Kamerstuk 34475-VIII-1

Jaarverslag Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2015

Dossier: Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2015

Gepubliceerd: 18 mei 2016
Indiener(s): Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34475-VIII-1.html
ID: 34475-VIII-1

Nr. 1 JAARVERSLAG VAN HET MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP (VIII)

Aangeboden 18 mei 2016

Gerealiseerde uitgaven van het departement verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (totaal € 36.349,7) (bedragen x € 1 miljoen)

Gerealiseerde uitgaven van het departement verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (totaal € 36.349,7) (bedragen x € 1 miljoen)

Gerealiseerde ontvangsten van het departement verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (totaal € 1.301,7) (bedragen x € 1 miljoen)

Gerealiseerde ontvangsten van het departement verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (totaal € 1.301,7) (bedragen x € 1 miljoen)

INHOUDSOPGAVE

A.

Algemeen

6

 

Aanbieding van het jaarverslag en verzoek tot dechargeverlening

6

 

Leeswijzer

8

     

B.

Beleidsverslag

13

 

Beleidsprioriteiten over 2015

13

 

De beleidsartikelen

43

 

1.

Primair onderwijs

43

 

3.

Voortgezet onderwijs

50

 

4.

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

57

 

6. en 7.

Hoger onderwijs

68

 

8.

Internationaal beleid

77

 

9.

Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

84

 

11.

Studiefinanciering

89

 

12.

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

99

 

13.

Lesgelden

102

 

14.

Cultuur

104

 

15.

Media

112

 

16.

Onderzoek en wetenschapsbeleid

118

 

25.

Emancipatie

124

 

De niet-beleidsartikelen

128

 

91.

Nominaal en onvoorzien

128

 

95.

Apparaatskosten

131

 

De bedrijfsvoeringsparagraaf

134

     

C.

Jaarrekening

143

 

1.

De departementale verantwoordingsstaat

143

 

2.

De samenvattende verantwoordingsstaat agentschappen

144

 

3.

Jaarverantwoording Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) per 31-12-2015

145

 

4.

Jaarverantwoording Nationaal Archief (NA) per 31-12-2015

152

 

5.

Saldibalans per 31-12-2015

160

 

6.

Topinkomens

169

     

D.

Bijlagen

172

 

1.

Toezichtsrelaties en Zelfstandige Bestuursorganen en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak

172

 

2.

Afgerond evaluatie en overig onderzoek

181

 

3.

Overzicht niet-financiële informatie over inschakeling van externe adviseurs en tijdelijk personeel (externe inhuur)

195

A. ALGEMEEN

AANBIEDING EN DECHARGEVERLENING

Aan de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Hierbij bied ik, mede namens Staatssecretaris Sander Dekker, het departementale jaarverslag van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het jaar 2015 aan.

Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap decharge te verlenen over het in het jaar 2015 gevoerde financiële beheer.

Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Rekenkamer met betrekking tot:

  • a. het gevoerde financieel en materieel beheer;

  • b. de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties;

  • c. de financiële informatie in het jaarverslag;

  • d. de betrokken saldibalans;

  • e. de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;

  • f. de in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering.

Bij het besluit tot dechargeverlening dienen verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:

  • a. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2015;

  • b. het voorstel van de slotwet dat met het onderhavige jaarverslag samenhangt;

  • c. het rapport van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot het onderzoek van de centrale administratie van ’s Rijks schatkist en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;

  • d. de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2015 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2015, alsmede met betrekking tot de Saldibalans van het Rijk over 2015 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001).

Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Dechargeverlening door de Tweede Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Tweede Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, tweede lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.

Dechargeverlening door de Eerste Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Eerste Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, derde lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.

LEESWIJZER

Het departementaal jaarverslag 2015 bestaat uit de volgende onderdelen:

  • A. Een algemeen deel

  • B. Het beleidsverslag

  • C. De jaarrekening

  • D. Bijlagen

De Minister van Economische Zaken is verantwoordelijk voor het groen onderwijs.

A. Het algemeen deel bevat de aanbieding van het departementaal jaarverslag, het verzoek tot dechargeverlening en deze leeswijzer.

Groeiparagraaf

Voor het opstellen van het departementaal jaarverslag gelden de Rijksbegrotingsvoorschriften van de Minister van Financiën. Als gevolg van wijzigingen in deze voorschriften zijn wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van het jaarverslag over 2014.

  • Voor de toelichting op de financiële instrumenten bij de diverse beleidsartikelen geldt een zogenoemde staffel en wordt niet langer de absolute ondergrens van € 2,2 miljoen gebruikt.

  • Tabel 9.2 Investeringen in sector-/bestuursakkoorden uit de begroting 2015 is verplaatst naar het beleidsverslag.

  • In de bijlage ZBO’s en RWT’s wordt afzonderlijk inzicht geboden in de apparaatskosten van de ZBO’s en RWT’s.

  • In de bijlage afgerond evaluatie- en overig onderzoek is de tijdshorizon uitgebreid. Hierdoor is al het onderzoek opgenomen dat in de periode 2011–2015 is afgerond.

Op verzoek van de Tweede Kamer bevat het beleidsverslag een tabel met indicatoren. Deze indicatorentabel wordt, evenals de bijbehorende leeswijzer, de legenda en de tabellen «verschillen DJV 2015», «realisatie beleidsdoorlichtingen» en «risicoregelingen», buiten beschouwing gelaten bij het bepalen van het maximale norm voor de omvang van het beleidsverslag. Voor deze afwijking is door de Minister van Financiën toestemming verleend.

Informatie in het departementaal jaarverslag en andere publicaties

De begroting is in eerste instantie een financieel document. Dit heeft ook gevolgen voor de informatie die in het jaarverslag wordt opgenomen. Het beleidsverslag beschrijft de resultaten van de Minister en toont de bijbehorende prestatie-indicatoren. De beleidsartikelen beschrijven de werking en financiering van de verschillende stelsels. Voor een bredere kwantitatieve onderbouwing verwijzen we naar de openbare website Trends in Beeld. Onderstaand schema geeft grafisch een totaalbeeld van welke informatie en verantwoording van het OCW-beleid gedurende een begrotingscyclus aan de Tweede Kamer wordt gestuurd.

Schematische weergave van de informatie aan de Tweede Kamer gedurende de begrotingscyclus

Schematische weergave van de informatie aan de Tweede Kamer gedurende de begrotingscyclus

Hieronder volgt een nadere toelichting bij het schema.

  • Op Prinsjesdag ontvangt de Tweede Kamer de begroting van OCW. De geactualiseerde kwantitatieve, niet-financiële onderbouwing van de begroting is opgenomen op de website van Trends in Beeld. Hier laat de Minister met behulp van cijfers zowel de voortgang op de doelen uit de beleidsagenda zien als ook de voortgang op de in de Lerarenagenda en de sectorakkoorden po/vo geformuleerde ambities. Daarnaast toont de website de internationale positie van het Nederlandse onderwijs- en wetenschapsstelsel.

  • Aanvullend presenteert de Minister van OCW vanuit haar stelselverantwoordelijkheid nu ook een brede stelselmonitor op de website. Voor onderwijs bevat deze monitor een dashboard van output- en outcome indicatoren aangevuld met een wegwijzer naar actuele beleidsinformatie over het onderwijsproces. Het is ontwikkeld naar aanleiding van de moties (Klaver c.s. en Straus/Ypma) om meer inzicht te geven in outcome-criteria voor onderwijskwaliteit. De wegwijzer leidt u naar belangrijke beleids- en verantwoordingsinformatie over wat er in de diverse sectoren gebeurt om de kwaliteit van onderwijs verder te verbeteren. Zo hopen wij u een beter overzicht te geven van de ontwikkelingen in het brede onderwijsstelsel en op die manier de transparantie te bevorderen.

  • Eind november komt ook Cultuur in beeld uit. In deze publicatie wordt ingegaan op de veranderingen in het Nederlandse cultuurbeleid. Deze publicatie gaat dieper in op de gevolgen van het beleid en schetst de te verwachten ontwikkelingen in de culturele sector. Daarbij is er bijzondere aandacht voor de bijdrage van cultuur aan de Nederlandse economie en werkgelegenheid, het financieel-maatschappelijk draagvlak, publieksbereik en de financiële verhoudingen tussen subsidieverstrekkers.

  • De Inspectie van het Onderwijs heeft een belangrijke rol in het onderwijsstelsel als toezichthouder, maar ook als leverancier van beleidsinformatie. In het jaarwerkplan van de Inspectie van het Onderwijs worden voorgenomen werkzaamheden gepresenteerd aan de Tweede Kamer.

  • Gedurende het jaar wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de begrotingsuitvoering door middel van de 1e suppletoire begroting (Voorjaarsnota) en de 2e suppletoire begroting (Najaarsnota).

  • Ook worden gedurende het jaar allerlei beleidsdocumenten zoals actieplannen, beleidsdocumenten, beleidsevaluaties, beleidsdoorlichtingen naar de Tweede Kamer gestuurd. Wetsvoorstellen worden ter behandeling aangeboden en AMvB’s worden voorgehangen. Over verschillende beleidsterreinen worden brieven naar de Tweede Kamer gestuurd, onder andere ter nadere uitwerking van de beleidsagenda en de begroting. Hierover vindt vaak separaat overleg met het parlement plaats. De actieplannen geven voor de verschillende beleidsterreinen een beeld van het beleid. Beleidsdoorlichtingen en andere evaluaties verschaffen inzicht in de effectiviteit van beleid. Gedurende het jaar wordt ook de website OCW in Cijfers bijgehouden. Deze website geeft met behulp van cijfers, kengetallen en thema-analyses een zo compleet mogelijk beeld van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

  • De derde woensdag in mei is verantwoordingsdag. De Tweede Kamer ontvangt dan het jaarverslag van OCW. De voortgang op de doelen en ambities uit de beleidsagenda, de lerarenagenda en de sectorakkoorden verschijnen geactualiseerd op de website www.trendsinbeeldocw.nl. Ook wordt het Onderwijsverslag aan de Tweede Kamer toegestuurd. Daarin wordt uitgebreid stilgestaan bij de staat van het onderwijs.

B. Het beleidsverslag kent de volgende elementen:

  • 1. Beleidsverslag

  • 2. De beleidsartikelen

  • 3. De niet-beleidsartikelen

  • 4. Bedrijfsvoeringparagraaf

1. Beleidsverslag

In het beleidsverslag kijken we terug op de activiteiten in 2015. Daarbij wordt per beleidsterrein aangegeven welke stappen zijn gezet. Daarnaast is een tabel opgenomen met indicatoren per doelstelling en de realisaties in 2015, een tabel met de gerealiseerde beleidsdoorlichtingen en een overzicht van de risicoregelingen.

In het beleidsverslag wordt tevens aandacht besteed aan de zogenoemde focusonderwerpen; onderwerpen waaraan op verzoek van de Tweede Kamer aandacht wordt besteed in de jaarverslagen en in de Verantwoordingsbrief van de Minister-President. Voor OCW zijn dit de onderwerpen studievoorschot en de bekostiging van het MBO.

2. De beleidsartikelen

Met ingang van begroting 2013 is de opbouw van de beleidsartikelen aangepast conform de richtlijnen voor verantwoord begroten. De huidige begrotingsmethode richt zich duidelijker op de verantwoordelijkheid van de Minister. De beleidsartikelen bestaan uit de volgende onderdelen:

  • Een algemene doelstelling met een toelichting daarop.

  • Een passage gewijd aan de verantwoordelijkheid van de Minister.

  • De beleidsconclusies.

  • De tabel budgettaire gevolgen van beleid.

  • Een toelichting op de financiële instrumenten.

Tabel budgettaire gevolgen van beleid

  • De tabel budgettaire gevolgen van beleid bevat een vaste indeling naar soorten financiële instrumenten volgens de voorschriften van «verantwoord begroten».

  • Om de bedragen bij de financiële instrumenten aan te laten sluiten bij de bedragen realisatie 2013 en stand begroting 2014 is besloten de apparaatskosten voor het jaar 2011 niet meer op te nemen bij de beleidsartikelen, maar in de standen bij artikel 95.

Relatie verplichtingen versus uitgaven

In de tabel budgettaire gevolgen van beleid vindt u naast de uitgaven en de ontvangstenmutaties ook verplichtingenmutaties. Bij de verplichtingen wordt ook aangegeven welk deel garantieverplichtingen betreft. Het gaat hier met name om zogenaamde garanties voor her- en nieuwbouw in het onderwijs in het kader van schatkistbankieren en kredietgaranties/verzekeringen in de cultuursector. In verband met een herziening van de afspraken tussen de Ministeries van Financiën en OCW staat OCW vanaf 2012 tevens garant voor de rekening courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën. Bij kredietgaranties/verzekeringen moet gedacht worden aan een indemniteitsregeling voor kunstvoorwerpen die op uitleenbasis in een Nederlands museum zijn tentoongesteld.

Toelichting financiële instrumenten

In de toelichting op de financiële instrumenten zoals opgenomen in de tabel budgettaire gevolgen van beleid worden de voornaamste verschillen verklaard tussen de oorspronkelijke begroting en de realisatie. De kasuitgaven zijn voor deze toelichting leidend. In het algemeen is er in de begroting sprake van een vaste verhouding tussen de verplichtingen en uitgaven die gerelateerd is aan het bekostigingsmoment voor scholen/instellingen. Er geldt daarom alleen een aanvullende, aparte toelichting voor de verplichtingmutaties als er sprake is van een opmerkelijk verschil met de uitgavenmutaties. Hiervoor wordt het procentuele realisatieverschil bij de verplichtingen vergeleken met het procentuele realisatieverschil bij de uitgaven. En als het verschil tussen deze percentages meer dan 10 bedraagt, dan worden de verplichtingenmutaties apart toegelicht.

In de toelichting op de financiële instrumenten wordt daarnaast toegelicht waarvoor de instrumenten bedoeld waren. Hierbij wordt aangesloten bij de toelichting uit de begroting. Indien relevant wordt op bondige wijze ingegaan op verschillen tussen de budgettaire raming en de realisatie in het verslagjaar. Voor de toe te lichten instrumenten wordt een keuze gemaakt op basis van financieel belang en/of politieke relevantie. Als norm voor financieel belang geldt de voorgeschreven staffel uit de Rijksbegrotingsvoorschriften.

3. De niet-beleidsartikelen

Er zijn twee zogenaamde niet-beleidsartikelen:

  • Artikel 91 Nominaal en onvoorzien;

  • Artikel 95 Apparaatskosten.

Op artikel 91 (Nominaal en onvoorzien) wordt een overzicht gegeven van de verdelingen van tijdelijk geparkeerde middelen, zoals de loon- en prijsbijstelling.

Met ingang van begroting 2013 zijn de niet-beleidsartikelen 92 tot en met artikel 94 samengevoegd tot het artikel 95 Apparaatskosten. Op artikel 95 worden de apparaatsuitgaven van het kerndepartement, inspecties en adviesraden en de apparaatskosten van de baten-lastenagentschappen en een aantal ZBO’s en RWT’s verantwoord.

4. Bedrijfsvoeringparagraaf

In de bedrijfsvoeringparagraaf wordt verslag gedaan over de bedrijfsvoering. De paragraaf bevat tevens de mededeling bedrijfsvoering. Deze heeft betrekking op het financieel- en materieel beheer en de daarvoor bijgehouden administraties.

C. Jaarrekening

De jaarrekening bevat de departementale verantwoordingsstaat 2015, de samenvattende verantwoordingsstaat 2015 van de baten-lastenagentschappen, de jaarverantwoording van de baten-lastenagentschappen Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en het Nationaal Archief (NA), de saldibalans en de publicatie personele topinkomens.

D. Bijlagen

De volgende bijlagen worden opgenomen:

  • 1. Toezichtsrelaties ZBO’s en RWT’s

  • 2. Evaluatie en overig onderzoek

  • 3. Externe inhuur

B. BELEIDSVERSLAG

Beleidsprioriteiten over 2015

Inleiding

Voor u ligt het Departementaal Beleidsverslag 2015 waarin we verantwoording afleggen over het gevoerde beleid. Onze beleidsterreinen onderwijs, cultuur, media, wetenschap en emancipatie spelen een belangrijke rol in de Nederlandse samenleving, voor economische groei en in de ontwikkeling van de democratie.

Onderwijs

Het afgelopen jaar is hard gewerkt aan de realisatie van het Nationaal Onderwijsakkoord, de sectorafspraken en de Lerarenagenda. Het Nederlandse onderwijsstelsel behoort tot één van de beste van Europa, zo blijkt uit vergelijkingen door de OESO en het is onze ambitie om dat niveau minimaal vast te houden. Het platform Onderwijs 2032 bracht zijn adviesrapport uit. Leerlingen moeten uitgedaagd worden om zich adequaat voor te bereiden op de maatschappij van morgen. Het advies dient als basis voor een toekomstgericht curriculum dat helderheid biedt over wat leerlingen moeten leren, met aandacht voor vakoverstijgende vaardigheden en ruimte voor verdieping en verbreding. Afgelopen jaar was het eerste volle jaar waarin passend onderwijs van kracht was. De start is goed verlopen, de meeste scholen en samenwerkingsverbanden nemen hun verantwoordelijkheid en steeds meer leerlingen krijgen een passende plek. Aandachtspunt is wel dat scholen en samenwerkingsverbanden nog niet alle ruimte gebruiken die het wettelijke kader biedt. In het middelbaar beroepsonderwijs draagt het Bestuursakkoord mbo bij aan een verbetering van de kwaliteit. De professionalisering van het onderwijspersoneel, het plan voor excellent vakmanschap en de vermindering van de regeldruk zijn hier voorbeelden van. Tevens is de kwalificatiestructuur herzien om het onderwijs doelmatiger, transparanter en innovatiever te maken. In het hoger onderwijs blikt de Strategische Agenda hoger onderwijs en onderzoek vooruit op de beleidsontwikkelingen en bestedingsrichtingen van de middelen die voortkomen uit de invoering van het Studievoorschot voor de komende tien jaar. Naar aanleiding van de motie Van Meenen is een onderzoek gestart om te onderzoeken aan welke voorwaarden voldaan moet worden om de verworvenheden van het groen onderwijs bij overheveling naar OCW te behouden. De uitkomsten van dit onderzoek kunnen worden betrokken bij de formatie van een nieuw kabinet. Tot slot is de verhoogde instroom van het aantal asielzoekers een belangrijk thema geweest in het afgelopen jaar. Instellingen hebben praktisch gehandeld en slaagden er op die manier in om asielzoekerskinderen in korte tijd van goed onderwijs te voorzien.

Wetenschap

Voor de onderzoekswereld zet de Nationale Wetenschapsagenda nieuwe uitdagingen op de kaart om de Nederlandse samenleving en kenniseconomie te versterken.

Cultuur en media

Cultuur is onmisbaar voor de vorming van onze identiteit, voor de ontplooiing van mensen en voor de ontwikkeling van creativiteit. Het afgelopen jaar zijn de uitgangspunten voor het cultuurbeleid 2017–2020 gepresenteerd. Op het gebied van media is het wetsvoorstel ter vernieuwing van de Mediawet 2008 ingediend. De wet is een aanzet om de publieke omroep toekomstbestendig te maken.

Emancipatie

Bij emancipatie lag vorig jaar de nadruk op het versterken van de economische zelfstandigheid van vrouwen. Daarnaast werd actie ondernomen om de sociale acceptatie en veiligheid te vergroten van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders (LHBT’s).

Leeswijzer van het beleidsverslag

Het beleidsverslag begint met het onderwijs en gaat daarna in op studiefinanciering, wetenschap, cultuur, media, emancipatie en Caribisch Nederland. De Kerncijfers van OCW zijn te vinden op de website ocwincijfers.nl. Een kwantitatieve monitor van de indicatoren uit de beleidsagenda, het beleidsverslag en de voortgang van de lerarenagenda zijn te vinden op de website van Trends in Beeld.

1. Onderwijs

In dit beleidsverslag worden de vier doelstellingen uit de beleidsagenda besproken:

  • 1. Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt;

  • 2. Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en vakkundige leraren, docenten en schoolleiders, die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat;

  • 3. Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties;

  • 4. Aansluiting van het onderwijs op de behoefte van de arbeidsmarkt.

1.1 Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt

Flexibiliteit vergroot

Vorig jaar zijn concrete stappen gezet om meer ruimte te creëren voor variatie en differentiatie in het onderwijsaanbod. Voor scholen in het primair onderwijs (po) wordt het vanaf augustus 2016 gemakkelijker om vakdocenten uit het voortgezet onderwijs (vo) in te zetten. In het vo zorgt de nieuwe wet Modernisering onderwijstijd ervoor dat vanaf schooljaar 2015–2016 meer maatwerk mogelijk is. Ook kunnen scholen op basis van de beleidsregel Versneld en/of verrijkt vwo een vijfjarige vwo-opleiding aanbieden aan een groep getalenteerde vwo-leerlingen. Uitblinkers krijgen voortaan een vermelding cum laude op hun diploma bij een gemiddeld eindcijfer van acht of hoger. In het vo zijn er dit jaar minder toptalentleerlingen die zich vervelen in de klas (zie tabel Indicatoren).

Minder zittenblijvers

In december 2015 verscheen de kabinetsreactie op het IBO-onderzoek «Effectieve leerroutes in het funderend onderwijs». Belangrijkste conclusie van het onderzoek was dat zittenblijven voor kinderen met een achterstand demotiverend is en weinig oplevert. Het kabinet wil daarom met leraren en schoolleiders effectieve alternatieven vinden in de omgang met verschillen in leergroei en -snelheid tussen leerlingen. Daarbij moet ook versnelling en verrijking mogelijk zijn voor leerlingen die dat aankunnen. In het po is het doel om het percentage zittenblijvers te verlagen van 2,2% in 2012/2013 naar 1,5% in 2020. In 2015 is het aantal zittenblijvers met 0,1%-punt gedaald, waarmee de daling op koers ligt om het doel te behalen, temeer omdat de extra middelen voor het terugdringen van zittenblijven pas met ingang van 2015 zijn verstrekt. In het vo moet het percentage zittenblijvers zakken naar 3,9% in 2020 (circa 35.000 leerlingen). In 2013 was het aandeel zittenblijvers 5,9% (zo’n 53.000 leerlingen). Scholen nemen diverse maatregelen, zoals extra lesuren, intensieve huiswerkbegeleiding en deelname van leerlingen aan zomerscholen. Dankzij deze maatregelen is het percentage zittenblijvers in 2015 gedaald tot 5,5%.

Een toekomstgericht en uitdagend curriculum

Begin 2015 is het platform Onderwijs 2032 ingericht om een advies te schrijven over de kennis en vaardigheden die leerlingen nodig hebben om volwaardig in onze (toekomstige) samenleving te participeren. Na een brede maatschappelijke dialoog heeft het platform in 2015 een hoofdlijnenadvies opgesteld. In januari 2016 is het definitieve advies met onze beleidsreactie naar de Tweede Kamer gestuurd. Het platform stelt in beide adviezen voor om tot een kerncurriculum te komen dat een vaste basis van essentiële kennis en vaardigheden biedt. Er is een beter evenwicht nodig tussen de drie doelen van het onderwijs: kennisontwikkeling, persoonsvorming en maatschappelijke toerusting. Door de kern duidelijker af te bakenen ontstaat in het onderwijsaanbod naast het kerncurriculum meer ruimte voor verdieping en verbreding. De volgende uitdaging is om deze visie te vertalen naar concrete onderwijsdoelen. Deze stap moet ook samen met leraren, schoolleiders en met nauwe betrokkenheid van het vervolgonderwijs worden gezet.

Digitale leermiddelen

In 2015 sloten de PO-Raad, de VO-raad en ICT-aanbieders het convenant Digitale Onderwijsmiddelen en Privacy, dat de privacy van leerlingen moet beschermen. Dat is van belang door het toenemende gebruik van digitale leermiddelen. Verder kreeg het Doorbraakproject Onderwijs & ICT (DBP) een kennisfunctie die schoolbesturen ondersteunt bij een verantwoorde en doelmatige inzet van ICT voor onderwijs. Scholen gaan gezamenlijk naar aanbieders om massa te creëren aan de vraagzijde. In het po zijn in 2015 meer dan 10 zogeheten «versnellingsvragen» behandeld. Dit zijn vragen die schoolbesturen hebben bij de ontwikkeling of implementatie van ICT in het onderwijs. In het vo zijn inmiddels 60 scholen in Leerlabs aan de slag gegaan om oplossingen te vinden voor hun vragen over gepersonaliseerd leren en differentiëren met ICT.

Vrijheid van onderwijs

Artikel 23 van de Grondwet verankert de vrijheid van onderwijs. In de praktijk is echter weinig ruimte om een nieuwe school te beginnen. De regering heeft zich bij het advies van de Onderwijsraad aangesloten om dit eenvoudiger te maken. In de brief «Meer ruimte voor nieuwe scholen: naar een moderne interpretatie van artikel 23» zijn de plannen verder uitgewerkt. Op basis van een uitgebreide consultatie is een conceptwetsvoorstel voorbereid, dat de procedure wijzigt voor het starten van een school op basis van vernieuwende onderwijsconcepten en relatief nieuwe levensbeschouwingen.

Kwaliteitsafspraken mbo

In vervolg op het actieplan Focus op Vakmanschap en het Bestuursakkoord mbo hebben alle mbo-instellingen plannen gemaakt voor verbetering van de onderwijskwaliteit. Een belangrijk aandachtspunt is de professionele ontwikkeling van het personeel. Bijna alle instellingen hebben ook een plan ingediend voor excellent vakmanschap dat positief is beoordeeld door MBO in Bedrijf. In september 2015 is besloten de experimenten met doorlopende leerlijnen vmbo-mbo uit te breiden. Hierdoor kunnen mbo-instellingen een doorlopende leerroute van vmbo naar mbo-niveau 2, 3 en 4 inrichten onder de noemers vakmanschaproute en beroepsroute. Op de herziening van de kwalificatiestructuur komen we in paragraaf 1.4 terug.

Resultaatafhankelijke beloning van studiewaarde

De doelstelling van het aantal voortijdig schoolverlaters is voor het schooljaar 2014–2015 gehaald, minder dan 25.000 schoolverlaters werden geregistreerd. Met de aanvullende bekostiging voor goede resultaten voor voortijdig schoolverlaten (vsv) wordt de uitval van studenten zonder startkwalificatie bestreden. Deze aanpak is effectief gebleken, daarom is het lopende arrangement met een jaar verlengd tot en met schooljaar 2015–2016. Vanaf schooljaar 2016–2017 gelden nieuwe afspraken. Onderdeel daarvan is opnieuw het verstrekken van aanvullende bekostiging voor instellingen die goed presteren. De voorgestelde systematiek is voor twee jaar vormgegeven in verband met de resterende looptijd van de kwaliteitsafspraken, daarna wordt de wijze van bekostigen opnieuw bezien. Daarnaast hebben we in nauw overleg met het mbo-veld een regeling uitgewerkt om resultaatafhankelijke beloning van studiewaarde mogelijk te maken. Daarmee belonen we mbo-instellingen die uitdagend en kwalitatief hoogstaand onderwijs bieden en studenten stimuleren het beste uit zichzelf te halen. Een instelling krijgt vanaf 2016 een extra beloning als zij meer studenten dan voorheen begeleiden naar een diploma van een hoger niveau, dan men zou verwachten op basis van hun vooropleiding.

Strategische Agenda hoger onderwijs

Op 7 juli 2015 is de Strategische Agenda hoger onderwijs en onderzoek «De waarde(n) van weten» gelanceerd. Hierin presenteren we de beleidsontwikkelingen voor de komende tien jaar. De bijbehorende investeringsagenda koppelt de middelen voortkomend uit de invoering van het studievoorschot aan de doelstellingen van de agenda. Deze investeringen worden mogelijk vanaf 2018. Daarop vooruitlopend realiseren de instellingen in de jaren 2015, 2016 en 2017 zelf een jaarlijkse gezamenlijke kwaliteitsimpuls van € 200 miljoen. De belangrijkste prioriteiten uit de strategische agenda zijn:

  • De onderwijskwaliteit verder verhogen onder andere door méér docenten en tutoren aan te stellen. Zo wordt het onderwijs kleinschaliger en intensiever;

  • De toegankelijkheid en doorstroom in het hoger onderwijs bevorderen onder andere door samenwerking in de onderwijsketen en differentiatie in het onderwijsaanbod;

  • De duurzame regionale samenwerking stimuleren onder meer door veelbelovende regionale samenwerkingsverbanden (publiek-privaat) te ondersteunen.

Open en online hoger onderwijs

Afgelopen jaar heeft de eerste tranche van de Stimuleringsregeling open en online hoger onderwijs plaatsgevonden. Deze regeling biedt instellingen de mogelijkheid zelf te experimenteren met open en online onderwijs. Parallel is onderzoek uitgezet om meer inzicht te krijgen in hoeverre open en online onderwijs kan bijdragen aan verbetering en vernieuwing van het hoger onderwijs.

Holland Scholarship

Om in het hbo en wo de uitgaande mobiliteit van Nederlandse studenten te stimuleren, is het Holland Scholarship gelanceerd. Daarmee krijgen jaarlijks 768 Nederlandse studenten de mogelijkheid om minimaal 3 maanden een studie, stage of onderzoek te doen in een land buiten de Europese Economische Ruimte (EER). Evenveel getalenteerde internationale studenten krijgen de kans om in Nederland een volledige bachelor of master te volgen.

Vernieuwing toezicht

De Inspectie van het Onderwijs heeft in 2015 gewerkt aan de vernieuwing van het toezicht. Ook de Tweede Kamer had dit onderwerp hoog op de agenda staan. Met het initiatiefwetsvoorstel van de Kamerleden Bisschop, Van Meenen en Rog zijn belangrijke stappen gezet. De kern van het vernieuwde toezicht is aansluiting op de praktijk en de verwachtingen die leerlingen, ouders en maatschappij van het onderwijs hebben. Dialoog en maatwerk zijn daarbij centrale begrippen. Uiteraard blijft de Inspectie van het Onderwijs waarborgen dat alle leerlingen in Nederland onderwijs krijgen dat van voldoende kwaliteit is. Afgelopen jaar werkte de Inspectie van het Onderwijs aan een nieuw toezicht- en waarderingskader, mede op basis van pilots met gedifferentieerd toezicht. Eind 2015 is gestart met een tweede serie pilots, ditmaal met bestuursgericht toezicht.

1.2 Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en vakkundige leraren, docenten en schoolleiders, die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat

Lerarenopleidingen

In de zomer van 2015 hebben we een rondgang langs de lerarenopleidingen gemaakt. De opbrengst daarvan is meegenomen in de jaarlijkse voortgangsrapportage van de lerarenagenda. De verkenning van de PO-Raad en de VSNU naar de wenselijkheid van een universitaire lerarenopleiding in het basisonderwijs was positief. Op basis daarvan wordt een nieuwe bacheloropleiding ontwikkeld gericht op het behalen van een bevoegdheid voor het po. Hogescholen, lerarenopleidingen, de MBO Raad en de VO-raad hebben samengewerkt aan een betere aansluiting tussen de lerarenopleidingen en het beroepsonderwijs. De mbo-instellingen hebben een uniform kwaliteitskader zij-instroom ontworpen dat sectorbreed van toepassing is. Daarnaast is door de lerarenopleidingen het Landelijke raamwerk pedagogisch-didactisch getuigschrift uitgewerkt en ingevoerd. In 2015 is het makkelijker gemaakt voor pas afgestudeerden om een master te volgen en het aantal bekostigde opleidingsscholen is toegenomen met zeven. Doel is dit aantal in de periode van 2015–2020 uit te breiden van 55 naar ongeveer 85 opleidingsscholen.

Acht hogescholen bieden aan studenten in vakbacheloropleidingen de mogelijkheid te verkennen of het leraarschap in het (v)mbo voor hen een aantrekkelijk beroepsperspectief is. Na het behalen van het bachelorgetuigschrift kan de afgestudeerde in korte tijd (in een kopopleiding of als zij-instromer) zijn onderwijsbevoegdheid behalen. De VSNU heeft in december 2015 plannen aangeboden ter vergroting van maatwerk en flexibiliteit in het aanbod van lerarenopleidingen. Dit is een verdere uitwerking van het Actieplan Leraren uit 2013. Drie elementen staan daarin centraal: de inzet op tweejarige educatieve masteropleidingen, de introductie van academische postgraduate lerarenopleidingen en de mogelijkheid om ook na het behalen van het bachelorgetuigschrift een educatieve module te volgen gericht op het behalen van een beperkte tweedegraads bevoegdheid.

Startende leraren

In het bestuursakkoord po en het sectorakkoord vo zijn afspraken gemaakt over de begeleiding van startende leraren. Het landelijk project «Begeleiding startende leraren in het VO» ondersteunt scholen met een subsidie voor deelname aan een (wetenschappelijk onderbouwd) begeleidingstraject. Hiervoor is veel belangstelling onder scholen. In 2015 namen al meer scholen deel dan was voorzien (34% in plaats van 30%). Ruim 1.000 startende leraren zijn door deze scholen aangemeld voor begeleiding. Ook mbo-instellingen hebben in 2015 gewerkt aan de verdere professionalisering van personeel. Dit bleek onder meer uit de kwaliteitsplannen en de rapportage van MBO in bedrijf. Hierbij stond centraal het ontwikkelen van expertise op het gebied van examinering en taal- en rekenonderwijs en de begeleiding van startende docenten.

Goede leraren

In de hierboven genoemde akkoorden zetten we ook in op de verbetering van de kwaliteit van het onderwijspersoneel. Het doel is om breed samengestelde teams te vormen, door meer leraren met een wo-bachelor of hbo/wo-master voor de klas te krijgen. Meer leraren hebben gebruik gemaakt van de beschikbaar gestelde regelingen Lerarenbeurs en Vierslagleren, maar de deelnamestijging is nog minimaal. Het in 2020 te bereiken streefdoel voor het aandeel masters is ambitieus, maar we staan nog maar aan het begin van het traject. De Lerarenbeurs is in 2015 opengesteld voor leraren in het po die hun lesbevoegdheid bewegingsonderwijs willen halen. Eén van de streefdoelen is namelijk dat scholen in het po twee of drie lesuren bewegingsonderwijs aanbieden, gegeven door een daartoe bevoegde leraar. Er was daarvoor veel belangstelling: het in 2015 gereserveerde budget is volledig uitgeput. Daarnaast zetten we in op het verhogen van de algemeen didactische vaardigheden en de differentiatievaardigheden van onderwijsgevenden. Uit de cijfers (zie tabel Indicatoren) blijkt dat de investeringen in de leraren momenteel nog niet meetbaar zijn in de praktijk. Verwacht wordt dat deze in 2018 zullen stijgen. Bij steeds meer schoolbesturen komt dit punt op de agenda en zij investeren in het gebruik van een (observatie)instrument om een beeld te krijgen van de competenties van leerkrachten.

Leraren- en schoolleidersregister

Om de professionele ontwikkeling van leraren te stimuleren is het Lerarenregister opgericht. Het aantal inschrijvingen is in 2015 met ruim 15.000 toegenomen, waardoor het totaal op bijna 37.000 leraren staat. Het wetsvoorstel Lerarenregister is in september aangeboden aan de Raad van State voor advies. Het is belangrijk dat niet alleen leraren maar ook schoolleiders permanent werken aan hun bekwaamheid en professionele ontwikkeling. De registratie van schoolleiders draagt hieraan bij en heeft in 2015 positieve resultaten opgeleverd (van 17% registraties in 2014 naar 31% per 1 augustus 2015). Van de circa 9.000 schoolleiders in het po hebben eind 2015 ruim 7.000 zich ingeschreven en ruim 3.000 zich geregistreerd in het Schoolleidersregister PO. De geregistreerde schoolleiders zijn gestart met verdere professionalisering door (in)formeel leren en/of het volgen van een gecertificeerde masteropleiding. In 2015 is gestart met de ontwikkeling van het Schoolleidersregister VO, zodat ook de schoolleiders in deze sector zich spoedig kunnen registreren.

Menselijke maat in het mbo

Op 26 november 2015 is een brief naar de Tweede Kamer gestuurd over de menselijke maat in het mbo. De voorstellen geven invulling aan twee afspraken uit het Regeerakkoord: er komen normen om de menselijke maat te garanderen en in krimpgebieden worden alle vormen van samenwerking mogelijk. Het is belangrijk dat scholen niet te grootschalig zijn zodat studenten, ouders, docenten en bedrijfsleven zich herkend en erkend voelen. Door samenwerkingscolleges kan het opleidingsaanbod in de regio’s breed, toegankelijk en herkenbaar blijven. Daarnaast zijn binnen het mbo in 2015 diverse maatregelen genomen om de regeldruk en administratieve lasten voor scholen, docenten en studenten terug te dringen.

Leren in een veilige omgeving po en vo

Veiligheid op school is van belang voor leerlingen en leraren. Op 1 augustus 2015 is de Wet veiligheid op school aangenomen. Alle scholen zijn nu wettelijk verplicht om zich in te spannen voor een sociaal veilige schoolomgeving voor alle leerlingen. Via het Actieplan sociale veiligheid op school ondersteunen de sectorraden samen met Stichting School en Veiligheid scholen bij de implementatie van de wettelijke randvoorwaarden.

1.3 Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties

Slecht presterende scholen

De kwaliteit van zeer zwakke en zwakke scholen moet zo snel mogelijk weer voldoende worden. In het po heeft 22% van de scholen die in het schooljaar 2013–2014 (zeer) zwak werden zich in één jaar verbeterd. In 2012–2013 was dit percentage 27%. Alle zeer zwakke scholen maken op dit moment gebruik van het ondersteuningsaanbod vanuit de PO-Raad, gericht op verbetering binnen één jaar (Goed Worden, Goed Blijven). Het aanbod voor zwakke scholen binnen dit programma wordt verder uitgebreid. Zwakke scholen die hier niet aan deelnemen, laten aan de PO-Raad weten op welke manier zij dan wel werken aan verbetering. Om ervoor te zorgen dat ze haast maken met het verbetertraject, is er voor scholen die zeer zwak zijn geworden een wettelijk verplichte verbetertermijn van 12 maanden vastgelegd. In het vo maakten alle zeer zwakke scholen gebruik van het programma «Leren Verbeteren» van de VO-raad. Ook veel zwakke scholen namen deel. De overige zwakke scholen werkten veelal zelf aan verbetering. Uit de resultaten van de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat het aantal zwakke scholen verder daalt.

Onderwijskwaliteit

Het aandeel basisscholen dat voldoende kwaliteit laat zien en daarmee onder het basistoezicht valt, was ook in 2015 ongewijzigd hoog. Wel daalde het aantal basisscholen dat op alle indicatoren van kwaliteitszorg voldoende scoort van 44% in het schooljaar 2013–2014 naar 41% in 2014–2015. Vaak ontbreekt een systematiek waarmee alle belangrijke onderdelen van het onderwijsleerproces regelmatig en betrouwbaar worden geëvalueerd. Ook de borging van bereikte kwaliteit is een relatief zwak punt. Eind 2015 is gestart met een actieagenda voor transparanter onderwijs. Hierin werken we samen met sectorraden, LAKS en de landelijke ouderorganisatie aan het verder verbeteren van de gebruiksvriendelijkheid en toegankelijkheid van «Vensters».

Vereenvoudiging wetgeving en bekostiging vo

Schoolbesturen willen we ondersteunen door vereenvoudiging van het bekostigingsmodel en modernisering van de wetgeving. De Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) gaat alweer bijna vijftig jaar mee. In die periode is de WVO meer dan 200 keer gewijzigd, waardoor de wet heeft ingeboet aan samenhang en leesbaarheid. Het wetsvoorstel is eind 2015 vrijgegeven voor internetconsultatie. Door de vereenvoudiging van de bekostiging wordt deze transparanter en bevat minder ongewenste prikkels. De nieuwe systematiek zal werken met twee leerlinggebonden bedragen en een vast bedrag per vestiging. Ook is er aandacht voor een goede verantwoording van de middelen. Het wetstraject vereenvoudiging bekostiging is gecombineerd met het wetstraject modernisering WVO.

Regelluwe scholen

In 2015 zijn de voorbereidingen gestart voor het experiment regelluwe scholen. In het experiment krijgen scholen met goede onderwijskwaliteit meer ruimte. Scholen mogen in het experiment afwijken van onderdelen van de sectorwetten (WPO en WVO). Het gaat bijvoorbeeld om opleidingsduur, onderwijstijd, curriculum, toetsen en examinering. Vanaf 1 januari 2016 mogen scholen daadwerkelijk afwijken van deze regels. Onderzocht wordt of dit leidt tot innovaties (verbetering van de kwaliteit of doelmatigheid).

Arbeidsmarktperspectief mbo-opleidingen

De studiebijsluiter mbo «studie in cijfers» biedt informatie over het arbeidsmarktperspectief van mbo-opleidingen. Inmiddels maken 35 mbo-scholen gebruik van deze informatie in hun voorlichting aan aanstaande studenten. Ongeveer 20 mbo-scholen bereiden zich voor op het benutten van «studie in cijfers» in hun studievoorlichting. Een aantal scholen (vooral vakinstellingen) herkent zich onvoldoende in de informatie over het arbeidsmarktperspectief. Mede daarom gaat de SBB (Stichting Beroepsonderwijs & bedrijfsleven) de indicator «kans op werk» opnieuw bepalen.

Nieuw accreditatiestelsel

Voor het doorontwikkelen van het accreditatiestelsel heeft een brede stuurgroep geadviseerd over de contouren van een nieuw stelsel, mede op basis van een onderzoek naar stelsels in andere landen (motie-Rog). Op 1 juni 2015 is naar de Tweede Kamer een brief gestuurd waarin we de doorontwikkeling van het accreditatiestelsel schetsten. Daarbij is het van belang de krachtige elementen uit het huidige stelsel te behouden, zoals de stimulans tot kwaliteitscultuur en de waarborgen voor kwaliteit. Naar aanleiding van het debat in de Tweede Kamer hebben we een vervolgbrief verstuurd. Op 14 januari 2016 is met de Tweede Kamer overeenstemming bereikt over de pilot instellingsaccreditatie naar aanleiding van de motie-Rog.

1.4 Aansluiting van het onderwijs op de behoefte van de arbeidsmarkt

Aansluiting op de arbeidsmarkt

In 2015 is een aantal wetsvoorstellen en regelingen tot stand gekomen om de aansluiting van het onderwijs op de behoefte van de arbeidsmarkt te verbeteren. Zo is in november het wetsvoorstel voor invoering van profielen in het vmbo aanvaard in de Tweede Kamer. De beroepsgerichte examenprogramma’s zijn inhoudelijk geactualiseerd voor een betere aansluiting op het vervolgonderwijs en de beroepspraktijk. Een vernieuwd, overzichtelijk en herkenbaar aanbod van tien bredere beroepsgerichte profielvakken per leerweg, vervangt de circa 35 bestaande afdelingsvakken en intra- en intersectorale programma’s per leerweg. Dit moet scholen helpen om hun onderwijsaanbod organiseerbaar te houden. Tevens wordt hiermee de aansluiting van het vmbo op het mbo en de (regionale) arbeidsmarkt verbeterd. Vooruitlopend op de invoering zijn vmbo-scholen gestart met het vormgeven van een doorlopende leerlijn loopbaan oriëntatie begeleiding (lob). Elke leerling werkt aan een eigen lob-dossier. Sinds augustus 2015 is de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) aangepast en hebben we een commissie ingesteld om ons te adviseren over de arbeidsmarktrelevantie en doelmatigheid van mbo-opleidingen. In dit kader is het wetsvoorstel macrodoelmatigheid door beide Kamers aangenomen. Als een beroepsopleiding niet (meer) voldoet, schrijft de beleidsregel marcodoelmatigheid voor hoe de rechten van de opleiding kunnen worden ontnomen.

De WEB is ook aangepast vanwege de herziening van de kwalificatiestructuur. Zo willen we komen tot doelmatiger, transparanter en innovatiever onderwijs. Het introduceren van keuzedelen draagt voor studenten bij aan de verbreding en verdieping van hun opleiding. Daarnaast zorgt de aanpassing van de wet ook voor verbetering van de doorstroom naar het hbo. In november 2015 is de Regeling regionaal investeringsfonds mbo op enkele punten aangepast en uitgebreid. Er is extra ruimte voor innovatie, publiek-private samenwerking en doelmatige spreiding van het opleidingsaanbod. Daarnaast is het vanaf nu mogelijk om twee keer per jaar een aanvraag in te dienen. Op basis van het besluit Experiment beroepsopleiding gecombineerde leerwegen bol-bbl zijn 22 opleidingen in het schooljaar 2015–2016 gestart volgens de nieuwe leerroute.

Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB)

Per 1 augustus 2015 zijn de wettelijke taken van de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven (kbb’s) overgegaan naar de Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB). De SBB is nu samen met studenten en bedrijfsleven verantwoordelijk voor de beschikbaarheid van een toereikend aantal bedrijven en organisaties van voldoende kwaliteit die de beroepspraktijkvorming verzorgen. Deze overdracht is soepel verlopen. In de eerste maanden heeft de SBB zich met name gericht op de samenvoeging van het publieke deel van de 17 kenniscentra. Vanaf 2016 gaat de aandacht uit naar een goede uitvoering van de wettelijke taken binnen de nieuwe organisatie en de vernieuwde werkwijze.

Flexibel hoger onderwijs voor volwassenen

Het advies van de commissie Rinnooy Kan over flexibel hoger onderwijs voor volwassenen is afgelopen jaar overgenomen. We hebben voorbereidingen getroffen om met ingang van 2016 te starten met experimenten met vraagfinanciering en pilots met flexibilisering. Doel is de deelname en diplomering in het deeltijdonderwijs een impuls te geven door ruimte te bieden voor maatwerk en vraaggerichtheid. Om de effectiviteit te vergroten wordt de samenwerking tussen werkgevers en hogescholen versterkt. Voor de experimenten vraagfinanciering is voorlopig gekozen voor opleidingen in de sector Techniek & ICT. In deze branche hebben werkgevers grote behoefte aan opscholing van werkenden naar hbo-niveau. Het experiment gaat van start met zeven bekostigde en vijf niet-bekostigde hogescholen. Bij de pilots met flexibilisering geven we subsidie om de deeltijdopleidingen flexibeler in te richten. Van de 32 subsidieaanvragen zijn er 20 voldoende beoordeeld en is aan 14 aanvragen subsidie toegekend.

2. Studiefinanciering

Investeringen in onderwijs

Op 1 september 2015 trad de Wet studievoorschot hoger onderwijs in werking. Voor veel studenten betekende dit een start aan het hoger onderwijs onder een nieuw stelsel van studiefinanciering. DUO zorgde ervoor dat de overgang voor al deze studenten goed verliep. In het nieuwe stelsel staat het studievoorschot centraal: een sociale leenvoorziening die de overheid aan alle studenten ter beschikking stelt. Tegelijkertijd maakt de wet het mogelijk dat we met de middelen die vrijkomen door de hervorming van het stelsel flink kunnen investeren in de kwaliteit van het hoger onderwijs en aan hoger onderwijs gerelateerd onderzoek. Daarbij zal het gaan om gerichte investeringen, die aansluiten bij de strategische plannen van de instellingen en nieuw te maken kwaliteitsafspraken.

Openbaar vervoer studenten

De studentenreisvoorziening blijft in zijn huidige vorm behouden. Afgesproken is dat vanaf 1 januari 2017 ook minderjarige deelnemers aan het mbo hier recht op krijgen. Dit stelt minderjarige mbo’ers in staat om breder te zoeken naar de meeste geschikte opleiding en stage. Voor onderwijsinstellingen biedt deze regeling bovendien meer mogelijkheden voor profilering en specialisatie, bijvoorbeeld in techniekstudies. Daarnaast heeft in 2015 de taskforce «Beter benutten Onderwijs en Openbaar Vervoer» zijn rapport opgeleverd. In deze taskforce hebben de OV-bedrijven en de overheid de handen ineen geslagen. Samen met de onderwijsinstellingen en studenten onderzochten ze hoe de huisvesting van instellingen beter benut kan worden en de spits in het openbaar vervoer kan worden afgevlakt. De Taskforce concludeert dat besparingen gerealiseerd kunnen worden in het contract voor het studentenreisproduct en door gebouwen beter te benutten. Daardoor kan vanaf 2025 een bedrag tussen de € 169 miljoen en de € 205 miljoen extra geïnvesteerd worden in de kwaliteit van het (hoger) onderwijs en aan onderwijs gerelateerd onderzoek. Voor komende zomer zal het kabinet inhoudelijk reageren op de aanbevelingen van de taskforce. Onderdeel daarvan is een plan van aanpak om de besparing te realiseren en de effecten te monitoren.

3. Wetenschap

Nationale wetenschapsagenda

In 2015 is gestart met de implementatie van de «Wetenschapsvisie 2025: keuzes voor de toekomst». Eén van de concrete punten uit de Wetenschapsvisie is de Nationale Wetenschapsagenda. Deze is na een uitgebreide consultatie van het Nederlandse publiek in 2015 opgesteld door de kenniscoalitie bestaande uit vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen. Hierin zijn uitdagingen benoemd op terreinen waarin het Nederlandse onderzoek kan excelleren en waarmee de Nederlandse samenleving en kenniseconomie kunnen worden versterkt. In de kabinetsreactie van 27 november 2015 is aangeven hoe het vervolgtraject eruit ziet en wat de hoofdlijnen van de verdere implementatie zijn.

Horizon2020

Nederlandse onderzoekers en bedrijven hebben in 2015 volop voorstellen ingediend voor onderzoeksfinanciering vanuit Horizon2020. Op Europees niveau nemen de prestaties van Nederlandse onderzoekers in dit programma verder toe. Uit de voorlopige cijfers over het eerste jaar blijkt dat Nederland de goede score van het Zevende Kaderprogramma (KP7) overtreft.

Open access

De hele samenleving moet toegang hebben tot wetenschappelijke kennis. Open access van publicaties kan hier een belangrijke bijdrage aan leveren. NWO heeft per 1 december 2015 haar subsidievoorwaarden voor open access beleid stringenter gemaakt. Aan publicaties, die voortkomen uit door NWO gefinancierd onderzoek, is de voorwaarde verbonden dat deze voor iedereen vrij toegankelijk zijn. Dit geldt voor calls die vanaf 1 januari 2016 opengaan. De VSNU heeft in 2015 succesvolle onderhandelingen gevoerd over toegang tot de internationale publicaties én gelijktijdig open access publiceren van Nederlandse onderzoeksresultaten. Dit heeft internationaal navolging gekregen.

4. Cultuur

Investeren in cultuur

Uit de cijfers van de tabel Indicatoren blijkt dat in 2014 het percentage cultuurproducerende instellingen in de BIS dat voldoet aan de eigen inkomstennorm, de 100% naderde. Het totaal aantal bezoeken aan podiumkunstuitvoeringen en musea in 2014 was hoger dan de opgenomen streefwaarde voor 2016. In de brief Ruimte voor cultuur zijn de uitgangspunten voor het cultuurbeleid in de periode 2017–2020 geschetst. In deze brief zijn we eveneens ingegaan op het advies Agenda Cultuur van de Raad voor Cultuur en de verkenning Cultuur herwaarderen van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Kunstenaars en culturele instellingen krijgen meer ruimte voor innovatie, samenwerking en talentontwikkeling met een extra investering van ruim € 18 miljoen per jaar in de periode 2017–2020. In de periode 2017–2020 blijft de eigen inkomstennorm gehandhaafd. Alle culturele instellingen die subsidie willen ontvangen van het Rijk moeten aan deze norm voldoen.

De Tweede Kamer heeft een eenmalige verhoging van € 10 miljoen voorgesteld op de Cultuurbegroting in 2016. Dit bedrag is onder meer bestemd voor festivals, de ondersteuning van nieuwe initiatieven via het Fonds Podiumkunsten, het Mondriaan Fonds, postacademische instellingen en de Open Monumentendag. De Stimuleringsmaatregel Filmproductie bevordert een gezond filmproductieklimaat in Nederland en versterkt onze internationale concurrentiepositie, hiervoor wordt jaarlijks € 20 miljoen geïnvesteerd. De uitvoering is in handen van het Nederlands Filmfonds. Het fonds meldt een significante stijging van het aantal coproducties en de productieactiviteit.

Verbeterde wetgeving

De Erfgoedwet is in 2015 door de Tweede Kamer aangenomen en ook door de Eerste Kamer goedgekeurd. Niet alleen is overzichtelijk vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan en wie daarbij welke verantwoordelijkheden heeft, ook zijn overbodige regels geschrapt. Zo maakt deze wet samen met de nieuwe Omgevingswet een integrale en betere bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Naar verwachting treedt de nieuwe Erfgoedwet per 1 juli 2016 in werking. Op 1 januari 2015 is de Bibliotheekwet in werking getreden. Deze versterkt de samenwerking tussen bibliotheekorganisaties en geeft de Koninklijke Bibliotheek (KB) daarbij een coördinerende rol. De wet draagt bij aan de verbetering van de dienstverlening aan het publiek in het fysieke en digitale domein. In 2015 heeft de KB onder meer gewerkt aan de collectie en gebruiksvriendelijkheid van de digitale bibliotheek. De aantallen gebruikers en geleende e-books zijn sterk gegroeid.

5. Media

Veranderingen in de mediasector

Door technische ontwikkelingen en de opkomst van internet ontstaat in de mediasector een bijna onbeperkt aanbod; veranderingen die grote impact op de publieke omroep hebben. Het publiek heeft de mogelijkheid te kijken en te luisteren wanneer en waarnaar men maar wil. Deze ontwikkelingen vragen om een kritische blik op de taak van de landelijke, regionale en lokale publieke omroepen en de manier waarop zij hun publieke taak het best kunnen vervullen. De ontwikkelingen hebben ook gevolgen voor de (regionale) journalistiek. In brieven van 1 juni 2015 en 5 oktober 2015 zetten we ons beleid uiteen rond de (regionale) journalistiek. De overheid speelt een bescheiden, maar gerichte rol.

Vernieuwen Mediawet 2008

Het jaar 2015 stond in het teken van de uitwerking van onze visie op de toekomst van het publieke mediabestel. Deze toekomstvisie is uitgewerkt in het wetsvoorstel tot wijziging van de Mediawet 2008. Het wetsvoorstel is inmiddels aangenomen door de Tweede Kamer. De voorgestelde maatregelen moeten binnen het publieke mediabestel leiden tot scherpere keuzes, sterkere creatieve competitie en meer gezamenlijkheid in het uitvoeren van de publieke taak. Daarnaast moderniseren we de regionale omroep en maken deze meer toekomstbestendig. De regionale omroepen staan immers voor grotendeels dezelfde uitdagingen als de landelijke publieke omroep.

Publieke omroep

In 2015 publiceerde de NPO tevens het Concessiebeleidsplan 2016–2020. Hierin beschrijft de NPO op hoofdlijnen de strategie en keuzes van de publieke omroep voor de komende vijf jaar. Op 1 januari 2016 start een nieuwe erkenningsperiode. Op 13 januari 2015 hebben wij voor de periode 2016–2020 (voorlopige) erkenningen verleend aan (gefuseerde) omroepverenigingen voor het verzorgen van media-aanbod voor de landelijke publieke mediadienst.

6. Emancipatie

Financiële zelfstandigheid van vrouwen

De afsluitende landelijke «Kracht on Tour» bijeenkomst leverde met tien landelijke werkgevers nog meer afspraken op over onder andere leer-werkplekken en ondersteuning van vrouwen bij toetreding tot de arbeidsmarkt. Afgelopen twee jaar kwamen al 123 afspraken tot stand met 59 verschillende gemeenten, bedrijven en onderwijsinstellingen. Om de ontwikkeling van vrouwen naar topfuncties te bevorderen en te versnellen is de topvrouwendatabank gevuld met ongeveer 1.000 vrouwen.

Veiligheid

Afgelopen jaar is de «We Can Young» campagne in vijftien gemeenten voortgezet. Deze campagne is gericht op het vergroten van seksuele weerbaarheid van jongeren en preventie van seksueel grensoverschrijdend gedrag. In maart werd een landelijke bijeenkomst georganiseerd om na te gaan wat gemeenten, politie, Openbaar Ministerie en Veilig Thuis nodig hebben om de aanpak van huiselijk geweld genderspecifiek te kunnen aanpakken. Voor het tegengaan van seksueel grensoverschrijdend of homo- en transfoob gedrag in het onderwijs is een leerplanvoorstel ontwikkeld door de stichting Leerplanontwikkeling (SLO). De sociale acceptatie homoseksualiteit ligt inmiddels op 92%, waarmee de doelstelling van 90% is gehaald (zie tabel Indicatoren).

Internationaal LHBT-beleid

Het beleid voor bi-culturele en religieuze LHBT’s is geïntensiveerd, omdat de sociale acceptatie van homoseksualiteit aldaar lager is. Het Nederlandse initiatief tot Europese samenwerking bij de aanpak van discriminatie en geweld tegen LHBT’s heeft een vervolg gekregen tijdens de 4e editie van het IDAHOT FORUM. Binnen VN-verband is bij de Commission on the Status of Women nadrukkelijk aandacht gevraagd voor de aanpak van geweld tegen LHBTI’s.

7. Caribisch Nederland

Onderwijskwaliteit

In 2015 is ingezet op de verdere uitvoering van de Onderwijsagenda voor Caribisch Nederland. We hebben de scholen en de Expertisecentra voor Onderwijszorg (EOZ’s) op Bonaire, Sint Eustatius en Saba daarbij ondersteund. De Inspectie van het Onderwijs heeft vastgesteld dat steeds meer onderwijsinstellingen op de eilanden basiskwaliteit realiseren. Dit geldt inmiddels voor 9 van de 12 scholen in het po, 1 van de 3 scholen in het vo (met uitzondering van de afdeling voor middelbaar beroepsonderwijs), 2 van de 3 EOZ’s en 2 van de 3 instellingen voor sociale kanstrajecten jongeren. Het realiseren van basiskwaliteit is een doelstelling van de Onderwijsagenda van Caribisch Nederland voor de periode 2011–2016.

Scholengemeenschap Bonaire

In 2015 is veel aandacht gegaan naar overleg met de Scholengemeenschap Bonaire (SGB). De Inspectie van het Onderwijs heeft in oktober 2014 onderzoek gedaan naar het bestuurlijk handelen van de SGB en geconcludeerd dat het bestuur niet «in control» was en onvoldoende zicht had op de kwaliteit van het onderwijs en op de financiële situatie. In augustus 2015 is een nieuw bestuur aangetreden, de Tweede Kamer is hierover geïnformeerd.

Leeswijzer indicatorentabel

In de beleidsagenda 2015 waren de ambities voorzien van cijfermatige doelen en streefwaarden. Deze zijn samengevoegd in een bij de beleidsagenda behorende indicatorentabel. Onderstaande tabel toont per indicator de voortgang op basis van de laatst gerealiseerde waarde. Normaliter zijn, met het oog op een consistente monitoring, de indicatoren in het beleidsverslag identiek aan de indicatoren in de beleidsagenda. Meer algemeen streven we ernaar voor de duur van het regeerakkoord te werken met een vaste set indicatoren en streefdoelen. Dit geldt echter niet voor het begrotingsjaar 2015. Omdat in de begroting 2016 een aantal indicatoren, basiswaarden en streefwaarden flink zijn veranderd, wijzigt ook de verslaglegging en de voortgang op betreffende indicatoren over het begrotingsjaar 2015. De veranderingen zijn om de volgende redenen noodzakelijk:

  • In 2015 zijn de bestuurs- en sectorakkoorden po/vo nader vormgegeven. Waar nodig zijn de indicatoren voor de begroting 2016 in lijn gebracht met de specifieke doelen en ambities uit deze akkoorden. Het beleidsverslag 2015 toont voor deze indicatoren nu de eerst beschikbare meting, en laat niet de voortgang op de oude en minder relevante indicatoren zien.

  • Door verbeteringen in 2015 van de data-bron en/of de meetmethode zijn de basis- en streefwaarde van enkele indicatoren gewijzigd. De wijzigingen worden per indicator in een voetnoot toegelicht.

  • Naar aanleiding van de beleidsdoorlichting Media (2014) werken we aan een herziening van de indicatoren voor artikel 15. Hierbij sluiten we aan op de prestatieafspraken met de NPO voor de periode 2016–2020. Terugblikken op de «oude indicator» uit de begroting 2015 is hierdoor minder relevant.

De tabel «Verschillen DJV 2015 ten opzichte van begroting 2015» geeft per indicator een uitgebreidere toelichting.

Aanvullend op de doelen en ambities in het jaarverslag presenteert de Minister van OCW vanuit haar stelselverantwoordelijkheid nu ook een brede stelselmonitor op de website www.trendsinbeeldocw.nl. Voor onderwijs bevat deze monitor een dashboard van output- en outcome indicatoren aangevuld met een wegwijzer naar actuele beleidsinformatie over het onderwijsproces. Het is ontwikkeld naar aanleiding van de moties (Klaver c.s. en Straus/Ypma) om meer inzicht te geven in outcome-criteria voor onderwijskwaliteit. De wegwijzer leidt u naar belangrijke beleids- en verantwoordingsinformatie over wat er in de diverse sectoren gebeurt om de kwaliteit van onderwijs verder te verbeteren. Zo hopen wij u een beter overzicht te geven van de ontwikkelingen in het brede onderwijsstelsel en op die manier de transparantie te bevorderen.

Tabel Indicatoren

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde (jaartal)

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Streefwaarde (jaartal)

Art.nr.

1

Bron

1

Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt

             

a)

Alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd

               
 

Aandeel scholen dat leerlingen begeleidt in het ontdekken en ontwikkelen van hun talenten2

po

47% (2015)

n.v.t.

47%

100% (2020)

1

SA

Enquêtes Bestuursakkoord PO Regioplan

 

Aandeel toptalentleerlingen dat zich vaak of bijna altijd verveelt omdat de lesstof te makkelijk is of omdat hij/zij eerder klaar is dan de rest2

vo

56% (2014)

n.v.t

24%

<25% (2018)

3

SA

Toptalenten in het onderwijs, 2016

 

Aandeel scholen dat aandacht heeft voor toptalenten in de vorm van uitdagend aanbod of talentprogramma’s2

vo

82% (2015)

82%

100% (2018)

3

SA

Toptalenten in het onderwijs, 2016

 

Percentage studenten in het mbo dat zich uitgedaagd voelt

mbo

34% (2010–2011)

36% (2013/2014)

34% (2014/2015)

Verbetering

4

C

ROA

 

Percentage studenten dat tevreden is over uitdagend onderwijs

ho

(2011)

(2014)

(2015)3

4

6/7

C

Studentenmonitor Hoger Onderwijs

hbo: 59%

hbo: 54%

hbo: 54%

wo: 69%

wo: 65%

wo: 66%

 

Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod2

 

(2014–2015)

 

(2014–2015)

(2020)

   

Leerplichttelling 2014–2015

po5

0,07%

0,07%

0%

1

SA

vo5

0,17%

0,17%

0%

3

SA

b)

Vergroten studiesucces

               
 

Aandeel zittenblijvers

 

2012–2013

2013–2014

2014–2015

(2020)

   

DUO

po

2,2%2

2,0%

1,9%

1,5%2

1

SA

vo

5,9%

5,6%6

5,5%6

3,9%

3

SA

 

Percentage mbo-deelnemers per niveau dat met diploma de instelling verlaat, jaarresultaat per niveau

mbo

(2008)

(2014)

(2015)

(2015)

4

 

MBO-raad

Niveau 1: 66%

73%

– (juli 2016)

72%

Niveau 2: 62%

78%

– (juli 2016)

70%

Niveau 3: 63%

73%

– (juli 2016)

70%

Niveau 4: 65%

72%

– (juli 2016)

71%

Totaal: 64%

73%

– (juli 2016)

70%

 

Bachelor studiesucces (n+1) van herinschrijvers na het eerste jaar

ho

(2011)

(2014)

(2015)

7

6/7

 

DUO

hbo: 65,7%

hbo: 60,4%

hbo: 60,5%

wo: 60,9%

wo: 70,4%

wo: 72,8%

2

Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat

             

a)

Vergroten kwaliteit leraren en schoolleiders

               
 

Aandeel lessen dat wordt gegeven door daartoe bevoegde en benoembare leraren2

vo

83,5% (2011)

84,1% (2013)

t.t.v het maken van het jaarverslag was deze waarde nog niet beschikbaar

100% (2017)

3

SA

IPTO

 

Aandeel leraren met een afgeronde wo-bachelor of hbo-/wo masteropleiding8

po

20% (2013)

21% (2014)

8

30% (2020)

1

SA, LA

Onderwijs Werkt!; Regioplan en DUO

 

Aandeel leraren met een afgeronde hbo of wo masteropleiding8

vo

33% (2013)

33% (2014)

8

50% (2020)

3

SA, LA

Onderwijs werkt!; Regioplan en IPTO

Bovenbouw vwo

53% (2013)

54% (2014)

8

80–85% (2020)

3

SA, LA

Onderwijs Werkt!; Regioplan en IPTO

hbo

66,2% (2011)

72,2% (2013)

8

80% (2016)

6/7

 

POMO

 

Aandeel leraren dat de algemeen didactische vaardigheden beheerst9

 

(2013)

(2014)

(2015)

(2020)

   

Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs

po

85%

83%

84%

100%

1

SA, LA

vo

74%

72%

67%

100%

3

SA, LA

 

Aandeel leraren dat de differentiatie vaardigheden beheerst10

 

(2013)

(2014)

(2015)

(2020)

   

Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs

po

58%

62%

58%

100%

1

SA, LA

vo

32%

34%

33%

100%

3

SA, LA

b)

Verbetercultuur

               
 

Aandeel leraren dat deelneemt aan peer review

   

(2014)

(2015)

(2020)

 

LA, T

Onderwijs werkt!; Regioplan

po

62% (2014)

62%

57%

100%

1

vo

63% (2014)

63%

63%

100%

3

 

Aandeel schoolleiders dat is geregistreerd in het schoolleidersregister11

po

31% (2015)

17%

31%

100% (2018)

1

SA

Schoolleiders-register po

c)

Veilig leerklimaat

               
 

Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt

 

(2012)

(2014)

(2015)

(2020)2

 

T

ITS monitor naar sociale veiligheid

po

95%

97%

– (2016)

Stabiel of hoger

1

vo

93%

94%

– (2016)

Stabiel of hoger

3

3

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties

             
 

Aandeel scholen dat op alle indicatoren van kwaliteitszorg voldoende scoort12

po

38% (2012–2013)

44% (2013–2014)

41% (2014–2015)

Hoger (2020)

1

SA

Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs

 

Aandeel scholen dat opbrengstgericht werkt13

vo

47% (2013)

65% (2014)

61% (2015)

100% (2020)

3

SA

Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs

 

Aandeel (zeer) zwakke scholen dat zich binnen een jaar verbetert

po

27% (2012–2013)

22% (2013–2014)

100% (2017–2018)

1

SA

Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs

Aandeel (zeer) zwakke afdelingen dat zich binnen de gestelde termijn verbetert2

vo

72% (2012–2013)

74% (2013–2014)

100% (2017–2018)

3

SA

Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs

Oordeel ouders over betrokkenheid

po

Cijfer 7 (2012)

Cijfer 7 (2014)

– (2016)

Hoger

1

T

Monitor Ouder-betrokkenheid

 

Aantal voortijdig schoolverlaters

vo/mbo

41.800 (2009)

25.622 (2013/2014)

24.451 (2014/2015)

25.000 (2014/2015 en 2015/2016)

3 en 4

 

DUO

 

Studenten-tevredenheid

mbo

(Rapportcijfer 2014)

(2014)

(2015)

(2020)

4

C

JOB-monitor

Opleiding

7,0

7,0

– (juni 2016)

7,5

Instelling

6,5

6,5

– (juni 2016)

7,0

% tevreden over school en studie2

49%

49%

– (juni 2016)

55% (2020)

 

Studenten-tevredenheid

ho

(2011)

(2014)

(2015)

14

6/7

 

Nationale Studenten Enquête

hbo: 65,6%

hbo: 69,9%

hbo: 73,3%

wo: 80,1%

wo: 81,4%

wo: 83,9%

4

Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren

             
 

Aandeel leerlingen in de beroepsgerichte leerweg van het vmbo dat kiest voor techniek15

vo

23% (2012)

27% (2014)

27% (2015)

30% (2017)

3

 

DUO

 

Aandeel mbo-studenten techniek

mbo

28% (2011)

27,4% (2014)

28,0% (2015)

30% (2016)

4

 

DUO

 

Aandeel afgestudeerden bètatechniek incl. snijvlakopleidingen

ho

(2012)

(2014)

(2015)

(2016)

6/7

 

DUO

hbo: 18%

hbo: 19%16

hbo: 18%

hbo: 19%

wo:21%

wo: 22%

wo: 23%

wo: 22%

5

Behoud van kwaliteit wetenschap en wetenschappelijk talent en versterken impact wetenschap

             
 

Mondiale top-5 positie op basis van citatiescores

owb

2e plaats (2008–2011) 1,52

2e plaats

(2009–2012)

1,52

2e plaats

(2010–2013)

1,53

kleiner of gelijk 5 (2010–2013)

16

 

WT12

6

Een sterke cultuursector, die ondernemend en innovatief is en goed zorgt voor ons erfgoed

               

a)

Eigen inkomsten

               
 

Percentage cultuurproducerende instellingen in de BIS (musea en presentatie-instellingen beeldende kunst) dat voldoet aan de eigen inkomstennorm van minimaal 21,5%

cultuur

76% (2010–2011)

100%

17

100% (2016)

14

C

Opgave van gesubsidieerde instellingen aan OCW

 

Percentage podiumkunstinstelling en filmfestivals in de BIS dat voldoet aan de eigen inkomstennorm van minimaal 25,5%

cultuur

69% (2010–2011)

90%

17

100% (2016)

14

C

Opgave van gesubsidieerde instellingen aan OCW

b)

Aantal bezoeken

               
 

Aantal bezoeken gesubsidieerde podiumkunsten (inclusief buitenland) voor 2014

cultuur

2,6 miljoen (2009)

2,4 miljoen

17

2,2 miljoen (2016)

14

C

Opgave van gesubsidieerde instellingen aan OCW

 

Aantal bezoekers gesubsidieerde musea

cultuur

5,7 miljoen (2009)

9 miljoen

17

7,5 miljoen (2016)

14

C

Opgave van gesubsidieerde instellingen aan OCW

8

Het bevorderen van emancipatie18

               
 

Sociale acceptatie homoseksualiteit onder de bevolking

emancipatie

90% (2010)

92%

≥90%

25

 

Homo emancipatie-monitor

X Noot
1

SA = Sectorakkoorden, LA = Lerarenagenda, T = Toezegging Minister & Staatssecretaris, C = Opgenomen in verband met consistentie.

X Noot
2

Zie de tabel «Verschillen DJV2015 t.o.v. begroting 2015» voor wijzigingen.

X Noot
3

In de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek 2015–2025 «De waarde(n) van meten», die in juli 2015 is gepresenteerd, wordt expliciet aandacht besteed aan de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs en aan uitdagend onderwijs voor studenten. Met de sector wordt in gesprek gegaan over de manier waarop hier verdere invulling aan gegeven kan worden, opdat studenten verbetering gaan ervaren.

X Noot
4

Aan deze indicator is geen landelijk streefdoel verbonden.

X Noot
5

Het percentage betreft de po leerlingen incl. vso leerlingen. Het percentage betreft de vo leerlingen excl. vso leerlingen.

X Noot
6

Eerder is in de voortgangsrapportage sectorakkoorden funderend onderwijs het zittenblijfpercentage van 5,8% voor 2014 gerapporteerd. Door een meer nauwkeurige berekening is het definitieve percentage uitgekomen op 5,6%. Het zittenblijfpercentage voor 2015 is een voorlopig percentage.

X Noot
7

Hier geen landelijk streefdoel omdat er prestatieafspraken per instelling zijn gemaakt. Zie verder de brief van 21 april 2015 over de voortgang van de prestatieafspraken.

X Noot
8

De oorspronkelijke in begroting 2015 opgenomen basiswaarde is gewijzigd op basis van een nauwkeuriger meetmethode. De hier opgenomen realisaties kennen dezelfde gewijzigde meetmethode. Voor de bovenbouw vwo betreft dit het aandeel leraren met een wo-masteropleiding. Voor het hbo betreft dit het aandeel docenten met een afgeronde master- of PhD-opleiding. De indicator is gebaseerd op een enquête die maar eenmaal in de twee jaar wordt gehouden. De waare voor de enquête van 2015 zal begin 2017 beschikbaar zijn.

X Noot
9

Basiswaarde en realisaties betreft alle leraren; streefwaarde betreft de leraren met ten minste 3 jaar ervaring.

X Noot
10

Basiswaarde en realisaties betreft alle leraren; streefwaarde betreft de leraren met ruime ervaring (in overleg met de Inspectie van het Onderwijs nader te operationaliseren).

X Noot
11

De oorspronkelijke in begroting 2015 opgenomen basiswaarde is gewijzigd. Niet langer is het aandeel ingeschreven schoolleiders, maar het aandeel geregistreerde schoolleiders opgenomen. Zie de tabel Verschillen DJV2015 t.o.v. begroting 2015». De opgenomen basiswaarde kent als peildatum medio 2015. Ultimo 2015 is het aandeel geregistreerde schoolleiders 36% (en het aandeel ingeschreven schoolleiders 81%).

X Noot
12

Onder andere regelmatige evaluatie, planmatig werken aan verbetering, kwaliteitsborging. Vooralsnog alleen aandele bij basisscholen opgenomen. Deze indicator is nog in ontwikkeling.

X Noot
13

De basiswaarde is gewijzigd. De realisaties kennen een gewijzigde normering ten opzichte van de oorspronkelijke basiswaarde.

X Noot
14

Hier geen landelijk streefdoel omdat niet met alle instellingen over deze indicator prestatieafspraken zijn gemaakt en bovendien deze afspraken per instelling zijn gemaakt.

X Noot
15

De indicator is gewijzigd op basis van een nauwkeuriger meetmethode, zie de tabel «Verschillen DJV2015 t.o.v. begroting 2015. Bij deze indicator wordt er naar de leerlingen in de basis,- en kaderberoepsgerichte leerweg gekeken die kiezen voor techniek.

X Noot
16

Vanwege een update van diplomagegevens is het percentage met terugwerkende kracht gewijzigd.

X Noot
17

Realisatie 2015 is nog niet bekend omdat de culturele instellingen in 2016 realisatiecijfers over het jaar 2015 verantwoorden bij het Ministerie. In Cultuur in Beeld 2016 zullen de realisatiecijfers 2015 worden gepubliceerd.

X Noot
18

De ontwikkeling van de economische zelfstandigheid van vrouwen wordt gemonitord op de website OCW in Cijfers.

Verschillen DJV2015 ten opzichte van begroting 2015

Doelstelling/indicator

Sector

Reden

1

Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt

a)

Alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd

 

Aandeel leraren dat vindt dat de school hen voldoende faciliteiten en ondersteuning biedt om uitdagend onderwijs te kunnen bieden aan toptalenten

po

De indicator komt niet meer terug in het DJV2015. De nieuwe indicator «Aandeel scholen dat leerlingen begeleidt in het ontdekken en ontwikkelen van hun talenten» sluit beter aan op de afspraken in het bestuursakkoord voor de sector po.

 

Aandeel leerlingen dat zich uitgedaagd voelt in het onderwijs

vo

De indicator komt niet meer terug in het DJV2015. De nieuwe indicator «Aandeel toptalentleerlingen dat zich vaak of bijna altijd verveelt omdat de lesstof te makkelijk is of omdat hij/zij eerder klaar is dan de rest» sluit beter aan bij de vraagstelling uit de peiling in 2014.

 

Aandeel scholen dat aandacht heeft voor toptalenten in de vorm van uitdagend aanbod of talentprogramma’s

vo

De basiswaarde van 68% (2012) wordt niet meer gehanteerd in de begroting. Dit percentage was het resultaat van een meting onder scholen gericht op het aanbod voor hoogbegaafde – en excellente leerlingen in het VWO; het beleid uit het (oude) bestuursakkoord VO. Het toptalentenbeleid, zoals opgenomen in het sectorakkoord po en vo, is verbreed. De nieuwe meetmethode is nog in ontwikkeling.

 

Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod

po/vo

De indicator «Aandeel thuiszittende leerlingen dat binnen drie maanden weer een plek op school heeft» is gewijzigd op basis van het gesloten sectorakkoord po en vo.

b)

Vergroten studiesucces

 

Aandeel zittenblijvers

po

De basiswaarde uit de begroting is gecorrigeerd naar 2,2% (was 3%) t.g.v. een andere meetmethode. Samenhangend daarmee is de streefwaarde gewijzigd in 1,5% (was 2%).

 

Aandeel zittenblijvers

vo

De basiswaarde uit de begroting 2015 is gecorrigeerd naar 5,9 procent i.v.m. een nauwkeuriger meetmethode. Hiermee is de streefwaarde gewijzigd naar 3,9 procent.

2

Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat

a)

Vergroten kwaliteit leraren en schoolleiders

 

Aandeel lessen dat wordt gegeven door daartoe bevoegde leraren

vo

De indicator «Aandeel lessen dat wordt gegeven door daartoe bevoegde leraren» uit de begroting 2015 is gewijzigd om eenduidigheid te creëren tussen de afspraken in het sectorakkoord vo en de begroting. De waardes zijn gelijk gebleven aan de voorgaande begroting.

 

Aandeel leraren met een afgeronde wo-bachelor of hbo-/wo masteropleiding

po

De indicator «Aandeel leraren met een afgeronde wo-bachelor-, master- of PhD-opleiding» uit de begroting 2015 is gewijzigd op basis van een nieuwe bron met een nauwkeuriger meetmethode. Hiermee is de basiswaarde van deze indicator gewijzigd.

 

Aandeel leraren met een afgeronde hbo of wo masteropleiding

vo

De indicator «Aandeel leraren met een afgeronde master- of PhD-opleiding» uit de begroting 2015 is gewijzigd op basis van een nieuwe bron met een nauwkeuriger meetmethode. Hiermee is de basiswaarde van deze indicator gewijzigd.

b)

Verbetercultuur

 

Aandeel leraren dat deelneemt aan peer review

po/vo

De streefwaarde is gewijzigd naar 100 procent in 2020 conform afspraak met de Tweede Kamer.

 

Aandeel schoolleiders dat is geregistreerd in het schoolleidersregister

po

De basiswaarde is in de begroting 2016 gewijzigd naar het aandeel geregistreerde schoolleiders in het schoolleidersregister i.p.v. het aandeel ingeschreven schoolleiders in het register. Het aandeel ingeschreven schoolleiders in het register stijgt en staat inmiddels op 81% (ultimo 2015).

c)

Veilig leerklimaat

 

Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt

po/vo

De streefwaardes zijn gewijzigd ten opzichte van de begroting 2015 om een realistischer beeld te geven i.v.m. haalbaarheid van de doelstelling.

3

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties

 

Aandeel scholen dat opbrengstgericht werkt

vo

De Inspectie heeft in haar toezichtkader de normering voor het opbrengstgericht werken gewijzigd. De basiswaarde is met ingang van de begroting 2016 gewijzigd naar 47% (2012/2013). Dit betreft het aandeel afdelingen dat adequaat fase 1 doorloopt (meten en analyseren van behaalde resultaten van leerlingen).

 

Aandeel zwakke afdelingen dat zich binnen twee jaar verbetert

vo

Deze indicator is gewijzigd in de indicator: «Aandeel (zeer) zwakke afdelingen dat zich binnen de gestelde termijn verbetert». Hiermee is het een samengevoegde indicator geworden met de indicator: «Aandeel zeer zwakke afdelingen dat zich binnen één jaar verbetert». Op deze manier kunnen «cohorten» zwakke en zeer zwakke afdelingen vergeleken worden. Hiermee wordt afgeweken van de meetmethode in het Onderwijsverslag van de Inspectie. Bij de meetmethode van de Inspectie is immers het risico dat de uitkomsten teveel door toeval beïnvloed worden.

 

Aandeel zeer zwakke afdelingen dat zich binnen één jaar verbetert

vo

Deze indicator is gewijzigd in de indicator: «Aandeel (zeer) zwakke afdelingen dat zich binnen de gestelde termijn verbetert». Hiermee is het een samengevoegde indicator geworden met de indicator: «Aandeel zwakke afdelingen dat zich binnen twee jaar verbetert». Op deze manier kunnen «cohorten» zwakke en zeer zwakke afdelingen vergeleken worden. Hiermee wordt afgeweken van de meetmethode in het Onderwijsverslag van de Inspectie. Bij de meetmethode van de Inspectie is immers het risico dat de uitkomsten teveel door toeval beïnvloed worden.

 

Studenten-tevredenheid

mbo

De basis- en streefwaarde zijn met ingang van de begroting 2016 gewijzigd. In het (openbare) rapport JOB-monitor 2014 wordt in tabel op blz. 135 alleen het percentage opgenomen van tevreden studenten over school en studie.

4

Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren

 

Aandeel leerlingen in de beroepsgerichte leerweg van het vmbo dat kiest voor techniek

vo

De indicator is gewijzigd op basis van een nauwkeuriger meetmethode van DUO-data in plaats van het Platform Bèta en Techniek. De basiswaarde is niet gewijzigd. Voor de basiswaarde is er verantwoord over de leerlingen in de basis,- en kaderberoepsgerichte leerweg die volledig gekozen hebben voor techniek. Voor de daarop volgende jaren is besloten ook te naar de leerlingen te kijken in de basis,- en kaderberoepsgerichte leerweg die een combinatieprofiel hebben waar techniek onderdeel van is.

7

Het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogstaand media-aanbod dat toegankelijk is voor alle lagen van de bevolking

 

De uitzendingen van de publieke omroep onderscheiden zich van die van de commerciële omroepen door een blijvend hogere kwalitatieve waardering door de Nederlandse bevolking

media

De indicator komt niet meer terug in het DJV 2015. Naar aanleiding van de beleidsdoorlichting Media (2014) worden de indicatoren voor artikel 15 herzien. Hierbij wordt aangesloten op de prestatieafspraken met de NPO voor de periode 2016–2020, die dit jaar worden afgesloten. Met ingang van de rijksbegroting 2016 worden de indicatoren geactualiseerd.

Investeringen in sector-/bestuursakkoorden

In de begroting 2015 was bij artikel 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid een overzichtsconstructie van de investeringen onderwijs. Deze tabel is hieronder wederom opgenomen. Over deze investeringen zijn in het sectorakkoord VO respectievelijk de bestuursakkoorden PO en MBO afspraken gemaakt. Het betreft onder andere middelen uit de Regeerakkoorden Rutte I en II, het Begrotingsakkoord 2013 en de Begrotingsafspraken 2014. Om een volledig beeld te schetsen, is er voor gekozen om ook de oploop in de desbetreffende investeringen op te nemen, ook al komen deze tranchegewijs beschikbaar op de begroting van OCW.

Tabel Investeringen in sector-/bestuursakkoorden (bedragen x € 1 miljoen)
 

2015

2016

2017

2018

Investeringen in het primair onderwijs

       
         

Prestatiebox

128

151

223

263

professionalisering/ leraren schoolleiders en bestuurders

       

aanpak toptalenten en bewegingsonderwijs

       

duurzame kwaliteitsverbetering

       

brede vorming (cultuur, wetenschap en techniek)

       

Lumpsum

138

138

142

142

cao afspraak begeleiding startende leraar

       

cao afspraak professionele ontwikkeling leraren

       

werkdrukvermindering door conciërges en klassenassistenten

       

verminderen zittenblijven

       

Subsidie

33

35

39

39

verhoging budget lerarenbeurs en extra vervangingsvergoeding

       

Implementatie, ICT, verbeterscholen

       

Totaal PO

299

324

404

444

Investeringen in het voortgezet onderwijs

       
         

Prestatiebox

177

203

274

302

professionalisering leraren, schoolleiders en bestuurders

       

aanpak toptalenten

       

opbrengstgericht werken

       

cofinanciering aanpak continu verbeteren

       

meer masters voor de klas

       

Lumpsum

25

29

29

29

werkdrukvermindering door inzet klassenassistenten

       

(academische)opleidingsscholen

       

Subsidie

36

43

36

38

verhoging budget lerarenbeurs en extra vervangingsvergoeding

       

verminderen zittenblijven

       

implementatie en ICT-ondersteuning

       

Totaal VO

238

275

339

369

Investeringen in het middelbaar en beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

         

Investeringsdeel kwaliteitsafspraken MBO

195

187

190

190

Professionalisering leraren en schoolleiders

       

taal en rekenen

       

professionalisering examenfunctionarissen

       

excellentie

       

Resultaatafhankelijk deel kwaliteitsafspraken

37

136

211

211

studiesucces

       

beroepspraktijkvorming

       

voortijdig schoolverlaten

       

Totaal MBO

231

322

400

400

Totaal investeringen

768

921

1.143

1.213

Wat is bereikt met de investeringen in sector-/bestuursakkoorden uit de begroting 2015?

Onderwijsmonitor

De Algemene Rekenkamer constateerde in hun rapport «Onderwijsmonitor (d.d. 5 juni 2015)» dat de informatie over de beleidsdoelen de Tweede Kamer versnipperd bereikt: via begroting en jaarverslag, het onderwijsverslag, voortgangrapportages en andere (onderzoek)rapportages. Om dit te stroomlijnen en de Tweede Kamer aldus beter te kunnen informeren adviseerde de Algemene Rekenkamer o.a. om een dashboard te ontwikkelen. Een dashboard dat op macroniveau inzicht geeft in de voorwaarden voor goed onderwijs met de daarbij behorende beleidsinstrumenten, en de behaalde onderwijsresultaten. OCW heeft in reactie op dit advies een brede onderwijsmonitor ontwikkeld en gepubliceerd op http://www.trendsinbeeldocw.nl/ocw-stelsels-in-beeld/onderwijs. De monitor bestaat uit een dashboard van output- en outcome-indicatoren die de resultaten van het onderwijs weergeven, aangevuld met een wegwijzer naar actuele beleidsinformatie over het onderwijsproces. De in de monitor gepresenteerde output en outcome zijn mede te danken aan de in tabel genoemde investeringen, maar een directe relatie leggen is niet mogelijk.

Vrijheid in besteding

Instellingen zijn vrij om te bepalen voor welke doelen zij de middelen inzetten. Zij worden wel gestimuleerd om binnen de kaders van de bestuurs- en sectorakkoorden te blijven, maar zij zijn niet beperkt tot de in tabel genoemde doelen. In de reguliere jaarverslaglegging leggen zij verantwoording af. De voortgang op de belangrijkste ambities waarvoor de investeringen uit tabel zijn ingezet komen beknopt aan de orde in het beleidsverslag en worden waar mogelijk ondersteund door een selectie kwantitatieve indicatoren en streefwaarden. Hieronder lopen we de bij de investeringen horende beleidsambities uit tabel thematisch langs, en lichten toe waar in het jaarverslag relevante verantwoordingsinformatie is gepresenteerd.

Voortgang op thema’s uit tabel Investeringen in sector-/bestuursakkoorden

Professionalisering leraren in po, vo en mbo; meer masters voor de klas; begeleiding startende leraar, werkdruk, opleidingsscholen, lerarenbeurs.

In de lerarenagenda en sectorakkoorden zijn over deze thema’s afspraken gemaakt met de sectoren. Op 16 oktober heeft de Tweede Kamer de voortgangsrapportage over de sectorakkoorden funderend onderwijs ontvangen en op 4 november de voortgang op de lerarenagenda. De belangrijkste indicatoren en streefdoelen hieruit zijn opgenomen in bovenstaande indicatorentabel. Het betreft de indicatoren onder doelstelling 2. Deze hebben betrekking op het vergroten van de kwaliteit van leraren en schoolleiders, de verbetercultuur en het zorgdragen voor een veilig leerklimaat. Zie het onderdeel beleidsprioriteiten voor de verantwoording over de doelen en ambities.

Aanpak toptalenten en bewegingsonderwijs; Brede vorming die recht doet aan de diverse talenten

In de sectorakkoorden in het po en vo zijn hierover met de sectorraden afspraken gemaakt binnen het thema «talentontwikkeling door uitdagend onderwijs» (po) en «toekomstbestendig en uitdagend onderwijs» (vo). De belangrijkste streefdoelen uit de akkoorden zijn opgenomen in de beleidsagenda en de beleidsprioriteiten. Zij hebben betrekking op het aandeel leerlingen en studenten dat wordt uitgedaagd. In par 1.1 van het beleidsverslag wordt bij de doelstelling «ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt» de inzet en voortgang besproken. De meest recente realisatiewaarden bevinden zich in bovenstaande indicatorentabel. In par 1.2 komt het bewegingsonderwijs aan bod.

Opbrengstgericht werken; Duurzame kwaliteitsverbetering

In de sectorakkoorden in het po en vo zijn met de sectorraden hierover afspraken gemaakt binnen het thema «een brede aanpak voor duurzame onderwijsverbetering» (po) en «de school als lerende organisatie» (vo). De belangrijkste streefdoelen uit de akkoorden zijn ook opgenomen in de beleidsagenda en de beleidsprioriteiten. Zij hebben betrekking op doelstelling 3 «Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties». Paragraaf 1.3 van het beleidsverslag beschrijft de inzet en voortgang bij deze doelstelling en de behaalde voortgang op de indicatoren.

Verminderen zittenblijven, studiesucces en voortijdig schoolverlaten

De indicatorentabel in de beleidsagenda bevat concrete streefdoelen bij deze thema’s en toont de voortgang. In het dashboard en de voortgangsrapportage van de sectorakkoorden is de ontwikkeling van deze indicatoren uitgebreider beschreven samen met de ondernomen acties.

Implementatie en ICT

In de sectorakkoorden in het po en vo zijn met de sectorraden binnen het thema »talentontwikkeling door uitdagend onderwijs» (po) en «professionele leraren» (vo) ook afspraken gemaakt over de implementatie en het gebruik van ICT. In de voortgangsrapportage van de sectorakkoorden worden een aantal doelen en indicatoren gemonitord, waaronder het aandeel besturen met een implementatie- en investeringsplan voor onderwijs en ICT, het gebruik van digitaal leermateriaal in de les en het aandeel leraren met voldoende ICT vaardigheden. Hierover is de Tweede Kamer op 16 oktober 2015 geïnformeerd.

Kwaliteitsafspraken mbo

Onder doelstelling 2 van het beleidsverslag wordt over dit thema verantwoording afgelegd. Aan de orde komen zowel de professionele ontwikkeling van het personeel als ook excellent vakmanschap, het ontwikkelen van expertise op het gebied van examinering, het taal- en rekenonderwijs en de begeleiding van startende docenten.

Beroepspraktijkvorming

Onder doelstelling 4 van het beleidsverslag («aansluiting van het onderwijs op de behoefte van de arbeidsmarkt») wordt over dit thema verantwoording afgelegd.

Realisatie beleidsdoorlichtingen

Tabel Realisatie beleidsdoorlichtingen

Artikel

Realisatie

Geheel artikel

Toelichting

 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

   

1. Primair onderwijs

                 

Onderwijsachterstandenbeleid

             

Kamerstuk 31 511, nr. 3

Kwaliteitszorg, innovatie en schoolontwikkeling in het primair onderwijs

             

Kamerstuk 31 511, nr. 3

Brede scholen

         

   

Deze doorlichting is onderdeel van de beleidsdoorlichting «Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat», in relatie met Kamerstuk 31 293, nr. 207

1, 3, 4, 6, 7 en 9 Onderwijs

                 

Prestaties van leerlingen en studenten omhoog1

           

 

Kamerstuk 31 511, nr. 20

Doelmatigheid en focus op het onderwijs1

Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders1

1, 3, 4, 6 en 7 Onderwijs

                 

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk

         

   

Kamerstuk 31 511, nr. 12

Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat

         

   

Kamerstuk 31 511, nr. 12

                   

4. Beroepsonderwijs en volwasseneducatie

                 

Leren & Werken

   

         

Kamerstuk 30 012, nr. 36

                   

6 en 7. Hoger onderwijs

                 

Kennisfunctie Hoger beroepsonderwijs

 

           

Kamerstuk 31 511, nr. 5

                   

9. Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

                 

Actieplan Leerkracht

       

     

Kamerstuk 27 923, nr. 45

                   

14. Cultuur

                 

Waarborgen aanbod en participatie cultuur

   

         

Kamerstuk 31 511, nr. 8

Cultuur 2009–2014

           

 

Kamerstuk 31 511, nr. 19

                   

15. Media

                 

Mediabeleid 2004–2009

 

           

Kamerstuk 31 511, nr. 7

Mediabeleid 2010–2013

         

   

Kamerstuk 31 511, nr. 11

                   

16. Onderzoek en wetenschapsbeleid

                 

IBO wetenschappelijk onderzoek

         

   

Kamerstuk 29 338, nr. 136

                   

25. Emancipatie

                 

Emancipatie 2011–2014

         

   

Kamerstuk 30 420, nr. 211

X Noot
1

De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen Doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.

Toelichting:

OCW heeft in 2015 twee beleidsdoorlichtingen aan de Tweede Kamer gestuurd, te weten:

  • Cultuur 2009–2014 (toegelicht op artikel 14) en

  • Prestaties van leerlingen en studenten omhoog 2010–2014.

De beleidsdoorlichting «Prestaties van leerlingen en studenten omhoog 2010–2014» heeft betrekking op de vijf centrale onderwijsdoelstellingen uit de beleidsagenda 2012:

  • 1. prestaties van leerlingen en studenten omhoog

  • 2. scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat

  • 3. goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders

  • 4. scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties, waarvoor door de overheid heldere normen zijn geformuleerd

  • 5. doelmatigheid en focus op het onderwijs zelf

De beleidsdoorlichting is gericht op de volgende artikelen uit de begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap: artikel 1 Primair Onderwijs, artikel 3 Voortgezet Onderwijs, artikel 4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie, artikelen 6 en 7 Hoger Onderwijs en artikel 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid. De beleidsdoorlichting focust alleen op het nieuwe beleid zoals verwoord in de beleidsagenda 2012. Tevens zijn conform de door de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE) gestelde eisen, een aantal besparingsopties geformuleerd.

De beleidsdoorlichting is door de ADR uitgevoerd en opgesteld, in afstemming met een begeleidingscommissie die uit vertegenwoordigers van de betrokken beleidsdirecties bestond evenals enkele stafdirecties en het Ministerie van Financiën. Daarnaast had een onafhankelijk deskundige vanuit het Sociaal Cultureel Planbureau zitting in de begeleidingscommissie van de beleidsdoorlichting.

Op hoofdlijnen concludeert de ADR dat de implementatie van beleid goed op streek is, maar dat doorwerking tot op het niveau van de klas een zaak van langere adem is. Ten tweede dat veel prestaties een stijgende lijn vertonen, maar dat de prestaties op bepaalde onderdelen achterblijven. Ten derde dat er indicaties zijn dat het onderwijs in de afgelopen jaren een doelmatigheidsslag heeft gemaakt, maar dat het lastig is om doelmatigheid daadwerkelijk vast te stellen.

In de Kabinetsreactie en antwoorden op de Kamervragen over de beleidsdoorlichting is uitgebreid ingegaan op de conclusies van ADR en de genomen maatregelen. Zoals de ADR aangeeft moet, gezien de ontwikkelfase van het Nederlandse onderwijssysteem, verbetering in belangrijke mate vanuit de onderwijsinstellingen zelf komen. Bij de implementatie van beleid worden daarom leraren, schoolleiders, studenten en docenten intensiever betrokken bij de beleidsvorming. Zo komt het advies van Platform Onderwijs2032 over het onderwijs van de toekomst tot stand na een brede maatschappelijke dialoog. Ook de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek 2015–2025 is opgesteld na gesprekken met studenten, docenten en bestuurders in de vorm van een tour langs hogescholen en universiteiten.

Overzicht van Risicoregelingen

Tabel 1 Overzicht verstrekte garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitstaande garanties 2014

Verleend 2015

Vervallen 2015

Uitstaande garanties 2015

Garantieplafond

Totaal plafond

Totaal stand begrotingsreserve

14

Indemniteitsregeling

351.000

381.000

455.000

277.000

 

300.000

15.000

 

Bouwleningen aan Academische Ziekenhuizen

239.716

0

37.667

202.049

     

De Indemniteitsregeling heeft tot doel een bijdrage te leveren aan het realiseren van tentoonstellingen van bijzonder belang of het tentoonstellen van bijzondere bruiklenen in Nederland door het beperken van de verzekeringskosten van musea. De garantstelling van het Rijk voor schade of verlies tot de eerste 30 procent van de verzekerde waarde (indemniteitsgarantie) van kunstwerken, verlaagt de verzekeringskosten van musea. Het risico is ook te verzekeren op de markt, maar de kosten zijn dan hoger, waardoor er minder budget voor tentoonstellingen overblijft. Daarnaast blijkt dat een indemniteitsgarantie ook als internationaal keurmerk fungeert: buitenlandse publieke en private eigenaren van museale objecten hechten aan de garantstelling vanuit het Rijk. Risicobeheersende maatregelen betreffen onder meer dat alleen erkende musea een aanvraag mogen doen op de indemniteitsregeling bij de Rijksdienst Cultureel Erfgoed die deze aanvraag, mede op de aanwezigheid van een risico-inventarisatie en -analyse, toetst. Een bedrag van € 15 miljoen dient als begrotingsreserve voor de indemniteitsregeling waaruit eventuele schadevergoedingen betaald kunnen worden.

Voor de Academische Ziekenhuizen is sinds 1991 de garantieregeling niet meer van kracht, met uitzondering van enkele op dat moment in gang gezette bouwprojecten. Sinds 1996 zijn geen garanties meer verstrekt. Deze leningen hebben gemiddeld een looptijd van 40 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2035 volledig hebben plaatsgevonden.

Tabel 2 Overzicht achterborgstellingen (bedragen x € 1.000.000)

Artikel

Omschrijving

Uitstaande garanties 2014

Uitstaande garanties 2015

14

Achterborgovereenkomst NRF

247,9

278,7

Het NRF verstrekt hypothecaire leningen aan monumenteigenaren van rijksmonumenten om restauraties uit te voeren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen laagrentende hypothecaire leningen uit het revolving fund en aanvullende financieringen om de gehele restauratieopgave gefinancierd te krijgen. De achterborgovereenkomst NRF, en de garantie van het Ministerie van OCW, zien alleen toe op de aanvullende financiering. Door deze garantie kan het NRF financiering tegen een lagere rente aantrekken. Deze lagere rente wordt doorgerekend aan de monumenteigenaren zodat deze eigenaren gestimuleerd worden hun monument te restaureren.

Aangezien er een algemeen belang is (gebouwen van nationaal belang) waar een individu lasten van ervaart (hoge onderhoudskosten, beperkte mogelijkheden tot modernisering, dure oplossingen voor bijvoorbeeld energiebesparende maatregelen), wordt gebruik gemaakt van ondersteunende maatregelen. Door middel van deze regeling wordt cultureel erfgoed in stand gehouden en wordt tegelijkertijd minder gebruik gemaakt van de subsidie die het NRF ook uitbetaalt.

De achterborg kan in werking treden en tot daadwerkelijke kasverplichtingen komen, wanneer de eigenaren van Rijksmonumenten op grote schaal niet meer in staat zijn aan de rente- en aflossingsverplichtingen te voldoen en het eigen vermogen van het Nationaal Restauratiefonds is uitgeput. Dit eigen vermogen (voornamelijk vanuit Revolverende Fondsen) is momenteel beduidend hoger dan de uitstaande leningen onder de achterborg.

DE BELEIDSARTIKELEN

Artikel

1. PRIMAIR ONDERWIJS

Artikel

Algemene doelstelling

Het primair onderwijs zorgt dat leerlingen in de eerste fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het beste past bij hun talenten. Het legt bovendien de basis voor de huidige en toekomstige deelname van deze leerlingen aan de samenleving.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van primair onderwijs dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten van individuele leerlingen en bij de behoeftes van de maatschappij.

Financieren: De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren: De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen door het verstrekken van (aanvullende) bekostiging, subsidies en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, (prestatie)afspraken en wet- en regelgeving.

Regisseren: De Minister vult haar verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.

Indicatoren/kengetallen

De indicatoren voor het stelsel van primair onderwijs worden beschreven in Trends in Beeld.

Tabel 1.1 Indicatoren

Doelstelling/indicator

Basiswaarde (jaartal)

Realisatie 2014

Realisatie

2015

Streefwaarde (jaartal)

Bron

1

Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt

a

Alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd

         

Aandeel scholen dat leerlingen begeleidt in het ontdekken en ontwikkelen van hun talenten1

47% (2015)

n.v.t.

47%

100% (2020)

Enquêtes Bestuursakkoord PO Regioplan

Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod1

0,07%2 (2014–2015)

0,07%

(2014–2015)

0% (2020)

Leerplichttelling 2014–2015

b

Vergroten studiesucces

         
 

Aandeel zittenblijvers

2,2%1 (2013)

2,0%

1,9%

1,5%1 (2020)

DUO

2

Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat

a

Vergroten kwaliteit leraren en schoolleiders

         
 

Aandeel leraren met een afgeronde wo-bachelor of hbo-/wo masteropleiding3

20% (2013)

21%

30% (2020)

Onderwijs werkt!; Regioplan en DUO

 

Aandeel leraren dat de algemeen didactische vaardigheden beheerst4

85% (2013)

83%

84%

100% (2020)

Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs

 

Aandeel leraren dat de differentiatie vaardigheden beheerst5

58% (2013)

62%

58%

100% (2020)

Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs

b

Verbetercultuur

         
 

Aandeel leraren dat deelneemt aan peerreview

62% (2014)

62%

57%

100% (2020)

Onderwijs werkt!; Regioplan

 

Aandeel schoolleiders dat is geregistreerd in het schoolleidersregister6

31% (2015)

17%

31%

100% (2018)

Schoolleidersregister po

c

Veilig leerklimaat

         
 

Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt

95% (2012)

97%

Stabiel of hoger (2020)1

ITS monitor naar sociale veiligheid

3

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties

Aandeel scholen dat op alle indicatoren van kwaliteitszorg voldoende scoort7

38% (2012–2013)

44% (2013–2014)

41% (2014–2015)

Hoger (2020)

Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs

Aandeel (zeer) zwakke scholen dat zich binnen een jaar verbetert

27% (2012–2013)

22% (2013–2014)

100% (2017–2018)

Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs

Oordeel ouders over betrokkenheid

Cijfer 7 (2012)

Cijfer 7

Hoger

Monitor Ouderbetrokkenheid

X Noot
1

Deze indicator is gewijzigd, zie de tabel «Verschillen DJV2015 t.o.v. begroting 2015». Hiermee is ook de basiswaarde gewijzigd.

X Noot
2

Het percentage betreft de PO-leerlingen inclusief vso-leerlingen.

X Noot
3

De oorspronkelijke in begroting 2015 opgenomen basiswaarde is gewijzigd op basis van een nauwkeuriger meetmethode. De hier opgenomen realisaties kennen dezelfde gewijzigde meetmethode.

X Noot
4

Basiswaarde en realisaties betreft alle leraren; streefwaarde betreft de leraren met ten minste 3 jaar ervaring.

X Noot
5

Basiswaarde en realisaties betreft alle leraren; streefwaarde betreft de leraren met ruime ervaring (in overleg met de Inspectie van het Onderwijs nader te operationaliseren).

X Noot
6

De oorspronkelijke in begroting 2015 opgenomen basiswaarde is gewijzigd. Niet langer is het aandeel ingeschreven schoolleiders, maar het aandeel geregistreerde schoolleiders opgenomen. Zie de tabel «Verschillen DJV2015 t.o.v. begroting 2015». De opgenomen basiswaarde kent als peildatum medio 2015. Ultimo 2015 is het aandeel geregistreerde schoolleiders 36% (en het aandeel ingeschreven schoolleiders 81%).

X Noot
7

Onder andere regelmatige evaluatie, planmatig werken aan verbetering, kwaliteitsborging. Vooralsnog alleen aandeel bij basisscholen opgenomen. Deze indicator is nog in ontwikkeling.

Tabel 1.2 Leerlingen primair onderwijs (x 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

Raming 2015

Realisatie 2015

Leerlingen basisonderwijs

           

geen gewicht

1.330,8

1.323,9

1.315,4

1.310,3

1.299,5

1.309,2

0,3

104,2

95,9

87,4

78,5

72,9

70,2

1,2

82,3

78,1

73,7

68,6

63,3

63,7

Subtotaal1

1.517,4

1.497,8

1.476,5

1.457,3

1.435,7

1.443,1

Leerlingen trekkende bevolking

0,4

0,4

0,5

0,5

0,5

0,4

Totaal1

1.517,9

1.498,3

1.477,0

1.457,8

1.436,2

1.443,5

Leerlingen in het speciaal basisonderwijs

41,8

39,9

38,2

36,8

36,0

34,7

Leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs

70,2

70,4

71,2

70,9

70,6

68,2

Totaal PO

1.629,9

1.608,6

1.586,4

1.565,5

1.542,8

1.546,4

Bron: Referentieraming 2015 (Raming op teldatum 1 oktober van de respectievelijke jaren. De realisatie 2015 is op basis van een voorlopige telling)

Ambulant begeleide leerlingen komen door de invoering van passend onderwijs in augustus 2014 niet meer voor in het primair onderwijs.

Het verschil tussen «raming 2015» en «realisatie 2015» van het totale aantal leerlingen basisonderwijs wordt met name veroorzaakt door de hoger dan verwachte instroom van asielzoekers in het primair onderwijs.

X Noot
1

De (sub)totalen kunnen een kleine afwijking vertonen door het afronden van de aantallen.

Tabel 1.3 Uitgaven per leerling, excl. Uitvoeringskosten en apparaatskosten (bedragen x € 1.000)1
 

2011

2012

2013

2014

Raming 2015

realisatie 2015

Primair onderwijs2

5,8

6,0

6,4

6,2

6,4

6,4

Bron: Referentieraming 2015 (Raming op teldatum 1 oktober van de respectievelijke jaren. De realisatie 2015 is op basis van een voorlopige telling)

X Noot
1

In tegenstelling tot begroting 2016 wordt geen verdere uitsplitsing gemaakt in «bekostiging» en «exclusief ondersteuningsmiddelen». De uitgaven voor de reguliere bekostiging en de uitgaven als ondersteuningsmiddel zijn in de bekostigingssystematiek geïntegreerd tot één financiële stroom. Hierdoor kunnen de realisatiegegevens van deze twee uitgaven niet apart worden weergegeven.

X Noot
2

Net zoals in begroting 2015 wordt geen uitsplitsing meer gemaakt in WPO en WEC.

Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals opgenomen in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen of een noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen. In het afgelopen jaar is een begin gemaakt met de uitwerking van de afspraken uit het Bestuursakkoord PO. Voor de te behalen beleidsdoelen zijn indicatoren opgenomen. Sommige van die indicatoren laten een lichte (zittenblijven) of een duidelijke (geregistreerde schoolleiders) vooruitgang zien. Bij andere indicatoren (meer masters, vaardigere leerkrachten, meer peerreview en betere score van scholen op kwaliteitszorg) zien we nog geen beweging in de richting van de streefwaarde. Dat is niet vreemd gegeven de startfase waarin we verkeren, en gegeven het feit dat ook de bij de afspraken horende structurele investering in 2015 voor de eerste keer is toegekend. In 2015 zijn eveneens middelen voor buitenonderhoud aan de lumpsum toegevoegd. Via een overgangsregeling krijgen besturen met onderhoudsgevoelige gebouwen en beperkte vereveningsmogelijkheden, éénmalig aanvullende bekostiging om urgente onderhoudstaken uit te voeren. Daarmee is het grootste knelpunt bij deze overheveling opgelost. Uit het eind 2015 opgerichte Duurzame Scholenfonds kunnen scholen die in monumenten gehuisvest zijn, maatregelen financieren die zijn gericht op energiebesparing, meer duurzaam energiegebruik of verbetering van het binnenklimaat. In het onderdeel realisatie beleidsdoorlichtingen van het beleidsverslag, wordt ingegaan op de beleidsdoorlichting «Prestaties van leerlingen en studenten omhoog».

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 1.4 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 1 (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

Verplichtingen

9.909.093

9.752.070

10.254.006

9.558.272

10.342.863

9.963.954

378.909

Waarvan garantieverplichtingen

 

48.850

14.795

3.000

3.700

0

3.700

Uitgaven

9.549.482

9.746.672

10.166.848

9.674.957

10.032.762

9.963.954

68.808

               

Bekostiging

9.105.352

9.234.707

9.622.129

9.168.073

9.508.229

9.413.110

95.119

Hoofdbekostiging

9.034.252

9.013.388

9.408.686

8.979.272

9.362.138

9.268.730

93.408

 

Bekostiging Primair Onderwijs

9.024.015

9.001.439

9.396.737

8.967.791

9.347.550

9.255.775

91.775

 

Bekostiging Caribisch Nederland

10.237

11.949

11.949

11.481

14.588

12.955

1.633

Prestatiebox

0

134.970

156.673

161.987

128.675

128.000

675

Aanvullende bekostiging

71.100

86.349

56.770

26.814

17.416

16.380

1.036

 

Conciërgeregeling

9.724

21.830

19.573

19.539

11.378

11.432

– 54

 

Subsidieregeling Passend Onderwijs

26.000

37.913

25.628

0

0

0

0

 

Onderwijstijdverlenging

14.584

14.106

0

0

0

0

0

 

Overig

20.791

12.500

11.569

7.275

6.038

4.948

1.090

                   

Subsidies

132.446

121.511

132.135

98.795

95.901

122.615

– 26.714

 

Regeling Onderwijsvoorziening jonggehandicapten

21.500

22.500

23.000

23.000

23.000

23.862

– 862

 

Nederlands onderwijs buitenland

17.969

17.507

17.940

13.400

13.369

13.355

14

 

Herstart en Op de Rails

18.730

18.747

19.143

7.098

0

0

0

 

Basis voor Presteren (School aan Zet en Bèta en Techniek)

0

18.569

18.575

20.575

6.089

8.992

– 2.903

 

Humanistisch vormend en godsdienstonderwijs

8.196

9.996

10.700

9.464

10.442

10.000

442

 

Overig

66.051

34.192

42.777

25.258

43.001

66.406

– 23.405

                   

Opdrachten

14.972

16.697

9.189

6.354

8.100

11.344

– 3.244

               

Bijdrage aan agentschappen

26.700

33.654

33.453

32.699

33.902

28.431

5.471

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

26.700

33.654

33.453

32.699

33.902

28.431

5.471

                   

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

9.025

9.116

8.700

8.327

25.180

15.981

9.199

 

Stichting Vervangingsfonds en Participatiefonds

6.775

6.674

6.416

6.127

15.229

5.716

9.513

 

Stichting Vervangingsfonds/Bedrijfsgezondheid

0

0

0

0

8.040

7.964

76

 

UWV

2.250

2.442

2.284

2.200

1.911

2.301

– 390

                   

Bijdrage aan medeoverheden

260.987

330.987

361.242

360.709

361.450

361.550

– 100

 

Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid

260.987

260.987

261.542

261.009

261.750

261.750

0

 

Convenant G37

0

70.000

95.000

95.000

95.000

95.000

0

 

Ondersteuning G86

0

0

4.700

4.700

4.700

4.800

– 100

                 

0

Bijdrage aan begrotingshoofdstukken

0

0

0

0

0

10.923

– 10.923

 

Brede Scholen

0

0

0

0

0

10.923

– 10.923

Ontvangsten

20.668

52.385

39.877

18.171

17.530

1.661

15.869

Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven in het primair onderwijs ligt € 68,7 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 15,9 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. Hieronder worden per financieel instrument de grootste verschillen toegelicht.

De realisatie van de verplichtingenstand is € 378,9 miljoen hoger dan in de begroting is vastgesteld. De reden hiervoor is dat door de schooljaarsystematiek in het primair onderwijs een deel van de in 2015 aangegane verplichtingen die in 2016 tot betaling leiden, drukken op de verplichtingenstand van 2015. De ophoging van de garantieverplichtingen ter grootte van € 3,7 miljoen is het gevolg van leningen/rekening-courantkredieten aan onderwijsinstellingen. Deze leningen worden door middel van schatkistbankieren verstrekt. Het Ministerie van OCW staat voor de lening garant.

Hoofdbekostiging

Bekostiging Primair Onderwijs

Schoolbesturen in het primair onderwijs ontvangen bekostiging van het Rijk via de lumpsum. De hoogte hiervan wordt voornamelijk bepaald aan de hand van het aantal leerlingen, hun kenmerken en de gemiddelde leeftijd van leraren. In de hoofdbekostiging van de lumpsum worden daarnaast aspecten als de grootte en groei van een school in de vorm van de kleine scholen- en directietoeslag en de groeibekostiging meegenomen. De realisatie op de hoofdbekostiging is € 95,1 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Een belangrijke oorzaak hiervan is de doorverdeling van de loon- en prijsbijstelling (€ 39,5 miljoen) en de extra middelen uit de loonruimte-overeenkomst voor 2015 (€ 86,0 miljoen). Daarnaast had het hogere aantal leerlingen dan geraamd een budgettair effect (€ 6,0 miljoen); er was met name sprake van een hoger immigratiesaldo dan geraamd. Daartegenover is vanuit bekostiging € 12,5 miljoen toegevoegd aan subsidies. Het gaat hierbij om de middelen die beschikbaar worden gesteld ten behoeve van het LerarenOntwikkelFonds (€ 5,0 miljoen) en het ICT-doorbraakproject (€ 7,5 miljoen). Vanuit bekostiging wordt € 5,5 miljoen aan beleidsartikel 3 beschikbaar gesteld ten behoeve van het verbeteren van de opleiding van leraren in het VMBO. Voorts zijn de uitgaven € 21,2 miljoen lager. Voor € 10,9 miljoen is dit het gevolg van correcties (met name op het schoolgewicht) op de leerlingentelling.

Bekostiging Caribisch Nederland

Het Rijk verstrekt bekostiging ten behoeve van scholen in Caribisch Nederland. Het betreft schoolbesturen op de eilanden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba.

Prestatiebox

Voor het realiseren van de afspraken in het bestuursakkoord met de PO-Raad ontvangen schoolbesturen extra middelen via de prestatiebox. Deze middelen zijn ingezet voor het realiseren van de doelstellingen op het gebied van uitdagend onderwijs, vernieuwing en ICT-professionalisering, de brede aanpak onderwijsverbetering en professionele scholen.

Aanvullende bekostiging

Naast de reguliere bekostiging ontvangen scholen middelen voor specifieke doelen. De belangrijkste hiervan zijn de middelen voor conciërges. Deze aanvullende middelen zijn met ingang van 1 augustus 2015 onderdeel geworden van de lumpsum (bekostiging primair onderwijs).

Subsidies

Om de realisatie van verschillende beleidsdoelstellingen te bewerkstelligen worden subsidies verstrekt. De belangrijkste subsidies zijn de regeling onderwijsvoorziening jonggehandicapten, de regeling Nederlands onderwijs in het buitenland, subsidies voor «Basis voor Presteren» (waaronder de projecten «Bèta en Techniek» en «School aan Zet») en Humanistisch vormend en godsdienstonderwijs.

De uitgaven aan subsidies zijn per saldo € 26,7 miljoen lager uitgevallen dan begroot. Enerzijds is het budget met € 12,5 miljoen verhoogd ten gevolge van een overboeking van bekostiging naar subsidies. Dit betreft middelen voor het LerarenOntwikkelFonds en het doorbraakproject ICT. Anderzijds is het budget met € 20,9 miljoen verlaagd door een overboeking van artikel 1 naar artikel 9 ten behoeve van de lerarenbeurs. Het budget is eveneens verlaagd door een overboeking van artikel 1 naar artikel 3 (€ 8,3 miljoen) voor diverse projecten, waaronder de (adaptieve) eindtoets (€ 3,9 miljoen), Passend Onderwijs (€ 1,4 miljoen) en School aan Zet (€ 1,9 miljoen). Door een kasschuif (€ 5,0 miljoen) naar 2016 en 2017 worden de in 2015 voor het doorbraakproject ICT beschikbare middelen over meerdere jaren verdeeld. Van de in 2015 beschikbare € 5,0 miljoen voor het LerarenOntwikkelFonds, zal door de schooljaarsystematiek een groot deel pas in 2016 worden uitbetaald. Om die reden is € 4,5 miljoen doorgeschoven naar 2016.

Opdrachten

Door middel van opdrachten worden beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken uitgevoerd. De realisatie op het budget voor opdrachten valt € 3,2 miljoen lager uit dan begroot. Deze verlaging is deels het gevolg van een overboeking naar beleidsartikel 3 voor CITO in verband met de invoering van de centrale eindtoets in het primair onderwijs (€ 2,0 miljoen). Daarnaast is er € 1,5 miljoen minder uitgegeven doordat er minder onderzoeksprojecten zijn uitgevoerd dan oorspronkelijk voorzien.

Bijdrage aan agentschappen

De bijdrage aan agentschappen betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) voor dit begrotingsartikel. DUO is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, studiefinanciering en informatievoorziening. Het budget bijdrage aan agentschappen is met € 5,0 miljoen verhoogd voor het Programma Dienstverlening Instellingen. Met dit programma wordt in lijn met het kabinetsbeleid «Digitaal 2017», gewerkt aan de inrichting van een optimale ICT-omgeving voor onderwijsinstellingen die bijdraagt aan reductie van administratieve lasten.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

De stichtingen Vervangingsfonds en Participatiefonds ontvangen middelen voor het beheren van de vervangings- en werkloosheidsuitgaven in het primair onderwijs. De kosten die het Vervangingsfonds en het Participatiefonds vergoeden, worden gedekt uit de premieopbrengsten van schoolbesturen.

Het budget op dit instrument is met € 9,1 miljoen verhoogd. Dit wordt grotendeels veroorzaakt door een betaling van € 9,5 miljoen aan het Participatiefonds. Schoolbesturen hadden ten onrechte werkloosheidskosten ter grootte van dat bedrag bij het Participatiefonds gedeclareerd. Na negatieve toetsing van de declaraties, zijn deze middelen in 2015 door OCW bij de desbetreffende besturen teruggevorderd en vervolgens weer beschikbaar gesteld aan het Participatiefonds.

Bijdrage aan medeoverheden

Gemeenten ontvangen middelen van het Ministerie van OCW voor onderwijsachterstandenbeleid. Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid kent meerdere instrumenten, onder andere voorschoolse educatie, schakelklassen en zomerscholen. Voor gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid binnen de G37 zijn vanaf 2012 extra middelen beschikbaar gekomen die bij het instrument Convenant G37 zijn opgenomen. Met de G37 zijn afspraken gemaakt om de kwaliteit van met name de voorschoolse educatie te verbeteren en daarnaast het aantal kinderen dat deelneemt aan voorschoolse educatie, schakelklassen, kopklassen en zomerscholen van goede kwaliteit, aanzienlijk uit te breiden.

Bijdrage aan sociale fondsen

Aan het Gemeentefonds worden jaarlijks middelen ter beschikking gesteld ten behoeve van de Impuls brede scholen, sport en cultuur (combinatiefuncties). Dit betreft een budgetoverboeking aan het Gemeentefonds ten behoeve van die combinatiefuncties (€ 10,9 miljoen).

Ontvangsten

De ontvangsten zijn € 15,9 miljoen hoger dan geraamd. Deels is dit het gevolg van de terugvordering van negatief getoetste declaraties van schoolbesturen voor werkloosheidskosten (€ 9,5 miljoen). Verder zijn er hogere ontvangsten door de afhandeling van jaarrekeningen van onderwijsinstellingen en de afrekening van diverse subsidies (€ 6,4 miljoen).

Artikel

3. VOORTGEZET ONDERWIJS

Artikel

Algemene doelstelling

Het voortgezet onderwijs zorgt dat leerlingen in deze fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het beste past bij hun talenten. Het bereidt hen voor op volwaardige deelname aan de samenleving en een bij hun talenten passende (toekomstige) positie op de arbeidsmarkt.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een voortgezet onderwijsstelsel dat zodanig functioneert, dat het onderwijs aansluit bij de talenten en de ambities van individuele leerlingen en bij de behoeftes van de maatschappij.

Financieren: De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het voortgezet onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren: De Minister stimuleert specifieke onderwerpen door het verstrekken van (aanvullende) bekostiging, subsidies en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, (prestatie)afspraken en wet- en regelgeving.

Regisseren: De Minister vult haar verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.

Indicatoren/kengetallen

Indicatoren voor het stelsel voortgezet onderwijs worden beschreven in Trends in Beeld en in het Onderwijsverslag 2014–2015.

Tabel 3.1 Indicatoren

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde

(jaartal)

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Streefwaarde (jaartal)

Bron

1

Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt

a)

Alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd

           
 

Aandeel toptalentleerlingen dat zich vaak of bijna altijd verveelt omdat de lesstof te makkelijk is of omdat hij/zij eerder klaar is dan de rest1

vo

56% (2014)

n.v.t

24%

<25% (2018)

Toptalenten in het onderwijs, 2016

 

Aandeel scholen dat aandacht heeft voor toptalenten in de vorm van uitdagend aanbod of talentprogramma’s1

vo

82%

(2015)

82%

100% (2018)

Toptalenten in het onderwijs, 2016

 

Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod1

       

(2020)

Leerplichttelling 2014–2015

         

vo

0,17%2 (2014–2015)

0,17% (2014–2015)

0%

b)

Vergroten studiesucces

           
 

Aandeel zittenblijvers

 

(2013)

(2014)

(2015)

(2020)

DUO

vo

5,9%

5,6%2

5,5%3

3,9%

2

Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat

a)

Vergroten kwaliteit leraren en schoolleiders

           
 

Aandeel lessen dat wordt gegeven door daartoe bevoegde en benoembare leraren1

vo

83,5% (2011)

84,1% (2013)

t.t.v. het maken van het jaarverslag was deze waarde nog niet beschikbaar

100% (2017)

IPTO

 

Aandeel leraren met een afgeronde hbo of wo masteropleiding4

vo

33% (2013)

33% (2014)

50% (2020)

Onderwijs werkt!; Regioplan en IPTO

Bovenbouw vwo

53% (2013)

54% (2014)

80–85% (2020)

Onderwijs Werkt!; Regioplan en IPTO

 

Aandeel leraren dat de algemeen didactische vaardigheden beheerst4

 

(2013)

(2014)

 

(2020)

Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs

vo

74%

72%

67%

100%

 

Aandeel leraren dat de differentiatie vaardigheden beheerst5

 

(2013)

(2014)

 

(2020)

Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs

vo

32%

34%

33%

100%

b)

Verbetercultuur

           
 

Aandeel leraren dat deelneemt aan peer review

   

(2014)

 

(2020)

Onderwijs werkt!; Regioplan

vo

63% (2014)

63%

63%

100%

c)

Veilig leerklimaat

           
 

Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt

 

(2012)

(2014)

 

(2020)1

ITS monitor naar sociale veiligheid

vo

93%

94%

Stabiel of hoger

3

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties

 

Aandeel scholen dat opbrengstgericht werkt5

vo

47% (2013)

65% (2014)

61%

100% (2020)

Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs

 

Aandeel (zeer) zwakke afdelingen dat zich binnen de gestelde termijn verbetert1

vo

72% (2012)

74% (2013)

100% (2017–2018)

Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs

 

Aantal voortijdig schoolverlaters

vo/mbo

41.800 (2009)

25.622 (2013/2014)

24.451 (2014/2015)

25.000 (2014/2015 en 2015/2016)

DUO

4

Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren

 

Aandeel leerlingen in de beroepsgerichte leerweg van het vmbo dat kiest voor techniek6

vo

23% (2012)

27% (2014)

27% (2015)

30% (2017)

DUO

X Noot
1

Deze indicator is gewijzigd, zie de tabel «Verschillen DJV2015 t.o.v. begroting 2015».

X Noot
2

Het percentage betreft de VO-leerlingen exclusief vso-leerlingen.

X Noot
3

Eerder is in de voortgangsrapportage sectorakkoorden funderend onderwijs het zittenblijfpercentage van 5,8% voor 2014 gerapporteerd. Door een meer nauwkeurige berekening is het definitieve percentage uitgekomen op 5,6%. Het zittenblijfpercentage voor 2015 is een voorlopig percentage.

X Noot
4

De oorspronkelijke in begroting 2015 opgenomen basiswaarde is gewijzigd op basis van een nauwkeurigere meetmethode. De hier opgenomen realisaties kennen dezelfde gewijzigde meetmethode. Voor de bovenbouw vwo betreft dit het aandeel leraren met een wo-masteropleiding.

X Noot
5

De basiswaarde is gewijzigd. De realisaties kennen een gewijzigde normering ten opzichte van de oorspronkelijke basiswaarde.

X Noot
6

De indicator is gewijzigd op basis van een nauwkeurigere meetmethode, zie de tabel «Verschillen DJV2015 t.o.v. begroting 2015». Bij deze indicator wordt er naar de leerlingen in de basis- en kaderberoepsgerichte leerweg gekeken die kiezen voor techniek.

Tabel 3.2 Kengetallen
 

2011

2012

2013

2014

2015

1.

Totaal aantal ingeschreven leerlingen. Nader te verdelen in:

925.600

937.200

946.500

956.600

966.200

 

Vmbo, excl. lwoo (excl. «groen onderwijs»)

309.100

314.500

319.800

324.400

326.100

 

Lwoo, (excl. «groen onderwijs»)

88.700

89.800

90.700

90.400

89.900

 

Havo

242.300

244.600

249.900

252.700

256.200

 

Vwo

251.200

253.000

251.700

254.000

258.500

 

Pro

26.400

27.300

28.300

28.900

29.400

 

Vavo

7.900

8.000

6.100

6.200

6.100

2.

Uitgaven per leerling (x €)

7.539

7.669

7.880

7.682

7.968

3.

Totaal aantal scholen

647

646

646

643

641

4.

Gemiddeld aantal leerlingen per school

1.430

1.451

1.465

1.488

1.507

Bron: DUO

Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals opgenomen in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen of een noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen. Voor de te behalen beleidsdoelen zijn indicatoren opgenomen. Sommige van die indicatoren laten een lichte of een duidelijke vooruitgang zien. Zo is de streefwaarde voor de indicator toptalentenleerlingen al in 2015 behaald en zien we een dalende trend in het percentage zittenblijven. Voor andere indicatoren is er sprake van een stagnatie. Zo is er voor opbrengstgericht werken en de vaardigheden van leraren een lichte daling zichtbaar. Dat is niet vreemd gegeven de startfase waarin we verkeren, en gegeven het feit dat de bij de afspraken horende structurele investering voor de eerste keer in 2015 is toegekend. De inzet van verschillende instrumenten moet gaan zorgen voor de gewenste vooruitgang. In het beleidsverslag wordt de stand van zaken beschreven van een aantal belangrijke ontwikkelingen zoals het sectorakkoord VO dat in 2014 is gesloten en geeft invulling aan de ambities van het Nationaal Onderwijs Akkoord en de Lerarenagenda. In het onderdeel realisatie beleidsdoorlichtingen van het beleidsverslag wordt ingegaan op de beleidsdoorlichtingen «resultaten van leerlingen en studenten omhoog».

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.3 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 3 (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

Verplichtingen

7.057.626

7.296.426

7.829.613

7.486.937

8.024.207

7.502.074

522.133

Waarvan garantieverplichtingen

9.000

122.352

137.811

39.139

21.057

0

21.057

Uitgaven

6.942.483

7.131.701

7.436.116

7.315.883

7.662.616

7.480.508

182.108

               

Bekostiging

6.767.662

6.977.217

7.285.370

7.157.951

7.503.239

7.341.604

161.635

Hoofdbekostiging

6.460.962

6.636.983

6.912.985

6.855.763

7.165.499

7.022.187

143.312

 

Bekostiging Voortgezet Onderwijs lumpsum

6.448.959

6.624.016

6.899.921

6.276.935

6.557.349

6.434.326

123.023

 

Bekostiging lichte ondersteuning

0

0

0

566.334

592.409

574.810

17.599

 

Bekostiging Caribisch Nederland

12.003

12.967

13.064

12.494

15.741

13.051

2.690

Prestatiebox

0

110.049

148.770

149.854

176.884

177.363

– 479

 

Regeling prestatiebox Voortgezet Onderwijs

 

110.049

148.770

149.854

176.884

177.363

– 479

Aanvullende bekostiging

306.700

230.185

223.615

152.334

160.856

142.054

18.802

 

Regeling kwaliteitsagenda

55.703

0

0

0

0

0

0

 

Regeling aanvullende bekostiging maatschappelijke stage in het vo

55.233

47.043

47.924

48.425

0

0

0

 

Tijdelijke regeling subsidiëring experimenten leergang vmbo-mbo2

27.423

27.181

27.366

18.600

0

0

0

 

Regeling IGVO (Internationaal Georiënteerd Voortgezet Onderwijs)

3.327

3.760

3.746

3.505

3.120

2.741

379

 

Regeling leerplusarrangement, nieuwkomers en eerste opvang vreemdelingen

93.970

82.962

76.085

80.382

96.578

77.677

18.901

 

Regeling regionaal zorgbudget en reboundvoorzieningen

65.123

65.542

66.972

0

0

0

0

 

Regeling visueel gehandicapten

1.071

1.292

1.317

1.300

0

0

0

 

Regeling dooronwikkeling vmbo/pro

4.600

2.159

0

0

0

0

0

 

Regeling bekostiging kenniscentra voor leerwerktrajecten vmbo

250

246

205

122

0

250

– 250

 

Regeling functiemix VO Randstadregio's

0

0

0

0

61.158

61.386

– 228

               

Subsidies

80.662

52.299

52.725

51.025

57.773

59.937

– 2.164

 

Stichting Kennisnet (basissubsidie) PO, VO, MBO

20.874

20.500

19.500

17.500

12.000

12.052

– 52

 

ICT-projecten

10.999

1.530

570

1.390

700

700

0

 

Beter presteren (Scholen aan Zet en Platform Beta en Techniek)

9.800

0

57

0

0

3.465

– 3.465

 

Onderwijs Bewijs

5.342

4.641

2.910

1.468

942

1.363

– 421

 

Regionale verwijzingscommissies VO

6.985

6.985

6.985

6.867

7.103

6.985

118

 

Pilots zomerscholen

0

0

0

0

4.501

9.000

– 4.499

 

Overige projecten

26.662

18.643

22.703

23.800

32.527

26.372

6.155

               

Opdrachten

374

602

1.393

2.513

2.360

1.582

778

 

In- en uitbesteding

374

602

1.393

2.513

2.360

1.582

778

                   

Bijdrage aan agentschappen

27.531

31.428

31.195

37.072

31.192

30.001

1.191

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

27.531

31.428

31.195

37.072

31.192

30.001

1.191

                   

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

65.740

69.299

65.000

67.126

67.961

47.146

20.815

 

ZBO: College voor Toetsen en Examens

3.604

4.289

11.153

10.785

11.052

4.165

6.887

 

SLOA: onderwijs ondersteunende instellingen PO/VO/MBO (incl. examens)

62.136

65.010

53.847

56.341

56.909

42.981

13.928

               

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

514

856

433

196

91

238

– 147

 

GRAZ (ECML) en PISA

514

856

433

196

91

238

– 147

Ontvangsten

9.450

4.322

20.143

8.588

8.795

1.361

7.434

Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven in het voortgezet onderwijs ligt € 182,1 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 7,4 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. Hieronder worden de grootste verschillen toegelicht.

De ophoging van de garantieverplichtingen ter grootte van € 21,1 miljoen is het gevolg van leningen/rekening-courantkredieten aan onderwijsinstellingen. Deze leningen worden door middel van schatkistbankieren verstrekt. Het Ministerie van OCW staat voor de lening garant.

Bekostiging

Bekostiging Voortgezet Onderwijs Lumpsum

Het voortgezet onderwijs kent een lumpsumbekostiging voor de reguliere uitgaven. De schoolbesturen ontvangen van de rijksoverheid een bedrag voor de personele en de materiële kosten. Hiermee worden de schoolbesturen in staat gesteld om (onderwijs)personeel aan te stellen en overige arbeidsvoorwaarden te vervullen en te voorzien in de kosten van de materiële instandhouding van scholen. De lumpsumbekostiging is voornamelijk gebaseerd op het aantal leerlingen en de schoolsoort.

Bekostiging lichte ondersteuning

Met de landelijke budgettering van lwoo/pro is vanaf 2014 het bedrag per leerling lwoo/pro gesplitst in een deel basisbekostiging en een deel bekostiging lichte ondersteuning. De zogenaamde bekostiging lichte ondersteuning is dan ook ingaande 2014 afzonderlijk zichtbaar gemaakt.

Prestatiebox

Regeling Prestatiebox Voortgezet Onderwijs

Via de prestatiebox hebben scholen aanvullende middelen ontvangen om de doelen uit het Bestuursakkoord VO-raad – OCW 2012–2015 te realiseren.

Aanvullende bekostiging

Regeling leerplusarrangement VO, nieuwkomers VO en eerste opvang vreemdelingen.

Deze regeling bestaat uit 3 onderdelen:

  • Leerplusarrangement: scholen komen bij een bepaald percentage leerlingen uit achterstandswijken in aanmerking voor aanvullende bekostiging van het Leerplusarrangement.

  • Nieuwkomers: de aanvullende bekostiging is bestemd voor leerlingen die op enige teldatum korter dan een jaar, dan wel één tot twee jaar in Nederland zijn en die vreemdeling zijn volgens de Vreemdelingenwet 2000.

  • Eerste opvang vreemdelingen: dit onderdeel van de regeling kent twee peildata, namelijk 1 april en 1 oktober. De aanvullende bekostiging is bestemd voor vreemdelingen die op een van de twee peildata als daadwerkelijk schoolgaand staan ingeschreven en die korter dan één jaar in Nederland verblijven.

Functiemix VO Randstadregio’s

Aanvullend op de in de lumpsum op te nemen beloningsmaatregelen zijn in het Aktieplan LeerKracht van Nederland afspraken gemaakt over de versterking van de functiemix in de zogenaamde Randstadregio’s. Hier kennen scholen een grotere beloningsachterstand ten opzichte van de marktsector, een grotere arbeidsproblematiek en (een optelsom van) grootstedelijke problemen. De middelen worden op grond van een ministeriële regeling in aanvulling op de lumpsum verstrekt aan instellingen in deze regio’s. Vanaf 2015 is deze regeling overgeheveld van artikel 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid naar dit artikel.

Regeling IGVO (Internationaal Georiënteerd Voortgezet Onderwijs)

De beleidsregel IGVO geeft aan op welke wijze scholen een aanvraag kunnen doen voor erkenning en bekostiging van een opleiding voor internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs, hoe dat onderwijs moet worden ingericht en op welke wijze de Minister dit onderwijs bekostigt. De financiële middelen bij deze regeling betreffen de toeslag die scholen per leerling per jaar ontvangen. Daarnaast worden leerlingen IGVO bekostigd als havo- en vwo leerlingen conform het bekostigingsbesluit Wet Voortgezet Onderwijs.

De verschillen in de realisatie van de uitgaven bekostiging voortgezet onderwijs ten opzichte van de raming ad. € 161,6 miljoen zijn:

  • Een verhoging met € 33,5 miljoen, omdat er in dit jaar meer leerlingen in het voortgezet onderwijs waren dan in de oorspronkelijke raming.

  • Een verhoging met € 8,7 miljoen als gevolg van de verdeling van het restant van de eindejaarsmarge over de begrotingsartikelen.

  • Een verhoging met € 27,5 miljoen en € 3,2 miljoen in verband met de uitdeling van respectievelijk de loonbijstelling (werkgeverslasten tranche 2015) en de prijsbijstelling (tranche 2015).

  • Een verhoging met € 62,5 miljoen als gevolg van de uitdeling van de middelen voor de uitvoering van de loonruimteovereenkomst 2015.

  • Leerplusarrangement: een verhoging met € 18,6 miljoen in verband met de stijging van het aantal nieuwkomers en eerste opvang vreemdelingen.

  • Caribisch Nederland: een verhoging met € 1 miljoen in verband met een kasschuif en met € 1,1 miljoen als gevolg van het gedekte valutarisico van de euro ten opzichte van de dollar.

  • Overige diverse mutaties (+ € 5,5 miljoen).

Subsidies

Voor het stimuleren en realiseren van diverse beleidsdoelstellingen worden subsidies verstrekt. De belangrijkste hiervan zijn de subsidies voor Stichting Kennisnet en voor de pilots zomerscholen.

Stichting Kennisnet ondersteunt onderwijsinstellingen bij het benutten van ICT. De pilots zomerscholen hebben als doel om het zittenblijven tegen te gaan door middel van scholing in de zomer.

De realisatie van de subsidie uitgaven in 2015 is per saldo € 2,2 miljoen lager dan oorspronkelijk geraamd. Belangrijkste oorzaken hiervoor:

  • Een overboeking naar beleidsterrein primair onderwijs van € 2,5 miljoen in verband met middelen bestemd voor het platform bèta en techniek.

  • Een verlaging van het budget voor de pilots zomerscholen met € 4,5 miljoen als gevolg van minder aanvragen dan hiervoor was geraamd.

  • Een verhoging met € 4,8 miljoen door diverse overboekingen van en naar andere beleidsterreinen.

Opdrachten

Onder deze post vallen middelen voor diverse beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken zoals de Nationale SchoolleidersTop, verkenning regionale samenwerking en vaststellen schoolvakanties.

Bijdrage aan agentschappen

Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)

DUO is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

Bijdragen aan RWT’s/ZBO’s

ZBO: College voor Toetsen en Examens

Het College voor Examens (CvTE) zorgt voor uitvoerende werkzaamheden met betrekking tot de centrale examens in het reguliere voortgezet onderwijs, het middelbaar beroepsonderwijs, de volwasseneducatie, de staatsexamens voor het voortgezet onderwijs en voor Nederlands als tweede taal (NT2). Het CvTE is verantwoordelijk voor de invoering van de digitale examens en de verwachte diagnostische tussentijdse toets. Daarnaast is het CvTE regievoerder over de examenketen en heeft zij een regierol voor de centrale eindtoets po. In die hoedanigheid heeft zij de taak om namens de overheid de kwaliteit van al deze toetsen en examens te waarborgen en te zorgen voor een vlekkeloze (digitale) afname.

Het budget is in 2015 per saldo met € 6,9 miljoen verhoogd door overboekingen voor het uitvoeren van diverse projecten (o.a. staatsexamens NT2, taal en rekenen en toetsen). De afspraak geldt dat alle betalingen naar het CvTE via artikel 3 voortgezet onderwijs plaatsvinden.

SLOA: Onderwijs ondersteunende instellingen primair-, voortgezet- en beroepsonderwijs en volwasseneducatie

Op 1 januari 2014 is de wet SLOA 2013 (Stb. 2013, 438) in werking getreden. De wet biedt de wettelijke grondslag voor subsidiering van de wettelijke taken van stichting Cito en SLO. Het budget in 2015 bedroeg totaal € 56,9 miljoen voor toets- en examenontwikkeling (incl. diagnostische tussentijdse toets) en normering alsmede leerplanontwikkeling.

Het budget is in 2015 per saldo met € 13,9 miljoen verhoogd door overboekingen voor het uitvoeren van diverse projecten (o.a. voor de centraal ontwikkelde examens taal en rekenen voor het po en mbo 2f en 3f).

De afspraak geldt dat alle betalingen naar de SLOA-instellingen via artikel 3 voortgezet onderwijs plaatsvinden.

Ontvangsten

Het ontvangstenbudget is in 2015 verhoogd met € 7,4 miljoen. Dit betreft extra ontvangsten als gevolg van terugvorderingen van onbestemde reserves van Cito (€ 4,1 miljoen) en op overige dossiers en projecten (€ 3,3 miljoen).

Artikel

4. BEROEPSONDERWIJS EN VOLWASSENENEDUCATIE

Artikel

Algemene doelstelling

Het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie zorgen ervoor dat deelnemers hun talenten maximaal kunnen ontplooien en volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving. Deelnemers worden voorbereid op passend vervolgonderwijs en/of een positie op de arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een middelbaar onderwijsstelsel dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en de ambities van individuele deelnemers en bij de behoeftes van de maatschappij. De bve-sector omvat het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en de volwasseneneducatie. Het middelbaar beroepsonderwijs heeft een belangrijke maatschappelijke en economische functie. Het is een belangrijke leverancier van werknemers voor de arbeidsmarkt. Ook is het een belangrijke schakel tussen het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs en het hoger beroepsonderwijs.

Financieren: De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het middelbaar onderwijs door lumpsum bekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren: De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen door het verstrekken van aanvullende bekostiging, subsidies, en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, prestatieafspraken en wet- en regelgeving.

Regisseren: De Minister vult haar verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.

Indicatoren/kengetallen

Tabel 4.1 Indicatoren

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde (jaartal)

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Streefwaarde (jaartal)

Bron

1

Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt

a)

Alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd

           
 

Percentage studenten in het mbo dat zich uitgedaagd voelt

mbo

34% (2010/2011)

36% (2013/2014)

34% (2014/2015)

Verbetering

ROA

b)

Vergroten studiesucces

           
 

Percentage mbo-deelnemers per niveau dat met diploma de instelling verlaat, jaarresultaat per niveau

mbo

(2008)

(2014)

 

(2015)

MBO-raad

Niveau 1: 66%

73%

72%

Niveau 2: 62%

78%

70%

Niveau 3: 63%

73%

70%

Niveau 4: 65%

72%

71%

Totaal: 64%

73%

70%

3

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties

 

Aantal voortijdig schoolverlaters

vo/mbo

41.800 (2009)

25.622 (2013/2014)

24.451 (2014/2015)

25.000 (2014/2015 en 2015/2016)

DUO

 

Studenten-tevredenheid

mbo

(Rapportcijfer 2014)

(2014)

(2015)

(2020)

JOB-monitor

Opleiding

7,0

7,0

7,5

Instelling

6,5

6,5

7,0

% tevreden over school en studie1

49%

49%

55%

4

Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren

 

Aandeel mbo-studenten techniek

mbo

28% (2011)

27,4% (2014)

28,0% (2015)

30% (2016)

DUO

X Noot
1

De basiswaarde is gewijzigd t.o.v. begroting 2015. De basis- en streefwaarde zijn met ingang van de begroting 2016 gewijzigd. In het (openbare) rapport JOB-monitor 2014 wordt in tabel op blz. 135 alleen het percentage opgenomen van tevreden studenten over school en studie.

Tabel 4.2 Kengetallen
 

2011

2012

2013

2014

2015

1

Aantal deelnemers mbo (x 1.000 excl. «groen onderwijs», vavo)

477,9

470,9

460,7

450,1

449,5

 

bol

328,1

333,4

346,2

354,8

357,3

 

bbl

142,3

132,5

111,7

94,4

92,0

 

dt-bol

7,5

5,0

2,8

0,9

0,2

vavo

   

7,3

7,8

8,7

Bron: OCW-Referentieraming

         

2

Onderwijsuitgaven per mbo-student (x € 1.000)1

6,8

7,0

7,2

7,4

8,0

X Noot
1

De onderwijsuitgaven per student zijn berekend door de middelen voor het instrument bekostiging te delen door het ongewogen aantal mbo-studenten.

Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals opgenomen in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen of een noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen. In het beleidsverslag wordt een aantal voor het mbo belangrijke ontwikkelingen beschreven zoals de aanpassing van de WEB vanwege de herziening van de kwalificatiestructuur, de aanpassing van de regeling Regionaal investeringsfonds en de brief aan de Tweede Kamer over de menselijke maat in het mbo.

Het afgelopen jaar zijn belangrijke stappen gezet om toe te werken naar toekomstgericht en responsief middelbaar beroepsonderwijs. In september is hierover een brief naar de Tweede Kamer gestuurd. Op 1 januari 2015 is de Regeling kwaliteitsafspraken mbo in werking getreden. In 2015 is voor de kwaliteitsafspraken mbo de resultaatafhankelijke beloning voor studiewaarde uitgewerkt waarvoor de mbo-instellingen vanaf 2016 in aanmerking kunnen komen als zij er beter dan de afgelopen jaren in slagen studenten te begeleiden naar een hoger niveau. Ook zijn eind 2015 aanvullende bestuurlijke afspraken gemaakt over de resultaatafhankelijke beloning van de beroepspraktijkvorming, voorzien vanaf 2017.

De overheveling van de wettelijke taken van de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven (kbb) en minder opleidingen en macrodoelmatigheid in het mbo zijn, inclusief bijbehorende taakstelling, opgenomen in het Regeerakkoord «Bruggen Slaan». Deze maatregelen zijn in 2015 uitgevoerd. De wettelijke taken van de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven zijn vanaf 1 augustus 2015 overgeheveld naar de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven. Hiervoor is de wet gewijzigd. Het wetsvoorstel macrodoelmatigheid is door beide Kamers aangenomen. Sinds augustus 2015 is de WEB aangepast en door de Minister is een commissie ingesteld om haar te adviseren over de arbeidsmarktrelevantie en doelmatigheid van mbo-opleidingen. In december 2015 zijn twee regelingen gepubliceerd, namelijk de beleidsregel macrodoelmatigheid en de regeling starten stoppen.

Met het wetsvoorstel ten behoeve van het bevorderen van doelmatige leerwegen en het moderniseren van de bekostiging van het mbo (Stb 2013, 288) is onder meer de bekostiging van de mbo-instellingen aangepast. De nieuwe berekeningswijze is voor het eerst toegepast op de bekostiging van het jaar 2015. Ook is toepassing gegeven aan de overgangsbekostiging, zodat de instellingen toe kunnen groeien naar het nieuwe model en hun bedrijfsvoering daarop kunnen aanpassen.

De Commissie onderzoek huisvesting ROC Leiden heeft onderzocht welke lessen er zijn te trekken uit de casus ROC Leiden. De commissie heeft in het rapport Ontspoorde ambitie haar aanbevelingen gepresenteerd. In de beleidsreactie op dit rapport is aangegeven hoe met de verschillende aanbevelingen wordt omgegaan.

In het onderdeel realisatie beleidsdoorlichtingen van het beleidsverslag wordt ingegaan op de beleidsdoorlichting «Prestaties van leerlingen en studenten omhoog».

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 4.3 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 4 (bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

     

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

Verplichtingen

3.555.445

3.824.455

3.601.266

3.898.698

3.964.746

4.063.888

– 99.142

Waarvan garantieverplichtingen

104.200

193.020

38.980

25.160

34.560

0

34.560

Uitgaven

3.476.052

3.501.845

3.496.330

3.757.009

4.065.903

4.107.238

– 41.335

                   

Bekostiging

3.262.317

3.315.750

3.381.288

3.404.283

3.686.725

3.724.131

– 37.406

Hoofdbekostiging

2.954.378

3.038.359

3.151.676

3.166.278

3.381.312

3.355.048

26.264

 

Bekostiging roc's/overige regelingen

2.852.729

2.934.984

2.981.573

2.995.643

3.268.662

3.220.435

48.227

 

Bekostiging kbb's

98.820

100.356

107.981

108.001

46.012

69.650

– 23.638

 

Bekostiging Caribisch Nederland

2.829

3.019

3.801

4.313

6.600

5.664

936

 

Bekostiging vavo

0

0

58.321

58.321

60.037

59.299

738

Prestatiebox

0

3.755

3.797

31.845

214.086

228.865

– 14.779

 

Kwaliteitsafspraken

0

3.755

3.797

31.845

214.086

228.865

– 14.779

Aanvullende bekostiging

307.939

273.636

225.815

206.160

91.327

140.218

– 48.891

 

Schoolmaatschappelijk werk in het mbo

14.017

14.042

13.869

13.922

13.939

14.017

– 78

 

Versterken centrale en uniforme toetsing

0

1.584

800

0

0

4.981

– 4.981

 

Plusvoorzieningen overbelaste jongeren en wijkscholen

72

30.450

30.400

30.408

30.400

30.400

0

 

Programmagelden regio's

44.389

0

19.677

19.458

19.150

19.150

0

 

Convenanten met RMC-regio's

39.590

60.372

12.230

16.329

16.620

17.100

– 480

 

Regionaal Investeringsfonds

0

0

0

3.575

11.218

13.450

– 2.232

 

Salarismix Randstadregio's

0

0

0

41.114

0

41.120

– 41.120

 

Aanvullende vergoeding experimenten vmbo-mbo 2

3.788

1.428

2.037

110

0

0

0

 

Leerlinggebonden financiering (LGF)

38.221

45.012

50.497

18.529

0

0

0

 

Taal en Rekenen

58.313

53.963

52.280

52.600

0

0

0

 

School-ex 2.0

0

0

12.100

10.115

0

0

0

 

RMC's

31.599

31.885

31.925

0

0

0

0

 

Stagebox

34.900

34.900

0

0

0

0

0

 

Innovatiebox regulier

43.050

0

0

0

0

0

0

                   

Subsidies

51.480

34.575

26.045

238.592

229.039

242.918

– 13.879

 

Subsidieregeling praktijkleren

0

0

0

197.055

188.825

209.000

– 20.175

 

Actieplan Laaggeletterdheid

4.000

4.000

2.850

3.715

3.930

4.000

– 70

 

Pilots laaggeletterdheid

0

2.949

3.950

5.000

5.000

5.000

0

 

Sectorplan mbo-hbo techniek

400

400

0

0

0

3.800

– 3.800

 

Netwerkscholen

4.500

3.000

3.000

3.500

0

0

0

 

Loopbaanorientatie (LOB)

1.740

3.760

0

700

1.700

2.100

– 400

 

Overige projecten

40.840

20.466

16.245

28.622

29.584

19.018

10.566

                   

Opdrachten

6.441

6.441

3.016

6.556

17.351

4.294

13.057

 

In- en uitbesteding

6.441

6.441

3.016

6.556

3.644

4.294

– 650

 

Caribisch Nederland1

0

0

0

0

13.707

0

13.707

                   

Bijdragen aan agentschappen

19.549

18.584

18.886

19.123

21.191

18.141

3.050

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

19.549

18.584

18.886

19.123

17.372

18.141

– 769

 

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

0

0

0

0

3.819

0

3.819

                   

Bijdragen aan ZBO's/RWT's

7.646

8.724

7.976

45

20.833

5.239

15.594

 

College voor Examens

411

363

363

45

0

332

– 332

 

Wet SLOA

7.235

8.361

7.613

0

0

4.907

– 4.907

 

SBB

0

0

0

0

20.833

0

20.833

                   

Bijdragen aan medeoverheden

12.756

6.167

5.766

34.526

90.764

112.515

– 21.751

 

Caribisch Nederland1

12.756

6.167

5.766

2.326

1.514

25.791

– 24.277

 

RMC

0

0

0

32.200

32.550

32.425

125

 

Educatie

0

0

0

0

56.700

54.299

2.401

                   

Bijdragen aan begrotingsfondsen/sociale fondsen

115.863

111.604

53.353

53.884

0

0

0

 

Participatiebudget

115.863

111.604

53.353

53.884

0

0

0

Ontvangsten

11.108

14.920

18.860

8.038

10.875

0

10.875

X Noot
1

Dit is inclusief verbetermiddelen Caribisch Nederland. Zie overzicht rijksuitgaven Caribisch Nederland van het BES-fonds.

Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven van het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie is circa € 41 miljoen lager dan oorspronkelijk geraamd. De realisatie van de ontvangsten is € 11 miljoen hoger dan geraamd. De verschillen worden bij de toelichting op de instrumenten verduidelijkt.

Bekostiging

Hoofdbekostiging

Bekostiging roc’s/overige regelingen

De rijksbijdrage voor de mbo-instellingen is bestemd voor de exploitatie- en huisvestingkosten van het middelbaar beroepsonderwijs. De basis voor de bekostiging is gelegd in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) en nader uitgewerkt in het Uitvoeringsbesluit WEB (UWEB). Het beschikbare budget voor mbo-instellingen is verdeeld in een budget voor de entreeopleidingen (niveau 1) en een budget voor de niveaus 2 t/m 4. De middelen zijn verdeeld aan de hand van het aantal gewogen ingeschreven studenten in de entreeopleidingen en voor de niveaus 2 t/m 4 aan de hand van het aantal ingeschreven en gewogen studenten en het aantal afgeven en gewogen diploma’s. Bij de weging van het aantal studenten is een onderscheid gemaakt naar de leerweg, de verblijfsjaren van de studenten en de prijsfactor van de opleiding die de student volgt. Bij de weging van de diploma’s wordt een onderscheid gemaakt naar het niveau en of al eerder een mbo-diploma is behaald. In 2015 is € 48,2 miljoen toegevoegd aan de lumpsum. Deze stijging wordt grotendeels verklaard door de verdeling van de loon- en prijsbijstelling tranche 2015 en de extra middelen uit de loonruimte-overeenkomst voor 2015.

Bekostiging kbb’s

De 16 kenniscentra (excl. groen onderwijs) ontvingen tot 1 augustus 2015 middelen om hun wettelijke taken uit te voeren, waarmee ze bijdragen aan het primaire proces van het beroepsonderwijs. Hiertoe behoort het ontwikkelen en onderhouden van de kwalificatiestructuur. Tevens werven en accrediteren de kenniscentra leerbedrijven, zorgen ze voor voldoende praktijkplaatsen en bevorderen ze de kwaliteit van de praktijkplaatsen. Vanaf 1 augustus 2015 zijn de wettelijke taken van de kenniscentra (inclusief het kenniscentrum Aequor voor groen onderwijs) overgeheveld naar de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven. Hiervoor is de wet gewijzigd. Daarnaast heeft er vanaf 2015 een efficiencykorting plaatsgevonden op dit budget. De korting op het budget voor het kenniscentrum Aequor is verwerkt op de begroting van EZ. Deze maatregel is opgenomen in het Regeerakkoord «Bruggen Slaan». De middelen voor de bekostiging van SBB vanaf 1 augustus 2015 (€ 19,3 miljoen) zijn overgeheveld naar het instrument «Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s». Ook is er € 4,5 miljoen overgeheveld naar het instrument subsidies voor een subsidie aan SBB voor het uitoefenen van de bovensectorale taken tot 1 augustus 2015 en het voorbereiden van de transitie van de wettelijke taken van de kbb’s naar de SBB.

Bekostiging Caribisch Nederland

Deze middelen zijn bedoeld om de instellingen in Caribisch Nederland via lumpsumbekostiging te financieren voor de studenten die middelbaar beroepsonderwijs volgen. Op de bovenwindse eilanden wordt alleen een beperkt aantal entree-opleidingen en opleidingen op niveau 2 aangeboden. Op Bonaire worden entreeopleidingen verzorgd en opleidingen op de niveaus 2 t/m 4.

Bekostiging vavo

De rijksbijdrage voor het verzorgen van het vavo (voortgezet algemeen volwassenenonderwijs) is voor 2015 beschikbaar gesteld op basis van het nieuwe bekostigingsmodel voor het vavo. De verdeling van de beschikbare middelen heeft plaatsgevonden aan de hand van het aantal ingeschreven deelnemers, het aantal vakken dat door deelnemers met een voldoende is afgesloten en het aantal afgegeven diploma’s. Voor 2015 is ook toepassing gegeven aan de overgangsbekostiging, zoals die voor de jaren 2015 en 2016 is opgenomen in wet- en regelgeving.

Prestatiebox

Kwaliteitsafspraken

In 2015 hebben alle mbo-instellingen hun verbeterambities ten aanzien van de onderwijskwaliteit in een kwaliteitsplan vastgelegd. In dit kwaliteitsplan behandelt de instelling de volgende thema’s: professionele ontwikkeling van het onderwijzend personeel (waaronder examenfunctionarissen), taal en rekenen, kwaliteit van de beroepspraktijkvorming, excellent vakmanschap, vsv en studiewaarde. Voor het stimuleren van (de goedgekeurde plannen voor) excellent vakmanschap is vanaf 2015 jaarlijks € 25 miljoen beschikbaar gesteld. Het integrale kwaliteitsplan en de maatregelen die daarin opgenomen zijn, staan in dienst van de opgave van het mbo: de drievoudige kwalificering, nodig voor een goede aansluiting op de arbeidsmarkt en een goede aansluiting op het hoger beroepsonderwijs. Aan de instellingen wordt voor de kwaliteitsplannen een vast investeringsbudget beschikbaar gesteld. Daartoe is een aantal bestaande regelingen gebundeld in de regeling kwaliteitsafspraken mbo. Doordat sommige instellingen gedeeltelijk niet de VSV-norm van dit jaar hebben gehaald, blijft er in 2015 geld over op deze regeling.

Aanvullende bekostiging

Schoolmaatschappelijk werk

Voor schoolmaatschappelijk werk worden jaarlijks middelen aan de mbo-sector ter beschikking gesteld. Met deze middelen kunnen instellingen studenten met psychosociale problemen die dit (tijdelijk) nodig hebben, ondersteuning bieden. Deze gesprekken helpen studenten voorkomende problemen op te lossen en leveren zo een bijdrage aan het terugdringen van de voortijdige schooluitval.

Versterken centrale en uniforme toetsing

Het instrument versterken centrale en uniforme toetsing wordt in 2015 met € 5,0 miljoen verlaagd. Deze middelen zijn overgeheveld naar het instrument bijdrage ZBO/RWT ten behoeve van het Cito en CvTE en het instrument subsidies voor examinering.

Plusvoorziening/Programmagelden regio’s

Op grond van de Regeling regionale aanpak ontvangt iedere RMC-regio subsidie voor een regionaal programma vsv met als doel het voorkomen van voortijdig schoolverlaten. De Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten is een bundeling van de voormalige vsv-onderwijsprogramma’s (zoals bedoeld in de Uitvoeringsregeling bestrijding voortijdig schoolverlaten en regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten) en de subsidie Plusvoorzieningen voor overbelaste jongeren (zoals bedoeld in de Tijdelijke subsidieregeling plusvoorzieningen overbelaste jongeren).

Convenanten met RMC-regio’s

In het Regeerakkoord «Bruggen slaan» is afgesproken het aantal voortijdig schoolverlaters verder terug te brengen naar maximaal 25 000 in 2016. Om deze doelstelling te realiseren zijn in 2012 meerjarige prestatiegerichte convenanten afgesloten voor de periode 2012–2015. De partners van deze convenanten zijn scholen in het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijsonderwijs, de contactgemeenten van de 39 RMC-regio’s en het rijk. Op basis van de Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten en de Regeling prestatiebox ontvangen de onderwijsinstellingen een vaste vergoeding en een (variabele) prestatiesubsidie. De variabele vergoeding wordt per jaar vastgesteld aan de hand van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters. Toekenning vindt plaats als één of meer procentuele vsv-normen is behaald. De inzet van de vsv-middelen in 2015 heeft ertoe geleidt dat het aantal nieuwe vsv’ers is gedaald tot 24.451. Onder dit instrument vallen de middelen bestemd voor het voortgezet onderwijs. De middelen voor het middelbaar beroepsonderwijs maken onderdeel uit van de kwaliteitsafspraken.

Regionaal investeringsfonds mbo

Het Regionaal investeringsfonds mbo (2014–2017) heeft als doel de aansluiting van het beroepsonderwijs met de arbeidsmarkt te verbeteren door publiek-private samenwerking. Door de in 2015 verplichte tranche wordt door onder andere bedrijven, zorginstellingen, gemeenten, provincies en hogescholen in de jaren 2015 t/m 2018 voor ruim € 70 miljoen geïnvesteerd in vernieuwende onderwijsinitiatieven, waarvan € 23,9 miljoen subsidie vanuit OCW. Aan de in 2014 (18 aanvragen) en 2015 (29 aanvragen) toegewezen aanvragen is in totaal een subsidie van € 38,2 miljoen toegekend, waarvan in 2015 € 11,2 miljoen is uitbetaald.

In november 2015 is de subsidieregeling op enkele punten aangepast en uitgebreid. Zo is er extra ruimte in de regeling om (onderwijs)innovatie nadrukkelijker een plek te geven, wordt er meer ruimte geboden voor het ontwikkelingsgerichte karakter van de samenwerking en zal er extra aandacht zijn voor de doelmatige spreiding van het opleidingenaanbod. Daarnaast is het vanaf nu mogelijk om twee keer per jaar een aanvraag in te dienen (in plaats van één keer per jaar). Daarnaast is mogelijk gemaakt dat de samenwerkingsverbanden in hun plannen ook het ontwikkelen van een lectoraat en een Associate-degree-programma binnen een publiek private samenwerking mee kunnen nemen in hun aanvraag voor het investeringsfonds. Een andere toevoeging is de mogelijkheid voor scholen om ook entreeopleidingen te betrekken, aangezien ook voor deze opleidingen een betere aansluiting met het bedrijfsleven van belang is.

Salarismix mbo

In het mbo zijn aanvullend op de lumpsum afspraken gemaakt over de versterking van de salarismix in de zogenaamde Randstadregio’s. De middelen zijn op grond van een ministeriële regeling in aanvulling op de lumpsum verstrekt aan instellingen in deze regio’s. Aan de hand van behaalde competenties zijn docenten benoemd in een hogere schaal en daarmee hebben instellingen de doelstellingen van de regeling zowel in kwalitatieve als in kwantitatieve zin in 2015 nagenoeg gehaald. In 2014 is abusievelijk de regeling salarismix 2015 (€ 41,1 miljoen) uitbetaald aan de mbo-instellingen (34 000 VIII, nr. 82). Daarom heeft er in 2015 geen realisatie plaatsgevonden op de regeling salarismix.

Subsidies

Voor het stimuleren en realiseren van verscheidene beleidsdoelstellingen worden subsidies verstrekt (zie voor het totaaloverzicht bijlage 4: Subsidies).

Subsidieregeling praktijkleren

De subsidieregeling praktijkleren heeft tot doel het stimuleren van werkgevers tot het bieden van praktijkleerplaatsen en werkleerplaatsen. De subsidie is een compensatie voor de kosten en inspanningen die een werkgever maakt voor (de begeleiding van) de deelnemer/student/onderzoeker. De regeling wordt vooral gericht op de groep jongeren in een kwetsbare positie waar bijvoorbeeld jeugdwerkloosheid een groot probleem is, studenten die een opleiding volgen in sectoren waarin knelpunten in de personele voorziening worden verwacht en wetenschappelijk personeel dat onmisbaar is voor onze kenniseconomie.

In 2015 is het beschikbare budget niet volledig uitgeput. Dit komt doordat er minder aanvragen zijn gedaan en aanvragen worden afgekeurd. Daarnaast zijn de middelen voor de uitvoering van de regeling overgeheveld naar het instrument bijdrage aan agentschappen (RVO).

Actieplan laaggeletterdheid

Ter ondersteuning van de aanpak van laaggeletterdheid was in 2015 € 4 miljoen beschikbaar voor de uitvoering van het Actieplan laaggeletterdheid 2012–2015 «Geletterdheid in Nederland». Activiteiten in dit kader werden uitgevoerd door het Steunpunt Volwasseneneducatie en de Stichting Lezen & Schrijven, in samenwerking met lokale partners. Het actieplan is eind 2014 positief geëvalueerd en de resultaten zijn naar de Tweede Kamer gezonden.

Pilots laaggeletterdheid

Vanuit het educatiebudget zijn van 2012 tot en met 2014 in het kader van het proefprogramma Taal voor het Leven, dat wordt uitgevoerd door de Stichting Lezen & Schrijven, nieuwe werkwijzen uitgeprobeerd om laaggeletterdheid zo effectief mogelijk terug te dringen. De motie-Ypma c.s. (33 750 VIII, nr. 26) heeft eind 2013 de regering verzocht om vanaf 2015 € 5 miljoen in te zetten voor effectieve methodes om de problematiek rondom laaggeletterdheid af te laten nemen. De motie is uitgevoerd. Het proefprogramma Taal voor het Leven is verlengd tot en met 2015 en de middelen zijn voor de periode 2016–2018 toegevoegd aan de activiteiten die zullen plaatsvinden in het kader van het actieprogramma «Tel mee met Taal».

Sectorplan mbo-hbo techniek 2011–2016

Dit betreft middelen voor het sectorplan mbo-techniek en het sectorplan hbo-techniek. Hiermee worden de centers of expertise in het hbo en de centra voor innovatief vakmanschap in het mbo gefinancierd. De middelen voor 2015 zijn vanwege een verandering in liquiditeitsbehoefte van het Platform Bèta Techniek grotendeels doorgeschoven naar 2016 en 2017 (€ 3,1 miljoen).

Loopbaanoriëntatie (LOB)

De middelen zijn ingezet in 2015 om de loopbaan oriëntatie en -begeleiding en informatievoorziening over studie- en beroepskeuze in het mbo te verbeteren opdat mbo en vmbo- studenten beter voorbereid zijn op hun loopbaankeuzes. Het stimuleringsproject lob in het mbo is eind 2015 afgerond en de resultaten zijn beschikbaar op de website lob4mbo.nl.

Overige projecten

Hieronder vallen overige projecten en organisaties die subsidies ontvangen. De realisatie is ruim € 10 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. De hogere realisatie wordt met name veroorzaakt door overboekingen vanuit andere instrumenten naar het instrument subsidies. Het gaat hier o.a. om een overboeking van middelen van het instrument bekostiging voor een subsidie aan SBB (€ 4,5 miljoen) voor het uitoefenen van de bovensectorale taken en het voorbereiden van de transitie van de wettelijke taken van de kbb’s naar de SBB.

Opdrachten

In-en uitbesteding

Dit betreft middelen voor diverse beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken.

Caribisch Nederland

Een groot gedeelte van het budget is bestemd voor de verbetering van de onderwijshuisvesting. Daarnaast zijn deze middelen onder meer ingezet voor het ontwikkelen van lesmaterialen en het scholen van docenten ten behoeve van het verhogen van de leerprestaties van de leerlingen op alle scholen in Caribisch Nederland tot een naar Nederlandse maatstaven aanvaardbaar niveau. De middelen voor Caribisch Nederland waren begroot op het instrument bijdrage aan medeoverheden. Vanuit dat instrument heeft er een overboeking naar het instrument opdrachten plaatsgevonden.

Bijdrage aan agentschappen

Dienst Uitvoering Onderwijs

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

Aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) zijn middelen verstrekt voor het uitvoeren van de subsidieregeling praktijkleren. Deels betreft het de nabetaling van facturen uit 2014.

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

College voor toetsen en examens

Het College voor toetsen en examens (CvTE) is een ZBO en voert de regie op de centrale examinering van Nederlandse taal, rekenen en Engels in het mbo.

Wet SLOA

De middelen worden ingezet voor het ontwikkelen van centrale examens Nederlandse taal, rekenen en Engels in het mbo door het Cito. De subsidieverlening voor het Cito verloopt op basis van de wet SLOA. De realisatie in 2015 is bijna € 5 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit komt o.a. door een overheveling van € 5,9 miljoen naar artikel 3 (Voortgezet onderwijs) ten behoeve van Cito.

SBB

Vanaf 1 augustus 2015 zijn de wettelijke taken van de kenniscentra (inclusief het kenniscentrum Aequor voor groen onderwijs) overgeheveld naar de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven. Hiervoor is de wet gewijzigd. Deze maatregel is opgenomen in het Regeerakkoord «Bruggen Slaan». Voor de bekostiging van de SBB zijn middelen (€ 19,3 miljoen) overgeboekt van het instrument bekostiging en heeft het Ministerie van EZ zijn bijdrage overgeheveld naar dit artikel.

De SBB heeft vanaf 1 augustus 2015 middelen ontvangen voor het uitvoeren van wettelijke taken, waarmee ze bijdragen aan het primaire proces van het beroepsonderwijs. Hiertoe behoort het ontwikkelen en onderhouden van de kwalificatiestructuur. Tevens werft en accrediteert de SBB leerbedrijven, zorgt voor voldoende praktijkplaatsen en bevordert de kwaliteit van de praktijkplaatsen.

Bijdrage aan medeoverheden

Caribisch Nederland

Aan de openbare lichamen in Caribisch Nederland wordt een bijzondere uitkering verstrekt voor de Sociale Kanstrajecten Jongeren. Ook zijn er voor de samenwerking met Curaçao, Sint Maarten en Aruba middelen beschikbaar gesteld, bestemd voor het stimuleren van studeren in de regio en het bevorderen van voorzieningen in de regio, mede ten behoeve van de inwoners van Caribisch Nederland.

De gerealiseerde opdrachten en subsidies ten behoeve van Caribisch Nederland zijn onder de instrumenten opdrachten en subsidies gerealiseerd. Hierdoor is de realisatie lager. Daarnaast hebben er kasschuiven naar latere jaren plaatsgevonden, met name vanwege vertraging in de onderwijshuisvesting.

RMC’s

Dit is de bekostiging van de rmc-functie van 39 rmc-regio’s. De rmc-functie heeft tot taak met de niet meer kwalificatieplichtige vsv’ers uit vo en mbo contact te leggen en hen zoveel mogelijk terug te begeleiden naar school of naar een combinatie van school en werk. De daarvoor beschikbare middelen worden over de rmc-regio’s verdeeld volgens een verdeelsleutel die is vastgelegd in het «Besluit regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten». Het bedrag voor elke rmc-regio wordt uitgekeerd aan de rmc-contactgemeente van de regio.

Educatie

Met ingang van 1 januari 2015 wordt het educatiebudget per specifieke uitkering verstrekt aan de samenwerkende gemeenten binnen een arbeidsmarktregio (via de contactgemeente). Tot 2015 gold een verplichte besteding van de middelen bij roc’s. In de periode 2015 – 2017 wordt deze verplichte besteding geleidelijk afgebouwd en wordt het mogelijk voor gemeenten maatwerk te bieden voor de diverse doelgroepen van de volwasseneneducatie. De hogere realisatie in 2015 kan verklaard worden door de overheveling van de wachtgelden van het instrument bekostiging en de toevoeging van de loon- en prijsbijstelling tranche 2015.

Ontvangsten

De ontvangsten van € 10,9 miljoen in 2015 zijn het gevolg van onder andere afrekeningen die betrekking hadden op subsidies en regelingen. Deze afrekeningen worden grotendeels verklaard door afrekeningen van het innovatiearrangement en door terugvorderingen van de inspectie n.a.v. het onderzoek naar bedrijfsgerichte trajecten.

Artikel

6 EN 7. HOGER ONDERWIJS

Artikel

Algemene doelstelling

Het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek zorgt dat studenten en (wetenschappelijk) personeel hun talenten en onderzoekend vermogen maximaal kunnen ontwikkelen. Het leidt hen op voor een positie op de nationale en internationale arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en ambities van individuele studenten en (wetenschappelijk) personeel, en bij de behoefte van de maatschappij.

Financieren: De Minister financiert het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek door bekostiging van de onderwijsinstellingen. Mede hierdoor wordt de toegankelijkheid van het hoger onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren: De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen via de bekostiging, en de inzet van andere instrumenten, zoals prestatieafspraken, bestuurlijke afspraken, voorlichting en wet- en regelgeving.

Regisseren: De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van hoger onderwijs vult de Minister in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving. De kwaliteit van de individuele opleidingen in het hoger onderwijs wordt bewaakt met het accreditatiestelsel. Dit is belegd bij de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften en op de recht- en doelmatigheid. Zij ziet ook toe op de kwaliteit van het stelsel van hoger onderwijs, waaronder ook het accreditatiestelsel.

Indicatoren/kengetallen

Tabel 6.1 Indicatoren

Doelstelling/indicator

Basiswaarde (jaartal)

Realisatie 2014

Realisatie

2015

Streefwaarde

(jaartal)

Bron

1

Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt

a)

Alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd

 

Percentage studenten dat tevreden is over uitdagend onderwijs

(2011)

(2014)

(2015)1

 

Studentenmonitor Hoger Onderwijs

hbo: 59%

hbo: 54%

hbo: 54%

 

wo: 69%

wo: 65%

wo: 66%

 

b)

Vergroten studiesucces

         
 

Bachelor studiesucces (n+1) van herinschrijvers na het eerste jaar

(2011)

(2014)

 

2

DUO

hbo: 65,7%

hbo: 60,4%

60,5%

wo: 60,9%

wo: 70,4%

72,8%

2

Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat

a)

Vergroten kwaliteit leraren en schoolleiders

 

Aandeel leraren met een afgeronde hbo of wo masteropleiding3

(2011)

(2013)

 

(2016)

 

hbo: 66,2%

hbo: 72,2%

3

80%

POMO

3

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties

 

Studenten-tevredenheid

(2011)

(2014)

 

4

Nationale Studenten Enquête (NSE)

hbo: 65,6%

hbo: 69,9%

hbo: 73,3%

wo: 80,1%

wo: 81,4%

wo: 83,9%

4

Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren

 

Aandeel afgestudeerden bètatechniek incl. snijvlakopleidingen

(2012)

(2014)

(2015)

(2016)

DUO

hbo: 18%

hbo: 19%5

hbo: 18%

hbo: 19%

wo: 21%

wo: 22%

wo: 23%

wo: 22%

X Noot
1

De ingezette cultuuromslag bij de instellingen, waarin uitblinken en talentontwikkeling worden gestimuleerd, lijkt in het wo effect te hebben, maar in het hbo nog niet. In het kader van de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek 2015–2025 «De waarde(n) van weten», die in juli 2015 is gepresenteerd, zal met de sector in gesprek worden gegaan over de manier waarop hier verdere invulling aan kan worden gegeven, opdat studenten verbetering gaan ervaren.

X Noot
2

Hier geen landelijk streefdoel omdat er prestatieafspraken per instelling zijn gemaakt. Zie verder de brief van 21 april 2015 over de voortgang van de prestatieafspraken.

X Noot
3

Voor het hbo betreft dit het aandeel docenten met een afgeronde master- of PhD-opleiding. De indicator is gebaseerd op een enquête die maar eenmaal in de twee jaar wordt gehouden. De waarde voor de enquête van 2015 zal begin 2017 beschikbaar zijn.

X Noot
4

Hier geen landelijk streefdoel omdat niet met alle instellingen over deze indicator prestatieafspraken zijn gemaakt en bovendien deze afspraken per instelling zijn gemaakt.

X Noot
5

Vanwege een update van diplomagegevens is het percentage met terugwerkende kracht gewijzigd.

Tabel 6.2 Kengetallen

(aantallen x 1.000)

2010/11

2011/12

2012/13

2013/14

2014/15

2015/16

1.

Ingeschreven studenten (exclusief groen onderwijs)

           
 

hbo voltijd bachelor

343,9

354,3

358,5

377,1

385,6

382,7

 

hbo voltijd master

2,7

2,7

2,8

3,1

3,3

3,2

 

hbo deeltijd bachelor

53,7

51,3

44,6

41,9

38,0

36,3

 

hbo deeltijd master

10,8

9,4

8,2

8,5

8,6

8,8

   

Totaal hbo

411,1

417,7

414,1

430,5

435,5

431,0

                 
 

wo voltijd bachelor

150,1

152,9

147,2

150,9

153,5

153,7

 

wo voltijd master

74,4

76,1

79,2

83,9

86,5

90,7

 

wo deeltijd bachelor

5,2

4,2

2,9

2,4

2,0

1,8

 

wo deeltijd master

5,6

4,8

4,0

4,0

3,7

3,4

   

Totaal wo

235,3

237,9

233,3

241,2

245,7

249,7

Bron: 1 cijferho

2.

Gediplomeerden (exclusief groen onderwijs)

           
 

hbo voltijd bachelor

50,9

53,9

49,9

52,1

55,6

 
 

hbo voltijd master

1,1

1,2

1,1

1,2

1,3

 
 

hbo deeltijd bachelor

9,3

9,7

8,0

7,3

6,7

 
 

hbo deeltijd master

3,7

3,4

2,4

2,4

2,2

 
   

Totaal hbo

64,9

68,2

61,4

63,1

65,8

 
                 
 

wo voltijd bachelor

27,3

32,2

30,8

30,8

32,6

 
 

wo voltijd master

32,9

37,0

33,8

35,6

37,2

 
 

wo deeltijd bachelor

0,7

0,7

0,5

0,4

0,3

 
 

wo deeltijd master

1,8

1,9

1,4

1,3

1,4

 
   

Totaal wo

62,7

71,9

66,5

68,2

71,4

 

Bron: 1cijferho

(bedragen x € 1.000)

 

2012

2013

2014

2015

 

3.

Onderwijsuitgaven per student

           
 

hbo

 

6,4

6,5

6,6

6,6

 
 

wo

 

6,4

6,8

6,7

6,8

 

(bedragen x € 1)

 

2014/15

       

4.

Wettelijk collegegeld (hbo en wo voltijd)

 

1.906

       

Toelichting:

  • 1. De cijfers kunnen iets afwijken van eerder gepubliceerde cijfers vanwege mutaties in inschrijvingsgegevens van voorgaande jaren. Daarnaast zijn bij het wo met terugwerkende kracht ook de vier levensbeschouwelijke instellingen en de transnationale Universiteit Limburg meegeteld.

  • 2. Onderwijsuitgaven per student zijn in constante prijzen 2015 (dat wil zeggen gecorrigeerd voor de uitgekeerde loon- en prijsbijstelling).

Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals opgenomen in de begroting. Zo is de Strategische Agenda hoger onderwijs en onderzoek «De waarde(n) van weten» verschenen, zijn er flinke stappen gezet in de doorontwikkeling van het accreditatiestelsel, zijn de subsidieregelingen voor de experimenten en de pilots gericht op versterking van de flexibiliteit en vraaggerichtheid van het deeltijd hoger onderwijs (die in 2016 van start gaan) gepubliceerd en zijn de inschrijvingen ontvangen, is het Holland Scholarship ter bevordering van internationale mobiliteit gelanceerd en heeft de eerste tranche van de stimuleringsregeling open en online hoger onderwijs plaatsgevonden. In het beleidsverslag wordt de stand van zaken van deze ontwikkelingen nader beschreven. Er zijn geen grote afwijkingen of een noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen. Wel is in tegenstelling tot de inzet, in de sector Zorg & Welzijn in 2016 geen experiment vraagfinanciering gestart. Er wordt een aanjager aangesteld gericht op uitbreiding van de experimenten naar de sector Zorg & Welzijn in 2017, en ook verdere groei van deelname in de sector Techniek & ICT (zie brief van 22 januari 2016).

In het onderdeel realisatie beleidsdoorlichtingen in het beleidsverslag wordt ingegaan op de beleidsdoorlichting «Prestaties van leerlingen en studenten omhoog».

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 6.3 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 6 (bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

     

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

Verplichtingen

2.503.819

2.630.999

2.773.137

2.961.392

2.874.883

2.778.940

95.943

Waarvan garantieverplichtingen

40.000

153.459

30.850

26.789

25.983

 

25.983

Uitgaven

2.509.283

2.543.058

2.610.870

2.732.897

2.811.099

2.770.109

40.990

                   

Bekostiging

2.466.582

2.491.890

2.568.770

2.688.138

2.756.130

2.720.998

35.132

Hoofdbekostiging

2.466.582

2.439.659

2.409.651

2.518.043

2.578.000

2.544.885

33.115

 

Onderwijsdeel hbo

2.384.034

2.358.218

2.333.833

2.445.854

2.507.785

2.474.148

33.637

 

Deel ontwerp en ontwikkeling

69.748

68.605

68.693

69.201

70.046

69.253

793

 

Bekostiging tweede bachelor- en mastergraden in het hbo

1.219

1.303

1.097

       
 

Bekostiging experimenten open bestel

10.705

10.611

5.456

2.537

     
 

Bekostiging postinitiële masteropleidingen hbo

876

922

573

451

169

1.484

– 1.315

Prestatiebox

0

52.231

159.119

170.095

178.130

176.113

2.017

 

Onderwijskwaliteit en studiesucces, en profilering

 

52.231

159.119

170.095

178.130

176.113

2.017

                   

Subsidies

28.186

30.425

23.671

752

3.798

375

3.423

 

Regeling bevordering kennisfunctie hogescholen

12.055

22.267

19.967

       
 

Regeling stimulering Bèta/techniek

     

0

2.758

0

2.758

 

Studiekeuze-informatie hoger onderwijs

2.400

2.455

2.475

       
 

Overig

13.731

5.703

1.229

752

1.040

375

665

                   

Opdrachten

559

353

91

242

271

100

171

 

Uitbesteding

559

353

91

242

271

100

171

                   

Bijdragen aan agentschappen

13.956

20.390

18.338

17.851

17.613

16.916

697

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

13.956

20.390

18.338

17.851

17.613

16.916

697

                   

Bijdragen aan ZBO's/RWT's

0

0

0

23.616

31.096

29.529

1.567

 

NWO (Praktijkgericht onderzoek hbo)

     

23.616

28.696

27.154

1.542

 

NWO (Promotiebeurs voor leraren)

       

2.400

2.375

25

                   

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

0

0

0

2.298

2.191

2.191

0

 

Stichting Studiekeuze 123

     

2.298

2.191

2.191

0

Ontvangsten

3.948

8.646

6.447

2.615

1.288

1.213

75

Tabel 6.4 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 7 (bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

     

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

Verplichtingen

3.946.917

4.028.132

4.180.059

4.293.686

4.235.203

4.126.980

108.223

Waarvan garantieverplichtingen

35.000

104.400

0

       

Uitgaven

3.954.885

3.984.999

4.065.742

4.152.113

4.210.383

4.139.632

70.751

                   

Bekostiging

3.888.292

3.930.849

4.015.082

4.115.685

4.178.621

4.108.307

70.314

Hoofdbekostiging

3.888.292

3.904.174

3.895.816

3.986.790

4.042.961

3.974.053

68.908

 

Onderwijsdeel wo

1.592.895

1.611.971

1.588.295

1.641.970

1.675.277

1.628.730

46.547

 

Onderzoeksdeel wo

1.705.386

1.706.967

1.707.703

1.730.563

1.750.117

1.728.754

21.363

 

Deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek

585.754

581.042

595.447

614.257

617.567

616.569

998

 

Bekostiging tweede mastergraden in het wo

4.257

4.194

4.371

       

Prestatiebox

0

26.675

119.266

128.895

135.660

134.254

1.406

 

Onderwijskaliteit en studiesucces, en profilering

 

26.675

119.266

128.895

135.660

134.254

1.406

                   

Subsidies

39.721

26.218

22.684

10.067

4.709

4.954

– 245

 

Subsidieregeling Sirius programma

10.929

11.543

10.302

5.443

1.726

2.407

– 681

 

Subsidieregeling Huygens Scholarship Programme

10.351

           
 

Subsidieregeling Libertas Noodfonds

1.000

765

745

605

265

265

0

 

3TU’s samenwerking

6.066

6.000

3.500

1.500

     
 

Subsidieregeling Programma Akademie assistenten

954

957

         
 

Toetsing en Toetsgestuurd leren

2.426

2.426

2.260

       
 

Overig

7.995

4.527

5.877

2.519

2.718

2.282

436

                   

Opdrachten

1.625

1.630

1.584

1.240

1.374

1.362

12

 

Uitbesteding

1.625

1.630

1.584

1.240

1.374

1.362

12

                   

Bijdragen aan ZBO's/RWT's

3.270

3.986

3.878

3.769

4.032

3.673

359

 

Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO)

3.270

3.986

3.878

3.769

4.032

3.673

359

                   

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

21.977

22.316

22.514

21.352

21.647

21.336

311

 

Organisaties excl. NVAO, SKI 123, PBT en SURF

21.977

22.316

22.514

21.352

21.647

21.336

311

Ontvangsten

25.117

114

963

10.426

592

16

576

Toelichting op de financiële instrumenten

Bekostiging

De bekostiging van het hoger onderwijs en onderzoek bestaat uit de hoofdbekostiging en de middelen voor onderwijskwaliteit en studiesucces en profilering (prestatiebox). De bekostiging is voor het hbo met € 35,1 miljoen en voor het wo met € 70,3 miljoen verhoogd. Dit betreft:

  • –  Aanpassing op basis van de nieuwe raming van studentenaantallen (hbo + € 18,9 miljoen en wo + € 30,4 miljoen);

  • –  De loon- (werkgeverslasten) en prijsbijstelling 2015 en de toevoeging van de kabinetsbijdrage voor 2015 voor de Loonruimte-overeenkomst publieke sector (in totaal voor het hbo + € 31,2 miljoen en voor het wo + € 37,5 miljoen);

  • –  Een intertemporele compensatie (hbo – € 9,4 miljoen en wo – € 1,0 miljoen) om de beschikbare budgetten voor Flexibel hoger onderwijs voor volwassenen in overeenstemming te brengen met de beoogde uitgaven;

  • –  Diverse kleinere mutaties voor onder andere onderzoek en lerarenbeleid (hbo – € 5,6 miljoen en wo + € 3,4 miljoen).

Hoofdbekostiging

Universiteiten (wo) en hogescholen (hbo) ontvangen bekostiging voor onderwijs en onderzoek. De rijksbijdrage wordt jaarlijks aan de universiteiten en hogescholen toegekend als een lumpsum. De rijksbijdrage is gebaseerd op de WHW. In het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en de Regeling financiën hoger onderwijs zijn de bepalingen, bedragen en percentages opgenomen op basis waarvan de rijksbijdrage wordt berekend.

Onderwijsdeel hbo en wo

Universiteiten en hogescholen ontvangen een rijksbijdrage vanwege onderwijs. De rijksbijdrage is gebaseerd op de nominale studieduur van de opleiding en het volgen en succesvol afronden van één bachelor- en één masteropleiding. Het onderwijsdeel bestaat uit:

  • a. een studentgebonden deel: gebaseerd op het aantal ingeschreven bekostigde studenten en graden (diploma’s), er zijn drie bekostigingsniveaus (laag, hoog en top),

  • b. een onderwijsopslag in bedragen: bedragen op basis van afspraken voor kwaliteit, kwetsbare opleidingen en bijzondere voorzieningen, en

  • c. een onderwijsopslag als percentage.

Deel Ontwerp en ontwikkeling hbo en Onderzoeksdeel wo

Hogescholen ontvangen een rijksbijdrage vanwege ontwerp en ontwikkeling (praktijkgericht onderzoek). Universiteiten ontvangen een rijksbijdrage vanwege het verrichten van wetenschappelijk onderzoek. Het onderzoeksdeel wo is gebaseerd op:

  • a. een studentgebonden deel: gebaseerd op het aantal bekostigde graden,

  • b. een deel promoties: gebaseerd op het aantal promoties leidend tot een proefschrift en het aantal ontwerpcertificaten,

  • c. een voorziening onderzoek in bedragen: bedragen op basis van afspraken over onder andere sectorplannen en zwaartekracht, en

  • d. een voorziening onderzoek in percentages.

Deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek

De bekostiging van het onderwijs en onderzoek bij de acht academische ziekenhuizen loopt via de universiteiten. Hier kunnen studenten geneeskunde onderwijs volgen en praktijkervaring opdoen. De rijksbijdrage bestaat uit een deel dat is gebaseerd op het aantal ingeschreven studenten en graden, een procentueel deel en een bedrag vanwege rente en afschrijving (voor huisvesting).

Bekostiging experimenten open bestel hbo

De experimenten open bestel zijn in 2014 afgerond. De eindevaluatie is op 16 januari 2015 aan de Tweede Kamer aangeboden. Bij de experimenten open bestel kwamen niet-bekostigde opleidingen tijdelijk in aanmerking voor bekostiging. Zoals in de brief aan de Tweede Kamer aangegeven, leiden de experimenten open bestel vanwege de beperkte uitkomsten niet tot aanpassingen in de wetgeving. Wel is er aanleiding om verder te experimenteren, met als doel de vraaggerichtheid van het aanbod van met name deeltijdonderwijs verder te versterken. Dit zal gebeuren in de experimenten met vraagfinanciering en de pilots gericht op flexibilisering, die in 2016 van start gaan. Hierbij zullen de lessen uit de experimenten open bestel worden benut.

Bekostiging postinitiële masteropleidingen hbo

De middelen zijn ingezet voor de afwikkeling van de tijdelijke financiering van (eerder goedgekeurde) arbeidsmarktrelevante hbo-masters in prioritaire gebieden.

Prestatiebox

Onderwijskwaliteit en studiesucces, en profilering hbo en wo

Voor de periode 2013–2016 ontvangen hogescholen en universiteiten prestatiebekostiging op basis van individuele prestatieafspraken (zie ook de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap «Kwaliteit in verscheidenheid» en de Hoofdlijnenakkoorden OCW-Vereniging Hogescholen en OCW-VSNU). In het Besluit Experiment prestatiebekostiging hoger onderwijs is bepaald hoe de omvang van de prestatiebekostiging per instelling wordt vastgesteld. De afspraken zijn gemaakt op basis van concrete indicatoren.

Subsidies

Subsidieregeling stimulering Bèta/techniek (hbo)

Hiermee wordt de ontwikkeling van drie Centres of Expertise (CoE’s) hbo gefinancierd, naast de zeventien CoE’s waarvan de ontwikkeling gefinancierd wordt uit de middelen voor profilering. De CoE’s, die met cofinanciering van bedrijven en instellingen tot stand komen, zijn gericht op toponderwijs, toponderzoek en innovaties. Uitgangpunt hierbij is 25% financiering uit het werkveld, 25% van onderwijsinstellingen en 50% profileringsbekostiging. Het budget is per saldo met € 2,8 miljoen verhoogd. Dit betreft een naar beleidsartikel 6 (hbo) overgeboekte aandeel van beleidsartikel 4 (mbo) voor de Centra voor innovatief vakmanschap (€ 1,1 miljoen), een intertemporele compensatie binnen beleidsartikel 6 (hbo) gepleegd om de beschikbare budgetten voor het Sectorplan mbo-hbo techniek in overeenstemming te brengen met de beoogde uitgaven (voor 2015 + € 1,6 miljoen) en de loon- (werkgeverslasten) en prijsbijstelling 2015 (+ € 0,1 miljoen).

Subsidieregeling Sirius programma (hbo en wo)

Om meer inzicht te krijgen in de wijze waarop excellentie in het hoger onderwijs gerealiseerd kan worden is tot en met 2011 aan verschillende meerjarige projecten een subsidie toegekend voor de bachelorfase. Daarnaast is in 2010 een subsidie toegekend aan zes universiteiten voor projecten in de masterfase. De projecten werden uitgevoerd in de periode 2008–2014, in 2015 zijn de resultaten beschikbaar gekomen in het overall auditrapport. Uit de eindrapportage van het excellentieprogramma Sirius blijkt dat er een cultuuromslag teweeg is gebracht, naar meer uitdagend en intensief onderwijs, en het draagvlak bij studenten en docenten groot is.

Subsidieregeling Libertas Noodfonds (hbo en wo)

Het Libertas Noodfonds is er voor studenten die niet in hun land van herkomst kunnen (blijven) studeren, omdat vanwege politieke redenen hen het studeren onmogelijk wordt gemaakt of zij daarin ernstig worden belemmerd. In 2015 waren er geen landen aangewezen waarvan ingezetenen een beroep konden doen op het Libertas Noodfonds. De middelen hebben betrekking op de afwikkeling van eerder toegekende financiële steun aan studenten uit Zimbabwe en Wit-Rusland (deze landen waren eerder aangewezen).

Overig (hbo en wo)

Bij dit financiële instrument zijn afzonderlijk voor de sectoren hbo en wo overige toekenningen opgenomen die gelijk dan wel kleiner zijn dan € 1 miljoen.

Opdrachten

Uitbesteding (hbo en wo)

Voor de beleidsontwikkeling worden opdrachten verstrekt voor het uitvoeren van diensten. Het gaat hierbij met name om opdrachten voor beleidsgericht onderzoek.

Bijdrage aan agentschappen

DUO

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor deze begrotingsartikelen.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)

De NVAO is als onafhankelijke, binationale accreditatieorganisatie opgericht door de Nederlandse en Vlaamse overheid en geeft een deskundig en objectief oordeel over de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen. Het betreft hier de bijdrage die de Nederlandse overheid rechtstreeks aan de NVAO heeft vergoed voor de uitvoering van haar taken.

NWO

Praktijkgericht onderzoek hbo: Van hogescholen wordt verwacht dat zij een centrale rol in de Nederlandse en internationale kennisinfrastructuur vervullen. Voor praktijkgericht onderzoek hebben hogescholen direct toegang tot de competitieve onderzoekgeldstroom voor het hbo: het RAAK-programma (voormalige Regeling bevordering kennisfunctie hogescholen). De middelen voor het RAAK-programma zijn vanaf 2014 ingebed bij NWO. Het budget voor 2015 is met € 1,5 miljoen verhoogd, vanwege bijdragen van de Ministeries van Economische Zaken en Infrastructuur en Milieu aan het Nationaal Regieorgaan Praktijkgericht Onderzoek SIA voor het uitvoeren van onderzoek (+ € 1,3 miljoen) en loon- en prijsbijstelling 2015 (+ € 0,2 miljoen).

Promotiebeurs voor leraren: Leraren in het po, vo, mbo en hbo worden in staat gesteld om onderzoek te verrichten dat uitmondt in een proefschrift. De leraren krijgen, met behoud van salaris, vijf jaar lang twee dagen per week vrij om te werken aan onderzoek. Het verstrekken van de beurzen geschiedt via de bekostiging van NWO.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Het betreft hier de (structurele) bekostiging van organisaties die beleidsmatig prioritaire taken uitvoeren, ofwel activiteiten uitvoeren die betrekking hebben op de belangenbehartiging van studenten, ofwel taken uitvoeren die voortkomen uit verdragsrechtelijke verplichtingen.

Ontvangsten

De ontvangsten betreffen met name terugvorderingen bij instellingen en andere subsidieontvangers als gevolg van eindafrekeningen van toegekende subsidies.

Artikel

8. INTERNATIONAAL BELEID

Artikel

Algemene doelstelling

Bevorderen van internationale samenwerking en uitwisseling ter ondersteuning en versterking van de kwaliteit van onderwijs, cultuur en wetenschap en ter verdere ontwikkeling van internationale competenties van lerenden, docenten, kunstenaars en wetenschappers.

Rol en verantwoordelijkheid

Stimuleren: Bij het uitvoeren van de algemene doelstelling ligt de nadruk op het zoveel mogelijk stimuleren en ondersteunen van instellingen en burgers om zich op een internationale omgeving te oriënteren. Daartoe zorgt de Minister vanuit haar stelselverantwoordelijkheid voor de benodigde internationaal-bestuurlijke randvoorwaarden, bijvoorbeeld door afspraken te maken over wederzijdse beroepserkenning, kwaliteitszorg en grensverkeer en door de uitwisseling van best practices. De Minister opereert hierbij binnen multilaterale kaders als de Europese Unie, OESO en de Unesco en andere – vaak daarbij aangesloten – organisaties, alsmede via bilaterale contacten, verdragen, Memorandums of Understanding, etc. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van stimuleringsmaatregelen in de vorm van fondsen en beurzen en worden faciliterende en uitvoerende instanties gefinancierd, zoals EP-Nuffic, Neth-ER en het Duitsland Instituut Amsterdam. De bevordering van internationale samenwerking is ondersteunend aan de beleidsdoelstellingen van OCW. De voorgenomen activiteiten zijn dan ook voor een belangrijk deel opgenomen in de betreffende beleidsartikelen.

De internationale activiteiten van OCW geven tenslotte mede-ondersteuning aan de doelstellingen en ambities van het bredere buitenlandse beleid, specifiek op de terreinen van OCW.

Indicatoren/kengetallen

Internationale – ondersteunende – maatregelen laten zich moeilijk vangen in «harde» cijfers en beleidsconclusies. In gevallen waar dit wel mogelijk is, bijvoorbeeld bij de bevordering van in- en uitgaande studiemobiliteit of bij de bevordering van culturele activiteiten in het buitenland, zijn relevante cijfers te volgen op Trends in Beeld en Onderwijs in Cijfers. Uit deze cijfers blijkt bijvoorbeeld dat in het hoger beroepsonderwijs (hbo) en het wetenschappelijk onderwijs (wo) het aantal Nederlandse studenten dat naar het buitenland gaat om een volledige studie te behalen is toegenomen. Ook is te zien dat in het primair onderwijs (po) zowel het aantal deelnemende scholen als deelnemende leerlingen dat deelneemt aan vroeg vreemdetalenonderwijs de afgelopen jaren is toegenomen.

Beleidsconclusies

Bij de ten uitvoerlegging van de in de begroting opgenomen voornemens zijn er geen bijzondere ontwikkelingen opgetreden die een aanpassing of afwijking van die voornemens noodzakelijk maakten. Zoals voorgenomen zijn het Europees Platform en Nuffic in 2015 gefuseerd en de nieuwe organisatie heet nu EP-Nuffic.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 8.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 8 (bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

HGIS realisatie

     

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

2015

Verplichtingen

12.591

7.312

8.673

13.973

14.645

6.582

8.063

865

Uitgaven

16.543

16.215

15.704

12.330

12.669

11.235

1.434

810

                     

Subsidies

1.641

1.345

1.422

1.297

1.559

1.739

– 180

135

 

Duitsland Instituut Amsterdam (DIA)

800

732

842

773

724

725

– 1

 
 

Netherlands house for Education and Research (Neth-ER)

500

450

450

450

600

600

0

 
 

Frans-Nederlandse academie (FNA)

194

114

 

20

0

0

0

 
 

Incidentele subsidies voor het uitwisselen van cultuur

147

49

130

24

135

364

– 229

135

 

Overige incidentele subsidies

     

30

100

50

50

 
                     

Opdrachten

140

283

262

6

359

205

154

0

 

Beleidsonderzoek en benchmarking

18

143

153

6

33

100

– 67

 
 

Incidentele Internationale activiteiten

122

140

109

 

22

105

– 83

 
 

EU-Voorzitterschap

       

304

0

304

 
                 

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

14.262

14.087

13.520

10.577

10.301

8.841

1.460

225

 

OCW-vertegenwoordiging in het buitenland

1.549

1.777

1.631

141

135

135

0

135

 

Europees Platform (EP Nuffic)

5.677

5.410

5.455

4.690

3.505

3.485

20

 
 

Nederlandse Taalunie

3.287

3.124

3.179

3.224

4.140

2.640

1.500

 
 

Europa College Brugge

30

30

30

30

30

30

0

 
 

Unesco

20

40

8

 

0

20

– 20

 
 

OESO CERI

74

73

70

67

69

76

– 7

 
 

Fulbright Center

408

408

408

388

368

368

0

 
 

DCICC

90

90

90

90

90

90

0

90

 

Stichting Ons Erfdeel

205

205

185

185

185

185

0

 
 

Nationaal Agentschap Erasmus + Onderwijs & Training

1.731

1.748

1.748

1.762

1.779

1.762

17

 
 

Programma's Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

1.161

1.162

716

 

0

0

0

 
 

Incidentele EU-programma's en activiteiten

30

20

   

0

50

– 50

 
                     

Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken

500

500

500

450

450

450

0

450

 

Vlaams-Nederlands huis DeBuren (Hoofdstuk V BuZa)

500

500

500

450

450

450

0

450

Ontvangsten

16

41

754

310

113

99

14

 

Toelichting op de instrumenten

De realisatie van de uitgaven in 2015 ligt € 1,4 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De belangrijkste verhoging is een eenmalige ophoging van het budget van de Nederlandse Taalunie ter bekostiging van de reorganisatiekosten van de Nederlandse Taalunie, Erasmus Taalcentrum en het Instituut voor Nederlandse Lexicologie om zo een omvangrijke bezuiniging te kunnen realiseren. De verplichtingen zijn met € 8,1 miljoen verhoogd. De belangrijkste verhoging van de verplichtingen is ontstaan door de bovengenoemde verhoging van de uitgaven, door het toevoegen van de post EU-Voorzitterschap en door meerjarige verplichtingen, zoals aan Neth-ER en EP-Nuffic, met kasgevolgen in 2016, 2017 en 2018. Bij de toelichting op de financiële instrumenten worden de grootste verschillen nader beschreven.

Subsidies

Duitsland Instituut Amsterdam

Het Duitsland Instituut Amsterdam (DIA) genereert en verspreidt kennis in Nederland over de ontwikkelingen in Duitsland op het raakvlak van onderwijs, wetenschap en maatschappij. Het instituut doet dat onder meer met behulp van wetenschappelijk onderzoek, onderwijsprojecten en voorlichtingsactiviteiten (cofinanciering met Universiteit van Amsterdam en Deutsche Akademische Austausch Dienst (DAAD)). Daarnaast voert het DIA een pilotprogramma studiemobiliteit uit, dat de samenwerking moet stimuleren tussen Nederlandse en Duitse instellingen van hoger onderwijs, alsook de mobiliteit van Nederlandse studenten naar Duitsland moet vergroten. Hier is sprake van cofinanciering van Duitse zijde (50/50). In totaal is er voor de jaren 2013 t/m 2015 € 0,4 miljoen toegekend voor het actieprogramma Bevordering Onderwijsmobiliteit naar Duitsland. In 2015 heeft een evaluatie plaatsgevonden van het DIA. Het evaluatierapport is positief en adviseert OCW om het DIA in de lucht te houden met een gelijk budget bij gelijkblijvende doelstellingen. OCW herkent zich in de conclusies.

Frans-Nederlandse Academie

De financiering van de Frans-Nederlandse Academie is, conform de subsidietaakstelling, stopgezet.

Neth-ER

Neth-ER is opgericht in 2006 door acht Nederlandse veldorganisaties werkzaam op de gebieden onderzoek, onderwijs en innovatie (onder andere TNO, KNAW, VSNU, MBO-Raad, NWO, Europees Platform). Hun gezamenlijke doel is om de Nederlandse participatie aan de Europese programma’s te vergroten.

Incidentele subsidies voor het uitwisselen van cultuur

Dit betreft middelen gereserveerd voor incidentele activiteiten ter bevordering van de samenwerking op het gebied van cultuur. Er zijn subsidies verstrekt aan de Speciaal Gezant Geletterdheid voor UNESCO en aan het Dutch Centre for International Cultural Cooperation.

Overige incidentele subsidies

Dit betreft middelen gereserveerd voor overige incidentele internationale subsidies. Er zijn subsidies verstrekt aan het Fulbright Center, Stichting News en de Unesco.

Opdrachten

Beleidsonderzoek en benchmarking

Dit betreft middelen ten behoeve van beleidsonderzoek, onder meer naar de effectiviteit van internationalisering en ten behoeve van benchmarking in het kader van de relevante internationale organisaties. In 2015 is beperkt gebruik gemaakt van deze middelen: er is een evaluatie uitgevoerd naar de effectiviteit en efficiëntie van het Duitsland Instituut Amsterdam.

Incidentele internationale activiteiten

Dit betreft middelen gereserveerd voor incidentele activiteiten ter bevordering van de samenwerking welke bij het opstellen van de begroting niet zijn te voorzien. Het betreft in 2015 bijdragen in het kader van de viering van de betrekkingen tussen Nederland en Canada en in het kader van de betrekkingen tussen Nederland en Duitsland.

EU-Voorzitterschap

Van januari t/m juni 2016 is Nederland Voorzitter van de Raad van de EU. In 2015 zijn de voorbereidingen van het EU-voorzitterschap gestart en in december 2015 is de eerste OCW bijeenkomst georganiseerd.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

OCW-vertegenwoordiging

In 2015 betreft het de kosten voor de Permanente Vertegenwoordiging bij de Unesco.

Europees Platform (EP-Nuffic)

Het Europees Platform is in 2015 gefuseerd met Nuffic en heet voortaan EP-Nuffic. EP-Nuffic ondersteunt de internationalisering in het onderwijs. In het primair en voortgezet onderwijs doet EP-Nuffic dit met kennis en kleine financiële bijdrages voor onder meer expertiseontwikkeling en mobiliteit van leerlingen, onderwijzend personeel, voor vroegtijdig vreemdetalenonderwijs, tweetalig onderwijs en internationale uitwisseling.

Nederlandse Taalunie

De Nederlandse Taalunie is de verdragsorganisatie waarin Nederland, Vlaanderen en Suriname samenwerken op het gebied van het Nederlands. De Taalunie is de organisatie die namens de overheden van Nederland en Vlaanderen het taalbeleid vormgeeft. Zij doet daartoe voorstellen aan het Comité van Ministers van de Taalunie. De Taalunie stimuleert ook de uitwerking van door het Comité van Ministers vastgesteld beleid door organisaties te steunen die op veel taalgebonden terreinen werkzaam zijn. Het jaar 2015 heeft sterk in het teken gestaan van de verwerking van een omvangrijke bezuiniging op de Taalunie. Dat heeft geleid tot een reorganisatie van het algemeen secretariaat van de Taalunie en tot bezuinigingen op organisaties die onder de Taalunie ressorteren.

Europa College Brugge

Het Europa College te Brugge is een postuniversitaire opleiding voor onderzoek naar Europese eenwording, gefinancierd door EU en EU-Lidstaten.

Unesco

Dit betreft de deelname aan diverse projecten in het kader van de Unesco.

OESO CERI

OESO CERI betreft de deelname aan diverse onderwijsprojecten en -onderzoeken in het kader van het Centre for Educational Research and Innovation (CERI), onderdeel van de OESO.

Fulbright Center

Het Fulbright Center verzorgt mobiliteitsprogramma’s voor het hoger onderwijs via beurzen voor uitwisseling met de Verenigde Staten (met bijdragen van de Amerikaanse regering).

Cultural Contact Point

Het Cultural Contact Point geeft advies over de subsidieregelingen van het EU-cultuurprogramma en biedt begeleiding bij het doen van een aanvraag. Het is een uitvoerend orgaan ten behoeve van het EU-Cultuurprogramma en ondergebracht bij het Dutch Centre for International Cultural Cooperation (DCICC).

Stichting Ons Erfdeel

De Vlaams-Nederlandse vereniging Ons Erfdeel wil de cultuur van Vlaanderen en Nederland in het buitenland bekend maken en de culturele samenwerking tussen de Nederlandssprekenden bevorderen, onder meer met behulp van het tijdschrift Ons Erfdeel en het Jaarboek The Low Countries.

Nationaal Agentschap Erasmus+

Het Nationaal Agentschap Erasmus+ Onderwijs en Training is belast met het beheer en de uitvoering in Nederland van het EU programma Erasmus+. Het Agentschap is de opvolger van het voormalige Agentschap Leven Lang Leren.

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

In het jaar 2015 zijn er vanwege een subsidietaakstelling uit 2013 geen nieuwe activiteiten gestart.

Incidentele EU-programma’s en activiteiten

Dit betreft middelen gereserveerd voor incidentele activiteiten en verplichtingen in het kader van de EU en deelname aan EU-programma’s, welke bij het opstellen van de begroting niet zijn te voorzien. In het jaar 2015 zijn geen uitgaven op dit artikelonderdeel gedaan.

Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken

Vlaams-Nederlands Huis De Buren

Het Vlaams-Nederlands Huis De Buren is in 2004 opgericht door de Nederlandse en Vlaamse regering als een culturele organisatie en als ruimte voor debat en reflectie (subsidiëring vindt plaats via begrotingshoofdstuk V (Buitenlandse Zaken).

Ontvangsten

De ontvangsten zijn afkomstig van een eindafrekening van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Internationale uitgaven OCW-breed

Het vergroten van internationale mobiliteit en grensoverschrijdende samenwerking tussen instellingen is een inzet die niet alleen plaatsvindt op dit artikel. Veel internationaliseringsbeleid is elders ondergebracht binnen de OCW-begroting. Hieronder is een overzicht opgenomen van de totale internationale uitgaven van OCW per beleidsartikel en daaraan gekoppeld, welk deel daarvan deel uitmaakt van de Homogene groep internationale samenwerking (HGIS), die wordt gecoördineerd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Tabel 8.2 Internationale uitgaven OCW (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

HGIS realisatie

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

2015

Primair onderwijs (artikel 1)

20.291

20.992

22.015

16.854

15.889

15.962

– 73

 

Voortgezet onderwijs (artikel 3)

4.660

4.631

4.179

4.083

4.174

2.947

1.227

 

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (artikel 4)

830

1.217

1.181

820

1.457

340

1.117

 

Hoger beroepsonderwijs (artikel 6)

3.453

3.453

3.453

3.155

3.155

3.155

 

3.155

Wetenschappelijk onderwijs (artikel 7)

87.582

74.813

72.759

67.727

69.410

65.787

3.623

51.688

Internationaal beleid (artikel 8)

16.543

16.215

15.704

12.171

12.669

11.235

1.434

810

Studiefinanciering (artikel 11)

55.165

63.775

68.783

73.524

83.373

70.000

13.373

 

Kunsten (artikel 14)

19.211

18.017

12.847

12.174

       

Cultureel erfgoed (artikel 14)

2.129

2.578

2.336

2.399

       

Media (artikel 14 en 15)

50.306

49.891

2.140

1.849

       

Cultuur (artikel 14)

       

14.121

13.622

499

5.393

Media (artikel 15)

       

152

147

5

0

Onderzoek en wetenschappen (artikel 16)

91.964

99.359

91.438

92.848

92.335

90.826

1.509

454

Totaal

352.134

354.941

296.835

287.604

296.735

274.021

22.714

61.500

Toelichting:

De internationale culturele uitgaven van OCW (Kunsten, Cultureel erfgoed en Media) zijn vanaf 2015 conform de begrotingsartikelen ingedeeld in twee posten van Cultuur(artikel 14) en Media (artikel 15).

De uitgaven op de Homogene groep internationale samenwerking (HGIS) zijn begrepen in de totale realisaties in het jaar 2015.

De beleidsprestaties zijn – waar nodig en relevant – toegelicht bij de betreffende beleidsartikelen.

Voor artikel 11 (Studiefinanciering) geldt dat de bedragen indicaties zijn van de omvang van uitgaven aan internationale studiefinanciering (diplomamobiliteit). Het betreft zowel de relevante als niet-relevante uitgaven voor meeneembare studiefinanciering (dit is uitgaande studentenmobiliteit) en voor inkomende mobiliteit (EU-studenten die een vorm van collegegeldvergoeding krijgen).

Artikel

9. ARBEIDSMARKT- EN PERSONEELSBELEID

Artikel

Algemene doelstelling

De kwaliteit van het onderwijs wordt gewaarborgd door de beschikbaarheid van voldoende personeel van voldoende kwaliteit voor alle onderwijsdeelnemers.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een onderwijsstelsel dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en ambities van individuele leerlingen/studenten en bij de behoefte van de maatschappij. De leraar en de schoolleider zijn daarbij cruciaal.

Financieren: De Minister draagt bij aan het lerarenbeleid op scholen door het financieren van de onderwijssectoren voor een betere beloning van docenten en van projecten op het gebied van arbeidsmarkt- en personeelsbeleid. Dit via aanvullende bekostiging, subsidies en opdrachten.

Stimuleren: De Minister is verantwoordelijk voor de uitvoering van directe stimuleringsmaatregelen ten behoeve van de ontwikkeling van de kwaliteit en professionaliteit van docenten en het bijdragen aan een aantrekkelijk beroep. Dit door middel van het in 2007 uitgebrachte actieplan «LeerKracht van Nederland», het in mei 2011 uitgebrachte actieplan «Leraar 2020, een krachtig beroep»! en de in oktober 2013 opgestelde «Lerarenagenda 2013–2020: de leraar maakt het verschil» en de op basis daarvan met belanghebbenden afgesloten convenanten en bestuursakkoorden.

Regisseren: De Minister draagt verantwoordelijkheid voor het borgen van de onderwijskwaliteit van scholen. Om deze verantwoordelijkheid waar te maken, levert zij een bijdrage aan het zorgen voor voldoende docenten van voldoende kwaliteit. Zij doet dat door wetten en regels uit te vaardigen voor goed bestuur, door een dialoog te voeren met en toezicht te houden op belanghebbenden, en zo nodig actief regie te voeren.

Indicatoren/kengetallen

De indicatoren voor het arbeidsmarkt- en personeelsbeleid worden beschreven in de beleidsagenda en in Trends in Beeld.

Beleidsconclusies

Het beleid, zoals voorgenomen in de begroting 2015 voor het arbeidsmarkt- en personeelsbeleid, is overeenkomstig uitgevoerd. Zo zijn de maatregelen (lerarenbeurs, innovaties, registers, kwaliteit lerarenopleidingen etc.) voor het stimuleren van de professionele ontwikkeling van leraren en het op peil houden van de omvang en kwaliteit van de lerarenpopulatie voortgezet en op onderdelen geïntensiveerd via de impuls leraren tekortvakken vo en de versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen. In het beleidsverslag wordt een en ander nader toegelicht. In het onderdeel realisatie beleidsdoorlichtingen van het beleidsverslag wordt ingegaan op de beleidsdoorlichting «Prestaties van leerlingen en studenten omhoog».

Het afgelopen jaar is hard gewerkt aan de implementatie van de bestuurlijke afspraken en het realiseren van de doelen van de Lerarenagenda. Het wetsvoorstel over het lerarenregister is in 2015 aan de Raad van State voorgelegd ter advisering. Er zijn verder positieve ontwikkelingen te zien, zoals de verbetering van de kwaliteit van pabo’s, de begeleiding van starters in het voortgezet onderwijs en het HRM-beleid in het mbo. Er zijn ook onderwerpen waar het beter kan. Voorbeelden zijn: de aandacht voor het beroepsonderwijs in de lerarenopleidingen, de begeleiding van startende leraren in het po en het HRM-beleid in het po en vo. Zie voor verdere informatie over de resultaten en de oorzaken, de voortgangsrapportage van de Lerarenagenda, zoals die in november 2015 aan de Tweede Kamer is aangeboden. Daar wordt ook ingegaan op de intensivering van de samenwerking tussen de onderwijssectoren om de ambities van de Lerarenagenda dichterbij te brengen. Een overzicht is ook te vinden op Trends In Beeld. Voor de kwantitatieve ontwikkeling van vraag en aanbod op de onderwijsarbeidsmarkt voor po, vo en mbo op de lange termijn, is er de arbeidsmarktbrief van november 2015. Andere indicatoren voor het arbeidsmarkt- en personeelsbeleid worden beschreven in Trends in beeld.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 9.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 9 (bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

     

20111

2012

2013

2014

2015

2015

2015

Verplichtingen

312.184

328.100

366.525

153.898

168.537

257.146

– 88.609

Uitgaven

273.113

257.651

343.509

339.016

209.749

249.541

– 39.792

                   

Bekostiging

 

128.385

156.953

157.130

18.720

24.168

– 5.448

Hoofdbekostiging

 

0

0

0

0

0

0

 

Beloning LeerKracht lumpsum po/vo/bve

           

0

Prestatiebox

 

21.640

33.700

33.700

0

0

0

 

Professionalisering po/vo/bve

 

21.640

33.700

33.700

0

0

0

Aanvullende bekostiging

 

106.745

123.253

123.430

18.720

24.168

– 5.448

 

Functiemix VO Randstadregio's

 

52.339

61.089

61.075

0

0

0

 

Salarismix MBO Randstadregio's

 

34.888

40.906

41.001

0

0

0

 

Tegemoetkoming kosten opleidingsscholen

 

14.030

15.760

16.120

18.720

24.168

– 5.448

 

G.O.- en vakbondsfaciliteiten po

 

5.488

5.498

5.234

0

0

0

                   

Subsidies

 

110.228

161.865

156.984

177.228

198.125

– 20.897

 

Lerarenbeurs/zij-instroom

 

74.980

85.810

81.474

111.722

123.200

– 11.478

 

Impuls lerarentekorten vo en wetenschap en techniek pabo

 

0

7.366

16.103

20.366

27.300

– 6.934

 

Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen

 

0

15.510

17.942

16.779

17.100

– 321

 

Verankering academische opleidingsschool

 

2.450

2.530

2.665

2.383

2.640

– 257

 

InnovatieImpuls Onderwijs

 

4.885

4.883

2.726

385

1.000

– 615

 

Arbeidsmarkt-/kennisactiviteiten po

 

2.230

2.230

2.230

0

0

0

 

Onderwijscoöperatie

 

2.900

2.900

2.900

2.908

2.945

– 37

 

Open Universiteit (LOOK)

 

6.370

14.412

1.937

0

0

0

 

Promotiebeurs voor leraren

 

2.282

6.803

7.874

7.610

7.625

– 15

 

Projecten professionalisering

 

1.269

1.079

959

1.327

2.000

– 673

 

Projecten regionale arbeidsmarktproblematiek

 

571

5.356

7.335

4.733

5.000

– 267

 

Caribisch Nederland

 

2.097

2.097

2.097

2.308

2.097

211

 

Overige projecten

 

10.194

10.889

10.742

6.707

7.218

– 511

               

Opdrachten

 

3.520

9.571

9.168

7.302

21.092

– 13.790

 

Onderzoek, ramingen en communicatie

 

3.520

9.571

9.168

7.302

21.092

– 13.790

               

Bijdrage aan agentschappen

3.072

7.585

7.173

7.770

6.499

6.156

343

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

3.072

7.585

7.173

7.770

6.499

6.156

343

               

Bijdragen aan ZBO's/RWT's

7.852

7.933

7.947

7.964

0

0

0

 

Stichting Vervangingsfonds Bedrijfsgezondheid

7.852

7.933

7.947

7.964

0

0

0

Ontvangsten

5.216

7.335

8.576

6.544

7.596

6.000

1.596

X Noot
1

Door de nieuwe indeling conform verantwoord begroten zijn de uitgaven op het niveau van bekostiging, subsidies en opdrachten voor de jaren 2010 en 2011 niet te reconstrueren.

Toelichting op de instrumenten

De realisatie van de uitgaven van het arbeidsmarkt en personeelsbeleid is circa € 39,8 miljoen lager dan oorspronkelijk geraamd. De realisatie van de ontvangsten is € 1,6 miljoen hoger dan geraamd. De verschillen worden bij de toelichting op de instrumenten verduidelijkt.

Verplichtingen

De verplichtingen worden met € 88,6 miljoen verlaagd. Het verschil tussen de verplichtingen- en uitgavenmutaties (€ 48,8 miljoen) wordt veroorzaakt doordat in 2014 en eerder verplichtingen zijn aangegaan, met name voor de regeling versterking samenwerking lerarenopleidingen in scholen en promotiebeurs, waarvan in de oorspronkelijke begroting was geraamd dat deze verplichtingen (deels) in 2015 zouden worden aangegaan. Dit heeft dus wel geleid tot uitgaven in 2015, terwijl de verplichting is geboekt in 2014 of eerder.

Hoofdbekostiging

Aanvullende bekostiging

Tegemoetkoming kosten opleidingsscholen

Om de samenwerking tussen lerarenopleidingen en het afnemend veld te verbeteren zijn 55 opleidingsscholen (samenwerkingsverbanden van één of meer lerarenopleidingen met één of meer scholen voor po, vo en mbo) erkend en 7 aspirant opleidingsscholen. Zij hebben in 2015 € 18,7 miljoen aan bekostiging ontvangen om gezamenlijk leraren op de werkplek op te leiden. Dit blijft € 5,5 miljoen achter bij de begrote bedragen omdat het aantal studenten (bepalend voor het niveau van de bekostiging) op de betreffende scholen nog niet het maximum heeft bereikt dat in de aanvullende bekostigingsregeling is opgenomen.

Subsidies

Lerarenbeurs/zij-instroom

In totaal is er op de lerarenbeurs € 103,7 miljoen en op de regeling zij-instroom € 8,0 miljoen gerealiseerd.

De lerarenbeurs bestaat uit een tegemoetkoming in de studiekosten voor een bachelor- en masteropleiding voor leraren po, vo, mbo en hbo en een subsidie voor het verlenen van studieverlof voor werkgevers. De beurs is een middel om verdere professionalisering van leraren door verhoging van het kwalificatieniveau te bewerkstelligen. Bij de voorjaarsnota is er € 20,7 miljoen toegevoegd aan de lerarenbeurs vanuit de sectorakkoorden en daarmee was het totaal beschikbare budget voor de lerarenbeurs € 135,9 miljoen. Uiteindelijk is er in 2015 € 103,7 miljoen op de lerarenbeurs gerealiseerd. Dit is ruim € 28 miljoen meer dan in 2014, maar nog steeds € 32 miljoen minder dan dat er budget beschikbaar was.

De subsidie zij-instroom kan worden aangevraagd door bevoegde gezagen voor het opleiden en begeleiden van personen met een ho achtergrond uit andere beroepssectoren om hen in te laten stromen in het onderwijs (po, vo en mbo) en hun bevoegdheid te halen. Zij staan voor de klas en halen binnen twee jaar hun bevoegdheid. Het budget van € 8,0 miljoen is volledig uitgeput.

Impuls leraren tekortvakken vo en wetenschap en techniek pabo

Het betreft de inzet van maatregelen ten aanzien van de middelen van € 100 miljoen voor de periode 2013 tot en met 2016 uit het Regeerakkoord. Een deel van de voor 2015 voorziene uitgaven is niet besteed, voornamelijk doordat het aantal op scholen geplaatste trainees achterbleef bij de prognoses. Daarnaast hebben enkele bestedingen via de lumpsum ho plaatsgehad, waardoor de realisatie in totaal € 6,9 miljoen lager is dan begroot.

Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen

Het betreft een impulssubsidie 2013–2016 om de samenwerking te versterken tussen lerarenopleidingen en scholen in het po, vo en mbo. Met de toekenning van € 16,8 miljoen is het budget vrijwel geheel uitgeput.

Promotiebeurs voor leraren

Leraren in het po, vo, mbo, speciaal onderwijs en hbo worden in staat gesteld om onderzoek te verrichten dat uitmondt in een proefschrift. Zij worden voor maximaal de helft van hun contractomvang als leraar (tot maximaal 0,4 fte) vrijgesteld om het onderzoek te doen. Zij kunnen voor een periode van vijf jaar een beurs krijgen. Sinds de start van het programma Promotiebeurzen in 2011 tot en met 2015 zijn 228 beurzen toegekend. In 2015 is € 7,6 miljoen gerealiseerd.

Opdrachten

Ter ondersteuning, monitoring en evaluatie van het beleid wordt expertise op het terrein van communicatie, onderzoek en het maken van ramingen aangewend.

Het budget voor het lerarenregister is bij najaarsnota per saldo met € 11,7 miljoen verlaagd. Deze middelen zijn verschoven naar 2016 en verder. Het ontwikkelen van de onderwijsregisters is een dynamisch proces en daardoor is er enige vertraging opgelopen. De besteding is € 1,2 miljoen lager uitgevallen.

Bijdrage aan agentschappen

Dienst Uitvoering Onderwijs

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

Ontvangsten

Hierop is € 6,0 miljoen geboekt doordat leraren die hun opleiding niet of niet voldoende hebben afgerond hun in voorgaande jaren ontvangen lerarenbeurs hebben terugbetaald. Het resterende bedrag van € 1,6 miljoen is binnengekomen door het afrekenen van in voorgaande jaren verstrekte (project-) subsidies.

Artikel

11. STUDIEFINANCIERING

Artikel

Algemene doelstelling

Het stelsel van studiefinanciering biedt studenten in het hoger onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg (vanaf 18 jaar) de financiële mogelijkheden om in Nederland en daarbuiten onderwijs te kunnen volgen.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor de doeltreffende en doelmatige werking van het stelsel van studiefinanciering, zoals geregeld in de Wet studiefinanciering 2000.

Financieren: De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd: er zijn geen onoverkomelijke financiële belemmeringen om te gaan studeren. Tegelijkertijd wordt recht gedaan aan het principe dat studeren ook een investering door de student zelf is. Tevens wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders daaraan kunnen leveren.

Indicatoren/kengetallen

Voor indicatoren over studiefinanciering wordt verwezen naar Trends in Beeld.

Beleidsconclusies

Zie ook het beleidsverslag 2015.

In januari 2015 is de Wet studievoorschot hoger onderwijs aangenomen door de Eerste Kamer; deze trad vervolgens per 1 september 2015 in werking. Vanaf dat moment hebben nieuwe studenten in het hoger onderwijs niet langer recht op een basisbeurs, maar kunnen zij gebruik maken van het studievoorschot: een lening bij de overheid onder sociale voorwaarden en een lage rente. Terugbetalen mag in 35 jaar, en oud-studenten hoeven slechts 4% van hun inkomen boven het minimumloon in te zetten voor aflossing. Bij een inkomen onder het wettelijk minimumloon, hoeft de oud-student niet af te lossen.

Het studentenreisproduct, de eenoudertoeslag en de aanvullende beurs voor studenten van minder draagkrachtige ouders blijven wel bestaan. De aanvullende beurs wordt daarbij verhoogd met € 130 maximaal per maand. Zo is verzekerd dat iedereen die wil studeren, ook in staat is om te studeren.

Door deze maatregelen komt er geld vrij op de begroting om te investeren in de toegankelijkheid en kwaliteit van het hoger onderwijs en aan hoger onderwijs gerelateerd onderzoek.

Afgesproken is dat vanaf 1 januari 2017 ook minderjarige deelnemers aan het mbo recht krijgen op de OV-studentenreisvoorziening.

Het Programma Vernieuwing Studiefinanciering (PVS) omvat de integrale vernieuwing van de uitvoering van de studiefinanciering bij de Dienst Uitvoering Onderwijs en zorgt voor een toekomstvaste en efficiëntere uitvoering. PVS is begin 2015, vanwege de invoering van de Wet studievoorschot hoger onderwijs, herijkt zodat het programma ook kan voorzien in de structurele uitvoering van deze wet. De kosten en looptijd van PVS zijn hierdoor gewijzigd en PVS is naar verwachting eind 2016/begin 2017 afgerond. In 2015 heeft PVS belangrijke mijlpalen bereikt, inclusief de livegang van een aantal nieuwe ICT-systemen.

In lijn met de rijksbrede aanpak van fraude zijn voor enkele specifieke onderdelen van de studiefinanciering aanvullende maatregelen getroffen om fraude en misbruik krachtig tegen te gaan. De handhaving is met name versterkt ten aanzien van buitenlandse studenten die in Nederland komen studeren en Nederlandse (ex-)studenten die naar het buitenland vertrekken en studenten met een eenoudertoeslag. Het betreft verbetering van de voorlichting, een investering in fraudedetectie en uitbreiding van al bestaande maatregelen (controles en invordering).

Op grond van de Wet studiefinanciering 2000 komen studerenden in aanmerking voor een extra beurs in geval ze uitwonend zijn. Met de invoering van het studievoorschot geldt dit vanaf 1 september 2015 niet meer voor nieuwe ingeschrevenen in het hoger onderwijs.

Om misbruik met de uitwonendenbeurs te voorkómen en straffer aan te pakken, worden sinds 2012 extra preventieve en repressieve maatregelen genomen. In 2015 zijn circa 3.000 uitwonende studenten met een hoog misbruikrisico op het BRP-adres gecontroleerd. In bijna de helft van de geselecteerde gevallen – 48%, ongeveer gelijk aan de bevindingen uit 2014 – is vastgesteld (voor bezwaar en beroep) dat de studerende niet op het in de BRP geregistreerde adres woonachtig was. Het resterende misbruikrisico uitwonendenbeurs wordt geschat op een jaarlijks bedrag tussen de € 12 en € 22 miljoen (in 2010 nog tussen de € 40 en € 55 miljoen). Het gevoerde beleid is daarmee zeer succesvol. De verwachting is dat het risico de komende jaren nog verder zal afnemen als gevolg van de voortzetting van de controles en mede door het vervallen van het onderscheid tussen uit- en thuiswonenden onder het studievoorschot.

In 2015 is de integrale controle afgerond op de studerenden, die in 2014 een toekenning eenoudertoeslag hebben gehad. Het beleid is succesvol geweest: de onterechte toekenningen zijn inmiddels stopgezet en zoveel als mogelijk met terugwerkende kracht gecorrigeerd. In totaal is voor € 7,3 miljoen aan toekenningen teruggevorderd en ontvangen, waarvan € 5 miljoen in 2015.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 11.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 11 (bedragen x € 1.000)
           

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

   

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

Verplichtingen

4.131.887

3.807.055

4.150.351

4.846.345

4.367.687

4.246.402

121.285

Uitgaven

4.131.887

3.807.055

4.150.351

4.846.345

4.367.687

4.246.402

121.285

                   

Inkomensoverdracht

2.688.924

2.270.346

2.446.647

3.011.892

2.261.813

2.214.066

47.747

Basisbeurs

1.041.952

1.176.404

1.226.945

1.363.422

1.307.103

1.224.947

82.156

 

Gift (R)

873.052

915.853

1.001.245

989.938

1.045.073

1.053.070

– 7.997

 

Prestatiebeurs (NR)

168.900

260.551

225.700

373.484

262.030

171.877

90.153

Aanvullende beurs

583.500

612.222

616.913

683.797

736.390

690.044

46.346

 

Gift (R)

489.800

499.865

528.140

537.091

579.340

579.416

– 76

 

Prestatiebeurs (NR)

93.700

112.357

88.774

146.706

157.051

110.628

46.423

Reisvoorziening

 

803.237

292.937

450.303

819.053

167.521

135.506

32.015

 

Bijdrage aan vervoersbedrijven (R)

996.331

539.319

681.165

1.124.222

384.717

414.922

– 30.205

 

Gift (R)

463.234

497.253

541.148

521.861

594.044

577.661

16.383

 

Prestatiebeurs (R)

– 656.328

– 743.635

– 772.010

– 827.030

– 811.239

– 857.077

45.838

Overige uitgaven

260.235

188.783

152.485

145.620

50.798

163.569

– 112.771

 

Overige uitgaven relevant (R)

69.108

96.589

100.891

170.521

97.552

115.113

– 17.561

 

Caribisch Nederland (R)

1.340

1.868

2.809

2.129

3.013

2.129

884

 

Overige uitgaven niet-relevant (NR)

189.787

90.326

48.785

– 27.030

– 49.767

46.327

– 96.094

                   

Leningen

1.354.449

1.423.416

1.576.661

1.713.785

1.974.217

1.913.040

61.176

 

Rentedragende lening (NR)

1.252.579

1.300.675

1.434.492

1.551.003

1.771.421

1.723.876

47.545

 

Collegegeldkrediet (NR)

101.870

122.741

142.169

162.782

202.796

189.164

13.632

                 

Bijdrage aan agentschappen

88.514

113.293

127.043

120.668

131.657

119.296

12.361

 

Dienst Uitvoering Onderwijs (R)

88.514

113.293

127.043

120.668

131.657

119.296

12.361

Ontvangsten

662.979

694.980

737.384

751.400

764.976

804.481

– 39.505

 

Ontvangen rente en relevante hoofdsom (R)

240.832

234.426

213.912

186.151

154.920

236.592

– 81.672

 

Kortlopende vorderingen (R)

61.536

76.206

105.077

96.423

92.801

88.329

4.472

Terugontvangen hoofdsom (NR)

360.611

384.348

418.395

468.826

517.254

479.560

37.694

N.B.: Verschillen in de optellingen van (sub)totalen worden veroorzaakt door afrondingsverschillen.

Tabel 11.2 Indeling Budgettaire gevolgen van beleid naar Relevant en Niet-relevant (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

Totaal programma-uitgaven

4.131.887

3.807.055

4.150.351

4.846.345

4.367.687

4.246.402

121.285

Relevante uitgaven:

2.325.051

1.920.405

2.210.431

2.639.400

2.024.156

2.004.530

19.626

Niet-relevante uitgaven:

1.806.836

1.886.650

1.939.920

2.206.945

2.343.531

2.241.872

101.659

Totaal ontvangsten

662.979

694.980

737.384

751.400

764.976

804.481

– 39.506

Relevante ontvangsten:

302.368

310.632

318.989

282.574

247.722

324.921

– 77.199

Niet-relevante ontvangsten:

360.611

384.348

418.395

468.826

517.254

479.560

37.694

Toelichting op de financiële instrumenten

Zowel voor de uitgaven als de ontvangsten wordt een onderscheid gemaakt tussen relevant en niet-relevant. Relevant betekent: relevant voor het EMU-saldo en daarmee relevant voor het uitgavenkader. De relevante uitgaven worden hoofdzakelijk gevormd door de studiefinanciering die meteen als gift wordt toegekend en uitgekeerde prestatiebeurs die wordt omgezet in een gift (na behalen diploma binnen tien jaar). Onder de niet-relevante uitgaven vallen vooral de prestatiebeurs (zolang die nog niet is omgezet in een gift) en de rentedragende leningen. Deze uitgaven zijn niet-relevant voor het uitgavenkader, maar worden wel meegerekend in de EMU-schuld.

De relevante ontvangsten worden vooral gevormd door de ontvangen rente op leningen. De niet-relevante ontvangsten betreffen hoofdzakelijk aflossingen op de hoofdsom van de rentedragende leningen.

Het verschil tussen de oorspronkelijke begroting en de uitgavenrealisatie in 2015 is € 121,3 miljoen, waarvan € 19,6 miljoen relevant en € 101,7 miljoen niet-relevant.

Het verschil tussen de oorspronkelijke begroting en de ontvangstenrealisatie in 2015 is – € 39,5 miljoen, waarvan – € 77,2 miljoen relevant en € 37,7 miljoen niet-relevant.

De verschillen tussen de begrotingsramingen en de realisaties 2015 worden hierna bij de instrumenten toegelicht.

Inkomensoverdrachten

Basisbeurs

Een basisbeurs is een algemene voorziening die er toe bijdraagt dat studenten in het hoger onderwijs (ho) en deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg (bol) financieel in staat worden gesteld om onderwijs te volgen in Nederland en daarbuiten.

Tabel 11.3 Totaal aantal studerenden met studiefinanciering
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

Studerenden met een basisbeurs

618.730

629.184

645.065

665.088

630.872

647.900

– 17.028

bol

220.271

223.172

229.484

237.993

238.947

247.000

– 8.053

hbo

266.876

271.003

277.294

283.878

265.655

274.000

– 8.345

wo

131.583

135.009

138.287

143.217

126.270

126.900

– 630

Alleen (nul)lening

99.020

101.745

104.322

109.981

153.663

140.900

12.763

bol

2.146

4.632

5.409

6.235

6.975

5.800

1.175

hbo

43.151

44.706

48.277

52.994

75.663

69.300

6.363

wo

53.723

52.407

50.636

50.752

71.025

65.800

5.225

Totaal

717.750

730.929

749.387

775.069

784.535

788.800

– 4.265

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Uit de realisatiecijfers blijkt dat het totaal aantal studerenden met studiefinanciering in 2015 iets lager is dan geraamd, namelijk 4.265 studenten. In de tabel zijn studenten die te maken hebben met het studievoorschot opgenomen in de categorie «alleen (nul)lening», omdat zij geen basisbeurs ontvangen. Deze categorie bevat ook studerenden die hun recht op basisbeurs reeds hebben verbruikt. Het totaal aantal studenten bij de bol is lager dan was geraamd. Bij het hbo is in de realisatie ten opzichte van de raming vooral een schuif zichtbaar van aantallen met basisbeurs naar aantallen met alleen een (nul)lening en is het totale aantal iets lager. Bij het wo is het totaal aantal studerenden wat hoger, wat zich vooral uit in het aantal met (nul)lening.

Tabel 11.4 Uitgaven basisbeurs gift (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

bol direct gift (bol 1/2 en 3/4 met diploma)

112,5

107,0

110,6

115,6

103,2

129,3

– 26,1

bol omzettingen prestatiebeurs in gift

159,2

173,8

187,2

201,3

209,5

207,4

2,1

ho direct gift (ho met diploma)

3,5

4,9

2,9

2,7

2,4

5,0

– 2,6

ho omzettingen prestatiebeurs in gift

597,8

630,1

700,5

670,3

730,0

711,4

18,6

Totaal

873,1

915,9

1.001,2

989,9

1.045,1

1.053,1

– 8,0

Bron: realisatiegegevens DUO

Tabel 11.5 Uitgaven basisbeurs prestatiebeurs (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

bol toekenningen

222,0

222,5

234,2

251,8

256,7

261,0

– 4,3

bol omzettingen

– 158,5

– 173,0

– 187,2

– 200,1

– 208,0

– 226,9

18,9

ho toekenningen

873,0

884,5

925,6

977,9

933,7

932,1

1,6

ho omzettingen

– 767,7

– 673,5

– 746,9

– 656,1

– 720,4

– 794,3

73,9

Totaal

168,9

260,6

225,7

373,5

262,0

171,9

90,1

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

In de beroepsopleidende leerweg (bol) is in 2015 per saldo € 30,4 miljoen (€ 26,1 miljoen en € 4,3 miljoen) minder aan basisbeurs uitbetaald dan geraamd. De € 26,1 miljoen lagere uitgaven worden voornamelijk veroorzaakt door het lagere studentenaantal bol niveau 1/2. Ook is het aantal eenoudertoeslagen, die qua bedrag ook onder basisbeursbedragen vallen, voor deze groep wat lager dan geraamd. Er is € 4,3 miljoen minder aan basisbeurs als prestatiebeurs in de bol toegekend dan geraamd.

In 2015 is per saldo € 2,1 miljoen meer basisbeurs prestatiebeurs bol in gift of definitieve lening omgezet dan geraamd.

In het ho is ten opzichte van de raming € 18,6 miljoen meer basisbeurs omgezet in gift, waarvan € 14,6 miljoen bij het hbo.

De toekenningen als gift van basisbeurzen aan ho-studenten die al een diploma hebben zijn € 2,6 miljoen lager dan geraamd.

In 2014 is DUO een andere boekingsmethode gaan hanteren bij het registreren van omzettingen van prestatiebeurs naar gift en rentedragende leningen. Deze andere boekingsmethode resulteert op deze post, namelijk de omzettingen prestatiebeurs ho, in hogere niet-relevante uitgaven van € 73,9 miljoen. Deze gewijzigde boekingsmethode was nog niet verwerkt in de begrotingsraming 2015. Dit boekhoudkundige effect treedt ook elders op, zie de tabellen 11.8 en 11.11.

Aanvullende beurs

In de studiefinanciering wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders kunnen leveren aan de investering in hun kinderen. Daarom wordt rekening gehouden met een zogenoemde veronderstelde ouderlijke bijdrage. In het geval dat ouders onvoldoende inkomen hebben om die bijdrage te leveren, hebben studerenden een extra financiële belemmering te overwinnen. Om deze belemmering weg te nemen wordt aan hen een aanvullende beurs verstrekt die afhankelijk is van het ouderlijk inkomen.

Tabel 11.6 Totaal aantal studerenden met aanvullende beurs
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

bol

102.301

103.469

106.760

112.519

115.390

114.500

890

hbo

81.252

81.821

82.873

85.600

88.881

87.400

1.481

wo

25.785

26.133

26.765

28.077

29.202

27.300

1.902

Totaal

209.338

211.423

216.398

226.196

233.473

229.200

4.273

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het aantal verstrekte aanvullende beurzen is in 2015, met name bij het hoger onderwijs, wat hoger uitgekomen dan geraamd.

Tabel 11.7 Uitgaven aanvullende beurs gift (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

bol direct gift

113,6

117,0

219,1

232,4

239,8

247,6

– 7,8

bol omzettingen prestatiebeurs in gift

198,7

209,2

121,2

130,9

135,4

130,6

4,8

ho direct gift

36,8

35,0

34,7

36,5

48,1

52,3

– 4,2

ho omzettingen prestatiebeurs in gift

140,7

138,6

153,1

137,3

156,0

149,0

7,1

Totaal

489,8

499,9

528,1

537,1

579,3

579,4

– 0,1

Bron: realisatiegegevens DUO

Tabel 11.8 Uitgaven aanvullende beurs prestatiebeurs (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

bol toekenningen

137,7

145,5

146,7

158,2

167,7

163,7

4,0

bol omzettingen

– 103,2

– 110,9

– 121,2

– 128,2

– 132,8

– 141,0

8,2

ho toekenningen

217,4

233,1

234,3

250,3

275,7

257,0

18,7

ho omzettingen

– 158,2

– 155,3

– 171,0

– 133,6

– 153,6

– 169,1

15,5

Totaal

93,7

112,4

88,8

146,7

157,0

110,6

46,4

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

De toekenningen van aanvullende beurzen in de bol zijn in 2015 per saldo € 3,8 miljoen lager uitgekomen. Dit betreft voor – € 7,8 miljoen direct gift, wat voornamelijk veroorzaakt wordt door een lager aantal studenten bol niveau 1/2. Daarnaast is € 4,0 miljoen meer toegekend aan prestatiebeurs aanvullende beurs bol dan begroot.

De omzettingen van prestatiebeurs bol naar gift zijn € 4,8 miljoen hoger dan geraamd.

De toekenningen als gift van aanvullende beurzen aan ho-studenten zijn € 4,2 miljoen lager dan geraamd. Dit komt voornamelijk door een lagere instroom in het ho. Bij de toekenningen aanvullende beurs als prestatiebeurs in het ho is het verschil ten opzichte van de raming € 18,7 miljoen. Bij de uitgaven omzettingen van aanvullende beurzen in gift bij het ho is het verschil € 7,1 miljoen. Zie voor de wijzigingen van boekingen van omzettingen ook de toelichting bij tabel 11.5.

Reisvoorziening

Als onderdeel van het stelsel van studiefinanciering, draagt een reisvoorziening bij aan de toegankelijkheid van het onderwijs. Meer in het bijzonder is het doel van de reisvoorziening om studenten te faciliteren in het reizen van huis naar de onderwijsinstelling en van huis naar de stageplaatsen.

Tabel 11.9 Aantal studenten met een reisvoorziening
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

Aantal gebruikers van het reisrecht

644.700

656.510

642.618

657.972

668.303

670.300

– 1.997

bol

192.548

194.599

204.514

210.984

215.151

217.200

– 2.049

ho

452.152

461.911

438.104

446.988

453.152

453.100

52

Aantal RBS

17.828

18.964

17.688

19.345

20.614

18.400

2.214

bol

2.418

2.609

2.553

2.809

2.978

2.700

278

ho

15.410

16.355

15.135

16.536

17.636

15.700

1.936

Totaal

662.528

675.474

660.306

677.317

688.917

688.700

217

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het aantal studenten dat gebruik maakt van de reisvoorziening is in 2015 per saldo iets hoger (totaal 217) dan begroot.

In de bol zijn ten opzichte van de raming 2.049 minder OV-kaarthouders, in het ho ligt het aantal OV-kaarthouders ten opzichte van de raming 52 hoger.

Het aantal studenten dat in 2015 een financiële vergoeding voor studeren in het buitenland ontving is 2.214 hoger dan geraamd, voornamelijk bij het ho.

Tabel 11.10 Uitgaven reisvoorziening (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

Betaling aan vervoersbedrijven

996,3

539,3

681,2

1.124,2

384,7

414,9

– 30,2

bol prestatiebeurs

– 174,3

– 200,4

– 222,7

– 242,2

– 238,9

– 252,3

13,3

bol omzettingen

118,0

129,7

145,0

159,4

181,5

171,2

10,3

ho prestatiebeurs

– 482,0

– 543,3

– 549,3

– 584,8

– 572,3

– 604,8

32,5

ho omzettingen

325,7

343,9

370,3

335,6

385,7

378,3

7,4

RBS en overig

19,5

23,7

25,9

26,9

26,9

28,1

– 1,3

Totaal

803,2

292,9

450,3

819,1

167,5

135,5

32,0

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

De realisatie 2015 van de uitgaven reisvoorziening is totaal € 32,0 miljoen hoger dan geraamd.

Bij de betaling aan vervoersbedrijven is het verschil tussen begroting en realisatie in 2015 per saldo – € 30,2 miljoen. De vergoeding aan de vervoersbedrijven is in 2015 € 19,9 miljoen lager uitgevallen dan geraamd. Daarnaast was de afrekening met de vervoersbedrijven over 2014 € 10,3 miljoen lager dan geraamd. Beide verlagingen worden veroorzaakt door een lagere gemiddelde kaartprijs dan waar aanvankelijk mee was gerekend.

De reisvoorziening is voor de meeste studerenden onderdeel van de prestatiebeurs. Deze prestatiebeurzen worden relevant negatief geboekt als tegenhanger van de betaling aan de vervoersbedrijven. De verlaging van de gemiddelde prijs zorgt hier voor een lager negatief bedrag, waardoor het een stijgend effect op de uitgaven heeft. Het gaat om € 45,8 miljoen hogere uitgaven reisvoorziening als prestatiebeurs (bol € 13,3 miljoen, ho € 32,5 miljoen).

De omzettingen van prestatiebeurs naar gift in 2015 zijn € 17,7 miljoen hoger dan de raming voor 2015 (bol € 10,3 miljoen, ho € 7,4 miljoen).

Het verschil tussen begroting en realisatie 2015 bij de reisvergoeding aan studerenden in het buitenland is – € 1,3 miljoen. De realisatie van dit aantal studerenden is hoger dan geraamd. In 2015 zijn de gemiddelde maandvergoedingen aan studerenden in het buitenland lager uitgevallen.

Overige uitgaven

De overige uitgaven omvatten voornamelijk technische boekingen, waaronder achterstallige rechten, omzettingen van prestatiebeurzen in gift of naar rentedragende lening en overige technische correcties tussen relevante- en niet-relevante uitgaven. Daarnaast komen ten laste van dit artikelonderdeel ook uitgaven gedaan aan Caribisch Nederland, EG-studerenden, voorschotten en handbetalingen. Tot slot worden ook niet-relevante uitgaven aan de reisvoorziening hieronder geschaard. Het totale verschil tussen raming en realisatie 2015 bij overige uitgaven bedraagt – € 112,8 miljoen, waar van – € 17,6 miljoen relevant en – € 96,1 miljoen niet-relevant.

Leningen

De leenmogelijkheden in de studiefinanciering stellen studerenden in staat om hun eigen bijdrage tegen relatief gunstige voorwaarden via de rijksoverheid te financieren.

Naast een rentedragende lening voor levensonderhoud kunnen studenten in het hoger onderwijs gebruik maken van het collegegeldkrediet.

Tabel 11.11 Niet-relevante uitgaven leenfaciliteit (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

rentedragende lening

1.169,1

1.212,8

1.343,5

1.567,1

1.780,9

1.580,2

200,7

omzettingen prestatiebeurs naar rentedragende lening

83,4

87,9

91,0

– 16,1

– 9,5

143,7

– 153,2

collegegeldkrediet

101,9

122,7

142,2

162,8

202,8

189,2

13,6

Totaal

1.354,4

1.423,4

1.576,7

1.713,8

1.974,2

1.913,0

61,2

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Per saldo zijn in 2015 de niet-relevante uitgaven aan de leenfaciliteit € 61,2 miljoen hoger dan geraamd. De uitgaven aan de rentedragende lening zijn in 2015 per saldo € 200,7 miljoen hoger dan geraamd. Dit bedrag bestaat voor € 139,4 miljoen uit werkelijk hogere uitgaven aan de lening en voor € 61,3 miljoen uit meer technische bijstellingen, zoals prestatiebeursuitgaven die verschuiven naar een lening en omzettingen van achterstallig lagere rechten in langlopende vorderingen. In heel 2015 zijn meer studenten gaan lenen dan aanvankelijk was geraamd. Vanaf 1 september 2015 is het leenvolume ook gestegen als gevolg van de invoering van het studievoorschot.

De omzettingen van prestatiebeurzen in een rentedragende lening zijn in 2015 € 153,2 miljoen minder dan geraamd. Dit houdt verband met de gewijzigde boekingssystematiek door DUO in 2014. Zie ook de toelichting onder tabel 11.5.

Er is in 2015 € 13,6 miljoen meer aan collegegeldkrediet verstrekt dan geraamd.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

Het verschil tussen raming en realisatie 2015 bedraagt € 12,4 miljoen. Dit is onder meer het gevolg van een overboeking van € 3,0 miljoen van 2014 naar 2015 en voor € 7,7 miljoen extra kosten voor het Programma Vernieuwing Studiefinanciering (PVS). Het resterend verschil tussen raming en realisatie ontstaat voornamelijk door de terugboeking van een niet doorgegaan dereguleringsvoorstel, een compensatie voor de ondernemingsraad van DUO en kosten van de bovensectorale loonruimteafspraak.

Ontvangsten

Het terugbetalingssysteem van leningen is naar draagkracht. Wie gelet op zijn of haar inkomen niet kan terugbetalen, hoeft niet terug te betalen. Voor wie bewust leent, is de studielening hiermee een veilig instrument voor de financiering van onderwijs.

Tabel 11.12 Terugbetaling studieleningen (langlopende vorderingen) (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

Hoofdsom (NR)

360,6

384,3

418,4

468,8

517,3

479,6

37,7

relevante rentedragende lening

8,5

5,5

3,7

2,4

2,2

2,3

– 0,1

rente-ontvangsten

227,5

223,8

204,9

177,7

146,5

229,1

– 82,6

renteloos voorschot

4,9

5,1

5,3

6,1

6,2

5,2

1,0

Totaal

601,4

618,8

632,3

655,0

672,2

716,2

– 44,0

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

In vergelijking met de raming terugbetaling studieleningen is er in 2015 per saldo € 44,0 miljoen minder terugbetaald. Dit saldo wordt voornamelijk gevormd door € 37,7 miljoen meer niet-relevante ontvangsten hoofdsom studielening en € 82,6 miljoen minder relevante rente-ontvangsten als gevolg van een lagere gemiddelde rente dan waarmee in de raming rekening werd gehouden.

Tabel 11.13 Bedrag aan uitstaande leningen (bedragen x € 1 miljoen)
 

2011

2012

2013

2014

2015

renteloze voorschotten t/m 1986

28,2

27,5

27,3

28,8

25,5

rentedragende leningen verstrekt voor 1992

33,1

25,7

21,2

15,5

13,1

rentedragende leningen verstrekt na 1992

10.645,4

11.598,0

12.637,1

13.759,0

15.044,4

collegegeldkrediet

296,7

397,7

488,1

583,3

699,9

Totaal

11.003,4

12.048,9

13.173,7

14.386,6

15.782,9

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Tabel 11.13 geeft de vorderingstanden aan het einde van het jaar. Het betreft de vorderingen op oud-studenten en op actieve studenten, exclusief de uitgaven aan prestatiebeursleningen.

Tabel 11.14 Ontvangsten op kortlopende vorderingen (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

achterstallig lager recht (ALR)

45,2

48,1

48,7

50,8

47,6

48,7

– 1,1

reisvoorziening

16,1

16,9

46,7

35,1

35,2

30,9

4,3

overig

0,2

11,2

9,7

10,5

10,0

8,8

1,2

Totaal

61,5

76,2

105,1

96,4

92,8

88,3

4,5

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het verschil tussen realisatie en raming 2015 bij de ontvangsten op kortlopende vorderingen bedraagt totaal € 4,5 miljoen, voornamelijk meer-ontvangsten reisvoorziening door opbrengsten incasso OV-kaart.

Artikel

12. TEGEMOETKOMING ONDERWIJSBIJDRAGE EN SCHOOLKOSTEN

Artikel

Algemene doelstelling

De tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten zorgt ervoor dat (ouders van) leerlingen in het voortgezet onderwijs (vo), deelnemers in de beroepsopleidende leerweg (bol) en studenten aan een lerarenopleiding de financiële mogelijkheden hebben om onderwijs te volgen.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van het onderwijs in Nederland.

Financieren: De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd. Ouders zijn ervoor verantwoordelijk dat hun minderjarige kind onderwijs volgt. De overheid financiert een tegemoetkoming indien ouders, gezien hun inkomen, niet draagkrachtig genoeg zijn om de kosten van hun schoolgaande minderjarige kinderen (middelbaar beroepsonderwijs) alleen te dragen. Hiermee borgt de overheid de toegankelijkheid van het onderwijs. Vanaf 18 jaar ligt de verantwoordelijkheid voor het volgen van onderwijs primair bij de leerling (voortgezet onderwijs) of student (lerarenopleiding) zelf. Hij/zij kan dan zelf in aanmerking komen voor een tegemoetkoming bestaande uit een maandelijkse basistoelage en een eventuele bijdrage in de schoolkosten.

Indicatoren/kengetallen

Voor indicatoren over onderwijsbijdrage en schoolkosten wordt verwezen naar Trends in Beeld.

Beleidsconclusies

Op dit artikel hebben zich qua uitvoering en resultaten in 2015 geen bijzonderheden voorgedaan.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 12.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 12 (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

Verplichtingen

111.158

107.389

105.925

102.472

93.696

89.214

4.482

Uitgaven

111.158

107.389

105.925

102.472

93.696

89.214

4.482

               

Inkomensoverdracht

97.029

93.325

88.242

85.476

75.881

71.644

4.237

TS 17-

23.142

20.866

16.476

15.888

6.661

0

6.661

 

Minderjarige deelnemers bol (R)

23.142

20.866

16.476

15.888

6.661

0

6.661

TS 18+

6.752

6.248

6.063

5.900

5.506

6.064

– 558

 

Tegemoetkoming lerarenopleiding (tlo) (R)

6.097

4.833

4.575

3.955

3.634

4.576

– 942

 

Deeltijd vo (R)

655

1.415

1.488

1.945

1.872

1.488

384

VO 18+

67.134

66.210

65.703

63.688

63.713

65.580

– 1.867

 

Volwassenenonderwijs (vavo) (R)

6.480

6.729

5.983

5.882

6.295

6.031

264

 

Meerderjarige scholieren vo (R)

54.989

52.947

53.058

51.245

51.019

53.342

– 2.323

 

Meerderjarige scholieren vso (R)

3.807

5.224

5.408

5.613

5.519

4.954

565

 

STOEB/ALR (NR)

1.859

1.310

1.253

948

880

1.253

– 373

                   

Bijdrage aan agentschappen

14.129

14.065

17.683

16.996

17.815

17.570

245

 

Dienst Uitvoering Onderwijs (R)

14.129

14.065

17.683

16.996

17.815

17.570

245

Ontvangsten

16.273

4.644

4.709

3.645

3.444

3.709

– 265

 

TS 17- (R)

2.539

1.110

941

693

542

269

273

 

TS 18+ (R)

935

574

703

96

75

703

– 628

VO 18 + (R)

12.799

2.960

3.065

2.856

2.827

2.737

90

N.B.: Verschillen in de optellingen van (sub)totalen worden veroorzaakt door afrondingsverschillen.

Inkomensoverdrachten

Toelichting op de financiële instrumenten

De uitgaven bij de diverse WTOS-regelingen zijn in 2015 per saldo € 4,2 miljoen hoger dan begroot.

Deze overschrijding ligt voornamelijk bij de betalingen WTOS 17-. In de raming werd er nog van uitgegaan dat deze WTOS-regeling per begin 2015 onderdeel van de kindregelingen van het Ministerie van SZW zou worden. Dit is pas met ingang van schooljaar 2015–2016 geëffectueerd. In 2015 drukten nog 1.859 gebruikers van de WTOS 17- regeling op de onderwijsbegroting, voor een totaal bedrag van € 6,7 miljoen. Bij de vermelding van de aantallen werd in de begroting 2015 ten onrechte nog geen rekening gehouden met de overgang van de regeling naar SZW. (tabel 12.2).

Bij de TS18+ -regeling is het verschil tussen begroting en realisatie 2015 – € 0,6 miljoen. Bij de VO18+ -regeling is dit verschil – € 1,9 miljoen. Dit laatste vooral door minder uitgaven dan begroot bij de meerderjarige scholieren in het voortgezet onderwijs.

Deze lagere uitgaven bij zowel de regeling TS18+ als VO18+ liggen in lijn met het lager aantal gebruikers in 2015 dan was begroot.

Tabel 12.2 Aantal gebruikers per regeling
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

Aantal gebruikers TS 17-

42.294

36.032

27.721

26.800

1.859

29.700

– 27.841

Aantal gebruikers TS 18+

6.585

6.331

6.037

6.676

5.470

6.000

– 530

Aantal gebruikers VO 18+

35.943

35.758

35.596

34.328

33.261

34.000

– 739

Bron: realisatiegegevens DUO

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

Ontvangsten

De ontvangsten hebben betrekking op terugbetalingen van teveel of onterecht verstrekte WTOS-uitkeringen. Het verschil hier tussen de raming en realisatie 2015 bij de diverse onderdelen van de WTOS is totaal – € 0,3 miljoen.

Artikel

13. LESGELD

Artikel

Algemene doelstelling

Het genereren van inkomsten voor de financiering van het onderwijs.

Rol en verantwoordelijkheid

Financieren: De Minister financiert een groot deel van de kosten voor het volgen van kwalitatief goed onderwijs, omdat de maatschappij baat heeft bij geschoolde burgers. Het individu heeft echter ook profijt van scholing en betaalt daarom lesgeld.

Indicatoren/kengetallen

Voor indicatoren over onderwijsbijdrage en schoolkosten wordt verwezen naar Trends in Beeld.

Beleidsconclusies

Op dit artikel hebben zich qua uitvoering en resultaten in 2015 geen bijzonderheden voorgedaan.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 13.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 13 (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

Verplichtingen

5.708

5.670

7.005

7.116

7.626

7.515

111

Uitgaven

5.708

5.670

7.005

7.116

7.626

7.515

111

               

Bijdrage aan agentschappen

5.708

5.670

7.005

7.116

7.626

7.515

111

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

5.708

5.670

7.005

7.116

7.626

7.515

111

Ontvangsten lesgeld

207.146

221.726

205.687

224.407

259.160

246.227

12.933

Bijdragen aan agentschappen

Toelichting op de financiële instrumenten

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. De uitgaven betreffen het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

Ontvangsten

Met het vragen van lesgeld wordt door deelnemers en leerlingen van 18 jaar en ouder een bijdrage geleverd aan de kosten van het onderwijs. In de les- en cursusgeldwet is vastgelegd voor wie, wanneer en op welke wijze het lesgeld wordt vastgesteld.

De lesgeldontvangsten zijn in 2015 € 12,9 miljoen hoger dan begroot. Medio 2015 is gebleken dat achterstallige betalingen uit 2014, als gevolg van wijzigingen in de betalingssystematiek, alsnog van de lesgeldplichtigen zijn ontvangen.

Tabel 13.2 Aantal lesgeldplichtigen
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

Bol/vo

209.473

215.376

225.378

230.916

229.109

242.000

– 12.891

Bron: realisatiegegevens DUO

Het aantal lesgeldplichtigen in 2015 is lager dan begroot. Het aantal lesgeldplichtigen is een afgeleide van demografische ontwikkelingen en van de opleidingskeuze van studerenden/leerlingen. Er zijn geen basis- en streefwaarden vastgesteld.

Artikel

14. CULTUUR

Artikel

Algemene doelstelling

Het bevorderen van een sterke, pluriforme, toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige cultuursector en het zorgen voor het erfgoed.

Rol en verantwoordelijkheid

De verantwoordelijkheid van de Minister is in de wet verankerd. De Minister is verantwoordelijk voor het scheppen van voorwaarden voor het instandhouden, ontwikkelen en sociaal en geografisch spreiden van cultuuruitingen. Overwegingen van kwaliteit en verscheidenheid zijn daarbij leidend. Dit is aanvullend op het cultuuraanbod dat zonder betrokkenheid van de overheid tot stand komt.

Financieren: De Minister heeft een financierende rol door het bekostigen van de culturele basisinfrastructuur en de subsidiëring van specifieke (wettelijke) programma's en regelingen op de terreinen erfgoed, kunsten, letteren en bibliotheken.

Stimuleren: De Minister heeft een stimulerende rol bij het versterken van de cultuursector door programma’s als ondernemerschap en internationaal cultuurbeleid.

Regisseren: De Minister heeft een regisserende rol bij de uitvoering van en het toezicht op het behoud en beheer van het erfgoed, op grond van de Monumentenwet, de Archeologiewet en de Archiefwet. Toezicht op naleving van deze wetten ligt bij de Erfgoedinspectie. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is onder andere belast met de uitvoering van de Monumentenwet. Het Nationaal Archief geeft uitvoering aan de Archiefwet.

Indicatoren/kengetallen

Tabel Indicatoren

Doelstelling/indicator

Basiswaarde (jaartal)

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Streefwaarde (jaartal)

Bron

6

Een sterke cultuursector, die ondernemend en innovatief is en goed zorgt voor ons erfgoed

 

a

Eigen inkomsten

 

Percentage cultuurproducerende instellingen in de BIS (musea en presentatie-instellingen beeldende kunst) dat voldoet aan de eigen inkomstennorm van minimaal 21,5%

76% (2010–2011)

100%

Realisatie 2015 nog niet bekend

100% (2016)

Opgave van gesubsidieerde instelingen aan OCW

Percentage podiumkunstinstelling en filmfestivals in de BIS dat voldoet aan de eigen inkomstennorm van minimaal 25,5%

69% (2010–2011)

90%

Realisatie 2015 nog niet bekend

100% (2016)

Opgave van gesubsidieerde instelingen aan OCW

b

Aantal bezoeken

         

Aantal bezoeken gesubsidieerde podiumkunsten (inclusief buitenland) voor 2014

2,6 miljoen (2009)

2,4 miljoen

Realisatie 2015 nog niet bekend

2,2 miljoen (2016)

Opgave van gesubsidieerde instelingen aan OCW

Aantal bezoekers gesubsidieerde musea

5,7 miljoen (2009)

9 miljoen

Realisatie 2015 nog niet bekend

7,5 miljoen (2016)

Opgave van gesubsidieerde instelingen aan OCW

Toelichting:

Eigen inkomsten

Basiswaarde: 76% of 69% van de BIS instellingen met een eigen inkomstennorm behaalde een gemiddelde eigen inkomstenpercentage in 2010 en 2011 van 21,5% of 25,5% of meer.

Realisatie 2014: in 2014 behaalden alle musea en presentatie-instellingen (100%) in de BIS een eigen inkomstenpercentage van 21,5% of hoger. Van alle podiumkunstinstellingen (exclusief de jeugdtheatergezelschappen) behaalde 90% een eigen inkomstenpercentage van 25,5% of hoger.

Streefwaarde 2015: De instapnorm voor de subsidieperiode 2013–2016 bedroeg 17,5%. Er wordt uitgegaan van 1% groei per jaar. De instapnorm voor de volgende subsidieperiode (2017–2020) is 21,5% voor alle cultuurproducerende instellingen en 25,5% voor podiumkunstinstellingen en filmfestivals. Rekening houdend met deze groei en fluctuaties per jaar, was de streefwaarde voor 2015 dat minimaal 87,5% van de instellingen minimaal 21,5% of 25,5% eigen inkomsten behaalt ten opzichte van de totale structurele overheidssubsidies.

Realisatie 2015: Realisatiecijfers over 2015 zijn nog niet bekend omdat de culturele instellingen in april 2016 realisatiecijfers over het jaar 2015 verantwoorden bij het Ministerie. In Cultuur in Beeld 2016 zullen de realisatiecijfers 2015 over het eigen inkomstenpercentage worden gepubliceerd.

Aantal bezoeken:

Basiswaarde: in 2009 trokken de podiumkunstinstellingen opgenomen in de BIS in de periode 2009–2012 circa 2,6 miljoen bezoeken. De musea trokken dat jaar 5,7 miljoen bezoeken.

Realisatie 2014: in 2014 trokken de podiumkunstinstellingen opgenomen in de BIS-periode 2013–2016 in totaal 2,4 miljoen bezoeken en musea 9 miljoen.

Streefwaarde 2015: het verwachte aantal bezoeken voor 2015 is gebaseerd op de realisatie op het eerste jaar van de subsidieperiode 2013–2016. Hierbij is rekening gehouden met uitschieters in 2013.

Realisatie 2015: Realisatiecijfers over 2015 zijn nog niet bekend omdat de culturele instellingen in april 2016 realisatiecijfers over het jaar 2015 verantwoorden bij het Ministerie. In Cultuur in Beeld 2016 zullen de realisatiecijfers 2015 over het aantal bezoeken worden gepubliceerd.

In het rapport Cultuur in Beeld 2015 en op de website OCW in Cijfers worden het bereik, de resultaten en ontwikkelingen van het cultuurstelsel in woord, beeld en cijfers gepresenteerd.

Beleidsconclusies

De uitvoering van het beleid op dit artikel in het afgelopen jaar verliep conform de in de begroting vermelde verwachting. Dit geldt ook voor de geboekte resultaten. Er zijn geen opvallende, grote afwijkingen, evenmin is een noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen. In de aanbiedingsbrief Cultuur in Beeld 2015 en de beleidsdoorlichting Cultuur 2009–2014 zijn de beleidsresultaten nader toegelicht. Het aanbod in de totale cultuursector is tussen 2009 en 2014 toegenomen. Ook het aantal bezoeken in de cultuursector is in de meeste sectoren toegenomen, alleen binnen de sector podiumkunsten is het bezoek per voorstelling afgenomen. Nagenoeg alle cultuurproducerende instellingen in de BIS voldeden aan de eigen inkomstennorm. De bijdragen uit private middelen en de sponsorinkomsten groeiden, maar blijven als aandeel in de totale financieringsmix bescheiden. De Erfgoedwet is op 16 juni 2015 unaniem door de Tweede Kamer aangenomen en vervolgens op 8 december 2015 door de Eerste Kamer goedgekeurd. Verder wordt verwezen naar het beleidsverslag.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 14.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 14 (bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

     

20111

20121

2013

2014

2015

2015

2015

Verplichtingen

846.543

2.945.919

819.023

766.072

599.736

892.898

– 293.162

Waarvan garantieverplichtingen

513.001

608.000

621.806

473.197

432.037

629.000

– 196.963

Uitgaven

866.972

890.988

704.732

709.466

713.445

733.744

– 20.299

                   

Bekostiging

738.672

699.062

582.720

608.412

616.810

614.211

2.599

 

Culturele basisinfrastructuur

573.119

561.851

465.339

487.566

478.041

480.811

– 2.770

   

Vierjaarlijkse instellingen

403.749

395.482

330.253

333.074

322.949

327.558

– 4.609

   

Vierjaarlijkse fondsen

169.370

166.369

135.086

154.492

155.092

153.253

1.839

 

Monumentenzorg

111.353

94.243

82.392

79.792

75.266

82.691

– 7.425

 

Archieven incl. Regionale Historische Centra

27.649

23.216

23.580

25.577

25.384

24.905

479

 

Investeringen huisvesting rijksgesubsidieerde musea

26.376

19.473

1.362

4.189

28.104

14.242

13.862

 

Cultuureducatie met Kwaliteit

0

0

10.000

10.000

10.000

10.000

0

 

Archeologie

175

279

47

1.288

15

1.562

– 1.547

                   

Subsidies

106.819

163.064

87.592

58.127

37.155

72.516

– 35.361

 

Verbreden inzet cultuur

21.481

15.216

4.859

7.670

8.519

8.687

– 168

 

Internationaal cultuurbeleid (incl. HGIS)

8.373

8.585

6.282

6.715

6.471

7.323

– 852

 

Programma bibliotheekvernieuwing

16.094

18.147

17.963

17.963

0

25.942

– 25.942

 

Programma leesbevordering

2.950

2.930

2.850

2.900

2.900

2.850

50

 

Programma CRISP

0

2.445

2.375

2.940

1.609

0

1.609

 

Programma erfgoed en ruimte

0

0

0

2.016

0

8.000

– 8.000

 

Programma ondernemerschap

0

0

2.692

1.475

1.575

1.737

– 162

 

Specifiek cultuurbeleid

57.921

58.045

21.319

16.448

16.081

17.977

– 1.896

 

Regeling frictie- en transitiekosten culturele basisinfrastructuur 2009–2012

0

57.696

29.252

0

0

0

0

               

Opdrachten

0

0

1.708

4.411

14.568

4.062

10.506

 

Beleidsonderzoek, evaluaties en kennisbasis

0

0

1.708

4.411

14.568

4.062

10.506

               

Bijdrage aan agentschappen

21.481

28.862

29.527

34.793

42.101

39.710

2.391

 

Nationaal Archief

21.481

28.862

29.527

34.793

42.101

39.710

2.391

               

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

0

0

3.185

3.723

2.811

3.245

– 434

 

Uitvoering internationale verdragen

0

0

1.737

1.384

1.163

2.310

– 1.147

 

Uitvoering internationale contributies

0

0

1.405

2.285

1.648

875

773

 

Europese samenwerking

0

0

43

54

0

60

– 60

Ontvangsten

34.961

17.072

9.613

13.380

32.322

780

31.542

X Noot
1

De uitgaven betreffen de realisatie bedragen van de jaarverslagen 2011 en 2012 exclusief de apparaatsuitgaven van de Rijksdienst Cultureel Erfgoed en bestuursdepartement.

Toelichting op de financiële instrumenten

Verplichtingen

De realisatie van de verplichtingen is € 293,2 miljoen lager dan geraamd. Het verschil met de begroting wordt veroorzaakt door:

  • Ten eerste door de verlaging van de garantieverplichtingen met per saldo € 197 miljoen. Deze verlaging bestaat uit de lagere toekenning op garanties voor de indemniteitsregeling bruikleen collecties (€ 219 miljoen) en de hogere toekenning voor overige garanties waaronder garanties voor de achterborgovereenkomst (€ 22 miljoen).

  • Ten tweede door de verlaging van de feitelijke realisatie van de verplichtingen op de overige financiële instrumenten met € 96,2 miljoen. Deze verlaging wordt onder meer veroorzaakt door:

    • een overboeking naar beleidsartikel 16 (Onderzoek en Wetenschapsbeleid) voor de uitvoering van taken door de Koninklijke Bibliotheek als gevolg van de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob) voor € 43,1 miljoen,

    • minder aangegane verplichtingen monumentenzorg voor € 28,5 miljoen,

    • een verlaging van de raming met € 18,1 miljoen voor verplichtingen die vóór 2015 zijn aangegaan (concessieovereenkomst Cultuurkaart, werkprogramma Cultuur-Ondernemen, culturele basisinfrastructuur),

    • een verlaging van het verplichtingenbudget met € 6 miljoen ten behoeve van de basisinfrastructuur 2017–2020.

Uitgaven

De realisatie van de uitgaven in 2015 ligt € 20,3 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De verschillen worden verder verduidelijkt bij de toelichting op de instrumenten.

Bekostiging

Culturele basisinfrastructuur

De culturele basisinfrastructuur wordt voor een periode van vier jaar bekostigd. Het cultuurstelsel voor de periode 2013–2016 is beschreven in de brief Besluiten culturele basisinfrastructuur van 18 september 2012. De culturele basisinfrastructuur bestaat uit instellingen op het gebied van de podiumkunsten (toneel, dans, opera en orkesten), de beeldende kunsten, film, musea, letteren en bibliotheken, architectuur, vormgeving, nieuwe media, cultuureducatie en een aantal bovensectorale instellingen. Daarnaast spelen de zes cultuurfondsen een belangrijke rol in het cultuurstelsel. Door middel van flexibele en kortlopende subsidieregelingen kunnen zij de dynamiek en vernieuwing in de cultuur op de voet volgen en zijn zij in staat snel op sectorale ontwikkelingen te reageren.

Monumentenzorg

De brief van 16 september 2011 geeft informatie over de wijze waarop subsidie voor instandhouding en restauratie van rijksmonumenten vanaf 2012 ingezet wordt. Voor de verdeling van de reguliere restauratiemiddelen zijn de provincies verantwoordelijk, zoals vastgelegd in het convenant met het Interprovinciaal Overleg (IPO). Verdere ondersteuning van instandhouding van monumenten vindt plaats langs de weg van de fiscale aftrek, het vernieuwde Besluit Rijkssubsidiëring Instandhouding Monumenten (BRIM), de herbestemmingsregelingen, het Revolving Fund voor woonhuismonumenten en de Restauratiefonds-hypotheek-plus. In juli 2015 is het Wetsvoorstel Omgevingswet door de Tweede Kamer aangenomen. De positie van en omgang met monumenten en andere cultuurhistorische waarden zijn hierin goed geborgd. De intrinsieke waarde van monumenten is in de nieuwe Erfgoedwet vastgelegd, die in december 2015 is goedgekeurd door de Eerste Kamer. Daarnaast is in 2015 gestart met een programma duurzame monumenten, zijn alle BRIM aanvragen dit jaar gehonoreerd en is aan de Tweede Kamer een tussentijdse stand van zaken BRIM gepresenteerd.

Het budget voor monumentenzorg is met € 7,4 miljoen verlaagd in verband met het verantwoorden van deze uitgaven onder de juiste financiële instrumenten.

Archieven inclusief Regionaal Historische Centra

OCW draagt bij aan de kosten van bewaring en presentatie van de rijksarchieven uit de provincie door de Regionaal Historische Centra die in elke provinciehoofdstad, behalve in Zuid-Holland, zijn gevestigd. In 2015 is in samenwerking met vertegenwoordigers uit de archiefsector uitvoering gegeven aan het Archiefconvenant 2012–2016. Het accent is dit jaar gelegd op het ontwikkelen van voorwaarden voor digitale duurzaamheid van overheidsinformatie en op digitale toegankelijkheid en open toegang van archiefcollecties. Het uitvoeringsprogramma wordt gecoördineerd door het Nationaal Archief.

Investeringen huisvesting rijksgesubsidieerde musea

Deze middelen zijn besteed om de huisvesting van collecties van rijksgesubsidieerde musea geschikt en toegankelijk te maken voor het publiek. Te denken valt hierbij aan de zorg voor binnenklimaat, daarbij vereiste kwaliteit van de aanwezige installaties en investeringen in veiligheid.

Het budget is per saldo verhoogd met € 13,8 miljoen. Het betreft een verhoging in verband met intertemporele compensaties van in totaal € 20,4 miljoen voor de garantstelling in het kader van de regeling schatkistbankieren. Daarnaast een verlaging in verband met een overboeking van de huisvestingslasten van de Stichting het Rijksmuseum Amsterdam naar het instrument Culturele basisinfrastructuur voor € 7,2 miljoen. Tot slot zijn er voor € 0,6 miljoen meer uitgaven gedaan voor onderhoudsplannen in verband met het nieuwe huisvestingsstelsel per 1 januari 2017.

Cultuureducatie met kwaliteit

In 2015 is de uitvoering van het programma Cultuureducatie met Kwaliteit voortgezet. In het programma werken scholen, de culturele instellingen en gemeenten en provincies samen om de kwaliteit van het cultuuronderwijs in het primair onderwijs te bevorderen. Binnen het programma wordt er vanaf 2015 extra geïnvesteerd in een publiek-private samenwerking ter versterking van het muziekonderwijs.

Archeologie

Binnen het programma Verbeterprogramma Archeologie, dat loopt tot en met 2016, is ook in 2015 ingezet op het verbeteren van archeologische kaarten, zodat accuratere voorspellingen ten aanzien van te verwachten archeologische waarden gedaan kunnen worden. Verder is gewerkt aan het moderniseren van het centrale digitale informatiesysteem, is geïnvesteerd in de kennis en ondersteuning van gemeenten en is onderzoek gedaan naar de conservering van belangrijke top sites. Ook heeft het beheer van Nederlandse wrakken overzee een impuls gekregen. Tot slot zijn er middelen besteed aan het beheer en onderhoud van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

Subsidies

Verbreden inzet cultuur

In de visiebrief Cultuur beweegt is met ingang van het schooljaar 2013–2014, voor een periode van 10 jaar, € 4,9 miljoen per jaar opgenomen ten behoeve van de Cultuurkaart. Daarnaast zijn middelen beschikbaar voor digitaliseringprojecten in de cultuursector en monitoring van educatiebeleid.

Internationaal Cultuurbeleid

In 2012 hebben de bewindspersonen van OCW en BZ in een gezamenlijke brief de doelen voor de periode 2013–2016 uiteengezet. Deze doelen zijn: het bijdragen aan het internationaal niveau van Nederlandse topinstellingen, het bevorderen van een vooraanstaande internationale marktpositie van kunstenaars, cultuur als bijdrage aan de versterking van het Nederlands economisch belang en van de culturele diplomatie. Voor de creatieve industrie, één van de negen topsectoren, is de internationale marktpositie prioriteit. De Ministeries van OCW en BZ financieren samen een internationaliseringsprogramma voor de creatieve industrie voor de periode 2013–2016.

Programma bibliotheekvernieuwing

Per 1 januari 2015 is de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob) van kracht. Deze wet definieert de maatschappelijke functies van de openbare bibliotheek en verbindt de lokale openbare bibliotheken en de Koninklijke Bibliotheek (KB) in een netwerk. Binnen het netwerk heeft de KB als nationale bibliotheek een aantal landelijke taken: het bewaken van de samenhang en het stimuleren van innovatie (stelseltaken), het beheer en de doorontwikkeling van de landelijke digitale bibliotheek en het organiseren van de bibliotheekvoorziening voor personen met een leeshandicap. Deze taken werden tot 2015 door verschillende bibliotheekorganisaties uitgevoerd. Het budget van € 25,9 miljoen is overgeboekt naar artikel 16 (Onderzoek- en Wetenschapsbeleid), omdat hierop alle uitgaven ten behoeve van KB worden verantwoord. Dit bedrag betreft de middelen voor de digitale bibliotheek (17,9 miljoen) en de inkoop van e-content (€ 8 miljoen). Daarnaast ontvangt de KB circa € 15 miljoen voor de overige Wsob-taken.

Programma leesbevordering

Het Actieplan Kunst van Lezen 2012–2015 heeft een sterke samenhang met het Actieplan Laaggeletterdheid 2012–2015, doordat leesbevordering bij kinderen samenhangt met de preventie van laaggeletterdheid. Kunst van Lezen is een programmatische aanvulling op de reguliere activiteiten van Stichting Lezen en de Koninklijke Bibliotheek. Via een model van cofinanciering kunnen culturele instellingen, kinderopvanginstellingen en scholen een infrastructuur voor leesbevordering realiseren. Tevens versterkt het programma de maatschappelijke functie van openbare bibliotheken en ondersteunt daarmee de bibliotheekvernieuwing. De belangrijkste activiteiten binnen het programma zijn: taalstimulering door leesbevordering en onderzoek, uitbreiding BoekStart naar de kinderopvang, uitbreiding Bibliotheek op school naar het voortgezet onderwijs en versteviging van strategische leesbevorderingsnetwerken.

Programma CRISP

Het programma Creative Industry Scientific Programme (CRISP) was een meerjarig onderzoeksprogramma voor de creatieve industrie. Het bevorderde de samenwerking (binnen Nederland) tussen bedrijfsleven, ontwerpers en onderzoekers. Binnen het programma zijn product-dienst-systemen voor de maakindustrie én oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken zoals de vergrijzing en de toenemende behoefte aan zorg ontwikkeld. CRISP heeft geleid tot kennis, instrumenten en methodes die de kennisinfrastructuur van de design sector en de creatieve industrie versterken. In de zomer van 2015 is het programma afgerond en heeft de slotbetaling van € 0,5 miljoen plaatsgevonden. Daarnaast is € 1,1 miljoen bekostigd voor enkele projecten op het gebied van creatieve industrie, waarvoor het budget oorspronkelijk op het instrument Specifiek Cultuurbeleid was begroot.

Programma Visie Erfgoed en Ruimte

Deze middelen zijn besteed aan de uitvoering van het programma Visie Erfgoed en Ruimte. Hierin geeft de rijksoverheid aan welke cultuurhistorische gebieden en opgaven van (inter)nationaal belang zijn en waar zij een rol voor zichzelf ziet in het gebiedsgerichte erfgoedmanagement. Het programma bestaat uit projecten die in samenwerking en via cofinanciering met andere partijen worden uitgevoerd.

Het budget van € 8 miljoen is met € 1,8 miljoen verlaagd in verband met het aangepaste plafond financiële middelen. Daarnaast is € 0,3 miljoen overgeheveld naar het Gemeente- en Provinciefonds voor projecten die samen met gemeenten en provincies worden uitgevoerd. Een bedrag van € 0,2 miljoen is overboekt naar het Ministerie van EZ voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Een bedrag van € 5,7 miljoen is overgeboekt in verband met het verantwoorden van de uitgaven onder de juiste financiële instrumenten.

Programma ondernemerschap

Het programma Ondernemerschap Cultuur (2013–2016) heeft als doel het versterken van ondernemerschap in de culturele sector zowel bij instellingen als bij makers. Het programma bestaat uit vier onderdelen: het programma Leiderschap in Cultuur, de communicatiestrategie Cultuur, daar geef je om, het programma Wijzer Werven en als laatste onderdeel ondersteuning van individuele makers bij het opbouwen van de beroepspraktijk. De branche is betrokken bij ondersteuning van ondernemerschap.

Specifiek Cultuurbeleid

Onder specifiek cultuurbeleid zijn verschillende kleinere subsidiebudgetten opgenomen. De Actieagenda architectuur en ruimtelijk ontwerp 2013–2016 is een interdepartementaal werkprogramma. De middelen voor architectuur en ruimtelijk ontwerp worden gebruikt om de positie van het ontwerp en de ontwerpers te versterken. Daarnaast vallen onder dit instrument: het budget voor de Adviescommissie Restitutieverzoeken Cultuurgoederen Tweede Wereldoorlog, de bijdrage aan het Jheronimus Boschjaar, de bijdragen aan de cultuurfondsen voor talentontwikkeling en de middelen die in de Museumbrief beschikbaar zijn gesteld voor het stimuleren van samenwerkingsinitiatieven, digitalisering, bescherming en zichtbaarheid van de collecties.

Regeling frictie- en transitiekosten culturele basisinfrastructuur

De Regeling frictie- en transitiekosten was bestemd voor instellingen waarvan de subsidie vanaf 2013 werd beëindigd of substantieel verlaagd werd. Deze instellingen hebben, onder voorwaarden, aanspraak kunnen maken op compensatie van het rijk voor frictie- en transitiekosten. Er kan geen aanspraak meer gemaakt worden op deze regeling.

Opdrachten

Beleidsonderzoek, evaluaties en kennisbasis

Dit budget is besteed voor opdrachten die bestaan uit het inhuren van bureaus voor beleidsonderzoek, evaluaties, visitatie/monitoring en versterking van de kennisbasis in de cultuursector.

Het budget is per saldo verhoogd met € 10,5 miljoen. Het betreft een aanpassing van € 11,1 miljoen in verband met het verantwoorden van de uitgaven voor monumentenzorg, archeologie en het programma Visie Erfgoed en Ruimte onder het juiste financiële instrument. Daarnaast heeft er op het opdrachtenbudget een onderbesteding plaatsgevonden van € 0,6 miljoen in verband met vertraging in de afwikkeling van onderzoek.

Bijdragen aan agentschappen

Nationaal Archief

Deze middelen betreffen de rijksbijdrage aan het Nationaal Archief. De baten en lasten van deze dienst worden apart in het jaarverslag opgenomen. In het budget is ook begrepen het project Digitale Taken Rijksarchieven (DTR).

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

Uitvoering internationale verdragen en contributies en Europese samenwerking

Naast de prioriteiten die onder internationaal cultuurbeleid zijn genoemd, is Nederland aan een aantal verplichtingen gebonden en draagt het bij aan de uitvoering van internationale verdragen. Dit geldt voor de UNESCO erfgoedverdragen voor werelderfgoed, immaterieel erfgoed, de bescherming van cultureel erfgoed bij gewapend conflict en de bestrijding van illegale handel in cultuurgoederen. Ook wordt bijgedragen aan het Europees filmprogramma (Eurimages) en de Nederlandse Taal Unie.

Ontvangsten

De realisatie van de ontvangsten is € 31,5 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De meerontvangsten worden veroorzaakt door de onttrekking van € 30 miljoen uit het Nationaal Aankoopfonds om de aankoop van een van de huwelijksportretten van Rembrandt mogelijk te maken. De aanschaf van het huwelijksportret van Maerten Soolmans heeft uiteindelijk begin 2016 plaatsgevonden (zie brief van 1 februari 2016 van Minister Bussemaker aan de Eerste en Tweede Kamer). Hiernaast is dit artikel verhoogd met € 1,5 miljoen uit subsidieafrekeningen en rente Nationaal Aankoopfonds.

Artikel

15. MEDIA

Artikel

Algemene doelstelling

Het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod, dat toegankelijk blijft voor alle lagen van de bevolking.

Rol en verantwoordelijkheid

Media hebben een prominente rol in onze democratie en cultuur. Wat we zien, horen en lezen, beïnvloedt ons beeld van de wereld en onze opvattingen. Daarom borgt de Minister vier publieke belangen in het mediabeleid, waar zij verantwoordelijk voor is: onafhankelijkheid, verscheidenheid, kwaliteit en toegankelijkheid. De Minister heeft specifieke zorg voor het stelsel van landelijke, regionale en lokale publieke omroepen en de daarvoor relevante wet- en regelgeving. De Minister heeft naast een financierende rol, vooral ook een regisserende rol.

Financieren: De Minister financiert de landelijke en regionale publieke omroep, en enkele andere aan de omroep verbonden instellingen. De taakopdracht is wettelijk bepaald en het budget van de publieke omroep is vastgesteld met behoud van afstand tot de uitvoering en inhoud. Op basis van het concessiebeleidsplan sluit de Minister elke vijf jaar een prestatieovereenkomst met de publieke omroep. Verder is de Minister verantwoordelijk voor instrumenten ter bevordering van culturele producties, documentaires, drama, kunst- en kinderprogramma’s, het steunen en stimuleren van een onafhankelijke en kwalitatief goede journalistieke infrastructuur (Stichting Stimuleringsfonds voor de Journalistiek) en voor het bevorderen van mediawijsheid (NICAM en Mediawijzer.net).

Regisseren: Als regisseur is de Minister verantwoordelijk voor de wetgeving ten aanzien van de taak en organisatie van de publieke omroep en voor wetgeving voor commerciële media. De regels voor commerciële omroepen vloeien voornamelijk voort uit Europese richtlijnen over audiovisuele mediadiensten. Verder is de Minister als regisseur verantwoordelijk voor wetgeving met betrekking tot omroepdistributie. Het doel daarvan is de toegang tot een gevarieerd media-aanbod te bevorderen en te verzekeren.

De OCW-begroting wordt in het najaar nader uitgewerkt in de mediabegrotingsbrief, die als basis dient voor de begrotingsbehandeling van dit artikel 15 door de Tweede Kamer. Deze brief geeft een gedetailleerde vooruitblik op het nieuwe jaar, een uitwerking van de maatregelen op het gebied van media alsmede een terugblik op de realisatie van voorgaand jaar.

Op basis van het vijfjaarlijkse concessiebeleidsplan heeft de Minister voor de erkenningperiode die loopt tot en met 2015, een prestatieovereenkomst afgesloten met de landelijke publieke omroep. Over de uitvoering van deze prestatieovereenkomst rapporteert de landelijke publieke omroep jaarlijks aan de Minister. Deze verantwoording wordt gevalideerd door het Commissariaat voor de Media. Het Commissariaat voor de Media kan ook een boete opleggen als de publieke omroep de prestatieovereenkomst niet naleeft. Zowel de verantwoording als de validatie wordt als bijlage bij de mediabegrotingsbrief aan de Tweede Kamer verzonden.

Indicatoren/kengetallen

De indicator «de uitzendingen van de publieke omroep onderscheiden zich van die van de commerciële omroepen door een blijvend hogere kwalitatieve waardering door de Nederlandse bevolking» komt in het jaarverslag 2015 niet meer terug. Naar aanleiding van de beleidsdoorlichting Media (2014) worden de indicatoren voor artikel 15 herzien. Hierbij wordt aangesloten op de prestatieafspraken met de NPO voor de periode 2016–2020, die in 2016 worden afgesloten. Met ingang van de rijksbegroting 2016 worden de indicatoren geactualiseerd.

Met de mediamonitor rapporteert het Commissariaat voor de Media jaarlijks over de trends en ontwikkelingen op de gebruikersmarkten voor dagbladen, tijdschriften, radio, televisie en internet. Daarnaast worden pluriformiteit, onafhankelijkheid en gebruik van nieuwstitels gemonitord.

Tenslotte wordt voor indicatoren over media verwezen naar de website ocwincijfers.nl.

Beleidsconclusies

Het uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar grotendeels conform de verwachtingen zoals vermeld in de begroting. In het beleidsverslag worden de belangrijkste beleidsontwikkelingen beschreven, zoals de nieuwe erkenningsperiode 2016–2020, het Concessiebeleidsplan 2016–2020 en het wetsvoorstel tot wijziging van de Mediawet met als doel het toekomstbestendig maken van het publieke mediabestel.

Vanaf 2015 zijn de structurele ombuigingen op het mediabudget van € 200 miljoen uit het Regeerakkoord Rutte I volledig ingevuld.

Op het mediabudget zal vanaf 2017 een structurele bezuiniging van € 50 miljoen worden doorgevoerd, conform uitwerking van de gemaakte begrotingsafspraken 2014. De invulling van deze bezuiniging zal in 2016 en 2017 plaatsvinden, zoals is opgenomen in de begroting 2015.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 15.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 15 (bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

     

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

Verplichtingen

937.643

886.809

886.504

1.180.980

1.020.726

996.075

24.651

Uitgaven

912.434

951.461

892.936

1.149.484

864.629

996.406

– 131.777

                   

Bekostiging

907.042

946.279

887.916

1.143.398

859.804

991.549

– 131.745

 

Publieke Omroep (omroepinstellingen)

797.671

795.607

759.673

1.012.687

776.518

905.086

– 128.568

   

Landelijke publieke omroep

747.448

745.573

758.373

836.974

648.767

751.216

– 102.449

   

Wereldomroep

46.178

46.289

         
   

Regionale omroep

0

0

0

174.413

127.751

153.870

– 26.119

   

Minderhedenprogrammering

4.045

3.745

1.300

1.300

   

0

   

Bezuinigingen Publieke Omroep

             
 

Beheertaken landelijke publieke omroep

75.498

74.384

59.955

72.858

49.924

60.130

– 10.206

   

Stichting Omroep Muziek

31.926

29.904

14.568

18.097

12.358

14.885

– 2.527

   

Uitzenden en uitzend gereedmaken

23.974

23.974

24.463

29.713

20.725

24.962

– 4.237

   

Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG)

19.598

20.506

20.924

25.048

16.841

20.283

– 3.442

 

Dotaties, bijdragen publieke omroep

32.814

30.532

31.231

32.542

28.614

30.360

– 1.746

   

Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties

17.922

17.922

18.280

18.646

17.202

17.047

155

   

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

4.300

2.300

2.300

2.101

2.185

2.185

0

   

Filmfonds van de omroep en Telefilm (COBO)

7.416

7.416

7.568

9.156

6.534

7.722

– 1.188

   

Mediawijsheid Expertisecentrum (Bewust mediagebruik)

2.280

2.000

1.900

1.859

1.446

1.900

– 454

   

Organisatie van Lokale Omroepen in Nederland (OLON)

508

506

794

780

1.247

1.506

– 259

   

Kabelraden

388

388

389

0

   

0

 

Dotatie/onttrekking Algemene Mediareserve (AMR)

– 513

44.931

36.811

24.736

4.258

– 4.853

9.111

 

Overige bekostiging media (uit rente AMR)

1.164

448

– 97

250

165

500

– 335

 

Basisinfrastructuur Cultuur 2013–2016

408

377

343

325

325

326

– 1

   

Vierjaarlijkse instellingen

408

377

343

325

325

326

– 1

                   

Subsidies

991

639

323

498

463

920

– 457

 

Subsidies

991

639

323

498

463

920

– 457

               

Opdrachten

0

0

0

7

552

0

552

 

Opdrachten

0

0

0

7

552

0

552

                   

Bijdragen aan ZBO's en RWT's

4.366

4.508

4.662

5.519

3.750

3.902

– 152

 

Commissariaat voor de Media

4.366

4.508

4.662

5.519

3.750

3.902

– 152

               

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

35

35

35

62

60

35

25

 

Uitvoering internationale verdragen en contributies

35

35

35

62

60

35

25

Ontvangsten

190.959

215.510

193.542

196.571

191.501

190.500

1.001

Verplichtingen

Toelichting op de instrumenten

De hogere verplichtingenrealisatie van € 24,7 miljoen heeft deels betrekking op de ontvangen prijsindex 2015 en deels op mutaties, die zijn toegelicht bij de 1e en 2e suppletoire begroting. Hieronder volgt nog een samenvatting van de verschillen:

  • bijstelling van de verplichtingenraming als gevolg van eind 2015 aan te gane verplichtingen ten behoeve van 2016 (€ 18,4 miljoen). Het betreft de verplichtingen aan de landelijke publieke omroep en de regionale omroepen. In de beschikkingen is al rekening gehouden met de wettelijke prijsindex 2015 (doorwerking in 2016) en 2016;

  • bijstelling van de verplichtingenraming als gevolg van ontvangen prijsindex 2015 (€ 10,1 miljoen);

  • bijstelling van de verplichtingenraming als gevolg van hogere reclameopbrengsten (€ 1 miljoen);

  • verlaging van de verplichtingraming door het pas in 2016 aangaan van een verplichting aan het Commissariaat voor de Media (-/- € 3,7 miljoen);

  • verlaging van de verplichtingenraming als gevolg van lager aangegane verplichtingen dan geraamd (-/- € 1,1 miljoen).

Uitgaven

Abusievelijk is een totale voorschotbetaling van € 142,8 miljoen, die gepland stond voor 1 januari 2015, vlak voor de jaarwisseling al in 2014 betaald. Hierdoor zijn de uitgaven in 2015 op het instrument Bekostiging € 142 miljoen en op het instrument Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s € 0,8 miljoen lager uitgekomen dan geraamd. Met de brief van 3 februari 2015 «technische mutatie jaarafsluiting 2014» is de Tweede Kamer over deze mutatie geïnformeerd.

Daarnaast zijn de uitgaven € 10,1 miljoen hoger als gevolg van de uitgekeerde prijsindex 2015 en € 1 miljoen hoger als gevolg van hogere reclameopbrengsten.

Bekostiging

Landelijke publieke omroep

De publieke omroep waarborgt een hoogwaardig en pluriform media-aanbod, dat toegankelijk en betaalbaar is voor alle lagen van de bevolking. Daarom bekostigt de Minister van OCW de landelijke publieke omroep. Mede vanwege Europese regels op het gebied van staatssteun, houdt de overheid greep op de aard en omvang van het takenpakket van de landelijke publieke omroep en bepaalt de overheid het budget van de publieke omroep.

Naast de bevoorschotting 2015 van € 100,8 miljoen, die in 2014 heeft plaatsgevonden, zijn de uitgaven € 0,5 miljoen lager doordat een bijdrage aan naburige rechten nu rechtstreeks naar de Stichting Omroep Muziek wordt overgemaakt en een lager dan geraamde prijsindex van € 1,1 miljoen.

Regionale omroepen

Vanaf 2014 worden de regionale omroepen bekostigd door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Hiertoe is de Mediawet aangepast.

Tegenover de bevoorschotting 2015 van € 28,0 miljoen, die in 2014 heeft plaatsgevonden, staat een hogere betaling van € 1,9 miljoen voor de prijsindex 2015.

Stichting Omroep Muziek (SOM)

Vanaf 30 juli 2013 is de bekostiging aan het Muziekcentrum voor de Omroep (MCO) overgegaan naar de Stichting Omroep Muziek (SOM). Dit is de instelling die door de Minister is aangewezen voor het in stand houden en exploiteren van omroeporkesten en omroepkoren.

Tegenover de bevoorschotting 2015 van € 3,2 miljoen, die in 2014 heeft plaatsgevonden, staan een hogere betaling van € 0,2 miljoen voor de prijsindex 2015 en de uitgave voor naburige rechten van € 0,5 miljoen.

Uitzenden en uitzend gereedmaken

Deze beheertaken bestaan uit het gereedmaken van programma’s voor uitzending en het uitzenden van programma’s van de landelijke publieke omroep.

Tegenover de bevoorschotting 2015 van € 4,5 miljoen, die in 2014 heeft plaatsgevonden, staat een hogere betaling van € 0,3 miljoen voor de prijsindex 2015.

Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG)

Het Nederlands Instituut voor Beeld en geluid is door de Minister aangewezen als instelling voor het in stand houden en exploiteren van een media-archief.

Tegenover de bevoorschotting 2015 van € 3,7 miljoen, die in 2014 heeft plaatsgevonden, staat een hogere betaling van € 0,3 miljoen voor de prijsindex 2015.

Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties (Mediafonds)

Het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties (Mediafonds) is het instrument binnen het mediabeleid om de vervaardiging van hoogwaardige culturele producties binnen het media-aanbod te stimuleren. De bijdrage is gebruikt voor het verstrekken van financiële bijdragen voor de ontwikkeling en productie van media-aanbod van bijzondere Nederlandse culturele aard ten behoeve van de landelijke en regionale publieke media-instellingen.

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

Het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek stimuleert de kwaliteit, diversiteit en onafhankelijkheid van de journalistiek door met geld, kennis en onderzoek de vernieuwing van de journalistieke infrastructuur te bevorderen. De bijdrage is gebruikt voor tijdelijke steun aan noodlijdende persorganen, het stimuleren van onderzoek dat de persbedrijfstak ten goede komt en het steun bieden aan journalistieke producten die via internet worden aangeboden.

Filmfonds van de Omroep en Telefilm (CoBO)

Het CoBO-fonds ondersteunt de documentairesector en participeert in audiovisuele coproductieprojecten waarin wordt deelgenomen door een of meer van de publieke instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep en de Vlaamse publieke omroep (VRT) en/of Duitse publieke omroepen en/of onafhankelijke filmproducenten en/of instellingen werkzaam op het gebied van de podiumkunsten.

Tegenover de bevoorschotting 2015 van € 1,4 miljoen, die in 2014 heeft plaatsgevonden, staan een hogere betaling van € 0,1 miljoen voor de prijsindex 2015 en een verhoging van de reguliere uitgaven met € 0,1 miljoen.

Mediawijsheid Expertisecentrum (Bewust mediagebruik)

Het Mediawijsheid Expertisecentrum (Mediawijzer.net) bevordert een bewuste, kritische en actieve houding van burgers en instellingen in de samenleving waar media alom zijn. Bij het huidige programma zijn het Sectorinstituut Openbare Bibliotheken, ECP-EPN, de publieke omroep (NTR), Kennisnet en het NIBG betrokken.

Dotatie Algemene Mediareserve

De Algemene Mediareserve (hierna: AMR) dient voor het opvangen van schommelingen bij zowel de uitgaven als de ontvangsten op het mediabudget. Hierdoor wordt in het ene jaar geld gedoteerd en in een ander jaar geld onttrokken aan de AMR.

De hogere uitgaven bestaan uit een hogere betaling voor prijsindex 2015 van € 8,1 miljoen en een hogere dotatie aan de AMR als gevolg van een hoger beschikbaar mediabudget van € 1 miljoen.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

De kerntaak van het Commissariaat voor de Media (hierna: CvdM) bestaat uit het uitoefenen van onafhankelijk toezicht op het handelen van de media-instellingen in Nederland en uit handhavend optreden ingeval de toepasselijke regelgeving niet in acht wordt genomen. De bevoegdheid om toezicht en handhaving uit te oefenen heeft betrekking op alle media-instellingen: publieke media-instellingen op landelijk, regionaal en lokaal niveau en commerciële media-instellingen op landelijk en niet-landelijk niveau. Het CvdM is tevens verantwoordelijk voor het metatoezicht op het Nederlands Instituut voor Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM). Daarnaast heeft het CvdM tot taak erop toe te zien dat kabelexploitanten hun wettelijke verplichtingen nakomen tot doorgifte van de must carry-zenders en het opvolgen van adviezen van programmaraden.

Tegenover de bevoorschotting 2015 van € 0,8 miljoen, die in 2014 heeft plaatsgevonden, staat een hogere betaling van € 0,6 miljoen. De verhoging vloeit voort uit een wijziging in de Mediawet 2008, waarin het toezicht op de regionale omroepen als aanvullende taak is belegd bij het Commissariaat voor de Media.

Ontvangsten

De ontvangsten bestaan uit de reclame-inkomsten van de Stichting Ether Reclame (STER) en de rente op de Algemene Mediareserve (AMR). De ontvangsten zijn € 1 miljoen hoger door een hogere reclameopbrengst.

Artikel

16. ONDERZOEK EN WETENSCHAPSBELEID

Artikel

Algemene doelstelling

De algemene doelstelling is het scheppen van een internationaal concurrerende onderzoeksomgeving die onderzoekers uitdaagt tot optimale wetenschappelijke prestaties en die goed aansluit op maatschappelijke behoeften.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor het stelsel van onderzoek en wetenschap.

Financieren: De Minister bekostigt het onderzoeks- en wetenschapsbestel.

Stimuleren: De Minister stimuleert in het wetenschappelijk onderzoek:

  • kwaliteit en excellentie;

  • zwaartepuntvorming en profilering. De afspraken die hierover gemaakt zijn met de universiteiten staan vermeld in het hoofdlijnenakkoord;

  • samenwerking in de gouden driehoek van bedrijven, kennisinstellingen en overheid. In het topsectorenbeleid zijn hiervoor innovatiecontracten ontwikkeld;

  • aansluiting op het maatschappelijk belang.

Regisseren: De Minister schept voorwaarden voor:

  • een klimaat voor universiteiten en kennisinstellingen voor het doen van excellent onderzoek;

  • borging van het vernieuwend vermogen en de kwaliteit van het Nederlandse onderzoek;

  • het doelmatig functioneren van wetenschappelijke instellingen die, zowel zelfstandig als in relatie tot universiteiten en bedrijven, een belangrijke plaats innemen;

  • de Nederlandse onderzoeksfaciliteiten;

  • de coördinatie en positionering van het wetenschapsbeleid op nationaal en internationaal niveau.

De Minister is verantwoordelijk voor het toezicht op een efficiënte besteding van publieke middelen en op voldoende verspreiding van kennis naar de maatschappij.

Indicatoren/kengetallen

Indicatoren en overige informatie over de toerusting en de prestaties voor het onderzoekstelsel worden beschreven in Trends in Beeld.

De kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek in Nederland en op basis hiervan de kwaliteit van het wetenschapssysteem kan bezien worden op basis van citaties naar wetenschappelijke publicaties. Wanneer het aantal citaties wordt genormeerd op een mondiaal gemiddelde dan geeft dat de positie van Nederland in de wereld aan. Nederland kende in de periode 2010–2013 een citatiescore 1,53 dat wil zeggen een citatiescore die 53 procent boven het mondiale gemiddelde lag. Nederland neemt op basis hiervan mondiaal een vooraanstaande (tweede) positie in wat betreft de wetenschappelijke kwaliteit van het onderzoek.

Tabel 16.1 Indicatoren

Doelstelling/Indicator

Basiswaarde

2014

2015

Streefwaarde

Bron

5

Behoud van kwaliteit wetenschap en wetenschappelijk talent en versterken impact wetenschap

 

Mondiale top-5 positie op basis van citatiescores

2e (2008–2011) 1,52

2e (2009–2012) 1,52

2e (2010–2013) 1,53

≤5

WTI2 (Thomson Reuters/CWTS Web of Science. Bewerking CWTS/NIFU)

Kengetallen voor het terrein van onderzoek en wetenschapsbeleid zijn te vinden in Trends in Beeld.

Tabel 16.2 Kengetallen R&D: R&D-uitgaven in miljoenen euro
 

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

Bedrijven

5.263

4.900

5.218

6.922

7.077

7.095

7.355

Onderzoeksinstituten

1.259

1.327

1.279

1.319

1.483

1.559

1.495

Hoger onderwijs

3.489

3.711

3.691

3.994

3.953

4.089

4.225

Totaal

10.011

9.938

10.188

12.235

12.513

12.743

13.075

Beleidsconclusies

De wetenschap staat er goed voor. De kwaliteit van onderzoekers en wetenschapsgebieden is hoog. Het beleid heeft hier mede aan bijgedragen. Dit hebben eerder het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) en de AWTI aangetoond. In het beleidsverslag worden de belangrijkste beleidsontwikkelingen beschreven zoals de «Wetenschapsvisie 2025: keuzes voor de toekomst», en de (kabinetsreactie op de) Nationale Wetenschapsagenda.

Nederlandse onderzoekers en bedrijven hebben in 2015 volop voorstellen ingediend voor onderzoeksfinanciering vanuit Horizon 2020. Uit de voorlopige cijfers over het eerste jaar van Horizon 2020 blijkt dat Nederland de goede score van het Zevende Kaderprogramma (KP7) overtreft. Terwijl de slagingspercentages onder Horizon 2020 in het algemeen lager liggen, stijgt het retourpercentage van Nederland van 7,4% onder KP7 naar 8,1% onder Horizon 2020.

Om de deelname aan Horizon 2020 te stimuleren is in juli 2015 de regeling Stimulering Europees Onderzoek (SEO-regeling) van kracht geworden. Vanaf 2015 is jaarlijks € 50 miljoen beschikbaar, die tegemoetkomt in de extra kosten die instellingen maken voor een EU-gefinancierd project in het kader van Horizon 2020.

Om de relatie tussen wetenschap en samenleving te stimuleren vond in 2015 wederom het Weekend van de Wetenschap plaats. Het gaat om een landelijk publieksevenement dat wetenschap en technologie op een laagdrempelige manier toegankelijk maakt voor de samenleving. Door heel Nederland openden ruim 185 kennisinstellingen, onderzoeksinstituten, musea, bedrijven en innovatieve organisaties hun deuren voor het publiek. Ruim 130.000 mensen bezochten in het eerste weekend van oktober op die manier de wetenschap.

In algemene zin kan gesteld worden dat het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals opgenomen in de begroting waren.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 16.3 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 16 (bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

     

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

Verplichtingen

830.254

904.499

859.762

1.342.276

1.038.163

951.909

86.254

Uitgaven

906.831

934.143

891.076

926.503

1.034.719

973.046

61.673

                   

Bekostiging

655.234

715.313

701.889

756.167

913.370

846.796

66.574

Hoofdbekostiging

465.774

474.882

460.876

504.082

661.764

609.364

52.400

 

NWO-wet en WHW

             
 

NWO

325.458

326.975

320.900

365.891

483.207

475.371

7.836

 

KNAW

93.779

94.316

93.379

91.331

88.880

87.744

1.136

 

KB

46.537

53.591

46.597

46.860

89.677

46.249

43.428

Aanvullende bekostiging

189.460

240.431

241.013

252.085

251.606

237.432

14.174

 

NWO Talentenontwikkeling

169.460

168.481

169.063

165.865

162.318

162.318

0

 

NWO STW

0

10.000

10.000

8.000

8.000

8.000

0

 

NWO Grootschalige researchinfrastructuur

20.000

61.950

61.950

61.963

54.243

54.243

0

 

NWO Nationaal Regieorgaan onderwijsonderzoek

0

0

0

16.257

21.603

12.871

8.732

 

Poolonderzoek

0

0

0

0

2.942

0

2.942

 

Caribisch Nederland

0

0

0

0

2.500

0

2.500

                   

Subsidies

165.566

126.771

104.148

83.131

25.759

40.470

– 14.711

Kaderregeling exploitatiesubsudies onderzoek en wetenschap

40.103

42.708

42.210

26.494

18.206

24.273

– 6.067

 

LF TUD bibliotheek

7.654

7.734

7.742

0

0

0

0

 

Stichting SURF

7.545

7.622

7.630

0

0

0

0

 

CPG

518

520

521

261

0

0

0

 

Montesquieu Instituut

1.071

1.082

1.083

559

0

0

0

 

Max Planck Instituut

0

1.622

1.624

0

0

0

0

 

NCB/Nationaal Herbarium

6.418

6.484

6.490

10.235

6.262

9.896

– 3.634

 

BPRC

8.645

9.395

8.919

8.635

8.359

8.271

88

 

NEMO

3.488

3.626

3.636

3.520

3.366

3.327

39

 

STT

234

236

237

231

219

218

1

 

NTU/INL

3.228

3.071

3.011

3.053

0

2.561

– 2.561

 

EIB

1.302

1.316

1.317

0

0

0

0

Subsidieregeling St. AAP

1.008

1.015

1.016

1.027

1.032

1.026

6

Kaderregeling subsidiëring projecten t.b.v. onderzoek en wetenschap

124.455

83.048

60.922

55.610

6.521

15.171

– 8.650

 

Caribisch Nederland

2.534

2.500

2.500

2.500

0

2.500

– 2.500

 

Gezondheidsonderzoek

1.500

1.500

0

0

0

0

0

 

Poolonderzoek

2.992

2.992

2.942

2.942

0

2.942

– 2.942

 

Genomics

44.000

44.000

40.500

40.500

0

0

0

 

Nationale coördinatie

8.435

6.285

4.759

6.098

2.885

6.979

– 4.094

 

Bilaterale samenwerking

4.070

4.505

3.711

3.570

3.636

2.750

886

 

Weerstandsverhoging onderzoeksinstellingen (CBRN)

1.968

1.433

410

0

0

0

0

 

BSIK

33.405

0

0

0

0

0

0

 

GATE

1.000

0

0

0

0

0

0

 

Grootschalige researchfaciliteit

1.830

1.830

0

0

0

0

0

 

SURFnet

6.300

7.200

0

0

0

0

0

 

NCB biodiversiteit

8.400

6.900

0

0

0

0

0

 

ITER-2

4.000

0

0

0

0

0

0

 

Hersenen en Cognitie

4.000

3.900

6.100

0

0

0

0

 

Nader te verdelen

21

3

0

0

0

0

0

                   

Opdrachten

0

0

0

676

691

0

691

 

opdrachten

0

0

0

676

691

0

691

                   

Bijdrage aan agentschappen

294

297

297

303

303

303

0

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

294

297

297

303

303

303

0

                   

Bijdrage aan internationale organisaties

84.366

91.328

84.262

85.746

93.946

84.990

8.956

 

EMBC

740

751

758

775

812

800

12

 

EMBL

4.377

4.476

4.593

4.732

4.846

4.795

51

 

ESA

35.027

29.393

29.792

30.362

30.950

30.950

0

 

CERN

38.017

41.303

40.721

41.363

47.832

39.945

7.887

 

ESO

6.205

15.405

8.398

8.514

7.032

8.500

– 1.468

 

NTU/INL

0

0

0

0

2.474

0

2.474

                   

Bijdrage aan medeoverheden

1.371

434

480

480

650

487

163

 

Nationaal contactpunt Kaderprogramma

440

434

480

480

650

487

163

 

Kenniswerkers

931

0

0

0

0

0

0

Ontvangsten

1.520

0

4.334

117

441

101

340

Toelichting op de instrumenten

De realisatie van de uitgaven in 2015 ligt € 61,7 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verplichtingen zijn met 86,3 miljoen verhoogd.

Verplichtingen

Gesaldeerd is er sprake van een verhoging van 86,3 miljoen. De belangrijkste oorzaken van deze verhoging zijn:

  • In 2012 hebben NWO en OCW een afspraak gemaakt over de toepassing van de Regeling Jaarverslaglegging Onderwijs (RJ 660) voor de inrichting van de jaarverslaggeving 2012. Daarbij is afgesproken dat deze stelselwijziging in 2013 geëvalueerd zou worden aangezien er na een jaar meer ervaring zou zijn opgebouwd. Het nieuwe stelsel biedt grote voordelen in termen van transparantie en sturingsinformatie, maar betekent in de praktijk ook dat alle reeds aangegane subsidieverplichtingen direct en volledig als last worden opgenomen en als schuldpositie op de balans zichtbaar worden. Tegenover deze schuldpositie staat de vordering op OCW ter dekking van een deel van de verplichtingen. In 2015 is deze vordering verhoogd met € 25,7 miljoen en komt daarmee op € 357,0 miljoen.

  • Een verhoging van de rijksbijdrage van de Koninklijke Bibliotheek met € 41,9 miljoen als gevolg van de Wet Stelsel Openbare Bibliotheekvoorziening (WSOB).

  • Een verhoging van de verplichtingen van per saldo € 18,7 miljoen als gevolg van in 2015 aangegane verplichtingen waarvan de uitgaven in 2016 plaatsvinden.

Uitgaven

Bekostiging

Het Ministerie van OCW bekostigt de nationale onderzoeksinstellingen NWO, KNAW en KB. Hiermede stelt de Minister deze organisatie in staat om binnen de wettelijke kaders en in lijn met de vierjaarlijkse strategische agenda en strategische plannen van de instellingen hun missies en doelstellingen te realiseren. Deze missies en doelstellingen zijn gericht op het bevorderen van de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek in Nederland en het initiëren en stimuleren van nieuwe ontwikkelingen daarin.

OCW draagt met een structureel karakter bij aan:

  • NWO voor grote infrastructurele onderzoeksvoorzieningen voor de uitvoering van projecten die geselecteerd zijn op grond van de resultaten van de nationale roadmap commissie grootschalige researchinfrastructuur. Met de inzet van deze middelen worden onze onderzoekers in de gelegenheid gesteld om te kunnen werken met onderzoeksfaciliteiten van wereldniveau;

  • NWO voor het uitvoeren van een integraal persoonsgebonden talentprogramma waarin naast de «vernieuwingsimpuls» ook de voormalige middelen voor de specifieke doelgroepen zijn opgegaan. Doelen zijn om via competitie op basis van wetenschappelijke kwaliteit voldoende ruimte te geven aan (jonge) veelbelovende onderzoekers, excellentie in het onderzoek te bevorderen en te zorgen voor een adequate in- en doorstroom van onderzoekers zodat er verbetering optreedt in hun loopbaanperspectieven;

  • Vanaf 2014 is er een aanvullende bekostiging voor NWO bijgekomen voor Nationaal Regieorgaan Onderwijs Onderzoek.

De budget is met € 66,6 miljoen verhoogd. Belangrijkste oorzaken van deze verhoging zijn:

  • Een interne overboeking van € 43,1 miljoen van artikel 14 met betrekking tot de wet Stelsel Openbare Bibliotheekvoorzieningen (WSOB). De taken, die zijn vastgelegd in artikel 9 van de WSOB, worden uitgevoerd door de Koninklijke Bibliotheek.

  • De loon- (werkgeverslasten) en prijsbijstelling en de toevoeging van de kabinetsbijdrage voor 2015 voor de loonruimteovereenkomst publieke sector (totaal 9,0 miljoen).

  • Diverse externe en interne overboekingen € 14,1 miljoen ten behoeve van onder meer het nationaal Regieorgaan Onderwijs Onderzoek.

Subsidies

Voor het stimuleren en realiseren van de centrale doelstelling van het OWB beleid zijn subsidies verstrekt.

Diverse subsidies voor stichtingen en centra met een specifieke rol in de kennisinfrastructuur, het gaat hier o.a. om bijdragen aan:

  • Naturalis Biodiversity Center voor onderzoek naar biodiversiteit en instandhouding van de (onder de titel Nederlands Centrum voor Biodiversiteit gevormde) nationale infrastructuur voor biodiversiteitsonderzoek.

  • Het Biomedical Primate Research Centre (BPRC) voor het primatenonderzoek en de huisvesting van primaten en subsidie aan de stichting AAP voor het verzorgen van de opvang van de BPRC chimpansees;

  • Stichting Nationaal Centrum voor Wetenschap en Technologie (NCWT) voor het ontwikkelen van Science Museum NEMO, het organiseren van het Weekend van de Wetenschap, het faciliteren van andere regionale science centra en wetenschapsmusea en overige gerelateerde landelijke wetenschaps- en techniekcommunicatieactiviteiten.

Het budget is met € 14,7 miljoen verlaagd als gevolg van verlagingen/ verhogingen in verband met naar/van andere instrumenten/directies/ministeries overgeboekte bedragen.

Opdrachten

Voor beleidsontwikkeling worden opdrachten verstrekt voor het uitvoeren van diensten. Het gaat hierbij met name om opdrachten beleidsgericht onderzoek.

Bijdrage aan agentschappen

DUO

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging en subsidiering van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO van dit begrotingsartikel.

Bijdrage (inter)nationale organisaties

Contributies aan de grote internationale onderzoeksorganisaties EMBC, EMBL, ESA, CERN en ESO. Door deelname van Nederland aan deze intergouvernementele organisaties krijgen onze wetenschappelijke onderzoekers toegang tot unieke grootschalige onderzoeksfaciliteiten en internationale netwerken van toponderzoekers. Deze deelname is mede van groot belang voor het functioneren van ons nationale onderzoeksbestel.

Het budget is met € 9,0 miljoen verhoogd, dit wordt met name veroorzaakt door de toename van de bijdrage aan CERN als gevolg van de koersstijging van de Zwitserse Franc.

Bijdrage aan medeoverheden

Opdracht aan het Expertisecentrum Internationaal Onderzoek en Innovatie (EIOI, voorheen EG-Liaison) voor het ondersteunen en stimuleren van een zo groot mogelijke Nederlandse participatie in het EU-kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling en het programma voor onderzoek en innovatie «Horizon 2020».

Ontvangsten

De ontvangsten betreffen met name terugvorderingen bij instellingen en andere subsidieontvangers als gevolg van eindafrekeningen van toegekende subsidies.

Artikel

25. EMANCIPATIE

Artikel

Algemene doelstelling

Het bevorderen van emancipatie

Het kabinet wil emancipatie bevorderen: de emancipatie van meisjes en vrouwen en de emancipatie van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen en transgenders (LHBT). Doel is de veiligheid van vrouwen en LHBT’s te vergroten en de participatie van vrouwen in alle lagen en sectoren van de arbeidsmarkt te bevorderen. Een positieve houding en beeldvorming over homoseksuele relaties en vrouwen met ambitie dienen vanzelfsprekend te worden.

Rol en verantwoordelijkheid

Verantwoordelijkheid van de Minister

De Minister is verantwoordelijk voor het bevorderen van de emancipatie van meisjes en vrouwen en voor de emancipatie van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen en transgenders (LHBT).

Stimuleren: Het instrument, dat de Minister ter beschikking heeft, is wet- en regelgeving, zoals de Subsidieregeling emancipatie 2011. Deze regeling voorziet in het verstrekken van subsidies aan instellingen voor vrouwenemancipatie en emancipatie van LHBT en projectsubsidies aan het maatschappelijk middenveld. Tevens maakt de Minister gebruik van communicatie naar het beleidsveld onder andere naar belangenorganisaties.

Regisseren: Gemeenten ontvangen via decentralisatie-uitkeringen een bijdrage voor de uitvoering van de samenwerkingsafspraken over versterking en uitvoering van het lokale emancipatiebeleid.

Indicatoren/kengetallen

Tabel 1 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

2014

2015

Streefwaarde

Bron

8

Het bevorderen van emancipatie

         
 

Sociale acceptatie homoseksualiteit onder de bevolking

90%(2010)

n.v.t.

92%

≥90%

Onderzoek SCP, 11 mei 2015

Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals opgenomen in de begroting. Voor het merendeel van het beleidsdoelstellingen zijn er geen grote afwijkingen in de realisatie en is noodzaak tot bijstelling niet nodig.

In het beleidsverslag worden de belangrijkste beleidsontwikkelingen beschreven, zoals over «Kracht on Tour» of «Coming in voor bi-culturele LHBT’s».

De «We Can Young»- campagne, gericht op het vergroten van seksuele weerbaarheid van jongeren en preventie van seksueel grensoverschrijdend gedrag, heeft in de periode 2012 – 2014 een groot bereik gehad. Uit de resultaatmeting blijkt o.a. een bereik van 1.800 changemakers, 11.000 jongeren «live» met activiteiten en ongeveer 90.000 jongeren via social media. De «We Can Young»- campagne is daarom in 2015 voortgezet.

In november vond de Wereldconferentie Vrouwenopvang plaats en was een groot succes met deelnemers uit 115 landen en een gevarieerd programma met circa 150 workshops.

Bijstelling op het beleid voor topvrouwen is wel nodig gebleken. De doorstroom van vrouwen naar topposities gaat, vergeleken met die in veel andere landen, te langzaam. Om vrouwen voor topfuncties beter zichtbaar te maken is in 2015 de topvrouwendatabank gestart, waarmee 1.000 talentvolle vrouwen zichtbaar worden gemaakt. Uit de bedrijvenmonitor, is in november gebleken dat het aandeel vrouwen in RvB’s en RvC’s is gestegen, maar dat het streefcijfer van 30% niet is gehaald. De wet Bestuur en Toezicht (wbt), die moest leiden tot 30% vrouwen in de top, is eind 2015 verstreken. Om bedrijven nog een kans te geven wordt deze wet voortgezet van 2016 tot 2020.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 25.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 25 (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

Verplichtingen

16.585

17.847

8.875

15.444

7.145

7.605

– 460

Uitgaven

14.063

14.846

13.408

13.124

12.968

15.172

– 2.204

               

Bekostiging

6.756

4.148

4.148

4.148

4.148

4.148

0

 

Kennisinfrastructuur

6.756

4.148

4.148

4.148

4.148

4.148

0

 

Vrouwenemancipatie

5.556

2.948

2.948

2.948

2.948

2.948

0

 

LHBT

1.200

1.200

1.200

1.200

1.200

1.200

0

                   

Subsidies

6.293

9.259

6.995

7.370

6.814

7.199

– 385

 

Subsidieregeling emancipatieprojecten

163

15

0

0

0

0

0

 

Vrouwenemancipatie

163

15

       

0

 

Wet Overige OCW-subsidie

1.412

655

0

0

0

0

0

 

Vrouwenemancipatie

867

357

       

0

 

LHBT

545

298

       

0

 

Subsidieregeling emancipatie

2.891

2.180

2.332

2.590

291

1.446

– 1.155

 

Vrouwenemancipatie

1.335

1.304

2.135

2.590

267

1.446

– 1.179

 

LHBT

1.556

876

197

 

24

 

24

 

Subsidieregeling emancipatie 2011

1.827

5.811

4.031

4.780

6.523

5.753

770

 

Vrouwenemancipatie

1.268

3.686

1.363

2.568

3.687

3.601

86

 

LHBT

559

2.125

2.668

2.212

2.836

2.152

684

 

Regeling sociale veiligheid LHBT jongeren op school

0

598

632

0

0

0

0

 

LHBT

 

598

632

     

0

                   

Opdrachten

864

1.044

1.495

1.455

1.730

1.084

646

 

Vrouwenemancipatie

419

541

724

852

1.297

585

712

 

LHBT

445

503

771

603

433

499

– 66

                   

Bijdrage aan agentschappen

150

195

151

151

151

151

0

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

150

195

151

151

151

151

0

                   

Bijdrage aan medeoverheden

0

0

0

0

0

2.590

– 2.590

 

Gemeentefonds BZK

0

0

0

0

0

2.190

– 2.190

 

Vrouwenemancipatie

       

0

1.290

– 1.290

 

LHBT

         

900

– 900

 

EZ Talent naar de Top

0

0

0

0

0

400

– 400

 

Vrouwenemancipatie

         

400

– 400

                   

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

0

200

619

0

125

0

125

 

LHBT

0

200

619

0

125

 

125

Ontvangsten

27

14

21

89

58

0

58

Toelichting op de instrumenten

De realisatie van de uitgaven in 2015 ligt € 2,2 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 0,1 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verplichtingen zijn met € 0,5 miljoen verlaagd.

Verplichtingen

De realisatie van de verplichtingen is € 0,5 miljoen lager ten opzichte van de begroting 2015. De reden is dat er in 2015 voor € 1,7 miljoen verplichtingen zijn aangegaan voor subsidies, die in de periode 2016 t/m 2018 tot uitgaven leiden.

Uitgaven

Er is voor een bedrag van € 2,2 miljoen minder gerealiseerd. Zie hiervoor ook de toelichting bij het instrument «Subsidies» en «Bijdrage aan medeoverheden».

Bekostiging

Met deze middelen zijn zes instituten (thans Atria, COC, IHLIA, NVR,TNN en Women Inc) voor de Kennisinfrastructuur bekostigd.

Subsidies

Voor het uitvoeren van de Hoofdlijnenbrief Emancipatiebeleid 2013–2016 zijn subsidies verleend voor activiteiten die passen bij het beoogde emancipatiebeleid. De instrumenten die zijn ingezet voor het uitvoeren van de Hoofdlijnenbrief emancipatiebeleid 2013–2016 zijn de «Subsidieregeling emancipatie» en de «Subsidieregeling emancipatie 2011». De realisatie op het instrument subsidies is € 0,4 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De lagere realisatie betreft onder meer een herschikking van middelen van € 0,2 miljoen t.l.v. het instrument «Bijdrage aan medeoverheden».

Opdrachten

De middelen voor opdrachten zijn besteed aan onderzoeken en symposia. De realisatie op dit instrument is € 0,6 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. Zie hiervoor de toelichting bij het instrument «Bijdrage aan medeoverheden».

Bijdrage aan agentschappen

Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

Bijdrage aan medeoverheden

Voor actieve gemeenten op het gebied van vrouwen- en LHBT- emancipatiebeleid wordt via een decentralisatie-uitkering budget overgeheveld naar het gemeentefonds. De verantwoordelijkheid voor deze middelen is belegd bij de gemeenten zelf. Voor «Eigen Kracht» is een bijdrage van € 0,4 miljoen aan 13 gemeenten overgeboekt voor vrouwen met afstand tot de arbeidsmarkt. Vervolgens is aan de resterende 6 gemeenten en de 4 grote steden die het «Regenboogsteden (LHBT beleid)» uitvoeren een bedrag van € 0,2 miljoen overgeboekt voor het bevorderen van sociale veiligheid, weerbaarheid en sociale acceptatie van LHBT’s. Aan de 15 gemeenten, die zich willen inzetten voor de gezamenlijke doelstelling de relationele en seksuele weerbaarheid van jongeren te vergroten en daarmee een bijdrage leveren aan de preventie van geweld tegen vrouwen is een bedrag van € 0,2 overgeboekt. Voor 35 gemeenten was geld gereserveerd voor de uitrol «Kracht on Tour» voor de periode september 2015 t/m december 2016. Er zijn voor 2015 geen aanvragen binnengekomen. Een bedrag van € 0,9 miljoen is hierdoor niet gerealiseerd.

Het budget op het instrument «Bijdrage aan medeoverheden» is verlaagd met een bedrag € 0,9 miljoen ten gunste van het instrument «Subsidies» € 0,2 miljoen, het instrument «Opdrachten» € 0,6 miljoen en het instrument «Bijdrage aan (inter)nationale organisaties € 0,1 miljoen.

DE NIET-BELEIDSARTIKELEN

91. NOMINAAL EN ONVOORZIEN

Artikel

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 91.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 91 (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

Verplichtingen

0

0

0

0

0

1.355

– 1.355

Totale uitgaven

0

0

0

0

0

1.355

– 1.355

Loonbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

Prijsbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

Onvoorzien

0

0

0

0

0

1.355

– 1.355

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

NB. De post «Onvoorzien» was voorheen «Nader te verdelen».

Toelichting op de instrumenten

Het doel van dit artikel is het tijdelijk boeken van sector overstijgende middelen of taakstellingen. Zodra een exacte verdeling over de betrokken begrotingsartikelen bekend is, worden de middelen of taakstellingen naar de desbetreffende artikelen overgeboekt. Op dit artikel worden dus geen feitelijke uitgaven verantwoord. Dat is ook de reden dat de realisatie in bovenstaande tabel volledig op nul eindigt. Hieronder worden de artikelonderdelen nader toegelicht. Daarmee wordt inzicht gegeven in de mutaties die via dit artikel gelopen zijn.

Loonbijstelling

De loonbijstelling tranche 2015 (€ 103,5 miljoen) is in de 1e suppletoire begroting 2015 toegevoegd aan de OCW-begroting en in de begroting 2016 doorverdeeld naar de verschillende begrotingsartikelen. Daarnaast is bij 2e suppletoire begroting de kabinetsbijdrage voor OCW voor 2015 uit de loonruimte-overeenkomst publieke sector 2015 – 2016 toegevoegd en doorverdeeld (€ 228,3 miljoen voor de sector Onderwijs en € 3,1 miljoen voor de sector Rijk). De verdeling van het totaal van deze middelen is als volgt:

Tabel 91.2 Loonbijstelling (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Toegevoegd

Uitgedeeld naar

Verschil

91

Loonbijstelling tranche 2015

103.445

   

91

Loonruimte-overeenkomst, sector Onderwijs

228.301

   

91

Loonruimte-overeenkomst, sector Rijk

3.065

   

1

Primair onderwijs

 

– 124.320

 

3

Voortgezet onderwijs

 

– 90.783

 

4

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

 

– 40.982

 

6

Hoger beroepsonderwijs

 

– 29.617

 

7

Wetenschappelijk onderwijs

 

– 33.048

 

9

Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

 

– 3.068

 

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

 

– 8.457

 

95

Apparaatsuitgaven

 

– 3.300

 

8, 11, 12, 13, 14, 25

Overig

 

– 1.236

 

Totaal

334.811

– 334.811

0

Prijsbijstelling

De prijsbijstelling tranche 2015 (€ 33,0 miljoen) is in de 1e suppletoire begroting 2015 toegevoegd aan de OCW-begroting. In de begroting 2016 zijn deze middelen als volgt doorverdeeld naar de verschillende begrotingsartikelen:

Tabel 91.3 Prijsbijstelling (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Toegevoegd

Uitgedeeld naar

Verschil

91

Prijsbijstelling tranche 2015

33.004

   

1

Primair onderwijs

 

– 3.848

 

3

Voortgezet onderwijs

 

– 3.368

 

4

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

 

– 3.846

 

6

Hoger beroepsonderwijs

 

– 2.009

 

7

Wetenschappelijk onderwijs

 

– 4.101

 

11, 12

Studiefinanciering, WTOS

 

– 9.399

 

14

Cultuur

 

– 1.081

 

15

Media

 

– 3.299

 

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

 

– 1.108

 

8, 9, 25,95

Overig

 

– 945

 

Totaal

33.004

– 33.004

0

Onvoorzien

De post «Onvoorzien» is per saldo verlaagd met € 1,4 miljoen. Bij de 1e suppletoire begroting 2015 is de eindejaarsmarge aan dit artikel toegevoegd en deze is vervolgens ingezet ter dekking van overlopende verplichtingen uit 2014. Bij de 2e suppletoire begroting 2015 is het restant van de eindejaarsmarge, samen de middelen die nog op dit artikel stonden (€ 1,4 miljoen), ingezet ter dekking van OCW-brede problematiek.

Tabel 91.4 Onvoorzien (bedragen x € 1.000)
 

Toegevoegd

Uitgedeeld

Verschil

Eindejaarsmarge 2014/2015

183.951

   

Dekking overlopende verplichtingen

 

– 120.831

 

Dekking OCW-brede problematiek

 

– 64.475

 

Totaal

183.951

– 185.306

– 1.355

Artikel

95. APPARAATSKOSTEN

Artikel

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 95.1 Budgettaire gevolgen van artikel 95 (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

20111

20121

2013

2014

2015

2015

2015

Verplichtingen

295.497

275.467

260.103

256.178

249.788

247.052

2.736

Uitgaven

295.497

275.467

260.103

256.178

249.788

247.052

2.736

               

Personele uitgaven

   

173.603

176.907

179.076

159.386

19.690

Waarvan

             
 

eigen personeel

   

161.046

164.778

170.675

143.343

27.332

 

externe inhuur

   

7.522

8.612

4.809

6.081

– 1.272

 

overige personele uitgaven

   

5.035

3.517

3.592

9.962

– 6.370

                   

Materiële uitgaven

   

86.500

79.271

70.712

87.666

– 16.954

Waarvan

             
 

ICT

   

29.071

30.133

27.032

21.136

5.896

 

bijdrage aan SSO's

   

27.875

31.330

31.021

29.454

1.567

 

overige materiële uitgaven

   

27.155

17.808

11.509

37.076

– 25.567

 

Begrotingsreserve schatkistbankieren

   

2.399

0

1.150

0

1.150

Ontvangsten

1.386

3.038

5.101

10.194

2.973

567

2.406

X Noot
1

De apparaatsuitgaven van de beleidsdirecties, die tot 2012 op de beleidsartikelen werden verantwoord zijn vanaf 2009 toegevoegd aan artikel U95. Dit geldt ook voor de ontvangsten, met uitzondering van de ontvangsten van RCE tot en met 2012, die zijn niet opgenomen, omdat deze niet zijn te reconstrueren vanuit artikel 14.

Als gevolg van Verantwoord Begroten en de invoering van de Rijksbrede kostensoortentabel heeft OCW vanaf de begroting 2013 de apparaatskosten technisch verdeeld naar instrumenten (Personeel en Materieel) op basis van de realisatiecijfers van voorgaande jaren. De verklaring van de verschillen die nu zichtbaar zijn tussen de instrumenten onderling, wordt onder andere verklaard doordat op basis van de realisatiecijfers 2013 en 2014 de reeks vanaf 2015 structureel is herverdeeld. OCW stuurt op het totaal toegewezen budget aan de organisatieonderdelen en niet per instrument.

Uitgaven

De uitgaven voor de Apparaatskosten OCW zijn in 2015 € 2,7 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. Vanuit de eindejaarsmarge 2014 is € 12,4 miljoen ingezet ter dekking van de problematiek op de apparaatskosten. Hiervan is onder andere € 5,0 beschikbaar gekomen voor het Programma Dienstverlening Instellingen bij DUO, waarbij, in lijn met het kabinetsbeleid «Digitaal 2017», wordt gewerkt aan inrichting van een online zelfbedieningsplatform voor onderwijsinstellingen. Voor de loon- en prijsbijstelling is € 4,1 miljoen toegevoegd. Daarnaast heeft een aantal vertragingen in de uitvoering in 2015 ertoe geleid dat er per saldo € 9,7 miljoen minder is uitgegeven. Het budget hiervoor is doorgeschoven naar 2016:

  • de vertraging in de oplevering van de nieuwe ICT-werkplek ad € 5,9 miljoen;

  • vertraagde interdepartementale besluitvorming heeft ertoe geleid dat in 2015 niet is gestart met de voorziene herinrichting van de Hoftoren. De projectkosten (€ 1,2 miljoen) verschuiven daarmee naar 2016.

  • als gevolg van een vertraging in de realisatie van het project «Rijk aan informatie» en het project «OCW naar 3F» zal € 1,1 miljoen pas in 2016 uitgegeven worden.

OCW staat garant voor onderwijsinstellingen die bij de Staat lenen (schatkistbankieren). Voor het risico dat OCW hierdoor loopt, ontvangt OCW een vergoeding (risicopremie). De risicopremie voor 2014 is ontvangen in 2015 en deze bedraagt € 1,2 miljoen. Deze premie wordt (via een desaldering) toegevoegd aan de begrotingsreserve schatkistbankieren.

Ontvangsten

De realisatie van de ontvangsten is in 2015 € 2,4 miljoen hoger dan geraamd. Dit wordt veroorzaakt door:

  • OCW staat garant voor onderwijsinstellingen die bij de Staat lenen (schatkistbankieren). Voor het risico dat OCW hierdoor loopt, ontvangt OCW een vergoeding (risicopremie). De risicopremie voor 2014 is ontvangen in 2015 en bedraagt € 1,2 miljoen.

  • Ontvangsten als gevolg van uitgaande detacheringen in 2014 welke pas in 2015 zijn ontvangen en een ontvangst als gevolg van de verdeling van koerswinsten van de Rijksdienst Caribisch Nederland over de departementen.

Tabel 95.2 Totaaloverzicht apparaatsuitgaven/kosten inclusief agentschappen en Zelfstandige Bestuursorganen/Rechtspersonen met een wettelijke taak (bedragen x € 1 miljoen)1
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

Totaal apparaatsuitgaven Ministerie

295,5

275,5

260,1

256,2

249,7

247

2,7

Kerndepartement

171,0

154,5

135,1

132,5

136,7

137,3

– 0,6

Rijksdienst Cultureel Erfgoed

55,3

52,2

52,9

47,8

38

36

2

Inspectie van het Onderwijs

60,0

59,5

62,8

67,3

66,8

65,6

1,2

Erfgoedinspectie

2,7

2,7

2,5

2,4

2,3

2,4

– 0,1

Onderwijsraad

2,4

2,4

2,4

2,4

2,2

2,4

– 0,2

Raad voor Cultuur

2,8

2,8

2,9

2,4

2,3

2,6

– 0,3

Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid

1,3

1,4

1,5

1,4

1,4

0,7

0,7

               

Totaal apparaatskosten Agentschappen

283,5

296,9

301,7

307,2

336,6

298,7

37,9

Dienst Uitvoering Onderwijs

257,8

273,8

277,5

278,9

303,4

257,9

45,5

Nationaal Archief

25,7

23,1

24,2

28,3

33,2

40,8

– 7,6

               

Totaal apparaatskosten ZBO’s en RWT's

             

Stichting Fonds Podiumkunsten

5,0

6,1

4,5

4,6

n.n.b.

4,4

0

Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie

2,4

2,3

2,2

2,2

n.n.b.

1,9

0

Stichting Mondriaanfonds

3,5

3,7

2,0

2,0

n.n.b.

2,2

0

Stichting Nederlands Filmfonds

2,9

2,8

2,5

3,0

1,7

2,6

– 0,9

Stichting Stimuleringsfonds voor de Creatieve Industrie

1,4

1,4

1,6

1,4

n.n.b.

1,1

0

Stichting Nederlands Letterenfonds

1,8

1,6

2,0

2,0

n.n.b.

1,1

0

Stichting stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties (Mediafonds)

1,6

1,5

1,5

1,6

n.n.b.

1,7

0

Commissariaat voor de Media (CvdM)

4,4

5,1

4,2

4,7

n.n.b.

3,9

0

Nederlandse Publieke Omroep (NPO)

3,0

2,8

2,4

2,3

n.n.b.

2,6

0

Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)

3,3

4,0

3,9

3,8

4,0

3,7

0,3

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW)

77,7

30,3

13,3

15,0

15,0

13,0

2,0

Koninklijke Bibliotheek (KB)

15,3

10,7

15,3

15,3

15,3

15,3

0

Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)

114,5

16,0

31,1

32,3

32,3

31,1

1,2

Stichting Participatiefonds

3,0

3,0

2,8

2,6

2,5

2,5

0

Stichting Vervangingsfonds

3,8

3,7

3,6

3,4

3,2

3,2

0

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

0,7

0,7

0,6

0,6

n.n.b.

0,6

0

X Noot
1

De cijfers in bovenstaande tabel zijn niet met elkaar te consolideren aangezien het zowel uitgaven als kosten betreft.

BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF 2015

1. Inleiding

De bedrijfsvoering, inclusief het financieel beheer binnen het Ministerie van OCW is op orde. De Algemene Rekenkamer had over 2014 een vijftal onvolkomenheden in het beheer onderkend. Het Ministerie van OCW streeft naar een excellent beheer van de eigen processen, om zodoende maximaal effectief te kunnen zijn in het bereiken van haar doelstellingen. Dit alles gegeven de efficiencyvereisten die aan de Rijksdienst worden gesteld. De Auditdienst Rijk en de Algemene Rekenkamer hebben over afgelopen jaren kritische opmerkingen gemaakt over voor het Ministerie belangrijke processen. Het Ministerie van OCW heeft in 2015 de bevindingen van de Auditdienst Rijk uit 2014 vrijwel opgelost. Het Ministerie ziet met vertrouwen het oordeel van de Algemene Rekenkamer over 2015 tegemoet. In paragraaf 4 Financieel en materieel beheer wordt hierop nader ingegaan. De financiële overzichten geven een getrouw beeld van de uitkomsten van de begrotingsuitvoering. Wat betreft de financiële rechtmatigheid en getrouwheid kan worden geconstateerd dat zowel de fouten als de onzekerheden gedurende het jaar 2015 binnen de gestelde rapporteringstoleranties zijn gebleven met uitzondering van de tolerantie ten aanzien van de uitgaven en ontvangsten van begrotingsartikel 95 Apparaatskosten en bij de samenvattende verantwoordingsstaat inzake baten-lastenagentschappen. Beiden worden veroorzaakt door onzekerheid bij inkoopuitgaven. Hieronder is de nadere toelichting opgenomen.

2. Rechtmatigheid

De verantwoording in het departementale jaarverslag is in overeenstemming met de begrotingswetten, de Europese regelgeving, Nederlandse wetten, algemene maatregelen van bestuur en in ministeriële regelingen opgenomen bepalingen. Voor de bepaling van fouten en onzekerheden is de rijksbrede normering toegepast.

Onzekerheid inkoopuitgaven door interpretatie aanbestedingswet met betrekking tot motivering leverancierskeuze

Artikel 1.4 van de Aanbestedingswet (AW) stelt dat aanbestedende diensten bij meervoudig en enkelvoudig onderhandse aanbestedingen (onder de Europese drempel) de ondernemers die zij uitnodigen op basis van objectieve criteria kiezen. Bovendien moeten zij op verzoek van een ondernemer de motivering van die keuze verstrekken. Voor het verantwoordingsjaar 2015 bestond onduidelijkheid over de vraag of en zo ja welke documentatievereisten werden gesteld aan deze keuze.

Voor het verantwoordingsjaar 2015 heeft de Algemene Rekenkamer aangekondigd dat in afwachting van nadere kaders voor het controlejaar 2015 de motivering van de objectieve leverancierskeuze voor alle inkopen tussen de nul en € 33.000,- niet in het rechtmatigheidsoordeel wordt betrokken. Bevindingen op dit punt bij inkopen boven deze grens kunnen leiden tot onzekerheden in de inkoopstroom.

Voor 2016 en volgende jaren wordt een nader kader opgesteld dat kan rekenen op draagvlak bij alle betrokken partijen (regelgevers, kaderstellers, uitvoerders en controleurs).

De motiveringsplicht ten aanzien van de objectieve leverancierskeuze bij onderhandse aanbestedingen heeft geleid tot onzekerheden met betrekking tot de rechtmatigheid, die de rapporteringstolerantie overschrijden op artikel 95 en de samenvattende verantwoordingsstaat inzake baten-lastenagentschappen.

De uitgaven op artikel 95 bedragen € 249,8 miljoen. Voor een bedrag van € 15,5 miljoen kan de rechtmatigheid van de uitgaven op artikel 95 niet met zekerheid worden aangetoond. De rapporteringstolerantie bedraagt € 15 miljoen. Hiermee wordt de tolerantiegrens op dit artikel met 3,3% overschreden. Van de € 15,5 miljoen heeft € 15,3 miljoen betrekking op objectieve leverancierskeuze. De resterende € 0,2 miljoen betreffen diverse kleine onzekerheden.

De in de samenvattende verantwoordingsstaat inzake baten-lastenagentschappen totale verantwoorde baten bedragen € 348 miljoen (voor DUO en Nationaal Archief gezamenlijk). Hier kan voor een bedrag van € 40,9 miljoen de rechtmatigheid van de uitgaven van DUO (€ 39 miljoen) en Nationaal Archief (€ 1,9 miljoen) gezamenlijk niet met zekerheid worden aangetoond. Daarmee wordt de rapporteringstolerantie van € 15 miljoen overschreden met € 25,9 miljoen (172,7%).

3. Totstandkoming beleidsinformatie

De beleidsinformatie is op deugdelijke wijze tot stand gekomen. In het jaarverslag zijn de indicatoren en kengetallen voorzien van een bronvermelding en voorts wordt in kwaliteitsdocumenten beschreven hoe de niet-financiële informatie tot stand is gekomen. Daarnaast publiceert OCW jaarlijks de belangrijkste indicatoren en kengetallen digitaal op Trends in Beeld en OCW in Cijfers. Niet alleen de cijfers, maar ook de totstandkoming hiervan wordt hier gepubliceerd. De informatie op deze websites sluit aan op de in het departementaal jaarverslag opgenomen beleidsinformatie.

4. Financieel- en materieel beheer

A. Onvolkomenheden in het financieel- en materieel beheer

Hieronder wordt op de afwikkeling van de onvolkomenheden van de Algemene Rekenkamer ingegaan, waarmee tevens wordt voldaan aan het verzoek van de Vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (brief d.d. 3 september 2015) om te worden geïnformeerd over het behalen van de gestelde doelen bij de onvolkomenheden zoals geconstateerd door de Algemene Rekenkamer.

Subsidiebeheer

Over het jaar 2014 en 2013 constateerde de Algemene Rekenkamer dat er sprake was van een tekortkoming op het beheer van de subsidies die door DUO worden verstrekt. Over 2015 kan worden gesteld dat het Ministerie van OCW het subsidieproces voldoende heeft beheerst.

In het voorjaar van 2015 is een verbeterplan opgesteld waarover de Tweede Kamer in juni 2015 is geïnformeerd (Kamerstuk 34 200 VIII, nr. 2). De inspanningen zoals die in het plan van aanpak zijn beschreven, hebben in 2015 tot de gewenste resultaten geleid. De verbeterde procesinrichting is halverwege 2015 geïmplementeerd en digitaal ondersteund met het nieuwe work-flow-managementsysteem, waardoor onder meer termijnbewaking beter mogelijk is. De regie over het subsidieproces is eenduidig bij DUO neergelegd, waardoor er beter en gerichter gestuurd wordt op het proces en duidelijker gerapporteerd wordt over de werking van het proces. Over de resultaten is op verzoek van het Ministerie van OCW gedurende 2015 door de Auditdienst Rijk gerapporteerd. Vanaf halverwege het jaar zijn er geen onrechtmatigheden in de beschikkingen geconstateerd en voldoet het financieel beheer aan de normen.

Per 1 februari 2016 is de uitvoering van het subsidieproces onderdeel geworden van de Dienst Uitvoering Subsidies voor Instellingen (DUS-I), een samenwerking van de Ministeries van OCW, SZW en VWS. Daardoor kan het proces nog meer geoptimaliseerd worden.

Verder heeft de Vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bij brief d.d. 3 september 2015 de Minister gevraagd een inschatting te geven van de kosten van onrechtmatige subsidies die niet teruggevorderd konden worden. In 2015 is geen sprake van een (nieuwe) constatering van een onrechtmatigheid waarbij de subsidie niet teruggevorderd kon worden.

Informatiebeveiliging Dienst Uitvoering Onderwijs en bestuursdepartement

De Algemene Rekenkamer onderkende in haar rapport over 2014 twee onvolkomenheden op het terrein van informatiebeveiliging. Bij Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) was de informatiebeveiliging nog niet op orde, bij het bestuursdepartement moest de informatiebeveiliging zich nog in praktijk bewijzen. Voor zowel DUO als het bestuursdepartement kan over 2015 worden gesteld dat de informatiebeveiliging vrijwel op orde is. DUO heeft in 2015 de aanbevelingen uitgevoerd en tussentijds geëvalueerd. In 2016 dient DUO het behaalde niveau vast te houden en de werking blijvend aan te tonen.

Het bestuursdepartement van het Ministerie heeft in 2015 de kaders zoveel mogelijk aantoonbaar geïmplementeerd. Middels vraaggerichte audits heeft de Auditdienst Rijk hierop tussentijds getoetst en heeft het Ministerie vervolgens bijgestuurd. De uitkomsten van deze audits geven aan dat OCW informatiebeveiliging in voldoende mate beheerst. In 2016 zal de werking zich volledig gaan bewijzen. Dit vraagt nog wel aandacht en inspanning in 2016 bij de kleinere dienstonderdelen.

Verder stuurt het Ministerie van OCW via de interne planning en controlcyclus op de diverse aspecten van integrale beveiliging. Het management maakt daarbij gebruik van onder meer de jaarlijkse zelfevaluaties van de directeuren en baseert zich mede op de periodieke risicoanalyses, uit te voeren op de bedrijfskritische processen en systemen. Ook wordt in 2016 invulling gegeven aan de gevolgen van de meldplicht datalekken. Verder staan vergroting van het veiligheidsbewustzijn en integriteit nadrukkelijk op de agenda. Ook wordt in 2016, mede door de komst van een nieuwe versie van de Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst (BIR), de aandacht voor het risicomanagement verder vergroot.

Inkoopbeheer Nationaal Archief

De inspanningen van het Nationaal Archief hebben tot het gewenste resultaat geleid; de opzet van de processen voldoen en zijn in 2015 op beheerste wijze verlopen. Gedurende 2015 heeft het Nationaal Archief de aanbevolen beheersmaatregelen en overige aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer en Auditdienst Rijk opgevolgd, onder meer door de inhoudelijke voortgangsrapportages op gebied van projecten en prestaties te koppelen aan de tussentijdse financiële verantwoordingen. Voor 2015 is verder het doel gerealiseerd om de spendanalyse, het contractregister en de aanbestedingskalender te borgen en een samenhangend geheel te laten vormen.

Financieel beheer Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

De Algemene Rekenkamer constateerde in haar rapport over 2014 dat de samenwerking met betrekking tot inkoopbeheer tussen het Inkoop Uitvoeringscentrum Noord (IUC-N) en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed nog niet optimaal was. Verder constateerde de Algemene Rekenkamer dat er nog een achterstand was bij het vaststellen van subsidies bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft de gewenste verbeteringen doorgevoerd zodat over 2015 gesteld kan worden dat het inkoopproces nu wordt beheerst. De achterstanden in het vaststellen van subsidies heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed grotendeels weggewerkt en is daarmee ook bijna op orde. De laatste vaststellingen vinden plaats in de eerste helft van 2016.

B. Beleid ten aanzien van misbruik en oneigenlijk gebruik van regelingen en overige onderkende frauderisico’s

De Nederlandse burger moet in het contact met de overheid uit kunnen gaan van een betrouwbare overheid waarbij alle toevertrouwde gegevens veilig worden verwerkt en bewaard. Maar ook de overheid zelf moet erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in de eigen systemen voldoen aan de betrouwbaarheidseisen (beschikbaarheid, integriteit en vertrouwelijkheid) en dat de van derden verkregen gegevens juist en volledig zijn. De invulling van de betrouwbaarheidseisen is mede vastgelegd in de hierboven genoemde rijksbrede beveiligingskaders, aangevuld met handleidingen voor het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van regelingen. Het Ministerie van OCW sluit bij deze kaders aan. Dit helpt bij de aanpak om de kans op interne en externe fraude en misbruik en oneigenlijk gebruik zo beperkt mogelijk te houden. Het Ministerie van OCW heeft zicht op zowel externe als interne risico’s op fraude die de organisatie bedreigen.

Interne risico’s op fraude

Voor de interne organisatie gaat het Ministerie van OCW uit van het principe dat iedere medewerker, van Secretaris-Generaal tot medewerker van de facilitaire dienst, een eigen verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van beveiliging met inbegrip van het verstandig omgaan met risico’s op bijvoorbeeld fraude. Alle medewerkers overleggen bij hun aantreden een verklaring omtrent gedrag (VOG) en medewerkers in vertrouwensfuncties ondergaan een veiligheidsonderzoek door de AIVD. Het Ministerie van OCW is een veilige organisatie met regelmatig aandacht door uiteenlopende bewustwordingsactiviteiten voor het tegengaan van fraude en misbruik. Voor de lijnmanagers is een speciale «toolbox (informatie)beveiliging en privacy» ontwikkeld. Deze toolbox bevat ook een richtlijn incidentenregistratie. Incidenten, waaronder fraude, worden daardoor snel en zorgvuldig gemeld, waardoor indien nodig direct corrigerend kan worden opgetreden. Periodiek legt de lijnmanager daarnaast verantwoording af aan de Secretaris-Generaal hoe hij binnen zijn dienstonderdeel omgaat met de (dreiging op) onderdelen van integrale beveiliging. Net als bij iedere organisatie kan er af en toe toch sprake zijn van «opzettelijke misleiding om een onrechtmatig of onwettig voordeel te verkrijgen». Kwader trouw bij medewerkers is mogelijk bij bijvoorbeeld financiële zaken (subsidies, aanbestedingen, vergelijkende offertes), voor informatie (bewerken van brieven, antwoorden op Kamervragen, memo's aan bewindslieden), voor ICT (manipulatie van systemen, onklaar maken van systemen), voor personele zaken (collega's bewerken, manipuleren, chanteren, van verkeerde informatie voorzien). Over 2015 zijn er geen meldingen dat het Ministerie van OCW hiermee te maken heeft gehad.

Externe risico’s op misbruik, oneigenlijk gebruik en fraude

Het is het uitgangspunt dat het Ministerie van OCW regelgeving tot stand brengt die zo min mogelijk gevoelig is voor fraude, misbruik of oneigenlijk gebruik. Jaarlijks worden de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik geïnventariseerd. Waar nodig wordt het voorlichtings-, controle-, sanctie- of evaluatiebeleid aangescherpt, daarbij de wenselijkheid en doelmatigheid van deze middelen in ogenschouw nemend.

Het Ministerie van OCW neemt actief deel aan de ministeriële commissie Aanpak Fraude, met name met het oog op de studiefinanciering. Het Ministerie van OCW heeft het project «Terughalen en terugvorderen in het buitenland» gecoördineerd. Daarin hebben verschillende overheden, waaronder CJIB, Belastingdienst, Openbaar Ministerie, Inspectie SZW en DUO, onderling expertise uitgewisseld en zijn meerdere maatregelen geïdentificeerd om met meer kracht te kunnen invorderen in het buitenland. Het project is inmiddels afgerond en de afzonderlijke uitvoeringsorganisaties pakken de invordering in het buitenland versterkt op.

Restrisico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik

In sommige gevallen zijn de getroffen beheersmaatregelen niet voldoende om misbruik en oneigenlijk gebruik geheel uit te sluiten, bijvoorbeeld wanneer de kosten van controles hoger zijn dan de baten of de wettelijke mogelijkheden begrensd zijn. Er is dan sprake van restrisico of «restant M&O». Dit is de gevoeligheid voor misbruik en oneigenlijk gebruik die (bewust) overblijft nadat alle adequate maatregelen ten aanzien van voorlichting, controle, sanctie en evaluatie zijn getroffen. Aan de volgende geldstromen met een restrisico groter dan € 1 miljoen kleven na inzet van deze instrumenten toch nog risico’s:

1. Gewichtenregeling Primair Onderwijs

Scholen met veel achterstandsleerlingen krijgen via de gewichtenregeling extra geld voor personeel en materieel. De bepaling van het leerlingengewicht is gebaseerd op de ouderverklaring over het opleidingsniveau van de ouder(s). Het leerlingengewicht werkt ook door in de uitkering van de impulsgebieden. Met de gewichtenregeling, waaronder de regeling impulsgebieden, is een bedrag gemoeid van € 326,0 miljoen.

Het gewicht kan worden gecontroleerd aan de hand van de door de ouders ingevulde ouderverklaring. Hierdoor neemt het risico van foutieve opgaaf (afwijkend van ingevulde formulieren) door de school af. Omdat het aantal fouten dat scholen de laatste jaren maken bij de – op basis van bedoelde ouderverklaring – gewichttoekenning toeneemt, vindt een aanvullende controle plaats om deze onrechtmatigheid terug te brengen. In een eerste ronde hebben de scholen die gezamenlijk 80% van de gewichtenmiddelen krijgen hulp gekregen om de gewichtenadministratie op orde te krijgen en fouten te corrigeren. Dit leverde echter veel gevallen op waarbij de verantwoordingsinformatie niet volledig was en die daardoor een onzekerheid over de rechtmatigheid opleverden. Scholen hebben daarna de gelegenheid gekregen om de ontbrekende informatie aan te vullen en in een vervolgcontrole worden deze gewichten opnieuw beoordeeld. Onzekerheid wordt in deze vervolgcontrole niet meer geaccepteerd. Het is de verwachting dat de onrechtmatigheid hiermee in de toekomst aanzienlijk afneemt. Hiermee wordt echter niet het risico ondervangen dat ouders een verkeerde opgaaf doen. Het risico blijft bestaan dat scholen een onjuist gewicht toekennen op basis van weliswaar volledig ingevulde, maar niet op waarheid berustende ouderverklaringen. De opleidingsgegevens van ouders zouden slechts getoetst kunnen worden aan documenten (diploma’s etc.) die hun opleidingsniveau bevestigen. Een dergelijke toets mag een school niet uitvoeren. Daarom wordt gezocht naar mogelijkheden om in de toekomst via andere manieren buiten de scholen om het gewicht toe te kennen. Het CBS onderzoekt alternatieven om dit via koppeling van gegevensbestanden te bereiken en is daar vooralsnog positief over. De Tweede Kamer wordt hierover binnenkort nader geïnformeerd.

Het is lastig om in te schatten wat het restrisico is. Daarom wordt het totale bedrag aan gewichtenmiddelen van € 326,0 miljoen als restrisico aangemerkt.

2. Leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond

Scholen met leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond komen in aanmerking voor een aanvullende vergoeding. De uitgaven voor leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond bedragen in 2015 € 17,6 miljoen.

De opgaven van de scholen worden gecontroleerd aan de hand van de door ouders of verzorgers getekende verklaringen of inschrijfformulieren. De inhoud van de verklaringen kan niet sluitend worden gecontroleerd. Voor 2015 is het restrisico bij leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond € 17,6 miljoen.

3. Nederlands Onderwijs aan Anderstaligen

Voor kinderen met een niet-Nederlandse achtergrond, en niet afkomstig uit Suriname, de Nederlandse Antillen of Aruba, wordt in de materiële instandhouding een NOAT-bekostiging gegeven voor Nederlands Onderwijs aan Anderstaligen. De uitgaven voor leerlingen met een dergelijke achtergrond bedragen in 2015 € 4,2 miljoen. De opgave van de school wordt steekproefsgewijs gecontroleerd aan de hand van de door de ouders ingevulde ouderverklaringen. De ouderverklaringen kunnen niet op juistheid worden gecontroleerd. Voor 2015 is het restrisico van de uitgaven aan Nederlands onderwijs aan anderstaligen € 4,2 miljoen.

4. Studiefinanciering uitwonenden

Op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) komen studerenden in aanmerking voor extra beurs wanneer ze uitwonend zijn. Het levert een studerende dus financieel voordeel op om zich als uitwonende te laten registreren in de Basisregistratie Personen (BRP). De extra basisbeurs voor een uitwonende student is circa € 2.000 per jaar. De totale uitgaven bedroegen in 2015 ruim € 500 miljoen (WSF 2000). De bijdrage die op grond van de WTOS (regeling TS18+) aan uitwonenden is verstrekt, bedroeg in 2015 € 4,5 miljoen. In 2015 is voor de WTOS de omvang van het restant M&O maximaal gelijk aan het hiervoor genoemde bedrag van € 4,5 miljoen.

In de studiefinanciering wordt nu uitgegaan van het adres in de BRP, maar niet alle studerenden wonen daadwerkelijk op het geregistreerde adres. Daarom worden fysieke controles op het opgegeven woonadres uitgevoerd, zodat het risico op misbruik van de uitwonendenbeurs wordt beperkt. Er zijn in 2015 ongeveer 3.000 controles uitgevoerd op basis van een risicoprofiel. In bijna de helft van de geselecteerde gevallen is vastgesteld (voor bezwaar en beroep) dat de studerende niet op het in de BRP geregistreerde adres woonachtig was. Dit aantal is ongeveer gelijk aan de bevindingen uit 2014. Studenten moeten de onterecht ontvangen studiefinanciering terugbetalen en krijgen een boete opgelegd.

Het bovenstaande betreft studerenden die in Nederland wonen. Bij studerenden in het buitenland wordt anders gecontroleerd. Er wordt gecontroleerd of de student aan de instelling in het buitenland is ingeschreven. Er wordt aangenomen dat hij in het buitenland woonachtig is. Omdat er geen adrescontrole plaatsvindt, is er voor studerenden in het buitenland een restrisico.

In 2010 is gestart met fysieke controles op het adres in de BRP. Als gevolg van de maatregelen van de afgelopen vier jaar om misbruik met de uitwonendenbeurs aan te pakken, is dit misbruik substantieel afgenomen. Het restrisico wordt veroorzaakt door onjuiste inschrijving in het BRP en wordt niet aan het Ministerie van OCW toegerekend. Er is dus sprake van geïmporteerd risico.

In het tweede kwartaal van 2014 is een a-selecte steekproef uitgevoerd om het restrisico voor studerenden met een binnenlands woonadres vast te stellen. Het huidige restrisico voor de WSF wordt ingeschat op een bedrag tussen € 12 miljoen en € 22 miljoen. Ten opzichte van begin 2011 betekent dit een daling van het risico op misbruik van ongeveer € 30 miljoen. De verwachting is dat het risico de komende jaren verder zal afnemen als gevolg van de voortzetting van de controles en het vervallen van het onderscheid tussen uit- en thuiswonenden onder het studievoorschot.

5. Aanvullende beurs

Van ouders wordt verwacht dat zij bijdragen aan de studie van hun kind. Kunnen ze dat niet of onvoldoende, dan kan de studerende een aanvullende beurs krijgen. De hoogte van de beurs hangt mede af van het ouderlijk inkomen. Het ouderlijk inkomen kan niet in alle gevallen juist en volledig worden vastgesteld. In 2015 is in totaal circa € 730 miljoen aan aanvullende beurs verstrekt. Daarvan is circa € 30,0 miljoen aan studenten met ouders in het buitenland verstrekt.

Wanneer ouders in Nederland wonen, is het risico op misbruik beperkt. Op grond van artikel 8, eerste lid Awir beheert de Belastingdienst het inkomensgegeven uit het basisregister inkomen. DUO is bevoegd deze inkomensgegevens van de Belastingdienst te gebruiken en is ook afhankelijk van deze gegevens. Er zijn circa 12.000 studenten met ouders in het buitenland en in deze gevallen vraagt DUO bewijsstukken van het buitenlands inkomen op. Gegevensuitwisseling met buitenlandse Belastingdiensten komt in beperkte mate tot stand.

DUO vraagt de bewijsstukken op, maar de juistheid en volledigheid van het opgegeven buitenlands inkomen is niet volledig met zekerheid vast te stellen door DUO noch door de Belastingdienst. Hierdoor is er sprake van restrisico bij studenten met een aanvullende beurs met ouders in het buitenland van circa € 22,4 miljoen.

6. Terugbetalen studieschulden

Van oud-studenten met een studieschuld is niet altijd een adres bekend, met name wanneer zij in het buitenland verblijven. Bij betalingsachterstanden zijn zij dan niet bereikbaar voor inningsactiviteiten. Daarnaast kunnen oud-studenten dan niet worden geïnformeerd over de draagkrachtregeling en worden zij geconfronteerd met extra invorderingskosten. Aanpalend risico is dat in het buitenland het inkomen van de debiteur en van een eventuele partner (voor zover relevant) niet in alle gevallen juist en volledig kan worden geverifieerd en moet worden volstaan met de klantopgave (incl. bewijsstukken). Gegevensuitwisseling met het buitenland komt immers in beperkte mate tot stand. Ultimo 2015 ontbrak nog van circa 4 procent van debiteuren een betrouwbaar adres (circa 30.000 van de circa 715.000 debiteuren).

DUO slaagt er in om steeds meer debiteuren op te sporen en tot betaling aan te zetten (zie ook Kamerstukken 24 724, nr. 122 en 17 050, nr. 450). Het adres van in totaal circa 25.000 oud-studenten is inmiddels sinds 2013 achterhaald. Door een actievere strategie en extra inspanningen is ten opzichte van 2012 in 2013 € 3,2 miljoen extra ontvangen, in 2014 € 8,2 miljoen extra en in 2015 was dat al € 19,0 miljoen.

5. Overige aspecten van de bedrijfsvoering

A. Grote, lopende ICT-projecten

Het Ministerie van OCW kent 7 ICT-projecten groter dan € 5 miljoen: Doorontwikkelen BRON, Programma Erfgoed Digitaal, Programma Krachtig Leraarschap en Lerarenregister, Studievoorschot in WSF-systemen, Vervangen Gefis, Programma Vernieuwing Studiefinanciering en Digitale Taken Rijksarchieven. Jaarlijks rapporteert het ministerie over deze projecten conform het daarvoor afgesproken rapportagemodel. Van alle projecten wordt de stand van zaken openbaar gemaakt via het Rijks ICT-dashboard www.rijksictdashboard.nl. Het gaat om informatie over onder andere het doel van het project, de geraamde kosten, de doorlooptijd en de uitgebrachte kwaliteitstoetsen. Raadpleging van het dashboard maakt het mogelijk in een oogopslag het verloop van kosten en doorlooptijd te zien. Ook maakt een grafiek de ramingen en de feitelijk gemaakte kosten zichtbaar. Verder is aangegeven aan welk beleidsterrein het project bijdraagt.

Voor alle projecten geldt dat door CIO- en privacyfunctionarissen van de betreffende organisatie(onderdelen) wordt geadviseerd over de risico’s voor de privacy en uitvoering. Door de advisering door CIO- en privacyfunctionarissen, maar ook door de inzet van instrumenten als «Gateway», BIT-toetsen en de OCW risicorapportage worden dergelijke risico’s tijdig in kaart gebracht en zijn deze continu onder de aandacht. Daartoe worden in de projecten zelf ook waarborgen ingebracht om risico’s voor de uitvoering te onderkennen. De Functionarissen gegevensbescherming van het Ministerie van OCW en DUO zien toe op navolging van de wet Bescherming Persoonsgegevens. Verder is binnen het Ministerie van OCW eind 2013 een procedure geïmplementeerd voor het opstellen van Privacy Impact Assessments (PIA’s) bij nieuwe wetgeving en grote ICT projecten. Hierdoor is advisering door de CIO aan de voorkant geoptimaliseerd.

B. Audit Committee

Het Audit Committee (AC) heeft in 2015 viermaal vergaderd. Het AC heeft tot taak het adviseren van het departementale management op ten minste de volgende drie onderdelen:

  • Het borgen van de kwaliteit van de bedrijfsvoering, inclusief de financiële verslaglegging;

  • De regie op het auditbeleid;

  • Het risicomanagementbeleid en de uitkomsten daarvan.

De Secretaris-Generaal is voorzitter van het AC. De MT-OCW leden, vier niet-ambtelijke leden, directeur FEZ en directeur Auditdienst Rijk vormen samen het AC. Er is een open stoel voor de Algemene Rekenkamer en FEZ voert het secretariaat.

Vaste agendapunten zijn:

  • Vergadering maart: Departementaal jaarverslag OCW, Samenvattend auditrapport Auditdienst Rijk;

  • Vergadering mei: Verantwoordingsonderzoek Algemene Rekenkamer, Risicomanagementbeleid, reviewplan OCW;

  • Vergadering oktober: Interim-rapportage Auditdienst Rijk, bevindingen gespreksronde externe leden;

  • Vergadering december: Auditplan Auditdienst Rijk, Jaarwerkplan Inspectie van het Onderwijs, Onderwijsverslag en meerjarenplanning Inspectie van het Onderwijs.

C. JAARREKENING

1. Departementale verantwoordingsstaat 2015 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) (bedragen x € 1.000)
   

(1)

(2)

(3) = (2) – (1)

Art.

Omschrijving

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

   

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

 

TOTAAL

36.139.589

36.032.123

1.256.715

37.009.651

36.349.739

1.301.664

870.062

317.616

44.949

                     
 

Beleidsartikelen

35.891.182

35.783.716

1.256.148

36.759.863

36.099.951

1.298.691

868.681

316.235

42.543

01

Primair onderwijs

9.963.954

9.963.954

1.661

10.342.863

10.032.762

17.530

378.909

68.808

15.869

03

Voortgezet onderwijs

7.502.074

7.480.508

1.361

8.024.207

7.662.616

8.795

522.133

182.108

7.434

04

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

4.063.888

4.107.238

0

3.964.746

4.065.903

10.875

– 99.142

– 41.335

10.875

06

Hoger beroepsonderwijs

2.778.940

2.770.109

1.213

2.874.883

2.811.099

1.288

95.943

40.990

75

07

Wetenschappelijk onderwijs

4.126.980

4.139.632

16

4.235.203

4.210.383

592

108.223

70.751

576

08

Internationaal beleid

6.582

11.235

99

14.645

12.669

113

8.063

1.434

14

09

Arbeidsmarkt en personeelsbeleid

257.146

249.541

6.000

168.537

209.749

7.596

– 88.609

– 39.792

1.596

11

Studiefinanciering

4.246.402

4.246.402

804.481

4.367.687

4.367.687

764.976

121.285

121.285

– 39.505

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

89.214

89.214

3.709

93.696

93.696

3.444

4.482

4.482

– 265

13

Lesgelden

7.515

7.515

246.227

7.626

7.626

259.160

111

111

12.933

14

Cultuur

892.898

733.744

780

599.736

713.445

32.322

– 293.162

– 20.299

31.542

15

Media

996.075

996.406

190.500

1.020.726

864.629

191.501

24.651

– 131.777

1.001

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

951.909

973.046

101

1.038.163

1.034.719

441

86.254

61.673

340

25

Emancipatie

7.605

15.172

0

7.145

12.968

58

– 460

– 2.204

58

                     
 

Niet-beleidsartikelen

248.407

248.407

567

249.788

249.788

2.973

1.381

1.381

2.406

91

Nominaal en onvoorzien

1.355

1.355

0

0

0

0

– 1.355

– 1.355

0

95

Apparaatskosten

247.052

247.052

567

249.788

249.788

2.973

2.736

2.736

2.406

2. Samenvattende verantwoordingsstaat 2015 inzake baten-lastenagentschappen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) (bedragen x € 1.000)
   

(1)

(2)

(3)

(4)

   

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie

t-1

1.

Baten-lastenagentschap DUO

       
           
 

Totale baten

263.983

313.222

49.239

289.525

 

Totale lasten

263.983

313.024

49.041

289.014

 

Saldo van baten en lasten

0

198

198

511

           
 

Totale kapitaalontvangsten

0

0

0

64

Totale kapitaaluitgaven

– 6.314

– 11.867

– 5.553

5.333

   

(1)

(2)

(3)

(4)

   

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie

t-1

2.

Baten-lastenagentschap NA

       
           
 

Totale baten

43.238

34.785

– 8.453

30.027

 

Totale lasten

43.238

34.726

– 8.512

29.445

 

Saldo van baten en lasten

0

59

59

582

           
 

Totale kapitaalontvangsten

0

0

0

0

Totale kapitaaluitgaven

– 3.410

– 1.913

1.497

1.713

3. JAARVERANTWOORDING VAN HET BATEN-LASTENAGENTSCHAP DIENST UITVOERING ONDERWIJS (DUO) PER 31 DECEMBER 2015

Inleiding

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van de Rijksoverheid voor het onderwijs. DUO levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten, informatievoorziening alsmede diensten gericht op de verbetering van de verbinding tussen beleid en uitvoering. Daarnaast verricht DUO werkzaamheden voor overige departementen en derden. Onderdeel van DUO is de Shared Service Organisatie Noord waarbinnen het inkoopcentrum en het Overheidsdatacenter zijn ondergebracht, welke dienstverlening verricht onder meer voor het concern OCW en haar buitendiensten, het CJIB en andere overheidsorganen.

Tabel 1 Staat van baten-lastenagentschap DUO (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie t-1

Baten

       

Omzet moederdepartement

236.953

273.502

36.549

257.007

Omzet overige departementen

18.980

26.730

7.750

21.304

Omzet derden

8.050

12.988

4.938

11.137

Rentebaten

0

2

2

77

Vrijval voorzieningen

0

0

0

0

Bijzondere baten

0

0

0

0

Totaal baten

263.983

313.222

49.239

289.525

         

Lasten

       

Apparaatskosten

257.938

303.432

45.494

278.896

 

Personele kosten

147.173

155.261

8.088

152.745

   

Waarvan eigen personeel

131.092

121.465

– 9.627

122.833

   

Waarvan externe inhuur

16.081

24.898

8.817

23.116

   

Waarvan overige personele kosten

0

8.899

8.899

6.796

 

Materiele kosten

110.765

148.171

37.406

126.151

   

Waarvan apparaat ICT

18.000

20.586

2.586

19.787

   

Waarvan bijdrage aan SSO’s

0

12.218

12.218

12.554

   

Waarvan overige materiële kosten

92.765

115.367

22.602

93.810

Rentelasten

45

24

– 21

36

Afschrijvingskosten

6.000

7.768

1.768

7.008

 

Materieel

6.000

7.138

1.138

7.008

   

Waarvan apparaat ICT

5.000

6.223

1.223

5.414

 

Immaterieel

0

630

630

0

Overige kosten

0

1.800

1.800

3.074

 

Dotaties voorzieningen

0

1.800

1.800

3.074

 

Bijzondere lasten

0

0

0

0

Totaal lasten

263.983

313.024

49.041

289.014

Saldo van baten en lasten

0

198

198

511

Toelichting:

DUO heeft een licht positief resultaat van € 0,2 miljoen gerealiseerd mede als gevolg van de vrijval van de reservering vakantie-uren van € 0,9 miljoen. Dit resultaat wordt toegevoegd aan het eigen vermogen. Onderstaand wordt dit resultaat nader toegelicht.

Baten

Omzet moederdepartement

De omzet moederdepartement 2015 is € 36,5 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Oorzaak hiervan is enerzijds de financiering van werkzaamheden op projectenbasis welke geen onderdeel vormden van de begroting en anderzijds uitbreiding van de (basis)dienstverlening die nog niet in de begroting is verwerkt. Het betreft onder andere de werkzaamheden voor onder andere de uitvoering van het Programma Vernieuwing Studiefinanciering (€ 13,6 miljoen), projecten voor instandhouding systemen (onderhoud) en compacte rijksdienst trajecten (€ 5,8 miljoen) en uitvoering beleidsopdrachten ad € 1,4 miljoen. Daarnaast betreft het bijstellingen in de (basis)dienstverlening (€ 10,1 miljoen), zoals uitvoering onvindbare debiteuren, werkzaamheden ten behoeve van Maatwerk Uitvoering Onderwijs, uitvoering digitalisering examens (FACET) en dienstverlening vanuit de Shared Service Organisatie Noord (€ 5,6 miljoen).

Omzet overige departementen

Onder de omzet overige departementen vallen onder meer de werkzaamheden in het kader van de inburgeringstaak (€ 8,8 miljoen), het Landelijk Register Kinderopvang (€ 6,2 miljoen) en het programma Directe Financiering Kinderopvang (€ 1,1 miljoen), allen voor het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de activiteiten voor de Wft-examens (€ 4,1 miljoen) ten behoeve van het Ministerie van Financiën, de print en couverteerwerkzaamheden die DUO uitvoert voor het Centraal Justitieel Incasso Bureau (€ 1,2 miljoen) ten behoeve van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, dienstverlening vanuit de Shared Service Organisatie Noord voor diverse ministeries (€ 3,9 miljoen), detacheringen binnen de Rijksoverheid (€ 0,6 miljoen) en een aantal taken ten behoeve van andere departementen (€ 0,8 miljoen).

De omzet overige departementen stijgt met € 7,6 miljoen ten opzichte van de oorspronkelijke begroting. Het betreft hier uitbreiding van werkzaamheden ten behoeve van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het kader van de Inburgeringstaak en beheer Landelijk Register Kinderopvang € 0,2 miljoen, projectmatige werkzaamheden ten behoeve van Bekostiging Kinderopvang € 1,1 miljoen, dienstverlening vanuit de Shared Service Organisatie Noord € 3,9 miljoen ten behoeve van meerdere opdrachtgevers, extra werkzaamheden voor examens Wet Financieel Toezicht (Wft) ten behoeve van het Ministerie van Financiën € 2,0 miljoen en overige bijstellingen optellend tot € 0,6 miljoen.

Omzet derden

De omzet derden betreffen de ontvangen examengelden inburgeringkandidaten (€ 6,7 miljoen), kandidaten NT2- en staatsexamen VO (€ 2,1 miljoen), werkzaamheden ten behoeve van het Participatiefonds (€ 1,2 miljoen), vergoedingen voor detacheringen (€ 0,6 miljoen) inkoop- en housingsactiviteiten binnen de Shared Service Organisatie Noord (€ 1,3 miljoen) en overige werkzaamheden voor derden binnen het domein onderwijs voortkomend uit OCW beleidsmaatregelen en bedrijfsvoering DUO (€ 1,1 miljoen). De stijging ten opzichte van de oorspronkelijke begroting hangt samen met toegenomen leges (€ 1,8 miljoen), niet begrote opbrengsten detachering (€ 0,6 miljoen), werkzaamheden Shared Service Organisatie Noord (€ 1,3 miljoen), en overige bijstellingen (€ 1,3 miljoen).

Rentebaten

De rentevergoeding 2015 bestaat uit vergoeding over de middelen op de aangehouden rekening-courant bij de RHB.

Lasten

De realisatie personele kosten is € 8,1 miljoen hoger dan budget. Dit wordt veroorzaakt doordat een deel van de projectbezetting en inzet op aanvullende taken OCW en overige opdrachtgevers geen deel uit maakt van de begrote reguliere personeelslasten. Deze lasten worden gedekt door middel van project- en aanvullende financiering (incidenteel). In de begroting waren de overige personele kosten nog niet separaat opgenomen.

De realisatie van materiële kosten is € 39,0 miljoen hoger door onder andere de kosten van uitbesteed werk samenhangend met de eerder genoemde additionele werkzaamheden op projectenbasis en aanvullende taken OCW. De overschrijding op de automatiseringskosten (€ 2,6 miljoen) is eveneens het gevolg van projectmatige meerkosten. Onder de bijdrage SSO’s zijn inbegrepen de huisvestingskosten ad € 12,2 miljoen (2014 € 11,0 miljoen) welke in de oorspronkelijke begroting niet als zodanig waren gespecificeerd. Deze post verklaart eveneens de toename ten opzichte van de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De hogere afschrijvingskosten hangt samen met de eerder genoemde aanvullende taken. Op de totale kosten 2015 is een taakstelling gerealiseerd van € 5,2 miljoen als gevolg van doorgevoerde efficiency maatregelen.

Rentelasten

De rentelasten zijn nagenoeg nihil.

Dotaties voorzieningen

De dotatie van € 1,8 miljoen (2014 € 3,1 miljoen) zorgt dat de voorziening overeenkomt met de actuele waarde van de onderliggende lopende verplichtingen en de in 2015 aangegane verplichtingen. Het betreft hier met name verplichtingen voortvloeiend uit regelingen vallend onder Sociaal Beleid Rijk en maatwerkafspraken binnen DUO. Deze voorziening is in 2014 gevormd en hangt samen met de opgelegde taakstellingen en de gewenste mobiliteit binnen DUO voor de komende jaren.

Tabel 2 Balans per 31 december 2015

Omschrijving

2015

2014

Activa

   

Immateriële vaste activa

1.563

1.540

Materiële vaste activa

18.138

14.774

Grond en gebouwen

0

0

Installaties en inventarissen

18.138

14.774

Overige materiële vaste activa

0

0

Voorraden

0

0

Debiteuren

4.617

4.007

Nog te ontvangen

5.567

4.506

Liquide middelen

45.515

49.556

Totaal activa

75.400

74.383

Passiva

   

Eigen Vermogen

6.596

6.398

Exploitatiereserve

6.398

5.887

Onverdeeld resultaat

198

511

Voorzieningen

4.614

4.798

Leningen bij het MvF

314

629

Crediteuren

18.562

17.746

Nog te betalen

45.314

44.812

Totaal passiva

75.400

74.383

Toelichting:

Activa

Materiële vaste activa

De boekwaarde van het materieel vast actief is in 2015 met € 3,4 miljoen toegenomen als gevolg van investeringen in het rekencentrum.

Debiteuren

De stand debiteuren is met € 0,6 miljoen toegenomen. Onder de debiteuren zijn voor € 1,2 miljoen aan vorderingen op andere ministeries opgenomen: Ministerie van Veiligheid en Justitie (inzake couverteerwerkzaamheden die DUO uitvoert voor het Centraal Justitieel Incasso Bureau en dienstverlening Shared Service Organisatie) € 0,4 miljoen, Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties (dienstverlening Shared Service Organisatie) € 0,3 miljoen, Ministerie van Economische Zaken (eveneens dienstverlening Shared Service Organisatie) € 0,3 miljoen en Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (RIVM) € 0,2 miljoen.

Nog te ontvangen

Bij de post nog te ontvangen gaat het om werkzaamheden verricht in 2015 waarvoor nog geen middelen zijn verstrekt door OCW (€ 0,5 miljoen) en om bedragen, voor het merendeel ten behoeve van softwarelicenties en onderhoudscontracten, die in 2015 voor een geheel jaar vooruit zijn betaald (€ 5,0 miljoen). Daarnaast is onder de post Nog te ontvangen een vordering van € 0,1 miljoen op het Ministerie van Veiligheid en Justitie opgenomen.

Liquide middelen

De stand liquide middelen is in 2015 met € 4,0 miljoen afgenomen. Dit als gevolg van de positieve operationele kasstroom van € 7,4 miljoen, minus de gepleegde investeringen van € 11,1 miljoen en aflossing op lening van € 0,3 miljoen. Zie ook verklaring bij het kasstroomoverzicht.

Passiva

Eigen vermogen

Het eigen vermogen DUO bedraagt na toevoeging van het exploitatieresultaat 2015 € 6,6 miljoen. Het eigen vermogen bedraagt 2% van de gemiddelde omzet in de laatste drie jaar. Dit is onder het plafond van 5% van de gemiddelde omzet in de afgelopen drie jaar (€ 14,8 miljoen).

Voorzieningen

De voorzieningen bestaan uit voorzieningen in het kader van personeel (FPU en wachtgelden) € 1,6 miljoen en overige € 3,0 miljoen. Onder de overige voorzieningen zijn opgenomen de verplichtingen voortvloeiend uit afspraken in het kader van Sociaal Beleid Rijk en maatwerkafspraken binnen DUO. Uit de voorzieningen is € 2,0 miljoen onttrokken ten behoeve van de uitkeringen in 2015. Aan de voorziening is € 1,8 miljoen gedoteerd met name als gevolg van de eerder genoemde taakstelling en gewenste mobiliteit.

Voorzieningen
         

(x € 1.000)

 

31-12-2014

Onttrekkingen

Dotaties

Vrijval

31-12-2015

Wachtgeld

1.878

– 351

47

1.574

FPU

1

– 1

Overige

2.919

– 1.631

1.753

3.041

Totaal voorzieningen

4.798

– 1.983

1.800

– 

4.615

Leningen bij het MvF

DUO heeft in 2015 geen leenaanvraag ingediend bij het Ministerie van Financiën. Er is € 0,3 miljoen afgelost op bestaande leningen.

Crediteuren

De crediteuren ultimo 2015 bestaan uit openstaande facturen bij leveranciers en nog te ontvangen facturen. Onder de crediteuren is € 0,7 miljoen aan schulden opgenomen aan het Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties.

Nog te betalen

De balanspost Nog te betalen van € 45,3 miljoen bevat voor € 33,5 miljoen aan vooruit ontvangen middelen van OCW. Het betreft middelen die DUO in het boekjaar 2015 en voorgaande jaren al heeft ontvangen, maar waarvoor in het boekjaar nog geen prestatie is verricht. Op het moment dat de prestatie is geleverd, worden de ontvangsten geboekt als baten. Het betreft hier doorlopende werkzaamheden welke in 2016 zullen worden uitgevoerd. Hiervan heeft € 27,2 miljoen betrekking op diverse (doorlopende) projectwerkzaamheden waaronder Programma Vernieuwing Studiefinanciering en Programma Dienstverlening Instellingen, € 4,2 miljoen op werkzaamheden basisdienstverlening en € 2,1 miljoen op middelen Sociaal Flankerend Beleid.

Daarnaast gaat het om de opgebouwde rechten aan vakantiegeld, eindejaarsuitkering en verlofrechten ultimo 2015 van het personeel in loondienst (€ 7,2 miljoen) en schulden met afdrachtverplichtingen (€ 0,3 miljoen), overige te betalen bedragen (€ 0,9 miljoen). Tenslotte zijn onder deze post de investeringsspecifieke financiële bijdragen van de ministeries verantwoord. Het betreft bijdragen die de financiering van uitbreidingsinvesteringen mogelijk maken. De onttrekking volgt het afschrijvingspatroon van de betrokken vaste activa en komt ten gunste van de afschrijvingskosten. De ultimo stand bedraagt € 0,9 miljoen waarvan € 0,8 miljoen een looptijd heeft van langer dan één jaar.

Onder de post Nog te betalen is € 0,8 miljoen vooruit ontvangen middelen van een ander ministerie opgenomen te weten; Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (werkzaamheden Inburgering en Bekostiging Kinderopvang).

Tabel 3 Kasstroomoverzicht over 2015 (bedragen x € 1.000)
 

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

1.

Rekening courant RHB 1 januari 2015 + depositorekeningen

47.069

49.441

2.372

 

Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)

6.000

322.332

316.332

 

Totaal uitgaven operationele kasstroom (-/-)

0

– 314.480

– 314.480

2.

Totaal operationele kasstroom

6.000

7.852

1.852

 

Totaal investeringen (-/-)

– 6.000

– 11.672

– 5.672

 

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

0

119

119

3.

Totaal investeringskasstroom

– 6.000

– 11.553

– 5.553

 

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)

0

0

0

 

Eenmalig storting door het moederdepartement (+)

0

0

0

 

Aflossingen op leningen (-/-)

– 314

– 314

0

 

Beroep op leenfaciliteit (+)

0

0

0

4.

Totaal financieringskasstroom

– 314

– 314

0

5.

Rekening courant RHB 31 december 2015 + stand depositorekeningen (1+2+3+4), de maximale roodstand is € 0,5 miljoen.

46.755

45.426

– 1.329

Toelichting:

Naast de rekening-courant bij de RHB heeft DUO ook liquide middelen die buiten het schatkistbankieren blijven. Het betreft hier rekeningen ten behoeve van Europass, Regeling Surinaamse Studenten en Examendiensten waarop in totaal een saldo van € 0,089 miljoen staat (op 31 december 2014 was dit € 0,114 miljoen). De mutatie van deze middelen wordt als onderdeel van de operationele kasstroom gepresenteerd.

De operationele kasstroom (€ 7,8 miljoen) is het saldo ontvangsten moederdepartement (€ 267,0 miljoen), overige departementen (€ 28,0 miljoen), Derden (€ 27,3 miljoen) waar aan uitgaven tegen overstaan aan crediteuren en personeel (€ 314,5 miljoen). De investeringen betreffen voornamelijk investeringen in het rekencentrum.

Doelmatigheid

Basisindicatoren zijn de kostprijs en kwaliteit per product of dienst. Doelmatigheid kan meerjarig worden bereikt door een lagere kostprijs (bij gelijke kwaliteit) of een hogere kwaliteit (bij gelijke kostprijs). Deze kengetallen geven inzicht in de ontwikkeling van de doelmatigheid uitgedrukt in financiële en kwaliteitskengetallen. Inmiddels is vanuit Financiën een richtlijn opgesteld aangaande de verantwoording over doelmatigheid. Voor het generieke deel kan DUO zich verantwoorden conform deze richtlijn. Aan het specifieke gedeelte, waarin de uitvoeringskosten per behandelde aanvraag moet worden weergegeven, kan DUO, gelet op de diversiteit in de dienstverlening, niet voldoen.

Tabel 4 Doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2015

Omschrijving

Realisatie

Vastgestelde begroting

 

2012

2013

2014

2015

2015

Generiek Deel

         

Kostprijzen per product (groep)

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Tarieven/uur

         

ICT gerelateerd

100

102

104

104

104

Overige uren

72

73

74

74

74

Omzet per produktgroep (pxq)

         

Omzet Bekostiging Instellingen

34

34

32

38

36

Omzet Studiefinanciering

99

99

98

91

86

Omzet Examendiensten

21

21

19

25

23

Omzet Basisregister

19

29

28

26

25

Omzet Informatiediensten

4

5

5

7

6

Totaal omzet basiscontract OCW

176

187

182

186

176

           

FTE-totaal (excl. externe inhuur)

1.732

1.770

1.773

1.783

1.805

Saldo van baten en lasten (%)

101

101

100

100

100

Kwaliteitsindicatoren

         

Klantcontact digitaal

n.v.t.

n.v.t.

6

6

6

Klantcontact traditioneel

n.v.t.

n.v.t.

7

7

7

Toelichting:

Kostprijs per product (groep): Binnen het basiscontract met OCW wordt niet over kostprijzen gerapporteerd. Mutaties op het basiscontract worden gebaseerd op uren maal tarief.

Omzet per product: DUO aggregeert haar werkzaamheden in de going concern (basiscontract) naar 5 producten. De realisatie 2015 ligt € 4,0 miljoen hoger dan 2014, enerzijds is € 5,5 miljoen taakstelling ingevuld waar € 9,5 miljoen uitbreiding van de (basis)dienstverlening en incidentele werkzaamheden tegen over staat.

FTE totaal: De bezetting van ARAR is licht gestegen ten opzichte van 2014. Invulling taakstelling heeft niet geleid tot een netto uitstroom van ARAR personeel. Vrijgekomen personeel is zoveel mogelijk ingezet op nieuwe taken.

Projecttarief per uur: Het projecttarief is € 104 per uur en onveranderd ten opzichte van 2014.

Meerwerktarief per uur: Het meerwerktarief is € 74 per uur en onveranderd ten opzichte van 2014.

Saldo baten en lasten: DUO begroot met een exploitatiesaldo van nul. Het positieve saldo van baten en lasten 2015 van € 0,2 miljoen bedraagt 0,1% van de baten.

Indicatoren: Er is per 2014 een nieuwe set van indicatoren afgesproken met het Ministerie van OCW te weten: Klanttevredenheid klantcontact digitaal en Klanttevredenheid klantcontact traditioneel.

Klanttevredenheid klantcontact digitaal: Over 2015 heeft deze indicator, gelijk aan 2014, een score van 6 op een schaal van 0 tot 10.

Klanttevredenheid klantcontact traditioneel: Over 2015 heeft deze indicator, gelijk aan 2014, een score van 7 op een schaal van 0 tot 10.

4. JAARVERANTWOORDING VAN HET BATEN-LASTENAGENTSCHAP NATIONAAL ARCHIEF PER 31 DECEMBER 2015

Algemeen

Onze opdracht is om uitvoering te geven aan de missie van het Nationaal Archief: het dienen van ieders recht op informatie en geven van inzicht in het verleden van ons land door ons in te zetten voor een sterk archiefbestel en door de nationale archiefcollectie in Den Haag te beheren en on site en online te presenteren.

De collectie van het Nationaal Archief bestaat uit archieven van nationale betekenis met het accent op archieven van de rijksoverheid.

In 2015 heeft het Nationaal Archief het bouwen van de digitale infrastructuur voor zowel interne- als externe gebruikers, voor belangrijk deel afgerond.

Nationaal Archief en Regionale Historische Centra

Op basis van de Archiefwet 1995 heeft de Minister een specifieke verantwoordelijkheid voor alle rijksarchieven, zijnde het Nationaal Archief in Den Haag en de rijksarchiefbewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden. Deze bewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden maken deel uit van Regionale Historische Centra (RHC’s). Deze centra zijn zelfstandige openbare lichamen, die vanuit het Rijk en andere partners een bijdrage ontvangen.

Deze jaarrekening handelt alleen om de baten en lasten van het Nationaal Archief. De rijksbijdragen aan de afzonderlijke RHC’s worden elders verantwoord op artikel 14 van de Rijksbegroting.

Tabel 1 Staat van baten-lastenagentschap NA per 31 december 2015 (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie t-1

Baten

       

Omzet moederdepartement

39.355

42.045

2.690

34.966

Omzet overige departementen

400

400

0

400

Omzet derden

1.300

1.191

– 109

1.851

Rentebaten

15

5

– 10

66

Mutatie projectgelden

2.168

– 8.870

– 11.038

– 7.336

Vrijval voorzieningen

0

14

14

80

Bijzondere baten

0

0

0

0

Totaal baten

43.238

34.785

– 8.453

30.027

         

Lasten

       

Apparaatskosten

40.753

33.227

– 7.526

28.274

 

personele kosten

17.400

16.556

– 844

14.118

   

Waarvan eigen personeel

12.609

12.601

– 8

11.009

   

Waarvan externe inhuur

4.000

3.216

– 784

2.526

   

Waarvan overige personele kosten

791

739

– 52

583

 

materiele kosten

23.353

16.671

– 6.682

14.156

   

Waarvan apparaat ICT

591

668

77

624

   

Waarvan bijdrage aan SSO’s

200

672

472

55

   

Waarvan overige materiële kosten

21.771

15.331

– 6.440

13.477

Afschrijvingskosten

2.460

1.235

– 1.225

945

 

immaterieel

0

0

0

0

 

materieel

2.460

1.235

– 1.225

945

Overige lasten

25

264

239

226

 

dotaties voorzieningen

0

244

244

200

 

rentelasten

25

21

– 4

26

 

bijzondere lasten

0

0

0

0

Totaal lasten

43.238

34.726

– 8.512

29.445

Saldo van baten en lasten

0

59

59

582

Toelichting:

Baten

De omzet van het moederdepartement over 2015 bedraagt € 42,0 miljoen. In de omzet moederdepartement zijn de 2e geldstroom projecten van totaal € 24,0 miljoen opgenomen. De ontvangen budgetten voor 2e geldstroom projecten in 2015 betreffen hoofdzakelijk de programma’s Digitale Taken Rijksarchieven (DTR), Masterplan Archiefdepots, Archief 2020 en Gemeenschappelijk Cultureel erfgoed.

Het verschil tussen de begroting en de realisatie is voornamelijk veroorzaakt door een kasschuif voor het programma Digitale Taken Rijksarchieven (DTR). De kasschuif is vanwege een gewijzigde fasering in het programma.

De bijdrage van de provincie Zuid Holland (€ 400.000) is voor het beheer van de archieven Zuid Holland.

De omzet derden betreft de subsidies afkomstig van derde partijen (onder andere EU) zoals het Europese project Apex en digitaliseringsprojecten zoals Metamorfoze. Daarnaast zijn in deze omzet ook de opbrengsten van de overige dienstverlening verantwoord.

De mutatie in de projectgelden betreft het bedrag aan projectgelden dat per saldo wordt overgeheveld naar het volgende boekjaar. Dit wordt met name veroorzaakt door vertragingen in het programma DTR en het project Masterplan Archiefdepots.

Lasten

De apparaatskosten bedragen € 33,2 miljoen en liggen circa € 7,5 miljoen onder de begroting. Dit is het resultaat van vertragingen in het programma DTR en het project Masterplan Archiefdepots. De vertraging in het programma DTR is ontstaan door problemen met de werving van personeel, vertraagde aanbesteding van scanners en op onderdelen een andere fasering van het programma DTR.

Het project Masterplan Archiefdepots is voor de voortgang afhankelijk van het Rijksvastgoedbedrijf. Door de vertragingen is minder personeel in dienst genomen en minder personeel ingehuurd dan gepland. Ook de materiële kosten zijn door de vertragingen achtergebleven op de begroting.

Er zijn geen afschrijvingen van immateriële vaste activa, omdat in 2013 de immateriële vaste activa volledig zijn afgeboekt.

De afschrijving van de materiele vaste activa bedraagt € 1,2 miljoen en is € 1,2 miljoen lager dan begroot. De oorzaken van dit verschil zijn investeringen die samenhangen met het programma DTR (scanners) en het project Masterplan Archiefdepots (archiefstellingen).

In 2015 hebben als gevolg van afspraken over afvloeiingsregelingen dotaties aan de voorziening plaatsgevonden van € 0,25 miljoen. Daartegenover zijn onttrekkingen aan de voorziening van € 0,18 miljoen verwerkt onder de personele kosten.

Tabel 2 Balans per 31 december 2015

Omschrijving

2015

2014

Activa

   

Immateriële vaste activa

   

Materiële vaste activa

6.705

6.389

Grond en gebouwen

377

437

Installaties en inventarissen

6.328

5.952

Overige materiële vaste activa

0

0

Voorraden

0

0

Debiteuren

120

84

Nog te ontvangen

1.906

1.550

Liquide middelen

31.973

23.052

Totaal activa

40.704

31.075

       

Passiva

   

Eigen Vermogen

1.660

3.508

Exploitatiereserve

1.601

2.926

Onverdeeld resultaat

59

582

Voorzieningen

464

409

Leningen bij het MvF

860

1.220

Investeringsbijdrage

3.098

2.193

Projectgelden

29.064

19.364

Crediteuren

2.240

1.101

Nog te betalen

3.318

3.280

Totaal passiva

40.704

31.075

Toelichting:

Activa

De balans van het Nationaal Archief vertoont een stijging van de totale activa en passiva vanwege toevoegingen van projectgelden die nog niet zijn uitgegeven.

De debiteuren en nog te ontvangen bedragen zijn als volgt te specificeren:

Tabel 2a debiteuren (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Balans 2015

Balans 2014

Vorderingen op het moederdepartement

15

4

Vorderingen op overige departementen

83

8

Vorderingen op overige debiteuren

22

72

Stand per 31 december

120

84

Tabel 2b Nog te ontvangen (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Balans 2015

Balans 2014

Nog te ontvangen van moederdepartement

0

0

Nog te ontvangen op overige departementen

0

0

Nog te ontvangen van overige organisaties

1.916

1.550

Stand per 31 december

1.916

1.550

De liquide middelen zijn per saldo gestegen als gevolg van minder uitgaven aan projecten.

Passiva

Het eigen vermogen bedraagt ultimo 2015 € 1,6 miljoen. Hiermee blijft het eigen vermogen binnen de maximumomvang van 5% van de gemiddelde jaaromzet, berekend over de laatste drie jaar. Het verloop van het vermogen ziet er als volgt uit:

Tabel 2c Overzicht vermogensontwikkeling over de jaren 2013 – 2015 (bedragen x € 1.000)
 

2015

2014

2013

Exploitatiereserve

     

Saldo per 1 januari

3.508

2.926

2.919

Onverdeeld resultaat

35

582

7

Overige directe mutaties

– 1.907

773

0

       

Directe vermogensmutatie

     

Bijdrage door moederdepartement

0

0

0

Overige directe mutaties

0

– 773

0

Saldo per 31 december

1.636

3.508

2.926

De verdeling van het onverdeeld resultaat over 2015 komt tot uitdrukking in de jaarrekening 2016.

De post «overige directe mutaties» in 2015 heeft betrekking op de afroming vanwege het surplus van het eigen vermogen ultimo 2014 boven de 5% norm kwam. Het afgeroomde bedrag van € 1,9 miljoen is opgenomen als schuld onder de Projectgelden.

De voorzieningen zijn per saldo gestegen met € 0,1 miljoen als gevolg van de toename van de voorziening voor wachtgeldverplichtingen en de afname van een reorganisatievoorziening. De vrijval van de voorziening voor wachtgeldverplichtingen betreft een medewerker die geen recht meer heeft op een uitkering. Het verloop van de voorzieningen is als volgt weer te geven:

Tabel 2d Voorzieningen (bedragen x € 1.000)
 

Wachtgeld

Reorganisatie

Totaal

Stand 1/1/2015

299

110

409

Dotatie

198

46

244

Onttrekking

65

110

175

Vrijval

14

0

14

Stand 31/12/2015

418

46

464

In de post «investeringsbijdrage» staan bedragen waartegenover investeringen staan. De belangrijkste mutaties in de investeringsbijdrage betreffen de dotatie vanwege investeringen in activa voor het project DTR en het project Masterplan Archiefdepots.

De vooruit ontvangen projectgelden zijn gestegen met bijna € 9,7 miljoen. De belangrijkste mutaties in de projectgelden betreffen onderbestedingen aan DTR (€ 7,8 miljoen), Masterplan Archiefdepots (€ 1,7 miljoen) en de toevoeging uit het Eigen Vermogen voor de projecten renovatie van de hal van het Nationaal Archief (€ 1,2 miljoen) en migratie van de kantoorautomatisering van ATOS naar SSO-Noord (€ 0,7 miljoen). Daartegenover staan onttrekkingen voor Archief 2020, DWR-Archief, Teruggave Archief Suriname, GCE Landen en Apex (totaal bijna € 2 miljoen).

De crediteuren en nog te betalen bedragen zijn als volgt te specificeren:

Tabel 2e crediteuren (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Balans 2015

Balans 2014

Schulden op het moederdepartement

111

71

Schulden op overige departementen

233

89

Schulden op overige crediteuren

1.896

941

Stand per 31 december

2.240

1.101

Tabel 2f Nog te betalen (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Balans 2015

Balans 2014

Nog te betalen aan moederdepartement

103

17

Nog te betalen aan overige departementen

520

190

Nog te betalen aan overige organisaties

2.695

3.073

Stand per 31 december

3.318

3.280

Het kasstroomoverzicht over 2015 ziet er als volgt uit:

Tabel 3 Kasstroomoverzicht over 2015 (bedragen x € 1.000)
 

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

1.

Rekening courant RHB 1 januari 2015 + depositorekeningen

7.464

23.052

15.588

 

Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)

0

43.075

43.075

 

Totaal uitgaven operationele kasstroom (-/-)

0

– 32.241

– 32.241

2.

Totaal operationele kasstroom

292

10.834

10.542

 

Totaal investeringen (-/-)

– 3.000

– 1.553

– 1.447

 

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

0

0

0

3.

Totaal investeringskasstroom

– 3.000

– 1.553

1.447

 

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)

0

0

0

 

Eenmalig storting door het moederdepartement (+)

0

0

0

 

Aflossingen op leningen (-/-)

– 410

– 360

– 50

 

Beroep op leenfaciliteit (+)

0

0

0

4.

Totaal financieringskasstroom

– 410

– 360

– 50

5.

Rekening courant RHB 31 december 2015 + stand depositorekeningen (1+2+3+4), de maximale roodstand is € 0,5 miljoen.

4.346

31.973

27.627

Toelichting:

Vanaf 2015 wordt conform de Rijksbegrotingsvoorschriften 2016 in het kasstroomoverzicht voor de operationele kasstroom een uitsplitsing gemaakt naar ontvangsten en uitgaven. Hiermee wordt het inzicht in de operationele kasstroom vergroot. De ontvangsten hebben betrekking op bijdrage van het moederdepartement, andere departementen en projectgelden. De uitgaven betreffen betalingen aan personeel en leveranciers. De vastgestelde begroting is niet aangepast, omdat de aanpassing geen consequenties heeft voor de totale operationele kasstroom.

De liquide middelen van het Nationaal Archief zijn in 2015 met circa € 8,9 miljoen toegenomen. De oorzaak van deze toename is dat de operationele kasstroom hoger zijn dan begroot door fors lagere uitgaven op projecten dan in de oorspronkelijke begroting vastgesteld.

De investeringskasstroom betreft met name verbouwingen van het depot in het kader van het project Masterplan Archiefdepots en investeringen in ICT ten behoeve van het programma DTR.

De financieringskasstroom is negatief vanwege de aflossing van leningen bij het Ministerie van Financiën voor investeringen in de publieksruimte van het NA.

Doelmatigheid

Tabel 4 Doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2015

Omschrijving

 

Vastgestelde begroting

 

2013

2014

2015

2015

Generiek Deel

       

       

Gemiddeld gewogen kostprijs per productgroep

       

de (gem) prijs per km fysiek archief (capaciteit)

15.670

15.670

14.350

14.350

de (gem) prijs per Terabyte digitaal archief

zie toelichting

Gemiddeld gewogen uurtarief intern personeel

primaire taken – activiteiten

zie toelichting

51

47,92

51

programma's en projecten 2e en 3e geldstromen

zie toelichting

58

47,93

58

Aantal fte

formatie op lumpsum en projecten

142,3

141,5

151,5

151,5

formatie Programma Digitale Taken rijksarchieven

0,5

42,7

45,3

45,3

Saldo baten en lasten

7.259

581.642

59.149

0

Ontwikkeling aantallen bezoekers

bezoekers

1.678

20.000

19.430

22.500

onderwijs

545

5.000

3.310

7.500

Cijfer bezoeker tevredenheid

7,0

7,0

7,0

7,2

Voldoen aan webrichtlijnen Rijk

1

1

1

1

Beschikbaarheid – bereikbaarheid organisatie

fysieke dienstverlening; geopend:

 

informatiecentrum en studiezaal

di t/m vr

di t/m vr

di t/m vr

di t/m vr

 

tentoonstelling

di t/m zo

di t/m zo

di t/m zo

di t/m zo

Digitale dienstverlening eDepot (basisdienstverlening)

 

beschikbaarheid (%)

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

 

helpdesk openingstijden op werkdagen

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

X Noot
1

Webrichtijnen: Het Waarmerk drempelvrij.nl is het Nederlandse kwaliteitsmerk voor toegankelijke websites. Als een website toegankelijk is, kan deze door alle bezoekers goed worden gebruikt. Ook is de website dan beter vindbaar in zoekmachines. De toekenning geschiedt op basis van een jaarlijks onderzoek en wordt toegekend in de vorm van een certificaat. De score wordt toegekend in aantal sterren (*) met als maximaal toe te kennen score drie sterren (***).

Toelichting:

De gemiddeld gewogen kostprijs per km fysiek archief wordt geactualiseerd in april 2016. Over de gemiddeld gewogen kostprijs per Terabyte digitaal archief start de rapportageplicht over 2016. De dienstverlening is nog niet (volledig) in productie (project Digitalisering Rijk bevindt zich nog in de projectfase).

De gemiddeld gewogen uurtarieven worden vanaf 2014 vastgesteld. In 2015 komt het uurtarief lager uit als begroot vanwege het feit dat relatief veel medewerkers van het Nationaal Archief meer direct productieve uren maken dan de norm in de Handleiding Overheidstarieven 2015.

5. SALDIBALANS per 31-12-2015

Tabel 1 Saldibalans per 31 december 2015 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) (bedragen x € 1.000)

Activa

Passiva

 

2015

2014

 

2015

2014

Uitgaven ten laste van de begroting

36.349.734

35.994.887

Ontvangsten ten gunste van de begroting

1.301.665

1.254.494

Liquide middelen

336

336

     

Rekening-courant RHB

   

Rekening courant RHB

35.047.536

34.739.984

Te verrekenen extern museaal aankoopfonds

4.643

34.409

Begrotingsreserve museaal aankoopfonds

4.643

34.409

Rekening-courant risicopremie garantstelling

7.026

5.876

Reserve risicopremie garantstelling

7.026

5.876

Uitgaven buiten begrotingsverband (= intra-comptabele vorderingen)

3.775

3.787

Ontvangsten buiten begrotingsverband (= intracomptabele schulden)

4.644

4.532

Subtotaal

36.365.514

36.039.295

Subtotaal

36.365.514

36.039.295

Openstaande rechten

205.092

208.994

Tegenrekening openstaande rechten

205.092

208.994

Extra comptabele vorderingen

24.728.977

23.010.522

Tegenrekening extra comptabele vorderingen

24.728.977

23.010.522

Tegenrekening extra comptabele schulden

   

Extra comptabele schulden

   

Voorschotten

6.944.431

6.961.025

Tegenrekening voorschotten

6.944.431

6.961.025

Tegenrekening garantieverplichtingen

2.572.585

2.639.134

Garantieverplichtingen

2.572.585

2.639.134

Tegenrekening openstaande verplichtingen

26.217.528

26.074.954

Openstaande verplichtingen

26.217.528

26.074.954

Deelnemingen

   

Tegenrekening deelnemingen

   

Totaal

97.034.127

94.933.924

Totaal

97.034.127

94.933.924

Toelichting:

Uitgaven/ontvangsten 2015

De uitgaven over 2015 zijn uitgekomen op € 36.349.734.164,09 en de ontvangsten op € 1.301.665.403,66. In de departementale jaarrekening komen de uitgaven uit op € 36.349.739.000,00 en de ontvangsten op € 1.301.664.000,00.

Het verschil tussen de werkelijke uitgaven en de realisatie volgens de departementale jaarrekening 2015 wordt veroorzaakt door de in deze rekening gehanteerde afrondingsregels.

Liquide middelen

De post Liquide middelen is opgebouwd uit het saldo bij de banken (gebaseerd op het laatste dagafschrift) en de contante gelden aanwezig in de kluis van de kasbeheerders. De samenstelling is als volgt:

Tabel 2 Liquide middelen (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per 31-12-2015

Openstaand per 31-12-2014

Cultuurinstellingen

336

336

Totaal

336

336

Rekening-Courant RHB

Op de rekening-courant wordt de financiële verhouding met het Ministerie van Financiën geadministreerd. Tevens worden door middel van deze administratie de begrotingsuitgaven en ontvangsten met het Ministerie van Financiën afgewikkeld.

Begrotingsreserve museaal aankoopfonds

In 1998 is het museaal aankoopfonds opgericht. Dit is een intra-comptabel fonds met het karakter van een interne reserverekening. Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor kunstaankopen voor latere jaren beschikbaar is.

In 2015 is er in het kader van Wet Behoud Cultuurbezit een bijdrage van € 30.000.000 geleverd aan de aankoop Rembrandts.

Tabel 3 Rekening-courant museaal aankoopfonds (bedragen x € 1.000)

Saldo 1 januari 2015

34.409

Rentebijschrijving 2015

234

Bijdrage aankoop 2015

30.000

Saldo per 31 december 2015

4.643

Rekening-Courant museaal aankoopfonds

Voor de begrotingsreserve museaal aankoopfonds wordt een rekening-courant aangehouden bij het Ministerie van Financiën.

Reserve risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen

In 2004 is de regeling Schatkistbankieren van kracht geworden. Instellingen kunnen bij het Ministerie van Financiën een schatkistlening aanvragen op basis van een strikte hypothecaire zekerheid of garantiestelling van de gemeenten. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) staat garant voor deze leningen. Hiervoor ontvangt het Ministerie van OCW een risicopremie van 0,1%-punt per jaar gedurende de gehele looptijd van de schatkistlening. In verband met een herziening van de afspraken tussen de Ministeries van Financiën en OCW staat OCW vanaf 2012 tevens garant voor de rekening courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën. Hiervoor ontvangt het Ministerie van OCW een risicopremie van 0,25%-punt van het uitstaande saldo. Beide risicopremies worden gestort op een begrotingsreserve.

Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor eventuele tegenvallers voor latere jaren beschikbaar is. Dit is een intra-comptabele rekening met het karakter van een interne reserverekening.

Rekening courant risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen

Voor de begrotingsreserve risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen en rekening courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën wordt een rekening-courant aangehouden bij het Ministerie van Financiën.

Uitgaven buiten begrotingsverband (= intra-comptabele vorderingen)

Tabel 4 Uitgaven buiten begrotingsverband (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per 31-12-2015

Te verrekenen personeel en voormalig personeel

115

Dienst Uitvoering Onderwijs

3.212

Overig

448

Totaal

3.775

De post uitgaven buiten begrotingsverband DUO bestaat voor € 3,2 miljoen uit deurwaarderskosten. Voor het overige gaat het om diverse andere posten als excasso’s OV-kaart, ten onrechte betaalde, nog te ontvangen middelen en dergelijke. Deze moeten nog verrekend worden met andere administraties of derden.

Ontvangsten buiten begrotingsverband (= intra-comptabele schulden)

Tabel 5 Ontvangsten buiten begrotingsverband (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per 31-12-2015

Codart

3.531

Overig

1.113

Totaal

4.644

De post Codart betreft een door het Waarborgfonds gestort bedrag als zekerheid voor de aan Codarts verstrekte lening. Bij de post overig gaat het om diverse posten als EU projecten (0,3 miljoen), legaten, fondsen (0,4 miljoen) en overige derden (0,4 miljoen).

Openstaande rechten

Tabel 6 Openstaande rechten (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per 31-12-2015

Lesgelden

205.092

Totaal

205.092

Het betreft hier de lesgeldvorderingen DUO Groningen.

Extra comptabele vorderingen

De stand van de debiteuren per 31-12-2015 wordt als volgt gespecificeerd naar beleidsartikel en overige onderdelen:

Tabel 7 Stand debiteuren (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per 31-12-2015

Openstaand per 31-12-2014

01

Primair onderwijs

1.213

610

03

Voortgezet onderwijs

244

410

04

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

2.314

2.651

06

Hoger beroepsonderwijs

55

55

07

Wetenschappelijk onderwijs

972

0

08

Internationaal beleid

0

0

09

Arbeidsmarkt en personeelsbeleid

2.429

1.576

11

Studiefinanciering

24.676.648

22.977.401

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

5.633

5.939

13

Lesgelden

0

0

14

Cultuur

38.449

19.535

15

Media

0

0

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

0

58

25

Emancipatie

305

374

95

Bestuursdepartement

715

1.178

Lening Bonaire

0

735

Totaal

24.728.977

23.010.522

De openstaande vorderingen studiefinanciering (beleidsartikel 11) betreffen de door de productgroep Studiefinanciering van de Dienst Uitvoering Onderwijs verstrekte leningen en voorschotten aan studenten ingevolge de oude regeling studiefinanciering en de nieuwe Wet studiefinanciering.

De verstrekte leningen en voorschotten aan studenten kunnen als volgt worden gespecificeerd:

Tabel 8 Verstrekte leningen en voorschotten (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per 31-12-2015

Openstaand per 31-12-2014

Rentedragende leningen

24.515.365

22.808.702

Renteloze voorschotten

25.455

28.774

Overige vorderingen

135.828

139.925

Totaal

24.676.648

22.977.401

De specificatie van het verloop van de posten rentedragende leningen en renteloze voorschotten is als volgt:

Tabel 9 Verloop van de posten rentedragende leningen en renteloze voorschotten (bedragen x € 1.000)
 

Rentedragende

Leningen

Openstaande Voorschotten

Openstaande bedragen per 01-01-2015

22.808.702

28.774

Nieuw verstrekt, waaronder omzettingen

2.579.509

2.139

Afgelost

– 657.524

– 6.206

Overige mutaties, w.o. buiten invordering en kwijtschelding

– 206.883

763

Verrekeningen

– 8.439

– 15

Totaal

24.515.365

25.455

Voor de bedragen voor rentedragende leningen en renteloze voorschotten geldt de nominale waarde. De werkelijke waarde (uiteindelijk inbaar) hiervan wordt grotendeels beïnvloed door:

  • de mate waarin de als voorlopige rentedragende leningen uitgekeerde studiefinanciering (prestatiebeurs) zullen worden omgezet in beurzen, vanwege het voldoen aan de eerstejaars prestatienorm en /of diploma norm;

  • het sociaal risico bij (aflosbaar gestelde) langlopende leningen en renteloze voorschotten in verband met de wettelijk beperkte aflossingstermijnen;

  • de mate waarin de achterstallige vorderingen studiefinanciering (achterstallig lager recht en aflosbaar gestelde leningen en voorschotten) uit het deurwaarderstraject geïnd kunnen worden.

De overige openstaande vorderingen (€ 52.329) hebben onder meer betrekking op de afrekeningen van voorschotten. Deze vorderingen worden beschouwd als direct opeisbaar.

Voorschotten

De stand van de voorschotten per 31-12-2015 wordt als volgt naar beleidsartikel gespecificeerd:

Tabel 10 Voorschotten naar beleidsartikel (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per 31-12-2015

Openstaand per 31-12-2014

01

Primair onderwijs

1.931.193

1.608.599

03

Voortgezet onderwijs

228.562

257.374

04

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

999.398

1.095.533

06

Hoger beroepsonderwijs

17.349

65.201

07

Wetenschappelijk onderwijs

47.217

134.421

08

Internationaal beleid

13.466

8.893

09

Arbeidsmarkt en personeelsbeleid

430.743

475.878

11

Studiefinanciering

818.400

1.225.200

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

   

13

Lesgelden

   

14

Cultuur

1.296.005

897.617

15

Media

304.377

277.045

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

812.691

844.403

25

Emancipatie

16.868

24.088

95

Bestuursdepartement

28.162

46.773

       

Permanente voorschotten

   

Totaal

6.944.431

6.961.025

Het bedrag openstaande voorschotten bij Studiefinanciering betreft de voorlopige vergoeding 2015 aan de OV-bedrijven.

De stand van de voorschotten per 31-12-2015 wordt als volgt gespecificeerd naar vergoedingsjaar:

Tabel 11 Voorschotten naar vergoedingsjaar (bedragen x € 1.000)
 

Stand per 01-01-2015

Verstrekt 2015

Afgerekend 2015

Stand per 31-12-2015

2001

       

2002

       

2003

1.340

   

1.340

2004

8.442

 

106

8.336

2005

16.445

 

287

16.158

2006

66.847

 

12.025

54.822

2007

177.260

 

38.754

138.506

2008

145.119

 

40.626

104.493

2009

221.459

 

76.913

144.546

2010

300.006

 

107.369

192.637

2011

575.861

 

112.338

463.523

2012

944.607

 

303.166

641.441

2013

1.586.177

 

290.282

1.295.895

2014

2.917.462

 

1.043.258

1.874.204

2015

0

2.008.530

 

2.008.530

Totaal

6.961.025

2.008.530

2.025.124

6.944.431

Van een achterstand in de afrekening van de oude jaargangen voorschotten is geen sprake, omdat deze vooral betrekking hebben op langlopende projecten op de verschillende beleidsterreinen. In 2015 is een gerichte actie uitgevoerd om openstaande voorschotten af te wikkelen.

Garantieverplichtingen

In het verleden zijn instellingen zelfstandig op de kapitaalmarkt leningen aangegaan ter financiering van bouwinvesteringen, onder garantiestelling van het Rijk jegens de geldverschaffers voor de rente en aflossingsverplichtingen. De destijds vigerende garantieregelingen zijn inmiddels niet meer van kracht. Vanaf 2014 kunnen onderwijsinstellingen leningen afsluiten bij het Ministerie van Financiën in het kader van schatkistbankieren voor her- en nieuwbouw. Het bedrag van de garantie verplichtingen (nog openstaande rente en aflossingsverplichtingen op lopende leningen) is het theoretisch maximale risico dat het ministerie ultimo 2015 nog loopt in verband met garantiestellingen op bouwleningen en overige garantieleningen. In onderstaand overzicht zijn de openstaande garanties gespecificeerd opgenomen in vergelijking met ultimo 2014:

Tabel 12 Garantieverplichtingen (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per 31-12-2015

Openstaand per 31-12-2014

Bouwleningen aan academische ziekenhuizen

202.049

239.716

Bouwleningen aan scholen en instellingen vo

0

0

Garanties Cultuur

559.268

602.398

Garantie Vervangingsfonds

23.000

23.000

Garantie Participatiefonds

7.000

7.000

Garanties Onderzoek en wetenschapsbeleid

25.998

26.803

Garanties Wetenschappelijk Onderwijs

253.305

263.579

Garanties Hoger beroepsonderwijs

620.160

614.510

Garanties Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

547.331

544.355

Garanties Voortgezet onderwijs

256.917

242.422

Garanties Primair onderwijs

77.557

75.351

Totaal

2.572.585

2.639.134

Voor de academische ziekenhuizen is sinds 1991 de garantieregeling niet meer van kracht, met uitzondering van enkele op dat moment in gang gezette bouwprojecten. Sinds 1996 zijn geen garanties meer verstrekt. Deze leningen hebben gemiddeld een looptijd van 40 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2035 volledig hebben plaatsgevonden.

De uitstaande garanties bij Cultuur bedragen € 559,3 miljoen. Hiervan is € 278,7 miljoen verstrekt door het Nationaal Restauratiefonds en € 277,0 miljoen betreft een garantie onder de indemniteitsregeling. Voorts is er een kredietgarantie verleend ad € 3,5 miljoen aan de Stichting Nederlands Letterenfonds.

De uitstaande garanties participatie- en vervangingsfonds zijn het gevolg van het bestuurlijk akkoord dat in 2003 met de fondsen is gesloten en houden verband met garantstelling in verband met het schatkistbankieren.

De uitstaande garantie bij Onderzoek en Wetenschapsbeleid bedraagt € 26,0 miljoen. Dit betreft de garantie voor een lening van Stichting Biomedical Primate Research Center (BPRC) bij de Bank Nederlandse Gemeenten.

De uitstaande garanties bij Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie (€ 547,3 miljoen), het Hoger beroepsonderwijs (€ 620,2 miljoen), het Voortgezet onderwijs (€ 256,9 miljoen) het Wetenschappelijk Onderwijs (€ 253,3) en het Primair Onderwijs (€ 77,6 miljoen) hebben betrekking op de door het Ministerie van Financiën onder hypothecaire zekerheid of garantiestelling van de gemeenten verstrekte geldleningen aan onderwijsinstellingen en garantstellingen rekening courantlimieten.

De opbouw van de stand van de garantieverplichtingen kan als volgt worden weergegeven:

Tabel 13 Openstaande Garantieverplichtingen (bedragen x € 1.000)

Stand 1 januari 2015

2.639.134

Bij: Aangegane verplichtingen 2015

517.337

   

Af: Afgelopen garantie 2015

583.886

Af: Verrichte betalingen 2015

0

Af: Negatieve bijstellingen van aangegane garantieverplichtingen voor 2015

0

Stand 31 december 2015

2.572.585

Openstaande verplichtingen

De opbouw van de stand van de aangegane verplichtingen kan als volgt worden weergegeven:

Tabel 14 Openstaande verplichtingen (bedragen x € 1.000)

Stand 1 januari 2015

26.074.954

Bij: correcties op de beginstand

 

Gecorrigeerde stand 1 januari 2015

26.074.954

   

Bij: aangegaan in 2015

37.009.645

Waarvan garantieverplichtingen

517.337

Totaal aangegaan in 2015

36.492.308

   

Af: Tot betaling gekomen in 2015

36.349.734

Stand 31 december 2015

26.217.528

De specificatie van de openstaande verplichtingen per beleidsartikel ultimo 2015 is hieronder opgenomen.

Tabel 15 Openstaande verplichtingen naar beleidsartikel (bedragen x € 1.000)

01

Primair onderwijs

5.729.678

03

Voortgezet onderwijs

7.080.695

04

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

3.350.889

06

Hoger beroepsonderwijs

2.769.004

07

Wetenschappelijk onderwijs

4.198.337

08

Internationaal beleid

7.703

09

Arbeidsmarkt en personeelsbeleid

52.064

11

Studiefinanciering

0

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

0

13

Lesgelden

 

14

Cultuur

785.421

15

Media

972.881

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

1.263.388

25

Emancipatie

7.468

95

Bestuursdepartement

0

Totaal

26.217.528

Niet uit de saldibalans blijkende bestuurlijke verplichtingen

Op 13 mei 2013 is het Techniekpact 2020 afgesloten met bestuurders uit het onderwijs en het bedrijfsleven. Onderdeel van het techniekpact is het regionale investeringsfonds mbo. Hiermee is totaal een bedrag beschikbaar van € 100 miljoen voor de jaren 2014 t/m 2017. Van dit bedrag is ultimo 2015 voor de jaren 2014 en 2015 al een bedrag van € 42 miljoen juridisch verplicht, voor de jaren 2016 en 2017 moet nog een bedrag van € 58 miljoen juridisch verplicht worden.

Op 11 juli 2014 is het Bestuursakkoord MBO 2015–2019 afgesloten met bestuurders uit het onderwijs. Dit bestuursakkoord bouwt voort op verschillende akkoorden namelijk het Regeerakkoord «Bruggen Slaan», het Actieplan mbo «Focus op Vakmanschap 2011–2015», het Nationale Onderwijsakkoord, bestuursakkoord Professionalisering mbo (2011) en addendum (2012), Lerarenagenda 2013–2020 en het Nationaal Techniekpact 2020. Onderdeel van het Bestuursakkoord MBO is de regeling kwaliteitsafspraken. Hiermee is een bedrag van in totaal € 1.336 miljard bestuurlijk verplicht over de periode 2015 t/m 2018. Van dit bedrag is ultimo 2015 voor het jaar 2015 al een bedrag van € 214 miljoen juridisch verplicht. Het resterende bedrag van € 1,122 miljard is in de jaren 2016 t/m 2018 bestuurlijk verplicht.

Op 17 april 2014 is het Sectorakkoord VO 2014–2017 met de VO-Raad afgesloten. Met dit akkoord komt er voor 2016 een bedrag van € 275 miljoen voor het voortgezet onderwijs beschikbaar, oplopend tot structureel € 369 miljoen in 2018 en volgende jaren. Deze bedragen waren ultimo 2015 nog niet juridisch verplicht, en zijn daarmee niet in de saldibalans opgenomen.

Op 26 november is het Bestuursakkoord PO 2014–2020 met de PO-Raad afgesloten. Met dit akkoord komt er voor 2016 een bedrag van € 59 miljoen voor het primair onderwijs beschikbaar, oplopend tot structureel € 444 miljoen in 2020. Deze bedragen waren ultimo 2015 nog niet juridisch verplicht, en zijn daarmee niet in de saldibalans opgenomen.

6. TOPINKOMENS

De Wet normering topinkomens (WNT) bepaalt dat de bezoldiging en eventuele ontslaguitkeringen van topfunctionarissen en gewezen topfunctionarissen in de publieke en semi-publieke sector op naamsniveau vermeld moeten worden in het financieel jaarverslag. Deze publicatieplicht geldt tevens voor topfunctionarissen die bij een WNT-instelling geen – al dan niet fictieve – dienstbetrekking hebben of hadden. Daarnaast moeten van niet-topfunctionarissen de bezoldiging en/of eventuele ontslaguitkeringen (zonder naamsvermelding) gepubliceerd worden indien deze het wettelijk maximum te boven gaan. Niet-topfunctionarissen zonder dienstbetrekking echter vallen buiten de reikwijdte van de wet. Voor dit departement heeft de publicatieplicht betrekking op onderstaande functionarissen. De bezoldigingsgegevens van de leden van de Top Management Groep zijn opgenomen in het jaarverslag van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het wettelijk bezoldigingsmaximum bedraagt in 2015 € 178.000. Voor topfunctionarissen zonder dienstbetrekking geldt de norm uit 2014, namelijk € 230.474.

Uitkeringen wegens beëindiging dienstverband aan niet-topfunctionarissen voortvloeiend uit contractovername door een mobiliteitsbureau

In artikel 10b van de Beleidsregels WNT 2016 (Staatscourant 2016, nr. 13373) is bepaald dat er geen toezicht of handhaving zal plaatsvinden op de naleving van de publicatieplicht van uitkeringen wegens beëindiging dienstverband aan niet-topfunctionarissen voortvloeiend uit contractovername door een mobiliteitsbureau. In 2016 is namelijk gebleken dat voor deze categorie de volledige uitvoering van de wettelijke bepalingen bij een aantal instellingen op korte termijn niet mogelijk is. Accountants hoeven in dat geval op dit onderdeel van de financiële verslagen ook geen controle uit te voeren (niet op volledigheid en niet op juistheid). Het inventariseren van de contractovernames en de daarmee gemoeide uitkeringen aan niet-topfunctionarissen in 2015 is om die reden achterwege gelaten.

Tabel 1 Bezoldiging van (gewezen) topfunctionarissen

Naam instelling

Naam (gewezen topfunctionaris)

Functie

Datum aanvang dienstverband

Datum einde dienstverband

Omvang dienstverband (in fte)

Op externe inhuurbasis (nee; <= 6; > 6 mnd)

Beloning

Onkostenvergoedingen (belast)

Voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn

Totale bezoldiging in 2015

Persoonlijk WNT- maximum

Motivering (indien overschrijding)

College voor toetsen en examens

P. Hendrikse

Voorzitter

1-1-2015

31-12-2015

0,2

n.v.t.

€ 20.500

€ 1.246

n.v.t.

€ 21.746

 

n.v.t.

College voor toetsen en examens

H.M. Claessen

Lid

1-1-2015

31-12-2015

0,014

n.v.t.

€ 1.097

€ 484

n.v.t.

€ 1.581

 

n.v.t.

College voor toetsen en examens

M.C.E. Dam-Mieras

Lid

1-1-2015

31-12-2015

0,003

n.v.t.

€ 219

n.v.t.

n.v.t.

€ 219

 

n.v.t.

College voor toetsen en examens

L.S.J.M. Henkens

Lid

1-1-2015

31-12-2015

0,019

n.v.t.

€ 1.535

€ 117

n.v.t.

€ 1.652

 

n.v.t.

College voor toetsen en examens

W.A.M. Kok

Lid

1-1-2015

31-12-2015

0,014

n.v.t.

€ 1.097

€ 125

n.v.t.

€ 1.222

 

n.v.t.

College voor toetsen en examens

Y. Moerman-v. Heel

Lid

1-1-2015

31-12-2015

0,014

n.v.t.

€ 1.097

€ 223

n.v.t.

€ 1.320

 

n.v.t.

College voor toetsen en examens

J.G. Uijterwijk

Lid

1-1-2015

31-12-2015

0,019

n.v.t.

€ 1.535

€ 448

n.v.t.

€ 1.983

 

n.v.t.

College voor toetsen en examens

G.P. Oud

Lid

1-1-2015

31-12-2015

0,014

n.v.t.

€ 1.097

€ 305

n.v.t.

€ 1.402

 

n.v.t.

College voor toetsen en examens

A. Broek

Plv. lid

1-1-2015

31-12-2015

0,003

n.v.t.

€ 219

€ 89

n.v.t.

€ 308

 

n.v.t.

College voor toetsen en examens

M.J.A.M. v. Gils

Plv. lid

1-1-2015

31-12-2015

0,003

n.v.t.

€ 219

€ 56

n.v.t.

€ 275

 

n.v.t.

College voor toetsen en examens

I.R. Kist

Plv. lid

1-1-2015

31-12-2015

0,008

n.v.t.

€ 658

€ 105

n.v.t.

€ 763

 

n.v.t.

College voor toetsen en examens

L.F.P. Niessen

Plv. lid

1-1-2015

31-12-2015

0,011

n.v.t.

€ 910

€ 93

n.v.t.

€ 1.003

 

n.v.t.

College voor toetsen en examens

J.G.J. Rinkes

Plv. lid

1-1-2015

31-12-2015

0,005

n.v.t.

€ 439

€ 225

n.v.t.

€ 664

 

n.v.t.

College voor toetsen en examens

F.H.M. v. Rooij

Plv. lid

1-1-2015

31-12-2015

0,003

n.v.t.

€ 219

€ 46

n.v.t.

€ 265

 

n.v.t.

College voor toetsen en examens

G.J. Zomer

Plv. lid

1-1-2015

31-12-2015

0,005

n.v.t.

€ 439

€ 34

n.v.t.

€ 473

 

n.v.t.

Bezoldiging van niet-topfunctionarissen boven het WNT-maximum
Tabel 2 Bezoldiging van niet-topfunctionaris boven het WNT-maximum

Naam instelling

Functie

Datum aanvang dienstverband

Datum einde dienstverband

Omvang dienstverband (in fte)

Beloning

Onkostenvergoedingen (belast)

Voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn

Totale bezoldiging in 2015

Persoonlijk WNT-maximum

Motivering

Ministerie van OCW

Senior inspecteur

1-3-2007

11-1-15

n.v.t.

€ 6.215

n.v.t.

n.v.t.

€ 6.215

€ 4.470

Maximale beloning in geringe mate overschreden, a.g.v. uitbetalen verlofuren.

Ministerie van OCW

Voorzitter van de Reviewcommissie hoger onderwijs en onderzoek

1-1-2012

1-11-2015

1,11

€ 148.619

€ 0

€ 12.477,48

€ 161.096,77

€ 148.252,05

Door verlaging van het WNT-maximum is de bezoldiging boven de norm gekomen.

D. BIJLAGEN

Bijlage 1. Zelfstandige Bestuursorganen en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak (ZBO’s/RWT’s)

Tabel 1 Overzicht Rechtspersonen met een Wettelijke Taak en Zelfstandige Bestuursorganen (vallend onder Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap)(bedragen x € 1 miljoen)

Naam organisatie

RWT

ZBO

Artikel

Programma ZBO/RWT1

Apparaat ZBO/RWT1

Financiering realisatiecijfers

Verwijzing

(URL-link)

naar toezichtvisies/ -arrangementen

Het bestuur en/of accountant verklaart dat de rechtmatigheid op orde is

           

begroting

premies

tarieven

OCW visie: toezicht in vertrouwen, vertrouwen in toezicht

 

ZBO’s

                   

Stichting Fonds Podiumkunsten

 

X

14

41,7

4,6

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Stichting Fonds voor cultuurparticipatie

 

X

14

20,4

2,2

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Stichting Nederlands Filmfonds

 

X

14

49,4

1,7

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Stichting Stimuleringsfonds voor de Creatieve Industrie

 

X

14

13,1

1,4

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Stichting Mondriaan Fonds

 

X

14

47,8

3,0

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Stichting Nederlands Letteren Fonds

 

X

14

8,6

2,0

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Stichting Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties (Mediafonds)

 

X

15

15,6

1,6

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Commissariaat voor de Media

 

X

15

4,6

 

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO)

 

X

7

 

4,0

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Koninklijke Bibliotheek (KB)

 

X

162

29,7

15,3

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)

 

X

6, 162

734,5

32,3

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Stichting Participatiefonds

 

X

1

2,5

 

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

3

Stichting Vervangingsfonds

 

X

1

11,2

 

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

 

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

 

X

15

1,6

0,6

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

College voor Toetsen en Examens

 

X

3

11,1

 

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Nederlandse Publieke Omroep (NPO)

 

X4

15

82,6

2,3

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW)

 

X4

162

133,3

15,0

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Stichting samenwerking beroepsonderwijs en bedrijfsleven (SBB)5

 

X

4

20,8

 

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

                     

RWT’s

                   

Landelijk Omroepbestel

X

 

15

705,1

n.b.

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Regionale Omroepen

X

 

15

155,8

n.b.

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

 

Rijksmusea

X

 

15

   

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Bevoegde gezagsorganen primair onderwijs

X

 

1

9.508,2

 

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Bevoegde gezagsorganen voortgezet onderwijs

X

 

3

7.503,2

 

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Regionale Opleidingscentra (Roc’s) en vakinstellingen

X

 

4

3.268,7

 

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Instellingsbesturen hogescholen

X

 

6

2.756,1

 

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Instellingsbesturen universiteiten

X

 

7

3.561,0

 

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Academische Ziekenhuizen

X

 

7

617,6

 

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Kenniscentra voor beroepsonderwijs en bedrijfsleven6

X

X

4

46,0

 

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

 

Cito

X

 

1, 3, 4

38,2

 

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

SLO

X

 

1, 3

16,2

 

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Ter bevordering van de leesbaarheid van de tabel zijn de kolommen met verwijzing naar de website van de ZBO/RWT en met de beschrijving van de functie niet in de tabel opgenomen. Deze zijn conform voorgaande jaren vermeld in de toelichting op de in de tabel opgenomen ZBO’s en RWT’s.

X Noot
1

Het betreft hier de gerealiseerde uitgaven in 2014 van het Ministerie van OCW aan genoemde organisatie

X Noot
2

Realisatiecijfers 2014, realisatiecijfers 2015 zijn nog niet beschikbaar.

X Noot
3

Realisatiecijfers 2013, realisatiecijfers 2014 zijn nog niet beschikbaar.

X Noot
4

Kaderwet ZBO’s niet van toepassing

X Noot
5

Vanaf 1 augustus 2015

X Noot
6

Tot 1 augustus 2015

Toelichting op de in de tabel opgenoemde ZBO’s en RWT’s:

Algemeen

OCW hanteert het volgende model om zicht te houden op de instellingen rond het kerndepartement en de bestuurlijke relaties die daarmee worden onderhouden.

De schillen representeren de bestuurlijke verhouding tot de bestuurskern: hoe dichter bij de bestuurskern hoe groter de politieke verantwoordelijkheid, hoe nauwer de sturingsrelaties en hoe beter verantwoording moet worden afgelegd over de financieringsstromen. De volgorde van presentatie van ZBO’s en RWT’s in de tabel is aangepast op dit model.

ZBO’s:

Cultuurfondsen

In 2015 werden bijdragen verstrekt aan de volgende fondsen:

Stichting Fonds Podiumkunsten

Het fonds ondersteunt alle vormen van professionele podiumkunsten in Nederland: muziek, theater, muziektheater en dans. Het stimuleren van innovatie in de keten van scheppen, productie, distributie en afname is een speciale taak van het fonds.

Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie

Het fonds stimuleert de actieve deelname aan het culturele leven van inwoners van Nederland, in al hun diversiteit, ongeacht leeftijd, herkomst, opleiding en woonplaats op het gebied van amateurkunst, cultuureducatie en volkscultuur.

Stichting Nederlands Filmfonds

Het fonds stimuleert de filmproductie in Nederland, met de nadruk op kwaliteit en diversiteit en bevordert een goed klimaat voor de Nederlandse filmcultuur.

Stichting Stimuleringsfonds Creatieve Industrie

Het fonds voert verschillende subsidieregelingen uit die zijn gericht op kennisontwikkeling en kennisuitwisseling van de ontwerpende disciplines en het vergroten van de belangstelling voor architectuur, vormgeving en e-culture.

Stichting Mondriaanfonds

Het fonds bevordert bijzondere en vernieuwende projecten en activiteiten van beeldend kunstenaars, bemiddelaars en instellingen die van belang zijn voor de beeldende kunst en cultureel erfgoed in Nederland. Het doel is hiermee de betekenisvolle ontwikkeling en zichtbaarheid van beeldende kunst en cultureel erfgoed in Nederland te stimuleren daar waar de markt dit niet of nog niet mogelijk maakt.

Stichting Nederlands Letterenfonds

Het fonds bevordert de kwaliteit, diversiteit, productie en de vertaling van de Nederlands- en Friestalige literatuur. Ook verzorgt het Letterenfonds de promotie en zichtbaarheid van de Nederlandse en Friese literatuur in het buitenland.

Stichting Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties

Het Mediafonds bevordert de ontwikkeling en productie van culturele dramaproducties, documentaires, kunst- en kinderprogramma’s en cultuurprojecten van de publieke landelijke en regionale omroep.

Commissariaat voor de Media

Het Commissariaat ziet toe op de naleving van de Mediawet en de daarop gebaseerde regels. Het garandeert daarmee een eerlijke toegang tot de media en bewaakt de kwaliteit, de diversiteit en de onafhankelijkheid van de informatievoorziening.

Nederlands- Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)

De NVAO borgt de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen. Zij beoordeelt op onafhankelijke wijze de kwaliteit van de opleidingen, verleent accreditatie, toetst nieuwe opleidingen en voert de instellingstoets kwaliteitszorg uit. Daarnaast levert de NVAO een bijdrage aan het vergroten van het kwaliteitsbewustzijn en bevordert zij de internationale samenwerking om tot afstemming en samenhang binnen de Europese hoger onderwijsruimte te komen.

Koninklijke Bibliotheek (KB)

De KB brengt als de nationale bibliotheek van Nederland mensen en informatie samen. De KB speelt voorts een centrale rol in de Nederlandse (wetenschappelijke) informatie-structuur en bevordert de duurzame toegang tot digitale informatie in (inter)nationaal verband.

Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)

De NWO heeft als taak het bevorderen van de kwaliteit van wetenschappelijk en praktijkgericht onderzoek.

Stichting Participatiefonds (PF)

Het PF is verantwoordelijk voor het beheren en terugdringen van de werkloosheidsuitgaven in het primair onderwijs. Het PF ondersteunt scholen bij het opzetten van hun personeels- en mobiliteitsbeleid en individuele medewerkers die werkloos zijn met trainingen en cursussen.

Stichting Vervangingsfonds (VF)

Het VF betaalt de kosten voor vervangers die scholen moeten inzetten bij ziekte of afwezigheid van personeel en levert een belangrijke bijdrage aan het terugdringen van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid van onderwijspersoneel in het primair onderwijs door de kwaliteit van de arbeidsomstandigheden en het personeelsbeleid te verbeteren.

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

Het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek stimuleert de kwaliteit, diversiteit en onafhankelijkheid van de journalistiek door met geld, kennis en onderzoek de vernieuwing van de journalistieke infrastructuur te bevorderen.

College voor Toetsen en Examens (CvTE)

Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) bestaat sinds 1 oktober 2009. Het is ontstaan uit een samenvoeging van de Centrale Examencommissie Vaststelling Opgaven (CEVO), de Staatsexamencommissie VO en de Staatsexamencommissie Nederlands als Tweede taal (NT2).

Het College is verantwoordelijk voor de centrale examens en staatsexamens in het voortgezet onderwijs, de examens rekenen en taal in het (middelbaar) beroepsonderwijs en staatsexamens Nederlands als tweede taal.

Nederlandse Publieke Omroep (NPO)

De NPO is het samenwerkings- en coördinatieorgaan van de landelijke publieke omroep. Deze taak is per 1 januari 2010 overgegaan van de NOS naar een nieuwe stichting, de NPO.

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW)

De KNAW bevordert als forum, geweten en stem van de wetenschap de kwaliteit en de belangen van de wetenschap en zet zich in voor een optimale bijdrage van de Nederlandse wetenschap aan de culturele, sociale en economische ontwikkeling van de samenleving.

Stichting samenwerking beroepsonderwijs en bedrijfsleven (SBB)

Het betreft een organisatie (exclusief groen onderwijs) die de schakel vormt tussen het onderwijs en het georganiseerde bedrijfsleven. Ze ontwikkelen kwalificaties voor het middelbaar beroepsonderwijs, werven leerbedrijven en bewaken de kwaliteit van deze leerbedrijven.

RWT’S:

Landelijk Omroepbestel

Het betreft middelen die aan de landelijke publieke omroepen beschikbaar zijn gesteld.

Regionale Omroepen

Het betreft middelen die aan de regionale publieke omroepen beschikbaar zijn gesteld.

Rijksmusea

Het betreft 17 musea die vallen onder de Wet verzelfstandiging rijksmuseale diensten.

Bevoegde gezagsorganen primair onderwijs

Het betreft circa 1.117 bevoegde gezagsorganen van circa 7.168 instellingen. Voor zover het onderwijsinstellingen betreft waar de gemeente het bevoegd gezag is, zijn deze instellingen niet aan te merken als RWT.

Bevoegde gezagsorganen voortgezet onderwijs

Het betreft 350 bevoegde gezagsorganen van 640 onderwijsinstellingen. Voor zover het onderwijsinstellingen betreft waar de gemeente het bevoegd gezag is, zijn deze instellingen niet aan te merken als RWT.

Regionale Opleidingscentra (roc's) en vakinstellingen

Het betreft ruim 43 roc’s. Een ROC is een samenwerkingsverband van onderwijsinstituten in het middelbaar beroepsonderwijs (MBO) en de Volwasseneducatie in Nederland. Daarnaast zijn er circa 24 andere mbo-scholen, zoals vakinstellingen en agrarische opleidingscentra.

Instellingsbesturen hogescholen

Het betreft middelen die rechtstreeks aan 35 bekostigde hogescholen beschikbaar zijn gesteld.

Instellingsbesturen universiteiten

Het betreft middelen die rechtstreeks aan 18 bekostigde universiteiten beschikbaar zijn gesteld.

Academische Ziekenhuizen

Het betreft middelen voor de 8 ziekenhuizen die verbonden zijn aan een universiteit ten behoeve van de opleiding van artsen en ten behoeve van onderzoek.

Stichting Cito

Op 1 januari 2014 is de wet SLOA 2013 (Stb. 2013, 438) in werking getreden. De wet biedt de wettelijke grondslag voor subsidiering van de wettelijke taken van stichting Cito en SLO.

Stichting Cito Instituut voor Toetsontwikkeling heeft tot taak:

  • het ontwikkelen van de centrale eindtoets in het primair onderwijs;

  • het ontwikkelen van de diagnostische tussentijdse toets en de rekentoets in het voortgezet onderwijs;

  • het ontwikkelen van de centrale examens/ en rekentoetsen in het voortgezet onderwijs en in het middelbaar beroepsonderwijs.

Stichting SLO

Op 1 januari 2014 is de wet SLOA 2013 (Stb. 2013, 438) in werking getreden. De wet biedt de wettelijke grondslag voor subsidiering van de wettelijke taken van stichting Cito en SLO.

Stichting leerplanontwikkeling heeft tot taak het ontwikkelen en onderhouden van landelijke leerplankaders en het ondersteunen en adviseren van Onze Minister met betrekking tot leerplanontwikkeling.

Tabel 2 Overzicht Rechtspersonen met een Wettelijke Taak en Zelfstandige Bestuursorganen (vallend onder andere ministeries) (bedragen x € 1 miljoen)

Naam organisatie

Ministerie

RWT

ZBO

Artikel

Programma ZBO/RWT

Apparaat ZBO/RWT

Financiering realisatiecijfers

Verwijzing

(URL-link)

naar toezichtvisies/ -arrangementen

Het bestuur

en/of accountant

verklaart dat de

rechtmatigheid

op orde is

             

begroting

premies

tarieven

   

Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)

SZW

 

X

1

         

1

X Noot
1

De Inspectie SZW is op 1 januari 2012 van start gegaan. De toezichtvisie is op 4 maart 2009 aan de Tweede Kamer kenbaar gemaakt.

Toelichting op de in de tabel opgenoemde ZBO:

Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV)

Het UWV voert de regeling onderwijsvoorziening jonggehandicapten uit voor OCW.

Bijlage 2. Evaluatie- en overig onderzoek

Artikel 1 (Primair onderwijs)
   

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

Prestaties van leerlingen en studenten omhoog 1

2015

   

Doelmatigheid en focus op onderwijs1

2015

   

Ambitieus leerklimaat

2014

   

Scholen maken resultaten inzichtelijk

2014

 

1b.

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Competenties van leerkrachten i.v.m. Passend onderwijs (NRO)

2015

   

Samenstelling van de klas en cognitieve en sociaal–emotionele uitkomsten

2015

   

Evaluatie Passend Onderwijs (NRO)

2015

   

Evaluatie 5-gelijkeschooldagen

2014

   

Evaluatie flexibilisering onderwijstijden

2014

   

Indeling schooltijden

2014

   

Evaluatie Wet OKE (NRO)

2014

   

Experimenten excellentie (O’wijsbewijs)

2014

   

Experimenten VVE (O’wijsbewijs)

2014

   

Trends prestaties en schoolloopbanen doelgroepen OAB (NWO-BOPO)

2014

   

Passend onderwijs: stelseleffecten (NWO-BOPO)

2013

   

Passend onderwijs: schooleffecten (NWO-BOPO)

2013

   

Professionaliteit en kwaliteit scholen (NWO-BOPO)

2013

   

Evaluatie OAB (NWO-BOPO)

2013

   

Evaluatie Klachtenregeling (Panteia)

2013

   

Doelgroepen OAB (ITS/KI)

2012

   

Passend Onderwijs (Cool-speciaal-cohort)

2012

   

Pilot 15% onderwijs voor vreemde taal (RUG/UU)

2012

   

Pilots segregatie

2012

   

Retentieonderzoek schakelklassen (ITS)

2012

   

Peiling prestaties leerlingen (Cito)*

2011

   

Effecten taal- en rekenverbeterprojecten

2011

   

Passend onderwijs: stelseleffecten (NWO-BOPO)

2011

   

Passend onderwijs: schooleffecten (NWO-BOPO)

2011

   

Passend onderwijs: leerling-effecten (NWO-BOPO)

2011

   

Effecten wijziging gewichtenregeling (NWO-BOPO)

2011

   

Retentieonderzoek schakelklassen

2011

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
   

Vraag naar en aanbod van post-initiële (PO) opleidingen leerkrachten

2015

   

Ontwikkeling naar excellente scholen (NRO)

2015

   

Opbrengstgericht werken basisscholen (NRO)

2015

   

Opbrengstgericht besturen (NRO)

2015

   

Professionalisering passend onderwijs (NRO)

2015

   

Selectie en indicering doelgroep VVE (NRO)

2015

   

Verkenning gedifferentieerd onderwijsbeleid (NRO)

2015

   

Voortgang code Goed Bestuur (NRO)

2015

   

Analyse leerlingprestaties (NRO)

2014

   

Kwaliteit kleine scholen (NRO)

2014

   

Monitor ouderbetrokkenheid

2014

   

Onderwijspositie autochtone achterstandsleerlingen

2014

   

Monitor Bestuursafspraken G37 (Inspectie van het Onderwijs)

2014

   

Naar succesvolle implementatie digitale adaptieve centrale eindtoets PO

2014

   

Coöperatie van kleine scholen

2014

   

Positie van de doventolk in het onderwijsdomein

2014

   

Verbetermogelijkheden onderwijs in JJI’s en GJI’s

2014

   

Diabetes en primair onderwijs

2014

   

Leerlingverzuim in beeld

2014

   

Monitor voorbereiding passend onderwijs; meting 1

2014

   

Monitor voorbereiding passend onderwijs; meting 2

2014

   

Leerlingenvervoer in Nederland

2014

   

Evaluatie pilots toegevoegde waarde (GION/UTwente)

2014

   

Excellente leerlingen (SLO/ECN/UTwente)

2014

   

Review kwaliteit kleine scholen (NWO)

2014

   

Autochtone achterstandsleerlingen (NWO)

2014

   

Vooronderzoek Tweetalig PO (RUU/RUG)

2014

   

Monitor ouderbetrokkenheid (Ecorys)

2014

   

Monitor experiment Flexibilisering onderwijstijd (Regioplan) tussenrapportage 2012)

2014

   

Functioneren schoolbesturen (NWO-BOPO)

2013

   

Monitor «Goed worden door goed te blijven»(PO-Raad)

2013

   

Monitor Flexibilisering onderwijstijden (Regioplan)

2013

   

Draagvlakmeting Actieplan PO/Bestuursakkoord PO/Prestatiebox PO (Kohnstamm Instituut/CED Groep)

2013

   

Monitor Sociale Veiligheid (ITS/Regioplan)

2013

   

Schoolbezoeken groepsgrootte (Regioplan)

2013

   

Monitor kwaliteit onderwijshuisvesting PO en VO (Oberon)

2013

   

Evaluatie Regeling energiezuinigheid en binnenklimaat PO en VO (Panteia)

2013

   

Gemeentelijke apparaatskosten buitenonderhoud en aanpassingen scholen PO (Regioplan)

2013

   

Nulmeting bewegingsonderwijs PO (Mullier Instituut)

2013

   

Gewichtenregeling en effectieve interventies OAB (Sardes/CED Groep)

2013

   

Evaluatie impulsgebieden (intern onderzoek)

2012

   

Evaluatie Onderwijsnummer (Regioplan)

2012

   

Evaluatie WMS (Research voor beleid)

2012

   

Functioneren schoolbesturen (NWO-BOPO)

2012

   

Lokale Educatieve Agenda (NWO-BOPO)

2012

   

Monitor Leergang bewegingsonderwijs (Mulier Instituut)

2012

   

Monitor Ouderbetrokkenheid (Ecorys)

2012

   

Monitor Sociale Veiligheid (ITS/Regioplan)

2012

   

Monitor Reboundvoorziening (NJi)

2012

   

Monitoring Regeling excellentie (SLO)

2012

   

Onderwijsinspanningen referentieniveaus in PO, VO en MBO (Regioplan)

2012

   

Prestaties taal en rekenen basisonderwijs (Cito)

2012

   

Rol gemeenten en schoolbesturen in VVE (NO-BOPO)

2012

   

Onderwijsinspanningen taal en rekenen

2012

   

Monitor jaarrekeningen PO

2011

   

Relatie personeelsbeleid en onderwijskwaliteit (NWO-BOPO)

2011

   

Demografische krimp en effecten op bekostiging

2011

   

Evaluatie WMS

2011

   

Evaluatie materiële bekostiging

2011

   

Draagvlak Kwaliteitsagenda PO onder besturen, directies en leerkrachten

2011

   

Verbeteren professionaliteit opbrengstgericht werken, samenwerken en leren van elkaar (NWO-BOPO)

2011

   

Rol gemeenten en schoolbesturen bij VVE (NWO-BOPO)

2011

   

Monitor VVE

2011

   

Evaluatie impulsgebieden

2011

   

Monitor combinatiefuncties

2011

X Noot
1

De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.

Artikel 3 (Voortgezet onderwijs)
   

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

Ambitieus leerklimaat

2014

   

Scholen maken resultaten inzichtelijk

2014

   

Prestaties van leerlingen en studenten omhoog1

2015

   

Doelmatigheid en focus op onderwijs1

2015

 

1b.

Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Evaluatie materiële bekostiging

2011

   

Evaluatie effect leerplusarrangement

2011

   

Evaluatie onderbouw VO

2011

   

Evaluatie wet schoolboeken

2011

   

Evaluatie 2e fase HAVO/VWO

2012

   

Vreemde talensurvey EU

2012

   

Monitor bestuursakkoord

2012

   

Evaluatie experimenten VM2

2013

   

Evaluatie wet voorzieningenplanning

2013

   

Evaluatie energiebesparing investering schoolgebouwen

2013

   

Evaluatie regeling energiezuinigheid/binnenmilieu PO en VO

2013

   

Maatwerktrajecten VMBO

2014

   

Evaluatie toezicht leerplichtwet

2014

   

Evaluatie Regeling Vaststelling schoolvakanties

2015

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Meer ruimte voor nieuwe scholen

2015

3.

Overig onderzoek

 
   

Onderzoek naar aantal profielen havo/vwo

2011

   

Schoolsucces jongens en meisjes in havo en vwo

2011

   

Onderzoek naar invoering maatschappelijke stage

2011

   

Leerplankundige analyse van PISA trends

2011

   

Onderzoek naar beheersing referentiecriteria rekenen en taal, 2e meting

2011

   

Evaluatie en assessment in Nederland

2012

   

Extra vakken vmbo 2011–2012

2012

   

Doorstroomrelevantie van tien vakken in het vmbo

2012

   

Succesvol onderwijs aanpakken jongens

2012

   

Praktijkonderzoek Jongens aan de slag

2012

   

Internationaal vergelijkende analyse Tweede Fase VO

2012

   

Excellente leerlingen en schoolloopbanen

2012

   

Monitor ouderbetrokkenheid

2012

   

LAKS monitor tevredenheid scholieren

2012

   

Eerste doorstroomatlas VMBO

2012

   

Analyse verklarende factoren zwakke en sterke scholen

2012

   

Vermindering Profielen

2012

   

Leerlingvolgsystemen in VO

2012

   

Onderwijsinspanningen taal en rekenen

2012

   

Verkenning modulaire opbouw curriculum

2013

   

Functioneren leerplichtambtenaren

2013

   

Ouderbetrokkenheid bij onderwijs kinderen PO VO MBO

2013

   

PISA 2012 internationaal onderzoek wiskunde, science, lezen

2013

   

Schoolkostenmonitor 2012–2013

2013

   

Ruimte in curriculum bovenbouw HAVO en VWO

2013

   

Laks monitor scholieren

2013

   

Pilot tussentijdse toets Limburgse scholen

2013

   

Laks monitor scholieren

2014

   

ICT Literacy internationale vergelijking

2014

   

Pilot tussentijdse toets Limburg

2014

   

Verklaring betere examenresultaten

2014

   

Opbrengstgericht werken in VO

2014

   

Monitor ouderbetrokkenheid

2014

   

Criteria en duur LWOO en PrO, licenties voor LWOO

2014

   

Laks monitor scholieren

2015

   

Rapport monitor pilot diagnostische tussentijdse toets, pilotjaar 1

2015

   

Monitor cultuuronderwijs voortgezet onderwijs 2015

2015

X Noot
1

De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.

Artikel 4 (MBO)
   

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

Prestaties van leerlingen en studenten omhoog1

2015

   

Doelmatigheid en focus op onderwijs1

2015

   

Ambitieus leerklimaat

2014

   

Scholen maken resultaten inzichtelijk

2014

   

Leren & Werken

2011

 

1b.

Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Analyse effectrapportage RMC

2014

   

Regionale aanpak voortijdig schoolverlaten. Analyse RMC-effectrapportages 2012–2013

2014

   

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2013

2014

   

Arbeidsmarktbarometer po, vo en mbo 2012–2013

2014

   

Job-monitor (2-jaarlijks)

2014

   

Rekenniveaus op het mbo

2014

   

Laaggeletterdheid in kaart

2014

   

Project Onderwijs-Arbeidsmarkt (POA) Div. technische en methodische studies t.b.v.

2014

   

De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2020 (2015)

 
   

Regionale arbeidsmarktprognoses 2013–2018, methodiek en resultaten

 
   

Analyse effectrapportage RMC 2011–2012

2013

   

Evaluatie 20plusvoorziening

2012

   

Analyse effectrapportage RMC

2011

   

Ex ante evaluatie entry levels alfabetiseringRapportage 2012–2013 invoering centrale toetsing en examinering referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen

2011

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
   

De Netwerkschool Onderzoek naar werkzame bestanddelen voor vernieuwing van het middelbaar beroepsonderwijs

2015

   

De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2020

2015

   

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2014

2015

   

Arbeidsmarktbarometer po, vo n mbo 2014–2015

2015

   

Evaluatie laaggeletterdheid 2012–2015

2015

   

Ontwikkeling/ monitoring toetsen taal en rekenen

2015

   

vsv evaluatieonderzoek (Panteia)

2015

   

School-Ex 2.0: De implementatie van ombuiggesprekken

2015

   

De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2018: ROA 2013 -11

2013

   

Schoolkostenmonitor 2012–2013

2013

   

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2012 ROA 2013 -7

2013

   

Plus technisch methodologische studies

2013

   

Doelmatigheid mbo in de regio

 
   

Responsanalyse schoolverlatersonderzoeken

 
   

Arbeidsbarometer leraren BVE ITS: Arbeidsmarktbarometer 2012–2013

2013

   

Kernvaardigheden in Nederland: Rapportage van de Adult Literacy and Life Skills Survey

2013

   

Ontwikkeling/monitoring toetsen taal en rekenen CITO bijlage 3 in Kamerbrief 19-12-2012 over voortgang implementatie referentiekader taal en rekenen 2012.

2013

   

PIAAC: Kernvaardigheden voor Werk en Leven: ECBO en OESO: OECD Skills Outlook 2013. Eerste resultaten van de survey

2013

   

I 952 Onderzoek evaluatie medezeggenschap bve

2013

   

I 960-Onderbouwing indicatoren zorgplicht arbeidsmarktperspectief. Macrodoelmatigheid mbo: Inkadering arbeidsmarktperspectief.

2014

   

I 960- voor doelmatigheid:De plicht tot verantwoordelijkheid. Nadere inkadering van de zorgplicht doelmatigheid

2014

   

Onderwijsinspanningen taal en rekenen

2013

   

Monitor experimenten Associate Degree op MBO-locatie

 
   

Analyse effectrapportage RMC

 
   

Project Onderwijs-Arbeidsmarkt 2012 (POA) Div. technische en methodische studies

2012

   

methodiek arbeidsmarktprognoses en -indicatoren 2011–2016

 
   

Methoden en voorbereiding t.b.v.

Hoofdstuk 4. Spreiding en breedte van opleidingen op de arbeidsmarkt Hoofdstuk 5. Doelmatigheid van het MBO in de regio in De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2018(2013)

 
   

Registratie en bestemming uitstroom schoolverlaters (SIS)

2012

   

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2011

 
   

School-leavers between education and the labour market 2014. Facts and figures

 
   

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2014. Feiten en cijfers

 
   

Diverse technische en methodologische studie.

Veranderingen in de omvang en samenstelling van de beroepsbevolking als gevolg van de overstap op de ILO-definitie van de beroepsbevolking Beroepenindeling ROA-CBS 2014 (BRC 2014)

Responsanalyse schoolverlatersonderzoeken

 
   

Arbeidsmarktbarometer leraren BVE

2012

   

Monitor Alfabetisering 2012 (niet (apart) doorgegaan (1e jaar actieplan 2012–2015) blijkens literatuurlijst Evaluatie Actieplan 2012–2015)

 
   

Jobmonitor 2012

2012

   

ECBO-subsidie (diverse producten)

2012

   

Monitor experimenten Associate Degree op MBO-locatie

2011

   

ROA ROA-R-2011/8 De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2016 (POA)

2011

   

ROA ROA-R-2011/7 Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2010 (SIS)

2011

   

Quickscan SIS-School ROA MBO-Diploma 2010: Doorleren of werk zoeken?

2011

   

Monitor Sociale Veiligheid ECBO

2012

   

Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2011, deel 1: Studenten

 
   

Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2011, deel 2: Personeel

 
   

Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2011, deel 3: Beleid

 
   

Arbeidsbarometer leraren BVE Regioplan

2011

   

Monitor alfabetisering

2011

   

JOB-Monitor 2012 (Research Ned, 2-jaarlijks)

2012

   

Ontwikkeling/ monitoring toetsen taal en rekenen

CITO Bijlage bij Kamerbrief voortgang implementatie referentiekader taal en rekenen (2 2010–2011 31 332 nr. 16

2011

   

Kwaliteitsgedrag alfabetisering www.cinop.nl

2012

   

Monitor kwaliteitseffecten BPV Protocol BPV-monitor:

2012

   

Gezamenlijk persbericht «Kwaliteit stages mbo verbetert'

 
   

Aanbiedingsbrief bpv-monitor

 
   

Bpv-monitor 2011: Landelijke eindrapportage

 
   

NLQF-EQF (div. producten)

2012

   

Diverse producten: PIAAC en OECD

2012

   

Waardering bedrijfsleven. BPV-monitor van 17 jan. 2012: (pg 52)

2012

X Noot
1

De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen Doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.

Overige opmerkingen:

Artikel 6 en 7 (Hoger onderwijs)
   

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

Ambitieus leerklimaat

2014

   

Scholen maken resultaten inzichtelijk

2014

   

Prestaties van leerlingen en studenten omhoog1

2015

   

Doelmatigheid en focus op onderwijs1

2015

 

1b.

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Studiesucces en kwaliteit hoger onderwijs

2011

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA’s

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
   

Project onderwijs-Arbeidsmarkt(POA): De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2016

2011

   

CBS-toegankelijkheid hoger onderwijs

2013

   

Monitor beleidsmaatregelen de relatie tussen beleidsmaatregelen studiekeuze en studiegedrag

2013

   

Monitor beleidsmaatregelen 2014

2014

   

Evaluatie van de rechtsgang voor studenten

2013

   

Onderzoek studenten met een handicap

2013

   

Evaluatie wet versterking besturing

2013

   

Overkoepelende rapportage van de evaluatie van het nieuwe accreditatiestelsel

2013

   

CHEPS- Internationale ervaringen met studiefinanciering en collegegeld

2013

   

Intomart/GfK-bekendheid van plannen voor het hoger onderwijs

2013

   

Studentenmonitor (jaarlijks)

2015

   

Eindevaluatie experimenten open bestel in het hoger onderwijs

2014

X Noot
1

De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen Doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.

Artikel 8 (Internationaal beleid)
   

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

N.v.t.

 
 

1b.

Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Evaluatie Subsidiebeschikking (WOOS) Duitsland Instituut Amsterdam

2015

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Verkennend onderzoek en impactstudie voor de implementatie van het nieuwe Erasmus for All programma in NL.

2012

3.

Overig onderzoek

 
   

De juridische gevolgen van ratificatie door Nederland van het Facultatief Protocol bij het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten.

2014

   

Effectstudie Frankfurter Buchmesse 2016, gastlandschap NL, i.h.k.v. bekendheid Nederlandse boeken.

2013

   

Verkennend onderzoek Erasmus Master garantiefaciliteit in de NLse context.

2013

   

Onderzoek naar mensenrechteneducatie i.s.m. directies VO/PO.

2012

   

Inventarisatie connecties LGBT in bestaande EU wet- en regelgeving en richtlijnen.

2012

Artikel 9 (Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid)
   

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders1

2015

   

Actieplan LeerKracht

2013

 

1b.

Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Effect- en procesevaluatie masteropgeleide leraren (po, vo en mbo), 1e fase

2014

   

Monitoring en evaluatie beleidsmaatregelen ter verbetering opleidingen leraren beroepsonderwijs (mbo en vmbo)

2017

   

Effect- en procesevaluatie masteropgeleide leraren (po, vo en mbo)

2015

   

Effect- en procesevaluatie Lerarenbeurs 2008 – 2013

2015

   

Effect- en procesevaluatie experimenten Innovatie Impuls Onderwijs (po, vo)

2015

   

Effect- en procesevaluatie experimenten Innovatie Impuls Onderwijs (po, vo)

2014

   

Effect- en procesevaluatie Impuls leraren tekortvakken VO

2017

   

Monitoring van Lerarenagenda en bestuursakkoorden po vo. Eindrapport onderwijs werkt Regioplan

2014

   

Functie- en salarismix in beeld. Tussenmeting 2012

2013

   

Tegemoetkoming Lerarenopleidingen

2014

   

«Leraar 2020» (rapport n.a.v. enquête onderwijspersoneel po, vo en mbo)

2013

3.

Overig onderzoek

 
   

Monitoring van Lerarenagenda

2015

   

Integrale Personeelstelling VO (IPTO), aandeel bevoegd gegeven lessen in vo en opleidingsniveau leraren vo

2015

   

IPTO 2011, Bevoegdheid in het voortgezet onderwijs

2012

   

Loopbaanmonitor 2015, begeleiding van beginnende leraren

2014

   

Loopbaanmonitor 2013, begeleiding van beginnende leraren

2014

   

Loopbaanmonitor onderwijs

2013

   

Loopbaanmonitor 2012

2012

   

Loopbaanmonitor 2011

2011

   

Arbeidsmarktbarometer po, vo en mbo (2015)

2015

   

Arbeidsmarktbarometer po, vo en mbo (2014)

2014

   

Arbeidsmarktbarometers primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs

2013

   

Arbeidsmarktbarometer 2011–2012

2012

   

Effect- en procesevaluatie masteropgeleide leraren (po, vo en mbo), 1e fase

2014

   

Teaching and Learning International Survey (Talis) 2013

2014

   

Teaching and Learning International Survey (Talis), Nationaal rapport. Talis rapport 2013

2014

   

Verkenning opleiding en onderzoek in de school. Rapport verkenning Samenwerking DUO-NRO

2014

   

Verkenning naar de wenselijkheid en mogelijkheid van selectie op geschiktheid voor het beroep van leraar en van verzwaring van vakinhoudelijke eisen voor de tweedegraads lerarenopleidingen. Eindrapportage Geschiktheid Leraar

2014

   

Evaluatie aanpak risicoregio’s

2013

   

Arbeidsmarkt leraren: aanpassingsmechanismen en aangrijpingspunten voor beleid

2013

   

Vraag en aanbod onderwijspersoneel mbo

2013

   

Docenten Omgangskunde en Pedagogiek in het mbo: aanbod, vraag en inzet

2013

   

Beleefde bureaucratie en professionaliteit onder leraren

2012

   

Eindrapportage evaluatie educatieve minor

2012

   

Evaluatie experimenten prestatiebeloning

2012

X Noot
1

De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen Doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.

Artikel 11 (Studiefinanciering)
   

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

N.v.t.

 
 

1b.

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA’s

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Inkomens van afgestudeerden, 2007–2009 (CBS)

2011

   

SCP-onderzoek, De studie waard

2013

   

CPB – deelname-effecten sociaal leenstelsel

2013

   

CPB – aflossing studieschuld bij leenstelsel

2013

   

Meeneembare studiefinanciering internationaal

2014

3.

Overig onderzoek

 
   

Verruiming leenfaciliteit collegegeldkrediet: Kamerstuk 31 288, nr. 285

2011

   

Studentenmonitor (periodiek)

2012

   

Monitor beleidsmaatregelenho (periodiek)

2013

   

Studentenmonitor (periodiek)

2014

Artikel 12 (Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten)
   

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

N.v.t.

 
 

1b.

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA’s

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Tegemoetkoming lerarenopleiding

2014

3.

Overig onderzoek

 
   

Schoolkostenmonitor 2012–2013

2013

Artikel 13 (Lesgeld)
   

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

N.v.t.

 
 

1b.

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
   

N.v.t.

 
Artikel 14 (Cultuur)
   

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

Kunstenbeleid: waarborgen aanbod en participatie

2011

   

Beleidsdoorlichting Cultuur 2009–2014

2015

 

1b.

Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Evaluatie wet archeologische monumentenzorg

2011

   

Evaluatie regeling materieelbeheer museale voorwerpen

2011

   

Evaluatie BRIM

2011

   

Eindevaluatie DutchDFA

2013

   

Evaluatie Steunpunten monumentenzorg en archeologie

2013

   

Evaluatie Wet tot behoud Cultuurbezit

2014

   

Evaluatie bestuurlijks samenwerking Regionale Historische Centra

2015

   

Zelfevaluatie Beelden voor de Toekomst

2015

   

Evaluatie programma Kunst van Lezen

2015

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
   

Monitoring en evaluatie Cultureel Ondernemerschap & effecten van de Crisis

2011

   

Bekostiging en aansturing culturele instellingen in internationaal perspectief

2011

   

Cultuur naar Vermogen

2011

   

Inventarisatie initiatieven geschiedenis en staatsinrichting

2011

   

Monitor diversiteit culturele instellingen

2011–2015

   

Het Culturele Draagvlak (SCP)

2011

   

Meta-analyse ondernemerschap

2012

   

Economische ontwikkelingen in de cultuursector 2005–2012

2013

   

Uitgaven cultuur door de G35 en de provincies 2011–2013

2013

   

Onderzoek bezoldiging topbestuurders fondsen

2013

   

Impactanalyse / toekomstscenario's digitale archiefvorming

2013

   

Balansonderzoek Cultuurinstellingen

2013

   

Monitor Amateurkunst 2013 (LKCA)

2013

   

Het culturele draagvlak – Culturele activiteiten in 2012: bezoek, beoefening en steun

2014

   

Baten overheidsinvesteringen in monumentenzorg

2014

   

CBS Monitor Kunstenaars kunstvakonderwijs, arbeidsmarkt

2014

   

Monitor Cultuureducatie Primair Onderwijs 2013–2014

2014

   

Evaluatie Wet vaste boekenprijs

2014

   

Verkenning regelingen toegankelijk maken gedigitaliseerd erfgoed

2014

   

Vooronderzoek satellietrekening cultuur en creatieve industrie

2014

   

Extended collective licensing: panacea voor massadigitalisering?

2014

   

Economische ontwikkelingen in de cultuursector 2009–2013

2014

   

Het culturele draagvlak – Gisteren vandaag

2015

   

Economisch onderzoek 2009–2014

2015

   

Contra expertise Meerjarenbegroting programma Erfgoedzorg

2015

   

Nulmeting campagne cultuur en toerisme. NBTC 2015–2018

2015

   

Een toekomstgericht restitutiebeleid

2015

   

Notitie Mattheüseffect

2015

   

Monitor Amateurkunst 2015 (LKCA)

2015

   

Cultuureducatie in rijks- en fondsgefinancierde instellingen

2015

   

Monitor cultuuronderwijs voortgezet onderwijs 2015

2015

   

Benchmarkonderzoek duurzaamheid rijksmonumentale woonhuizen

2015

   

Onderzoek Toezichthouders Culturele Sector

2015

Artikel 15 (Media)
   

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

Beleidsdoorlichting mediabeleid 2010–2013

2014

 

1b.

Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Evaluatie van het Stimuleringsfonds voor de Pers 2006–2010

2011

   

Evaluatie Commissariaat voor de Media 2007–2011

2012

   

Evaluatie Innovatieregeling Pers

2013

   

Evaluatie Regeling Jonge Journalisten

2014

   

Evaluatie beleid mediawijsheid / Media Expertisecentrum

2014

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Efficiëncyonderzoek Landelijke Publieke Omroep

2011

3.

Overig onderzoek

 
   

De positie van Nederlandse persbureaus in de nieuwsketen

2011

   

Inventarisatie van problemen bij de regionale omroepen van de vier kleine provincies

2011

   

Onderzoek naar mogelijkheden voor verhogen inkomsten publieke omroep

2013

   

Evaluatieonderzoek naar financiering lokale omroepen (door CvdM)

2013

   

Onderzoek distributie digitale televisiediensten

2013

   

Commissariaat van de Media – Mediamonitor

Jaarlijks

   

Tevredenheid met het aanbod in televisiepakketten 2014 (mediamonitor)

2014

   

Diversiteit van televisiepakketen 2014 (mediamonitor)

2014

   

Tevredenheid met het aanbod in televisiepakketten 2015 (mediamonitor)

2015

   

Diversiteit van televisiepakketen 2015 (mediamonitor)

2015

   

SCP: Het culturele draagvlak – Media: tijd in Beeld – Dagelijkse tijdbesteding aan media en communicatie

2015

   

Landenvergelijking goedkeuringsprocedure nieuwe aanbodkanalen publieke omroep

2015

   

Onderzoek takenpakket en bekostiging van het Commissariaat voor de Media

2015

Artikel 16 (Onderzoek en wetenschapsbeleid)
   

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

Het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) wetenschap

2014

 

1b.

Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
   

Evaluatie Mozaïk

2012

   

Programma Evaluatie NCWT

2012

Artikel 25 (Emancipatie)
   

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

beleidsdoorlichting emancipatie 2011–2014

2014

 

1b.

Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Open up

2012

   

Onderzoek onveiligheidsgevoel van vrouwen meetbaar maken

2012

   

Evaluatie-ontwerpen vooractielijnen Sociale Media en GSA's

2012

   

Soc onveiligheid van lhb schoolpersoneel en lhb leerlingen

2012

   

Nederland in groep gidslanden LHBT-beleid

2013

   

Evaluatie pilots Sociale veiligheid LHBT, anders in de klas

2014

   

Evaluatie LHBT-koplopergemeenten

2014

   

Evaluatie GSA’s. Meer gewicht in de schaal

2014

   

Eindmeting project Eigen Kracht

2015

   

Evaluatie hulpverlening levensbeschouwelijke en etnische LHBT’s

2015

   

Resultaatmeting «we can young champagne»

2015

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
   

Hoe veilig is de werkplek voor LHBT gewoon aan de slag

2011

   

Internationale vergelijking Acceptatie van homoseksualiteit in Nederland

2011

   

Transseksuelen in Nederland

2011

   

Motivatie en communicatie laag opgeleide vrouwen

2011

   

Je weet wat je hebt, maar niet wat je krijgt

2011

   

Nulmeting wettelijke streefcijfers vrouwen in de top

2011

   

Vooronderzoek emancipatiebenchmark bedrijven

2011

   

Gemeente homo-emancipatiemonitor

2011

   

Emancipatiemonitor 2010

2011

   

Worden wie je bent Transgendermonitor

2012

   

Emancipatiemonitor 2012

2012

   

Steeds gewoner, nooit gewoon

2012

   

Niet te ver uit de kast

2012

   

Genderscan aanpak huiselijk geweld

2013

   

Position_paper_de_facto_ongelijkheid

2013

   

Seksuele oriëntatie en werk

2013

   

Kwaliteit Economische zelfstandigheid

2014

   

Emancipatiemonitor 2014

2014

   

Leven met intersekse/DSD

2014

   

Dieptestudie cases LHBT veiligheid wijken

2014

   

Homoseksualiteit etnische en levensbeschouwelijke groepen

2014

   

Economische zelfstandigheid van jongeren

2014

   

Verschillen in studiesucces jongens en meisjes jongens tegen meisjes

2015

   

Internationale voorbeelden beleid topvrouwen

2015

   

Onderzoek database topvrouwen

2015

   

Vrouwen vier keer minder verdacht dan mannen

2015

   

Cyberpesten

2015

   

Wel werk, maar niet economisch zelfstandig

2015

   

Topvrouwen in de wachtkamer. Bedrijvenmonitor 2012–2015

2015

Bijlage 3. Overzicht niet-financiële informatie over inschakeling van externe adviseurs en tijdelijk personeel (externe inhuur)

Tabel 1 Externe inhuur
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Verslagjaar 2015 (bedragen x € 1.000)
   

2015

Programma- en apparaatskosten:

 

1

Interim-management

615

2

Organisatie- en Formatieadvies

114

3

Beleidsadvies

868

4

Communicatieadvisering

1.022

Beleidsgevoelig (som 1 t/m 4)

2.619

5

Juridisch Advies

265

6

Advisering opdrachtgevers automatisering

3.305

7

Accountancy, financiën en administratieve organisatie

491

(Beleids)ondersteunend (som 5 t/m 7)

4.061

8

Uitzendkrachten (formatie & piek)

26.347

Ondersteuning bedrijfsvoering (som 8)

26.347

Totaal uitgaven inhuur externen

33.027

     

Realisatie externe inhuur

33.027

Personele uitgaven

295.478

Totaal

328.505

Percentage externe inhuur

10,05%

Tabel 2 Inhuur externen buiten mantelcontracten
 

2015

Aantal overschrijdingen maximumuurtarief

0

Toelichting:

De realisatie 2015 is 10,05%. Ten opzichte van de inhuur in 2014 (10,45%) betekent dit een daling. De inhuur is nu net boven de norm van 10%. De Dienst Uitvoering Onderwijs houdt vanwege grote systeemvernieuwing een flexibele schil aan (die geleidelijk zal worden afgebouwd) en het Nationaal Archief maakt voor digitalisering veel gebruik van inhuur. Dit wordt echter gecompenseerd door een afnemend gebruik van inhuur binnen de overige organisatieonderdelen van OCW.