Vastgesteld 7 juni 2016
De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Algemene Rekenkamer over het rapport van 18 mei 2016 inzake Resultaten verantwoordingsonderzoek 2015 bij het Ministerie van Economische Zaken en Diergezondheidsfonds (XIII) (Kamerstuk 34 475 XIII, nr. 2).
De Algemene Rekenkamer heeft deze vragen beantwoord bij brief van 6 juni 2016. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Vermeij
De griffier van de commissie, Franke
Vraag 1
Hoeveel miljoen euro levert 1 BCM gewonnen gas op voor de staatskas met de huidige gasprijs?
Uit ons onderzoek «Besteding van aardgasbaten: feiten, cijfers en scenario’s» (Kamerstuk 34 000 XIII, nr. 10) blijkt uit figuur 5 dat de aardgasbaten in de periode 2006–2013 uit de kleine velden sinds 2008 geringer zijn dan die uit het Groningenveld. Het verschil hangt samen met het feit dat de winning uit de kleine velden relatief duur is. Waar van het Groningenveld 85 à 90% van de opbrengst bij de Staat terechtkomt, ligt dat percentage bij de kleine velden lager: 65 à 70%.
Vraag 2
Kunt u reflecteren op het antwoord van de Minister van Economische Zaken (Kamerstuk 31 865, nr. 81) op vragen 9, 10 en 12 dat om verschillende redenen niet eenduidig kan worden bepaald welk deel van de middelen juridisch verplicht is?
Deze vragen hebben betrekking op het gebruik van begrotingsreserves en in het bijzonder de reserve voor duurzame energie. Op verzoek van de Tweede Kamer plaatsen we ons antwoord op deze vraag in het bredere perspectief van de informatievoorziening over deze begrotingsreserve. Voor meer informatie over begrotingsreserves verwijzen wij naar ons rapport «Begrotingsreserves» dat wij eerder dit jaar uitbrachten en de antwoorden op Kamervragen over dit rapport (bijlage bij Kamerstuk 31 865, nr. 78 en nr. 82).
Het Ministerie van EZ heeft voor duurzame energie een verplichtingenbudget en kasbudget ofwel uitgavenbudget. Bij het afgeven van de beschikkingen ontstaan juridische verplichtingen. De aangegane verplichtingen gaan ten laste van het verplichtingenbudget. Pas als de energieproductie plaatsvindt, vindt (vaak vele jaren later) de uitgave plaats.
Het gebruik van de begrotingsreserve duurzame energie wordt bepaald door het verschil tussen het beschikbare uitgavenbudget en de daadwerkelijke uitgaven in een bepaald jaar. In 2015 heeft dit geleid tot een storting in de reserve van € 503 miljoen. De middelen in de reserve zijn dus niet-gebruikt uitgavenbudget. De juridische verplichting om dit budget uit te geven kan nog steeds bestaan, bijvoorbeeld als een project vertraging oploopt. De verplichting kan ook zijn vervallen, bijvoorbeeld als een project definitief uitvalt.
Bij het aantreden van een nieuw kabinet worden nieuwe uitgavenkaders vastgesteld, en zal een nieuwe raming worden gemaakt van de verwachte uitgaven en het daarvoor benodigde uitgavenbudget. De middelen in de begrotingsreserve duurzame energie worden daarbij betrokken conform de gemaakte afspraak tussen EZ en Financiën («leegboeken»). Dit betekent niet noodzakelijkerwijs dat het totale beschikbare uitgavenbudget voor hernieuwbare energie verandert, maar dat de middelen in de reserve worden verwerkt in de nieuwe raming.
In ons rapport «Stimulering van duurzame energieproductie» (bijlage bij Kamerstuk 31 239, nr. 187) en het daarbij behorende achtergronddocument Financieel systeem (beschikbaar op onze website) merken wij de huidige begrotingswijze aan als meer transparant dan de werkwijze vóór het instellen van de begrotingsreserve. Op enkele punten is verbetering mogelijk, waaronder het verschaffen van duidelijkheid over de wijze waarop budgetten worden behouden bij het opnieuw ramen van de uitgaven bij een kabinetswisseling. In de geraamde uitgavenbudgetten in de begrotings- en verantwoordingsstukken zijn alleen vier jaar zichtbaar, terwijl bij het opnieuw ramen ook in de jaren daarna mutaties kunnen optreden. In ons rapport «Begrotingsreserves» merken wij op, dat op deze manier het parlement de middelen in de reserve moeilijk kan volgen bij kabinetswisselingen.
De Minister heeft in zijn reactie op ons rapport «Stimulering van duurzame energieproductie» een overzichtelijk totaalbeeld toegezegd van de financiële en beleidsinformatie in de bredere context van de beleidsdoelen. Het eerste overzicht heeft hij op 7 december 2015 verzonden aan uw Kamer (Kamerstuk 31 239, nr. 208).
Wij zijn positief over de toezegging van de Minister om een totaalbeeld te verschaffen, en de stappen die hij inmiddels heeft gezet door een eerste overzicht te verstrekken. Wij constateren dat de beschikbare financiële informatie in het overzicht vooralsnog is beperkt tot de eerstvolgende jaren. In het licht van de wens van de Staten-Generaal om zicht te houden op het totale beschikbare uitgavenbudget voor duurzame energie in relatie tot de langetermijndoelstelling, en de bestemming van de middelen in de begrotingsreserve, zou de Minister kunnen overwegen om het totaaloverzicht uit te breiden met de ramingen voor het beschikbare uitgavenbudget op langere termijn.
Aanvullend verwijzen wij naar het antwoord op vraag 42 voor een duiding van de relatie tussen de slotwetmutaties en de begrotingsreserve duurzame energie.
Vraag 3
Klopt het dat als een project uit de MEP, SDE of SDE+ niet doorgaat, deze middelen niet meer juridisch verplicht zijn?
Dat is juist.
Vraag 4
Kunt u een reactie geven op het artikel «Veelvoud aan regionale investeringspotjes verwarrend voor ondernemers» (Het Financieele Dagblad, dinsdag 17 mei 2016)?
Wij kennen het artikel waar u naar verwijst. Wij kunnen hierop geen reactie geven aangezien we recent geen onderzoek naar investeringsregelingen hebben verricht.
Vraag 5
Vindt u ook dat beleid van het Ministerie van Economische Zaken ten aanzien van het aanbod van subsidies versnipperd is?
Wij kunnen deze vraag niet beantwoorden op basis van ons onderzoek.
Vraag 6
Waarom is de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) per fte zoveel duurder dan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?
Wij hebben in ons onderzoek geen vergelijkende analyse gemaakt van kosten per fte van RVO.nl en de NVWA. Een dergelijke analyse zou onder meer de aanmerkelijke verschillen in het takenpakket van de beide diensten in acht moeten nemen.
Vraag 7
Vindt u dat er overlap is tussen de RVO.nl en de Kamer van Koophandel?
Wij kunnen deze vraag niet beantwoorden op basis van ons onderzoek. Wij hebben geen analyse gemaakt van de taken van RVO.nl in relatie tot de activiteiten van de Kamer van Koophandel.
Vraag 8
Wat is uw mening over het feit dat uitbesteed werk aan practitioners bij de NVWA voor een bedrag van € 9,2 miljoen opgenomen is onder de post specifieke kosten, terwijl deze voorheen onder de personele kosten – externe inhuur waren opgenomen?
Het ministerie meldt dat door aanpassing van de verslaggevingsregels (Richtlijn 270 van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving) het uitbesteed werk aan practitioners onder de materiële kosten is opgenomen. Het is aan de Minister om dit nader toe te lichten.
Vraag 9
Staan deze kosten van uitbesteed werk aan practitioners onder de Post materiële kosten?
In de toelichting op de post materiële kosten in het jaarverslag van EZ staat aangegeven dat deze kosten hieronder worden verantwoord.
Vraag 10
Zijn deze kosten meegenomen in het percentage onder de Post personeelskosten inhuur externen en zo nee, hoe hoog is het percentage inclusief practitioners?
Als de vraag is of de practitioners zijn meegenomen in het Overzicht niet-financiële informatie over inschakeling van externe adviseurs en tijdelijk personeel (bijlage externe inhuur in het Jaarverslag van het Ministerie van Economische Zaken en Diergezondheidsfonds 2015, Kamerstuk 34 475 XIII, nr. 1), dan moeten wij dit ontkennend beantwoorden.
Vraag 11
Wat is uw mening over deze nieuwe wijze van rapporteren op pagina 130 tot en met pagina 133 van het Jaarverslag?
Het ministerie rapporteert volgens de Rijksbegrotingsvoorschriften en hanteert de modellen die daarin zijn aangegeven. Zij handelt daarbij ook volgens de Regeling agentschappen.
Vraag 12
Waarom zijn de verwachte voordelen en de kritische randvoorwaarden bij de totstandkoming van RVO.nl niet van te voren vastgelegd?
In ons rapport concluderen wij dat de Minister van EZ verwachtte dat de fusie zou leiden tot een meer efficiënte taaktuitvoering. Deze verwachting is voorafgaand aan de fusie beperkt onderbouwd. De verhouding tussen de benodigde investeringen en de verwachte voordelen, en de kritische randvoorwaarden om de fusie te doen slagen zijn door het ministerie niet vastgelegd. Tijdens ons onderzoek hebben wij niet kunnen vaststellen waarom dit niet is gebeurd. We zien hierin ook een rol weggelegd voor het parlement, om vooraf te toetsen of er een duidelijke business case is. Zie hiervoor ook ons rapport over de fusie van de NVWA (bijlage bij Kamerstuk 26 991, nr. 386).
Vraag 13
Klopt het dat dit wel gebeurt bij het Besliskader Privatiseringen?
In het Besliskader privatisering en verzelfstandiging wordt onder meer in een vroegtijdig stadium gevraagd om een overzicht van de verwachte voor- en nadelen van alternatieven voor, en verschillende vormen van de voorgenomen privatisering of verzelfstandiging. Ook wordt gevraagd om een ex-ante effectmeting vóór het besluit wordt genomen.
Vraag 14
Waarom is dit niet van toepassing op fusies van overheidsdiensten?
Het Besliskader privatisering en verzelfstandiging is een verplichte kwaliteitseis van het Integraal Afwegingskader bij privatiserings- en verzelfstandigingstrajecten die betrekking hebben op:
− Zelfstandige bestuursorganen (externe verzelfstandiging);
− Rechtspersonen met een wettelijke taak;
− Staatsdeelnemingen (privatisering door verkoop aandelen staat);
− Vervreemding overheidsdiensten (privatisering door verkoop van de dienst aan de markt), en
− Stichtingen, in de uitzonderingssituatie dat deze door de overheid (mede) zijn opgericht met het oog op het behalen van beleidsdoelen.
De Minister van WenR heeft de verantwoordelijkheid voor de borging van het gebruik van het besliskader en dat het de functie vervult waarvoor het is bedoeld. Het ligt in de rede vragen over de reikwijdte van het besliskader voor te leggen aan deze Minister.
Vraag 15
Is RVO.nl op te vatten als een uitvoeringsmoloch?
Met de fusie van AgentschapNL en Dienst Regelingen in 2014 is een forse uitvoeringsdienst ontstaan met een grote diversiteit van taken. De omvang van een organisatie leidt evenwel niet noodzakelijkerwijs tot problemen. Zie ook het antwoord op vraag 16.
Vraag 16
Is er een beleidsrichtlijn voor de juiste schaal van uitvoeringsdiensten?
Er is ons geen dergelijke concrete richtlijn bekend binnen het Rijk. Het ligt ons inziens voor de hand altijd een reële schatting te maken van de voor- en nadelen van schaalvergroting, de overige effecten op het functioneren van de organisatie en de uitvoerbaarheid van de verandering. Dit kan per situatie verschillen. Daarom benadrukken wij het belang van een goede onderbouwing vooraf en daarna het volgen van de resultaten.
Vraag 17
Hoe is de uitvoering van EZ-regelingen in België en Duitsland geregeld?
Wij kunnen deze vraag niet beantwoorden.
Vraag 18
Welke aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer neemt de regering niet over en waarom niet en wat vindt u hiervan?
De Minister neemt onze aanbevelingen ten aanzien van het inkoopbeheer van de NVWA en de informatiebeveiliging over. Het valt ons op dat de Minister niet ingaat op onze aanbevelingen over het inzicht in en de sturing op doelmatigheid bij RVO.nl, en dus ook niet op de vraag of de plannen van RVO.nl in balans zijn met de beschikbare middelen.
Vraag 19
Zijn er concrete punten aan te wijzen waarop het inkoopbeheer van de NVWA wederom onvolkomenheden vertoond?
Met name het contractbeheer was in 2015 nog niet op orde. Het beheren van rijksbrede, EZ-brede contracten en specifieke NVWA-contracten vindt op diverse plekken plaats, waardoor onduidelijkheid ontstaat over welke contracten er zijn, welke inkoopcondities gelden en wat de tarieven zijn.
Gedurende de tweede helft van 2015 heeft de NVWA haar inkoopproces anders ingericht en afspraken gemaakt om het proces te verbeteren. Deze veranderingen zijn te laat gerealiseerd om de onvolkomenheid in 2015 te kunnen voorkomen.
Vraag 20
Zo ja, hoe zijn hierin verbetering aan te brengen als dat niet reeds gebeurd is naar aanleiding van eerdere aanbevelingen, en zo nee, op welke wijze kan de Kamer daar inzicht in krijgen?
Wij adviseren de Minister om één contractenregister in te richten waarin zowel het IUC als de NVWA en alle andere zelfstandig aanbestedende diensten contracten kunnen registreren en gebruiken. De Minister geeft aan de aanbeveling vanaf juli 2016 over te nemen.
Vraag 21
Welk risico op juridische procedures en/of aansprakelijkheid ten gevolge van de gemaakte fouten bij het inkoopbeheer van de NVWA is er?
In deel 4 van de Aanbestedingswet 2012 staat welke juridische mogelijkheden de ondernemer heeft als hij zich benadeeld acht. De ondernemer kan een civielrechtelijke procedure aanspannen tegen de gunning of de voorlopige gunning. De rechter kan een gunningsbeslissing vernietigen.
Voordat hij een procedure start, kan de ondernemer een klacht indienen bij de Commissie van Aanbestedingsexperts. De Autoriteit Consument en Markt kan ook een bestuurlijke boete opleggen.
Vraag 22
Om hoeveel miljoen euro aan opdrachten gaat het die potentieel niet rechtmatig zijn aanbesteed?
Het inkopen door de NVWA was in 2015 nog geen beheerst proces. Dit leidde tot onrechtmatige inkopen ter grootte van € 4 miljoen als gevolg van problemen met contractbeheer.
Vraag 23
Kunt u aangeven of erbij RVO.nl patronen te ontdekken zijn bij de inkopen die niet conform de regels worden voldaan?
Wij hebben geen patronen geconstateerd.
Vraag 24
Op welke wijze wordt door de NVWA het element van objectieve leverancierskeuze niet goed nageleefd?
De Aanbestedingswet 2012 eist in artikel 1.4 zowel een motivering van de keuze voor de gevolgde aanbestedingsprocedure als voor de objectieve keuze van de leveranciers. Onverkorte toepassing van deze eis zou betekenen dat voor iedere inkoopopdracht, ongeacht de omvang, een gedegen motivering voor de leverancierskeuze aanwezig zou moeten zijn.
De objectieve keuze van de leverancier is belangrijk om de marktwerking te stimuleren en dient willekeur te voorkomen. De Aanbestedingswet bepaalt dat het Rijk de ondernemers die hij uitnodigt om onderhands aan te besteden kiest op basis van objectieve criteria. Op verzoek van een andere ondernemer moet het Rijk de motivering van deze keuze verstrekken.
In 2015 is de motivering van de objectieve leverancierskeuze bij het Ministerie van EZ – waaronder de NVWA – tot de Europese aanbestedingsgrens niet vastgelegd. Vervolgens is een schatting gemaakt van het aantal opdrachten en een bedrag dat daarmee is gemoeid.
Uit doelmatigheidsoverwegingen zijn de verstrekte opdrachten in 2015 onder de € 33.000 daarin niet meegenomen.
Wij vragen de Minister van EZ om in samenwerking met de Minister van WenR in te zetten op een verduidelijking van de wet- en regelgeving door een nadere kaderstelling. We vragen daarbij in het bijzonder aandacht voor de motivering voor de leverancierskeuze voor alle inkopen tot € 33.000.
Vraag 25
Waaruit blijkt dat hierin subjectieve elementen zitten?
Omdat de motivering van de objectieve keuze van de leverancier niet is vastgelegd, is ook niet vast te stellen of de keuze subjectieve elementen bevat.
Vraag 26
Zijn er afdelingen die vaak fouten maken, of zijn er problemen met bepaalde leveranciers?
Zie de antwoorden op vragen 24 en 25.
Vraag 27
Welke maatregelen heeft de regering gepland om de bevindingen van de Auditdienst Rijk te ondervangen?
Het ministerie heeft een verbeterplan informatiebeveiliging opgesteld.
Vraag 28
Welke risico’s hebben zich voorgedaan doordat de beheersing van de informatiebeveiliging bij het Ministerie van Economische Zaken niet optimaal functioneerde?
De risico’s voor informatiebeveiliging die uit de onderzoeken naar voren zijn gekomen bij EZ hebben betrekking op de interne beheersing. Dit gaat er bijvoorbeeld om dat functiescheiding afdoende is geborgd in de systemen die onderdeel zijn van de financiële verantwoording. Hiervoor heeft EZ aanvullende werkzaamheden moeten uitvoeren om zekerheid te krijgen ten aanzien van de jaarrekening.
Vraag 29
Welke gevolgen had de versnelde fusie van Agentschap NL (AgNL) en de Dienst Regelingen?
De versnelling van de fusie had consequenties voor de voorbereidingstijd voor de fusiepartners. In de praktijk werd na 1 januari 2014 werkendeweg vormgegeven aan het realiseren van de fusie. Het ligt voor de hand dat de beperkte voorbereidingstijd heeft bijgedragen aan de problemen bij de jaarafsluiting en het inkoopbeheer in 2015. RVO.nl is in staat gebleken deze problemen op te lossen, mede met de hulp van de inhuur van externe deskundigen.
Vraag 30
Waren de cijfers die de Minister van Economische Zaken aan de Tweede Kamer presenteerde over de gevolgen van de fusie van de agentschappen Ag.NL en DR voldoende onderzocht en onderbouwd?
In ons onderzoek hebben wij ons gericht op één aspect van de fusie, namelijk de verwachte doelmatigheidswinst. Ten aanzien van dit aspect concluderen wij dat de verwachting van de Minister beperkt was onderbouwd. Wij doen de Staten-Generaal de aanbeveling om er in toekomstige gevallen op toe te zien dat vooraf potentiële voordelen en potentiële nadelen van fusies op korte en langere termijn worden onderzocht en in concrete en toetsbare bewoordingen vastgelegd.
Vraag 31
Heeft het Ministerie van Financiën de fusieplannen van RVO.nl terecht goedgekeurd, en zo niet, had het ministerie met de kennis die er destijds was dit kunnen weten?
Het Ministerie van Financiën heeft voorafgaand aan de fusie de plannen beoordeeld in het kader van de zogenoemde «groenlichtprocedure» en haar bevindingen vastgelegd in de zogenoemde «groenlichtbrief». Een dergelijke beoordeling bestaat uit diverse aandachtpunten, die zijn vastgelegd in de Regeling agentschappen. Eén daarvan is de verwachte ontwikkeling van de doelmatigheid gedurende vijf jaar.
Uit ons onderzoek komt naar voren dat Financiën indertijd geen expliciete aandacht heeft geschonken aan de onderbouwing van de fusieplannen met betrekking tot de verwachte kosten en opbrengsten op korte en lange termijn.
Financiën heeft in de groenlichtbrief aandacht gevraagd voor een aantal andere onderwerpen zoals het op peil houden van de kwaliteit van de dienstverlening gegeven de taakstelling, de betrokkenheid van opdrachtgevers bij de totstandkoming van de tarieven binnen het nieuw ingevoerde kostprijssysteem, de kwaliteit van de financiële functie en de invoering van het nieuwe financiële systeem.
Naar aanleiding van ons onderzoek heeft de Minister van Financiën aangegeven dat hij onze aanbevelingen voor de aandacht voor een realistische onderbouwing van de verwachte efficiency(winst) en beoogde kwaliteit van de uitvoering ter harte neemt. Hij geeft aan dat daar inmiddels specifiek naar wordt gekeken door zijn ministerie en dat dit onderdeel is van de toetsing bij de oprichting van nieuwe uitvoeringsorganisaties en bij fusies alsmede bij de doorlichtingen van bestaande agentschappen.
Vraag 32
Wie is verantwoordelijk voor het feit dat het Ministerie van Financiën niet beschikte over de benodigde informatie om de fusieplannen van RVO.nl goed te keuren?
In ons onderzoek zijn wij niet ingegaan op de vraag wie in dit geval verantwoordelijk was. Wij verwelkomen de toezegging van de Minister van Financiën dat hij inmiddels bij de oprichting van nieuwe uitvoeringsorganisaties en bij fusies, alsmede bij de doorlichtingen van bestaande agentschappen aandacht schenkt aan de realistische onderbouwing van de verwachte efficiency(winst) en beoogde kwaliteit van de uitvoering.
Vraag 33
Hoe kan het dat het Ministerie van Financiën niet over de benodigde informatie beschikte om de fusieplannen van RVO.nl volledig te toetsen, maar dat desondanks de fusieplannen door het ministerie zijn goedgekeurd?
Zie het antwoord op vraag 31.
Vraag 34
In welke mate en op welke ambtelijke niveaus behoeft de informatiebeveiliging bij het Ministerie van Economische Zaken verbetering?
Zie het antwoord op vraag 28.
Vraag 35
In hoeverre zijn de organisaties die RVO.nl zijn gaan vormen één samenhangend geheel geworden en is er sprake van losstaande organisaties binnen de organisatie?
De vraag naar de mate van integratie van beide fusiepartners was geen expliciet onderdeel van dit casusonderzoek binnen het verantwoordingsonderzoek 2015. Ons beeld is evenwel dat RVO.nl nog bezig is om de integratie van beide delen vorm te geven. Gelet op de omvang van de organisatie en de diversiteit van het takenpakket verwachten wij dat dit proces nog de nodige tijd zal vragen.
Vraag 36
Hoe kan het dat RVO.nl beperkte capaciteit beschikbaar heeft gehad voor het meten en optimaliseren van de organisatiebrede doelmatigheid?
Het verkrijgen van de RVO.nl-brede doelmatigheid wordt bemoeilijkt door de omvang en diversiteit van het takenpakket van de organisatie en door wijzigingen in het takenpakket en de organisatiestructuur die na de fusie hebben plaatsgevonden. Daarnaast speelde mee dat RVO.nl aandacht heeft moeten besteden aan het inrichten van de nieuwe organisatie en het oplossen van problemen in de bedrijfsvoering. Dit, mede in het licht van de te realiseren taakstellingen, beperkt de capaciteit voor het meten en optimaliseren van de doelmatigheid.
Vraag 37
Welke methode om te komen tot een doelmatige en efficiënte organisatie van RVO.nl zou u voorstellen?
Idealiter zou er inzicht ontstaan in de vraag of daadwerkelijk met hetzelfde geld meer of betere producten worden geleverd of dat er met minder geld hetzelfde product (en kwaliteit) wordt geleverd. De huidige doelmatigheidsindicatoren bieden hier niet voldoende inzicht in.
In de actuele omstandigheden en gelet op omvang en grote verscheidenheid aan producten is het naar verwachting niet realistisch om dit inzicht op korte termijn te verwachten.
Wij hebben de aanbeveling gedaan hieraan te bouwen door te starten met monitoring en rapportage aanvullend op de agentschapsindicatoren, te beginnen met doelmatigheidsindicatoren per productcategorie. Hierdoor zou meer systematisch beeld kunnen ontstaan in de prestaties in relatie tot de kosten.
Vraag 38
Kan klanttevredenheid hierin een rol spelen?
Klanttevredenheid is een van de bestaande indicatoren. Deze is zeker van belang om vast te stellen hoe een uitvoeringsdienst door de klant wordt gewaardeerd, maar biedt beperkt inzicht in de doelmatigheidsontwikkeling.
Vraag 39
Hoe oordeelt de Algemene Rekenkamer over de doelmatigheid en effectiviteit van RVO.nl?
Het onderzoek heeft zich primair gericht op de vraag in welke mate er bij het ministerie en RVO.nl inzicht bestaat in doelmatigheid en effectiviteit. In aanvulling op het antwoord op vraag 37 merken wij op dat het ontbreken van dergelijk inzicht het moeilijk maakt een oordeel hierover te vellen. Wij moedigen het ministerie aan stappen te zetten om het inzicht te vergroten.
Vraag 40
Waarom doet u de aanbeveling de regels rondom staatssteun te versoepelen door ze onder de Europese vrijstellingsverordening te plaatsen, en niet de controle op de huidige regels te verscherpen?
Het is voor de Europese Commissie niet werkbaar om veel rechtszekerheidsvragen te beantwoorden. De EU-lidstaten hebben met de gemoderniseerde staatssteunregels een grotere verantwoordelijkheid gekregen voor het ontwerpen en uitvoeren van steunmaatregelingen zonder voorafgaande aanmelding, en het toepassen van efficiënte controles op nationaal niveau.
Het is aan coördinerende Minister van EZ om te bezien of het voor Nederland zinvol is de processen rond beoordeling van mogelijke staatssteun aan te passen aan de gemoderniseerde staatsteunregels en daarbij te bezien of staatssteunmaatregelen onder een van de vrijstellingsverordeningen en -besluiten kunnen worden gebracht. Zo kan voorafgaande aanmelding van steunmaatregelen bij de Europese Commissie achterwege blijven.
Wat betreft de controle op de regels, constateren wij dit jaar dat de Minister van BZ niet controleert of steunmaatregelen zouden moeten worden gemeld aan de Europese Commissie. De Minister van BZ zal in overleg treden met de Minister van EZ. Wij gaan ervan uit dat de Minister van EZ zijn ambtgenoot zal aanspreken om controles op steunmaatregelen uit te voeren, naast het wijzigen van de processen rondom staatsteun in verband met de modernisering van de staatssteunregels door de Europese Commissie.
Vraag 41
Waarom betrekt u de Minister van Wonen en Rijksdienst bij uw aanbeveling over aanbestedingen?
De Minister van EZ is verantwoordelijk voor het aanbestedingsbeleid. De Minister van WenR stelt rijksbrede kaders voor de bedrijfsvoering op, zoals voor inkoop door de rijksoverheid. Dit betekent dat het inkoopbeheer een gedeelde verantwoordelijkheid is.
Vraag 42
Waaruit bestaat de € 38,9 miljoen (€ 151,2 miljoen – € 112,3 miljoen) aan verdere fouten in het totaal van de aangegane verplichtingen?
Volgens de Rijksbegrotingsvoorschriften (RBV) moeten de beleidsmatige begrotingsmutaties na de Najaarsnota zowel aan de Eerste als de Tweede Kamer gemeld worden. Het ministerie heeft de mutaties zoals vermeld in kamerstuk 34 300 XIII, nr. 166 wel expliciet gemeld aan de Tweede Kamer maar niet expliciet aan de Eerste Kamer. Er wordt dus niet voldaan aan de RBV en om die reden worden deze mutaties als onrechtmatig aangemerkt. Het gaat daarbij om € 31,7 miljoen aan verplichtingen. Van de resterende fouten heeft € 5,9 miljoen betrekking op inkoop en aanbesteding.
In aanvulling op de beantwoording van vraag 2 schetsen wij de relatie tussen de slotwetmutaties SDE+ en de begrotingsreserve duurzame energie.
Op artikel 14 is het verplichtingenbudget in totaal met € 623,6 miljoen overschreden. Enerzijds betreft dit de administratieve verwerking van de storting van € 503 miljoen in de begrotingsreserve duurzame energie waarvoor kas=verplichting geldt. Dit betekent dat een uitgavemutatie tegelijk resulteert in een verplichtingenmutatie voor hetzelfde bedrag. Anderzijds had de Minister € 80,4 miljoen aan nieuwe «SDE+ 2015»-verplichtingen geraamd voor 2016, maar deze reeds in het laatste kwartaal 2015 beschikt. De aangegane verplichtingen voor SDE+ blijven wel binnen het aan de Staten-Generaal gemelde verplichtingenplafond van € 3,5 miljard voor de «SDE+ 2015» die per 1 april 2015 beschikbaar was gesteld. Het eerder aangaan van nieuwe «SDE+ 2015»-verplichtingen had de Minister tijdig aan het parlement moeten doen en heeft dat niet gedaan met het gevolg dat wij dit als onrechtmatig hebben aangemerkt.