendelersnorm ingevoerd, het armoede- en schuldenbeleid geïntensiveerd en zijn de verplichtingen en maatregelen geharmoniseerd. Na inwerkingtreding is gebleken dat de wetgeving over de kostendelersnorm in de Participatiewet enkele omissies bevatte. Deze omissies zijn gerepareerd via de Verzamelwet SZW 2016 (inwerkingtreding 1 januari 2016) en gemeenten zijn opgeroepen om te anticiperen op een van de omissies om te voorkomen dat een kleine groep bijstandsgerechtigden minder bijstand zou ontvangen dan beoogd. In het Regeerakkoord is afgesproken te investeren in het tegengaan van armoede en schulden (€ 100 miljoen per jaar). Vanaf 2015 gaat € 90 miljoen daarvan naar gemeenten. Zij zijn primair verantwoordelijk voor het armoede- en schuldenbeleid. Na een oproep daartoe van de Staatssecretaris van SZW, zetten gemeenten dit geld met name in voor het versterken van een preventieve aanpak en voor kinderen die onvoldoende kunnen meedoen. Daarnaast zijn middelen beschikbaar gesteld aan maatschappelijke organisaties voor landelijke projecten op het terrein van armoede en schulden.

Voor de verdeling van de budgetten voor bijstandsuitkeringen en loonkostensubsidies onder gemeenten is in 2015 voor het eerst gebruik gemaakt van het door het Sociaal en Cultureel Planbureau ontwikkelde multiniveau-model. Om de financiële risico’s hiervan te beperken en gemeenten de tijd te geven zich aan te passen aan het nieuwe model is voorzien in een overgangsregeling en een eenvoudig en soepel vangnet. In totaal is in 2015 € 5,6 miljard verdeeld. Na de introductie van het verdeelmodel zijn enkele onjuistheden in de toepassing van het verdeelmodel gebleken30. Deze onjuistheden ter grootte van € 28,8 miljoen zijn gecorrigeerd ten laste van het Rijk. Direct na de budgetverdeling van 2015 is een traject gestart om te bezien of het model verder verbeterd kan worden. Dit heeft geleid tot enkele verbeteringen die zijn doorgevoerd ten behoeve van de budgetverdeling voor 2016.

Voor een alleenstaande ouder die niet in aanmerking komt voor een extra kindgebonden budget (de zogenaamde ALO) en die vanaf juli 2015 is geconfronteerd met de kostendelersnorm, gold tot 1 januari 2016 een overgangsregeling. Daarmee is het vervallen van de 20% toeslag op de bijstandsnorm uitgesteld.

In 2015 hebben de gemeenten de uitvoering ten behoeve van de categorie personen die geen ALO ontvangen en die daarnaast onder de kostendelersnorm vallen, vorm en inhoud gegeven. In dit kader zijn de colleges in 2015 expliciet geattendeerd op de mogelijkheden die de Participatiewet biedt om individueel maatwerk te bieden en zo nodig te besluiten tot een tijdelijke verhoging van de algemene bijstandsnorm.

In 2015 is geregeld dat met ingang van 2016 het Gemeentefonds is aangepast, waarbij het gewicht van de maatstaf bijstandontvangers is verlaagd. Het effect hiervan is dat de eerder gebleken demping van de met de Participatiewet beoogde prikkelwerking wordt geneutraliseerd.

In 2015 heeft de in 2014 ingezette daling van de (seizoengecorrigeerde) jeugdwerkloosheid zich voortgezet. Een deel van de jongeren blijft echter lang werkloos. Dit geldt met name voor uitkeringsgerechtigde jongeren, jongeren zonder startkwalificatie en migrantenjongeren. In de twee jaar dat Mirjam Sterk als ambassadeur Aanpak Jeugdwerkloosheid optrad is veel gebeurd. De problematiek is echter nog niet opgelost. Op 31 maart 2015 is daarom de agenda Aanpak Jeugdwerkloosheid 2015–2016 gepresenteerd, waarin de ambities voor deze twee jaar zijn opgenomen. Hierbij is ingezet op de volgende vier speerpunten: Loopbaanleren (OCW heeft hierbij het voortouw), Matchen op werk, City Deal en de Werkgeversaanpak. De Tweede Kamer is per brief op 29 november 2015 geïnformeerd over de voortgang per speerpunt.

Op 31 december 2015 waren 22 derde-tranchesectorplannen goedgekeurd voor co-financiering. Met deze plannen wordt beoogd voor 16.498 personen op van-werk-naar-werk- of van-werkloosheid-naar-werk-trajecten richting een nieuwe werkgever te starten. Beoogd wordt hiermee 14.632 personen te plaatsen bij een nieuwe werkgever. Per 17 november 2015 is de Tweede Kamer over de voortgang van de sectorplannen geïnformeerd. Door bijstellingen van de oorspronkelijk goedgekeurde plannen en het niet volledig benutten van het voor de derde tranche beschikbare budget is een totaalbedrag van € 150 miljoen over meerdere jaren beschikbaar gekomen. € 30 miljoen hiervan is in 2015 via een decentralisatie-uitkering aan de arbeidsmarktregio’s beschikbaar gesteld gericht op herstructurering van de WSW (zie ook onderdeel C. Subsidies). De resterende € 120 miljoen wordt gebruikt voor maatregelen en initiatieven passend bij de oorspronkelijke doelstelling van de sectorplannen. Hiervoor wordt ook verwezen naar de paragraaf beleidsprioriteiten. De Tweede Kamer is in meer detail geïnformeerd bij brief van 27 november 2015.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 2.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 2 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Verplichtingen

10.660.968

6.333.698

913.0021

6.457.735

– 5.544.7331

waarvan garantieverplichtingen

– 125

– 617

– 338

Uitgaven

8.983.232

9.146.831

9.751.058

9.732.855

6.506.062

6.529.723

– 23.661

               

Inkomensoverdrachten

8.931.026

9.137.711

9.741.716

9.653.128

6.427.252

6.289.079

138.173

Macrobudget Participatiewetuitkeringen2

4.093.690

4.981.875

5.667.195

5.736.429

5.623.935

5.512.013

111.922

Participatiebudget

1.698.565

994.553

865.936

694.832

1.394

0

1.394

WSW

2.341.807

2.371.638

2.381.490

2.389.997

17.459

21.003

– 3.544

TW

425.875

482.882

540.135

555.000

484.700

465.620

19.080

AIO

222.916

213.000

213.450

208.000

234.062

237.042

– 2.980

Bijstand zelfstandigen

145.448

90.886

70.952

66.216

62.311

50.205

12.106

Repatriëringsregeling

5

10

0

10

Bijstand buitenland

1.657

1.723

1.600

1.400

1.503

1.600

– 97

Onderstand (Caribisch Nederland)

819

743

958

1.249

1.878

1.071

807

Re-integratie (Caribisch Nederland)

249

411

0

0

0

525

– 525

               

Garanties

387

1.005

928

0

221

300

– 79

               

Subsidies

0

0

4.408

77.047

76.890

219.438

– 142.548

               

Opdrachten

51.515

7.811

3.702

2.376

1.238

20.602

– 19.364

               

Bekostiging

304

304

304

304

354

304

50

Nibud

304

304

304

304

304

304

0

ZonMw

0

0

0

0

50

0

50

               

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

0

0

0

0

107

107

ZonMw

0

0

0

0

107

107

               

Ontvangsten

1.035.542

337.745

111.947

106.277

62.676

500

62.176

X Noot
1

Er geldt vanaf 2015 een verandering in de systematiek van het vastleggen van verplichtingen bij de Participatiewet. De verplichting wordt voortaan vastgelegd als de betaling gedaan is (V=K regime) en niet bij het versturen van de beschikkingen. Dit betekent dat er in 2015 geen verplichting is aangegaan voor 2016, waarvan in de begroting 2015 werd uitgegaan. Dit zal in 2016 gebeuren.

X Noot
2

In de begroting 2015 Bundeling Uitkeringen Inkomensvoorzieningen Gemeenten (BUIG) genaamd.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Macrobudget participatiewetuitkeringen31

Tabel 2.2 Extracomptabel overzicht Macrobudget participatiewetuitkeringen (x € 1.000)
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Macrobudget participatiewetuitkeringen

5.667.195

5.736.429

5.623.935

5.512.013

111.922

Correctie verdeelmodel

28.774

0

28.774

Algemene bijstand en loonkostensubsidies1

5.425.510

5.468.713

5.276.757

5.217.069

58.888

IOAW

189.116

212.997

258.906

239.711

19.195

IOAZ

24.168

25.201

27.784

25.714

2.070

Bbz-levensonderhoud (startende ondernemers)

28.400

29.518

31.513

29.518

1.995

X Noot
1

Voor de jaren voorafgaand aan 2015 zijn de verantwoorde middelen het Wwb-inkomensdeel.

Participatiewet

De Wet werk en bijstand (Wwb) heeft met de «Invoeringswet Participatiewet» als citeertitel «Participatiewet» gekregen. De Participatiewet voorziet in een sociaal vangnet voor personen die niet zelfstandig in hun bestaan kunnen voorzien. Het macrobudget participatiewetuitkering voorziet in de middelen voor bijstandsuitkeringen en loonkostensubsidies. Het macrobudget participatiewetuitkering omvat ook de middelen voor IOAW, IOAZ en Bbz levensonderhoud startende ondernemers en wordt als gebundelde uitkering over de gemeenten verdeeld.

Budgettaire ontwikkelingen

Ten opzichte van het oorspronkelijke gehanteerde verdeelmodel heeft een correctie (€ 29 miljoen) plaatsgevonden. Deze correctie is alleen aan die gemeenten gegeven die er voordeel van hebben. In 2015 zijn de gerealiseerde uitgaven aan algemene bijstand en loonkostensubsidies per saldo € 59 miljoen hoger uitgekomen dan begroot. De uitgaven aan de bijstand zijn opwaarts bijgesteld met name als gevolg van hoger uitgevallen realisaties in 2014 (€ 54 miljoen). Meer mensen bleken in 2014 recht te hebben op een uitkering. Via de reguliere systematiek van het macrobudget werken realisaties in 2014 volledig door in het budget van het uitvoeringsjaar. De uitgaven zijn voorts hoger uitgevallen vanwege de doorwerking van de gestegen lonen en prijzen (€ 9 miljoen) en door Rijksbeleid (€ 23 miljoen). De effecten van het Rijksbeleid hebben betrekking op de versoepeling van de Fraudewet, de compensatie voor het effect van de Wet hervorming kindregelingen op de berekening van de alimentatie en op de aanpassingen van enkele andere wetten. Tegenover deze verhogingen staat een neerwaarts effect van € 26 miljoen. De meevallende economische ontwikkeling ten opzichte van de eerdere verwachting heeft namelijk geleid tot minder bijstandsuitkeringen.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het volume van de Participatiewet is als gevolg van hogere realisaties in 2014 per saldo iets hoger dan het verwachte volume ten tijde van de opstelling van de begroting 2015.

Tabel 2.3 Kerncijfers WWB/Participatiewet1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 20152

Begroting 2015

Verschil 2015

Volume WWB/Participatiewet (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)

347

371

383

378

5

Volume WWB/Participatiewet (x 1.000 huishoudens, ultimo)

359

377

388

3

• waarvan verblijfsduur minder dan 1 jaar

98

96

94

3

• waarvan verblijfsduur 1 tot 5 jaar

150

162

169

3

• waarvan verblijfsduur 5 jaar of meer

111

118

125

3

X Noot
1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

X Noot
2

Betreft voorlopige cijfers. De cijfers van oktober tot en met december 2015 zijn ramingen.

X Noot
3

Dit cijfer wordt niet geraamd.

In het sociaal akkoord is een banenafspraak gemaakt met als doel in de komende jaren 125.000 arbeidsbeperkten extra aan het werk te helpen. Als blijkt dat de aantallen niet worden gehaald, dan kan na overleg met sociale partners en gemeenten de quotumheffing in werking treden. Het eerste beoordelingsmoment of de quotumheffing in werking dient te treden vindt in 2016 plaats over 2015. Indien bij deze beoordeling blijkt dat de banenafspraak niet is gerealiseerd, dan kan de quotumheffing na overleg met sociale partners en gemeenten geactiveerd worden. Deze beoordeling vindt afzonderlijk plaats voor zowel de markt als voor de overheid. In tabel 2.4 zijn de afspraken over de cumulatief te realiseren extra aantallen in 2015 opgenomen. Het gaat om extra banen ten opzichte van het aantal al aanwezige banen op de peildatum 1 januari 2013.

Tabel 2.4 Indicatoren banenafspraak
 

Realisatie

20151

Streefwaarde Begroting

20152

Verschil

2015

Cumulatief aantal extra banen arbeidsbeperkten marktsector t.o.v. nulmeting op 1-1-2013

6.000

Cumulatief aantal extra banen arbeidsbeperkten overheid t.o.v. nulmeting op 1-1-2013

3.000

X Noot
1

Realisatiecijfers komen juni 2016 beschikbaar.

X Noot
2

Streefwaarden afkomstig uit memorie van toelichting bij de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten, Tweede Kamer, 33 981, nr. 3, blz. 6, tabel: aantal te realiseren banen voor beoordeling activering quotumheffing.

Het aantal personen met een voorziening is eind 2015 iets lager dan eind 2014. Voor een deel komt dit door een iets lager budget voor de voormalige doelgroep WWB. Daarnaast zijn ook de toepassingen van de nieuwe instrumenten, zoals de loonkostensubsidie, pas laat in 2015 op gang gekomen.

Het aantal werkenden dat een gemeentelijke re-integratievoorziening heeft blijft stabiel. Er is sprake van een kleine afname door een kleiner aantal mensen met een tijdelijke loonkostensubsidie (WWB) en een voormalige ID-baan.

Het aantal gestarte banen ligt in 2015 op een met 2014 vergelijkbaar niveau. Het aantal personen met een loonkostensubsidie Participatiewet is nog niet groot, omdat het toepassen van de loonkostensubsidie later in het jaar op gang kwam nadat de gemeentelijke verordeningen waren vastgesteld.

Tabel 2.5 Kerncijfers re-integratie1
 

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Realisatie

2015

Personen met een re-integratievoorziening (x 1.000, ultimo)1

162

170

1662

Personen die werken met een re-integratievoorziening (x 1.000, ultimo)1

35

37

352

Personen met een loonkostensubsidie Participatiewet (x 1.000, ultimo)3

0,52

Aantal door bijstandsontvangers/niet-uitkeringsgerechtigden gestarte banen na re-integratie (x 1.000)4

56

47

24

X Noot
1

CBS, statistiek re-integratie gemeenten.

X Noot
2

Het betreft het cijfer ultimo tweede kwartaal.

X Noot
3

CBS, statistiek re-integratie gemeenten; het instrument loonkostensubsidie wordt met ingang van de Participatiewet per 2015 toegepast, daarom is realisatie 2013 en 2014 niet beschikbaar.

X Noot
4

CBS, uitstroom na re-integratie. Het cijfer vanaf 2014 is niet goed vergelijkbaar met eerdere jaren omdat in 2014 de populatieafbakening is gewijzigd. Het cijfer 2015 betreft de eerste twee kwartalen.

Handhaving

De cijfers op het gebied van fraude en handhaving in de WWB laten een stabiel beeld zien.

Tabel 2.6 Kerncijfers WWB (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Realisatie

2015

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

2

80

82

Kennis van de verplichtingen (%)

2

88

90

       

Opsporing3

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

4,9

11

11

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

20

62

66

       

Incassoratio3

     

Incassoratio 2013 (%)

16

22

23

Incassoratio 2014 (%)

4

12

15

Incassoratio 2015 (%)

4

4

12

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2015».

X Noot
2

Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

X Noot
3

SZW-berekeningen op basis van CBS, bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek.

X Noot
4

Deze cijfers komen niet voor.

Wetten inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en gewezen zelfstandigen (IOAZ)

De IOAW-uitkering is een aanvulling op het (gezins)inkomen tot bijstandniveau voor oudere werkloze werknemers. Vermogen, zoals een eigen huis of spaargeld, blijft buiten beschouwing. Werkloze ouderen, die vaak spaargeld en/of een eigen huis hebben, hoeven hierdoor geen beroep te doen op de Participatiewet en dus ook hun eigen vermogen niet aan te spreken.

De IOAZ is een uitkering voor ouderen die noodgedwongen zijn gestopt met hun werk als zelfstandige omdat de inkomsten daaruit onvoldoende zijn. De IOAZ-uitkering vult het (gezins)inkomen aan tot het bijstandniveau. In de IOAZ wordt rekening gehouden met de bijzondere positie van zelfstandigen en hun (bedrijfs)vermogen.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven aan de IOAW en de IOAZ zijn samen € 21 miljoen hoger uitgekomen dan begroot. De ontwikkeling van de werkloosheid werkt met meer vertraging dan bij de begrotingsopstelling geraamd door in de uitgaven aan de IOAW. Hierdoor krijgen meer voormalig WW-gerechtigden een IOAW-uitkering dan in de begroting 2015 is geraamd.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.7 Kerncijfers IOAW en IOAZ1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 20152

Begroting 2015

Verschil 2015

Volume IOAW (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)

13

16

19

17

2

Volume IOAZ (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)

1,5

1,7

1,7

1,6

0,1

X Noot
1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

X Noot
2

Betreft voorlopige cijfers. De cijfers van oktober tot en met december 2015 zijn geraamd.

A2. Wet sociale werkvoorziening (Wsw)

De Wsw heeft tot doel het scheppen van aangepaste werkgelegenheid voor personen die wel graag willen werken, maar dit niet onder normale arbeidsomstandigheden kunnen doen. De Wsw biedt zowel de mogelijkheid tot werken in een beschutte omgeving als tot begeleid werken bij reguliere werkgevers.

Budgettaire ontwikkelingen

De middelen voor de WSW maken vanaf 2015 deel uit van de integratie-uitkering sociaal domein op de Gemeentefondsbegroting32. De in tabel 2.1 opgenomen middelen zijn gereserveerd voor de afwikkeling van de bonus begeleid werken over het jaar 2013. Er is ruim € 3,5 miljoen minder uitgegeven aan de bonus begeleid werken dan begroot. De gemeenten hebben daarmee het overgrote deel van de geraamde plekken voor begeleid werken gerealiseerd.

Beleidsrelevante kerncijfers

De voorlopige cijfers over geheel 2015 (stand ultimo 2015) laten een uitstroom in personen zien van 6,3% in 2015 (van 102.826 personen eind 2014 naar 96.313 personen eind 2015). In arbeidsjaren is de uitstroom 6,9% (van 90.642 naar 84.307). Dat lijkt hoger dan de ramingen in het financieel kader Participatiewet (5,5%).

Van de gemelde uitstroom uit het werknemersbestand gaat veertig procent met pensioen, de doelgroep wordt steeds ouder. Bijna 8% van de uitstroom betreft overlijdensgevallen. Een kleine 15% (gedaald van 20%) gaat over naar een ziekte- of arbeidsongeschiktheidsuitkering en een nagenoeg even grote groep gaat naar een WW/WWB-uitkering.

Het aantal detacheringen in deze cijfers is met name gestegen door toename van groepsdetacheringen, hetgeen in overeenstemming is met het beleid om werknemers in de Wsw zoveel mogelijk bij reguliere werkgevers te laten werken. Ook de lichte stijging van het aantal gerealiseerde plaatsen in begeleid werk kunnen we beschouwen als resultaat van dit beleid.

Tabel 2.8 Kerncijfers Wsw1
 

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Realisatie

20152

Werknemersbestand (x 1.000 personen, ultimo)

102

103

96

Detacheringen als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen (%)

30

30

35

Aantal gerealiseerde plaatsen in begeleid werken als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen (%)

6,2

6,5

6,6

X Noot
1

Panteia, Wsw-statistiek.

X Noot
2

Betreft voorlopige cijfers.

A3. Toeslagenwet (TW)

De TW vult sociale verzekeringsuitkeringen aan tot het relevante sociaal minimum als het totale inkomen (excl. TW-uitkering) van de uitkeringsgerechtigde en diens eventuele partner daaronder ligt.

Budgettaire ontwikkelingen

De gerealiseerde uitgaven voor de TW zijn € 19 miljoen hoger dan begroot. Dit is voor € 4 miljoen veroorzaakt door aanpassing van de TW-normen voor gestegen lonen en prijzen. Het aantal TW-gerechtigden lag enigszins hoger dan geraamd, met name omdat het aantal toeslagen op de WAO-uitkeringen hoger is uitgekomen. Als gevolg hiervan zijn de TW-uitgaven € 1 miljoen hoger. Daarnaast zijn de TW-uitgaven € 8 miljoen hoger als gevolg van de onderschatting van de uitgaven samenhangend met de afschaffing van de alleenstaande oudernorm. De resterende € 6 miljoen wordt veroorzaakt doordat het aantal duurdere aanvullingen (o.a. op de WAO) hoger is uitgevallen dan geraamd, terwijl het aantal goedkopere aanvullingen (o.a. op Wajong) lager is dan geraamd.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.9 Kerncijfers TW1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Gemiddeld jaarvolume TW (x 1.000 uitkeringsjaren)

200

205

198

197

1

Gemiddelde toeslag per jaar (x € 1)

2.700

2.707

2.448

2.353

95

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

Handhaving

Door de inkomensverrekening van de Wet Werk en Zekerheid (Wwz), sinds 1 juli 2015, vallen het aantal geconstateerde overtredingen en het totaal benadelingsbedrag in 2015 lager uit dan in 2014. De incassoratio’s laten een stabiel beeld zien.

Tabel 2.10 Kerncijfers TW (fraude en handhaving)1
 

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Realisatie

2015

Opsporing

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

2,5

2,6

1,9

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

9,1

7,2

5,8

       

Terugvordering

     

Incassoratio 2013 (%)

16

35

47

Incassoratio 2014 (%)

2

15

39

Incassoratio 2015 (%)

2

2

18

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

X Noot
2

Deze cijfers komen niet voor.

A4. Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO)

Ouderen met een onvolledig AOW-pensioen kunnen recht hebben op bijstand. Deze aanvullende bijstand heet AIO en kan worden aangevraagd bij de SVB.

Budgettaire ontwikkelingen

De realisatie van de uitgaven komt nagenoeg overeen met de begrote uitgaven. Het volume in de AIO valt lager uit dan geraamd doordat het effect van de verhoging van de AOW-leeftijd groter is dan waar bij de begrotingsraming rekening mee is gehouden. De gemiddelde hoogte van de AIO-uitkering is hoger uitgekomen dan verwacht, waardoor de realisatie van de uitkeringslasten in lijn is met de begroting 2015.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.11 Kerncijfers AIO1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 20152

Begroting 2015

Verschil 2015

Aantal huishoudens AIO (x 1.000, jaargemiddelde)

39

40

40

45

– 5

X Noot
1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

X Noot
2

Betreft voorlopige cijfers. De cijfers van oktober tot en met december 2015 zijn geraamd.

Handhaving

De kerncijfers voor preventie laten een stabiel beeld zien. Sinds 2013 vindt themaonderzoek plaats naar buitenlands vermogen en buitenlands verblijf. Dit onderzoek kan mogelijk een verklaring zijn voor de lichte stijging van de gepercipieerde detectiekans en de kennis van de verplichtingen door het vergrote bewustzijn van mensen op deze thema’s. Daarbij kan dit de stijging van het aantal geconstateerde overtredingen verklaren. Terwijl het aantal overtredingen stijgt, daalt het gemiddelde benadelingsbedrag ten opzichte van 2013. Voor dit laatste is geen verklaring. Een rol kan spelen dat bij in absolute zin kleine aantallen, zoals bij de AIO, enkele gevallen met hoge bedragen grote invloed hebben gehad op het gemiddelde. De incassoratio 2013 vertoont in het tweede jaar een mate van stijging die bij de incassoratio 2014 in het tweede jaar niet te zien is. Hiervoor is geen verklaring. Mogelijk speelt ook hier een rol dat bij kleine aantallen de aflossing van enkele grote terugvorderingen meer dan evenredige invloed heeft op de incassoratio.

Tabel 2.12 Kerncijfers AIO (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Realisatie

2015

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

2

73

75

Kennis van de verplichtingen (%)

2

84

87

       

Opsporing3

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

0,2

0,3

0,5

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

1,9

1,7

2,2

       

Terugvordering3

     

Incassoratio 2013 (%)

12

42

49

Incassoratio 2014 (%)

4

9,2

19

Incassoratio 2015 (%)

4

4

14

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2015».

X Noot
2

Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

X Noot
3

SVB, jaarverslag.

X Noot
4

Deze cijfers komen niet voor.

A5. Bijstand zelfstandigen (Bbz 2004)

Startende ondernemers en gevestigde zelfstandigen kunnen – onder voorwaarden – voor financiële ondersteuning een beroep doen op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004. Met dit besluit wordt beoogd kansrijke vanuit een uitkering startende ondernemers en zelfstandigen met tijdelijke financiële moeilijkheden in staat te stellen hun werkzaamheden te starten dan wel voort te zetten. De bijstand kan worden verstrekt als krediet voor bedrijfskapitaal of voor gevestigde ondernemers om te voorzien in de kosten van levensonderhoud.

Budgettaire ontwikkelingen

De gerealiseerde uitgaven zijn € 12 miljoen hoger uitgekomen dan begroot. De bijstandsuitgaven kunnen per gemeente van jaar op jaar sterk wisselen. Gevolg daarvan is dat een aantal gemeenten te weinig voorschot ontvangt en een ander aantal te veel en dat leidt tot nabetalingen respectievelijk terugontvangsten; zie ook onder G. Ontvangsten. Hiermee rekening houdend is per saldo door de gemeenten samen ongeveer € 3 miljoen minder aan bijstand voor zelfstandigen besteed dan begroot.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.13 Kerncijfers Bbz1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 20152

Begroting 2015

Verschil 2015

Volume Bbz (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)

4,1

4,1

3,9

4,1

– 0,2

X Noot
1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

X Noot
2

Betreft voorlopige cijfers. De cijfers van oktober tot en met december 2015 zijn ramingen.

A6. Repatriëringsregelingen

Aan de repatriëring van Nederlanders uit Zuid-Soedan is in 2015 bijna € 10.000 besteed.

A7. Bijstand Buitenland

Verlening van bijstand aan een in het buitenland gevestigde Nederlander wordt alleen nog voortgezet ingeval het recht op uitkering vóór 1 januari 1996 is vastgesteld. Sinds 1996 zijn er dus geen nieuwe rechthebbenden en neemt het aantal rechthebbenden langzaam af.

Budgettaire ontwikkelingen

De realisatie van de uitgaven is bijna € 0,1 miljoen lager dan de begrote uitgaven als gevolg van lagere voorschotten en een afnemend aantal gerechtigden.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.14 Kerncijfers Bijstand Buitenland1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Volume bijstand buitenland (x 1.000 gerechtigden, ultimo)

0,2

0,2

0,2

0,2

0

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

A8. Onderstand en re-integratie Caribisch Nederland

De overheid biedt aan inwoners van Caribisch Nederland inkomensondersteuning op grond van de Onderstand en waar nodig re-integratieondersteuning.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven onderstand zijn € 0,8 miljoen hoger dan begroot. Dit wordt voor € 0,2 miljoen veroorzaakt door de daling met 18% van de koers van de euro ten opzichte van de dollar. Daarnaast zijn de in dollars bepaalde onderstandsnormen aangepast voor gestegen lonen en prijzen en is het beroep op de onderstand groter geweest dan bij de begroting geraamd. Dit laatste hangt vooral samen met actief tegengaan van niet-gebruik.

Het budget voor re-integratie Caribisch Nederland is in 2015 overgeboekt naar het Ministerie van BZK. De uitgaven worden dus verantwoord in het BZK-jaarverslag.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.15 Kerncijfers Caribisch Nederland1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Volume Onderstand Caribisch Nederland (x 1.000 huishoudens, ultimo)

0,3

0,4

0,45

0,31

0,14

X Noot
1

SZW-unit RCN.

B. Garanties

Dit betreft de garantstelling voor de borgstellingsregeling (pilot zelfstandigenbeleid). De toegang tot deze regeling is sinds 2011 beëindigd. De uitgaven hebben betrekking op de afwikkeling van garantieclaims en zijn € 79.000 lager dan begroot.

C. Subsidies

Er is € 142,5 miljoen minder aan subsidies uitgegeven dan begroot. Dit hangt voor € 145 miljoen samen met de sectorplannen en is een gevolg van een toevoeging van € 44,2 miljoen uit hoofde van de onderuitputting 2014 en budgettair neutrale kasschuiven naar latere jaren van € 151,5 miljoen om beter aan te sluiten bij het kasritme van de sectorplannen. Ook is minder uitgegeven als gevolg van een budgetoverheveling van € 30 miljoen naar het Ministerie van BZK ter uitvoering van de motie Kerstens en is een bedrag van € 7,7 miljoen onbesteed gebleven als gevolg van minder voorschotaanvragen voor de sectorplannen.

Er is per saldo € 2,5 miljoen meer uitgegeven aan de overige subsidies dan begroot, waaronder de subsidies voor het armoede- en schuldenbeleid en de incidentele subsidies. Het budget hiervoor is overgeheveld uit instrument D. Opdrachten.

D. Opdrachten

Er is bijna € 19,4 miljoen minder uitgegeven dan begroot. Dat hangt samen met budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting (€ 11 miljoen), waarvan die naar subsidies de belangrijkste is. Verder hebben er diverse overboekingen naar andere departementen plaatsgevonden (€ 4,4 miljoen). Voor € 4 miljoen is sprake van onderuitputting. De overboekingen naar andere departementen hadden o.a. betrekking op aanpak Jeugdwerkloosheid, bevordering arbeidsinschakeling arbeidsbeperkten en activiteiten rond «Wijzer in geldzaken». De herschikkingen binnen de SZW-begroting hadden o.a. betrekking op (financiële) ondersteuning in het kader van de implementatie en uitvoering van de Participatiewet en de Wet bevordering arbeidsinschakeling arbeidsbeperkten. De concrete aanbestedingen hadden o.a. betrekking op beleidsterreinen armoede en schulden (ontwikkeling webtool beslagvrije voet, bijdrage week van het geld), aanpak jeugdwerkloosheid (leercirkels, experimenten werkexploiratie) en bevordering arbeidsinschakeling personen met psychosociale beperkingen.

E. Bekostiging

De realisatie van de uitgaven aan het Nibud is in overeenstemming met de begrote uitgaven. Aan uitvoeringskosten van ZonMw voor uitvoering van het kennisprogramma van SZW is € 50.000 besteed. Dit onderdeel van het instrument bekostiging was niet opgenomen in de begroting 2015.

F. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Aan beleidsuitgaven voor uitvoering van het kennisprogramma van SZW door ZonMw is € 0,1 miljoen besteed. Dit instrument was niet opgenomen in de begroting 2015.

G. Ontvangsten

De gerealiseerde ontvangsten zijn ruim € 63 miljoen hoger dan begroot. De hogere ontvangsten hebben betrekking op terugbetaling van te hoge voorschotten inzake Rijksvergoedingen, zoals Bijstand zelfstandigen (€ 15,7 miljoen) en Toeslagenwet (€ 7,5 miljoen), algemene ontvangsten (€ 2,4 miljoen) en ontvangsten uit terugvorderingen in verband met onderrealisatie dan wel onrechtmatigheid bij de WSW (€ 18,7 miljoen) en de Wet Participatiebudget (€ 17,7 miljoen).

3. Arbeidsongeschiktheid

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid verzekert werknemers tegen de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid en stimuleert hen aan het werk te blijven of het werk te hervatten.

De overheid vindt dat werknemers die loon derven als gevolg van arbeidsongeschiktheid verzekerd moeten zijn van een redelijk inkomen. Daarom zijn werknemers verplicht verzekerd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Deze wet heeft de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) vervangen en geldt voor mensen die op of na 1 januari 2004 door ziekte of gebrek arbeidsongeschikt zijn geworden. De WIA omvat twee uitkeringsregimes: de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) en de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA).

Op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) waren ondernemers verplicht verzekerd tegen de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid. De WAZ is per 1 augustus 2004 ingetrokken, maar geldt nog wel voor zelfstandigen die op dat moment een uitkering ontvingen.

Als het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde WAO, WIA of WAZ en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot dat sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

De overheid stimuleert met behulp van financiële prikkels voor zowel werknemers als werkgevers dat gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers aan het werk blijven of weer aan het werk gaan. Daarnaast biedt de overheid gerichte re-integratieondersteuning aan gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers die ondersteuning nodig hebben. De overheid kent daarbij een groot belang toe aan de eigen verantwoordelijkheid en het meewerken aan re-integratie door de gedeeltelijk arbeidsgeschikte.

Aan werknemers in Caribisch Nederland wordt met de Ongevallenverzekering (OV) een inkomensvoorziening geboden in geval van arbeidsongeschiktheid door een bedrijfsongeval.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert aan het werk blijven of het werk hervatten met een bijdrage voor re-integratieinspanningen aan het UWV. De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidsconclusies

Het in de begroting 2015 voorgenomen beleid heeft grotendeels doorgang gevonden. Voor de taakstelling WIA die afgesproken is in het sociaal akkoord geldt echter dat er vertraging is opgelopen. In het sociaal akkoord is afgesproken dat sociale partners eind 2014 met concrete maatregelen komen die ervoor zorgen dat minder mensen een beroep hoeven te doen op een arbeidsongeschiktheidsuitkering uit de WIA. Om sociale partners hierbij te ondersteunen is een verdiepingsonderzoek uitgevoerd naar benutbare mogelijkheden binnen de groep WGA 80–100. Dit onderzoek is echter vertraagd. Het is in juli 2015 aan de Tweede Kamer gestuurd33. Daarom heeft SZW de sociale partners uitstel verleend om met concrete maatregelen te komen. Inmiddels hebben de sociale partners SZW voorstellen gedaan voor maatregelen. Deze zullen naar verwachting in het voorjaar van 2016 nader uitgewerkt zijn. Deze vertraging heeft vooralsnog geen gevolgen voor de begroting aangezien de eerste besparing in 2017 behaald dient te worden. Dit is met de huidige planning realiseerbaar, mits tijdig adequate maatregelen worden getroffen.

Daarnaast zijn in 2015 werkachterstanden bij het UWV geconstateerd op het gebied van de herbeoordelingen en handhaving. Hierover is de Tweede Kamer in het najaar van 2015 geinformeerd34. Er zijn zijn aanvullende maatregelen nodig om de achterstanden in te lopen. In 2016 komt de Minister met een integraal actieplan om de achterstanden zo snel mogelijk in te lopen.

Tot slot is in 2015 de manier waarop het UWV inkomsten verrekent in de WAO, WAZ en Wajong aangepast in het kader van de taakstelling op het UWV. Met deze aanpassing is het voor gerechtigden niet langer noodzakelijk op opgave te doen van hun inkomsten uit werk. Voor de inkomstenverrekening gaat het UWV sinds 1 juli 2015 uit van de inkomsten zoals deze zijn opgenomen in de polisadministratie. Deze maatregel was niet aangekondigd in de begroting 2015.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 3 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Verplichtingen

593

616

703

604

99

Uitgaven

402

562

593

616

703

604

99

               

Inkomensoverdrachten

402

562

593

616

703

604

99

Ongevallenverzekering (Caribisch

402

562

593

616

703

604

99

Nederland)

             
               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Tabel 3.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 3 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Uitgaven

9.404.032

9.068.219

9.116.600

9.037.660

9.040.645

9.066.749

– 26.104

               

Inkomensoverdrachten

9.305.011

8.974.219

9.035.000

8.960.618

8.967.297

8.860.504

106.793

IVA

631.000

789.000

964.000

1.170.506

1.408.374

1.368.850

39.524

WGA

1.461.000

1.639.219

1.981.000

1.883.004

2.076.296

2.084.582

– 8.286

WGA eigen-risicodragers

327.000

334.781

363.748

– 28.967

WAO

6.930.000

6.294.000

5.872.000

5.387.175

4.975.807

4.878.619

97.188

WAZ

283.011

252.000

218.000

192.933

172.039

164.705

7.334

               

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

99.021

94.000

81.600

77.042

73.348

98.940

– 25.592

Re-integratie WIA/WAO/WAZ

99.021

94.000

81.600

77.042

73.348

98.940

– 25.592

               

Nominaal

0

0

0

0

0

107.305

– 107.305

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Ongevallenverzekering (Caribisch Nederland)

Werknemers in Caribisch Nederland wordt in geval van een bedrijfsongeval een inkomensvoorziening geboden. De uitkering is hierbij gekoppeld aan het laatste loon van de werknemer. De SZW-unit bij de Rijksdienst Caribisch Nederland is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regeling.

Budgettaire ontwikkelingen

De realisatie van de uitkeringen Ongevallenverzekering CN is € 0,1 miljoen hoger uitgekomen dan begroot. Dit komt door het nadelige effect van de met 18% gestegen dollarkoers ten opzichte van de euro.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.3 Kerncijfers Ongevallenverzekering (Caribisch Nederland)1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Volume uitkeringen Ongevallenverzekering (x 1.000, ultimo)

<0,1

<0,1

<0,1

<0,1

<0,1

X Noot
1

SZW-unit RCN.

A2. Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)

De WIA geeft werknemers die na een wachttijd van twee jaar ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn, recht op een uitkering. In de WIA staat werk voorop; het accent ligt op wat mensen wel kunnen. Tegelijkertijd is er sprake van inkomensbescherming.

De WIA bestaat uit twee uitkeringsregimes. De Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) verstrekt een loondervingsuitkering aan werknemers die duurzaam volledig arbeidsongeschikt zijn. Wie nog gedeeltelijk kan werken, dan wel niet duurzaam volledig arbeidsongeschikt is, krijgt een uitkering op basis van de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA). De WIA wordt uitgevoerd door het UWV.

Inkomensvoorziening volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA)

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten IVA komen € 40 miljoen hoger uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 15 miljoen, in tabel 3.2 onderdeel van de post nominaal) is de realisatie € 25 miljoen hoger dan begroot. Dit is met name het gevolg van een hoger dan verwacht volume, waardoor de uitkeringslasten € 18 miljoen hoger zijn uitgekomen dan begroot. Dit komt onder andere door een hoger dan verwachte doorstroom van WGA naar IVA. Hierdoor komt de tegemoetkoming arbeidsongeschikten iets hoger uit dan verwacht (€ 2 miljoen). De gemiddelde jaaruitkering komt ook iets hoger uit (€ 5 miljoen) dan begroot.

Beleidsrelevante kerncijfers

De kerncijfers IVA zijn gecombineerd met de kerncijfers WAO in tabel 3.4.

Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) inclusief WGA eigen-risicodragers

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten WGA komen € 37 miljoen lager uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 34 miljoen, in tabel 3.2 onderdeel van de post nominaal) is de realisatie € 71 miljoen lager dan begroot. Dit is met name het gevolg van een lager dan verwacht volume, waardoor de uitkeringslasten met circa € 66 miljoen lager zijn uitgekomen dan begroot. De instroom in de WGA is lager uitgekomen dan verwacht, en de doorstroom naar de IVA is hoger uitgekomen. De gemiddelde jaaruitkering komt iets lager uit (€ 4 miljoen), terwijl de tegemoetkoming arbeidsongeschikten iets lager uitkomt (€ 1 miljoen).

Beleidsrelevante kerncijfers

De kerncijfers WGA zijn gecombineerd met de kerncijfers WAO in tabel 3.4.

A3. Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)

Werknemers die vóór 1 januari 2004 arbeidsongeschikt zijn geworden als gevolg van ziekte of gebrek hebben recht op een WAO-uitkering. De WAO is per 29 december 2005 vervangen door de WIA. De WAO blijft gelden voor mensen die op 1 januari 2004 al een WAO-uitkering ontvingen en voor mensen die binnen vijf jaar na het beëindigen van de WAO-uitkering opnieuw arbeidsongeschikt worden door dezelfde oorzaak. Hierdoor worden er nog slechts nieuwe WAO-uitkeringen toegekend bij herleving van een oud recht. De WAO wordt uitgevoerd door het UWV.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten WAO komen € 97 miljoen hoger uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 55 miljoen, in tabel 3.2 onderdeel van de post nominaal) is de realisatie € 42 miljoen hoger dan begroot. De belangrijkste oorzaak is een hoger dan verwacht volume (€ 29 miljoen). Dit komt doordat de gemiddelde mate van arbeidsongeschiktheid in de WAO hoger is dan voorheen verwacht. Hierdoor valt het aantal volledige uitkeringen hoger uit dan verwacht. Het aantal uitkeringen zelf komt nagenoeg overeen met het aantal geraamde uitkeringen. Daarnaast valt de gemiddelde jaaruitkering hoger uit dan verwacht (€ 13 miljoen). De gerealiseerde uitgaven aan de ao-tegemoetkoming zijn bijna gelijk aan de begrote uitgaven.

Beleidsrelevante kerncijfers

De totale omvang van het bestand WIA en WAO is in 2015 wederom gedaald. Dit komt doordat het aantal WIA-gerechtigden minder snel toeneemt dan dat het aantal WAO-gerechtigden afneemt. De instroom in de WIA ligt in 2015 iets lager dan in voorgaande jaren. De uitstroom uit de WIA is daarentegen gestegen, evenals de doorstroom vanuit de WGA naar de IVA. De groei van de uitstroom en de doorstroom loopt gelijk op met de groei van het WIA-bestand, dat nog jaren in de opbouwfase zit.

Het WAO-volume daalt omdat de WAO een aflopende regeling is. De instroom in de WAO is beperkt tot herlevingen op basis van oud recht. Daar staat een veel grotere uitstroom tegenover die vooral het gevolg is van het bereiken van de AOW-leeftijd.

Tabel 3.4 Kerncijfers IVA, WGA en WAO1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

IVA, WGA en WAO

         

Bestand in uitkeringen (x 1.000, ultimo)

560

553

545

548

– 3,0

• waarvan IVA

51

61

72

69

3,0

• waarvan WGA

135

148

158

164

– 6,0

• waarvan WAO

373

343

315

315

0,0

Bestand als percentage van de verzekerde populatie (%)

8,0

8,1

8,1

8,2

– 0,1

           

Instroom in uitkeringen (x 1.000)

38

38

36

39

– 3,0

• waarvan IVA

7,9

8,2

8,5

8,3

0,2

• waarvan WGA

29

29

27

30

– 3,0

• waarvan WAO

1,5

1,0

0,9

0,7

0,2

Instroomkans (%)

0,6

0,6

0,5

0,6

– 0,1

           

Uitstroom uit uitkeringen (x 1.000)

47

45

45

44

1,0

• waarvan IVA

4,2

4,9

6,2

6,3

– 0,1

• waarvan WGA

8,5

9,2

9,9

9,3

0,6

• waarvan WAO

35

31

29

29

0,0

Doorstroom van WGA naar IVA (x 1.000)

5,0

6,6

8,4

6,4

2,0

Uitstroomkans WAO + WIA (%)

7,8

7,6

7,6

8,0

– 0,4

           

WGA

         

Aandeel werkende WGA’ers met resterende verdiencapaciteit (%)

43

42

42

2

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

X Noot
2

Dit cijfer wordt niet geraamd.

Handhaving

De kerncijfers preventie laten een stabiel beeld zien ten opzichte van 2014. De kerncijfers opsporing wijzen op een lichte daling van het aantal geconstateerde overtredingen en het totaal benadelingsbedrag. De incassoratio’s laten een stabiel beeld zien.

Tabel 3.5 Kerncijfers IVA, WGA en WAO (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Realisatie

2015

Preventie1 2

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

78

83

Kennis van de verplichtingen (%)

89

91

       

Opsporing3

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

1,7

1,8

1,7

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

12

9,8

9,4

       

Terugvordering3

     

Incassoratio 2013 (%)

20

40

57

Incassoratio 2014 (%)

4

20

49

Incassoratio 2015 (%)

4

4

22

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2015». Kerncijfers preventie alleen van toepassing op WGA en WAO. Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

X Noot
2

Deze cijfers zijn exclusief IVA. Deze is bij het onderzoek «Kennis der verplichtingen en detectiekans» buiten beschouwing gebleven.

X Noot
3

UWV, jaarverslag.

X Noot
4

Deze cijfers komen niet voor.

A4. Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ)

De WAZ is een verplichte verzekering voor zelfstandigen, beroepsbeoefenaren, directeuren-grootaandeelhouders en meewerkende echtgenoten tegen de inkomensgevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid. De WAZ is op 1 augustus 2004 ingetrokken. Sindsdien kunnen ondernemers zelf bepalen of zij de inkomensrisico’s al dan niet willen afdekken, bijvoorbeeld via een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering. De WAZ blijft gelden voor zelfstandigen die op 1 augustus 2004 een uitkering ontvingen. De WAZ wordt uitgevoerd door het UWV.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten WAZ komen € 7 miljoen hoger uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 2 miljoen, in tabel 3.2 onderdeel van de post nominaal) is de realisatie € 5 miljoen hoger dan begroot. Dit is met name het gevolg van een opwaartse bijstelling van de gemiddelde jaaruitkering (€ 5 miljoen).

Beleidsrelevante kerncijfers

Het gerealiseerde aantal WAZ-uitkeringen is gelijk aan het aantal geraamde WAZ-uitkeringen.

Tabel 3.6 Kerncijfers WAZ1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Bestand in uitkeringen (x 1.000, ultimo)

20

17

15

15

0

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

B. Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s

Re-integratie WIA/WAO/WAZ/ZW

Voor de re-integratie van uitkeringsgerechtigden in de WIA, WAO, WAZ en ZW zet het UWV middelen in voor de inkoop van trajecten en voorzieningen. Met ingang van 1 januari 2015 beschikt het UWV over één geïntegreerd taakstellend re-integratiebudget. De taakstellende budgetten voor de inzet van trajecten en voor de inzet van voorzieningen voor de re-integratieondersteuning van gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WIA, WAO, WAZ, ZW en Wajong) zijn daarin samengevoegd. Het premiegefinancierde deel van het re-integratiebudget heeft betrekking op de WIA, WAO, WAZ en ZW. Het totaal van deze budgetten is opgenomen in tabel 4.4. Ze worden jaarlijks aan het UWV beschikbaar gesteld en door het UWV verantwoord via de reguliere rapportages. Ook is in tabel 4.4 een afzonderlijke reeks opgenomen voor de extra middelen voor activering binnen de oude Wajong die in het kader van de Participatiewet beschikbaar worden gesteld.

Budgettaire ontwikkelingen

Het UWV heeft circa € 26 miljoen minder uitgegeven dan begroot voor re-integratie WIA/WAO/WAZ/ZW. Dit bedrag is hoofdzakelijk het gevolg van lagere uitgaven voor de middelen beschikbaar voor de inkoop van voorzieningen. In overleg met het Ministerie van SZW raamt het UWV de verwachte inzet op voorzieningen en stuurt het UWV op de inzet van de overige beschikbare re-integratiemiddelen voor trajecten. De inkoop van voorzieningen hangt af van het aantal mensen met een arbeidshandicap dat aan de slag gaat en blijft. Sturen op uitputting van de beschikbare middelen voor voorzieningen is niet goed mogelijk. In 2015 zijn minder middelen voor voorzieningen ingezet dan geraamd. Daarnaast heeft het UWV beperkt minder trajecten ingekocht dan verwacht.

4. Jonggehandicapten

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid draagt zorg voor arbeidsondersteuning en een inkomensvoorziening voor jonggehandicapten.

De Wajong bestaat uit drie groepen die elk een eigen doelstelling hebben: de oude Wajong (tot 2010), de nieuwe Wajong (2010 tot 2015) en de Wajong2015. Het moment van instroom bepaalt tot welke groep iemand behoort. De doelgroep van de Wajong2015 bestaat uit mensen die duurzaam geen arbeidsmogelijkheden hebben. Zij hebben om medische of arbeidskundige redenen geen perspectief op een baan, ook niet met ondersteuning. De overheid heeft voor deze groep als doel te voorzien in een inkomensvoorziening. Voor de nieuwe Wajong (mensen die in de periode 2010 tot 2015 zijn ingestroomd) heeft de overheid als eerste doel de arbeidsparticipatie van Wajongers te bevorderen. Als zij perspectief hebben op het verrichten van arbeid staat voor deze Wajongers arbeidsondersteuning centraal. Als onderdeel van de arbeidsondersteuning kunnen zij zo nodig inkomensondersteuning aanvragen. In de oude Wajong staat inkomensbescherming voorop.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert het vinden van werk met een bijdrage voor re-integratieinspanningen aan het UWV en de REA-instituten. De Minister financiert de inkomensondersteuning via het verstrekken van uitkeringen. Hij35 is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen uit hoofde van de Wajong;

  • Het ter beschikking stellen van middelen voor het aan het werk helpen van mensen die arbeidsmogelijkheden hebben;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV.

Beleidsconclusies

Het in de begroting 2015 voorgenomen beleid 2015 is in belangrijke mate gerealiseerd. Met de inwerkingtreding van de Participatiewet op 1 januari 2015 is de instroom in de Wajong sterk gedaald. Deze afname vloeit voort uit het beperken van de toegang tot de Wajong voor enkel jonggehandicapten die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Dit heeft tot gevolg gehad dat instroom in de Wajong vanaf 2015 alleen nog mogelijk is voor mensen die duurzaam geen arbeidsmogelijkheden hebben. De nieuwe instroom is in 2015 lager dan van te voren verwacht. Naar verwachting zal het het aantal toekenningen op termijn nog oplopen, vooral als het gevolg van toenemende secundaire aanvragen. Dit zijn aanvragen van onder andere jongeren van wie op termijn blijkt dat het arbeidsvermogen te beperkt is en die daarom een (her)aanvraag indienen, jongeren die een (her)aanvraag indienen vanwege een verslechterd ziektebeeld of jongeren die een (her)aanvraag indienen omdat blijkt dat na behandeling het gebrek aan arbeidsvermogen duurzaam is. Deze (her)aanvragen kunnen leiden tot het alsnog toekennen van een Wajong-uitkering.

In het sociaal akkoord is een banenafspraak gemaakt met als doel in de komende jaren 125.000 extra arbeidsbeperkten aan het werk te helpen. Tot de doelgroep behoren onder andere Wajongers. Jaarlijks wordt gemonitord of afgesproken aantallen zijn gehaald. Als blijkt dat de aantallen niet worden gehaald, dan kan na overleg met sociale partners en gemeenten de quotumheffing in werking treden. Zie ook beleidsartikel 2.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 4.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 4 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Verplichtingen

2.670.218

3.019.261

3.112.006

3.113.430

– 1.424

Uitgaven

3.309.562

2.465.446

2.670.218

3.019.261

3.112.006

3.113.430

– 1.424

               

Inkomensoverdrachten

3.138.036

2.313.856

2.543.218

2.912.311

3.003.506

2.961.225

42.281

Wajong

3.138.036

2.313.856

2.543.218

2.912.311

3.003.506

2.961.225

42.281

               

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

171.526

151.590

127.000

106.950

108.500

152.205

– 43.705

Re-integratie Wajong

171.526

151.590

127.000

106.950

108.500

152.205

– 43.705

               

Ontvangsten

15.461

50.542

13.775

12.273

34.069

0

34.069

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong)

De Wajong biedt inkomensondersteuning aan personen die voor het bereiken van de 18-jarige leeftijd arbeidsgehandicapt zijn geworden en geen arbeidsverleden hebben en aan jongeren die tijdens hun studie arbeidsongeschikt zijn geworden. De Wajong wordt uitgevoerd door het UWV.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten Wajong zijn € 42 miljoen hoger uitgekomen dan begroot. Dit wordt voor € 28 miljoen verklaard door de indexering van de uitkering. Het restant (€ 14 miljoen) wordt verklaard door twee effecten met tegenovergestelde tekens. De instroom is iets lager dan geraamd, maar bestaat uit meer (her)instromers uit de oude Wajong (tot 2010) en de nieuwe Wajong (2010–2015) dan geraamd. Deze herinstromers zijn gemiddeld ouder en krijgen daardoor een hogere uitkering. Daarnaast is het prijseffect van het ouder worden van de bestaande populatie Wajongers iets groter dan verwacht.

Beleidsrelevante kerncijfers

Ten opzichte van de begroting 2015 is het volume van de Wajong 2015 lager uitgekomen. Dit is met name het gevolg van de lagere instroom van de Wajong 2015. De (netto) instroom in de oude en de nieuwe Wajong is iets hoger dan geraamd. Het aandeel werkende in de Wajong iets lager dan geraamd bij de begroting.

Tabel 4.2 Kerncijfers Wajong1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Volume Wajong totaal (x 1.000 uitkeringen, ultimo)

239

251

249

250

– 1

• waarvan oude Wajong (tot 2010)

187

184

181

179

2

• waarvan nieuwe Wajong (2010 tot 2015)

52

67

67

66

1

o waarvan werkregeling (%)

71

74

78

73

5

o waarvan studieregeling (%)

20

18

12

13

– 1

o waarvan duurzaam geen arbeidsmogelijkheden (%)

9

9

10

14

– 4

• waarvan Wajong 2015

1,3

5,0

– 3,7

           

Instroom Wajong totaal (x 1.000 uitkeringen)

18

17

4,5

6,0

– 1,5

Uitstroom Wajong totaal (x 1.000 uitkeringen)

5,5

5,7

6,4

6,0

0,4

           

Aandeel werkenden in de oude en nieuwe Wajong (%)

23

23

23

24

– 1

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

Handhaving

De kerncijfers voor de Wajong laten over het totaal een redelijk stabiel beeld zien. De kerncijfers opsporing zijn in 2015 nagenoeg gelijk aan 2014. Er zijn iets minder overtredingen geconstateerd, het gemiddelde bedrag per overtreding is daarentegen iets hoger. De incassoratio’s laten een stabiel beeld zien.

Tabel 4.3 Kerncijfers Wajong (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Realisatie

2015

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

77

73

Kennis van de verplichtingen (%)

85

86

       

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

1,3

1,5

1,2

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

4,6

4,3

4,0

       

Terugvordering2

     

Incassoratio 2013 (%)

21

46

59

Incassoratio 2014 (%)

3

23

50

Incassoratio 2015 (%)

3

3

18

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2015». Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

X Noot
2

UWV, jaarverslag.

X Noot
3

Deze cijfers komen niet voor.

B. Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s

Re-integratie Wajong

Voor de re-integratie van uitkeringsgerechtigden in de Wajong zet het UWV middelen in voor de inkoop van trajecten en voorzieningen. Met ingang van 1 januari 2015 beschikt het UWV over één geïntegreerd taakstellend re-integratiebudget. De taakstellende budgetten voor de inzet van trajecten en voor de inzet van voorzieningen voor de re-integratieondersteuning van gedeeltelijk arbeidsgeschikten (Wajong, WIA, WAO, WAZ en ZW) zijn daarin samengevoegd. Het premiegefinancierde deel van het re-integratiebudget heeft betrekking op de WIA, WAO, WAZ en ZW en wordt verantwoord in artikel 3. Het totaal van deze budgetten is opgenomen in tabel 4.4. Ze worden jaarlijks aan het UWV beschikbaar gesteld en door het UWV verantwoord via de reguliere rapportages. Ook is in tabel 4.4 een afzonderlijke reeks opgenomen voor de extra middelen voor activering binnen de oude Wajong die in het kader van de Participatiewet beschikbaar worden gesteld.

Budgettaire ontwikkelingen

Ten aanzien van het re-integratiebudget is € 44 miljoen minder uitgegeven dan begroot. Dit wordt gedeeltelijk veroorzaakt door een kasschuif van € 30 miljoen in 2015 naar € 10 miljoen in 2016 en 2017 en € 5 miljoen in 2018 en 2019 om beter aan te sluiten bij de financieringsbehoefte van re-integratieactiviteiten. Daarnaast zijn de additionele middelen (€ 10 miljoen) die in het kader van de herindeling voor de activering van de oude Wajongpopulatie beschikbaar zijn gesteld toegedeeld aan UWV dienstverlening (zie beleidsartikel 11). Het UWV zet deze middelen in voor oude Wajongers, nadat is vastgesteld dat zij arbeidsmogelijkheden hebben. Daarbij brengt het UWV de kansen en mogelijkheden van deze oude Wajongers in kaart en zet het UWV (extra) persoonlijke dienstverlening in om hen te begeleiden naar werk.

Tabel 4.4 Overzicht totaal re-integratiebudget1 (x € 1 mln)
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Geïntegreerd taakstellend budget trajecten en voorzieningen

181

212

173

217

– 44

Middelen voor activering oude Wajong

0

0

0

20

– 20

REA-instituten

14

14

12

14

– 2

           

Totaal

195

226

185

251

– 66

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

C. Ontvangsten

De ontvangsten betreffen een terugbetaling van het UWV van teveel ontvangen middelen in 2014. Het voorschot dat in 2014 aan het UWV is overgemaakt met betrekking tot de Wajong en re-integratie Wajong bleek achteraf circa € 34 miljoen hoger te zijn dan de uitgaven van het UWV in dat jaar. Dit bedrag is in 2015 terugbetaald.

5. Werkloosheid inclusief aanpak ouderenwerkloosheid

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van werkloosheid.

De overheid biedt werknemers die hun baan verliezen en geheel of gedeeltelijk werkloos worden, bescherming tegen het verlies aan loon als gevolg van werkloosheid. Zij kunnen daardoor bij werkloosheid een beroep doen op een uitkering die voorziet in een tijdelijk loonvervangend inkomen om de periode tussen twee banen te overbruggen. Hiervoor zijn werknemers verplicht verzekerd op grond van de Werkloosheidswet (WW). Werklozen van 60 jaar en ouder komen na afloop van hun WW-uitkering in aanmerking voor een vervolguitkering (IOW). Door middel van instrumenten als bijvoorbeeld de sollicitatieplicht, het passend werkaanbod en inkomensverrekening wordt bijgedragen aan een zo snel mogelijke werkhervatting.

De werkloosheid is, ook onder ouderen, opgelopen. De kansen voor oudere werkzoekenden om aan het werk te komen zijn, ten opzichte van andere werkzoekenden, relatief ongunstig. Daarom is het van belang de arbeidsparticipatie van oudere werklozen voldoende te blijven ondersteunen. De aanpak om de arbeidsmarktpositie van ouderen te versterken, zoals toegelicht in de beleidsagenda, is daarom in 2015 van kracht gebleven.

Als het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde WW of IOW en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot dat sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

Werknemers in Caribisch Nederland ontvangen bij beëindiging van de dienstbetrekking anders dan door de schuld van de werknemer op grond van de Cessantiawet een eenmalige uitkering, te betalen door de werkgever. Als de werkgever wegens faillissement of surseance van betaling niet in staat is om de uitkering (tijdig) te betalen, neemt de overheid deze verplichting over.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Daarnaast stimuleert de Minister met financiële instrumenten initiatieven die bijdragen aan de werking van de arbeidsmarkt. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • Het borgen van het activerend karakter van de regelingen en van hun bijdrage aan de werking van de arbeidsmarkt;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidsconclusies

De in de begroting 2015 beoogde beleidsresultaten 2015 zijn gerealiseerd. De naar aanleiding van het begrotingsakkoord 2014 versnelde invoering van onderdelen van de Wet Werk en Zekerheid (Wwz) is verwezenlijkt. Zo is de WW per 1 juli 2015 voor nieuwe instroom overgegaan naar een systeem van inkomensverrekening, waardoor werken altijd loont. Eveneens geldt alle maatschappelijk geaccepteerde arbeid na zes maanden WW-uitkering als passend voor WW-uitkeringen die sinds 1 juli 2015 zijn ontstaan.

De Tweede Kamer is op 27 november 2015 geïnformeerd over de eerste indruk van de invoering van de Wwz36. Daaruit komt onder meer naar voren dat het aangepaste dagloonbesluit werknemersverzekeringen heeft geleid tot een disproportionele verlaging van het dagloon voor starters en flexwerkers. De Minister heeft daarom gekozen voor een wijziging van het dagloonbesluit die specifiek het dagloon voor deze groepen verhoogt, door kalendermaanden zonder loon buiten beschouwing te laten. Ook wordt voorzien in reparatie van het dagloon voor WW-instroom na langdurige loondoorbetaling bij ziekte37. Onbedoeld was in deze situatie het dagloon sinds het aangepaste dagloonbesluit lager uitgekomen dan beoogd. Deze reparatie is momenteel in voorbereiding en wordt zo snel als mogelijk doorgevoerd.

Zoals beschreven in de paragraaf beleidsprioriteiten is om de transitie van werk naar werk te bevorderen in 2015 het derde aanvraagtijdvak voor de sectorplannen opengesteld, met introductie van de brug-WW. Met dit instrument is het binnen de sectorplannen mogelijk om bij substantiële om- of bijscholing naar nieuw werk voor de scholingsuren een beroep te doen op een WW-uitkering. Omdat sommige regio’s en sectoren meer tijd nodig bleken te hebben om hun plannen uit te werken, is het tijdvak met ruim drie maanden verlengd tot 15 september 201538, waardoor op dit vlak nog geen gegevens beschikbaar zijn. De WW-uitkeringslasten zijn in 2015 bijna € 950 miljoen lager uitgekomen dan in de begroting was voorzien. Zie voor een toelichting op de budgettaire ontwikkeling van de WW onderdeel A3.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 5.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 5 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Verplichtingen

15.705

25.483

42.028

41.859

169

Uitgaven

4.800

7.079

15.705

25.483

42.028

41.859

169

               

Inkomensoverdrachten

4.800

7.079

15.205

20.483

29.428

26.359

3.069

IOW

4.800

7.000

14.959

20.480

29.403

26.209

3.194

Cessantiawet (Caribisch Nederland)

0

79

46

3

25

150

– 125

Compensatieregeling musici en artiesten

0

0

200

0

0

0

0

               

Subsidies

0

0

500

5.000

12.600

15.500

– 2.900

               

Ontvangsten

0

0

0

627

2.961

0

2.961

Tabel 5.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 5 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Uitgaven

4.629.004

5.314.000

6.811.000

7.146.648

6.546.924

7.639.973

– 1.093.049

               

Inkomensoverdrachten

4.501.000

5.310.000

6.811.000

7.145.866

6.546.924

7.495.036

– 948.112

WW

4.501.000

5.310.000

6.811.000

7.145.866

6.546.924

7.495.036

– 948.112

               

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

128.004

4.000

0

782

0

0

0

Re-integratie WW

128.004

4.000

0

782

0

0

0

               

Nominaal

0

0

0

0

0

144.937

– 144.937

               

Ontvangsten

260.000

299.004

353.000

377.000

379.000

428.428

– 49.428

UFO

260.000

299.004

353.000

377.000

379.000

420.085

– 41.085

Nominaal

0

0

0

0

0

8.343

– 8.343

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW)

De IOW geeft werklozen die bij aanvang van de WW-uitkering 60 jaar en ouder zijn, na afloop van hun WW-uitkering recht op een vervolguitkering. Ook gedeeltelijk arbeidsongeschikte ouderen kunnen na hun loongerelateerde WGA-uitkering recht hebben op IOW. De IOW is een tijdelijke regeling die met ingang van 1 december 2009 in werking is getreden. De IOW wordt uitgevoerd door het UWV.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten IOW zijn in 2015 € 3,2 miljoen hoger uitgekomen dan bij de opstelling van de begroting werd verwacht. Iets minder dan de helft van het verschil wordt veroorzaakt door een 5% hoger volume uitkeringsjaren dan verwacht. Daarnaast komt de gemiddelde jaaruitkering 6% hoger uit dan bij het opstellen van de begroting was geraamd. Voor een gedeelte wordt dit verklaard door de reguliere loon- en prijsbijstelling van de uitkering.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 5.3 Kerncijfers IOW1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Volume IOW (x 1.000 uitkeringsjaren)

1,3

1,8

2,6

2,5

0,1

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

A2. Cessantiawet (Caribisch Nederland)

Inwoners van Caribisch Nederland ontvangen bij ontslag buiten hun toedoen een ontslagvergoeding op grond van de Cessantiawet, te betalen door de werkgever. In geval van faillissement of surseance van betaling neemt de overheid deze verplichting over.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten Cessantiawet zijn € 0,125 miljoen lager uitgekomen dan begroot. Bij de uitgaven aan deze regeling kunnen tussen de jaren, evenals tussen begroting en realisatie, relatief grote verschillen zitten, afhankelijk van het aantal bedrijven dat failliet is gegaan en het aantal betrokken werknemers. Specifieke kenmerken van de betrokken werknemers, zoals gemiddeld dienstverband en gemiddeld loon, kunnen daarnaast sterk fluctueren.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het volume van de Cessantiawet is beperkt. Tussen de jaren en ten opzichte van de begroting doen zich geen grote verschillen voor in absolute aantallen. Wel kunnen verschillen optreden die al snel een relatief grote invloed hebben op de hoogte van de uitkeringslasten.

Tabel 5.4 Kerncijfers Cessantiawet (Caribisch Nederland)1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Volume Cessantiawet (x 1.000 uitkeringen)

<0,1

<0,1

<0,1

<0,1

<0,1

X Noot
1

SZW-unit RCN.

A3. Werkloosheidswet (WW)

De WW verzekert werknemers tegen de financiële gevolgen van werkloosheid. Het verlies aan inkomen kan voor een bepaalde periode gedeeltelijk opgevangen worden met een Werkloosheidswetuitkering (WW-uitkering). Hoe lang iemand recht heeft op een WW-uitkering hangt af van het aantal jaren dat iemand heeft gewerkt alvorens werkloos te worden. Het recht op een WW-uitkering bedraagt minimaal 3 en maximaal 38 maanden. Iemand die tien jaar heeft gewerkt heeft bijvoorbeeld tien maanden recht op een WW-uitkering. De WW wordt uitgevoerd door het UWV.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten WW komen bijna € 950 miljoen lager uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 145 miljoen, in tabel 5.2 onderdeel van de post nominaal) is de realisatie € 1,1 miljard lager dan begroot. De belangrijkste oorzaak is dat de werkloosheid in 2015 door de gunstige economische ontwikkeling sterker is gedaald dan verwacht. Als gevolg hiervan zijn de WW-uitkeringslasten € 640 miljoen lager uitgevallen dan geraamd bij de opstelling van de begroting. De gemiddelde jaaruitkering is lager uitgevallen dan verwacht, doordat het aantal uitkeringen in sectoren met een hoge gemiddelde uitkering relatief lager is uitgekomen. Dit heeft tot een daling van de uitkeringslasten van € 200 miljoen geleid. Daarnaast zijn de faillisementsuitkeringen € 80 miljoen lager uitgevallen dan begroot. Het restant van het verschil wordt hoofdzakelijk veroorzaakt doordat er bij de begroting geen rekening gehouden was met het verhaal op faillissementsuitkeringen (€ 120 miljoen).

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 5.5 toont enkele kerncijfers voor de WW. Het WW-volume wordt weergegeven in uitkeringsjaren. Dit is het gemiddeld aantal volledige WW-uitkeringen per jaar. Als gevolg van de gunstige economische ontwikkeling is het WW-volume 28.000 uitkeringsjaren lager uitgekomen dan geraamd bij de opstelling van de begroting 2015. Het gemiddeld WW-volume lag daarmee in 2015 21.000 lager dan in 2014.

Het aantal nieuwe WW-uitkeringen is als gevolg van de lager dan verwachte werkloosheid 30.000 lager uitgekomen dan verwacht. Daar staat tegenover dat het aantal beëindigde uitkeringen 41.000 lager is uitgekomen dan geraamd. Deels hangt dit samen met de lager uitgevallen WW-instroom. Een groot deel van de nieuwe uitkeringen wordt immers binnen een jaar weer beëindigd. Gezien de gunstige ontwikkeling zou uitstroom dan echter wel hoger uitpakken dan instroom.

De lager uitgevallen WW-uitstroom wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt doordat de nieuwe WW-systematiek op basis van inkomensverrekening leidt tot een vertragend effect op de uitstroom. Dat heeft een opwaarts administratief effect op het aantal lopende WW-uitkeringen. Het recht op uitkering wordt pas administratief beëindigd nadat gebleken is dat de opgegeven inkomsten overeenkomen met de inkomstenopgave van de werkgever in de Polisadministratie39. Dit heeft verder geen gevolgen voor het resterende WW-recht bij beëindiging. Naast het beschreven administratieve effect, valt het aantal lopende uitkeringen bij inkomensverrekening ook hoger uit dan voorheen, omdat mensen die tegen een lager loon vanuit de WW gaan werken een aanvulling uit de WW blijven houden.

Tabel 5.5 Kerncijfers WW1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Volume WW (x 1.000 uitkeringsjaren)

335

364

343

371

– 28

Aantal lopende WW-uitkeringen (x 1.000, ultimo)

438

441

446

440

6

Aantal nieuwe WW-uitkeringen (x 1.000)

613

605

584

614

– 30

Aantal beëindigde WW-uitkeringen (x 1.000)

516

602

579

620

– 41

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

Handhaving

De kerncijfers preventie laten een stabiel en onveranderd hoog beeld zien. Dat de invoering van de Wet Werk en Zekerheid (Wwz) daar geen verandering in heeft gebracht, is positief. De kennis van de verplichtingen is met 3%-punt gestegen. Dit heeft mogelijk te maken met de extra informatievoorziening aan WW’ers in 2015 in het kader van de invoering van de Wwz. De kerncijfers opsporing zijn gedaald. Door de inkomensverrekening van de Wwz, sinds 1 juli 2015, vallen het aantal geconstateerde overtredingen en het totaal benadelingsbedrag in 2015 lager uit dan in 2014. De incassoratio’s laten een stabiel beeld zien.

Tabel 5.6 Kerncijfers WW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Realisatie

2015

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

84

84

Kennis van de verplichtingen (%)

94

97

       

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

31

43

27

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

42

63

40

       

Terugvordering2

     

Incassoratio 2013 (%)

33

56

65

Incassoratio 2014 (%)

3

23

49

Incassoratio 2015 (%)

3

3

34

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2015». Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

X Noot
2

UWV, jaarverslag.

X Noot
3

Deze cijfers komen niet voor.

B. Subsidies

Het kabinet heeft in 2013 middelen aan het UWV beschikbaar gesteld voor de aanpak van de werkloosheid onder ouderen. Het plan bevat als maatregelen het organiseren van netwerkbijeenkomsten en inspiratiedagen voor werkloze ouderen. Onderdeel van het actieplan is een subsidieregeling waarmee ouderen via de werkgever of op eigen aanvraag een scholingsvoucher kunnen krijgen. Daarnaast kan aan intermediairs een plaatsingsfee worden toegekend wanneer zij een oudere werkzoekende duurzaam (minimaal 3, 6 of 12 maanden) aan een baan helpen. In 2014 is de doelgroep uitgebreid naar 50-plussers40. Hiervoor zijn extra middelen beschikbaar gesteld, zonder dat de doelstelling voor het aantal toe te kennen plaatsingsfees is verhoogd. Hierdoor is de realisatie van de subsidie € 2,9 miljoen lager dan begroot.

C. Ontvangsten

Begrotingsgefinancierde regelingen worden gedurende het jaar aan uitvoeringsinstanties bevoorschot en achteraf afgerekend. De restituties in tabel 5.1 hebben betrekking op verrekeningen inzake betaalde rijksvergoedingen in het kader van de subsidieregeling.

De overheid is eigenrisicodrager voor de WW. Het UWV verhaalt de uitkeringslasten op overheidswerkgevers. Deze lasten staan als ontvangsten op dit artikel van de begroting. Als gevolg van de lagere werkloosheid is de realisatie van de ontvangsten € 49 miljoen lager uitkomen dan begroot (zie tabel 5.2). De WW-lasten voor deze groep vallen lager uit, hetgeen ook leidt tot lagere ontvangsten uit verhaal. In de vergelijking tussen begroting en realisatie is rekening gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling van € 8 miljoen.

6. Ziekte en zwangerschap

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van ziekte en zwangerschap.

De overheid vindt dat mensen die ziek worden en waarbij de loonbetalingsverplichting bij ziekte voor de werkgever niet van toepassing is, ook verzekerd moeten zijn van een tijdelijk loonvervangend inkomen. Zij kunnen het verlies aan inkomen daarom voor een periode van twee jaar, gelijk aan de periode van de loonbetalingsverplichting, opvangen met een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Door middel van verzuimbegeleiding en re-integratie stimuleert de overheid deze werknemers om zo snel mogelijk weer aan het werk te gaan.

Ook tijdens de periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof voorziet de overheid in een tijdelijk loonvervangend inkomen. Op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) komen zwangere werkneemsters en zelfstandigen in aanmerking voor een uitkering.

Mensen die lijden aan de ziekte maligne mesothelioom of asbestose door blootstelling aan asbest, kunnen van de overheid een tegemoetkoming of een voorschot op een schadevergoeding ontvangen op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS).

Werknemers in Caribisch Nederland die door ziekte of zwangerschap met loonderving geconfronteerd worden, ontvangen een uitkering op grond van de Ziekteverzekering (ZV).

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV en de SVB;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidsconclusies

De voorgenomen beleidswijzigingen in 2015 zijn uitgevoerd zoals aangekondigd in de begroting 2015.

In 2015 is het eerste deel van de evaluatie Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid ZW-gerechtigden (Wet BeZaVa), ofwel de modernisering van de Ziektewet aan de Tweede Kamer aangeboden41. In dit deel is via een survey onderzocht wat de gedragseffecten van de wet zijn en welke ontwikkelingen zichtbaar zijn op de markt voor ZW-risico’s. Tevens is door middel van een monitor door het UWV cijfermateriaal verzameld. Uit deze monitor volgen de eerste aanwijzingen dat de maatregelen het beoogde effect lijken te hebben. Sinds de invoering van de modernisering ZW blijkt de verblijfsduur in de ZW korter dan voorheen. Dit wordt veroorzaakt door een versnelling van de uitstroom aan het begin van het tweede ziektejaar naar aanleiding van de eerstejaars ziektewetbeoordeling. In 2016 wordt een effectmeting gedaan. De resultaten hiervan worden in het laatste kwartaal van 2016 aan de Tweede Kamer gestuurd, met een beleidsmatige integrale reactie.

In 2015 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang op het terrein van loondoorbetaling bij ziekte42. Het kabinet werkt de komende tijd verder aan een variant met een collectieve verzekering voor kleine werkgevers in het tweede ziektejaar, inclusief opt-out. Bovendien is de SER in 2015 om advies gevraagd43. Dit betreft een gecombineerde adviesaanvraag over langdurige werkloosheid en loondoorbetaling bij ziekte.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 6.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 6 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Verplichtingen

6.171

6.430

7.581

6.743

838

Uitgaven

4.391

5.458

6.171

6.430

7.581

6.743

838

               

Inkomensoverdrachten

4.391

5.458

6.171

6.430

7.581

6.743

838

TAS

3.195

3.773

3.700

3.900

4.368

4.225

143

Ziekteverzekering (Caribisch Nederland)

1.196

1.685

2.471

2.530

3.213

2.518

695

               

Ontvangsten

0

0

301

836

0

0

0

Tabel 6.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 6 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Uitgaven

2.671.886

2.704.398

2.701.333

2.687.920

2.575.582

2.647.413

– 71.831

               

Inkomensoverdrachten

2.671.886

2.704.398

2.701.333

2.687.920

2.575.582

2.595.946

– 20.364

ZW

1.551.000

1.594.000

1.612.562

1.525.377

1.483.923

1.416.373

67.550

ZW eigen-risicodragers

54.307

0

0

0

WAZO

1.120.886

1.110.398

1.088.771

1.108.236

1.091.659

1.179.573

– 87.914

               

Nominaal

0

0

0

0

0

51.467

– 51.467

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS)

Mensen die lijden aan de ziekte maligne mesothelioom of asbestose als gevolg van blootstelling aan asbest, kunnen een tegemoetkoming ontvangen op grond van de TAS. Indien zij de ziekte maligne mesothelioom of asbestose hebben gekregen door te werken met asbest (in dienst van een werkgever) of maligne mesothelioom hebben opgelopen via werkkleding van een huisgenoot, dan is de (voormalige) werkgever hiervoor aansprakelijk en kunnen zij een schadevergoeding bij de werkgever eisen. Dit kan echter lang duren. Tegelijkertijd is de levensverwachting van mensen met de ziekte maligne mesothelioom vaak erg kort. De TAS heeft tot doel asbestslachtoffers bij leven maatschappelijke erkenning te bieden in de vorm van een tegemoetkoming. Deze wordt vaak uitgekeerd in de vorm van een voorschot. Als de (voormalige) werkgever later alsnog een schadevergoeding betaalt, wordt de tegemoetkoming hiermee verrekend. De TAS wordt uitgevoerd door de SVB.

Budgettaire ontwikkelingen

De realisatie van de uitkeringslasten TAS wijkt slechts in beperkte mate af van de begrote uitkeringslasten.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal toegekende voorschotten TAS en het aantal terugontvangen voorschotten is in lijn met de begroting.

Tabel 6.3 Kerncijfers TAS1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Aantal toekenningen voorschot TAS (x 1.000 uitkeringen)

0,3

0,4

0,4

0,4

0

• Toekenning i.v.m. maligne mesothelioom

0,3

0,3

0,3

0,4

– 0,1

• Toekenning i.v.m. asbestose

<0,1

0,1

0,1

0

           

Aantal terugontvangen voorschotten TAS (x 1.000 uitkeringen)

0,2

0,1

0,2

0,2

0

Aantal toekenningen bij leven ten opzichte van totaal aantal toekenningen (%)2

84

85

86

84

2

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

X Noot
2

Vanaf 2014 inclusief asbestose.

A2. Ziekteverzekering (ZV) (Caribisch Nederland)

Werknemers op Caribisch Nederland die door ziekte of zwangerschap met loonderving geconfronteerd worden, ontvangen een uitkering (ziekengeld) op grond van de ZV. De uitkering is gerelateerd aan het loon van de werknemer. De SZW-unit bij de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regeling in Caribisch Nederland.

Budgettaire ontwikkelingen

De realisatie van de uitkeringslasten ZV CN is circa € 0,7 miljoen hoger dan begroot, Voor een bedrag van € 0,5 miljoen wordt deze stijging veroorzaakt door de stijging met 18% van de dollarkoers ten opzichte van de euro.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 6.4 Kerncijfers Ziekteverzekering (Caribisch Nederland)1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Volume Ziekteverzekering (x 1.000 uitkeringen, ultimo)

0,3

0,3

2

0,3

X Noot
1

SZW-unit RCN.

X Noot
2

Gebleken is dat de indicator «lopende ZV-uitkeringen» onvoldoende beleidsmatig relevante informatie genereert. Feitelijk zijn er geen lopende uitkeringen ZV CN, omdat de uitkeringsaanvraag door de werkgever op incidentele basis – over een door de werkgever aan te geven tijdvak in het verleden – wordt gedaan. Het voornemen is om de informatievoorziening met betrekking tot de uitvoering van de ZV CN te herstructureren, mogelijk leidt dit tot een nieuw kerncijfer in de begroting 2017. Op dit moment zijn de uitgaven het enige houvast met betrekking tot de ontwikkeling van de ZV CN.

A3. Ziektewet (ZW)

De ZW geeft zieke werknemers het recht op een uitkering, als zij geen werkgever meer hebben die in geval van ziekte loon moet doorbetalen. De ZW geldt ook voor een beperkte groep werknemers die wel in dienst is van een werkgever, namelijk werknemers die tijdelijk ongeschikt zijn voor het verrichten van hun werk wegens arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap en orgaandonatie en werknemers met een zogenaamde no-riskpolis. De ZW bevat minimumnormen voor re-integratie. De ZW wordt uitgevoerd door het UWV. Voor uitzendkrachten en eindedienstverbanders is het mogelijk voor werkgevers om eigenrisicodrager te worden.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten ZW komen € 68 miljoen hoger uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 28 miljoen, in tabel 6.2 onderdeel van de post nominaal) is de realisatie € 40 miljoen hoger dan begroot. Dit verschil wordt voornamelijk veroorzaakt door hoger dan verwachte uitgaven bij de vangnetgroep zieke werklozen. Het aantal zieke werklozen is hoger uitgevallen dan ten tijde van de begrotingsopstelling 2015 werd geraamd. Het aantal zieke werklozen reageert met vertraging op de ontwikkeling van het aantal WW-uitkeringen. In 2015 is dit aantal hoger uitgevallen door de conjuncturele neergang in voorgaande jaren.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het gemiddelde ZW-volume is ca. 4.000 uitkeringen hoger uitgekomen dan verwacht. Dit verschil wordt verklaard door het hogere volume bij de vangnetgroep zieke werklozen. Het aantal uitzendkrachten en eindedienstverbanders met recht op een ZW-uitkering is iets lager uitgevallen dan verwacht. Daartegenover staat een iets hoger aantal vrouwen dat ziek wordt als gevolg van zwangerschap of bevalling en een iets hoger aantal personen met een no-risk polis die ziek worden.

Tabel 6.5 Kerncijfers ZW1

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Volume ZW (x 1.000 uitkeringen, gemiddelde)

96

92

88

84

4

Instroom ZW (x 1.000 uitkeringen)

211

203

204

2

Uitstroom ZW (x 1.000 uitkeringen)

269

270

277

2

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

X Noot
2

Dit cijfer wordt niet geraamd.

Handhaving

De kerncijfers preventie laten een stabiel beeld zien. Uit de kerncijfers opsporing blijkt dat het aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling licht is afgenomen in 2015 ten opzichte van 2014 en ook het totale benadelingsbedrag is gedaald. De incassoratio’s laten een stabiel beeld zien.

Tabel 6.6 Kerncijfers ZW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Realisatie

2015

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

79

81

Kennis van de verplichtingen (%)

94

94

       

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

1,6

1,2

0,7

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

4,0

3,5

2,3

       

Terugvordering2

     

Incassoratio 2013 (%)

29

49

58

Incassoratio 2014 (%)

3

11

38

Incassoratio 2015 (%)

3

3

26

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2015». Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

X Noot
2

UWV, jaarverslag.

X Noot
3

Deze cijfers komen niet voor.

A4. Wet arbeid en zorg (WAZO)

De WAZO bundelt een aantal wettelijke verlofvormen, zoals het zwangerschaps- en bevallingsverlof, kraamverlof, adoptie- en pleegzorgverlof, ouderschapsverlof en kort- en langdurend zorgverlof. Soms bestaat er recht op (gedeeltelijke) loondoorbetaling of op een uitkering van het UWV (zwangerschaps- en bevallingsuitkering en adoptie- en pleegzorguitkering). De WAZO wordt uitgevoerd door het UWV.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten WAZO komen € 88 miljoen lager uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 23 miljoen, in tabel 6.2 onderdeel van de post nominaal) is de realisatie € 111 miljoen lager dan begroot. Dit verschil is voor ongeveer de helft te verklaren uit een lager aantal uitkeringen dan waar in de begroting rekening mee is gehouden, onder meer vanwege een lager geboortecijfer. De andere helft is te verklaren uit een lager uitgevallen gemiddelde uitkering.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal toekenningen op grond van zwangerschaps- en bevallingsverlof is 6.000 uitkeringen achtergebleven bij de raming, onder meer vanwege een lager uitgevallen geboortecijfer.

Tabel 6.7 Kerncijfers WAZO1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Totaal aantal toekenningen zwangerschap- en bevallingsverlofuitkering (x 1.000 uitkeringen)

142

140

137

143

– 6

Aantal toekenningen werknemers (x 1.000 uitkeringen)

133

130

128

134

– 6

Aantal toekenningen zelfstandigen (x 1.000 uitkeringen)

8,8

9,8

9,8

9,1

0,7

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

7. Kinderopvang

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt financiële ondersteuning aan werkende ouders voor kinderopvang en bevordert de kwaliteit van kinderopvang.

De overheid hecht aan goede en financieel toegankelijke kinderopvang, zodat ouders arbeid en zorg kunnen combineren en kinderen goed toegerust zijn op het primair onderwijs. Voor de bevordering van de arbeidsparticipatie is het belangrijk dat ouders van jonge kinderen actief blijven op de arbeidsmarkt. Bovendien zorgt goede kinderopvang er ook voor dat kinderen worden gestimuleerd in hun ontwikkeling.

Om de kwaliteit van kinderopvang te bevorderen heeft de overheid in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) vastgesteld aan welke eisen de kinderopvangvoorzieningen moeten voldoen. De GGD houdt hier toezicht op. Daarnaast steunt de Minister via subsidies projecten ter verbetering van de kwaliteit van kinderopvang. Dit om ervoor te zorgen dat ouders hun kind naar een kinderopvangvoorziening kunnen sturen die van goede kwaliteit is. De kinderopvangondernemers zijn verantwoordelijk voor het goed functioneren van de kinderopvang. Gastouderbureaus en gastouders zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van gastouderopvang. Ouders hebben een eigen verantwoordelijkheid bij de keuze voor een kinderopvangvoorziening en kunnen hun invloed onder andere via de oudercommissies uitoefenen.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister regisseert met wet- en regelgeving het stelsel, financiert met de kinderopvangtoeslag (KOT) het gebruik van kinderopvang en stimuleert met subsidies de bevordering van de kwaliteit van kinderopvang. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • Het vaststellen van de hoogte van de kinderopvangtoeslag en de voorwaarden waaronder deze wordt toegekend;

  • Het ter beschikking stellen van middelen aan gemeenten via het Gemeentefonds ter financiering van toezicht en handhaving op de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk;

  • Het borgen van de kwaliteit van toezicht en handhaving;

  • Het bevorderen van de kwaliteit van de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk.

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor de sturing en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering van de KOT door de Belastingdienst.

Beleidsconclusies

Conform begroting 2015 zijn in het kader van de harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzalen de verschillen in kwaliteitseisen in 2015 al op een aantal punten weggenomen. Zo geldt voor horizontale peutergroepen met 2-jarigen, in zowel kinderopvang als peuterspeelzaal, een ratio van 1 beroepskracht op 8 kinderen en vanaf 1 juli 2015 is het vierogenprincipe ook van toepassing op peuterspeelzaalwerk en moeten beide voorzieningen meer ontwikkelingsgericht werken met kinderen. Daarnaast is in 2015 de tijdelijke verlenging van de werkloosheidstermijn in de kinderopvangtoeslag van drie naar zes maanden van kracht geworden.

In het kader van de voorgenomen wijziging van de Wko op het punt van het klachtrecht en oudercommissies is de wet versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen door het parlement aangenomen.

In 2015 heeft het parlement tevens ingestemd met het wetsvoorstel tot wijziging van de Wko in verband met de totstandkoming van het personenregister kinderopvang en peuterspeelzaalwerk en de mogelijkheid te komen tot meertalige buitenschoolse opvang.

De beleidsdoorlichting kinderopvang is op 23 december 2015 naar de Tweede Kamer gestuurd44. Kernconclusies hierin zijn:

  • De toegankelijkheid van kinderopvang is zowel in fysieke als financiële zin op orde, al zijn de kosten voor ouders wel toegenomen als gevolg van bezuinigingen.

  • De afname van formele kinderopvang door werkende ouders met lage inkomens is een aandachtspunt. Het kabinet wil onderzoeken of de combinatie van arbeid en zorg voor lage inkomens bemoeilijkt wordt.

  • De formele kinderopvang maakt de combinatie van arbeid en zorg eenvoudiger. De huidige vormgeving van de kinderopvangtoeslag is vrij doelmatig in die zin dat het bijdraagt bij aan de financiële toegankelijkheid en dat de arbeidsparticipatie wordt gestimuleerd. Gelet op het hoge niveau van de huidige arbeidsparticipatie is het lastig om deze verder te verhogen. Desondanks is kinderopvangtoeslag een van de meest effectieve manieren daarvoor binnen het huidige fiscale instrumentarium.

  • Op het terrein van kwaliteit heeft de focus de afgelopen jaren vooral gelegen op het vergroten van de veiligheid, naar aanleiding van het rapport van de Commissie Gunning. Zo is continue screening van medewerkers in de kinderopvang gerealiseerd en is het toezicht in de kinderopvang de laatste jaren verbeterd en geprofessionaliseerd.

  • Wat betreft gastouderopvang is met de huidige regelgeving een minimum kwaliteitsniveau geborgd, de kwaliteit en begeleiding van gastouders is echter voor verbetering vatbaar. Er zal een plan van aanpak worden opgesteld o.a. gericht op verdere professionalisering van de gastouderopvang,

De uitgaven voor kinderopvangtoeslag zijn in 2015 ongeveer € 285 miljoen lager uitgekomen dan in de begroting was voorzien. De ontvangsten kinderopvangtoeslag zijn ongeveer € 140 miljoen hoger uitgevallen dan begroot. Zie voor een nadere toelichting de onderdelen A en E.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 7.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 7 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Verplichtingen

2.327.501

2.192.340

2.118.056

2.408.446

– 290.390

Uitgaven

3.208.977

2.723.087

2.331.576

2.188.829

2.120.773

2.408.446

– 287.673

               

Inkomensoverdrachten

3.178.720

2.706.733

2.321.822

2.175.037

2.101.032

2.386.182

– 285.150

Kinderopvangtoeslag

3.178.720

2.706.733

2.321.822

2.175.037

2.101.032

2.386.182

– 285.150

               

Subsidies

15.881

8.492

1.864

4.150

5.560

10.578

– 5.018

               

Opdrachten

14.376

7.862

7.890

4.200

2.606

3.477

– 871

               

Bijdragen aan agentschappen

5.442

11.575

8.209

3.366

DUO

5.442

9.099

5.950

3.149

Justis

307

0

307

Inspectie van het onderwijs

0

359

– 359

Centraal informatiepunt etc.

2.169

1.900

269

               

Ontvangsten

1.117.076

1.421.325

1.486.635

1.503.008

1.539.131

1.408.866

130.265

Ontvangsten algemeen

408.345

402.805

415.375

449.699

457.088

317.153

139.935

Werkgeversbijdrage kinderopvang

708.731

1.018.520

1.071.260

1.053.309

1.082.043

1.091.713

– 9.670

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

Kinderopvangtoeslag (KOT)

Ouders die betaalde arbeid verrichten en ouders die tot een doelgroep behoren, zoals omschreven in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, ontvangen een inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van kinderopvang: de kinderopvangtoeslag. Hierbij geldt de voorwaarde dat zij hun kinderen naar een kinderopvanginstelling of gastouder brengen die voldoet aan de eisen van de Wko. De KOT wordt uitgevoerd door Belastingdienst/Toeslagen. DUO verzorgt de inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang en de SVB is verantwoordelijk voor de uitbetaling van de aanvulling op de KOT in het buitenland.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven voor de kinderopvangtoeslag (KOT) zijn in 2015 € 285 miljoen lager uitgekomen dan in de begroting 2015 was voorzien. Begin 2015 werden, op basis van onderzoeken van het CPB en het SCP, die eind 2014 beschikbaar zijn gekomen, al lager dan begrote uitgaven voorzien en is bij 1e suppletoire Wet een neerwaartse bijstelling van € 239 miljoen voor 2015 (met meerjarige doorwerking) gedaan. De definitieve uitgaven zijn ten opzichte van de 1e suppletoire Wet voor 2015 € 46 miljoen lager uitgekomen. De lagere uitgaven zijn het gevolg van lagere beschikkingen en minder kaseffecten. De beschikkingen zijn lager door een lager aantal kinderen met kinderopvangtoeslag (– 3%), een lager aantal uren per kind (– 5,5%) en een samenstellingseffect door een andere verdeling van gebruik over inkomens (– 1,3%). De Belastingdienst betaalt maandelijks een voorschot op basis van een voorlopige beschikking. Daarna vinden controles plaats die kunnen leiden tot aanpassing van de beschikking. Door onder andere het naar voren halen van controles was het verschil tussen voorschotten en de (uiteindelijke) beschikking (kaseffect) in 2015 kleiner dan geraamd.

Beleidsrelevante kerncijfers

Uit de cijfers blijkt dat het aantal aanvragers 2% en het aantal kinderen met kinderopvangtoeslag 3% lager is dan ten tijde van de begrotingsopstelling werd geraamd.

Tabel 7.2 Kerncijfers kinderopvang, gebruik en ouderbijdrage1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 20152

Begroting 2015

Verschil 2015

Aantal huishoudens dat gebruik maakt van kinderopvangtoeslag (x 1.000, jaargemiddelde)

419

411

427

436

– 9

Aantal huishoudens tot anderhalf keer modaal dat gebruik maakt van kinderopvangtoeslag (x 1.000, jaargemiddelde)

172

160

152

157

– 5

Aantal kinderen met kinderopvangtoeslag (x 1.000, jaargemiddelde)

627

628

649

667

– 18

           

Kinderen 0–4 jaar met kinderopvangtoeslag (%)

42

42

44

46

– 2

Kinderen 4–12 jaar met kinderopvangtoeslag (%)

21

22

23

23

0

           

Ouderbijdrage eerste kind in € per uur voor gezinsinkomen3:

         

130% Wml

0,91

0,94

0,96

0,96

0

1 1/2 x modaal

2,12

2,11

2,15

2,16

– 0,01

3 x modaal

5,24

5,25

5,36

5,36

0

           

Ouderbijdrage volgend kind in € per uur voor gezinsinkomen3:

         

130% Wml

0,46

0,48

0,49

0,49

0

1 1/2 x modaal

0,79

0,82

0,84

0,84

0

3 x modaal

1,45

1,50

1,53

1,53

0

X Noot
1

SZW-berekeningen op basis van informatie van CBS en Belastingdienst.

X Noot
2

De cijfers van 2015 zijn gebaseerd op de opgaven van aanvragers die nog kunnen wijzigen als gevolg van het definitief vaststellen van inkomen en gebruik, voor 2013 zijn vrijwel alle beschikkingen en onderliggende gegevens definitief en ook voor 2014 is door de Belastingdienst al veel vastgesteld.

X Noot
3

Kosten van kinderopvang per uur voor ouders bij drie verschillende inkomensklassen, gegeven de maximum uurprijs en de toeslag die ouders ontvangen.

Tabel 7.3 Kerncijfers kinderopvang1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Wettelijke maximum uurprijs (€) in:

     

Dagopvang

6,46

6,70

6,84

Buitenschoolse opvang

6,02

6,25

6,38

Gastouderopvang

5,17

5,37

5,48

       

Aandeel bijdragen sectoren2 (in %):

Overheid

26

24

21

Werkgevers

34

38

41

Ouders

40

38

38

X Noot
1

SZW-berekeningen op basis van informatie van Belastingdienst.

X Noot
2

Vanaf begroting 2015 wordt het aandeel bijdragen sectoren voor alle jaren op een andere wijze gepresenteerd. Het aandeel bijdragen sectoren heeft alleen betrekking op de kosten van kinderopvang tot de maximum uurprijs.

B. Subsidies

De uitgaven zijn € 5 miljoen lager dan begroot. Er is € 0,2 miljoen overgeboekt naar de begroting van OCW voor het Landelijk Steunpunt Brede Scholen en € 0,8 miljoen naar artikel 1 van de SZW-begroting wegens onderrealisatie van de subsidie aan Bureau Kwaliteit Kinderopvang (BKK). Daarnaast is voor € 1,2 miljoen budgettair neutraal herschikt en is ten behoeve van het Peuterplan een kasschuif van € 2,7 miljoen gedaan naar het opdrachtenbudget 2017.

C. Opdrachten

De uitgaven zijn € 0,9 miljoen lager dan begroot. Dit wordt grotendeels verklaard door overboekingen naar het Ministerie van Financiën (€ 0,3 miljoen) ten behoeve van de communicatie over aanvragen van KOT met terugwerkende kracht en naar het Ministerie van OCW (€ 0,5 miljoen) voor onderwijshuisvesting Caribisch Nederland.

D. Bijdragen aan agentschappen

De uitgaven zijn € 3,4 miljoen hoger dan begroot. Dit wordt grotendeels verklaard door meer uitgaven aan DUO dan begroot. Er is € 2,0 miljoen ingezet ten behoeve van uitvoeringskosten Directe Financiering. Op basis van een afrekening met DUO over 2013 en 2014 is € 1,2 miljoen betaald. Daarnaast is € 2,5 miljoen besteed aan CIBG en Justis voor Continue Screening. Er is € 0,4 miljoen overgeboekt naar de Inspectie voor het Onderwijs in het kader van de vertrouwensinspecteurs.

E. Ontvangsten

De ontvangsten algemeen (terugvorderingen kinderopvangtoeslag) zijn in 2015 € 140 miljoen hoger uitgekomen dan in de begroting 2015 was voorzien. Op basis van uitvoeringsgegevens van de Belastingdienst zijn bij 1e suppletoire Wet de ontvangsten voor 2015 al met € 98 miljoen opwaarts bijgesteld. De definitieve ontvangsten zijn ten opzichte van de 1e suppletoire Wet voor 2015 dus met € 42 miljoen hoger uitgekomen. De belangrijkste oorzaak van de hogere ontvangsten is dat de Belastingdienst vanaf 2013 meer én sneller terugvordert dan waar ten tijde van het opstellen van de begroting 2015 nog vanuit gegaan werd. Met name bij de definitieve vaststelling door de Belastingsdienst over toeslagjaren 2013 en 2014 blijkt dat dat het totaal aan nabetalingen door ouders hoger is dan vooraf was verwacht.

De ontvangsten aan werkgeversbijdrage zijn € 9,7 miljoen (0,9%) lager dan begroot.

8. Oudedagsvoorziening

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt een basisinkomen aan personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt en stimuleert de opbouw van en waarborgt de aanvullende arbeidspensioenen.

De overheid vindt dat iedere gepensioneerde minimaal een basisinkomen dient te hebben. Daarom verschaft zij een basispensioen (AOW) aan diegenen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. Dit is de eerste pijler van het Nederlandse pensioenstelsel. Daarnaast bevordert de overheid het opbouwen van toekomstbestendige aanvullende pensioenen, zodat werknemers na hun pensionering niet te maken krijgen met een grote inkomensachteruitgang. Momenteel bouwt ruim 90% van de werknemers een aanvullend arbeidspensioen op door verplichte deelname aan pensioenregelingen die werkgevers en werknemers meestal zelf beheren. Met regelgeving en toezicht waarborgt de overheid een zorgvuldig beheer van de ingelegde pensioengelden. Dit betreft de tweede pijler van het Nederlandse pensioenstelsel. In de derde pijler van het pensioenstelsel kunnen mensen naar eigen wens individuele pensioenverzekeringen afsluiten.

De overheid biedt onder voorwaarden een inkomensondersteuning aan AOW-gerechtigden en biedt een overbruggingsuitkering aan mensen die per 1 januari 2013 reeds deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling of een daarmee vergelijkbare regeling en die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-leeftijd.

Inwoners van Caribisch Nederland die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, ontvangen een basispensioen op grond van de Algemene Ouderdomsverzekering (AOV).

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen en de aanvullende arbeidspensioenen regisseert de Minister. Hij45 is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen voor zover de overheid hier zelf verantwoordelijkheid voor draagt;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB;

  • De vormgeving van het toezicht met betrekking tot de arbeidspensioenen door De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM);

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidsconclusies

In de uitvoering hebben zich, behoudens bij de OBR, geen bijzonderheden voorgedaan. Het gebruik van de OBR is veel lager uitgevallen dan verwacht. Naar het (niet)-gebruik van de OBR wordt in 2016 onderzoek gedaan.

De in de begroting 2015 aangekondigde beleidswijzigingen zijn grotendeels gerealiseerd. Het gaat bijvoorbeeld om het verder verhogen van de AOW-leeftijd en het afschaffen van de partnertoeslag in de AOW voor nieuwe instroom per 1 januari 2015. Daarnaast heeft een aantal aanvullende beleidswijzigingen plaatsgevonden.

Het kabinet heeft het afgelopen jaar besloten de invoering van de kostendelersnorm AOW verder uit te stellen van 1 juli 2016 naar 1 januari 2018. Uit het in 2015 afgeronde onderzoek naar de effecten van de kostendelersnorm in de AOW op de mantelzorg komt geen sluitend beeld van de effecten naar voren46. Daarnaast speelt mee dat ouderen in 2016 te maken krijgen met een stapeling van nieuw beleid, ook in het kader van decentralisaties.

Het wetsvoorstel inkomensondersteuning AOW en het intrekken van de Wet MKOB is één maand later dan gepland in werking getreden, namelijk per 1 februari 201547. Hiermee is zoals beoogd een nieuwe inkomensondersteuning voor ouderen geïntroduceerd die afhankelijk is van de AOW-opbouw. Ouderen hebben ook in januari 2015 de nieuwe inkomensondersteuning AOW ontvangen via de Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW-pensioengerechtigden48. Het Algemene Inkomensbesluit socialezekerheidswetten is bij besluit van 18 juni 2015 met terugwerkende kracht tot 1 december 2014 aangepast49. De afkoopsom van een klein pensioen wordt hierbij niet langer als inkomen beschouwd voor de volksverzekeringen en sociale voorzieningen.

Zoals beoogd heeft het kabinet de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het nationale pensioendialoog. In de brief van 6 juli 201550 heeft het kabinet op basis van de uitkomsten van de Nationale Pensioendialoog de hoofdlijnen aangegeven waarlangs een herziening van het pensioenstelsel kan plaatsvinden om het beter te laten aansluiten bij de veranderde maatschappelijke omstandigheden. Als hoofdlijnen zijn genoemd de overgang naar een actuarieel correcte pensioenopbouw, een transparant pensioencontract, een toereikend pensioen voor alle werkenden, en de mogelijkheid van maatwerk en keuzemogelijkheden. Bij brief van 18 december 201551 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de planning van het werkprogramma voor de uitwerking van deze hoofdlijnen in verschillende concrete varianten. Daarbij worden de bevindingen van de door SER in een voorjaar 2016 uit te brengen rapportage betrokken. De uitwerking zal bovendien in overleg met de Stichting van de Arbeid, pensioenuitvoerders en de toezichthouders DNB en AFM plaatsvinden. Gestreefd wordt om deze uitwerkingsnota voor de zomer van 2016 aan de Tweede Kamer aan te bieden. Hiermee zijn belangrijke verdere stappen gezet voor het toekomstbestendig maken van het huidige stelsel.

Om een oplossing te bieden voor gebleken knelpunten in het huidige stelsel is in 2015 een aantal maatregelen in werking getreden. Een deel van deze maatregelen was niet aangekondigd cq niet voorzien in de begroting van SZW over 2015 of heeft vertraging opgelopen.

De regeling voor waardeoverdracht is aangepast52 om de gevolgen van de bijbetalingsverplichting voor de werkgever of de pensioenuitvoerder te beperken. Hierbij is een brief aan de Tweede Kamer53 aangekondigd over een bredere herziening van het systeem van waardeoverdracht.

Het in 2015 ingediende wetsvoorstel variabele pensioenuitkering54 brengt verbeteringen aan in de premie- en kapitaalovereenkomsten door de mogelijkheid te introduceren het opgebouwde pensioenkapitaal na de pensioendatum te blijven beleggen, risico’s met anderen te delen, en mee- en tegenvallers in de tijd te spreiden. Als overbruggingsmaatregel is op 8 juli 2015 de Tijdelijke regeling pensioenknip55 opnieuw opengesteld. Deze staat het toe bij dergelijke overeenkomsten de uitkering te splitsen in een direct ingaande tijdelijke en een daarop aansluitende levenslange uitkering.

De Tweede Kamer is op 24 december 2015 een wetsvoorstel56 aangeboden om de bestaande wetgeving over de positie van ondernemingsraden inzake pensioen te verduidelijken en een lacune in de wetgeving op te vullen voor situaties waarin momenteel geen instemmingsrecht bestaat.

In 2015 is de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Algemeen pensioenfonds57 afgerond, waarmee deze wetgeving op 1 januari 2016 in werking kon treden. Dit is later dan de beoogde inwerkingtreding per begin 2015. De wet maakt het mogelijk om, met behoud van identiteit van en solidariteit binnen de eigen collectiviteit, schaalvoordelen te realiseren waarmee de bestuurlijke lasten en uitvoeringskosten kunnen worden beperkt.

In 2015 is eveneens het wetsvoorstel vrijlating lijfrenteopbouw en inkomsten uit arbeid en bevordering vrijwillige voortzetting pensioenopbouw aanvaard. De wet58 is op 1 april 2016 in werking getreden; dit is iets later dan de beoogde inwerkingtreding in 2015. De Staatssecretaris van SZW heeft gemeenten echter gevraagd in 2015 al rekening te houden met deze nieuwe wet en heeft gemeenten gecompenseerd voor de kosten. Met het wetsvoorstel wordt uitwerking gegeven aan een van de afspraken in het Witteveenakkoord om de pensioenopbouw van zelfstandigen te bevorderen. Bij brief van 2 december 201559 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de ministeriële regeling waarmee enkele uitvoeringsaspecten nader zijn ingevuld.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 8.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 8 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Verplichtingen

1.262.819

1.011.827

102.168

31.890

70.278

Uitgaven

636.954

1.138.684

1.262.819

1.011.827

102.168

31.890

70.278

               

Inkomensoverdrachten

636.954

1.138.684

1.262.536

1.011.606

101.951

31.890

70.061

MKOB

624.200

1.123.204

1.213.849

985.000

1.199

0

1.199

Overbruggingsregeling

0

0

32.500

11.300

6.378

16.601

– 10.223

AOV incl. tegemoetkoming

12.754

15.480

15.537

15.254

18.274

15.289

2.985

(Caribisch Nederland)

             

Tegemoetkoming wijziging inkomensbegrip AOW/Anw

0

0

650

52

0

0

0

Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW

76.100

76.100

               

Opdrachten

0

0

283

221

217

0

217

Opdrachten

0

0

283

221

217

0

217

               

Ontvangsten

0

0

0

32.212

621

0

621

Tabel 8.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 8 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Uitgaven

30.479.000

31.415.000

32.719.000

34.119.000

35.813.500

35.778.265

35.235

               

Inkomensoverdrachten

30.479.000

31.415.000

32.719.000

34.119.000

35.813.500

35.465.812

347.688

AOW

29.995.000

31.415.000

32.719.000

34.119.000

34.968.000

34.555.530

412.470

Inkomensondersteuning AOW

0

0

0

0

845.500

910.282

– 64.782

Tegemoetkoming AOW

484.000

0

0

0

0

0

0

               

Nominaal

0

0

0

0

0

312.453

– 312.453

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (MKOB) en Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen

De MKOB is op 1 juni 2011 ingevoerd om oudere belastingplichtigen die koopkrachtverminderingen ondervinden als gevolg van beleidsmaatregelen in de fiscale sfeer compensatie te bieden. In het najaar van 2013 is daarnaast de Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen in werking getreden met terugwerkende kracht tot 1 juni 2011. Per 1 januari 2015 zijn beide regelingen afgeschaft.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven aan de MKOB in 2015 ad. € 1,2 miljoen betreft een nabetaling van SZW aan de SVB, omdat de daadwerkelijke uitkerigslasten in 2014 hoger lagen dan de bevoorschotting gedurende 2014 (€ 985 miljoen).

A2. Overbruggingsregeling (OBR)

De OBR beoogt voor mensen die op 1 januari 2013 reeds deelnamen aan een VUT- en prepensioenregeling of een vergelijkbare regeling en zich niet hebben kunnen voorbereiden op de voor hen geldende verhoging van de AOW-leeftijd compensatie te bieden voor inkomensverlies tussen het einde van de VUT- of prepensioenregeling en de verhoogde AOW-leeftijd.

Budgettaire ontwikkelingen

De gerealiseerde uitkeringslasten OBR komen ruim € 10 miljoen lager uit dan de begrote uitgaven. Naast de gemiddeld lagere OBR-uitkering is met name het aantal personen dat gebruik heeft gemaakt van de regeling lager dan verwacht. Er is een aantal mogelijke verklaringen waarom er een lager gebruik is van de OBR dan aanvankelijk werd verwacht. Ten eerste blijkt een aantal grote en middelgrote pensioenfondsen (waaronder het ABP) een eigen overbruggingsregeling te kennen. Bij deze regelingen wordt het AOW-gat van de deelnemer overbrugd met de eigen pensioenregeling. Daarnaast kan het (eerder) in (laten) gaan van het aanvullende pensioen zijn gebruikt ter overbrugging. Het ingaan van zulke (pre)pensioenregelingen drukt o.a. het aantal deelnemers aan de regeling. Verder is een mogelijke verklaring voor het lagere gebruik van de OBR dat de te overbruggen periode in 2015 maximaal drie maanden bedroeg. Een deel van de doelgroep kan de overbrugging van deze maanden op een andere manier gefinancierd hebben.

Beleidsrelevante kerncijfers

De introom in de OBR komt aanzienlijk lager uit dan bij het opstellen van de begroting werd verwacht. Naar het (niet)-gebruik van de OBR wordt in 2016 onderzoek gedaan.

Tabel 8.3 Kerncijfers Overbruggingsregeling1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Instroom Overbruggingsregeling (x 1.000 uitkeringen)

6,7

8,2

2,4

10,2

– 7,8

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

A3. Algemene Ouderdomsverzekering (Caribisch Nederland)

Inwoners van Caribisch Nederland die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt ontvangen een ouderdomspensioen op grond van de Algemene ouderdomsverzekering (AOV). Naast het ouderdomspensioen wordt op St. Eustatius en Saba een tegemoetkoming verstrekt die recht doet aan de prijsverschillen tussen de eilanden.

Budgettaire ontwikkelingen

Ten opzichte van de begroting 2015 is € 3,0 miljoen méér uitgegeven aan de AOV-CN. Dit wordt veroorzaakt door de daling met 18% van de eurokoers ten opzichte van de raming. Daarnaast is het aantal AOV-gerechtigden licht hoger dan geraamd. In onderstaande tabel is deze stijging door het gebruik van afgeronde cijfers niet zichtbaar.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 8.4 Kerncijfers AOV1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Volume AOV (x 1.000 personen, ultimo)

4,0

3,9

4,1

4,1

0

X Noot
1

SZW-unit RCN.

A4. Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW

Per 1 januari 2015 is een inkomensondersteuning voor AOW-gerechtigden geïntroduceerd die afhankelijk is van de opbouwjaren op grond van de AOW. Die regeling wordt uitgevoerd door de SVB en gefinancierd uit het Ouderdomsfonds. Omdat de wetgeving voor de premiegefinancierde inkomensondersteuning niet op tijd is aangenomen, is op basis van de tijdelijke regeling gedurende één maand een begrotingsgefinancierde inkomensondersteuning uitgekeerd met dezelfde bedragen en voorwaarden. De uitgaven onder A4 hebben betrekking op januari 2015. Zie verder bij A6 Inkomensondersteuning AOW.

A5. Algemene Ouderdomswet (AOW)

De AOW is een volksverzekering en heeft als doel het verschaffen van een basispensioen aan degenen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. Daarnaast kent de AOW een partnertoeslag voor AOW-gerechtigden van wie de partner jonger is dan de AOW-leeftijd en geen of weinig inkomen heeft. De partnertoeslag in de AOW is per 1 januari 2015 afgeschaft voor nieuwe instroom60. De AOW-leeftijd wordt vanaf 2013 geleidelijk verhoogd. In 2015 is de AOW-leeftijd verhoogd tot 65 jaar en drie maanden.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten AOW komen € 412 miljoen hoger uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 304 miljoen, in tabel 8.2 onderdeel van de post nominaal) is de realisatie € 108 miljoen hoger dan begroot.

De uitkeringslasten AOW zijn in 2015 voornamelijk hoger dan begroot doordat de uitgaven aan partnertoeslag hoger zijn uitgevallen dan geraamd bij het opstellen van de begroting. Daarnaast komt het aantal AOW-gerechtigden hoger uit dan verwacht.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal personen met een AOW-uitkering is iets hoger dan geraamd ten tijde van het opstellen van de begroting 2015. Het percentage personen met een onvolledige AOW-uitkering en het gemiddelde kortingspercentage voor personen met een onvolledige AOW-uitkering komen (afgerond) overeen met de toenmalige raming.

Tabel 8.5 Kerncijfers AOW1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Volume AOW (x 1.000 personen, jaargemiddelde)

3.172

3.259

3.3292

3.325

4

Personen met een onvolledige AOW-uitkering (% van totaal, ultimo)

19

19

19

19

0

Gemiddeld kortingspercentage AOW-uitkering i.v.m. niet verzekerde jaren (%)

47

46

47

47

0

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

X Noot
2

SVB, administratie.

Handhaving

De gepercipieerde detectiekans en de kennis van de verplichtingen zijn licht gedaald ten opzichte van 2014. De verschillen zijn niet significant en niet nader te duiden. Het aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling en het totale benadelingbedrag zijn licht gestegen ten opzichte van 2014. Hiervoor is geen verklaring te geven. De incassoratio’s laten een stabiel beeld zien.

Tabel 8.6 Kerncijfers AOW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Realisatie

2015

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

70

66

Kennis van de verplichtingen (%)

89

87

       

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

1,3

0,6

0,7

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

5,6

2,7

4,0

       

Terugvordering2

     

Incassoratio 2013 (%)

39

65

72

Incassoratio 2014 (%)

3

21

43

Incassoratio 2015 (%)

3

3

22

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2015». Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

X Noot
2

SVB, Jaarverslag.

X Noot
3

Deze cijfers komen niet voor.

A6. Inkomensondersteuning AOW

Per 1 januari 2015 is een inkomensondersteuning voor AOW-gerechtigden geïntroduceerd die afhankelijk is van de opbouwjaren op grond van de AOW. De regeling wordt uitgevoerd door de SVB en gefinancierd uit het Ouderdomsfonds.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten Inkomensondersteuning AOW komen € 65 miljoen lager uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 8 miljoen, in tabel 8.2 onderdeel van de post nominaal) is de realisatie € 73 miljoen lager dan begroot.

Omdat de wetgeving voor de premiegefinancierde inkomensondersteuning niet op tijd is aangenomen, is op basis van de tijdelijke regeling gedurende één maand (januari 2015) een begrotingsgefinancierde inkomensondersteuning uitgekeerd met dezelfde bedragen en voorwaarden (zie A4 Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW).

De totale uitkeringslasten van de Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW en de premiegefinancierde Inkomensondersteuning AOW komen uit op € 922 miljoen. Dit is in lijn met de begrote uitgaven aan de (premiegefinancierde) inkomensondersteuing AOW.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 8.7 Kerncijfers inkomensondersteuning AOW1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Volume inkomensondersteuning AOW (x 1.000 personen, jaargemiddelde)

3.329

3.325

4

X Noot
1

SVB, administratie.

B. Opdrachten

In 2015 is ten behoeve van de beleidsvoorbereiding op het terrein van de pensioenen voor een totaal bedrag van € 164.640 aan (onderzoeks)opdrachten verstrekt. De financiële middelen zijn door middel van budgettair neutrale herschikkingen toegevoegd aan artikel 8. De onderzoeken betroffen werkzaamheden in het kader van de Nationale Pensioendialoog en onderzoeken naar de grote verplichtstelling (SEO), naar solidariteit, normen en waarden pensioendeelnemers (uitgevoerd door het SCP) en voor ondersteuning bij het onderzoek naar de uniforme rekenmethodiek (KPMG).

C. Ontvangsten

De ontvangsten hebben betrekking op de OBR en betreffen een terugbetaling van de SVB van teveel ontvangen middelen in 2014. Het voorschot dat in 2014 aan de SVB is overgemaakt, bleek achteraf hoger te liggen dan de uitgaven van de SVB gedurende dat jaar. Dit is in 2015 terugbetaald.

Aanvullende arbeidspensioenen

Aanvullend pensioen is een arbeidsvoorwaarde. Sociale partners zijn verantwoordelijk voor de inhoud en de reikwijdte van pensioenregelingen. De overheid stelt regels vast om te bevorderen dat toezeggingen ook daadwerkelijk worden nagekomen.

Beleidsrelevante kerncijfers

Als kerncijfers zijn het aantal pensioenfondsen opgenomen en het aantal pensioenfondsen met een dekkingsgraad onder de 130%, alsmede de daarbij betrokken deelnemers en gepensioneerden. De maatstaf van 130% is gekozen omdat een dergelijke dekkingsgraad gemiddeld genomen toereikend is om de pensioenverplichtingen na te komen.

Het aantal pensioenfondsen neemt jaarlijks af. Het gaat hierbij vooral om de pensioenfondsen die vanwege de geringe omvang niet langer in staat zijn om te voldoen aan de eisen die worden gesteld aan een verantwoord beheer.

Het aandeel pensioenfondsen – ook in termen van daarbij betrokken deelnemers en gepensioneerden – met een dekkingsgraad lager dan 130% is vergelijkbaar met dat van voorafgaande jaren.

Tabel 8.8 Kerncijfers aanvullende pensioenen1
 

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Realisatie

2015

Totaal aantal pensioenfondsen2

281

245

231

Aantal pensioenfondsen met dekkingsgraad ≤130%

263

227

212

Aantal bij deze fondsen betrokken deelnemers (x 1.000)

5.266

5.130

5.082

Aantal bij deze fondsen betrokken gepensioneerden (x 1.000)

2.897

2.943

3.039

X Noot
1

DNB, statistiek toezicht pensioenfondsen.

X Noot
2

Pensioenfondsen zonder eigen verplichtingen, bijvoorbeeld de volledig herverzekerde fondsen, kennen geen dekkingsgraad en zijn daarom niet opgenomen in de tabel.

9. Nabestaanden

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt financiële ondersteuning aan nabestaande partners en wezen.

De overheid vindt dat mensen die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s) en die vanwege leeftijd, de zorg voor een kind of arbeidsongeschiktheid niet (volledig) in een eigen inkomen kunnen voorzien, verzekerd moeten zijn van financiële ondersteuning. Daarom regelt zij op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) een nabestaandenuitkering voor de overblijvende partner en een wezenuitkering voor kinderen die beide ouders hebben verloren.

Inwoners van Caribisch Nederland die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s), hebben op grond van de Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW) recht op een uitkering.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij61 is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidsconclusies

In de Anw zijn afgelopen jaar twee wijzigingen doorgevoerd. Allereerst het vervallen van de aanvulling voor alleenstaande ouders. Daarnaast is per 1 juli 2015 de kostendelersnorm in de Anw ingevoerd, waarmee de hoogte van de uitkering beter aansluit bij de daadwerkelijke kosten van het levensonderhoud. Deze beleidswijzigingen zijn conform planning uitgevoerd. Naast deze beleidswijzigingen zijn in 2015 de Anw-gerechtigden die vóór 1950 geboren zijn en die op basis van hun leeftijd recht hadden op Anw volledig uitgestroomd vanwege het bereiken van de AOW-leeftijd.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 9.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 9 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Verplichtingen

814

864

1.110

829

281

Uitgaven

679

869

814

864

1.110

829

281

               

Inkomensoverdrachten

679

869

814

864

1.110

829

281

AWW (Caribisch Nederland)

679

869

814

864

1.110

829

281

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Tabel 9.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 9 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Uitgaven

985.433

859.031

724.640

594.282

452.437

474.997

– 22.560

               

Inkomensoverdrachten

985.433

859.031

724.640

594.282

452.437

470.327

– 17.890

Anw

968.000

843.342

711.461

584.645

444.437

462.081

– 17.644

Tegemoetkoming Anw

17.433

15.689

13.179

9.637

8.000

8.246

– 246

               

Nominaal

0

0

0

0

0

4.670

– 4.670

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Algemene weduwen- en wezenverzekering (Caribisch Nederland)

Inwoners van Caribisch Nederland die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s), hebben op grond van de Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW) recht op een uitkering. De SZW-unit bij de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regeling in Caribisch Nederland.

Budgettaire ontwikkelingen

Deels door de met 18% gestegen dollarkoers en deels door een hoger aantal uitkeringen dan begroot is de realistatie met € 280.000 hoger uitgekomen dan de voor 2015 begrote uitgaven. De uitkeringen aan weduwen, wezen en halfwezen zijn leeftijdsafhankelijk. Hoewel het totale aantal gerealiseerde uitkeringen (afgerond) gelijk is aan het begrote aantal (300 uitkeringen) leidt een lichte stijging van het aantal uitkeringen en een verschuiving tussen uitkeringen aan weduwen, halfwezen en wezen tot hogere uitgaven.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 9.3 Kerncijfers AWW Caribisch Nederland1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Volume AWW (x 1.000 personen, ultimo)

0,3

0,3

0,3

0,3

0

X Noot
1

SZW-unit RCN.

A2. Algemene nabestaandenwet (Anw) inclusief tegemoetkoming Anw

De Anw is een volksverzekering en regelt – onder voorwaarden – bij overlijden een uitkering voor de partner en een wezenuitkering voor kinderen die beide ouders hebben verloren. Daarnaast ontvangt iedere Anw-gerechtigde maandelijks de Anw-tegemoetkoming. De Anw wordt door de SVB uitgevoerd.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten Anw komen € 17,9 miljoen lager uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 4,7 miljoen, in tabel 9.2 de post nominaal) is de realisatie € 22,6 miljoen lager dan begroot. De Anw-uitgaven komen voornamelijk lager uit doordat er minder nabestaanden met een Anw-uitkering waren dan verwacht. Dit hangt samen met het afschaffen van de 20% aanvulling voor alleenstaande ouders, waardoor een deel van de nabestaanden met een kind na de inkomenstoets op een nihil-uitkering uitkomt.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal Anw-uitkeringen (zowel in uitkeringsjaren als in personen) daalt ten opzichte van voorgaande jaren. Dit komt doordat de groep mensen die recht hadden op de voorganger van de Anw, de Algemene Weduwen- en Wezenwet, de komende jaren uitstroomt door het bereiken van de AOW-leeftijd. Daarnaast is de groep die vóór 1950 geboren is volledig uitgestroomd in 2015 door het bereiken van de AOW-leeftijd. De volumes zijn echter sneller gedaald dan de raming. De 20%-aanvulling voor alleenstaande ouders is vervallen per 1-1-2015. Hierdoor zijn er meer nabestaanden met een kind die na de inkomenstoets op een nihil-uitkering uitkomen. Hierdoor komen de volumes lager uit dan begroot in 2015.

Tabel 9.4 Kerncijfers Anw1
 

Realisatie 2013

Realisatie 20142

Realisatie 20152

Begroting 2015

Verschil 2015

Volume Anw (x 1.000 uitkeringsjaren, jaargemiddelde)

54

37

32

33

– 1

Volume Anw (x 1.000 personen, jaargemiddelde)3

65

47

39

42

– 3

         

Onderverdeling volume Anw:

Volume nabestaandenuitkering (x 1.000 uitkeringsjaren, jaargemiddelde), ingang recht voor 1 juli 1996

13

12

10

11

– 1

• waarvan nabestaanden- en halfwezenuitkering4

0,1

0

0

0

0

• waarvan alleen nabestaandenuitkering

13

12

10

11

– 1

           

Volume nabestaandenuitkering (x 1.000 uitkeringsjaren, jaargemiddelde), ingang recht na 1 juli 1996

40

25

20

21

– 1

• waarvan nabestaanden- en halfwezenuitkering4

8,4

0

0

0

0

• waarvan alleen nabestaandenuitkering

21

25

20

21

– 1

• waarvan alleen halfwezenuitkering

11

0

0

0

0

           

Volume wezenuitkering (x 1.000 uitkeringsjaren, jaargemiddelde)

1,4

1,4

1,4

1,4

0

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

X Noot
2

Berekeningen SVB. De in het SVB-jaarverslag gepresenteerde uitkeringsjaren zijn excl. de uitkeringen die binnen het begrotingsjaar (2014, 2015) met terugwerkende kracht zijn verstrekt.

X Noot
3

SVB, administratie.

X Noot
4

Vanwege het incorporeren van de halfwezenuitkering in de nabestaandenuitkering is dit vanaf 2014 nihil.

Handhaving

De gepercipieerde detectiekans is in 2015 onveranderd op 83% gebleven. De kennis van de verplichtingen is echter gedaald van 90% naar 84%. Deze daling is niet significant. Het aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling is gelijk gebleven ten opzichte van 2014. Het totale benadelingsbedrag is toegenomen. Dit betekent dat er een aantal overtredingen met een hogere financiële benadeling zijn geconstateerd.

Tabel 9.5 Kerncijfers Anw (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Realisatie

2015

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

83

83

Kennis van de verplichtingen (%)

90

84

       

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

0,2

0,1

0,1

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

1,9

1,9

2,2

       

Terugvordering2

     

Incassoratio 2013 (%)

21

30

33

Incassoratio 2014 (%)

3

12

32

Incassoratio 2015 (%)

3

3

11

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2015». Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

X Noot
2

SVB, Jaarverslag.

X Noot
3

Deze cijfers komen niet voor.

10. Tegemoetkoming ouders

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt een financiële tegemoetkoming aan ouders of verzorgers voor de kosten van kinderen.

De overheid biedt ouders of verzorgers een financiële tegemoetkoming voor de kosten voor verzorging en opvoeding van kinderen op grond van de Algemene kinderbijslagwet (AKW). Gezinnen met een laag of middeninkomen komen daarnaast in aanmerking voor een tegemoetkoming op grond van de Wet op het kindgebonden budget (WKB). Ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen kunnen tot 2015 extra financiële steun ontvangen op grond van de regeling Tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG) en daar bovenop, het TOG-kopje. Vanaf 2015 is de TOG geïntegreerd in de AKW.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de tegemoetkoming met uitkeringsregelingen. Hij is in deze rol verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de tegemoetkoming op grond van de AKW en de WKB;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van de AKW door de SVB.

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor de rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van de WKB door de Belastingdienst.

Beleidsconclusies

De in de begroting 2015 aangekondigde beleidswijzigingen zijn gerealiseerd. De belangrijkste wijzigingen die op dit beleidsartikel betrekking hebben zijn de wijzigingen die voortkomen uit de Wet hervorming kindregelingen62. De alleenstaande ouderkop is in het kindgebonden budget geïntroduceerd, het afbouwpercentage is verlaagd naar 6,75%, en het eerste en tweede kindbedrag zijn verhoogd met respectievelijk € 15 en € 255. Het leeftijdsafhankelijke kopje in het kindgebonden budget voor 16- en 17-jarigen is vanaf augustus 2015 verhoogd met € 116 in verband met het overhevelen van de WTOS 17-. Daarnaast zijn per 1 januari 2015 de TOG en het TOG-kopje geïntegreerd in de kinderbijslag en zijn de voorwaarden voor het verkrijgen van dubbele kinderbijslag om onderwijsredenen aangescherpt. Daarnaast is in 2015 het wetsvoorstel kinderbijslagvoorziening BES aangenomen63. Dit wetsvoorstel regelt per 1-1-2016 een inkomensonafhankelijke kinderbijslagvoorziening voor de ingezeten ouders en kinderen van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Deze beleidswijziging is aangekondigd in de SZW-begroting van 2016.

De WKB-uitkeringslasten zijn in 2015 ruim € 100 miljoen lager uitgekomen dan in de begroting was voorzien. Zie voor een toelichting op de budgettaire ontwikkeling van de WKB onderdeel A2.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 10.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 10 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Verplichtingen

4.335.531

4.441.886

5.310.186

5.389.722

– 79.536

Uitgaven

4.596.445

4.394.526

4.335.531

4.441.886

5.310.186

5.389.722

– 79.536

               

Inkomensoverdrachten

4.596.445

4.394.526

4.335.531

4.441.886

5.310.186

5.389.722

– 79.536

AKW

3.359.500

3.225.000

3.236.910

3.202.671

3.238.238

3.215.604

22.634

WKB

1.197.736

1.140.214

1.071.121

1.213.415

2.063.020

2.164.612

– 101.592

TOG

34.109

24.100

23.000

21.900

5.428

5.464

– 36

Kopje TOG

5.100

5.212

4.500

3.900

3.500

4.042

– 542

               

Ontvangsten

230.986

242.847

185.843

205.454

217.589

237.589

– 20.000

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Algemene Kinderbijslag Wet (AKW)

De AKW biedt ouders een inkomensonafhankelijke tegemoetkoming in de kosten die het opvoeden en verzorgen van kinderen met zich mee brengt. De AKW wordt uitgevoerd door de SVB.

Budgettaire ontwikkelingen

De gerealiseerde uitkeringslasten AKW zijn € 23 miljoen hoger uitgekomen dan begroot. Dit is minder dan 1% van het totaal van de regeling.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal gezinnen is iets hoger uitgekomen dan verwacht en het aantal telkinderen ligt vrijwel op de stand uit de begroting 2015.

Tabel 10.2 Kerncijfers AKW1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Aantal gezinnen AKW (x 1.000, jaargemiddelde)

1.929

1.922

1.917

1.907

10

Aantal telkinderen AKW (x 1.000, jaargemiddelde)

3.436

3.416

3.423

3.424

– 1

X Noot
1

SVB, administratie.

Handhaving

De door ontvangers van de kinderbijslag gepercipieerde detectiekans is in 2015 ten opzichte van 2014 gestegen met 3%-punt; de kennis van de verplichtingen is afgenomen met 2%-punt. Het aantal geconstateerde overtredingen nam tussen 2013 en 2014 iets toe tot afgerond 2.300 en daalde in 2015 tot afgerond 1.500. Overtredingen vinden relatief vaak plaats wanneer ouders niet doorgeven dat zij gaan werken in het buitenland, waardoor samenloop met andere kinderbijslagen ontstaat. Een andere relatief vaak voorkomende overtreding is het niet opgeven van het inkomen van het kind. Ten opzichte van het aantal kinderen waarvoor kinderbijslag wordt uitbetaald is het percentage geconstateerde overtredingen 0,07% in 2014 en 0,04% in 2015. De incassoratio’s laten een stabiel beeld zien.

Tabel 10.3 Kerncijfers AKW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Realisatie

2015

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

71

74

Kennis van de verplichtingen (%)

78

76

       

Opsporing2

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

2,1

2,3

1,5

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

1,7

1,2

1,2

       

Terugvordering2

     

Incassoratio 2013 (%)

53

72

76

Incassoratio 2014 (%)

3

55

69

Incassoratio 2015 (%)

3

3

50

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2015». Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

X Noot
2

SVB, Jaarverslag.

X Noot
3

Deze cijfers komen niet voor.

A2. Wet op het Kindgebonden Budget (WKB)

Het kindgebonden budget is een inkomensafhankelijke tegemoetkoming van de overheid in de kosten van gezinnen tot een bepaald inkomen. De WKB wordt uitgevoerd door Belastingdienst/Toeslagen.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven aan het kindgebonden budget zijn ruim €100 miljoen lager uitgekomen dan ten tijde van de begrotingsopstelling werd verwacht. Dit komt ten eerste doordat er minder rechthebbenden zijn dan verwacht. Het aantal geboortes lag lager en de inkomensontwikkeling was gunstiger dan waar rekening mee was gehouden. Ook maken minder alleenstaande ouders (die recht hebben op de alleenstaande ouderkop) gebruik van het kindgebonden budget dan verwacht. Ten tweede is het verschil tussen betaalde voorschotten en de (uiteindelijke) beschikkingen kleiner dan verwacht (zie ook onder B. Ontvangsten). De Belastingdienst betaalt maandelijks een voorschot op basis van een voorlopige beschikking. Daarna vinden controles plaats die kunnen leiden tot aanpassing van de beschikking. Door onder andere het naar voren halen van controles was het verschil tussen voorschotten en de (uiteindelijke) beschikking in 2015 kleiner dan begroot.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal kinderen en huishoudens is voor 2015 duidelijk lager uitgekomen dan geraamd. Dit hangt samen met de hierboven onder budgettaire ontwikkelingen genoemde redenen. De Wet Hervorming Kindregelingen heeft veel veranderingen voor de WKB met zich meegebracht (zie ook de beleidsconclusies); dit heeft de onzekerheid van de raming voor 2015 vergroot.

Tabel 10.4 Kerncijfers WKB1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Aantal huishoudens WKB (x 1.000, jaargemiddelde)

810

791

769

828

– 59

Aantal kinderen WKB (x 1.000, jaargemiddelde)

1.482

1.443

1.418

1.542

– 124

Aantal alleenstaande ouders WKB (x 1.000, jaargemiddelde)

308

352

– 44

X Noot
1

Ministerie van Financiën, Belastingdienst.

A3. Tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG)

De TOG gaf extra financiële steun aan ouders met een thuiswonend kind met een lichamelijke of verstandelijke handicap. Het zogenaamde TOG-kopje maakte onderdeel uit van de TOG-regeling. Dit onderdeel was specifiek gericht op alleenverdienerhuishoudens. Vanaf 2015 zijn de TOG en het TOG-kopje geïntegreerd in de kinderbijslag. De TOG werd uitgevoerd door de SVB.

Budgettaire ontwikkelingen

Het bedrag voor de TOG betreft een betaling aan de SVB voor de afwikkeling van de regeling (zie ook «niet uit de saldibalans blijkende bestuurlijke verplichtingen» in paragraaf 10 van dit jaarverslag). Het TOG-kopje wordt na afloop van het jaar betaald. Het bedrag in 2015 voor het TOG-kopje betreft dus rechten uit het jaar 2014. Het bedrag voor het TOG-kopje valt lager uit dan begroot door een lager aantal gerechtigden.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 10.5 Kerncijfers TOG1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Aantal telkinderen TOG (x 1.000, jaargemiddelde)

26

24

X Noot
1

SVB, kwartaalbericht.

B. Ontvangsten

De ontvangsten betreffen grotendeels de terugontvangsten ten gevolge van terugvorderingen van het kindgebonden budget. Deze ontvangsten zijn € 20 miljoen lager uitgekomen dan begroot. Door beter toezicht gedurende het jaar en betere inschatting van inkomens sluiten de voorschotten uit recente toeslagjaren beter aan bij de uiteindelijke beschikking dan bij het opstellen van de begroting werd verwacht. Daardoor hoeft er minder teruggevorderd te worden en vallen dus ook de ontvangsten lager uit.

11. Uitvoeringskosten

Artikel

Algemene doelstelling

De uitvoering van de sociale zekerheidswetgeving vindt rechtmatig, efficiënt, klantgericht en daarmee doeltreffend plaats.

De uitvoering van de sociale zekerheidswetten geschiedt mede door ZBO’s en RWT’s. Daarmee wordt een doelmatige en rechtmatige uitvoering van wet- en regelgeving beoogd, waarbij de uitvoering zich op efficiënte en dienstverlenende wijze kan organiseren.

De Minister van SZW stelt daartoe uitvoeringsbudget ter beschikking, maakt daarbij prestatieafspraken met het UWV (inclusief het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen, BKWI), de SVB en het Inlichtingenbureau (IB) en stuurt op rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering. Hiertoe is een planning- en controlcyclus ingericht tussen de uitvoeringsorganen en het ministerie.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister64 is verantwoordelijk voor het doen uitvoeren van de sociale zekerheidswetgeving door de uitvoeringsorganen en draagt zorg voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving (wet SUWI) waarbinnen de uitvoeringsorganen opereren;

  • De vormgeving van het stelsel van sociale zekerheidswetten die het UWV en de SVB uitvoeren;

  • De vaststelling van de budgetten die aan het UWV (incl. BKWI), de SVB en het IB beschikbaar worden gesteld met daarbij passende prestatieafspraken;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering door het UWV (incl. BKWI), de SVB en het IB en de verantwoording daarover;

  • De vaststelling van de omvang van de middelen die aan de Landelijke Cliëntenraad (LCR) beschikbaar worden gesteld.

Beleidsconclusies

Voor het UWV en de SVB was 2015 een jaar waarin veel nieuwe wet- en regelgeving van kracht is geworden. De implementatie daarvan heeft veel aandacht gevergd. Bij het UWV betreft dit onder meer de Wet werk en zekerheid, de Participatiewet en de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten. Bij de SVB betreft dit onder meer de Wet hervorming kindregelingen en de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd in verband met de versnelling van de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd.

Beide ZBO’s zijn er in geslaagd om te voldoen aan vrijwel alle afgesproken streefwaarden. In 2015 heeft het UWV het laatste deel van de taakstelling 2012–2015 uit het regeerakkoord Rutte/Verhagen ingevuld, waarmee cumulatief een besparing van € 401 miljoen op de uitvoeringskosten gerealiseerd is. Ook de SVB heeft de afgesproken taakstellingen ingevuld met maatregelen. Dit heeft geleid tot een personele reductie en besparingen op inkoop.

Buiten het SUWI-domein heeft het dossier PGB-trekkingsrechten veel aandacht van de SVB gevraagd. In 2015 zijn acties ingezet om te komen tot snellere uitbetaling van declaraties. Daarnaast heeft de SVB capaciteit ingezet ten behoeve van contacten met budgethouders en zorgverleners. In de bedrijfsvoeringsparagraaf van dit jaarverslag wordt verder ingegaan op de stappen die binnen SZW naar aanleiding van de PGB-problematiek bij het beter vastleggen van de rollen van eigenaar en opdrachtgever zijn gezet.

In 2015 zijn de evaluatie van de Wet SUWI en de beleidsdoorlichting op dit artikel afgerond. Daarbij zijn naast de ingevolge de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE) verplichte vragen de volgende thema’s onderzocht:

  • Doeltreffendheid en doelmatigheid van de uitvoering van de sociale zekerheid, inclusief sturing en structuur van het stelsel;

  • De digitale dienstverlening aan WW-gerechtigden;

  • Regionale samenwerking tussen het UWV en de gemeenten;

  • De werking van de Wet Eenmalige gegevensuitvraag.

Het eindrapport stelt onder meer dat de organisatie van het SUWI-stelsel in grote lijnen voldoet aan de doelen van de Wet SUWI. Daarnaast stelt het rapport dat de uitvoering door het UWV efficiënt en rechtmatig verloopt, maar ook dat de omslag naar digitale dienstverlening heeft geleid tot minder klanttevredenheid en weinig maatwerk. De klanttevredenheid is de laatste jaren wel weer verbeterd. Verder wordt geconstateerd dat intensievere dienstverlening van het UWV tot meer uitstroom naar werk leidt dan alleen e-dienstverlening en een groepsgesprek in de 4e maand WW. Het kabinet onderschrijft dit en stelt, vanuit de onderuitputting van het sectorplannenbudget, extra financiële middelen beschikbaar in de komende twee jaar voor persoonlijke dienstverlening, in aanvulling op de digitale dienstverlening65.

Over de regionale samenwerking stelt het eindrapport dat de wijziging van de Wet SUWI in 2012 aanvankelijk de samenwerking tussen het UWV en de gemeenten negatief heeft beïnvloed. Het vooruitzicht van de Wet Werken naar Vermogen en de invoering van de Participatiewet heeft er vanaf 2014 voor gezorgd dat de regionale samenwerking weer is verbeterd. Het kabinet blijft deze ontwikkeling monitoren, stimuleren en ondersteunen.

Hoewel het rapport stelt dat door veel wijzigingen en bezuinigingen veel is gevraagd van de uitvoeringsorganisaties, concluderen de onderzoeken dat de sturingsrelatie is verbeterd en de uitvoering efficiënter is geworden. Wel wordt geconcludeerd dat de doelen van het SUWI-stelsel en de prestatie-indicatoren niet altijd goede aanwijzingen geven over het doelbereik. In de kabinetsreactie is aangegeven dat inmiddels een traject is gestart dat in 2017 een aangepaste set indicatoren op zal leveren.

In onderstaande tabel worden de rechtmatigheidsindicatoren voor het UWV en de SVB weergegeven. De realisaties liggen in 2015 boven de streefwaarde.

Tabel 11.1 Indicatoren rechtmatigheid uitvoering ZBO’s
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Streefwaarde Begroting 2015

Verschil 2015

Rechtmatigheid UWV (in %)1

98,9

98,9

99,3

99

0,3

Rechtmatigheid SVB (in %)2

99,9

99,9

99,8

99

0,8

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

X Noot
2

SVB, jaarverslag.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 11.2 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 11 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Verplichtingen

454.688

445.088

438.181

462.130

– 23.949

Uitgaven

590.378

493.138

454.688

445.088

438.181

462.130

– 23.949

               

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

589.749

492.486

454.044

444.133

437.532

461.481

– 23.949

UWV

475.159

379.397

344.878

339.747

331.571

363.088

– 31.517

SVB

102.928

103.980

101.385

97.661

99.590

92.585

7.005

IB

6.310

6.476

7.781

6.725

6.371

5.808

563

RWI

5.352

2.633

0

0

0

0

0

               

Bijdrage aan nationale organisaties

629

652

644

955

649

649

0

LCR

629

652

644

955

649

649

0

               

Ontvangsten

3.563

5.817

6.289

6.522

10.144

0

10.144

Tabel 11.3 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 11 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Uitgaven

1.522.092

1.529.448

1.559.088

1.696.520

1.607.496

1.556.225

51.271

               

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

1.522.092

1.529.448

1.559.088

1.696.520

1.607.496

1.543.137

64.359

UWV

1.372.499

1.391.800

1.428.300

1.568.458

1.485.496

1.431.545

53.951

SVB

149.593

137.648

130.788

128.062

122.000

111.592

10.408

               

Nominaal

0

0

0

0

0

13.088

– 13.088

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Toelichting financiële instrumenten

De Minister van SZW stelt de financiële kaders vast voor het UWV (inclusief het BKWI), de SVB en het IB, waarbinnen zij jaarplannen dienen op te stellen. In de jaarplannen nemen het UWV en de SVB een verdeling van de uitvoeringskosten naar wet op. De Minister stuurt echter in eerste aanleg op het totaalbudget per organisatie. Uitgangspunt daarbij is dat de organisaties zelfstandig de uitvoering organiseren en over de realisatie op passende wijze via het jaarverslag verantwoording afleggen aan de Minister van SZW.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitvoeringskosten van het UWV en de SVB wijzigen in de loop der jaren als gevolg van beleidswijzigingen en als gevolg van volumeontwikkelingen in de onderscheiden wetten. Voor een nadere toelichting wordt naar de desbetreffende artikelen verwezen.

De realisatie van de begrotingsgefinancierde uitvoeringskosten van het UWV is € 31,5 miljoen lager dan begroot. Dit is het saldo van onder meer lagere uitgaven als gevolg van minder Wajong-aanvragen en hogere uitgaven als gevolg van de centralisatie van de financiering van gemeentelijke doelgroepbeoordelingen en nabetalingen over 2014.

Bij de premiegefinancierde uitvoeringskosten van het UWV komen de uitgaven € 54 miljoen hoger uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 12 miljoen, in tabel 11.3 onderdeel van de post nominaal) is de realisatie € 42 miljoen hoger dan begroot. Omdat het UWV wordt aangestuurd op het totaalbudget, zorgen lager uitvallende begrotingsgefinancierde uitgaven voor hogere premiegefinancierde uitgaven binnen dit totaalbudget.

De resultatenrekening in het UWV-jaarverslag laat een onderuitputting van € 63,2 miljoen zien. Deze middelen stromen bij het UWV in de egalisatiereserve, waardoor geen meevaller voor SZW ontstaat. Het UWV heeft in 2015 € 50 miljoen onttrokken uit het bestemmingsfonds voor frictiekosten. Per saldo zijn de totale reserves daarom met € 13,2 miljoen toegenomen (zie tabel 11.4).

De begrotingsgefinancierde uitvoeringskosten van de SVB komen € 7 miljoen hoger uit dan begroot. Het grootste deel van dit verschil (€ 5,6 miljoen) komt door toegekend budget als gevolg van inspanningsintensivering op het terrein van handhaving en toezicht. Deze businesscase leidt tot lagere uitkeringslasten bij de wetten en regelingen die de SVB uitvoert.

Bij de premiegefinancierde uitvoeringskosten van de SVB is sprake van een opwaartse bijstelling van de uitgaven met € 10 miljoen (€ 9 miljoen indien rekening wordt gehouden met de loon- en prijsbijstelling). Dit wordt vooral veroorzaakt door een bijdrage van het Ministerie van SZW aan de SVB aan de voorziene frictiekosten die ontstaan als gevolg van personele reducties bij de SVB-stafafdelingen.

Bij het IB zijn de gerealiseerde kosten € 0,6 miljoen hoger dan begroot. Dit verschil wordt verklaard door loon- en prijsontwikkelingen en budgettair neutrale herschikkingen binnen de begroting van SZW voor additionele opdrachten aan het IB.

B. Bijdrage aan nationale organisaties

De bijdrage aan de LCR komt overeen met het begrote bedrag.

C. Ontvangsten

De ontvangsten betreffen de afwikkeling van de liquidatie van de Arbeidsvoorzieningorganisatie en de afrekening van het resultaat van de LCR.

Tabel 11.4 Extracomptabel overzicht begrotingsgefinancierde en premiegefinancierde uitvoeringskosten (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

UWV (incl. BKWI)

1.844.658

1.771.197

1.773.178

1.908.206

1.817.067

           

Begrotingsgefinancierd

472.159

379.397

344.878

339.747

331.571

IOW

250

250

200

1.325

1.775

Wajong

132.542

118.435

96.126

117.878

114.518

Re-integratie Wajong

11.598

33.923

65.582

70.496

78.642

Basisdienstverlening

293.280

188.956

141.580

100.322

85.056

Wsw-indicatiestelling

24.599

28.533

22.048

21.965

10.563

Beoordeling gemeentelijke doelgroep

16.930

Uitvoeringskosten WW 50+

10.200

19.550

15.450

Compensatieregeling musici en artiesten

0

11

0

BKWI

9.890

9.300

9.142

8.201

8.637

           

Premiegefinancierd

1.372.499

1.391.800

1.428.300

1.568.458

1.485.496

WAO

168.205

134.896

96.000

87.750

79.568

IVA

55.418

67.720

74.000

80.630

91.822

WGA

163.241

220.520

239.000

235.878

230.600

WAZ

8.000

4.000

3.000

3.242

3.299

WW

406.360

491.972

566.000

853.176

731.623

ZW

284.275

259.332

209.000

269.309

260.412

WAZO

28.000

26.360

24.000

13.148

14.052

Re-integratie WAZ/WAO/WIA/ZW

26.000

36.000

45.000

42.725

60.920

Re-integratie WW

233.000

151.000

167.000

0

0

Toevoeging aan bestemmingsfonds

5.300

– 17.400

13.200

           

SVB

251.797

241.078

232.173

225.723

221.590

           

Begrotingsgefinancierd

102.204

103.430

101.385

97.661

99.590

AKW

75.849

78.005

70.824

64.032

71.075

TOG

3.472

3.070

2.918

1.924

– 540

TAS

1.187

1.067

840

1.492

477

KOT/WKB

3.765

4.890

4.762

4.650

4.551

AIO

14.673

15.827

16.292

19.383

19.610

MKOB

3.258

571

900

459

37

Bijstand buitenland

424

320

155

Overbruggingsregeling

4.425

3.082

1.363

Remigratiewet

2.319

2.863

           

Premiegefinancierd

149.593

137.648

130.788

128.062

122.000

AOW

127.433

118.577

114.509

116.454

110.900

Anw

22.160

19.071

16.279

11.608

11.100

12. Rijksbijdragen

Artikel

Algemene doelstelling

Borgen van voldoende dekking in sociale fondsen.

De financiering van de sociale fondsen loopt hoofdzakelijk via premie-inning. In een aantal gevallen acht de overheid premieheffing niet wenselijk, bijvoorbeeld om te voorkomen dat premiepercentages blijvend toenemen en daarmee een evenwichtige koopkrachtontwikkeling in de weg staan. In andere gevallen acht de overheid financiering van een regeling via de algemene middelen passender, maar wordt wel gekozen voor uitvoering via de sociale fondsen. De sociale fondsen worden in dat geval via rijksbijdragen voorzien van voldoende financiering.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de sociale fondsen uit de algemene middelen, al dan niet in aanvulling op premieheffing. Hij is in deze rol verantwoordelijk voor:

  • de vaststelling van de hoogte van de rijksbijdragen aan de desbetreffende sociale fondsen;

  • het betalen van de rijksbijdragen aan de sociale fondsen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 12.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 12 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Verplichtingen

8.041.464

11.353.370

13.207.236

13.952.163

– 744.927

Uitgaven

9.119.453

11.205.022

8.041.464

11.353.370

13.207.236

13.952.163

– 744.927

               

Bijdrage aan sociale fondsen

9.119.453

11.205.022

8.041.464

11.353.370

13.207.236

13.952.163

– 744.927

(rijksbijdrage:)

             

in kosten heffingskortingen AOW

3.374.800

3.380.700

1.659.300

2.000.000

1.963.200

1.962.400

800

in kosten heffingskortingen Anw

72.700

68.300

0

0

0

0

0

vermogenstekort Ouderdomsfonds

4.853.400

7.421.800

5.999.500

9.073.100

11.003.900

11.752.500

– 748.600

tegemoetkoming arbeidsongeschikten

266.600

265.202

315.260

208.480

173.802

171.017

2.785

tegemoetkoming AOW-gerechtigden

488.506

0

0

0

0

0

0

tegemoetkoming Anw-gerechtigden

17.433

15.541

12.904

9.336

8.318

8.246

72

zwangere zelfstandigen

46.014

53.479

54.500

62.454

58.016

58.000

16

               

Ontvangsten

55

37

510

169

0

0

0

A. Bijdrage aan sociale fondsen66

Toelichting financiële instrumenten

Rijksbijdrage in de kosten van heffingskortingen (BIKK) AOW

Deze rijksbijdrage compenseert de gewijzigde premieopbrengst als gevolg van de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001. De hoogte van deze rijksbijdrage wordt jaarlijks aangepast aan de geraamde kosten van de heffingskortingen en wijzigingen van de belasting- en premietarieven in de eerste schijf.

Budgettaire ontwikkelingen

De realisatie van de uitgaven komt nagenoeg overeen met de begrote uitgaven.

Rijksbijdrage vermogenstekort Ouderdomsfonds

De uitgaven uit het Ouderdomsfonds worden grotendeels gedekt door de premie-inkomsten. De hoogte van de AOW-premie is echter wettelijk gemaximeerd om te voorkomen dat de groeiende AOW-uitgaven leiden tot een alsmaar stijgende AOW-premie en een onevenwichtige koopkrachtontwikkeling. Dit leidt tot een jaarlijks exploitatietekort in het Ouderdomsfonds. De rijksbijdrage Ouderdomsfonds is bedoeld om het exploitatietekort in het Ouderdomsfonds aan te vullen zodat er een neutrale kaspositie voor dit fonds bestaat.

Budgettaire ontwikkelingen

De Rijksbijdrage vermogenstekort Ouderdomsfonds wordt € 748,6 miljoen lager vastgesteld dan begroot. Deze bijstelling is het saldo van € 1,3 miljard hogere baten, € 244 miljoen hogere uitkeringslasten en de verrekening van een eenmalig vermogenstekort uit 2014 van € 275 miljoen.

Rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten

De Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) is vanaf 2014 afgeschaft. De regeling van de tegemoetkoming arbeidsongeschikten is overgeheveld van de Wtcg naar de WIA, de Wajong, de WAZ en de WAO. De tegemoetkomingen voor de categorieën WIA, WAZ en WAO worden gefinancierd uit een rijksbijdrage die in het Toeslagenfonds wordt gestort. In deze rijksbijdrage zijn daarnaast de uitvoeringskosten van het UWV opgenomen. De tegemoetkomingen voor Wajonggerechtigden worden verantwoord op beleidsartikel 4.

Budgettaire ontwikkelingen

De realisatie van de uitgaven komt nagenoeg overeen met de begrote uitgaven.

Rijksbijdrage tegemoetkoming Anw-gerechtigden

De rijksbijdrage tegemoetkoming Anw-gerechtigden dient ter financiering van de in artikel 9 verantwoorde tegemoetkoming Anw.

Budgettaire ontwikkelingen

De realisatie van de uitgaven komt nagenoeg overeen met de begrote uitgaven.

Rijksbijdrage zwangere zelfstandigen (ZEZ)

De regeling Zelfstandig en Zwanger voorziet sinds juni 2008 in een uitkering aan zelfstandigen voorafgaand aan en volgend op de bevalling. Deze regeling wordt gefinancierd via een rijksbijdrage aan het Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof). Ook de uitkeringen voor zwangere alfahulpen lopen in de rijksbijdrage mee. In deze rijksbijdrage zijn daarnaast de uitvoeringskosten van het UWV opgenomen.

Budgettaire ontwikkelingen

De realisatie van de uitgaven komt nagenoeg overeen met de begrote uitgaven.

13. Integratie en maatschappelijke samenhang

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid bevordert de maatschappelijke samenhang en sociale stabiliteit door participatie en inburgering van iedereen met een migrantenachtergrond. Resultaat is dat genoemde personen, net als iedere andere burger, zelfredzaam zijn en – naar vermogen – deelnemen aan de samenleving.

Bij het integratiebeleid ligt de nadruk op de participatie van de individuele migrant. Daarbij wordt een beroep op de migrant gedaan om middels de in Nederland aanwezige kansen en mogelijkheden zijn of haar capaciteiten ten volle te benutten. Ten aanzien van het maatschappelijk verkeer is het uitgangspunt dat migranten de in Nederland geldende normen en waarden erkennen. Resultaat is dat genoemde personen, net als iedere andere burger, zelfredzaam zijn en – naar vermogen – deelnemen aan de samenleving.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert met behulp van onder andere financiële instrumenten de zelfredzaamheid en deelname aan de samenleving van migranten. Hij financiert inkomensondersteuning met een sociaal leenstelsel en een uitkeringsregeling (remigratieregeling). Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het inburgeringstelsel;

  • De visie en samenhang van het integratiebeleid en de daarvoor benodigde kennis;

  • Het aanspreken van de vakdepartementen op hun verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat reguliere voorzieningen toegankelijk en effectief zijn voor alle burgers;

  • De uitvoering van de Remigratiewet, de Wet inburgering en de Wet inburgering buitenland.

Beleidsconclusies

Het jaar 2015 stond in het teken van de toenemende stroom vluchtelingen naar Europa. Er werden maatregelen getroffen om aan deze problematiek het hoofd te bieden. Een belangrijke stap in dit kader vormde het afsluiten van het Bestuursakkoord Verhoogde Asielinstroom tussen Rijk, Provincies en Gemeenten. Daarbij werd in het kader van de integratie van vergunninghouders afgesproken dat het budget voor maatschappelijke begeleiding in 2016 en 2017 zal worden verhoogd en dat de vergunninghouders na deelname aan een daarop gericht traject een participatieverklaring zullen ondertekenen.

De uitvoering van maatregelen in het kader van het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme ligt goed op schema. Dat blijkt onder meer uit de oprichting van de Expertise-unit Sociale Stabiliteit en het Steunpunt Familieondersteuning. Voorts zijn verschillende organisaties ondersteund om de weerbaarheid binnen islamatische gemeentschappen te vergroten en om jihadistische propaganda tegen te gaan. Ook vond in dit kader ondersteuning van gemeenten plaats. Over deze en andere activiteiten is de Tweede Kamer om de vier maanden geïnformeerd via voortgangsrapportages, zoals bijvoorbeeld de 4e voortgangsrapportage actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme.

In de begroting 2015 heeft de Minister beleidswijzigingen aangekondigd betreffende de aanscherping van de inburgeringeisen en het uitvoeren van een integratieakkoord met werkgevers op de terreinen taal en werk voor kwetsbare groepen. De eerste beleidswijziging betreft het opnemen in het inburgeringsexamen van een onderdeel oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt (ONA), inclusief diplomawaardering of indiceren onderwijsniveau, en is op 1 januari 2015 in werking getreden. De maatregel geldt voor nieuwkomers die na 1 januari 2015 verplicht zijn in te burgeren en beoogt vergunninghouders zo snel mogelijk naar werk toe te leiden. Hiermee is een voornemen uit het Regeerakkoord ingelost.

De tweede beleidswijziging was gericht op werkgevers, die zich met de ondertekening van het Taalakkoord zouden binden aan de afspraak te werken aan de taalvaardigheid van hun werknemers in de verwachting dat dit ook voor het bedrijf goed zal zijn. Met 70 ondertekenaars van het akkoord uit ruim 20 verschillende sectoren en branches is er een belangrijk bestand met organisaties die als voorbeeld dienen voor andere werkgevers in hun branche en voor hun branche-organisatie. Het Taalakkoord werkgevers zal waar mogelijk verbonden worden met de regionale Taalakkoorden in het kader van het Actieprogramma Tel mee met taal.

Naast dataverzameling en monitoring voor beleidsdoeleinden deed het SCP in 2015 op verzoek van de Minister van SZW onderzoek naar de mate waarin er in Nederland sprake is van «groepen op afstand». In de studie Werelden van Verschil concludeerde het SCP dat geen van de vier grote migrantengroepen is te kwalificeren als groep op afstand. Tegelijkertijd stelde het SCP vast dat Turkse en Marokkaanse Nederlanders sterk het gevoel hebben dat zij niet als individu worden behandeld, maar vooral op hun etnische herkomst en op hun religieuze achtergrond worden beoordeeld. De uitkomsten van dit onderzoek bieden nadrukkelijk ondersteuning voor de lopende beleidsmaatregelen zoals discriminatiebestrijding. De publicatie vormt tevens de basis voor een brede maatschappelijke dialoog over in- en uitsluiting en het opstellen van een nationaal actieplan discriminatie dat in 2016 aan de Tweede Kamer zal worden voorgelegd.

Ook op het terrein van integratie is de beleidsveranwoordelijkheid de laatste jaren verschoven naar lokale partijen. Het Ministerie van SZW ondersteunt de beleidsontwikkeling en -uitvoering via de beschikbaarstelling van gegevens op buurtniveau over de stand en ontwikkeling van integratie. Deze informatie is verzameld op de website www.buurtintegratie.nl.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 13.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 13 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 20111

Realisatie 20121

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Verplichtingen

87.409

97.515

148.410

123.166

25.244

Uitgaven

0

238.495

95.434

94.761

145.465

123.166

22.299

               

Inkomensoverdrachten

40.761

45.714

39.064

6.650

Remigratieregeling

39.266

44.834

38.564

6.270

Inburgering

1.495

880

500

380

               

Subsidies

0

12.198

13.016

8.504

6.641

7.263

– 622

Forum

0

5.885

5.795

5.546

2.845

3.240

– 395

Landelijk Overleg Minderheden (LOM)

0

3.280

6.191

326

1.101

1.373

– 272

Vluchtelingenwerk

0

3.033

1.030

1.030

1.030

1.032

– 2

Overige subsidies

1.602

1.665

1.618

47

               

Opdrachten

0

10.102

16.843

12.504

8.738

20.894

– 12.156

Programma inburgering

0

8.523

11.037

5.721

2.927

14.665

– 11.738

Programma integratie

0

1.579

4.103

5.083

4.111

4.529

– 418

Remigratie

0

0

1.703

1.700

1.700

1.700

0

               

Bijdrage aan mede-overheden

0

166.776

0

0

0

0

0

Gemeenten

0

166.776

0

0

0

0

0

               

Bijdrage aan agentschappen

0

4.201

11.000

7.950

8.943

9.300

– 357

DUO

0

4.201

11.000

7.950

8.943

9.300

– 357

               

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

0

41.061

51.605

8.759

27.282

9.240

18.042

SVB

0

36.852

38.156

0

0

0

0

COA

0

4.209

13.449

8.759

27.282

9.240

18.042

               

Leningen

0

4.157

2.970

16.283

48.147

37.405

10.742

DUO

0

4.157

2.970

16.283

48.147

37.405

10.742

               

Ontvangsten

0

3.578

178.858

7.933

4.357

1.000

3.357

X Noot
1

Het beleidsterrein Integratie en maatschappelijke samenhang was tot en met 2012 op de begroting van het Ministerie van BZK opgenomen. De uitgaven en ontvangsten 2012 zijn ontleend aan het jaarverslag 2012 van BZK.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

Budgettaire ontwikkelingen

De hogere dan begrote uitgaven voor de Remigratieregeling (€ 6,6 miljoen) worden veroorzaakt doordat er in 2015 meer personen geremigreerd zijn dan aanvankelijk geraamd.

DUO keerde op grond van de oude Wet Inburgering in 2015 nog vergoedingen uit aan inburgeraars die zonder hulp van de gemeente hun inburgeringdiploma hebben behaald of die op een hoger niveau een examen Nederlands hebben afgelegd dan strikt genomen noodzakelijk zou zijn. SZW stelt de middelen voor deze vergoedingen beschikbaar.

In 2015 viel het aantal inburgeraars dat voor de uitkering in aanmerking komt hoger uit dan werd voorzien. Dat resulteerde in € 0,4 miljoen hogere uitgaven dan begroot.

Beleidsrelevante kerncijfers

Resultaten van het beleid op het punt van de remigratie worden uitgedrukt in het aantal remigranten met een periodieke uitkering.

Tabel 13.2 Kerncijfers Remigratie1
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Aantal remigranten met een periodieke uitkering (x 1.000 personen, ultimo)2

13

14

15

14

1

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

X Noot
2

Inclusief nihil-uitkeringen: remigrant heeft recht op remigratie-uitkering, maar na verrekening van andere, exporteerbare uitkeringsgelden wordt het bedrag op nihil vastgesteld.

B. Subsidies

De uitgaven bij het instrument Subsidies komen € 0,6 miljoen lager uit dan begroot. Dat hangt samen met de verstrekking van minder subsidies dan verwacht in het kader van de Kennisinfrastructuur, waarmee in 2015 is gestart, en lagere kosten bij de afwikkeling van het LOM.

C. Opdrachten

C1. Programma Inburgering

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven voor het Programma Inburgering zijn € 11,7 miljoen lager uitgekomen dan begroot. Dit wordt veroorzaakt doordat bij de begrotingsopstelling 2015 voorziene uitgaven op het terrein van inburgering naar 2016 zijn verschoven. Het gaat daarbij onder meer om de financiële gevolgen van de uitspraak van het Europese Hof van Justitie betreffende het inburgeringsexamen buitenland in relatie tot gezinshereniging, en enkele trajecten Europese aanbesteding. In deze gevallen werd de uitwerking pas eind 2015 afgerond, waardoor uitgaven naar 2016 verschuiven.

Beleidsrelevante kerncijfers

De kerncijfers op het terrein van de inburgering betreffen de op dit beleidsterrein bereikte resultaten en zijn niet direct te koppelen aan de budgettaire ontwikkelingen op dit terrein. De uitgaven betreffen namelijk het ontwikkelen en beheren van het inburgeringssysteem. De kerncijfers hebben zowel betrekking op het aantal (geslaagde) inburgeraars, voorbereiding op inburgering en maatschappelijke begeleiding betreffende asielgerechtigde nieuwkomers als op het sociaal leenstelsel. Vanaf 1 januari 2013 zijn nieuwkomers zelf verantwoordelijk voor hun inburgering en de bekostiging daarvan. Voor dit laatste kunnen zij een lening aanvragen bij DUO. Asielgerechtigden kunnen aanspraak maken op een voorziening voor hun inburgering. Dat loopt eveneens via het leenstelsel. De lening behoeft – onder voorwaarden – door deze groep niet terugbetaald te worden.

Met name door de sterke stijging van het aantal asielmigranten komt de realisatie van het aantal door DUO verstuurde kennisgevingen, het aantal toegekende leningen, het aantal asielgerechtigden dat heeft deelgenomen aan de voorinburgering van COA, en de deelname aan maatschappelijke begeleiding bij gemeenten een stuk hoger uit dan de raming.

Tabel 13.3 Kerncijfers Inburgering
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Inburgeringsplichtige nieuwkomers die een kennisgeving van DUO krijgen (x 1.000 personen, ultimo)1

11

19

26

15

11

Inburgeraars die slagen voor het inburgeringexamen of NT2-examen (x 1.000 personen, ultimo)1

17

13

7

10

– 3

Asielgerechtigde nieuwkomers die deelnemen aan de voorbereiding op inburgering in de opvang van COA (x 1.000 personen, ultimo)2

2,6

5,6

10,3

3,0

7,3

Asielgerechtigde nieuwkomers die deelnemen aan de maatschappelijke begeleiding door gemeenten (x 1.000 personen, ultimo)2

1,7

5,9

13

5,0

7,8

Aantal aan inburgeraars toegekende leningen (x 1.000 personen, ultimo)1

2,6

9,8

18

7,0

11

X Noot
1

DUO, informatiesysteem Inburgering.

X Noot
2

COA, voortgangsrapportages.

C2. Programma Integratie

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven voor het Programma Inburgering zijn € 0,4 miljoen lager uitgekomen dan begroot. Dat is het gevolg van een combinatie van langere looptijden voor aanbestedingstrajecten, waardoor de uitgaven in 2016 zullen vallen, en van een aantal opdrachten dat is vervallen.

C3. Remigratie

De uitgaven aan het Nederlands Migratie Instituut worden hier verantwoord en zijn conform het begrote uitgavebedrag.

D. Bijdrage aan agentschappen

De gerealiseerde uitgaven aan DUO zijn nagenoeg gelijk aan de begroting.

E. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

De gerealiseerde uitgaven aan het COA zijn € 18 miljoen hoger dan begroot. Het betreft uitgaven die door en via het COA worden gedaan op het terrein van voorinburgering respectievelijk maatschappelijke ondersteuning van asielmigranten. Als gevolg van de grote vluchtelingenstroom richting Europa c.q. Nederland is het aantal asielmigranten substantieel boven de raming uit de begroting 2015 uitgekomen.

F. Leningen

De hoger dan begrote uitgaven aan via DUO verstrekte leningen (€ 10,7 miljoen) zijn het gevolg van de eerder vermelde volumeontwikkeling in de vluchtelingenstroom waardoor ook het aantal aanvragen en toekenningen van leningen toeneemt.

G. Ontvangsten

In 2015 werd ruim € 3,4 miljoen meer ontvangen dan bij de begrotingsopstelling werd voorzien. Dit is het gevolg van verrekeningen met het UWV in het kader van de Remigratiewet.

5. NIET-BELEIDSARTIKELEN

96. Apparaatsuitgaven kerndepartement

Artikel

Op dit artikel worden alle personele en materiële uitgaven en ontvangsten van het Ministerie van SZW opgenomen. In beleidsartikel 11 zijn de bijdragen aan ZBO’s verder toegelicht. Voor een uitgebreide toelichting op het Agentschap SZW wordt verwezen naar hoofdstuk 9 van dit jaarverslag.

Budgettaire gevolgen

Tabel 96.1 Apparaatsuitgaven kerndepartement budgettaire gevolgen (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Verplichtingen

250.629

256.278

288.815

278.491

10.324

Uitgaven

239.556

242.137

251.182

250.857

291.218

278.491

12.727

               

Personele uitgaven

164.702

180.005

179.912

186.049

175.556

10.493

• waarvan eigen personeel

159.054

174.308

173.719

177.265

171.397

5.868

• waarvan externe inhuur

3.040

3.269

3.470

6.427

1.350

5.077

• waarvan overige personele uitgaven

2.608

2.428

2.723

2.357

2.809

– 452

               

Materiële uitgaven

77.435

71.177

70.945

105.169

102.935

2.234

• waarvan ICT

13.385

14.084

13.004

10.400

13.599

– 3.199

• waarvan bijdrage aan SSO's

38.614

44.592

46.394

81.784

76.295

5.489

• waarvan overige materiële uitgaven

25.436

12.501

11.547

12.985

13.041

– 56

               

Ontvangsten

8.030

12.542

9.744

4.761

4.569

3.573

996

De gegevens voor het jaar 2011 zijn niet uitgesplitst omdat de nieuwe structuur van de begroting pas vanaf 2012 wordt gebruikt.

A. Personele en materiële uitgaven

Toelichting

A1. Personeel

Er is een aantal verklaringen voor de ruim € 5,8 miljoen hogere realisatie van de personele uitgaven dan ten tijde van de begrotingsopstelling werd verwacht. Het afsluiten van de nieuwe cao voor het Rijk leidt tot hogere uitgaven, evenals de start van het expertisecentrum sociale stabiliteit. Daarnaast zijn er extra uitgaven voor het gezamenlijke financiële dienstencentrum (FDC) met de Ministeries van Financiën en VWS dat in 2015 van start is gegaan. Het FDC is een samenwerkingsverband tussen deze departementen op het gebied van de financiële administratie, dat is gepositioneerd bij SZW. Ten slotte zijn er voor de deelnemende departementen transitiekosten gemaakt voor de rijksschoonmaakorganisatie RSO die in 2016 is begonnen.

A2. Externe inhuur

Het verschil tussen de begroting en de realisatie bedraagt € 5,1 miljoen. Dit wordt verklaard doordat bij het opstellen van de begroting nog niet bekend was hoeveel externe inhuur er plaats zal vinden en hoeveel budget hiervoor benodigd is. In de loop van het jaar is dit budget naar behoefte aangevuld vanuit andere onderdelen van de begroting. Daarnaast heeft er externe inhuur plaatsgevonden voor werkzaamheden om het Ministerie van OCW te laten aansluiten op de gezamenlijke financiële administratie van de Ministeries van VWS, Financiën en SZW.

A3. Overige personele uitgaven

De uitgaven voor post-actieven zijn € 0,45 miljoen lager uitgevallen dan begroot vanwege enerzijds een lager dan verwachte instroom in de WW en anderzijds het effect van de inzet van re-integratieactiviteiten.

A4. ICT

Het verschil tussen de begroting en de realisatie bedraagt –/– € 3,1 miljoen en heeft voor een deel betrekking op in 2015 geleverde producten en diensten waarvan de betaling in 2016 zal plaatsvinden en daarnaast op vertraging in andere projecten.

A5. Bijdrage aan SSO’s

In de loop van 2015 zijn er extra uitgaven geweest voor het masterplan Huisvesting en Dictu in verband met ICT-uitgaven voor de Inspectie SZW. Hiertegenover staat een tariefsverlaging van de Rijksgebouwendienst (RGD) voor de huur van gebouwen. Per saldo resteren extra uitgaven van € 5,5 miljoen.

De stijging van 2015 ten opzichte van 2014 wordt verklaard door een betaling aan de RGD, deze betreft de restwaarde van het voormalige SZW-gebouw.

A6. Overige materiële uitgaven

De gerealiseerde uitgaven komen nagenoeg overeen met de in de begroting geraamde uitgaven.

B. Ontvangsten

De extra ontvangsten in 2015 (€ 1,0 miljoen) houden verband met de doorbelasting aan het Ministerie van OCW van de ingezette externe inhuur ten behoeve van de aanpassingen aan de gezamenlijke financiële administratie (zie A2).

Tabel 96.2 Totaaloverzicht apparaatsuitgaven/kosten inclusief agentschappen en ZBO’s/RWT’s (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie

2015

Begroting 20151

Verschil 2015

Totaal apparaatskosten Ministerie

239.556

242.137

251.182

250.857

291.218

278.491

12.727

               

Totaal apparaatskosten agentschap

30.385

31.350

19.509

19.091

15.997

20.808

– 4.811

Agentschap SZW

21.516

21.741

19.509

19.091

15.997

20.808

– 4.811

Inspectie werk en inkomen (IWI)2

8.869

9.609

0

0

0

0

0

               

Totaal apparaatskosten ZBO’s3 en RWT’s

2.104.416

2.013.484

2.006.852

2.134.164

2.035.028

2.004.618

30.410

UWV

1.847.272

1.767.835

1.769.181

1.908.187

1.807.067

1.794.633

12.434

SVB

250.834

239.173

229.890

219.405

221.590

204.177

17.413

IB

6.310

6.476

7.781

6.572

6.371

5.808

563

X Noot
1

In de premiegefinancierde uitvoeringskosten van het UWV en de SVB is het deel nominaal niet meegenomen vanwege de vergelijkbaarheid met de begrotingsgefinancierde uitvoeringskosten waar dit ook niet gebeurt.

X Noot
2

De apparaatskosten van IWI zijn vanaf 2013 niet meer op deze regel opgenomen omdat IWI vanaf dat jaar onderdeel uitmaakt van de Inspectie SZW (onderdeel kerndepartement).

X Noot
3

Dit betreft zowel begrotingsgefinancierde als premiegefinancierde kosten. De ontvangsten artikel 11 zijn in mindering gebracht op de uitgaven.

Toelichting

Bovenstaande tabel bevat een totaaloverzicht van alle apparaatsuitgaven van het departement en alle apparaatskosten van de agentschappen en de ZBO’s/RWT’s die onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van SZW vallen. De toelichting op de ontwikkeling bij het kerndepartement is te vinden bij tabel 96.1. Zie beleidsartikel 11 en bijlage 4 voor een toelichting op de ZBO’s/RWT’s en hoofdstuk 9 voor de agentschappen.

Tabel 96.3 Bezettingsoverzicht (fte)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Bezetting ultimo

2.259

2.153

2.184

2.254

2.277

Toelichting

Na verwerking van de voor 2015 geldende taakstelling in fte is de bezetting van SZW ultimo 2015 ten opzichte van ultimo 2014 per saldo toegenomen vanwege een uitbreiding van (tijdelijke) taken. Deze uitbreiding doet zich met name voor bij de Inspectie SZW (anti-discriminatie, aanpak schijnconstructies en declaratiefraude). Daarnaast is een expertiseunit sociale stabiliteit opgericht en is het gezamenlijke FDC van start gegaan. Ten slotte zijn er activiteiten ontplooid voor de start van de Rijksschoonmaakorganisatie per 1 januari 2016. Indien we corrigeren voor tijdelijke taken, zien we een daling van het aantal fte ten opzichte van 2014.

Tabel 96.4 Extracomptabele tabel invulling taakstelling (x € 1.000)
 

2016

2017

2018

Structureel

Departementale taakstelling (totaal)

23.354

52.803

64.978

64.978

         

Kerndepartement

3.354

7.703

9.378

9.378

Agentschappen totaal

0

0

0

0

Agentschap SZW

0

0

0

0

         

ZBO’s totaal

20.000

45.100

55.600

55.600

UWV (inclusief BKWI)

17.700

39.700

48.900

48.900

SVB

2.300

5.400

6.700

6.700

Concrete maatregelen voor invulling van de taakstelling 2016–2018

Toelichting

De taakstelling 2016–2018 is voor het kerndepartement SZW onder meer ingevuld door een verdere versobering van de bedrijfsvoering. Voorts zijn de processen rond het beroep en bezwaar van de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV) vereenvoudigd en gestroomlijnd. Tevens is door deregulering per 1 januari 2016 gestopt met het organisatie- en systeemtoezicht op het UWV en de SVB. De taakstelling van het kerndepartement is verhoogd om extra formatieplaatsen te kunnen creëren voor medewerkers uit de doelgroep kwetsbare groepen. Per saldo dienen de maatregelen in 2018 te leiden tot een structurele besparing op de apparaatsuitgaven van het kerndepartement SZW van € 9,378 miljoen (inclusief de taakstelling die de directie Samenleving en Integratie heeft meegenomen bij de overgang van het Ministerie van BZK naar SZW).

De taakstelling van het UWV en de SVB wordt ingevuld door drie typen maatregelen. Ten eerste worden maatregelen voorbereid die toezien op een meer doelmatige uitvoering, bijvoorbeeld door verdere samenwerking in de keten van werk en inkomen en het efficiënter benutten van bestaande voorzieningen. Ten tweede wordt een versobering van taken en dienstverlening beoogd. Ten derde wordt vereenvoudiging van wet- en regelgeving voorbereid. In 2018 dienen deze maatregelen, die op dit moment eveneens nog nader uitgewerkt moeten worden, te leiden tot een structurele besparing op de uitvoeringskosten van het UWV en de SVB van € 55,6 miljoen.

97. Aflopende regelingen

Artikel

Voor de financiële afwikkeling en verantwoording van een aantal aflopende regelingen is in de begroting een afzonderlijke voorziening getroffen.

Budgettaire gevolgen

Tabel 97.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 97 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Verplichtingen

799

0

– 121

0

– 121

Uitgaven

5.396

7.952

929

0

0

0

0

               

Programma-uitgaven

5.396

7.952

929

0

0

0

0

Aflopende regelingen

5.396

7.952

929

0

0

0

0

               

Ontvangsten

16.120

426

510

4

199

0

199

A. Programma-uitgaven

Toelichting

Het gaat hier om nadeclaraties of vergoedingen van nabetalingen op grond van gerechtelijke uitspraken (bezwaar- en beroepsprocedures) naar aanleiding van geschillen in het verleden. Er zijn in 2015 geen uitgaven. De negatieve verplichtingenrealisatie (–/– € 0,121 miljoen) is het gevolg van correctieboekingen uit het verleden.

B. Ontvangsten

De gerealiseerde ontvangst (€ 0,199 miljoen) betreft een afrekening inzake het bedrijfsverzamelgebouw Tilburg.

98. Algemeen

Artikel

Op dit artikel worden de niet naar beleidsartikelen toe te rekenen budgetten verantwoord.

Budgettaire gevolgen

Tabel 98.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 98 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Verplichtingen

59.313

42.548

23.605

46.404

– 22.799

Uitgaven

47.615

51.512

60.050

39.442

27.550

46.326

– 18.776

               

Subsidies

10

8

275

244

191

0

191

               

Opdrachten

14.084

11.042

18.218

14.271

9.186

25.721

– 16.535

Handhaving

1.117

454

589

851

724

15.260

– 14.536

Opdrachten overig

12.967

10.588

17.629

13.420

8.462

10.461

– 1.999

               

Bekostiging

3.935

2.490

2.626

2.260

3.295

2.825

470

Uitvoeringskosten Caribisch Nederland

3.935

2.490

2.626

2.260

3.295

2.825

470

               

Bijdrage aan medeoverheden

5.005

5.349

5.484

5.633

0

0

0

Verzameluitkering SZW

5.005

5.349

5.484

5.633

0

0

0

               

Bijdrage aan agentschappen

22.593

30.822

31.758

15.352

13.086

15.580

– 2.494

Inspectie Werk en Inkomen

9.652

10.100

9.715

0

0

0

0

Agentschap SZW

12.778

20.616

21.934

14.898

12.694

15.077

– 2.383

Rijksdienst Ondernemend Nederland

163

106

109

454

392

503

– 111

Agentschap Dienst Regelingen

0

0

0

0

               

Bijdrage aan andere begrotingen

1.988

1.801

1.689

1.682

1.792

2.200

– 408

               

Ontvangsten

0

2.470

25.812

9.779

438

0

438

A. Subsidies

Toelichting

Het budget voor subsidies is gedurende de begrotingsuitvoering door middel van budgettair neutrale herschikkingen toegevoegd aan artikel 98. De gerealiseerde uitgaven hebben betrekking op subsidies aan het Landelijk platform GGZ en aan de VNG voor de Gezamenlijke BackOffice Inkomensvoorzieningen.

B. Opdrachten

B1. Handhaving

Van het handhavingsbudget op artikel 98 (€ 15,3 miljoen) is gedurende de begrotingsuitvoering € 9,5 miljoen naar andere budgetten overgeboekt, namelijk naar handhavingsbudgetten en budgetten voor voorlichting op andere artikelen, het Inlichtingenbureau, de SVB en de apparaatsuitgaven op artikel 96. Daarnaast is € 4,3 miljoen overgeboekt naar het Gemeentefonds ten behoeve van Regionale Coördinatiepunten Fraudebestrijding en het Kennisplatform naleving. Van het resulterende budget (€ 1,5 miljoen) is € 0,8 miljoen niet uitgegeven.

B2. Opdrachten overig

De realisatie op het budget voor overige opdrachten is € 2,0 miljoen lager dan begroot. Gedurende de begrotingsuitvoering is € 0,4 miljoen overgeboekt naar andere departementen ter medefinanciering van overkoepelende projecten. De resterende lagere uitgaven treden op bij de uitvoering van het programma doelstelling 3 van het ESF en de overige opdrachten.

C. Bekostiging

De gerealiseerde uitgaven van de RCN-unit sociale zaken zijn € 0,47 miljoen hoger dan begroot. De hogere uitgaven zijn volledig toe te schrijven aan de uitvoeringskosten in verband met de invoering van de Kinderbijslag Caribisch Nederland.

D. Bijdrage aan medeoverheden

In een Verzameluitkering worden per ministerie alle financieel geringe overdrachten (beleidsthema's) aan een medeoverheid opgenomen. Alle bedragen waarvoor een budget beschikbaar is dat onder het grensbedrag (gesteld op maximaal € 10 miljoen) ligt, moeten in de verzameluitkering worden opgenomen. De Financiële-verhoudingswet geeft de wettelijke grondslag voor de verzameluitkering. Met de verzameluitkering wordt beoogd de medeoverheden ruimte te bieden voor lokaal maatwerk en de administratieve lasten bij het Rijk en de medeoverheden te beperken.

In 2015 heeft het Ministerie van SZW de bijdrage aan het Gemeentefonds ten behoeve van de Regionale Coördinatiepunten Fraudebestrijding vanuit het Handhavingsbudget overgeboekt naar het Gemeentefonds. De Verzameluitkering SZW is daarom nihil.

E. Bijdrage aan agentschappen

E1. Agentschap SZW

De uitgaven aan het Agentschap SZW zijn € 2,4 miljoen lager dan begroot. In de uitvoeringskosten van de sectorplannen is een kasschuif van € 1,2 miljoen verwerkt van 2015 naar 2017. Een bedrag van € 0,9 miljoen is overgeboekt naar het apparaatsartikel 96 voor de salariskosten van het interne projectteam van de sectorplannen.Ten slotte zijn de uitvoeringskosten van het Europees Globaliseringsfonds € 0,3 miljoen lager dan begroot omdat er in 2015 geen nieuwe projectaanvragen zijn ingediend.

E2. Rijksdienst ondernemend Nederland

De Rijksdienst ondernemend Nederland is een samenvoeging van de agentschappen NL en de Dienst Regelingen. De certificering betaalaanvragen Europese subsidies bij de Europese Commissie en de uitvoeringskosten van de borgstellingsregeling zijn € 0,1 miljoen lager dan het samengevoegde budget van deze twee agentschappen.

F. Bijdrage aan andere begrotingen

De bijdrage aan het Ministerie van Financiën ten behoeve van controlewerkzaamheden ESF is € 0,4 miljoen lager dan begroot. De controle van de ESF-projecten voor het jaar 2015 en 2016 mogen van de auditautoriteit ESF gecombineerd worden uitgevoerd wat leidt tot lagere uitgaven.

G. Ontvangsten

De gerealiseerde ontvangsten hebben betrekking op afrekeningen van te hoog betaalde voorschotten subsidies, handhaving en uitvoeringskosten Agentschap SZW.

99. Nominaal en onvoorzien

Artikel

Op dit artikel worden de uitgaven verantwoord voor onvoorziene uitgaven, loon- en prijsbijstelling.

Budgettaire gevolgen

Tabel 99.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 99 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Verplichtingen

0

0

0

19.008

– 19.008

Uitgaven

0

0

0

0

0

19.008

– 19.008

               

Overige beleidsuitgaven

0

0

0

0

0

19.008

– 19.008

Onvoorzien

0

0

0

0

0

19.008

– 19.008

Loonbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

Prijsbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

A. Overige beleidsuitgaven

Toelichting

Onvoorzien

De grondslag voor dit onderdeel ligt in de Comptabiliteitswet, waarin de mogelijkheid bestaat een artikel voor onvoorziene uitgaven op te nemen. Gedurende de begrotingsuitvoering 2015 zijn diverse op dit artikel geparkeerde bedragen voor onder andere de implementatie van de Participatiewet en uitvoeringskosten ZZP pensioen overgeboekt naar beleidsartikelen en naar het Gemeentefonds. Een aantal toedelingen vanuit het Ministerie van Financiën voor eindejaarsmarge en voor loon- en prijsbijstelling is aanvankelijk op artikel 99 geparkeerd. Een deel van deze toedelingen is later naar de beleidsartikelen overgeboekt. Het restant van het beschikbare budget in 2015 is gebruikt ter dekking van uitvoeringsproblematiek SZW. Uiteindelijk bleef een bedrag van € 12,7 miljoen over waar geen beroep meer op is gedaan. Dit bedrag is in de 2e suppletoire begroting afgeboekt.

6. BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF

6.1 Uitzonderingsrapportage

6.1.1 Rechtmatigheid

Overschrijding toleranties als gevolg van aanbesteden en inkopen

Bij artikel 1 Arbeidsmarkt is voor een bedrag van € 2,3 miljoen (inkopen) te kwalificeren als onzeker voor wat betreft de rechtmatigheid. De tolerantie voor dit artikel is 10% van het totaal van de aangegane verplichtingen en bedraagt € 1,6 miljoen. De betreffende inkopen voldoen niet of niet geheel aan de eisen van de Aanbestedingswet 2012 voor wat betreft het objectief motiveren aan welke leveranciers SZW een offerte vraagt. Zie ook de tekst onder financieel en materieel beheer over motivering leverancierskeuze.

6.1.2 Totstandkoming niet-financiële verantwoordingsinformatie

Er zijn geen bijzonderheden te melden.

6.1.3 Financieel beheer en materieelbeheer

Onzekerheid inkoopuitgaven door interpretatie aanbestedingswet m.b.t. motivering leverancierskeuze

Artikel 1.4 van de Aanbestedingswet stelt dat aanbestedende diensten bij meervoudig en enkelvoudig onderhandse aanbestedingen (onder de Europese drempel) de ondernemers die zij uitnodigen op basis van objectieve criteria kiezen.

Bovendien moeten zij op verzoek van een ondernemer de motivering van die keuze verstrekken. Voor het verantwoordingsjaar 2015 bestond onduidelijkheid over de vraag of en zo ja welke documentatievereisten werden gesteld aan deze keuze.

Voor het verantwoordingsjaar 2015 heeft de Algemene Rekenkamer (AR) aangekondigd dat in afwachting van nadere kaders voor het controlejaar 2015 de motivering van de objectieve leverancierskeuze voor alle inkopen tussen de nul en € 33.000 niet in het rechtmatigheidsoordeel wordt betrokken. Bevindingen op dit punt bij inkopen boven deze grens kunnen leiden tot onzekerheden in de inkoopstroom.

Voor 2016 en volgende jaren wordt een nader kader opgesteld dat kan rekenen op draagvlak bij alle betrokken partijen (regelgevers, kaderstellers, uitvoerders en controleurs).

Algemene Rekenkamer

De AR heeft de Minister van SZW bij het jaarverslag 2014 een aantal aanbevelingen gedaan. SZW heeft die aanbevelingen opgevolgd of is er nog mee bezig. Hoe dat is gedaan is hierna per aanbeveling uiteengezet.

Rollen eigenaar en opdrachtgever

De AR heeft aanbevolen de rollen van eigenaar en opdrachtgever met betrekking tot uitvoering en uitvoeringsorganen verder uit te werken en hierbij te betrekken de voorgenomen uitwerking van het beleid voor ZBO’s door de Minister van W&R.

In 2015 heeft de eigenaar samen met het UWV, de SVB en de opdrachtgever(s) gewerkt aan de herijking van de sturingsvisie. Een van de onderwerpen daarin was de rollen van de verschillende partijen. SZW legt deze rollen begin 2016 vast. Er zijn met de SVB procedure-afspraken gemaakt (inclusief een beslisboom) rondom de beoordeling van nieuwe of «andere» taken. De overlegstructuur is herijkt. Er is een scheiding tussen opdrachtgever en eigenaar aangebracht en een gezamenlijk overleg tussen opdrachtgever, eigenaar en opdrachtnemer geïntroduceerd. Ook is in de tweede helft van het afgelopen jaar in verschillende vormen al gewerkt via een driehoeksoverleg. In de respectievelijke eigenaarsoverleggen is de «brengplicht» van de ZBO’s expliciet opgenomen. Een aantal keren is er een afzonderlijk eigenaarsoverleg voor PGB georganiseerd.

Uitvoeringstoetsen

De AR heeft aanbevolen om bij ingrijpende beleidswijzigingen een goede uitvoeringstoets te laten doen en dit opnieuw te laten doen als er grote tussentijdse wijzigingen zijn.

SZW is de werkwijze met uitvoeringstoetsen voor het UWV en de SVB aan het uniformeren en formaliseren en legt deze werkwijze vast in een handleiding. Met de ZBO’s worden afspraken gemaakt over de te hanteren criteria in een uitvoeringstoets. ICT gaat hierin veel aandacht krijgen en wordt als afzonderlijk criterium opgenomen. Ook bij een uitvraag door andere departementen dan SZW worden deze criteria gehanteerd. Hiermee wordt voldaan aan de opmerkingen van de AR.

Taakstelling UWV

De AR heeft aanbevolen om de ontwikkelingen over de taakstelling van het UWV in samenhang aan de Tweede Kamer te presenteren. Dit betreft enerzijds de taakstelling en anderzijds incidentele uitbreiding van dienstverlening voor bepaalde groepen. In paragraaf 2.6 van het rapport «Wordt aan gewerkt.nl» dat onderdeel uitmaakt van de Evaluatie SUWI is de Tweede Kamer hierover geïnformeerd67. Het rapport gaat in op de beoogde besparingen en welke incidentele budgetten zijn toegekend. In aanvulling daarop gaat paragraaf 2.3 van het rapport SUWI evaluatie en beleidsdoorlichting in op de ontwikkeling van de uitvoeringskosten van het UWV op totaalniveau.

Gemeentelijk re-integratiebeleid

In zijn reactie op het verantwoordingsonderzoek68 heeft de Minister reeds opgemerkt de aanbeveling te volgen om informatie uit de verschillende onderzoeken over (de effectiviteit van) het re-integratiebeleid te verspreiden onder gemeenten en het UWV.

  • SZW informeert de gemeenten onder meer via de Verzamelbrief en het gemeenteloket SZW. Naar aanleiding van het rapport «Ken uw klanten» heeft Divosa, met steun van SZW, in het kader van het programma Vakmanschap, zes regionale werkconferenties met klantmanagers en leidinggevenden georganiseerd over de resultaten en met tips om het zicht op het klantenbestand bij klantmanagers en hun teamleiders te vergroten.

  • In 2015 is naast het ontwikkelen van instrumenten meer nadruk gelegd op gedragsaspecten (van zowel klant als klantmanager), het stimuleren van de toepassing van kennis, het verbeteren van de relatie met de hogescholen en de verdere ontwikkeling van de beroepsgroep.

  • SZW investeert ook in kennisontwikkeling en verspreiding via het kennisprogramma Vakkundig aan het werk dat samen met Divosa en VNG, en in nauwe samenwerking met het UWV en het Ministerie van VWS is opgezet. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd op 9 november 201569. De kennisvragen van gemeenten staan centraal. Belangrijk aandachtspunt bij dit programma is de vraag hoe de ontwikkelde kennis het best vertaald kan worden naar de uitvoeringspraktijk.

Overige punten met betrekking tot financieel beheer

Beheer geautomatiseerd systeem 3F

Het autorisatieconcept in het geautomatiseerde financiële systeem 3F was in 2015 nog niet conform de door SAP aanbevolen standaard ingericht. Er is geen onterecht gebruik gemaakt van toegekende autorisaties. Het nieuwe autorisatieconcept is in maart 2016 in productie genomen, waarmee het risico van onbedoeld te ruime autorisaties toewijzen vanaf dat moment is afgedekt.

Het technisch beheer van het SAP/3F systeem is in 2015 overgegaan van Match naar SSC-ICT. Het is nodig dat SZW zekerheid krijgt over de betrouwbaarheid van het IT-platform waarop het financiële systeem 3F draait nu het technisch beheer is overgegaan van Match naar SSC-ICT. SZW vraagt in 2016 aan SSC-ICT een verantwoording over het door SSC-ICT gevoerde technisch beheer en het beheer van de IT-infrastructuur.

Caribisch Nederland

Het financieel beheer van de dienst op Caribisch Nederland behoeft op onderdelen nog verdere verbetering. Bij de uitvoering van de processen met betrekking tot de pensioenen c.q. uitkeringen zijn de instructies niet goed nageleefd. Dit heeft in onvolledige dossiers geresulteerd. Bij de uitkeringen weduwen- en wezenpensioenen zijn door het niet volledig zijn van de dossiers pensioenen verstrekt die niet voldeden aan de voorwaarden daarvoor. De dossiers die bij de staatkundige transitie van de voormalige Sociale Verzekeringsbank Nederlandse Antillen zijn overgekomen moeten nog gecorrigeerd worden op onjuist toegepaste kortingspercentages wet AOV BES. Functiescheidingen worden niet in alle gevallen door de programmatuur afgedwongen. Hierdoor is niet met zekerheid vast te stellen dat uitkeringen op rechtmatige basis worden uitbetaald. Bij de controle zijn geen onrechtmatigheden geconstateerd die het gevolg zijn van deze tekortkoming. SZW zal een verbeterplan voor deze punten opstellen.

Betaalproces

Het aantal dubbel betaalde facturen is gestegen van 5 naar 23. Het is gebleken dat in drie gevallen SZW de dubbele betaling niet heeft geconstateerd. SZW vordert dubbel betaalde bedragen terug. SZW spreekt leveranciers erop aan in geval van hen dubbele facturen zijn ontvangen. SZW zal in 2016 extra waarborgen nemen ter voorkoming van dubbele betalingen vooraf of voor integrale controle achteraf.

Beheer verplichtingen en voorschotten

De Auditdienst Rijk (ADR) heeft in 2015 een toename van het aantal accuratessefouten aangetroffen in de verwerking van opdrachten en facturen in vergelijking met voorgaande jaren. In 2016 wordt het interne controle werkplan van het Financieel DienstenCentrum (FDC) geactualiseerd. De aandachtspunten van de ADR neemt SZW hierin mee.

Subsidiebeheer

SZW maakt indien nodig gebruik van subsidies. Het beheer is in het algemeen op orde. Er is in 2015 een aantal bevindingen die aanleiding zijn voor verscherpte aandacht voor het subsidiebeheer in 2016. Het betreft onder andere het naleven van regels en de volledigheid van dossiers.

In 2016 wordt de uitvoering van het merendeel van de nationale subsidies overgedragen aan de Dienst Uitvoering Subsidies aan instellingen (DUS-i). In 2015 is voor deze overgang een raamwerk van beheersmaatregelen voorbereid.

6.1.4 Overige aspecten van bedrijfsvoering

Informatiebeveiliging

In 2015 hebben zich geen informatiebeveiligingsincidenten voorgedaan. Echter, SZW is nog niet aantoonbaar BIR-compliant. Gedurende een groot deel van het jaar 2015 zijn de verbeterplannen BIR niet op voortgang aangestuurd en gemonitord. SZW gaat in 2016 de informatiebeveiligingsorganisatie wijzigen om deze aansturing en monitoring te borgen en om te zorgen dat BIR-compliancy aantoonbaar kan worden gemaakt.

In de eerste helft van het jaar 2016 zijn AGSZW en de RCN-unit SZW nog bezig met de implementatie van de BIR, waarbij de inzet erop is gericht om aan het eind van de eerste helft van 2016 BIR-compliant te zijn.

Per 1 januari 2016 is de Meldplicht datalekken van kracht geworden. In 2015 is SZW gestart met het inrichten van beheersmaatregelen. Per 15 februari 2016 heeft SZW een nieuwe functionaris gegevensbescherming. Er is een projectleider aangewezen die de implementatie van de Meldplicht datalekken vormgeeft.

6.2 Rijksbrede bedrijfsvoeringsonderwerpen

In het algemeen is de bedrijfsvoering bij SZW goed op orde. Daar waar er iets te verbeteren is staat SZW open voor feedback en is er een goede samenwerking met de auditors van de ADR en de AR. SZW volgt aanbevelingen van AR en ADR op, of motiveert als dat niet gedaan wordt.

Misbruik en oneigenlijk gebruik en frauderisico's

Binnen SZW is veel aandacht voor M&O-beleid. Er is op veel aspecten daarvan het nodige geregeld. Een effectieve aanpak van fraude en misbruik is noodzakelijk voor het draagvlak van overheidsbeleid. Dat geldt voor zowel interne als externe risico’s.

Binnen SZW zijn inkoop en subsidies M&O-gevoelige interne processen. Bij deze processen zijn maatregelen genomen om de mogelijke risico’s af te dekken.

Veel SZW-regelgeving is M&O-gevoelig door afhankelijkheid van (door derden geleverde) gegevens over inkomen, vermogen, leeftijd, woonadres/inschrijving basisregistratie personen, partner, gezinssamenstelling, gewerkte uren, arbeidsverleden, (aard en ernst van) ziekte en/of arbeidsongeschiktheid, of geregistreerde kinderopvanginstelling en door subsidieaanvragers verstrekte gegevens. Veel van de gegevens op grond waarvan uitkeringen, toeslagen en bijdragen worden berekend zijn lastig controleerbaar. SZW heeft daarom slechts tot op zekere hoogte inzicht in aantallen en bedragen van fraudes. Vergroten van dit inzicht heeft constante aandacht. Door middel van de verantwoordingscyclus met de uitvoerders worden de geconstateerde fraude-aantallen en fraudebedragen opgenomen in het jaarverslag van SZW. Om deze M&O-risico's te beheersen heeft SZW onder andere de volgende maatregelen getroffen:

  • voorlichting door SZW en uitvoerders (UWV, SVB, Belastingdienst, gemeenten);

  • bevoegdheden in wet/regelgeving voor uitvoerders om informatie op te vragen om rechtmatigheid vast te stellen bij aanvrager;

  • de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving;

  • SZW stelt verantwoordings- en controle-eisen (inclusief M&O) aan uitvoerders en subsidieontvangers, welke zijn opgenomen in wet- en regelgeving;

  • er zijn keuringen voor het beroep op sociale zekerheid in het geval van arbeidsongeschiktheid;

  • de Inspectie SZW is toezichthouder op het terrein van SZW.

Naast de al langer bestaande maatregelen heeft SZW het afgelopen jaar veel aandacht gestopt in M&O middels een project. Zo heeft SZW in een pilot de M&O-risico’s bij de AKW, KOT en ZW uitgevraagd. Bij deze drie regelingen zijn de onderkende risico’s grotendeels in kaart gebracht en zijn er diverse maatregelen om onderkende risico’s te beheersen.

Daarnaast staan in het Integraal Afwegingskader en de uitvoeringstoets van SZW standaardvragen over mogelijke M&O-risico’s. In de memorie van toelichting van nieuwe wetten hoort een passage over M&O te staan. Vanaf 2016 gaat SZW bij nieuwe wet- en regelgeving M&O-risico’s in kaart brengen.

SZW heeft besloten in 2016 en 2017 voor de wetten en regelingen groter dan € 100 miljoen een M&O-beschrijving op te stellen volgens een voorgeschreven stramien. Hierbij is ook aandacht voor de mogelijke beheersmaatregelen ter reductie van de risico’s, het zichtbaar maken van het gekwantificeerde restrisico en het beoordelen van de aanvaardbaarheid van deze restrisico's. SZW gaat de M&O-risico’s jaarlijks actualiseren, waarbij wordt gekeken of de M&O-risico's acceptabel zijn en of er nog bijstelling nodig is in de regelgeving of uitvoering. Daarnaast gaat SZW heldere afspraken maken hoe en wanneer de uitvoering en de Inspectie SZW signalen melden.

Voor wat betreft de voortgang van het Rijksbrede project aanpak van fraude is de Tweede Kamer per brief geïnformeerd op 21 december 201570.

Kinderopvangtoeslag

De Minister van SZW is beleidsverantwoordelijk voor de kinderopvangtoeslag en de Wet kindgebonden budget. De Belastingdienst voert de regelingen uit. In de bedrijfsvoeringsparagraaf van het Ministerie van Financiën is een passage opgenomen over misbruik en oneigenlijk gebruik van toeslagen. De kinderopvangtoeslag en het kindgebonden budget behoren tot die toeslagen.

Grote ICT-projecten

Het kerndepartement SZW kende in 2015 één actueel project als onderdeel van de rapportage grote en risicovolle ICT-projecten via de jaarrapportage bedrijfsvoering Rijk aan de Tweede Kamer. Dit betreft het project Continue screening kinderopvang, fase 2. Voor dit project is in 2014 een risicoanalyse en privacy impact assessment uitgevoerd. De Tweede Kamer is in april 2015 hierover geïnformeerd bij de behandeling van de memorie van toelichting van de Wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met de totstandkoming van het personenregister kinderopvang en peuterspeelzaalwerk71. Bij de uitvoering van dit project zijn de te nemen maatregelen verwerkt in bewerkingsovereenkomsten met de ondersteunende overheidspartijen.

De zelfstandige bestuursorganen van SZW leggen in hun jaarverslagen verantwoording af over grote en/of risicovolle ICT-projecten. Deze jaarverslagen worden door de Minister en de Staatssecretaris aan de Tweede Kamer aangeboden. In hun jaarverslagen besteden de ZBO’s aandacht aan deze ICT-projecten (kwalitatief). Deze projecten worden op het Rijks ICT-dashboard opgenomen en minimaal éénmaal per jaar geactualiseerd. De SVB heeft 1 project opgenomen dat valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van VWS. Het UWV heeft 13 projecten opgenomen:

  • Basis Registratie Personen

  • Contactcenter Diensten

  • Digitale Werkplek (Vernieuwing Intranet)

  • Digitalisering Werkprocessen Bezwaar & Beroep

  • Één Mijnomgeving

  • Herontwerp Grote Geldstromen

  • Integraal verbeterplan SMF

  • Programma Participatiewet

  • Robuust ERD-schap en werkgever-verhaal

  • Veilige Digitale Communicatie

  • UWV: ICT Transitie WERKbedrijf

  • UWV: Kantoorautomatisering, Werkplek en Netwerken

  • Wijziging oude Werkloosheidswet (WW)

6.3 Belangrijke ontwikkelingen en verbeteringen in de bedrijfsvoering

De bedrijfsvoeringsparagraaf bevat een rapportage over de bedrijfsvoering van het Ministerie van SZW. Hiermee geeft SZW aan in hoeverre er sprake is van beheerste bedrijfsprocessen en maakt SZW waar nodig melding van bijzonderheden, onvolkomenheden en onrechtmatigheden.

De belangrijkste conclusie is dat de bedrijfsvoering en het financieel beheer binnen SZW in het algemeen goed op orde zijn. Dat is in lijn met voorgaande jaren. Het afgelopen jaar heeft de AR een onvolkomenheid geconstateerd. Gedurende het jaar 2015 zijn wat betreft de financiële rechtmatigheid en getrouwheid het aantal fouten en de onzekerheden in de uitgavensfeer binnen de gestelde toleranties gebleven, met uitzondering van artikel 1 (€ 2,3 miljoen onzeker). De financiële overzichten geven verder een getrouw beeld van de uitkomsten van de begrotingsuitvoering. Teneinde de kwaliteit van de bedrijfsvoering verder te vergroten resteert nog een aantal aandachtspunten. Deze aandachtspunten en de acties die daarop lopen zijn toegelicht, aan de hand van de onderwerpen genoemd in de Rijksbegrotingsvoorschriften. In het bijzonder gaan we hieronder in op FDC, open standaarden en betaalgedrag.

Financieel Diensten Centrum

In 2015 heeft SZW zich ingezet voor uitbouw van de samenwerking in de financiële administratie. Per 1 juni 2015 is het Financieel Diensten Centrum gestart. Het FDC verzorgt de financiële administratie voor de Ministeries van Financiën, SZW en VWS. Dit bouwt voort op de samenwerking die in 2012 is gestart met het gezamenlijk gebruik van een financieel administratief systeem SAP/3F. Per 1 januari 2016 is ook het Ministerie van OCW aangesloten op het gezamenlijke SAP/3F-systeem. Er zijn voorbereidingen getroffen om het Ministerie van BZK in 2017 aan te sluiten.

Open standaarden

ICT-producten en -diensten van boven de € 50.000 dienen in het inkoop- en aanbestedingsproces te voldoen aan de open standaardennorm. In 2015 heeft SZW voldaan aan de open standaardennorm.

Betaalgedrag

De tijdigheid van betalingen (binnen 30 dagen) is 96% in 2015, gemeten op basis van de ontvangstdatum. Het hoge percentage tijdige betalingen is mede bereikt doordat kleine facturen in een versnelde procedure worden betaald (light betalen). SZW blijft daarmee in 2015 ruimschoots binnen de Rijksbreed gestelde norm om 90% van de facturen binnen 30 dagen te betalen.

ONDERDEEL C. JAARREKENING

7. DEPARTEMENTALE VERANTWOORDINGSSTAAT

Tabel 7.1 Departementale verantwoordingsstaat 2015 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) (bedragen x € 1.000)

Art.

Omschrijving

(1)

(2)

(3) = (2) – (1)

   

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

   

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

TOTAAL

32.349.692

32.421.680

1.685.276

25.728.410

31.329.754

1.898.957

– 6.621.282

– 1.091.926

213.681

                     
 

Beleidsartikelen

                 
                     

1

Arbeidsmarkt

17.072

17.150

33.748

15.444

17.487

22.203

– 1.628

337

– 11.545

2

Bijstand, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening etc.

6.457.735

6.529.723

500

913.002

6.506.062

62.676

– 5.544.733

– 23.661

62.176

3

Arbeidsongeschiktheid

604

604

0

703

703

0

99

99

0

4

Jonggehandicapten

3.113.430

3.113.430

0

3.112.006

3.112.006

34.069

– 1.424

– 1.424

34.069

5

Werkloosheid inclusief aanpak ouderenwerkloosheid

41.859

41.859

0

42.028

42.028

2.961

169

169

2.961

6

Ziekte en zwangerschap

6.743

6.743

0

7.581

7.581

0

838

838

0

7

Kinderopvang

2.408.446

2.408.446

1.408.866

2.118.056

2.120.773

1.539.131

– 290.390

– 287.673

130.265

8

Oudedagsvoorziening

31.890

31.890

0

102.168

102.168

621

70.278

70.278

621

9

Nabestaanden

829

829

0

1.110

1.110

0

281

281

0

10

Tegemoetkoming ouders

5.389.722

5.389.722

237.589

5.310.186

5.310.186

217.589

– 79.536

– 79.536

– 20.000

11

Uitvoeringskosten

462.130

462.130

0

438.181

438.181

10.144

– 23.949

– 23.949

10.144

12

Rijksbijdragen

13.952.163

13.952.163

0

13.207.236

13.207.236

0

– 744.927

– 744.927

0

13

Integratie en maatschappelijke samenhang

123.166

123.166

1.000

148.410

145.465

4.357

25.244

22.299

3.357

                     

Niet-beleidsartikelen

                 
                     

96

Apparaatsuitgaven kerndepartement

278.491

278.491

3.573

288.815

291.218

4.569

10.324

12.727

996

97

Aflopende regelingen

0

0

0

– 121

0

199

– 121

0

199

98

Algemeen

46.404

46.326

0

23.605

27.550

438

– 22.799

– 18.776

438

99

Nominaal en onvoorzien

19.008

19.008

0

0

0

0

– 19.008

– 19.008

0

8. SAMENVATTENDE VERANTWOORDINGSSTAAT AGENTSCHAPPEN

Tabel 8.1 Samenvattende verantwoordingsstaat 2015 inzake baten-lastenagentschap van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) (bedragen x € 1.000)
 

(1)

Vastgestelde begroting

2015

(2)

Realisatie 2015

(3)=(2)-(1)

Verschil

(4)

Realisatie 2014

Agentschap SZW

       
         

Totale baten

22.158

16.543

– 5.615

19.763

Totale lasten

22.158

16.779

– 5.379

20.453

Saldo van baten en lasten

0

– 236

– 236

– 690

         

Totale kapitaalontvangsten

0

0

0

0

Totale kapitaaluitgaven

750

1.283

533

1.503

9. JAARVERANTWOORDING AGENTSCHAPPEN

9.1 Agentschap SZW (AGSZW)

Algemeen

Het Agentschap SZW voert (Europese) subsidieregelingen en overige complexe opdrachten uit voor opdrachtgevers en aanvragers.

Bij de uitvoering van de subsidieregelingen ligt de nadruk op het waarborgen van de rechtmatigheid en de doelmatigheid. Onderstaand een opsomming van de subsidieregelingen die het AGSZW in 2015 heeft uitgevoerd.

Het Europees Sociaal Fonds (ESF) verbetert de kansen van mensen op de arbeidsmarkt. De huidige ESF-programmaperiode 2007–2013 loopt tot en met 2015, met afrondende werkzaamheden in de jaren daarna. Opdrachtgever is het Ministerie van SZW. In 2014 zijn de eerste tijdvakken van de ESF-programmaperiode 2014–2020 opengesteld. De uitvoering van de nieuwe periode loopt in ieder geval tot en met 2022. Opdrachtgever is het Ministerie van SZW. Uit het ESF worden vanaf 2015 ook projecten gefinancierd uit het Europees Fonds voor Meest Behoeftigen (EFMB). De regeling EFMB zal worden ingezet om de sociale participatie van kwetsbare ouderen (met een laag besteedbaar inkomen) te stimuleren.

Het Europees Globalisatiefonds (EGF) is een andere Europese subsidieregeling die het AGSZW uitvoert voor het Ministerie van SZW. Bedrijven en sectoren die zijn getroffen door grote veranderingen in de wereldhandelspatronen of door de wereldwijde economische financiële crisis, kunnen bij massaontslag gebruikmaken van geld uit het EGF.

In opdracht van het Ministerie van V&J voert het AGSZW met ingang van 2014 de subsidieregelingen van de Europese Migratie- en VeiligheidsFondsen (EMVF) uit. Deze fondsen zijn bedoeld om projecten te subsidiëren waarmee migratie- en integratieprocessen binnen de EU worden verbeterd. Net als bij het ESF is de uitvoering opgedeeld in programmaperioden en is de verwachte looptijd van deze activiteiten tot en met 2022. De laatste projecten van de lopende programmaperiode 2007–2013 worden door het AGSZW in 2016 afgerond. In deze periode zijn projectactiviteiten uitgevoerd voor het Europees buitengrenzenfonds, het Europees integratiefonds, het Europees terugkeerfonds en het Europees vluchtelingenfonds.

In de nieuwe programmaperiode 2014–2020 die in 2015 is gestart, bestaan de EMVF uit het Asiel-, Migratie- en IntegratieFonds en het fonds voor de Interne Veiligheid.

Daarnaast voert het AGSZW enkele Nationale Regelingen uit:

  • Regeling cofinanciering sectorplannen (RCSP) voor het Ministerie van SZW. Looptijd: 1 oktober 2013 tot en met 2017. Werkgevers- en werknemersorganisaties krijgen een financiële bijdrage van de overheid als zij gezamenlijk plannen maken om mensen aan het werk te krijgen en te houden. Een betere werking van de arbeidsmarkt, het bieden van werkzekerheid en het voorkomen van werkloosheid staan centraal;

  • Kinderopvang: Versterking taal- en interactievaardigheden voor het Ministerie van SZW. Looptijd: eind 2014 tot en met 2018. Deze regeling heeft ten doel om de taal- en interactieve vaardigheden te verbeteren van gastouders en medewerkers in de kinderopvang.

Waarderingsgrondslagen

Het AGSZW volgt bij de opstelling van de financiële verantwoordingen de waarderingsgrondslagen zoals die zijn opgenomen in de Comptabiliteitswet 2001 en daarmee samenhangende regelingen, waaronder de Regeling Agentschappen. Deze regeling geeft aan dat (met enkele uitzonderingen) de jaarrekening moet zijn gebaseerd op titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Richtlijnen van de Jaarverslaglegging.

De waardering van de activa en passiva is tegen nominale waarden, tenzij anders vermeld.

Vergelijkende cijfers

Het model voor de staat van baten en lasten is op enkele punten gewijzigd. Waar dit van toepassing is, zijn de vergelijkende cijfers van de realisatie 2014 aangepast.

Staat van baten en lasten

Tabel 9.1 Staat van baten en lasten AGSZW 2015 (x € 1.000)
 

(1)

(2)

(3)

(4)=(3)-(1)

(5)

 

Vastgestelde begroting 2015

1e suppl. wet 2015

Realisatie 2015

Verschil realisatie en

vastgestelde begroting

Realisatie 2014

Baten

         

Opbrengst moederdepartement1

19.128

15.597

13.729

– 5.399

16.883

Opbrengst overige departementen

3.030

2.848

2.814

– 216

2.575

Opbrengst derden

Rentebaten

21

Vrijval voorzieningen

284

Bijzondere baten

Totaal baten

22.158

18.445

16.543

– 5.615

19.763

           

Lasten

         

Apparaatskosten

         

• personele kosten

15.454

13.203

11.981

– 3.473

13.067

waarvan eigen personeel

10.907

9.804

9.302

– 1.605

9.650

waarvan externe inhuur

4.547

2.649

2.013

– 2.534

2.791

waarvan overige personele kosten

0

750

666

666

626

• materiële kosten

5.354

4.714

4.016

– 1.338

6.024

waarvan apparaat ICT

1.700

1.700

1.594

– 106

1.508

waarvan bijdrage aan SSO's

700

700

962

262

786

waarvan overige materiële kosten

2.954

2.314

1.460

– 1.494

3.730

Rentelasten

Afschrijvingskosten

         

• immaterieel

1.350

978

781

– 569

1.358

• materieel

0

0

1

1

4

Overige lasten

         

• dotaties voorzieningen

• bijzondere lasten

Totaal lasten

22.158

18.895

16.779

– 5.379

20.453

           

Saldo van baten en lasten

0

– 450

– 236

– 236

– 690

X Noot
1

Het verschil met de in tabel 98.1 genoemde Bijdrage aan AGSZW wordt hoofdzakelijk veroorzaakt doordat in die tabel de bijdragen op rekeningen buiten begrotingsverband, ter cofinanciering van de uitvoeringskosten van Europese regelingen, niet zijn opgenomen.

In kolom 1 van tabel 9.1 is de stand van de (vastgestelde) begroting 2015 weergegeven. Ten tijde van het opstellen van de begroting was er nog geen volledig zicht op de in 2015 uit te voeren opdrachten. Op basis van de toen voorhanden zijnde informatie is een globale inschatting gemaakt van de voor 2015 verwachte omzet. Dit verklaart voor een belangrijk deel het verschil tussen de vastgestelde begroting en de realisatie van 2015.

Kolom 2 van tabel 9.1 betreft de stand van de 1e suppletoire wet, waarin de offertes zijn verwerkt die begin 2015 aan de opdrachtgevers zijn verzonden. Deze stand is een betrouwbaardere inschatting van de te verwachten baten en de daarbij behorende uitvoeringslasten dan die uit de begroting. Daarom worden in onderstaande toelichting de realisaties ook afgezet tegen de stand van de 1e suppletoire wet. Dit geldt niet voor tabel 9.4. Aangezien bij de 1e suppletoire wet de indicatoren niet zijn herberekend, zijn de indicatoren opgenomen die in de begroting 2015 stonden.

Opbrengst moederdepartement en overige departementen

Ten tijde van de begrotingsopstelling kon nog geen goede schatting gemaakt worden van de opbrengsten, daar de orderportefeuille nog niet bekend was. Het verschil tussen de begroting en de realisatie van de opbrengst bedraagt – € 5,6 miljoen. Ten opzichte van de 1e suppletoire wet is de gerealiseerde opbrengst € 1,9 miljoen lager. De voornaamste verklaringen hiervoor zijn de volgende:

  • Bij de regeling ESF 2014–2020 is sprake van een onderrealisatie van € 1,3 miljoen ten opzichte van de offerte. Dit wordt met name veroorzaakt doordat de opdrachtgever de projectperiode van de actie Duurzame Inzetbaarheid (DI) heeft verlengd. Hierdoor is de afhandeling van veel projecten doorgeschoven naar 2016 en zijn in 2015 minder vaststellingen en monitoringuren gerealiseerd dan in de offertes was begroot;

  • Voor de regeling EGF 2014–2020 bleef de realisatie met € 0,2 miljoen achter ten opzichte van de offertebegroting omdat veel minder aanvragen zijn binnengekomen dan was begroot;

  • Voor de subsidieregeling Kinderopvang-Taal zijn minder aanvragen binnengekomen dan de opdrachtgever had begroot. Hierdoor is de gerealiseerde opbrengst € 0,2 miljoen lager dan was begroot;

  • Ten slotte zijn voor de opdrachtgevers in totaal € 0,5 miljoen minder out-of-pocketkosten (OOP-kosten) gemaakt dan in de offertes was begroot. Dit betreft met name minder kosten doordat ICT-projecten langer duren dan was begroot, alsmede doordat er minder voorlichtingsactiviteiten voor ESF 2014–2020 zijn uitgevoerd.

Personele kosten

In 2015 was gemiddeld 126,1 fte (2014: 129,8 fte) medewerkers in dienst (vaste medewerkers, contractanten en IF-inleen) en is gemiddeld 21,7 fte (2014: 22,3 fte) aan externe medewerkers ingehuurd.

Ten tijde van de begrotingsopstelling kon nog geen goede schatting worden gemaakt van de te verwachten werkzaamheden en daarbij behorende kosten, daar de orderportefeuille nog niet bekend was. Het verschil tussen de begroting en de realisatie van de personele kosten bedraagt – € 3,5 miljoen. De gerealiseerde personele kosten zijn in totaal € 1,2 miljoen lager dan in de offertes was begroot. Dit heeft een directe relatie met het achterblijven van de omzet in 2015. Doordat minder activiteiten zijn uitgevoerd dan begroot, is minder ambtelijk personeel aangesteld (€ 0,5 miljoen minder kosten dan begroot). Ook de kosten van externe inhuur zijn € 0,6 miljoen lager dan begroot.

Doordat in 2015 minder medewerkers in dienst zijn geweest dan begroot, zijn de overige personeelskosten € 0,1 miljoen lager dan begroot.

Materiële kosten

De materiële kosten omvatten huisvestings-, kantoor-, communicatie-, overige personeels-, ICT- en onderzoekskosten.

Ten tijde van de begrotingsopstelling kon nog geen goede schatting worden gemaakt van de te verwachten werkzaamheden en daarbij behorende kosten, daar de orderportefeuille nog niet bekend was. Het verschil tussen de begroting en de realisatie van de materiële kosten bedraagt – € 1,3 miljoen. De gerealiseerde materiële kosten zijn € 0,7 miljoen lager dan in de offertes begroot. Dit wordt met name veroorzaakt door:

  • Lagere huisvestingskosten ad € 0,4 miljoen. Bij het opstellen van de begroting 2015 was de prijs per werkplek in de Hoftoren (vanaf juli 2015) nog niet bekend. Voorzichtigheidshalve is in de begroting rekening gehouden met een prijs die in werkelijkheid aanzienlijk lager is uitgevallen;

  • Lagere onderzoeks- en advieskosten ad € 0,2 miljoen. Dit wordt met name veroorzaakt doordat minder voorlichtings- en promotie-activiteiten zijn uitgevoerd dan in de offertes waren opgenomen;

  • Enkele incidentele meevallers bij de inschatting van nog inzake 2014 te betalen kosten.

Afschrijvingskosten, materieel en immaterieel

De afschrijvingskosten hebben betrekking op investeringen in het ontwikkelen van software en aanschaffingen van hard- en software. In de immateriële afschrijvingskosten zijn begrepen de afschrijvingen op de investeringen in de ontwikkeling van het case management system (DIANE).

Ten tijde van de begrotingsopstelling kon nog geen goede schatting worden gemaakt van de te verwachten werkzaamheden en daarbij behorende kosten, daar de orderportefeuille nog niet bekend was. Het verschil tussen de begroting en de realisatie van de afschrijvingskosten bedraagt – € 0,6 miljoen.

De afschrijvingskosten zijn € 0,2 miljoen lager dan in de offertes was begroot. Dit wordt met name veroorzaakt doordat een deel van de werkzaamheden voor de upgrade van DIANE en het nieuwe e-portaal niet in 2015 zijn uitgevoerd, maar zijn doorgeschoven naar 2016. Tevens zijn de OOP ICT-kosten lager dan in de offertes was begroot.

Ten opzichte van 2014 zijn de afschrijvingskosten in 2015 € 0,6 miljoen lager. Dit wordt veroorzaakt doordat vanaf 2015 de investeringen die voor specifieke regelingen worden verricht ook worden geactiveerd en in termijnen worden afgeschreven. Tot en met 2014 werden deze bedragen in het jaar van aanschaf volledig afgeschreven en als OOP-kosten doorberekend aan de betreffende opdrachtgever.

Saldo van baten en lasten

Eind 2015 resteert een negatief saldo van baten en lasten van € 0,24 miljoen. De begroting 2015 was een sluitende begroting met een resultaat van nihil. Het gerealiseerde verlies is € 0,21 miljoen kleiner dan bij het uitbrengen van de offertes was geschat. Het verlies wordt in mindering gebracht op het eigen vermogen per 1 januari 2016.

Bij de tariefsberekening is de integrale kostprijs het uitgangspunt. Dit resulteert jaarlijks in een sluitende begroting; dit geldt ook voor 2016.

Balans

Tabel 9.2 Balans AGSZW per 31 december 2015 (x € 1.000)
 

Balans 2015

Balans 2014

Activa

   

Immateriële vaste activa

1.526

1.024

Materiële vaste activa

• overige materiële vaste activa

2

3

Debiteuren

100

Nog te ontvangen / vooruit betaald

524

865

Liquide middelen

2.231

2.145

Totaal activa

4.383

4.037

     

Passiva

   

Eigen Vermogen

   

• exploitatiereserve

1.017

1.707

• onverdeeld resultaat

– 236

– 690

Voorzieningen

14

20

Crediteuren

571

372

Nog te betalen / vooruit ontvangen

3.017

2.628

Totaal passiva

4.383

4.037

Immateriële vaste activa

Deze post bestaat met name uit investeringen in DIANE en het bijbehorende e-portaal. De toename in 2015 is het gevolg van investeringen die gedaan zijn in de noodzakelijke upgrade van DIANE en de bouw van een nieuw e-portaal.

Tevens worden – in navolging van het advies van het Ministerie van Financiën bij de doorlichting van AGSZW in 2014 – investeringen in immateriële activa voor specifieke regelingen vanaf 2015 ook geactiveerd en afgeschreven. Voor 2015 werden deze investeringen als OOP-kosten aan de opdrachtgever in rekening gebracht en in het jaar van aanschaf volledig afgeschreven.

Debiteuren

Deze post bestaat voor € 0,03 miljoen uit vorderingen op onderdelen van het Ministerie van SZW en voor € 0,07 miljoen uit vorderingen op andere departementen.

Nog te ontvangen / vooruitbetaald

Van de nog te ontvangen/vooruitbetaalde bedragen heeft een bedrag van € 0,03 miljoen betrekking op het Ministerie van SZW, € 0,3 miljoen op overige departementen en € 0,2 miljoen op derden.

Crediteuren

Het bedrag van de openstaande crediteuren heeft volledig betrekking op facturen van derden.

Nog te betalen / vooruit ontvangen

Van de overige nog te betalen bedragen heeft in totaal € 2,6 miljoen betrekking op het Ministerie van SZW en € 0,3 miljoen op andere departementen en € 0,1 miljoen op derden.

Eigen vermogen

Het eigen vermogen per 1 januari 2016, na verwerking van het onverdeeld resultaat 2015, bedraagt € 0,78 miljoen. Het maximaal toegestane vermogen van AGSZW (5% van de gemiddelde omzet van de laatste drie jaren) bedraagt € 0,94 miljoen.

Voorzieningen

Ultimo 2012 is een reorganisatievoorziening getroffen in het kader van de reorganisatie in 2013. Deze voorziening betreft de geschatte kosten inzake medewerkers die naar ander werk worden begeleid. Per 1 januari 2016 zijn alle herplaatsings-kandidaten elders tewerkgesteld. In 2015 is voor € 0,006 miljoen aan kosten ten laste van de voorziening geboekt.

Kasstroomoverzicht

Tabel 9.3 Kasstroomoverzicht Agentschap SZW over het jaar 2015 (x € 1.000)
   

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

   

Vastgestelde begroting 2015

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

1

Rekening-courant RHB 1 januari 2015 + stand depositorekeningen

2.835

2.145

– 690

         
 

Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)

22.000

17.686

– 4.314

 

Totaal uitgaven operationele kasstroom (–/–)

– 20.650

– 16.317

4.333

2

Totaal operationele kasstroom

1.350

1.369

19

         

Totaal investeringen (–/–)

– 750

– 1.283

– 533

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

3

Totaal investeringskasstroom

– 750

– 1.283

– 533

         
 

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–)

 

Eenmalige storting door moederdepartement (+)

 

Aflossingen op leningen (–/–)

 

Beroep op leenfaciliteit (+)

4

Totaal financieringskasstroom

         

5=1+2+3+4

Rekening-courant RHB 31 december 2015 + stand depositorekeningen

3.435

2.231

– 1.204

Operationele kasstroom

De operationele kasstroom bestaat uit het saldo van baten en lasten, gecorrigeerd voor afschrijvingen en mutaties in het werkkapitaal (mutaties in vlottende debetposten en kortlopende creditposten op de balans).

Het verschil tussen de geschatte en de gerealiseerde operationele kasstromen kan worden verklaard doordat ten tijde van de begrotingsopstelling nog geen volledig zicht was op de in 2015 uit te voeren opdrachten. Op basis van de toen voorhanden zijnde informatie is een inschatting gemaakt van de voor 2015 verwachte ontvangsten en uitgaven.

Investeringskasstroom

De investeringskasstroom is het totaal van de investeringen en de boekwaarde van de desinvesteringen. Met investeringen worden uitgaven voor de aanschaf van vaste activa bedoeld. De investeringen in 2015 betreffen de update en verbetering van DIANE en het e-portaal.

De afwijking van de gerealiseerde investeringskasstroom ten opzichte van de begroting wordt veroorzaakt doordat ten tijde van het opstellen van de begroting nog geen volledig zicht was op de in 2015 uit te voeren opdrachten. Hierdoor kon alleen een schatting worden gemaakt van de noodzakelijke investeringen in DIANE.

Financieringskasstroom

De totale financieringskasstroom is het saldo van de posten eenmalige uitkering aan het moederdepartement, eenmalige storting door het moederdepartement, aflossingen op leningen en beroep op leenfaciliteit.

In 2015 waren deze posten niet van toepassing.

Doelmatigheidsindicatoren

Het streven naar grotere doelmatigheid is de hoofddoelstelling van elke baten-lastendienst. Voor het AGSZW betekent dit het streven naar betere prestaties, bij optimaal gebruik van de ingezette middelen.

Tabel 9.4 Overzicht doelmatigheidsindicatoren AGSZW 2015
 

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Vastgestelde begroting 2015

Generieke doelmatigheidsindicatoren

         
           

Uurtarieven (1)

         

Integraal kostentarief p.uur (voorcalculatorisch) (€)

87,69

89,58

90,93

98,68

89,80

Index reëel uurtarief tov 2011 (gecorrigeerd voor inflatie)

95,9

95,6

96,1

103,6

94,8

Omzet (2)

         

Totale omzet (incl.OOP) in € 1.000

22.632

20.529

19.458

16.543

22.157

fte-totaal

148,8

133,1

152,0

147,8

189,0

Omzet per fte (€)

152.127

154.284

127.979

111.928

117.233

Saldo van baten en lasten in € 1.000

– 742

– 86

– 690

– 236

0

Productiviteit (3)

         

Declarabiliteit (gedeclareerde/beschikbare uren)(%)

71,7

70,9

70,4

65,5

74

Ziekteverzuim (totaal incl.langdurig) (%)

1,9

3,8

3,2

3,0

2,5

           

Kwalitatieve indicatoren

         
           

Klanttevredenheid: algemeen oordeel enquête (4)

6,8

nb

nb

7,1

7,1

Beroepsprocedures:

         

% beschikkingen die leiden tot beroepsprocedure

0,3

1,5

0,6

0,5

% beroepsprocedures geheel of deels gegrond

20

11

13

22

15

Tijdigheid beschikken en betalen:

         

% tijdige beschikkingen

92

89

82

91

95

% tijdige betalingen

99

99

98

99,5

95

           

Specifieke indicatoren

         
           

Kosten subsidieproces in % vd subsidie/kosten (5)

         

per project (gemiddelde van de regelingen)

Europese subsidieregelingen

1,8

1,5

1,7

1,6

Nationale subsidieregelingen

         

• RUS-variant 1a: One Touch (direct vaststellen)

14,1

11,3

nvt

13,1

• RUS-variant 1b: One Touch (ambtshalve vaststellen)

nb

nb

7,4

17,7

• RUS-variant 3: Presteren en inzicht in kosten

nb

0,1

0,2

0,2

Opmerkingen naar aanleiding van de doelmatigheidsindicatoren:

  • (1) De voorcalculatorische uurtarieven zijn integrale kostenprijzen (alle kosten / facturabele uren). In de berekening van de reële indexcijfers van de uurtarieven is het effect van de jaarlijkse prijsstijgingen geëlimineerd.

    De stijging van het uurtarief van 2015 (ten opzichte van de begroting) wordt veroorzaakt doordat geen inzet uit het eigen vermogen heeft plaatsgevonden om de uurtarieven te matigen, de begrote directe uren (omzet) aanzienlijk lager waren dan in de begroting en doordat de materiële kosten hoger zijn ingeschat. De hogere materiële kosten betreffen met name de huisvestingskosten (Hoftoren) en enkele kostenposten die in 2014 en eerder als OOP werden doorbelast.

  • (2) De daling van de omzet per fte is grotendeels te wijten aan de daling van de doorberekende out-of-pocketkosten. De omvang van deze baten heeft nauwelijks een relatie met het aantal fte’s personeel. In 2015 zijn de OOP-baten aanzienlijk gedaald, hierdoor neemt ook de omzet per fte af.

  • (3) De productiviteit is in 2015 lager dan voorgaande jaren. Dit wordt met name veroorzaakt doordat veel uren besteed zijn aan indirecte werkzaamheden zoals de bouw van een nieuw e-portaal, de upgrade van DIANE en de strategievorming.

  • (4) In 2015 zijn twee afzonderlijke klanttevredenheidsonderzoeken uitgevoerd: onder opdrachtgevers en onder aanvragers. Het klanttevredenheidsonderzoek onder de opdrachtgevers was kwalitatief van aard; er is niet gevraagd om een rapportcijfer te geven. Aan de aanvragers is wel een kwantitatief oordeel gevraagd; zij waardeerden de dienstverlening van het AGSZW met een gemiddeld cijfer van 7,1.

  • (5) De uitvoeringskosten in verhouding tot de gemiddelde projectomvang, wordt vanwege de grote verschillen in de uitvoering afzonderlijk berekend voor Europese en nationale subsidieregelingen. De indicator van de Europese subsidieregelingen betreft een gewogen gemiddelde van de uitvoeringskosten van het ESF en de EMVF.

    Voor de Nationale subsidieregelingen die het Agentschap SZW uitvoert, worden de uitvoeringskosten inzichtelijk gemaakt per uitvoeringsvariant die in het Rijksbreed geldende Raamwerk voor Uitvoering van Subsidies (RUS) wordt onderscheiden. De niet aan afzonderlijke projecten toe te rekenen activiteiten en out-of-pocket kosten worden in deze berekening niet meegenomen.

10. SALDIBALANS

Saldibalans per 31 december 2015 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV)
(bedragen x € 1.000)
 

Activa

31-12-2015

31-12-2014

 

Passiva

31-12-2015

31-12-2014

1)

Uitgaven ten laste van de begroting

31.329.747

32.625.667

2)

Ontvangsten ten gunste van de begroting

1.898.953

1.919.494

3)

Liquide middelen

0

0

       

4)

Rekening-courant RHB

0

0

4a)

Rekening-courant RHB

29.374.789

30.719.656

5)

Begrotingsreserves

0

0

5a)

Begrotingsreserves

0

0

6)

Uitgaven buiten begrotingsverband

4.532

34.154

7)

Ontvangsten buiten begrotingsverband

60.538

20.671

8)

Kas-transactieverschillen

0

0

       
 

Subtotaal

31.334.280

32.659.821

 

Subtotaal

31.334.280

32.659.821

9)

Openstaande rechten

0

0

9a)

Tegenrekening openstaande rechten

0

0

10)

Extra comptabele vorderingen

156.652

106.898

10a)

Tegenrekening extra comptabele vorderingen

156.652

106.898

11a)

Tegenrekening extra comptabele schulden

0

0

11)

Extra comptabele schulden

0

0

12)

Voorschotten

13.789.423

18.212.905

12a)

Tegenrekening voorschotten

13.789.423

18.212.905

13a)

Tegenrekening Garantieverplichtingen

234

572

13)

Garantieverplichtingen

234

572

14a)

Tegenrekening openstaande verplichtingen

617.278

6.191.717

14)

Openstaande verplichtingen

617.278

6.191.717

15)

Deelnemingen

0

0

15a)

Tegenrekening deelnemingen

0

0

 

Totaal

45.897.867

57.171.913

 

Totaal

45.897.867

57.171.913

TOELICHTING BIJ DE SALDIBALANS

Het intracomptabele deel van de saldibalans (financiële posten 1 t/m 8) bevat het resultaat van de financiële transacties in de departementale administratie die een directe relatie hebben met de kasstromen. Deze kasstromen worden via de rekening-courant met het Ministerie van Financiën bijgehouden.

Het extracomptabele deel bevat het saldo van de overige rekeningen die met sluitrekeningen in evenwicht worden gehouden.

De cijfers in de saldibalans zijn vermeld in duizendtallen en afgerond naar boven. Hierdoor kunnen bij het subtotaal en het totaal afrondingsverschillen optreden.

Ad 1 en 2 Begrotingsuitgaven ten laste en – ontvangsten ten gunste van de begroting.

Onder de posten uitgaven en ontvangsten zijn de per saldo gerealiseerde begrotingsuitgaven en – ontvangsten opgenomen.

Ad 3 Liquide middelen

De post liquide middelen is opgebouwd uit het saldo van de banken en de contante gelden.

Het Ministerie van SZW heeft geen contante gelden en geen saldo op haar bankrekeningen.

Ad 4 en 4a Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding

Deze post geeft per saldo de financiële verhouding met de Rijkshoofdboekhouding weer. Het bedrag per 31 december 2015 is in overeenstemming met de opgave van de Rijkshoofdboekhouding.

Ad 5 en 5a Begrotingsreserves

Een begrotingsreserve is een meerjarige budgettaire voorziening die op een afzonderlijke rekening courant bij het Ministerie van Financiën wordt aangehouden. Het Ministerie van SZW heeft geen begrotingsreserves.

Ad 6 Uitgaven buiten begrotingsverband

Deze post betreft het saldo van de uitgaven waarvan verrekening met derden nog zal plaatsvinden.

 

Openstaand ultimo 2015

Europese gelden

3.511

Apparaatskosten AGSZW

734

Omzetbelasting op vorderingen

108

Diversen

178

Totaal uitgaven buiten begrotingsverband

4.532

Ad 7 Ontvangsten buiten begrotingsverband

Deze post betreft het saldo van de ontvangsten waarvan verrekening met derden nog zal plaatsvinden.

 

Openstaand ultimo 2015

Europese gelden

50.363

Frictiekosten RWI

3.345

Afdracht sociale verzekeringspremies

3.292

Afdracht loonheffing

3.398

Diversen

139

Totaal ontvangsten buiten begrotingsverband

60.538

Ad 8 Kas-transactieverschillen

Op deze post worden bedragen opgenomen welke zijn verantwoord in de uitgaven en ontvangsten, maar nog niet daadwerkelijk per kas zijn uitgegeven en ontvangen. Het Ministerie van SZW heeft geen kas-transactieverschillen.

Ad 9 en 9a Openstaande rechten

Openstaande rechten zijn vorderingen die niet voortkomen uit met derden te verrekenen begrotingsuitgaven, maar die op andere wijze zijn ontstaan. Rechten kunnen ontstaan doordat conform wettelijke regelingen vastgestelde aanslagen aan derden worden opgelegd of op grond van doorberekening van de kosten van verleende diensten of geleverde goederen. Beide doen zich bij het Ministerie van SZW niet voor.

Ad 10 en 10a Extracomptabele vorderingen

Extracomptabele vorderingen zijn vorderingen die zijn voortgevloeid uit uitgaven ten laste van de begroting.

Vorderingen
 

Ministerie

Agentschap SZW

CJIB

DUO

Openstaand ultimo 2015

 

17.411

675

72.300

66.266

156.652

Vorderingen naar ouderdom

Ministerie

Agentschap SZW

CJIB

DUO

Openstaand ultimo 2015

t/m 2012

5.103

639

34.936

34

40.711

2013

64

0

14.023

57

14.144

2014

20

0

10.904

53

10.977

2015

12.224

36

12.437

66

24.763

 

17.411

675

72.300

210

90.596

Vorderingen naar opeisbaarheid
 

Ministerie

Agentschap SZW

CJIB

DUO

Openstaand ultimo 2015

Direct opeisbaar

12.391

675

17.643

210

30.919

Op termijn opeisbaar

5.019

0

54.656

0

59.676

Geconditioneerde vorderingen

0

0

0

66.056

66.056

 

17.411

675

72.300

66.266

156.652

Onderstaand wordt per organisatie een toelichting gegeven.

Ministerie

Van de openstaande vorderingen is een bedrag van € 13 miljoen toe te wijzen aan niet-bestuurlijke boetes. In dit bedrag is een vordering van € 12,1 miljoen opgenomen ten name van de SVB Nederlandse Antillen met betrekking tot boedelscheiding.

De door de Inspectie SZW opgelegde openstaande bestuurlijke boetes in 2006 of eerdere jaren tellen op tot € 4,4 miljoen. Dit bedrag is inclusief de aan de debiteuren in rekening gebrachte invorderingskosten. De inning van de bestuurlijke boetes die na 2006 zijn opgelegd wordt door het CJIB verricht.

Agentschap SZW

Alle openstaande vorderingen bij AGSZW hebben betrekking op subsidies.

Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB)

Deze vorderingen bestaan uit de door de Inspectie SZW opgelegde boetes vanaf 2007. Van de totaal openstaande vorderingen per ultimo 2015 is een bedrag van € 34,9 miljoen voorlopig buiten invordering gesteld. Hiervan kunnen de boetes WAV met een bedrag van € 27,8 miljoen worden aangemerkt als grootste groep bestuurlijke boetes.

Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)

DUO voert de administratie uit voor de directie Samenleving en Integratie ten behoeve van de Wet Inburgering.

Het openstaande bedrag van € 66,3 miljoen bestaat voor € 66,1 miljoen uit leningen en € 0,2 miljoen uit openstaande aflossingstermijnen. De vorderingen bij DUO betreffen de openstaande aflossingstermijnen welke aan de leningen onttrokken zijn.

Ad 11 en 11a Extracomptabele schulden

Extracomptabele schulden zijn schulden die zijn voortgekomen uit ontvangsten ten gunste van de begroting. Het Ministerie van SZW heeft geen extracomptabele schulden.

Ad 12 en 12a Voorschotten

Onder de post voorschotten zijn per saldo de bedragen opgenomen die aan derden zijn betaald, vooruitlopend op later definitief vast te stellen of af te rekenen bedragen.

Voorschotten
 

Ministerie

Agentschap SZW

Openstaand ultimo 2015

 

13.585.840

203.583

13.789.423

In de saldibalans van SZW zijn geen voorschotten opgenomen met betrekking tot de toeslagregelingen (kinderopvangtoeslag en wet kindgebonden budget), deze voorschotten zijn verantwoord in de saldibalans van het Ministerie van Financiën. De uitgaven die hiermee samenhangen zijn verantwoord onder de post uitgaven van artikel 7 en 10.

Ministerie

In de onderstaande specificaties worden de openstaande voorschotten van het Ministerie verantwoord naar ouderdom en artikel.

Voorschotten naar ouderdom
 

Saldo 1–1 2015

Verstrekt

Afgerekend

Openstaand ultimo 2015

t/m 2012

2.828.085

0

2.801.058

27.027

2013

3.303.951

0

808.599

2.495.352

2014

11.828.135

0

8.707.312

3.120.823

2015

0

7.949.155

6.518

7.942.637

 

17.960.171

7.949.155

12.323.487

13.585.840

Voorschotten naar artikel

Art

Omschrijving

Openstaand ultimo 2015

1

Arbeidsmarkt

8.923

2

Bijstand, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening inclusief aanpak jeugdwerkloosheid

6.377.656

3

Arbeidsongeschiktheid

0

4

Jonggehandicapten

3.111.400

5

Werkloosheid inclusief aanpak ouderenwerkloosheid

41.500

6

Ziekte en zwangerschap

4.250

7

Kinderopvang

42.961

8

Oudedagsvoorziening

82.478

9

Nabestaanden

0

10

Tegemoetkoming ouders

3.252.500

11

Uitvoeringskosten

318.867

12

Rijksbijdragen

230.200

13

Integratie en maatschappelijke samenhang

97.680

96

Apparaatsuitgaven kerndepartement

1.527

97

Aflopende regelingen

0

98

Algemeen

13.783

99

Nominaal en onvoorzien

0

 

Rekeningen buiten begrotingsverband

2.114

Totaal

 

13.585.840

In onderstaande tabel wordt het verloop van de voorschotten van het Agentschap SZW in 2015 weergegeven.

Voorschotten AG SZW
 

ESF/EGF/EUSF

Subsidies departement

Totaal 2015

Saldo 1 januari

179.209

73.525

252.734

Verstrekt

69.190

69.642

138.832

Subtotaal

248.398

143.167

391.566

Afgerekend

187.865

119

187.984

Saldo 31 december

60.534

143.048

203.583

Ad 13 en 13a Garantieverplichtingen

Onder deze post is het saldo van de garantieverplichtingen opgenomen. Een garantieverplichting wordt gezien als een voorwaardelijke financiële verplichting aan een derde, die pas tot uitbetaling komt als zich bij de wederpartij een bepaalde omstandigheid (realisatie van een risico) voordoet. Een verschil tussen een garantieverplichting en een andere verplichting is dat de hoofdsom van een garantie veelal niet of slechts gedeeltelijk tot uitbetaling zal komen.

In de onderstaande tabel is het verloop van de uitstaande garantieverplichtingen weergegeven.

Opbouw garantieverplichtingen

Openstaand ultimo 2015

Garantieverplichtingen per 1 januari

572

Bij: Aangegane verplichtingen

0

Af: Tot betaling gekomen

221

Af: Vervallen borgstelling

117

Garantieverplichtingen per 31 december

234

In 2007 is de «tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering» van kracht geworden. In 2015 is er door de banken aanspraak gemaakt op de borgstelling. Dit heeft geleid tot de betaling van een bedrag van in totaal € 221. Dit bedrag is verantwoord op artikel 2.

Eind 2015 staat SZW voor een bedrag van € 1.284 borg aan kredietinstellingen en gemeentelijke kredietbanken die een kredietovereenkomst hebben verleend aan startende ondernemers. Het daadwerkelijke risico van uitbetaling als alle verplichtingen zouden worden opgeëist bedraagt € 234.

Ad 14 en 14a Openstaande verplichtingen

De post openstaande verplichtingen vormt het saldo van de aangegane verplichtingen, hierop verrichte betalingen en negatieve bijstellingen van in eerdere begrotingsjaren aangegane verplichtingen.

Openstaande verplichtingen
 

Ministerie

Agentschap SZW

Totaal 2015

Saldo 1 januari

5.940.376

251.342

6.191.717

Aangegane verplichtingen in het verslagjaar inclusief negatieve

25.728.519

101.826

25.830.345

bijstellingen

     

Subtotaal (A)

31.668.895

353.168

32.022.062

Tot betaling gekomen in het verslagjaar

31.329.526

75.259

31.404.785

Subtotaal (B)

31.329.526

75.259

31.404.785

Saldo 31 december (A – B)

339.369

277.909

617.278

Openstaande verplichtingen Ministerie naar artikel

Art

Omschrijving

Saldo 1-1-2015

Aangegaan 2015 (incl. negatieve bijstelling)

Betaald 2015

Openstaand 2015 e.v.

1

Arbeidsmarkt

7.211

15.443

17.487

5.167

2

Bijstand, Toeslagenwet en Sociale

       

werkvoorziening inclusief aanpak jeugdwerkloosheid

5.889.963

913.118

6.505.840

297.241

3

Arbeidsongeschiktheid

0

703

703

0

4

Jonggehandicapten

0

3.112.005

3.112.005

0

5

Werkloosheid inclusief aanpak ouderenwerkloosheid

0

42.027

42.027

0

6

Ziekte en zwangerschap

0

7.581

7.581

0

7

Kinderopvang

9.179

2.118.055

2.120.772

6.462

8

Oudedagsvoorziening

0

102.168

102.168

0

9

Nabestaanden

0

1.109

1.109

0

10

Tegemoetkoming ouders

0

5.310.185

5.310.185

0

11

Uitvoeringskosten

0

438.180

438.180

0

12

Rijksbijdragen

0

13.207.235

13.207.235

0

13

Integratie en maatschappelijke samenhang

15.710

148.410

145.465

18.655

96

Apparaatsuitgaven kerndepartement

9.899

288.815

291.218

7.496

97

Aflopende regelingen

121

– 121

0

0

98

Algemeen

8.293

23.604

27.549

4.348

99

Nominaal en onvoorzien

0

0

0

0

   

5.940.376

25.728.519

31.329.526

339.369

Lagere verplichtingstand

Door de invoering van de (gewijzigde) Aanwijzingsregeling verplichtingbedrag=kasbedrag 2015 is de stand openstaande verplichtingen ultimo 2015 substantieel lager dan voorgaande jaren.

De gebundelde uitkering voor de gemeenten, alsmede diverse regelingen die door de SVB en het UWV worden uitgevoerd, worden niet langer als verplichting geboekt.

Onderstaand worden de omvangrijke bijstellingen van de openstaande verplichtingen per 1 januari 2015 toegelicht. Hierbij is een grens gehanteerd van € 25 miljoen voor de beleidsartikelen en 10% voor het apparaatartikel met een minimum van € 1 miljoen.

Beleidsartikelen

Als gevolg van bijstelling van het macrobudget Participatiewetuitkeringen zijn de bijbehorende openstaande verplichtingen van de gemeenten naar rato van het gehanteerde verdeelmodel verhoogd met in totaal € 112 miljoen (zie de toelichting bij tabel 2.2 in beleidsartikel 2). Er zijn geen gemeenten waarvoor de bijstelling groter is dan € 25 miljoen.

Apparaatartikel

Er zijn geen omvangrijke bijstellingen geweest bij het apparaatartikel.

Openstaande verplichtingen Agentschap SZW
 

ESF 2

EGF

EFMB

EUSF

Totaal 2015

Saldo 1 januari

231.186

1.561

0

18.595

251.342

Aangegane verplichtingen in het ver-

– 19.124

0

3.747

117.203

101.826

slagjaar inclusief negatieve bijstellingen

         

Subtotaal (A)

212.062

1.561

3.747

135.797

353.168

Tot betaling gekomen in verslagjaar

69.121

969

0

5.168

75.259

Subtotaal (B)

69.121

969

0

5.168

75.259

Saldo 31 december (A – B)

142.941

592

3.747

130.630

277.909

Er is in 2015 een nieuw Europees fonds gestart: EFMB.

EFMB (Europees Fonds voor Meest Behoeftigen)

Voor de hele periode is een bedrag van € 4,4 miljoen aan subsidie beschikbaar. Kosten zijn subsidiabel tot uiterlijk 31 december 2023. De subsidie wordt in jaarlijkse tranches beschikbaar gesteld waarvan 15% van het totale bedrag (€ 0,7 miljoen) ten laste komt van de begroting van SZW.

Niet uit de saldibalans blijkende bestuurlijke verplichtingen

Met ingang van 2012 is de bekostiging van de rijksgefinancierde wetten en regelingen, waarvan de uitvoering is opgedragen aan de SVB en het UWV, gewijzigd van kasbasis naar transactiebasis. Om budgettaire redenen is er voor gekozen de per 1 januari 2012 door SZW nog verschuldigde bedragen op transactiebasis niet aan de SVB en het UWV uit te betalen. Deze permanente schulden zijn berekend op € 853,7 miljoen aan de SVB en € 162,6 miljoen aan het UWV. Deze schulden worden niet eerder door SZW voldaan dan dat het desbetreffende fonds, wet of regeling is opgeheven c.q. beëindigd. Daarnaast is er in dit verband sprake van een permanente vordering op de SVB ter grootte van € 1,3 miljoen.

In 2015 is – in verband met de beëindiging van de regeling TOG – € 5,4 miljoen aan de SVB betaald. De schuld aan de SVB bedraagt hierdoor ultimo 2015 € 848,3 miljoen. De hoogte van de schuld aan het UWV en de vordering op de SVB hebben geen wijziging ondergaan.

Ad 15 en 15a Deelnemingen

Onder de post deelnemingen zijn alle deelnemingen in besloten en naamloze vennootschappen en

Internationale instellingen opgenomen. Het Ministerie van SZW heeft geen deelnemingen.

11. WNT-VERANTWOORDING

De Wet normering topinkomens (WNT) bepaalt dat de bezoldiging en eventuele ontslaguitkeringen van topfunctionarissen en gewezen topfunctionarissen in de publieke en semi-publieke sector op naamsniveau vermeld moeten worden in het financieel jaarverslag. Deze publicatieplicht geldt tevens voor topfunctionarissen die bij een WNT-instelling geen – al dan niet fictieve – dienstbetrekking hebben of hadden. Daarnaast moeten van niet-topfunctionarissen de bezoldiging en/of eventuele ontslaguitkeringen (zonder naamsvermelding) gepubliceerd worden indien deze het wettelijk maximum te boven gaan. Niet-topfunctionarissen zonder dienstverband vallen echter buiten de reikwijdte van de wet.

Voor dit departement heeft de publicatieplicht betrekking op onderstaande functionarissen. De bezoldigingsgegevens van de leden van de Top Management Groep zijn opgenomen in het jaarverslag van het Ministerie van BZK. Het wettelijk bezoldigingsmaximum bedraagt in 2015 € 178.000. Voor topfunctionarissen zonder dienstbetrekking geldt de norm uit 2014, namelijk € 230.474.

Er zijn geen functionarissen die in 2015 een bezoldiging boven het toepasselijke WNT-maximum hebben ontvangen, of waarvoor in eerdere jaren een vermelding op grond van de Wet Openbaarmaking uit Publieke middelen gefinancierde Topinkomens (WOPT) of de WNT heeft plaatsgevonden of had moeten plaatsvinden. Er zijn in 2015 geen ontslaguitkeringen betaald die op grond van de WNT dienen te worden gerapporteerd.

D. BIJLAGEN

BIJLAGE 1 SZA-KADER

Deze bijlage presenteert een totaaloverzicht van de uitgaven in de budgetdisciplinesector Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt (SZA) in het jaar 2015. Eerst wordt de opbouw van de totale uitgaven in het SZA-kader weergegeven, onderverdeeld naar begrotings- en premiegefinancierde uitgaven. Daarna wordt inzicht gegeven in de onderverdeling van de uitgaven in het SZA-kader naar de verschillende regelingen. Ten slotte worden de uitgavenmutaties sinds de begroting 2015 gegroepeerd weergegeven en vindt toetsing van de SZA-uitgaven aan de ijklijn plaats.

Overzicht en aansluiting bij jaarverslag

Om een goede vergelijking te maken tussen begrote en gerealiseerde uitgaven zijn de uitgaven van de begroting 2015 (prijzen 2014) omgerekend naar prijzen 2015. Bij de analyse wordt de raming van uitgaven en ontvangsten uit de begroting 2015 (de stand Miljoenennota 2015) als startpunt genomen. Daarnaast worden in deze paragraaf de ontvangsten in mindering gebracht op de uitgaven (netto SZA-uitgaven). Daarom wijken deze uitgaven af van de uitgaven zoals opgenomen in de beleidsartikelen.

Allereerst volgt een vergelijking van de gerealiseerde SZA-uitgaven ten opzichte van de uitgaven zoals geraamd in de begroting 2015 (zie tabel B1.1). Uit deze tabel is af te leiden dat de totale uitgaven onder het SZA-kader € 1,6 miljard lager zijn uitgekomen dan voorzien bij de begroting 2015. De uitgaven in het SZA-kader bestaan uit begrotingsgefinancierde uitgaven (€ 31,3 miljard) en premiegefinancierde uitgaven (€ 56,0 miljard). De begrotingsgefinancierde uitgaven worden uit belastinginkomsten betaald, de premiegefinancierde uitgaven worden voornamelijk door middel van premies gefinancierd. Het merendeel van de uitgaven van de SZW-begroting valt binnen het uitgavenkader SZA. Op de totaaltelling van de uitgaven vindt een correctie plaats om dubbeltelling te voorkomen die ontstaat doordat sociale fondsen voor een deel gefinancierd worden uit begrotingsmiddelen. Deze zogeheten Rijksbijdragen worden verantwoord op artikel 12 van dit jaarverslag. Dit betreft hoofdzakelijk een bijdrage aan het Ouderdomsfonds. De opbrengsten van de AOW-premie zijn namelijk onvoldoende om de ouderdomsuitgaven (AOW) te dekken. De apparaatuitgaven en enkele andere uitgaven, waaronder subsidies en opdrachten, behoren tot de uitgaven onder het kader Rijksbegroting in enge zin (RBG-eng) en zijn daarom niet relevant voor het SZA-kader. Deze uitgaven worden in mindering gebracht op de totaaltelling. Voor het gedeelte van de ontvangsten dat tot de niet-belastingontvangsten wordt gerekend wordt eveneens gecorrigeerd72.

Tabel B1.1 SZA-uitgaven 2015 (x € 1 mld)
 

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Totaal begrotingsgefinancierde uitgaven

31,3

32,4

– 1,1

Totaal premiegefinancierde uitgaven

56,0

57,2

– 1,1

A. Totaal artikelen

87,41

89,6

– 2,2

       

–/–1. Correctie dubbeltelling rijksbijdragen

13,2

14,0

– 0,8

–/–2. Uitgaven Rijksbegroting eng

0,5

0,7

– 0,2

–/–3. Ontvangsten

1,2

1,0

0,2

w.v. begrotingsgefinancierd

0,8

0,6

0,2

w.v. premiegefinancierd

0,4

0,4

0

+ 4. Integratie-uitkering sociaal domein

2,9

2,9

0

B. Totaal SZA- uitgaven (A – 1 – 2 – 3 + 4)

75,4

77,0

– 1,6

X Noot
1

Dit bedrag is de som van de onafgeronde bedragen.

Uitgavenontwikkeling

Tabel B1.2 toont een onderverdeling van de uitgaven die vallen onder het SZA-kader naar de verschillende regelingen. Wederom is het startpunt de begroting 2015 (de stand Miljoenennota 2015), omgerekend naar prijzen 2015. Tevens worden de ontvangsten in mindering gebracht op de uitgaven. Daarom wijken deze uitgaven af van de uitgaven zoals opgenomen in de beleidsartikelen.

De voornaamste oorzaak van de lagere uitgaven zijn de lager dan geraamde werkloosheidsuitgaven (WW) als gevolg van de meevallende economische ontwikkeling. Daarnaast is minder uitgegeven dan begroot aan de Kinderopvangtoeslag en de re-integratie arbeidsongeschikten. De uitgaven Macrobudget Participatiewetuitkeringen en de AOW-uitgaven zijn hoger uitgekomen dan begroot.

Tabel B1.2 Uitgaven SZA-kader 2013–2015 (x € 1 mln)
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Verschil 2015

Werkloosheid

         

WW-uitgaven (werkloosheid)

6.458

6.769

6.168

7.075

– 907

Macrobudget Participatiewetuitkeringen

(bijstand)

5.667

5.736

5.624

5.512

112

           

Arbeidsongeschiktheid / ziekte en zwangerschap

         

WIA/WAO/WAZ/Wajong

11.578

11.873

11.971

11.821

150

ZW/WAZO

2.702

2.688

2.576

2.595

– 19

           

Ouderdom / nabestaanden

         

MKOB

1.214

985

1

0

1

AOW

32.719

34.119

34.967

34.555

412

Inkomensondersteuning AOW (inclusief tijdelijke regeling)

846

910

– 64

Anw

725

594

452

470

– 18

           

Kinderopvang en kindregelingen

         

KOT

1.911

1.731

1.645

2.069

– 424

AKW/WKB/TOG

4.150

4.236

5.093

5.152

– 59

           

Re-integratie

         

Re-integratieuitgaven arbeidsongeschiktheid

209

184

182

251

– 69

Wsw-budget

2.381

2.390

17

21

– 4

Participatiebudget gemeenten

866

695

1

0

1

Integratie-uitkering sociaal domein

2.900

2.894

6

           

Uitvoeringskosten en overige uitgaven

         

Uitvoeringskosten (UWV/SVB etc)

2.013

2.135

2.036

2.005

31

Overige uitgaven

615

829

919

889

30

           

Nominale ontwikkeling

0

0

0

770

– 770

Totaal SZA-uitgaven

73.207

74.965

75.398

76.992

– 1.594

Werkloosheid

De uitgaven WW zijn € 0,9 miljard lager dan begroot (indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbestelling is de realisatie ruim € 1 miljard lager dan begroot). Door de gunstige economische ontwikkeling is de werkloosheid in 2015 sterker gedaald dan verwacht. Dit heeft geleid tot lagere uitkeringslasten ten opzichte van de begroting.

De uitgaven Macrobudget Participatiewetuitkeringen zijn € 0,1 miljard hoger dan begroot. Via de reguliere systematiek van het macrobudget werken hoger uitgevallen realisaties in het voorgaande jaar (2014) volledig door in het budget van het uitvoeringsjaar. De uitgaven zjin voorts hoger uitgevallen vanwege de doorwerking van de gestegen lonen en prijzen en door Rijksbeleid (versoepeling van de Fraudewet, compensatie voor het effect van de Wet hervorming kindregelingen op berekening van de alimentatie en de aanpassing van enkele andere wetten). Daarentegen is door de gunstige economische ontwikkeling het aantal uitkeringen in 2015 gedaald.

Arbeidsongeschiktheid / ziekte en zwangerschap

De uitgaven voor arbeidsongeschiktheid, ziekte en zwangerschap zijn € 0,13 miljard hoger uitgekomen dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de geraamde loon- en prijsbijstelling is de realisatie € 0,056 miljard lager uitgekomen dan begroot, vooral door een lager aantal WIA- en WAZO-gerechtigden dan verwacht. Het effect wordt gedempt door hogere uitgaven aan de ZW, Wajong en WAZ.

Ouderdom / nabestaanden

De uitgaven AOW zijn € 0,4 miljard hoger uitgekomen dan begroot (indien rekening wordt gehouden met de geraamde loon- en prijsbijstelling is de realisatie € 0,1 mljard hoger dan begroot). Hogere uitgaven aan de partnertoeslag en een lager aantal AOW’ers met een gekorte uitkering zijn de oorzaak van de hogere gerealiseerde AOW-uitgaven.

De uitkeringslasten Anw zijn € 18 miljoen lager uitgekomen dan begroot, vooral door een lager aantal Anw’ers dan verwacht.

Kinderopvang en kindregelingen

Het saldo van de uitgaven en ontvangsten kinderopvangtoeslag is in 2015 € 0,4 miljard lager uitgekomen dan in de begroting 2015 was voorzien. Dit is het saldo van € 0,3 miljard lagere uitgaven en ca € 0,1 miljard meer terugvorderingen kinderopvangtoeslag dan begroot. De lagere uitgaven worden veroorzaakt door minder gebruik van de kinderopvangtoeslag en door een kleiner dan geraamd verschil tussen voorschotten en de (uiteindelijke) beschikking (kaseffect).

De uitgaven aan de AKW zijn nagenoeg gelijk aan de begrote uitkeringslasten. Door de gunstige economische ontwikkeling en hoger dan verwachte inkomens in 2015 hebben minder ouders recht op een (hoger) kindgebonden budget.

Re-integratie

In 2015 is het reïntegratiebudget niet volledig benut. Hierdoor is er in 2015 € 69 miljoen minder uitgegeven aan reïntegratie arbeidsongeschikten dan geraamd. Dit wordt gedeeltelijk veroorzaakt door een kasschuif van € 30 miljoen van 2015 naar de jaren 2016 t/m 2019 om beter aan te sluiten bijde financieringsbehoefte van de reïntegratieactiviteiten. Daarnaast zijn middelen toegedeeld aan de uitvoeringskosten voor begeleiding naar werk.

Uitvoeringskosten en overige uitgaven

De realisatie van de begrotingsgefinancierde uitvoeringskosten van het UWV is € 32 miljoen lager uitgekomen dan begroot door lagere instroom in de Wajong en centralisatie van de financiering van de gemeentelijke doelgroepbeoordelingen. De premiegefinancierde uitvoeringskosten van het UWV zijn € 54 miljoen hoger uitgekomen dan begroot. Dit wordt vooral veroorzaakt door de neerwaarts bijgestelde bevoorschotting van de regelingen, dit leidt bij gelijkblijvend budget tot hogere premiegefinancierde uitgaven.

De begrotingsgefinancierde uitvoeringskosten van de SVB zijn € 7 miljoen hoger uitgekomen dan begroot door het in 2015 toegekende budget voor inspanningsintensivering op het terrein van handhaving en toezicht. De premiegefinancierde uitvoeringskosten van de SVB zijn € 10 miljoen hoger uitgekomen dan begroot, veroorzaakt door de voorziene frictiekosten die ontstaan als gevolg van personele reducties bij de SVB-stafafdelingen.

De overige uitgaven betreffen verschillende kleinere regelingen, voornamelijk AIO, OBR, TW, uitkeringen Caribisch Nederland en uitgaven aan Integratie en Maatschappelijke Samenhang. Deze uitgaven zijn per saldo € 30 miljoen hoger uitgekomen dan begroot vanwege onder meer extra kosten voor voorinburgering en leningen in verband met de relatief grote vluchtelingenstroom.

Toetsing aan ijklijn

Bij de start van de kabinetsperiode van het kabinet Rutte/Asscher is de ijklijn voor 2015 vastgesteld. De ijklijn is na verwerking van het 6-miljard-pakket opnieuw vastgesteld. Daarmee kwam de ijklijn in de ontwerpbegroting 2015 hoger uit dan bij de start van de kabinetsperiode en sloot het uitgavenkader SZA. Tabel B1.3 laat de ontwikkeling van het SZA-kader en de netto SZA-uitgaven zien voor het jaar 2015. De SZA-uitgaven worden getoetst aan de ijkijn, met de aanpassing naar aanleiding van het 6-miljard-pakket als startpunt van de kadertoetsing.

Tabel B1.3 Bijstelling SZA-uitgaven en ijklijn sinds Begroting 2015 (x € 1 mld)

Uitgaven

 

SZA-uitgaven bij begroting 2015

77,0

Budgettaire mutaties

– 1,6

SZA-uitgaven jaarverslag 2015

75,4

   

Uitgavenplafond (ijklijn)

 

Ijklijn SZA-uitgaven bij begroting 2015

77,1

Ijklijnmutaties

– 0,8

Ijklijn SZA-uitgaven jaarverslag 2015

76,3

Kadertoetsing (over- / onderschrijding ijklijn) begroting 2015

– 0,1

Kadertoetsing (over- / onderschrijding ijklijn) jaarverslag 2015

– 0,9

Uitgaven

Sinds de door de Tweede Kamer vastgestelde begroting (na verwerking van het regeerakkoord) zijn er als gevolg van de meevallende macro-economische ontwikkeling en op grond van uitvoeringsinformatie over 2015 budgettaire mutaties opgetreden. Deze mutaties hebben tot € 1,6 miljard lagere uitgaven geleid (zie ook tabel B1.2). Hierdoor zijn de SZA-uitgaven van € 77,0 miljard ten tijde van de vastgestelde begroting bijgesteld naar € 75,4 miljard bij het jaarverslag 2015.

Uitgavenplafond (ijklijn)

De ijklijn 2015 is € 0,8 miljard lager vastgesteld dan in de begroting 2015 is opgenomen. Voornaamste oorzaak is een bijstelling van het kader naar aanleiding van de meevallers in de werkloosheid. Daarnaast is de ijklijn bijgesteld voor prijsontwikkelingen, overboekingen tussen kaders en statistische correcties. De ijklijn voor 2015 is uiteindelijk vastgelegd op € 76,3 miljard.

Toetsing SZA-uitgaven aan uitgavenplafond

Door de lagere SZA-uitgaven ten opzichte van de ontwerpbegroting is er sprake van een onderschrijding van het kader. Tegelijkertijd is het SZA-kader ook neerwaarts bijgesteld. Per saldo is er € 0,9 miljard minder uitgegeven dan de voor 2015 geldende ijklijn.

BIJLAGE 2. SOCIALE FONDSEN SZW

Deze bijlage presenteert de exploitatiesaldi en vermogensposities van de sociale fondsen. De bijlage is bedoeld als achtergrondinformatie bij het jaarverslag. De daadwerkelijke verantwoording van uitgaven en inkomsten van de fondsen vindt plaats via de jaarverslagen van de SVB en het UWV. De cijfers in deze bijlage zijn gebaseerd op informatie van het CPB (CEP 2016) en sluiten niet precies aan op de jaarverslagen van het UWV en de SVB. De reden hiervoor is dat SZW een ander boekhoudstelsel (kas-verplichtingenstelsel) voert dan het UWV en de SVB (baten-lastenstelsel).

Een groot deel van de socialezekerheidsuitgaven loopt via de sociale fondsen. In tabel B2.1 en tabel B2.2 zijn de exploitatierekeningen van de fondsen weergegeven. Zowel de begrote bedragen als de gerealiseerde bedragen zijn weergegeven in prijzen 2015. Het exploitatiesaldo is het verschil tussen de ontvangsten en de uitgaven van een fonds. Naast de premieontvangsten behoren ook de rijksbijdragen en renteontvangsten tot de inkomsten van een fonds. De uitgaven bestaan naast de uitkeringen voornamelijk uit uitvoeringskosten. Daarnaast vinden tussen de fondsen onderlinge betalingen plaats. Het saldo tussen ontvangen en betaalde onderlinge betalingen is voor de sociale fondsen negatief, omdat uit deze fondsen ook premies worden betaald voor de zorgverzekering van uitkeringsgerechtigden. Tegenover de negatieve saldi bij de sociale fondsen staan dus positieve saldi bij de zorgfondsen.

Tabel B2.1 laat zien dat het exploitatietekort van de AOW € 312 miljoen kleiner is dan het bedrag dat bij de opstellng van de begroting 2015 werd geraamd. De uitgaven waren vrijwel gelijk aan de begroting, maar de inkomsten waren € 370 miljoen hoger dan in de begroting werd verwacht. De hogere inkomsten komen uit een stijging van de premie-inkomsten van bijna € 2 miljard. De rijksbijdrage valt daardoor € 1,6 miljard lager uit. Het exploitatie-overschot van de Anw is € 133 miljoen hoger dan in de begroting geraamd. Ook dit komt doordat er meer premie-inkomsten waren. De uitgaven Anw blijven achter bij de raming van de begroting.

Tabel B2.1 Overzicht sociale verzekeringen SVB 2015 (x € 1 mln)1
 

Ouderdomsfonds (AOW)

Anw-fonds

 

Begroting

Realisatie

Begroting

Realisatie

Premies

22.434

24.356

926

1.056

Bijdragen van het Rijk

13.715

12.121

8

8

Ontvangen onderlinge betalingen

0

0

0

0

Saldo Interest

– 25

17

37

16

Totaal Ontvangsten

36.124

36.494

972

1.080

         

Uitkeringen / Verstrekkingen

35.778

35.814

475

452

Uitvoeringskosten

101

111

11

11

Betaalde onderlinge betalingen

720

733

32

31

Totaal Uitgaven

36.599

36.657

518

495

         

Exploitatiesaldo

– 476

– 164

453

586

X Noot
1

SZW (financiële administratie) en CPB (CEP 2016).

In tabel B2.2 laten de (geïntegreerde) arbeidsongeschiktheidsfondsen een exploitatie-overschot zien. Dat overschot is € 130 miljoen hoger dan geraamd bij begroting 2015. De ontvangsten zijn € 136 miljoen hoger dan geraamd. Bij de ontvangsten zijn de premie-inkomsten € 166 miljoen hoger dan verwacht. Dat komt doordat de overdracht aan bedrijven € 152 miljoen lager uitvalt dan verwacht. Daarnaast zijn de bijdragen van het Rijk € 8 miljoen lager dan geraamd. De meeste uitkeringslasten vallen lager uit dan geraamd. De totale uitkeringslasten zijn € 92 miljoen lager dan begroot. De uitvoeringskosten zijn € 54 miljoen hoger dan geraamd.

Het exploitatietekort van de geïntegreerde werkloosheidsfondsen is € 1,5 miljard minder dan geraamd in de begroting 2015. Deze fondsen bestaan uit het AWf, de sectorfondsen (Sfn) en het Ufo. Dit lagere tekort komt doordat de uitgaven in 2015 ruim € 1,3 miljard lager zijn. Dat komt met name doordat de uitkeringslasten van de WW bijna € 1 miljard lager zijn dan geraamd. De premie-inkomsten van het Wgf en Awf zijn lager dan geraamd, respectievelijk € 791 miljoen en € 257 miljoen. Daartegenover staat dat de begrote overdracht van € 1,1 miljard vanuit de sectorfondsen aan het Rijk niet heeft plaatsgevonden. De totale ontvangsten stijgen met € 189 miljoen.

Tabel B2.2 Overzicht sociale verzekeringen UWV 2015 (x € 1 mln)1
 

Arbeidsongeschiktheidsfondsen

WW-fondsen

 

Begroting

Realisatie

Begroting

Realisatie

Premies

11.526

11.691

7.480

7.480

Bijdragen van het Rijk

229

221

179

145

Ontvangen onderlinge betalingen

1.135

1.088

943

989

Saldo Interest

– 18

7

– 207

– 30

Totaal Ontvangsten

12.871

13.007

8.395

8.584

         

Uitkeringen/Verstrekkingen

10.445

10.353

8.546

7.524

Uitvoeringskosten

414

468

1.030

875

Betaalde onderlinge betalingen

1.681

1.724

1.665

1.555

Totaal Uitgaven

12.540

12.545

11.240

9.954

         

Exploitatiesaldo

332

462

– 2.845

– 1.370

X Noot
1

SZW (financiële administratie) en CPB (CEP 2016).

Vermogensposities

In tabel B2.3 worden de vermogensposities van de vier sociale fondsen vermeld. Hierbij zijn wederom de arbeidsongeschiktheidsfondsen en de werkloosheidsfondsen geïntegreerd weergegeven. Het aanwezige vermogen neemt jaarlijks toe of af met het exploitatiesaldo (zie tabellen B2.1 en B2.2). Zoals reeds aangegeven in de inleiding zijn de cijfers in deze bijlage gebaseerd op informatie van het CPB (CEP 2016). De vermogensposities sluiten daarom niet precies aan op de jaarverslagen van het UWV en de SVB.

Tabel B2.3 Vermogens sociale fondsen ultimo 2014 en 2015 (x € 1 mln)1

Regeling

Feitelijk vermogen ultimo 2014

Exploitatiesaldo 2015

Feitelijk vermogen ultimo 2015

Realisatie

Begroting

Ouderdomsfonds (AOW)

713

– 164

550

1.119

Anw-fonds

2.757

586

3.343

3.247

Arbeidsongeschiktheidsfondsen

1.190

462

2.452

2.708

WW-fondsen

– 11.389

– 1.370

– 12.759

– 14.218

         

Totaal sociale fondsen

– 5.929

– 486

– 6.415

– 7.145

X Noot
1

SZW (financiële administratie) en CPB (CEP 2016).

De sociale fondsen hebben ultimo 2015 een gezamenlijk vermogen van –/– € 6,4 miljard, dat tekort is € 729 miljoen kleiner dan geraamd in de begroting van 2015. Dit komt met name doordat het exploitatiesaldo van de werkloosheidsfondsen minder negatief is dan verwacht. Het vermogenstekort verslechtert dan ook minder dan verwacht. Dat vermogenstekort leidt overigens niet tot risico’s met betrekking tot de uitbetaling van de uitkeringen. De fondsen maken onderdeel uit van de totale Rijksbegroting en zijn in feite niets anders dan een rekening bij het Ministerie van Financiën. In het geval er een negatief vermogen ontstaat, zoals bij de WW-fondsen, betaalt het UWV hiervoor een rente aan het Ministerie van Financiën. Deze rentelasten daalden overigens flink in 2015. Het Ministerie van Financiën garandeert hiermee dat het UWV altijd over voldoende middelen kan beschikken. Wel maken de exploitatietekorten onderdeel uit van het EMU-saldo in de desbtreffende jaren.

BIJLAGE 3 KOOPKRACHT

De standaard koopkrachttabel voor het jaar 2015 ziet er (op basis van de meest recente stand, het CEP2016 van het CPB) als volgt uit.

Tabel B3.1 Koopkrachtcijfers 2015 (in %)1

Actieven:

 

Alleenverdiener met kinderen

 

modaal

– 2,2

2 x modaal

1,0

Tweeverdieners

 

modaal + ½ x modaal met kinderen

0,6

2 x modaal + ½ x modaal met kinderen

1,2

modaal + modaal zonder kinderen

0,6

2 x modaal + modaal zonder kinderen

1,2

Alleenstaande

 

minimumloon

1,0

modaal

0,6

2 x modaal

1,5

Alleenstaande ouder

 

minimumloon

10,8

modaal

2,5

Inactieven:

 

Sociale minima

 

paar met kinderen

1,3

alleenstaande

0,0

alleenstaande ouder

0,0

AOW (alleenstaand)

(alleen) AOW

0,5

AOW + € 10.000

– 0,3

AOW (paar)

 

(alleen) AOW

0,1

AOW + € 10.000

– 1,1

X Noot
1

Berekeningen SZW op basis van CEP2016 (CPB).

BIJLAGE 4 ZBO’S EN RWT’S

Deze bijlage bevat in tabel B4.1 een overzicht van de zelfstandige bestuursorganen (ZBO) en rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT) die onder de verantwoordelijkheid van het moederdepartement vallen. In tabel B4.2 en tabel B4.3 zijn de bijdragen aan de ZBO’s en de RWT’s opgenomen die onder de verantwoordelijkheid van een ander ministerie vallen. De opgenomen bedragen betreffen de in de beleidsartikelen onder het instrument «Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s» verantwoorde uitgaven, verminderd met de relevante ontvangsten.

Tabel B4.1 ZBO’s en RWT’s vallend onder Ministerie van SZW

Naam organisatie

ZBO

RWT

Functie

Begrotings-artikel

Programma (x € 1 mln)

Apparaat (x € 1 mln)

Financiering begroting (x € 1 mln)

Financiering premie (x € 1 mln)

Financiering tarieven (x € 1 mln)

Verwijzing website

Verwijzing toezichtvisie/arrangement

Verklaring accountant

Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) inclusief Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI)

ja

ja

Het UWV voert de sociale verzekeringen voor werknemers, zelfstandigen en jonggehandicapten uit. Werkzoekenden kunnen terecht voor het vinden van werk of het aanvragen van een uitkering, werkgevers voor vacaturebemiddeling en informatie over de arbeidsmarkt. Daarnaast verleent het UWV ontslagvergunningen en tewerkstellingsvergunningen, verricht keuringen en indicatiestellingen en geeft arbeidsrechtelijke informatie.

2, 3, 4, 5, 6, 11

21.607,4

1.998,91

440,1

1.558,8

www.uwv.nl

2

v

Het BKWI is opgericht om het geheel aan centrale voorzieningen binnen de keten van werk en inkomen te beheren en door te ontwikkelen.

   

www.bkwi.nl

   
                         

Sociale Verzekeringsbank (SVB)

ja

ja

De SVB voert voor verschillende overheidsorganisaties regelingen en wetten uit.

2, 6, 8, 9, 10, 11, 13

39.881,2

221,6

99,6

122,0

www.svb.nl

2

v

                         

Inlichtingenbureau (IB)

ja

Het IB ondersteunt gemeenten bij hun wettelijke taken in het kader van de sociale zekerheid. Het doel is bestrijding van fraude en bevorderen van samenwerking tussen de verschillende organisaties door gegevensuitwisseling tussen gemeenten en derden in de keten van werk en inkomen.

11

0,0

6,4

6,4

0,0

www.inlichtingenbureau.nl

2

v

       
X Noot
1

Dit is inclusief de bedragen die aan het UWV zijn verstrekt voor re-integratieactiviteiten aan uitkeringsgerechtigden in de WIA, WAO, WAZ, ZW en Wajong, zie hiervoor beleidsartikel 3 en 4. Hierdoor wijkt dit bedrag af van het in beleidsartikel 11 opgenomen bedrag.

X Noot
2

De Inspectie SZW is op 1 januari 2012 van start gegaan. De toezichtvisie is op 4 maart 2009 aan de Tweede Kamer kenbaar gemaakt.

Tabel B4.2 ZBO’s en RWT’s vallend onder Ministerie van V&J

Naam organisatie

ZBO

RWT

Functie

Begrotingsartikel

Programma (x € 1 mln)

Apparaat (x € 1 mln)

Financiering begroting (x € 1 mln)

Financiering premie (x € 1 mln)

Financiering tarieven (x € 1 mln)

Verwijzing website

Verwijzing toezichtvisie/arrangement

Verklaring accountant

Centraal orgaan opvang asielzoekers (COA)

ja

 

COA is verantwoordelijk voor de opvang, begeleiding en uitstroom (uit de opvang) van asielzoekers in Nederland.

13

0,0

27,3

27,3

0,0

www.coa.nl

1

v

X Noot
1

Het COA maakt deel uit van de Handvestgroep Publiek Verantwoorden. In 2003 heeft de commissie Tabaksblat de Nederlandse corporate governance (het systeem van bestuur en toezicht) opgeleverd. Op basis hiervan heeft de HPV een code goed bestuur voor publieke dienstverleners opgesteld. Deze code is geschreven met het oog op het besef bij de aangesloten organisaties dat het goed is gewenst gedrag op het terrein van public governance te stimuleren.

Tabel B4.3 ZBO’s en RWT’s vallend onder Ministerie van VWS

Naam organisatie

ZBO

RWT

Functie

Begrotingsartikel

Programma (x € 1 mln)

Apparaat (x € 1 mln)

Financiering begroting (x € 1 mln)

Financiering premie (x € 1 mln)

Financiering tarieven (x € 1 mln)

Verwijzing website

Verwijzing toezichtvisie/arrangement

Verklaring accountant

ZonMw

ja

 

ZonMw is een intermediaire organisatie die op programmatische wijze onderzoek en ontwikkeling op het gebied van gezondheid, preventie en zorg laat uitvoeren.

2

0,0

0,1

0,1

0,0

www.zonmw.nl

1

v

X Noot
1

Vigerende wet- en regelgeving, onder andere Wet op de organisatie Zorgonderzoek Nederland.

BIJLAGE 5. TOEZICHTRELATIES

De Minister van SZW heeft op grond van de Pensioenwet systeemverantwoordelijkheid voor het toezicht op de pensioenen. Het toezicht berust, voor zover het om prudentieel en materieel toezicht gaat, bij De Nederlandsche Bank (DNB) en, voor zover het om gedragstoezicht gaat, bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM). De institutionele verantwoordelijkheid voor beide toezichthouders berust bij de Minister van Financiën. In het jaarverslag van het Ministerie van Financiën is daartoe een algemeen overzicht opgenomen van onder andere de kosten van de toezichthouders en de bedragen die worden toegerekend aan de onder toezicht gestelde financiële instellingen. Voor het specifieke toezicht op de pensioenen dat DNB en AFM onder verantwoordelijkheid van de Minister van SZW uitoefenen, zijn de relevante kosten als volgt.

Tabel B5.1 Kerncijfers toezicht pensioenen (x € 1 mln)
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

DNB1

27,2

27,4

26,8

AFM2

4,1

3,8

4,2

X Noot
1

DNB, jaarverslag.

X Noot
2

AFM, jaarverslag.

Het realisatiegegeven met betrekking tot de AFM vormt het totaal van de kosten die zijn gemaakt in het kader van het pensioentoezicht. Dat omvat, naast dat in het kader van de Pensioenwet, mede het toezicht op pensioenverzekeraars uit hoofde van de Wet op het financieel toezicht.

BIJLAGE 6. AFGEROND EVALUATIE- EN OVERIG ONDERZOEK

Tabel B6.1 Evaluatie- en overig onderzoek
 

Titel/onderwerp

Artikel1

Jaar van Afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

       

1a. Beleidsdoorlichtingen

   

Arbeidsmarkt

1

2013

Gezond en veilig werken

1 (44)

2012

 

Inkomensbeleid

1 (41)

2011

 

Zorgdragen voor een toename van de arbeidsparticipatie

1 (42)

2011

Arbeidsongeschiktheid

3

2014

Evaluatie WIA

3 (46)

2011

Kinderopvang

7

2015

Oudedagsvoorziening

8

2013

Nabestaanden

9

2013

Tegemoetkoming ouders

10

2013

Uitvoeringskosten

11

2015

1b. Ander ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

Tussentijdse evaluatie Actieplan Gezond Bedrijf

1

20162

Evaluatie van ten uitvoerlegging 24 EU-Arborichtlijnen

1

2013

Flexibele contractvormen

1

2013

Experiment van werk naar werk

1

2013

Scenariostudie bedrijfsgezondheidszorg

1

2013

 

Onderzoek versterken arbeidsveiligheid door compliance en participatie

1

2013

 

Evaluatie subsidieregeling kwaliteit arbeidsverhoudingen

1

2013

 

Naleving van de Wet op de ondernemingsraden, stand van zaken 2011

1 (43)

2012

 

Evaluatie vereenvoudigde arbeidstijdenwet

1 (44)

2012

Evaluatie verruiming onmisbaarheidscriterium

1 (43)

2011

Evaluatie maatregel verruiming ketenbepaling: onderzoek naar het gebruik van de Tijdelijke maatregel: Extra tijdelijke contracten voor jongeren tot 27 jaar

1 (43)

2011

 

Kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans

2, 3, 4,

5, 6, 8, 9 en 10

2015

 

Onderzoek uitvoering algemene bijstand door SVB3

2

2015

 

Beschut werk

2

2015

 

Ervaringen gemeenten met participatiewet

2

2015

 

Onderzoek Participatiewet bij werkgevers

2

2015

 

Klantonderzoek monitor Participatiewet

2

2015

 

Nulmeting monitor banenafspraak

2

2014

Uitkomsten en ervaringen experiment netto-effectiviteit re-integratie

2, 3 en 5

2014

 

Evaluatie Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders

2

2013

 

Evaluatie Wet participatiebudget

2

2013

Langetermijneffecten van re-integratie

2, 3 en 5

2013

Evaluatie Meerjarige Aanvullende Uitkering WWB

2 (46)

2012

Evaluatie Wet Participatieplaatsen

2 (47)

2012

 

Experiment bevordering arbeidsparticipatie alleenstaande ouders WWB

2 (46)

2011

 

Evaluatie Stagejobcoach («Met de coach naar de job»)

2 (47)

2011

Verdiepingsonderzoek benutbare mogelijkheden WGA 80–100

3

2015

Onderzoek ontwikkeling hybride financiering WGA

3

2013

Duurzaam niet-duurzaam? Onderzoek naar niet-duurzaam volledig arbeidsongeschikt verklaarden

3

2013

 

Evaluatie IOW

3 (46)

2011

Evaluatie subsidieregeling scholing jonggehandicapten

4

2013

Evaluatie bijzondere wtv-regeling en deeltijd-WW

5 (46)

2012

 

Evaluatie WIJ

5 (46)

2011

 

Evaluatie actieplan jeugdwerkloosheid

5 (47)

2011

Evaluatie zwangerschapsuitkering voor zelfstandigen

6

2013

Evaluatie Wet ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie (OKE)

7

2015

Pilot Gemeentebrede dagarrangementen

7

2015

 

Monitor gemeentebrede dagarrangementen

7

20164

 

Evaluatie kosten toezicht en handhaving kinderopvang 2014

7

2015

Effecten bezuinigingen kinderopvang «Krimp in de kinderopvang»

7

2014

 

Kwaliteitsonderzoek (monitor) peuterspeelzalen

7

2014

Evaluatie wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en wetswijziging gastouderopvang

7 (52)

2012

 

Kinderopvang in kaart

7 (52)

2011

 

Onderzoek optimalisering overgang van opbouw- naar uitkeringsfase en de inrichting daarvan in premie- en kapitaalovereenkomsten

8

2014

Evaluatie regeling Pensioenknip

8

2013

 

Eindrapport Verzekering overlijdensrisico

10

2014

Evaluatie TOG

10

2013

Evaluatie Suwi-wet

11

2015

Evaluatie wijzigingen per 1-4-2011 Wet inburgering Buitenland

13

2014

Rapport Effecten inburgering participatie

13

2013

2. Ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

2a. MKBA’s

   

Niet van toepassing

   
       

2b. Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

Invloed herziene Europese richtlijn drukapparatuur op nationaal regime

1

20165

 

Inventarisatie van arbeidsgerelateerde zorg6

1

20167

 

Nulmeting Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten

2

2014

Pensioenopbouw van zzp-ers

8

2013

Voor- en nadelen doorsneepremie

8

2013

 

Verkennend onderzoek TOG beoordelingskader

10

2014

   

3. Overig onderzoek

   

Preventie van beroepsziekten

1

2015

Toekomst onderkant arbeidsmarkt

1

2015

 

Goed (genoeg) geleerd

1

2015

 

Verkenning Kennisinfrastructuur Arbeid en Zorg

1

2015

 

De instroom van bedrijfsarsten

1

2015

 

Klinische arbeidsgeneeskunde – een verkenning

1

2015

 

RIE game

1

2015

 

Haalbaarheid Persoonlijk Gezondheidsonderzoek

1

20158

 

De Arbobalans 2014

1

2014

Beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen

1

2014

Markt voor Arbodienstverlening

1

2014

Praktijk en effecten van bovenwettelijke CAO-aanvullingen

1

2014

Verdringing op de arbeidsmarkt

1

2014

Aantallen geregistreerde en niet-geregistreerde burgers uit MOE-landen die in Nederland verblijven

1

2013

 

Participatie en inzetbaarheid op bedrijfsniveau

1

2013

CAO-afspraken 2012

1

2013

 

Update schatting aantal MOE-landers

1

2013

 

Vasthouden van arbeidskrachten in de (technische) sector

1

2013

De Arbobalans 2012

1 (44)

2012

Zelfregulering van arbeidsomstandigheden

1 (44)

2012

Witte vlek op pensioengebied 2010

1 (45)

2012

 

Eindrapportage aansluiting vraag en aanbod laaggeschoold werk

1 (47)

2012

 

De Arbobalans 2011

1 (44)

2011

 

Informatiebepaling in de pensioenwet

1 (45)

2011

 

Onderzoek evaluatie 2b PSW

1 (45)

2011

Huishoudens in de rode cijfers 2015

2

2015

Jongvolwassenen en schulden

2

2015

Onderzoek kindpakketten

2

2015

Oorzaken voor onder bewindstelling bij doelgroepen waarvoor gemeenten de kosten bij bijzondere bijstand betalen

2

2015

 

Inleenverbanden in het kader van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten

2

2015

Verbeterslag verdeelmodel I-deel

2

2015

 

Quickscan 3 Evaluatie Sectorplannen

2

2015

 

Quickscan 2 Evaluatie Sectorplannen

2

2015

 

Quickscan 1 Evaluatie Sectorplannen

2

2014

Beschermingsbewind: kwantitatief onderzoek naar ontwikkelingen en kosten voor gemeenten.

2

2014

De doorwerking van de financiële prikkel WWB binnen gemeenten

2

2014

Gemeentelijke armoede- en schuldenbeleid

2

2014

Huishoudens in de rode cijfers, vervolgmeting 2014

2

2014

Monitor Betalingsachterstand 2014

2

2014

Onderzoek verdeelmodel WWB 2015

2

2014

Verkenning systematiek gebundeld re-integratiebudget

2

2014

 

Verkenning verdeelmodel participatiewet

2

2014

Evaluatie ESF 2014–2020

2, 3, 4 en 5

2013

Huishoudens in de rode cijfers 2012

2

2013

Monitor en evaluatie Pilots werken naar vermogen

2, 3, 4 en 5

2013

 

Pilots werken naar Vermogen: vierde voortgangsrapportage pilot loondispensatie

2

2013

 

Kwaliteitsverbetering schuldhulpverlening, evaluatie project en motie Spekman en Martijn-Ortega

2 (46)

2012

 

Monitor betalingsachterstand, meting 2011

2 (46)

2012

 

Pilots werken naar vermogen: derde voortgangsrapportage pilot loondispensatie

2 (47)

2012

 

Eindrapport bouwstenen Verdeelmodel participatiebudget

2 (48)

2012

Evaluatie kinderen, armoede en sociale uitsluiting: langetermijneffect

2 (46)

2011

Evaluatie kinderen, armoede en sociale uitsluiting: nameting aantal kinderen

2 (46)

2011

 

Monitor Pilot Wajong Advies Voucher

2 (47)

2011

Begrotingsakkoordonderzoeken loondoorbetaling (knelpunten werkgevers en verhogen verzekeringsgraad kleine werkgevers)

3 en 6

2015

UWV-Monitor Arbeidsparticipatie 2014

3

2015

UWV-Monitor Arbeidsparticipatie 2013

3

2014

 

UWV-Monitor Arbeidsparticipatie 2012

3

2013

 

Monitor arbeidsbeperkten en werk 2007–2010

3

2012

 

Werkhervattingen na instroom in de WW

5

2013

 

Estafette succesvolle aanpakken jeugdwerkloosheid

5 (47)

2011

 

Opvang van kinderen met een beperking

7

2014

Aanbod en contracten in de kinderopvang

7

2014

Aard en omvang van gelijkwaardige alternatieven in de Kinderopvang

7

2014

CPB analyse alternatieve vormgeving kinderopvangtoeslag (CPB)

7

2014

Het risicomodel in het toezicht op de kinderopvang anno 2014

7

2014

Kinderopvang en sociaal medische indicatie een scenariostudie

7

2014

Kinderopvang in aandachtswijken

7

2014

 

Ervaren regeldruk en toezichtslast kinderopvang

7

2014

Onderzoek verband schaalgrootte kindcentra en omstandigheden waarin opvang plaatsvindt

7

2014

Peuterspeelzaalwerk NL: feiten en cijfers 2014

7

2014

 

Effectiviteit van de handhaving in de kinderopvang

7

2013

Evaluatie BKR-rekentool

7

2013

Onderzoek continue screening in de kinderopvang

7

2013

Monitor (cijfers) Kinderopvang

7 (52)

2012

Pedagogische kwaliteit van buitenschoolse opvang in Nederland

7 (52)

2012

Wachtlijsten en wachttijden kinderdagverblijven en buitenschoolse opvang – 7e meting

7 (52)

2012

 

Regels, toezicht en handhaving in de kinderopvang

7 (52)

2011

Effecten kostendelersnorm AOW op mantelzorg

8

2015

 

Antisemitisme onder jongeren in Nederland; Oorzaken en triggerfactoren9

13

2015

Waarom en hoe leren mensen de Nederlandse taal?10

13

2015

 

Internationale juridische verkenning van participatieverklaringen en integratiecontracten

13

2015

 

Goede voorbeelden van culturele diversiteit11

13

2015

Monitoring en evaluatie pilots participatieverklaring

13

2015

Monitor inclusie (Roma)

13

2015

Survey Integratie Migranten 2015

13

2015

Kwalitatieve aanvulling verdiepende studie 2014; achtergronden opvatting IS-steun onder Turkse jongeren

13

2015

Gewoon getrouwd. Onderzoek naar kindhuwelijken en religieuze huwelijken in Nederland12

13

2015

Jaarrapport Integratie 2013

13

2014

Leefsituatie en migratieredenen van huwelijksmigranten

13

2014

Onderzoek omvang huwelijksdwang

13

2014

Participatie van migranten op de arbeidsmarkt

13

2014

Monitor Inburgeringsexamen Buitenland

13

2013

Monitor Inclusie

13

2013

Onderzoek toets gesproken Nederlands

13

2013

Ervaringsonderzoek discriminatie

13

2013

Meldingen van discriminatie in Nederland

13

2012

X Noot
1

Evaluaties en onderzoeken die afgerond zijn ten tijde van de voormalige artikelindeling zijn geplaatst onder de huidge artikelnummering. Het artikelnummer waar deze evaluaties en onderzoeken onder vallen is tussen haakjes geplaatst.

X Noot
2

De evaluatie in 2015 was niet mogelijk en schoof door naar 2016. Het project loopt tot en met augustus 2016. De evaluatie vindt plaats na afloop van het project. Door vertraging in de opstart van dit project is de einddatum van het project gesteld op 31 augustus 2016.

X Noot
3

Het onderzoek bestaat uit twee delen. Deze zijn gezamenlijk in 2015 aan de Tweede Kamer aangeboden.

X Noot
4

De rapportage is op 15 februari 2016 als bijlage bij de verzamelbrief Tweede Kamer, 31 322, nr. 288 verzonden.

X Noot
5

Vanwege wetsaanpassing is openbaarmaking uitgesteld tot de zomer van 2016.

X Noot
6

Bij begroting 2015 had dit onderzoek de titel «Nulmeting arbeidsgerelateerde zorg».

X Noot
7

De inventarisatie is vertraagd als gevolg van een aanvullende opdracht. Het onderzoek is in februari 2016 opgeleverd.

X Noot
8

Fase I van dit onderzoek is afgerond. Fase II is niet doorgegaan.

X Noot
9

Bij Begroting 2016 was de titel «Triggerfactoren antisemitisme».

X Noot
10

Bij Begroting 2016 was de titel «Onderzoek leren van de Nederlandse taal».

X Noot
11

Bij Begroting 2016 was titel «Good practices culturele diversiteit».

X Noot
12

Bij Begroting 2016 was de titel «Informele (kind)huwelijken».

BIJLAGE 7. EXTERNE INHUUR

Het kabinet heeft de ambitie om te komen tot een beheersing van de uitgaven externe inhuur. Vanaf 2011 geldt als norm voor externe inhuur 10% van de personele uitgaven (motie Roemer). In onderstaande tabel staan de totale uitgaven voor externe inhuur van kerndepartement, Agentschap SZW en rijksdienst Caribisch Nederland.

Tabel B7.1 Uitgaven voor inkoop van adviseurs en tijdelijk personeel (x € 1.000)
 

2015

Interim-management

72

Organisatie- en formatieadvies

172

Beleidsadvies

1.155

Communicatieadvies

630

Totaal beleidsgevoelig

2.030

   

Juridisch advies

73

Advisering opdrachtgevers automatisering

2.755

Accountancy, financiële en administratieve organisatie

2.283

Totaal (beleid)ondersteunend

5.111

   

Uitzendkrachten

1.604

Totaal ondersteuning bedrijfsvoering

1.604

   

Totaal uitgaven inhuur externen

8.745

In 2015 bedroeg het totaal van de personele uitgaven voor kerndepartement en Agentschap SZW € 195,3 miljoen. Dit is de som van de personele uitgaven (€ 186,6 miljoen) en externe inhuur (€ 8,7 miljoen). Het percentage externe inhuur komt hiermee in 2015 op 4,5. Dit is hoger dan vorige jaren (3,3 in 2013, 3,4 in 2014). Dit houdt verband met de externe inhuur die voor het Ministerie van OCW is ingezet om OCW te laten aansluiten op de gezamenlijke financiële administratie van de Ministeries van Financiën, VWS en SZW.

Rapportage overschrijding maximumuurtarief externe inhuur

Vanaf 2011 geldt dat ministeries rapporteren over het maximumuurtarief buiten de mantelcontracten om (motie De Pater – Van der Meer). Het maximumuurtarief vormt een aanvulling op het sturingsinstrumentarium externe inhuur (de procentuele uitgavennorm).

Tabel B7.2 Inhuur externen buiten mantelcontracten
 

2015

Aantal overschrijdingen maximum uurtarief

0

SZW heeft in 2015 buiten de mantelcontracten om geen externe krachten ingehuurd boven het afgesproken maximumuurtarief.

BIJLAGE 8. LIJST VAN AFKORTINGEN

ABP

Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds

ADR

Auditdienst Rijk

AFM

Autoriteit Financiële Markten

AGSZW

Agentschap SZW

AIO

Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen

AKW

Algemene Kinderbijslagwet

Anw

Algemene Nabestaandenwet

Aof

Arbeidsongeschiktheidsfonds

AOV

Algemene Ouderdomsverzekering Caribisch Nederland

AOW

Algemene Ouderdomswet

AR

Algemene Rekenkamer

Arbo

Arbeidsomstandigheden

avv

Algemeen verbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten

AWf

Algemeen Werkloosheidsfonds

AWW

Algemene Weduwen- en Wezenverzekering Caribisch Nederland

AZC

Asielzoekerscentrum

bbp

bruto binnenlands product

Bbz

Besluit bijstandsverlening zelfstandigen

BeZaVa

Wet Beperking Ziekteverzuim en Arbeidsongeschiktheid Vangnetters

BIKK

Bijdragen in de kosten van heffingskortingen

BIR

Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst

BKK

Bureau Kwaliteit Kinderopvang

BKWI

Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen

BUIG

Bundeling Uitkeringen Inkomensvoorzieningen Gemeenten

cao

collectieve arbeidsovereenkomst

CBS

Centraal Bureau voor de Statistiek

CEP

Centraal Economisch Plan

COA

Centraal Orgaan opvang Asielzoekers

CN

Caribisch Nederland (Bonaire, Sint Eustatius, Sint Maarten)

CNV

Christelijk Nationaal Vakverbond

CPB

Centraal Planbureau

DNB

De Nederlandsche Bank

DUO

Dienst Uitvoering Onderwijs

EC

Europese Commissie

EMU

Economische en Monetaire Unie

ESF

Europees Sociaal Fonds

EU

Europese Unie

FNV

Federatie Nederlandse Vakbeweging

fte

fulltime equivalent (=voltijdbaan)

GGD

Gemeentelijke of Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst

IB

Inlichtingenbureau

IBO

Interdepartementaal Beleidsonderzoek

ICT

Informatie- en Communicatie Technologie

IOAW

Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

IOAZ

Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

IOW

Inkomensvoorziening oudere werklozen

IVA

Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten

IWI

Inspectie Werk en Inkomen

KO

Kinderopvang

KOT

Kinderopvangtoeslag

LCR

Landelijke Cliënten Raad

LIV

Lage-inkomensvoordeel

LTO

Land- en Tuinbouworganisatie

MEV

Macro-Economische Verkenning

MKB

Midden- en Kleinbedrijf

MKOB

Mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming voor oudere belastingplichtigen

OCW

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

OOP

Out of pocket kosten

OR

Ondernemingsraad

RBG-eng

Rijksbegroting in enge zin

RCN

Rijksdienst Caribisch Nederland unit Sociale Zaken

RHB

Rijkshoofdboekhouding

RUS

Raamwerk voor Uitvoering van Subsidies

RWT

Rechtspersoon met een wettelijke taak

SER

Sociaal Economische Raad

SSO

Shared Service Organisatie

SUWI

Structuur Uitvoering Werk en Inkomen

SVB

Sociale Verzekeringsbank

Sw

Sociale werkvoorziening

SZA

Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt

SZW

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

TAS

Regeling Tegemoetkoming asbestslachtoffers

TK

Tweede Kamer

TNO

Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderwijs

TOG

Tegemoetkoming Onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen

TW

Toeslagenwet

twv

Tewerkstellingsvergunning

UFO

Uitvoeringsfonds voor de overheid

UWV

Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen

VNG

Vereniging Nederlandse Gemeenten

VWS

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Waadi

Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs

Wajong

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten

WAO

Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering

Wav

Wet arbeid vreemdelingen

WAZ

Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen

WAZO

Wet arbeid en zorg

WGA

Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsongeschikten

WIA

Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen

Wko

Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

WKB

Wet op het Kindgebonden Budget

Wml

Wet Minimumloon en minimumvakantiebijslag

WNT

Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector

WOR

Wet op de Ondernemingsraden

Wsw

Wet sociale werkvoorziening

Wtcg

Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten

WW

Werkloosheidswet

WWB

Wet Werk en Bijstand

WWZ

Wet Werk en Zekerheid

ZBO

Zelfstandig Bestuursorgaan

ZEZ

Regeling Zelfstandigen en zwangeren

ZonMw

Zorgonderzoek Nederland / Medische wetenschappen

ZW

Ziektewet

zzp

zelfstandige zonder personeel