Kamerstuk 34475-IX-8

Lijst van vragen en antwoorden over het rapport van de Algemene Rekenkamer "Resultaten verantwoordingsonderzoek 2015 bij het Ministerie van Financiën (IX)

Dossier: Jaarverslag en slotwet Ministerie van Financiën en Nationale Schuld 2015

Gepubliceerd: 23 juni 2016
Indiener(s): Pieter Duisenberg (VVD)
Onderwerpen: begroting financiën
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34475-IX-8.html
ID: 34475-IX-8

Nr. 8 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 23 juni 2016

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Financiën over het rapport van de Algemene Rekenkamer van 18 mei 2016 inzake de Resultaten verantwoordingsonderzoek 2015 bij het Ministerie van Financiën en Nationale Schuld 2015 (IX) (Kamerstuk 34 475 IX, nr. 2).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 14 juni 2016. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Duisenberg

Adjunct-griffier van de commissie, Van den Eeden

Vraag 1

In hoeveel gevallen heeft de Belastingdienst een betaling aan een burger niet binnen de daarvoor maximaal gestelde tijd overgemaakt? Graag in absolute aantallen en in een percentage van de in totaal aan burgers overgemaakte betalingen.

Antwoord

Het aantal uitbetalingen in 2015 bedroeg circa 114 miljoen: 30 miljoen voorlopige teruggaven en andere betalingen Inkomstenheffing en 84 miljoen toeslagen. De Belastingdienst hanteert als termijn 10 werkdagen na dagtekening van de beschikking. In totaal zijn in 35.460 gevallen niet binnen de gestelde termijn uitbetaald als gevolg van fouten van de Belastingdienst of verstoringen van het systeem. Op het totaal aantal uitbetalingen is dit 0,03%. Niet meegerekend in dit percentage is de verstoring van GeldVerkeerSysteem (GVS) op 20 november 2015 waardoor 1,2 miljoen toeslagen één werkdag later dan gebruikelijk werden uitbetaald, maar nog wel binnen de wettelijke termijn van uitbetaling binnen een maand.

Vraag 2

Kan inzicht worden gegeven in de planning van de uitvoering van de Investeringsagenda en kan een termijn aan worden gegeven waarop de Belastingdienst in staat is om (ingrijpende) wijzigingen in de belastingwetgeving en -stelsel te verwerken in haar systeem?

Antwoord

Op dit moment is de Belastingdienst bezig met het ontwikkelen van de nieuwe werkwijzen in het kader van de investeringsagenda. Naar verwachting is eind september de roadmap Modernisering IV-landschap gereed, waarin de effecten van deze nieuwe werkwijzen – voor zover dan bekend – zullen zijn verwerkt.

Een totale systeemverandering is in vele gevallen inderdaad nu niet haalbaar, maar op zeer vele terreinen zijn aanzienlijke vereenvoudigingen uitvoerbaar – hoewel niet allemaal tegelijkertijd – waardoor de uitvoering betrouwbaarder, begrijpelijker en goedkoper zou worden. Er zijn nog grote hoeveelheden uitzonderingen en andere complexiteiten in de regelgeving aan te pakken, die nu nog vragen om handmatig werk of speciale (kwetsbare) deelprocessen.

Vraag 3

Is het mogelijk om een lijst op te stellen met fiscale maatregelen, die juist bijdragen aan het verminderen van de ICT-legacy issues bij de Belastingdienst (denk daarbij aan het schrappen of aanpassen van fiscale regels maar ook aan het volledig schrappen van faciliteiten). Indien nee, waarom niet? Indien ja, bent u bereid een dergelijke lijst op te (laten) stellen?

Antwoord

Elke vereenvoudiging in de fiscale wetgeving kan helpen om de ICT van de Belastingdienst te vereenvoudigen. Op Prinsjesdag komt de Staatssecretaris met de eerder toegezegde brief over complexiteit in de uitvoering en zijn lijst met twintig complexe regelingen. Het wijzigen van die regelingen of zelfs het afschaffen ervan kan een belangrijke bijdrage leveren aan vereenvoudigingen in de automatisering.

Vraag 4

Klopt het dat de Belastingdienst gedurende de hele periode van investeringen kwetsbaar zal zijn?

Antwoord

De Belastingdienst is niet kwetsbaar in de zin dat de systemen op omvallen staan; de continuïteit is gegarandeerd. De beperking is dat (grote) wijzigingen in de systemen niet altijd kunnen worden doorgevoerd. Ze zijn in die zin dus weinig of niet flexibel. De aanpak van de systemen is onderdeel van de Investeringsagenda van de Belastingdienst. Uitgangspunt daarbij is niet het één op één vervangen van een bestaand oud groot systeem door een nieuw groot systeem.

Vraag 5

Klopt het dat wanneer de investeringen in de ICT van de Belastingdienst zo snel mogelijk worden gedaan (en gedurende zo’n kort mogelijke periode), dit de periode van kwetsbaarheid van de Belastingdienst zal beperken?

Antwoord

Zoals gesteld in het antwoord op vraag 4 is de Belastingdienst niet kwetsbaar in de zin dat de systemen op omvallen staan. Versnellen van de ICT-investeringen leidt niet tot een sneller resultaat vanwege de afhankelijkheid van andere voornemens uit de Investeringsagenda. Eerst moeten de processen volledig zijn uitgekristalliseerd, voordat met bouwen kan worden begonnen.

Vraag 6

De Algemene Rekenkamer geeft aan dat er geen ingrijpende wijzigingen in de belastingwetgeving of een stelselherziening mogelijk zijn, dat deze risico’s met zich meebrengen of een langere invoeringstermijn. In hoeverre bent u het met de Algemene Rekenkamer eens? Wat betekent dit voor een nieuw regeerakkoord na de verkiezingen?

Antwoord

De Algemene Rekenkamer is op dit punt te somber. De Staatssecretaris heeft toegezegd te komen met een brief over complexiteit in de uitvoering en zijn lijst met twintig complexe regelingen. Als deze zouden worden vereenvoudigd, kan de Belastingdienst de daarvoor benodigde wijzigingen in de systemen aan. Niet alle twintig tegelijk, maar los van elkaar bezien is er geen beperking in de ICT om die vereenvoudigingen binnen twee jaar te realiseren.

Vraag 7

De Algemene Rekenkamer geeft aan dat niet duidelijk is wanneer sprake zal zijn van een robuust IT-landschap. Wanneer is dit volgens u het geval?

Antwoord

De Rekenkamer bedoelt in deze context met robuust dat fiscale aanpassingen op een ordentelijke wijze geabsorbeerd kunnen worden. In essentie praten we dan over toereikende adaptiviteit gegeven minimalisering van de risico’s voor de continuïteit. Voortdurend worden fiscale aanpassingen gedaan in systemen en doorgaans gaat dat goed. Natuurlijk moet de adaptiviteit omhoog en daarom wordt nu hard gewerkt om de bestaande en nieuwe initiatieven vanuit de Investeringsagenda, de reguliere massale processen en onderliggende IT inclusief Legacy in samenhang op te pakken. Om dit in samenhang te kunnen besturen is het regieprogramma Modernisering IV-landschap ingericht. Dit programma brengt naar verwachting eind september een overkoepelende roadmap uit. Deze roadmap zal elk kwartaal worden geactualiseerd.

Vraag 8

Wanneer kan er inzicht gegeven worden in de stappen in het veranderproces, de verwachtingen over de benodigde tijd, het benodigde budget, de risico’s en de beoogde opbrengsten van de activiteiten?

Antwoord

Voor het antwoord wordt verwezen naar het antwoord op vraag 2.

Vraag 9

Leidt de 30%-regeling tot het aantrekken van werknemers met een schaarse specifieke deskundigheid? Zo ja, waar blijkt dit uit?

Antwoord

De 30%-regeling is primair bedoeld om op een eenvoudige wijze rekening te houden met de extra kosten die werknemers maken voor tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst in het kader van hun dienstbetrekking. Voor ingekomen werknemers wordt met de 30%-regeling getracht om werknemers uit het buitenland met een specifieke deskundigheid aan te trekken die in Nederland niet of schaars aanwezig is. De Algemene Rekenkamer acht het in haar rapport «aannemelijk dat op zijn minst voor sommige beroepsgroepen, zoals ict’ers, de 30%-regeling voorzag in een behoefte waarin niet op de Nederlandse arbeidsmarkt was te voorzien»1.

Bij de toegezegde evaluatie van de 30%-regeling, waarin tevens zal worden ingegaan op de motie van de leden Merkies en Grashoff2, zal hieraan nader aandacht worden besteed.

Vraag 10

Waaruit blijkt dat de 30%-regeling bijdraagt aan een aantrekkelijk en competitief Nederlands vestigingsklimaat?

Antwoord

Naast het aantrekken van werknemers uit het buitenland met een specifieke deskundigheid die in Nederland niet of schaars aanwezig is, is tevens beoogd dat de 30%-regeling bijdraagt aan het aantrekkelijk houden van het Nederlandse vestigingsklimaat. Uit de actie-agenda 2011 van het Topteam Hoofdkantoren en de reacties die de Staatssecretaris van Financiën ontving bij de behandeling van de herziening van de 30%-regeling bij het Belastingplan 2012, is gebleken dat de 30%-regeling van belang is voor de aantrekkelijkheid van het Nederlandse vestigingsklimaat.

Bij de toegezegde evaluatie van de 30%-regeling zal hieraan nader aandacht worden besteed.

Vraag 11

Kan worden aangetoond dat de 30%-regeling niet voor verdringing van Nederlandse werknemers op de Nederlandse arbeidsmarkt zorgt?

Antwoord

Bij de Belastingdienst en bij het Ministerie van Financiën zijn geen signalen van verdringing van Nederlandse werknemers door de 30%-regeling bekend. Om de kans op verdringing in met name de grensregio’s tegen te gaan is met ingang van 2012 overigens een aanvullende voorwaarde opgenomen. Een werknemer komt alleen in aanmerking voor de 30%-regeling als hij voorafgaand aan zijn tewerkstelling in Nederland op een afstand van ten minste 150 kilometer van de Nederlandse grens woont. Hiermee wordt beoogd zo veel mogelijk te voorkomen dat voor werknemers die maar beperkt kosten hebben omdat ze voor hun woon-werkverkeer dagelijks kunnen pendelen, gebruik kan worden gemaakt van de 30%-regeling.

De Algemene Rekenkamer heeft aangegeven dat het risico van verdringing van Nederlandse werknemers bestaat, maar dat niet duidelijk is in hoeverre de 30%-regeling leidt tot deze verdringing. Zij heeft hier verder geen onderzoek naar gedaan3. In het rapport zijn geen concrete aanwijzingen voor verdringing te vinden. Aan dit element zal in de evaluatie van de 30%-regeling tevens aandacht worden besteed.

Vraag 12

De Algemene Rekenkamer constateert dat de informatie over inhuur externen buiten raamovereenkomsten van een bedrag van 10,4 miljoen euro niet deugdelijk tot stand is gekomen. Waarom is dit niet opgenomen in de bijlage externe inhuur? Waarom is volgens u sprake van uitbesteding in plaats van externe inhuur?

Antwoord

De kennis en ervaring die noodzakelijk is voor de noodzakelijke transformatie van de Belastingdienst had de Belastingdienst op het moment van de start van de Investeringsagenda niet zelf in huis. Daarom is besloten die kennis en ervaring door middel van een aanbestedingsprocedure te verwerven. De Belastingdienst wilde geen genoegen nemen met enkel een inspanningsverplichting, waarbij een in te huren partij onder regie van de Belastingdienst zou acteren, maar wilde een partij die bereid was aangesproken en afgerekend te worden op het afgesproken werk en op dat resultaat. Voor de vooraf overeengekomen producten was een gemaximeerd bedrag als aanneemsom bepaald. Zowel op basis van het contract als op basis van de feitelijke gang van zaken is mijn conclusie, expliciet getoetst door de Auditdienst Rijk en de landsadvocaat, dat sprake was van uitbesteding en dat het proces van totstandkoming deugdelijk is geweest.

Overigens, indien – zoals de Algemene Rekenkamer op dit punt oordeelt – deze uitbesteding zou moeten worden verantwoord als inhuur, dan zou – in aanvulling op bijlage 2 Inhuur externen van het jaarverslag 2015 van het Ministerie van Financiën – het bedrag aan inhuur beleidsadvies uitkomen op € 10,5 miljoen inclusief BTW (in plaats van € 90.000). Het totaal uitgaven inhuur externen komt dan uit op € 217,2 miljoen (in plaats van € 206,8 miljoen), waarmee binnen de norm van 10% wordt gebleven. Voor het bedrag van € 10,5 miljoen zijn in 2015 31 consultants van verschillende niveaus ingezet en een flink aantal hen ondersteunende medewerkers.

Vraag 13

Klopt het dat het niet mogelijk is om het parlement te informeren over de risico’s voor de continuïteit van de dienstverlening bij het doorvoeren van nieuwe wetgeving op fiscaal gebied, omdat geen overkoepelend beeld van de risico’s bestaat?

Antwoord

De Belastingdienst brengt de gevolgen van voorstellen voor nieuwe wet- en regelgeving in kaart met uitvoeringstoetsen. Met de uitvoeringstoets kan een inschatting worden gegeven van de gevolgen van concrete voorstellen voor nieuwe fiscale wet- en regelgeving voor de dienstverlening en de daarmee mogelijk samenhangende risico’s, zodat die in de besluitvorming kunnen worden meegewogen. Vanuit de Brede agenda is het proces van de uitvoeringstoets verbeterd door de gevolgen voor de Belastingdienst aan de hand van een aantal vaste aspecten, waaronder automatisering, in kaart te brengen. Uitvoeringstoetsen worden met het wetsvoorstel waarop die betrekking hebben meegestuurd aan het parlement.

Vraag 14

Zullen dit jaar al concrete stappen gezet worden richting verbetering van de ernstige onvolkomenheid met de zogenaamde legacy-problematiek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?

Antwoord

In 2015 zijn al concrete stappen gezet, zoals de Rekenkamer ook constateert in haar rapport. Het ging daarbij om meer randvoorwaardelijke zaken, zoals de vaststelling van het beleid met betrekking tot platform-allocatie en de verbetering van het inzicht in het huidige applicatielandschap, als ook de eerste feitelijke stappen in het kader van rationalisatie, zoals het uitfaseren van verouderde ondersteunende applicaties bij Inkomensheffing en Buitenlandse Inkomens. Ook in 2016 zijn al meerdere applicaties aangepakt. Zo worden nu niet meer actief gebruikte IBM-Notes applicaties opgeruimd en is bij de Teruggaaf Dividendbelasting een verouderde applicatie vervangen. Wat betreft de vernieuwing op de massale processen wordt gewerkt aan een overkoepelende roadmap Modernisering IV-landschap die na Prinsjesdag gereed zal zijn.

Vraag 15

Wat is de planning van de vernieuwing van de grote legacy-systemen zoals inkomstenheffing en omzetbelasting?

Antwoord

De planning hiervan zal onderdeel uitmaken van de in antwoord 14 genoemde roadmap Modernisering IV-landschap.

Vraag 16

Waarom zijn de aanbevelingen van vorig jaar slechts ten dele opgevolgd?

Antwoord

De fundamenteel andere werkwijze die voortvloeit uit de Investeringsagenda, die in 2015 tot stand kwam, heeft grote invloed op de wijze waarop de legacy-problematiek aangepakt kan en zal worden. Die aanpak die overigens door de Rekenkamer wordt onderschreven, kent vanwege die onderlinge afhankelijkheid een langere doorlooptijd.

Vraag 17

Kan worden aangegeven wanneer de Belastingdienst en het ministerie denken meer inzicht te hebben in de kosten van beheer en onderhoud van de huidige IT-systemen bij de Belastingdienst?

Antwoord

Er bestaat al een overall inzicht in de kosten van beheer en onderhoud vanuit het perspectief van interne beheersing. De Rekenkamer maakt hier ook melding van. De Rekenkamer ziet met name meerwaarde in het versterken van dit inzicht naar meerjarig en ketenbreed. Binnen het programma Overzicht en Inzicht wordt op dit moment gewerkt aan een beschrijving van het IV-landschap in drie lagen: bedrijfsproces(ketens), applicaties en infrastructuur (inclusief onderliggende samenhang). De IT-kosten worden vervolgens aan de primaire processen van de Belastingdienst gekoppeld. De implementatie gebeurt vanaf 2017.

Vraag 18

Wat is/wordt gedaan met deze specifieke aanbeveling over het inzicht krijgen in de kosten van beheer en onderhoud van de huidige IT-systemen van de Belastingdienst?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op vraag 17.

Vraag 19

Kunt u een inschatting geven van de gevolgen van de onvolkomenheid ten aanzien van de omzetbelasting EU-ondernemers?

Antwoord

Zolang er nog geen structurele systeemoplossing is, worden de risico’s beheerst door periodiek verbandscontroles uit te voeren tussen teruggaafverzoeken en uitbetalingen. De afgelopen jaar uitgevoerde controles hebben nauwelijks verschillen tussen beide opgeleverd. De verschillen worden uitgezocht en waar nodig gecorrigeerd.

Vraag 20

Wat zijn de verwachtingen van benodigde inhuur van externen voor de investeringsagenda Belastingdienst?

Antwoord

De verwachting is dat op een aantal specifieke terreinen hoogwaardige expertise nodig zal zijn (doorontwikkeling Toekomstbestendig Ordeningsmodel en datamanagement) en daarnaast soms externe inhuur voor tijdelijke inzet, vooral voor het opstarten van ontwikkelingen (projectmanagement, implementatie-ondersteuning) en voor data & analytics.

Vraag 21

De Algemene Rekenkamer geeft aan dat de informatie over het functioneren van de onderliggende beheer- en controlesystemen, in zowel het jaarverslag van het Ministerie van Buitenlandse Zaken als dat van het Ministerie van Financiën ontbreekt. Hoe zal dit worden verbeterd?

Antwoord

De lijn die zowel het Ministerie van Buitenlandse Zaken als het Ministerie van Financiën volgen, is dat aandachtspunten die leiden tot materiële onzekerheden en/of onrechtmatigheden in het jaarverslag aan de orde worden gesteld. Ditzelfde geldt voor eventuele belangrijke aandachtspunten bij het Ministerie van Financiën ten aanzien van de bedrijfsvoering omtrent de EU-afdrachten. Over 2015 waren er geen materiële onzekerheden en/of onrechtmatigheden of belangrijke aandachtspunten in de bedrijfsvoering ten aanzien van de EU-afdrachten.

Vraag 22

Hoe past deze aanbeveling over de wettelijke controle volgens de Wet toezicht accountantsorganisaties in de onderwijssectoren en de reactie daarop van u bij de eerdere brief over het onderzoek naar uitbreiding van het aantal organisaties van openbaar belang? In hoeverre wordt daarvan afgeweken? Hoe wordt de Tweede Kamer daarbij betrokken?

Antwoord

Indien de accountantscontrole op onderwijsinstellingen wordt aangemerkt als wettelijke controle in de zin van de Wta, dan betekent dit dat de controle alleen mag worden uitgevoerd door accountantsorganisaties die onderworpen zijn aan de eisen die zijn neergelegd in de Wet toezicht accountantsorganisaties en derhalve onder toezicht staan van de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Momenteel houdt de Inspectie van het Onderwijs reeds toezicht op de accountantscontrole in het onderwijsveld. Bekeken zal moeten worden in hoeverre in de onderwijssector behoefte bestaat aan aanvullende kwaliteitseisen aan accountantsorganisaties en extra toezicht van de AFM. Indien aanvullende kwaliteitseisen nodig blijken te zijn, zal ook moeten worden nagedacht over de afstemming van het toezicht van de AFM en de Inspectie van het Onderwijs. In de kamerbrief over de uitbreiding van het aantal organisaties van openbaar belang van 26 juni 2015 heb ik aangekondigd hierover in overleg te zullen treden met mijn collega van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Kamerstuk 33 977, nr. 6). Dit overleg is momenteel nog gaande. Over de uitkomsten van dit overleg zal ik de Tweede Kamer informeren.

Vraag 23

Wanneer kan er voor het eerst een evaluatie van de 30%-regeling ingepland c.q. meegenomen worden, aangezien de Staatssecretaris daar positief op reageert?

Antwoord

Een evaluatie van de 30%-regeling kan op zijn vroegst beginnen na de behandeling van het Belastingplan 2017 in de Eerste Kamer.

Vraag 24

Waarom is de 30%-regeling niet gekwalificeerd als belastinguitgave? Waarom wordt hierover niet gerapporteerd in de Miljoenennota, de begroting of het jaarverslag?

Vraag 25

Hoeveel soortgelijke regelingen bestaan er die niet worden gekarakteriseerd als belastinguitgave, maar dit in de aard wel zijn? Kan hiervan een lijst worden verstrek aan de Kamer?

Vraag 26

Welke soortgelijke regelingen zijn er waarover niet jaarlijks wordt gerapporteerd via de Miljoenennota, de begroting en het jaarverslag?

Antwoord

De 30%-regeling is geen belastinguitgave, omdat hij deel uitmaakt van de primaire heffingsstructuur. Om te kwalificeren als belastinguitgave moet er sprake zijn van derving of uitstel van belastinginkomsten en moet een regeling niet in overeenstemming zijn met de primaire heffingstructuur van de wet. De 30%-regeling is in overeenstemming met de primaire heffingstructuur van de Wet LB 1964. De loonbelasting is een voorheffing voor de inkomstenbelasting. Deze laatste wordt naar draagkracht geheven. Op grond van dit draagkrachtprincipe mogen extraterritoriale kosten van ingekomen of uitgezonden medewerkers op grond van art. 31a, tweede lid, onderdeel e, van de Wet LB 1964 als gerichte vrijstelling belastingvrij aan de werknemer vergoed worden. Belastingvrije vergoeding van de extraterritoriale kosten maakt daarom deel uit van de primaire heffingstructuur. De 30%-regeling is een verbijzondering binnen deze gerichte vrijstelling. Voor de beoordeling van het feit of het om een belastinguitgave gaat, is niet van belang of kosten feitelijk of op forfaitaire wijze worden vastgesteld.

Hoeveel soortgelijke regelingen er binnen de hele fiscaliteit bestaan en in hoeverre deze vergelijkbaar zijn met de 30%-regeling is niet te zeggen. In de fiscale Wet- en regelgeving zijn vele voorbeelden te vinden van regelingen die als afbakening van de grondslag kunnen worden beschouwd. Daarnaast kan een regeling om uitvoeringstechnische redenen of om doelmatigheids-overwegingen, al dan niet op forfaitaire wijze, zijn opgenomen in de Wet- en regelgeving. In iedere afzonderlijke belastingwet worden aan deze aspecten vaak meerdere wetsartikelen gewijd. In hoeverre een regeling is ingevoerd als nadere afbakening, omdat er een uitvoeringstechnische reden of een doelmatigheidsoverweging aan ten grondslag ligt, of om een specifiek beleidsdoel na te streven wisselt per regeling en is niet altijd éénduidig.

Binnen het Ministerie van Financiën wordt geregeld overwogen hoe de informatievoorziening omtrent fiscale regelingen kan worden verbeterd. In dat kader gaat het ministerie voortaan over meer fiscale regelingen rapporteren, dan tot nu toe gebruikelijk is.4 In dat kader zal ook de budgettaire omvang van de 30%-regeling voortaan jaarlijks in een bijlage in de Miljoenennota worden gepubliceerd.

Vraag 27

Bij welk beleidsartikel zal de evaluatie van de 30%-regeling worden betrokken? In welk jaar zal de evaluatie plaatsvinden? Komen in de evaluatie ook de aspecten aan bod die de Algemene Rekenkamer in de aanbevelingen heeft benoemd?

Antwoord

De toegezegde evaluatie zal plaatsvinden onder leiding van het Ministerie van Financiën en na de behandeling van het Belastingplan 2017 in de Eerste Kamer starten. In deze evaluatie zullen de aspecten die de Algemene Rekenkamer heeft benoemd aan bod komen.

Vraag 28

Is er overwogen om een maximumbedrag te stellen aan de vergoeding ter compensatie van de extraterritoriale kosten?

Antwoord

Er is niet overwogen om een maximum te stellen aan de mogelijkheid van werkgevers om de door hun werknemers werkelijk gemaakte extraterritoriale kosten onbelast te vergoeden.

In de jaren 20035 en 20116 is er in uw Kamer aandacht geweest voor de hoogte van de forfaitaire, onbelaste vergoeding op grond van de 30%-regeling. Bij deze discussies kwam onder andere de vraag aan de orde of de 30%-regeling niet te ruim is, omdat de extraterritoriale kosten van een werknemer na verloop van tijd mogelijk zullen dalen en omdat het de vraag is of de extraterritoriale kosten wel evenredig blijven stijgen met de omvang van het salaris. In 20037 en 20118 ingediende amendementen om de regeling te beperken tot een bepaald salarisniveau zijn niet aangenomen.

Vraag 29

Wat zou de totale belastingderving zijn indien de maximale compensatie van de extraterritoriale kosten wordt vastgesteld op 40.000 euro? En op 20.000 euro? En op 15.000 euro?

Antwoord

Indien de maximale belastingvrije compensatie van de extraterritoriale kosten zou worden vastgesteld op € 40.000 heeft dit gevolgen voor zowel de belastingvrije vergoeding van werkelijke extraterritoriale kosten als voor de forfaitaire 30%-regeling. Het totale financiële belang van de 30%-regeling zou met deze maximering in 2014 € 513 miljoen hebben bedragen. Bij maxima van € 20.000 en € 15.000 was het financiële belang in 2014 respectievelijk € 375 miljoen en € 308 miljoen geweest. Voor uit het buitenland afkomstige werknemers die geen gebruik maken van de 30%-regeling bestaat de mogelijkheid van een belastingvrije vergoeding van de werkelijk gemaakte extraterritoriale kosten op grond van een gerichte vrijstelling in de werkkostenregeling. Gericht vrijgestelde vergoedingen en verstrekkingen worden niet vermeld in de aangifte loonheffingen. Derhalve is niet bekend hoeveel geld is gemoeid met de belastingvrije vergoeding van werkelijke extraterritoriale kosten en is ook niet te berekenen hoeveel maximering van de belastingvrije vergoeding van werkelijke extraterritoriale kosten zou opleveren.

Vraag 30

Wat zou de totale belastingderving zijn indien de 30%-regeling een 25%-regeling zou worden? En wat zou de derving zijn bij een 20%-regeling?

Antwoord

Het financiële belang van de 30%-regeling is proportioneel met het percentage.

Tabel Financieel belang van de 30%-regeling bij verschillende forfaitaire percentages (2014)

Forfaitair percentage

Financieel belang (miljoen euro)

30% (huidig)

699

25%

583

20%

399

De belastingderving ten gevolge van de 30%-regeling is kleiner dan het financieel belang. Als alleen de forfaitaire 30%-regeling zou worden afgeschaft of het percentage wordt verlaagd, zal een deel van de werkgevers gebruik gaan maken van de mogelijkheid om de werkelijke extraterritoriale kosten onbelast te vergoeden.

Vraag 31

De holding-, trust- en houdstermaatschappijen staan in de top vijf van sectoren waar de meeste gebruik wordt gemaakt van de 30%-regeling. Om welke specifieke deskundigheid gaat het in deze sector precies, die niet of schaars aanwezig is op de Nederlandse arbeidsmarkt?

Antwoord

De Algemene Rekenkamer concludeert dat 7% van de verzoeken om toepassing van de 30%-regeling afkomstig is uit de branche «Holding-, trust- of houdstermaatschappijen». De Algemene Rekenkamer komt tot dit percentage aan de hand van een steekproef over de toegekende aanvragen van de 30%-regeling en heeft zelf een bepaalde indeling in branches gemaakt. Welke personen zijn ondergebracht in specifiek deze branche kan niet met zekerheid worden vastgesteld, maar het ligt voor de hand dat het vooral om directeuren gaat.