Gepubliceerd: 5 april 2016
Indiener(s): Pieter Duisenberg (VVD)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34422-3.html
ID: 34422-3

Nr. 3 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 5 april 2016

De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 17 maart 2016 voorgelegd aan de Minister van Financiën. Bij brief van 4 april 2016 ze door de Minister van Financiën beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Duisenberg

De adjunct-griffier van de commissie, Elferink

Vraag 1

In welke landen is de nationale parlementaire behandeling van de individuele kredietlijnen afgerond, en in welke niet?

Antwoord

De nationale parlementaire behandeling van de individuele kredietlijnen is door zes lidstaten afgerond (Duitsland, Frankrijk, Italië, Slovenië, Letland en Litouwen). Naast Nederland moeten nog twaalf lidstaten de leenovereenkomst met de SRB ondertekenen.

Vraag 2

Waarom worden de verdeelsleutel, de omvang daarvan en de totale omvang van de brugfinanciering pas eind 2017, en niet eerder geëvalueerd?

Antwoord

Ten tijde van de onderhandelingen over brugfinanciering in 2015 berekende de SRB nog geen bijdragen voor het SRF en beschikte de SRB ook nog niet over de data die nodig zijn om bijdragen van banken aan het SRF vast te stellen. De huidige verdeelsleutel en de omvang van brugfinanciering is daarom gebaseerd op data uit 2014 die de Europese Commissie gebruikt heeft bij de onderhandelingen over de methodiek voor de berekening van de bijdragen aan het Single Resolution Fund (SRF). Inmiddels is het SRF op 1 januari 2016 van start gegaan en moeten de banken in de bankenunie de Single Resolution Board (SRB) van de relevante data voorzien op basis waarvan de SRB de berekening van de bijdragen aan het SRF kan doen. Gekozen is om de evaluatie na twee jaar te laten plaatsvinden, omdat indien uit de evaluatie duidelijk wordt dat de verdeelsleutel aangepast moet worden, de leenovereenkomsten tussen lidstaten en de SRB ook op dit punt aangepast moeten worden.

Vraag 3

Waarom is voor de raming uitgegaan van het uitblijven van een resolutiecasus?

Antwoord

Bij de raming van de ontvangsten van de bereidstellingsprovisie is gekozen om zo behoedzaam mogelijk te ramen. De bereidstellingsprovisie wordt berekend over het bedrag onder de kredietlijn waar de SRB een beroep op kan doen (het beschikbare bedrag). De hoogte van het beschikbare bedrag wordt bepaald door de totale middelen die aangewend kunnen worden uit het SRF, de uitstaande leningen en de externe financieringsmogelijkheden van de SRB af te trekken van het maximale bedrag onder de kredietlijn. Het is niet mogelijk om vooraf in te schatten of en op welk moment er resolutiecasussen zullen optreden, wat de omvang zal zijn van de resolutiecasus en of de SRB hiervoor een beroep zal moeten doen op de kredietlijn. Als er geen middelen worden aangewend uit het SRF, is het beschikbare bedrag onder de kredietlijn al vrijwel direct nul en dat geldt dan ook voor de bereidstellingsprovisie. Voor de raming van de ontvangsten is daarom uitgegaan van het mogelijke scenario dat de bereidstellingsprovisie vanwege het uitblijven van resolutiecasus nul is. Overigens zou de bereidstellingsprovisie indien deze over het maximale bedrag onder de kredietlijn zou worden geraamd, maximaal 4,1635 miljoen euro bedragen.

Vraag 4

Kunt u een indicatie geven van het bedrag onder de kredietlijn voor alle landen te samen en voor Nederland in het bijzonder in het scenario dat er wel één of meerdere resolutiecasus optreden? Kunt u daarbij ook de bereidstellingsprovisie ramen?

Antwoord

Het maximale bedrag onder de kredietlijn van alle landen tezamen is gelijk aan het totale streefbedrag van het SRF (1% van de gedekte deposito’s, circa 55 miljard euro). Elk land staat alleen garant voor een resolutiecasus in dat betreffende land en staat maximaal garant voor een bedrag gelijk aan het betreffende compartiment. Daarom is alleen de kredietlijn van de lidstaat waar de instelling in afwikkeling is gevestigd relevant bij een resolutiecasus. Indien het – nadat alle stappen conform de IGA (intergouvernementele overeenkomst betreffende de overdracht en mutualisatie van de bijdragen aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds) en de verordening betreffende het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme (SRM-verordening) zijn doorlopen – nodig is om een beroep te doen op de kredietlijn, wordt per resolutiecasus bezien hoe hoog het beschikbare bedrag is onder de kredietlijn. Dit hangt af van (i) de middelen die uit het SRF kunnen worden aangewend, (ii) de externe financieringsmogelijkheden van het SRF en (iii) eventueel reeds uitstaande leningen onder de kredietlijn. Als deze «aftrekposten» bij elkaar opgeteld kleiner zijn dan het maximumbedrag onder de kredietlijn, dan is er sprake van een «beschikbaar» bedrag onder de kredietlijn. Als er een bedrag groter dan het maximumbedrag onder de kredietlijn kan worden aangewend uit het fonds of door de SRB aangetrokken op de financiële markt, is er geen bedrag beschikbaar onder de kredietlijn. Dit komt overeen met het idee dat de kredietlijn dient als achtervang voor het SRF. Door de vele variabelen is het niet zinvol een indicatie te geven van het bedrag onder de Nederlandse kredietlijn als er één of meerdere banken in afwikkeling raken. Dit hangt namelijk af van de hoeveelheid benodigde middelen voor de afwikkeling, of er een Nederlandse bank in afwikkeling wordt geplaatst, hoeveel middelen in zo’n geval beschikbaar zijn in het SRF, of die toereikend zijn voor de afwikkeling, of er direct ex post bijdragen kunnen worden geheven bij de bankensector en of de SRB externe financiering kan aantrekken. Te allen tijde zal het beschikbare bedrag nooit uitkomen boven de maximumomvang van de Nederlandse kredietlijn. Een bereidstellingsprovisie zal worden betaald als er een bedrag beschikbaar is onder de kredietlijn. Dit zal maximaal 4,1635 miljoen euro zijn (zie antwoord op vraag 3).

Vraag 5

Kunt u aangeven welke landen tijdens de onderhandelingen hebben aangegeven nationale parlementaire goedkeuring nodig te hebben voor het gebruik van de kredietlijn?

Antwoord

Er waren drie landen die tijdens de onderhandelingen expliciet hebben aangegeven nationale parlementaire goedkeuring nodig te hebben elke keer dat een beroep wordt gedaan op de kredietlijn. Van de zes landen die de leenovereenkomst hebben ondertekend, hebben vier landen (Duitsland, Frankrijk, Italië en Slovenië) gekozen voor de leenovereenkomst met parlementaire goedkeuring. Het gekozen model heeft ook te maken met het feit dat in sommige lidstaten de brugfinanciering niet direct door de staat wordt verstrekt aan de SRB, maar via een nationaal resolutiefonds.

Vraag 6

Waarom heeft Nederland niet gekozen voor nationale parlementaire goedkeuring van het gebruik van de kredietlijn? Was dit wel mogelijk geweest?

Vraag 7

Waarom kunnen landen die nationale parlementaire goedkeuring nodig hebben geen aanspraak maken op de bereidstellingsprovisie?

Antwoord vraag 6 en 7

Zoals ook al in de brief «Toelichting bij het opnemen van een garantie in de begroting voor de individuele kredietlijn («brugfinanciering») aan de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad»1 aangegeven, is het kabinet geen voorstander van het vragen van parlementaire goedkeuring elke keer dat een beroep wordt gedaan op de kredietlijn door de SRB. Het kabinet is van mening dat dit voor de SRB een drempel opwerpt voor het verkrijgen van financiële middelen onder de kredietlijn en een afwikkeling daardoor wordt vertraagd of belemmerd. Tevens verlaagt dit de kredietwaardigheid van de SRB, waardoor het ophalen van externe financiering bemoeilijkt wordt en daarmee de kans groter wordt dat een beroep wordt gedaan op de kredietlijn. Lidstaten die kiezen voor nationale parlementaire goedkeuringsprocedures, kunnen geen aanspraak maken op de bereidstellingsprovisie. Er is dan strikt genomen namelijk geen sprake van een garantie, omdat er een voorwaarde – namelijk dat parlementaire goedkeuring wordt verkregen – is gesteld. Gezien de intentie een zo geloofwaardig en effectief mogelijke afwikkeling door de SRB mogelijk te maken en de kredietwaardigheid van de SRB te vergroten, heeft Nederland aangegeven voornemens te zijn de leenovereenkomst met bereidstellingsprovisie en eenmalige ex ante goedkeuring van het parlement, te ondertekenen. Dit voornemen ligt mede aan de Tweede Kamer ter instemming voor.

Vraag 8

Kunt u aangeven welke lidstaten verwachten moeilijkheden te hebben om binnen vier dagen aan het verzoek van de Single Resolution Board (SRB) te kunnen voldoen?

Vraag 21

De Minister stelt dat Nederland kan voldoen aan de gedefinieerde periode om aan een verzoek van de SRB. Op grond waarvan kan Nederland dit wel en sommige andere landen niet?

Antwoord 8 en 21

Het ligt niet voor de hand dat lidstaten moeilijkheden zullen ondervinden om binnen de gestelde periode aan het verzoek van de SRB te voldoen. Mocht dit zich onverhoopt toch voordoen, hangt het niet kunnen voldoen aan het verzoek van de SRB van meerdere factoren af, waardoor het vooraf niet te voorspellen is of lidstaten in moeilijkheden zullen komen. Ten eerste hangt het af van de hoogte van het bedrag dat de SRB nog nodig heeft voor de afwikkeling en hoeveel middelen nog nodig zijn, nadat het getrapte systeem van het beroep op het SRF is doorlopen, om de kosten van de afwikkeling te dekken. Ten tweede hangt het af van de financiële situatie van een lidstaat en de toegang tot de financiële markten op het moment dat de SRB een beroep doet op de kredietlijn. Het kan zijn dat een lidstaat in het geval de SRB maar voor een klein bedrag een beroep doet op de kredietlijn wel binnen vier dagen aan het verzoek kan voldoen, maar als de SRB maximaal beroep doet op de kredietlijn de lidstaat niet aan dit verzoek kan voldoen. Op basis van de kredietwaardigheid van Nederland ben ik van mening dat, in het geval de SRB in één keer maximaal beroep moet doen op de Nederlandse kredietlijn van 4,1635 miljard euro, de Nederlandse overheid in staat is binnen vier werkdagen geld op de financiële markt aan te trekken en dit bedrag aan de SRB te verstrekken.

Vraag 9

Welke mogelijkheden heeft de SRB om externe financiering aan te trekken?

Antwoord

Op basis van de SRM verordening kan de SRB leningen of andere vormen van steun aan gaan indien de beschikbare middelen in het SRF ontoereikend zijn en ex-post bijdragen niet direct (voldoende) beschikbaar zijn. De SRB kan daartoe lenen op de markt. De mate waarin de SRB zelfstandig kan lenen op de markt is afhankelijk van de vraag wie de lening uiteindelijk terugbetaalt. Op basis van de SRM verordening dienen alle leningen die de SRB aangaat (waaronder ook de kredietlijn die een lidstaat verstrekt uit hoofde van brugfinanciering) terugbetaald te worden middels het heffen van ex-post bijdragen bij banken. Voor de overgangsperiode (2016–2023) geldt daarbij dat ex-post bijdragen geheven worden over de bankensector in de lidsta(a)t(en) waar de resolutiecasus heeft plaatsgevonden en waarvoor de SRB dus externe financiering heeft moeten aantrekken. Dit laatste is afgesproken in de IGA.

Vraag 10

Welke redenen zijn er, los van toetreding van een niet-euro land, om de verdeelsleutel op basis waarvan de omvang van de individuele kredietlijnen worden vastgesteld aan te passen?

Antwoord

De verdeelsleutel voor de omvang van individuele kredietlijnen wordt bepaald op basis van de bijdragen die banken in lidstaten aan het SRF betalen. Ten tijde van de onderhandelingen over brugfinanciering in 2015 berekende de SRB nog geen bijdragen voor het SRF en beschikte de SRB ook nog niet over de data die nodig is om bijdragen van banken aan het SRF vast te stellen. Daarom is besloten om in beginsel voor het vaststellen van de verdeelsleutel gebruik te maken van de inschattingen die de Europese Commissie in 2014 heeft gemaakt ten behoeve van de onderhandelingen over de methodiek voor het berekenen van de bijdragen aan het SRF. Inmiddels is het SRF op 1 januari 2016 van start gegaan en moeten de banken in de bankenunie de SRB van de relevante data voorzien op basis waarvan de SRB de berekening van de bijdragen aan het SRF kan doen. Deze data en berekeningen kunnen afwijken van de data en inschattingen die de Europese Commissie in 2014 heeft gedaan. Bovendien kunnen de risicoprofielen van banken veranderen waardoor zij een andere bijdrage aan het SRF zullen moeten betalen. Dit leidt ertoe dat de verdeelsleutel voor de omvang van de individuele kredietlijnen moet worden herzien en eventueel aangepast moet worden in 2017.

Vraag 11

Wat gebeurt er indien een lidstaat niet binnen de periode van vier werkdagen kan voldoen aan het verzoek van de SRB om leningen te verstrekken en er eveneens geen gebruik kan worden gemaakt van de mogelijkheid om de leningen getrancheerd aan de SRB te verstrekken?

Antwoord

Als lidstaten om een of andere reden niet aan het verzoek van de SRB kunnen voldoen zullen ze dat binnen drie werkdagen na het verzoek van de SRB moeten laten weten aan de SRB. Een lidstaat kan dan een verzoek voor financiële steun indienen bij het ESM. Dit geldt alleen voor lidstaten van de eurozone, die dus ook ESM-lid zijn. De lidstaat kan in dat geval gebruik maken van één van de volgende drie ESM-instrumenten: een preventieve kredietlijn, een macro-economisch programma of een programma voor indirecte bankenherkapitalisatie. De voorwaarden om in aanmerking te komen voor deze instrumenten, alsmede de conditionaliteiten zijn beschreven in het ESM-Verdrag en de richtsnoeren van deze ESM-instrumenten. Voor de overige EU-lidstaten die in het kader van de bankenunie een nauwe samenwerking aangaan met het SSM/de SRB, geldt dat zij in het geval ze niet kunnen voldoen aan het verzoek van de SRB een verzoek tot financiële steun kunnen indienen bij de EU (via de betalingsbalansfaciliteit).2

Vraag 12

Worden de garantieverplichtingen jaarlijks zichtbaar in de begroting verlaagd?

Antwoord

De hoogte van de garantie van Nederland aan de SRB is en blijft gelijk aan de omvang van het nationale compartiment in het SRF. Het Nederlandse compartiment is momenteel vastgesteld op 4,1635 miljard euro, ofwel 7,57% van de totale omvang van de verwachte ex-ante contributies aan het SRF in de periode 2016–2023. De omvang van het nationale compartiment in het SRF en daarmee de maximale garantie die Nederland afgeeft, verandert alleen wanneer een niet-euroland toetreedt tot de bankenunie of bij een aanpassing in de verdeelsleutel van het SRF. Zoals ook aangegeven in de toelichtende brief heeft de Ecofin Raad afgesproken om eind 2017, of wanneer een niet-euro land toetreedt tot de bankenunie, de verdeelsleutel, alsmede de omvang van het SRF en daarmee de totale omvang van de brugfinanciering te beoordelen aan de hand van nieuwe data van de SRB. Als dit aan de orde is en dit invloed heeft op de omvang van het Nederlandse compartiment zal de garantie in de begroting bijgesteld worden. Zolang er geen wijzigingen in de omvang van het Nederlandse compartiment optreden, zal de garantieverplichting niet veranderen. De garantieverplichting zal ook niet wijzigen als het beschikbare bedrag onder de kredietlijn verandert, maar blijft tot en met het eind van de overgangsfase (2023) gelijk aan de maximale omvang van het Nederlandse compartiment.

Vraag 13

Hoe is het bedrag van 10 basispunten bereidstellingsprovisie tot stand gekomen? Welke risico-assumpties liggen daaraan ten grondslag?

Antwoord

Het bedrag van 10 basispunten voor de bereidsstellingsprovisie is het resultaat van onderhandeling over de vormgeving van brugfinanciering. De SRB, de Europese Commissie en veel lidstaten waren van mening dat maximaal een symbolische bereidsstellingsprovisie van 1 basispunt opgenomen zou moeten worden, aangezien dit zou leiden tot toenemende kosten voor het SRF. Slechts enkele lidstaten, waaronder Nederland, hebben echter ingezet op een hogere bereidsstellingsprovisie. Uiteindelijk is aangesloten bij de bereidsstellingsprovisie van 10 basispunten die eerder overeen is gekomen in het kader van het EFSF (zogenaamde guarantee commission fee die lidstaten aan het EFSF betalen).

Vraag 14

Waarom is er gekozen voor het vertrouwelijk informeren over een aanvraag uit het Single Resolution Fund (SRF)?

Antwoord

Zoals gemeld in de brief zal ik de Tweede Kamer vertrouwelijk informeren in het geval de SRB een beroep wil doen op de Nederlandse kredietlijn, zodra ik een verzoek of een vooraankondiging van de SRB ontvang. Omdat de informatie hoogstwaarschijnlijk toezichtvertrouwelijk, bedrijfsvertrouwelijk of koersgevoelig zal zijn, wil ik de Tweede Kamer in vertrouwelijkheid hierover informeren. Overigens zal bij een dergelijk beroep op de garantie (nadien) een (kas)uitgave op de begroting worden opgenomen via de reguliere begrotingswijzigingen (voorjaars- of najaarsnota).

Vraag 15

Hoe verhoudt deze kredietlijn zich tot het reduceren van de risico's bij de belastingbetaler?

Antwoord

De kredietlijn is bedoeld als voorfinanciering voor het uiterste geval dat onvoldoende middelen kunnen worden aangewend uit het SRF, er niet onmiddellijk ex-post bijdragen kunnen worden geïnd bij de banken en de mogelijkheden voor externe financiering van de SRB zijn uitgeput. Op het moment dat een Nederlandse bank onverhoopt in problemen komt en er middelen nodig zijn voor de afwikkeling is de kredietlijn dan het laatste middel dat kan worden ingezet, omdat er op dat moment geen andere financieringsmogelijkheden zijn. In dat geval kan een beroep worden gedaan op de kredietlijn. Als voorwaarde daarvoor geldt dat het in het algemeen belang moet zijn om de bank in afwikkeling te plaatsen. Cruciaal is dat de leningen onder de kredietlijn die Nederland in zo’n geval aan de SRB verstrekt uiteindelijk weer worden terugbetaald door de betreffende bankensector door middel van ex post-bijdragen. De kredietlijn is zowel het laatste middel als tijdelijke voorfinanciering. De risico’s voor de belastingbetaler zijn daardoor beperkt. Dit past dus in de intentie om de risico’s voor de belastingbetaler te reduceren.

Daarnaast wil ik erop wijzen dat de afgelopen jaren veel is gedaan om de risico’s voor de belastingbetaler te reduceren. Het regelgevend kader voor de financiële sector is aangescherpt. Er zijn strengere prudentiële vereisten (met CRD IV en CRR) geïntroduceerd voor banken waardoor banken weerbaarder zijn geworden tegen economische en financiële schokken. Verder is een gemeenschappelijk toezichthouder aangesteld (de Europese Centrale Bank – ECB) en een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme (SRM) ingesteld. Tot slot is met de SRM-verordening en met de implementatie van de BRRD een raamwerk ingesteld voor herstel- en afwikkeling, dat ervoor zorgt dat een instelling in problemen tijdig en ordelijk kan worden afgewikkeld.

Vraag 16

Waarom is er gekozen voor een kredietlijn en niet voor bijvoorbeeld hogere ex ante bijdragen vanuit de sector?

Antwoord

Ex ante-bijdragen worden bij banken geheven om daarmee het SRF te vullen tot een omvang van 1% van de gedekte deposito’s. Op basis van een impact assessment uitgevoerd door de Europese Commissie heeft de Europese Commissie in haar oorspronkelijke voorstel voor de BRRD een fondsomvang van 1% van de gedekte deposito’s opgenomen. In de toelichting bij het oorspronkelijke SRM-voorstel heeft de Europese Commissie aangegeven dat een fonds van ten minste 1% van de gegarandeerde deposito’s voldoende is om in een toekomstige crisis een ordelijke afwikkeling van banken te waarborgen.

In de SRM-verordening is opgenomen dat de doelomvang van het SRF middels het heffen van ex ante-bijdragen wordt opgebouwd in acht jaar tijd. Het fonds wordt niet sneller opgebouwd aangezien het heffen van hogere ex ante bijdragen een dempend effect kan hebben op de kredietverlening. Indien de aanwezige middelen in het SRF op enig punt in de tijd, zowel in de opbouwfase als in de steady state van het SRF, ontoereikend zouden zijn, worden er ex post bijdragen geheven bij banken. Voor de situatie dat ex post bijdragen niet direct (voldoende) beschikbaar zijn en de SRB ook niet (voldoende) in staat is op zelfstandig externe financiering op de markt aan te trekken, zijn lidstaten in december 2013 overeengekomen dat lidstaten voor de overgangssituatie brugfinanciering zullen verstrekken aan de SRB. Deze brugfinanciering is uiteindelijk uitgewerkt in de vorm van kredietlijnen van lidstaten aan de SRB.

Vraag 17

Wordt de bereidstellingsprovisie van 0,1% hoe dan ook uitbetaald of alleen wanneer er gebruik gemaakt wordt van de kredietlijn? Indien dit laatste het geval is: hoe verhoudt zich dit tot het kader risicoregelingen waarbij afgesproken is voor elke garantie een premie te vragen?

Antwoord

In de leenovereenkomst is voorzien in een bereidstellingsprovisie van 10 basispunten (0,1%) die Nederland van de SRB ontvangt als er gebruik kan worden gemaakt van de kredietlijn en er dus een bedrag beschikbaar is. Dit geldt dus niet alleen wanneer er daadwerkelijk gebruik gemaakt wordt van de kredietlijn. De bereidstellingsprovisie wordt berekend over het beschikbare bedrag onder de kredietlijn waar de SRB een beroep op kan doen, berekend zoals uitgelegd in antwoord op vraag 3.

Een beroep op de garantie kan alleen worden gedaan in laatste instantie. Het risico dat een beroep moet worden gedaan op de garantie neemt af wanneer het SRF met de jaren meer gevuld raakt. Bij afwikkeling van een enkele instelling zal het risico kleiner zijn dan bij de afwikkeling van meerdere instellingen tegelijkertijd. Het beschikbare bedrag en daarmee de bereidstellingsprovisie kunnen fluctueren. Hoe hoger de externe leningen en de middelen die kunnen worden aangewend uit het SRF, hoe meer het beschikbare bedrag onder de kredietlijn (en de bereidstellingsprovisie) afneemt (tot mogelijk nul). Als het beschikbare bedrag onder de kredietlijn nul is, ontvangt de lidstaat geen bereidstellingsprovisie, omdat er dan überhaupt niet op de kredietlijn getrokken kan worden. Dit is materieel in lijn met het kader risicoregelingen van dit kabinet waarin is bepaald dat er geen garanties om niet worden verstrekt.

Vraag 18

Welke concrete plannen of stappen zijn er om te spreken over een «common backstop» en is het standpunt van de regering ongewijzigd dat Nederland geen common backstop wil?

Antwoord

Zoals eerder aan de Tweede Kamer meegedeeld is in de verklaring van de Ministers van de Eurogroep en Ecofinraad van 18 december 2013 opgenomen dat tijdens de overgangsfase zal worden gewerkt aan een «common backstop». In het statement van de Ecofin Raad van 8 december 2015 is opgemerkt dat eerst de IGA en de BRRD volledig geïmplementeerd moeten zijn en de overeenkomsten inzake de brugfinanciering in ogenschouw zullen worden genomen. Daarna zal pas worden gesproken over de «common backstop».

Vraag 19

Het SRF is bedoeld om één van de oorzaken van de crisis, de link tussen banken en overheden door te knippen, te doorbreken. Hoe valt het instellen van een common backstop te rijmen met dit streven?

Antwoord

Met de komst van de richtlijn herstel en afwikkeling (BRRD) en het SRM, die onder andere het bail-in instrument en het afwikkelingsfonds SRF introduceert, is de link tussen banken en overheden aanzienlijk afgenomen. Het valt echter niet uit te sluiten dat zich toch situaties voor zullen doen waarbij het niet mogelijk is dat de aandeelhouders en crediteuren van de falende bank en de bankensector in den brede zelf de kosten van het falen van de bank direct kunnen dragen en er ook geen externe financieringsmogelijkheden zijn voor de SRB. Voor die situaties zijn lidstaten in december 2013 de noodzaak van brugfinanciering overeengekomen en de vormgeving van een gemeenschappelijke backstop die uiterlijk aan het einde van de overgangsperiode in werking zal treden. Voor de brugfinanciering is geregeld dat deze door de bankensector wordt terugbetaald door middel van ex post bijdragen. Zoals gezegd zal pas worden gesproken over de common backstop als de IGA en de BRRD volledig geïmplementeerd zijn en de brugfinancieringovereenkomsten in ogenschouw zijn genomen.

Vraag 20

Kan het vormen van een «bad bank», het overnemen van slechte leningen (non performing loans) of andere maatregelen ter verbetering van een positie van een bank gezien worden als een invulling van de «bail-in» voordat er aanspraak op gedaan kan worden op de kredietlijn?

Antwoord

De SRB kan pas in laatste instantie een beroep doen op de kredietlijn met de lidstaat waar de instelling in afwikkeling is gevestigd. Als een bank in afwikkeling wordt geplaatst dan gelden daarvoor de regels uit de SRM-verordening en BRRD.3 De middelen uit het SRF kunnen alleen worden aangewend voor zover dat noodzakelijk is om de effectieve toepassing van afwikkelingsinstrumenten te verzekeren. Hierbij geldt als voorwaarde dat minimaal kapitaalverschaffers moeten zijn omgezet of afgeschreven (aandeelhouders en junior obligatiehouders). Als de genoemde maatregelen ertoe leiden dat daarmee de verliezen van een instelling worden geabsorbeerd of de instelling wordt geherkapitaliseerd, kan daarvoor geen direct beroep worden gedaan op het SRF. Uitgangspunt bij afwikkeling is immers dat eventuele kosten of verliezen worden gedragen door aandeelhouders en crediteuren van een falende bank en niet de belastingbetaler. Ten aanzien van het opvangen van verliezen en herkapitalisatie geldt daarom dat eerst ten minste 8% bail-in van de totale passiva inclusief eigen vermogen moet plaatsvinden. Hierna mag een bedrag van maximaal 5% van de totale passiva inclusief het eigen vermogen van de bank in afwikkeling worden aangewend uit het SRF. Pas wanneer alle niet-preferente passiva, met uitzondering van in aanmerking komende deposito’s, volledig zijn afgeschreven kan een groter beroep worden gedaan op het fonds. Bij een beroep op het SRF tijdens de overgangsperiode worden de middelen aangewend volgens een getrapt systeem. Pas als alle treden uit het getrapte systeem zijn afgelopen kan de SRB een beroep doen op de individuele kredietlijn.

Vraag 22

Gezien het feit dat Nederland met deze begrotingswijziging alleen garant staat voor Nederlandse financiële instellingen, waarom is de constructie via SRB-brugfinanciering eigenlijk nodig? Is een reservering op de eigen begroting in plaats van de Europese route ook niet een optie?

Antwoord

Met de instelling van het SRM is de SRB bevoegd geworden grootbanken en grensoverschrijdende bankengroepen af te wikkelen. Ook als het gaat om inzet van de middelen uit het SRF is de SRB exclusief bevoegd. In de SRM-verordening is bepaald dat de SRB, indien er onvoldoende middelen in het SRF aanwezig zijn, leningen of andere vormen van financiële steun kan afsluiten. De SRB is dus exclusief bevoegd te beslissen over het aanwenden van middelen in het kader van afwikkeling en ook voor wat betreft het aantrekken van financiële steun of leningen. Daarom wordt met de SRB een leenovereenkomst aangegaan. Daarvoor is aan Kamer een begrotingswijzing voorgelegd met een reservering op de eigen begroting.

Vraag 23

Wanneer doet de SRB een verzoek als beschreven op pagina 5? Wat kunnen redenen zijn voor zo'n verzoek? Is 36 maanden altijd de maximale looptijd?

Antwoord

De SRB kan pas in laatste instantie een beroep doen op de kredietlijn met de lidstaat waar de instelling in afwikkeling is gevestigd. Pas als alle treden uit het getrapte systeem van de IGA zijn afgelopen kan de SRB een beroep doen op de individuele kredietlijn. Het gaat dan om de situatie dat de beschikbare middelen in het SRF ontoereikend zijn, er geen of te weinig ex post bijdragen kunnen worden opgehaald bij de relevante bankensector en de SRB niet of onvoldoende externe financiering kan aantrekken voor de afwikkeling van een bank. Doordat de zelfstandige leencapaciteit van het SRF tijdens de overgangsfase afhankelijk is van de ex post bijdragen die kunnen worden geheven bij de bankensector in kwestie, zal deze in het begin beperkt zijn. Om deze redenen is het nodig om tijdens de overgangsperiode in laatste instantie in de mogelijkheid tot brugfinanciering vanuit de lidstaat te voorzien.

De lening die de lidstaat aan het SRB verstrekt, heeft een looptijd van 24 maanden. De lening wordt, als de SRB daarom verzoekt, verlengd met 12 maanden. Bij een daaropvolgend verzoek (voor verlenging met nogmaals 12 maanden) kan een lidstaat zelf besluiten daarmee al dan niet akkoord te gaan. In alle gevallen waarin om verlenging wordt verzocht moet het gaan om de situatie waarin er niet voldoende ex post bijdragen (van maximaal driemaal de jaarlijkse ex ante bijdrage) zijn ontvangen om de lening af te betalen.