Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 26, vijfde lid, van de Wet op de Raad van State)
Hieronder is opgenomen het nader rapport d.d. 11 februari 2016, aangeboden aan de Koning door de Staatssecretaris van Financiën. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 18 januari 2016, nr. 2016000082, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 3 februari 2016, nr. W06.16.0005/III, bied ik U hierbij aan.
Het kabinet is de Afdeling zeer erkentelijk voor de voortvarendheid waarmee het advies over het bovenvermelde voorstel is uitgebracht.
Het voorstel geeft de Afdeling geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen.
De redactionele kanttekeningen van de Afdeling zijn verwerkt, met uitzondering van de eerste kanttekening inzake de verwijzing naar Verordening (EU) nr. 952/20132 en de derde kanttekening inzake de verwijzingen naar Verordening (EU) 2015/24463 en Verordening (EU) 2015/24474. De opgenomen verwijzingen stroken met de wijze waarop de betreffende verordeningen zijn gepubliceerd. Het in overeenstemming brengen van de verwijzing met de Aanwijzing van de regelgeving zou derhalve resulteren in incorrecte verwijzingen.
Ten aanzien van de artikelen XV, tweede lid, en XVI, tweede lid, is nota genomen van de redactionele kanttekeningen van de Afdeling. Het integraal overnemen van de tekstsuggestie van de Afdeling zou echter de werkingssfeer te zeer inperken. Het is mogelijk dat aanvullende overgangsregelingen niet of niet direct uit het Europese recht volgen, maar uit, na inwerkingtreding van de wet zich openbarende, hiaten in nationaal recht. Om deze reden is in de genoemde bepalingen wel de noodzaakeis opgenomen, maar is deze niet gekoppeld aan het Europese recht.
Van de gelegenheid is gebruikgemaakt om een aantal redactionele en technische wijzigingen in het wetsvoorstel en de daarbij behorende toelichting aan te brengen. Een tweetal wijzigingen behoeft nadere toelichting.
1. Artikel IV, onderdeel D, is gewijzigd ten opzichte van het voorstel zoals dat ter advisering aan de Afdeling is gezonden. Gebleken is dat noch de bestaande uitzondering in artikel 1:6, eerste lid, van de Algemene douanewet voor afdeling 2.2 van de Algemene wet bestuursrecht, noch de toevoeging van een algemene bepaling inzake een taalregime voor douaneprocessen in de Algemene douanewet nodig is. De uitzondering in artikel 1:6, eerste lid, van de Algemene douanewet was eerder noodzakelijk wegens de bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht over de Friese taal die inmiddels zijn komen te vervallen. Ten aanzien van het toevoegen van een lid met betrekking tot het taalregime geldt dat dit niet noodzakelijk is gezien het feit dat artikel 2:1 van de Algemene douanewet reeds voorziet in een grondslag die afdoende is om een bepaling van gelijke strekking in de Algemene douaneregeling op te nemen. Reden derhalve om een dergelijke toevoeging niet op te nemen in het uiteindelijke voorstel.
2. In artikel IX, onderdeel F, is niet langer enkel de inhoudelijke wijziging opgenomen waarbij de rente op achterstallen wordt geïntroduceerd. Er wordt onder meer van de gelegenheid gebruikgemaakt om de opsomming van artikel 22, derde lid, van de Invorderingswet 1990 opnieuw te verwoorden, zodat deze in wetstechnische zin in overeenstemming wordt gebracht met andere bepalingen van die wet die ook een opsomming bevatten. Inhoudelijk wordt hierbij geen wijziging beoogd.
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes