Kamerstuk 34401-7

Nota naar aanleiding van het verslag

Dossier: Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 (tijdig realiseren doelstellingen Energieakkoord)

Gepubliceerd: 18 februari 2016
Indiener(s): Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD)
Onderwerpen: energie natuur en milieu
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34401-7.html
ID: 34401-7

Nr. 7 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 18 februari 2016

I. Algemeen

1. Inleiding

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de leden van verschillende fracties over het wetsvoorstel tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 (tijdig realiseren doelstellingen Energieakkoord). Ik dank de leden van de commissie voor hun inbreng. Graag ga ik hieronder in op de gestelde vragen. Ik spreek de hoop uit dat het wetsvoorstel met deze beantwoording van de gestelde vragen op korte termijn plenair kan worden geagendeerd.

2. Doel en aanleiding

De leden van de PVV-fractie vroegen waarom zo veel tijd is genomen om het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer aanhangig te maken, terwijl er nu om spoed wordt verzocht bij de behandeling van dit wetsvoorstel en naar eventuele vertraging bij de behandeling van dit wetsvoorstel. De voorbereiding van voorliggend wetsvoorstel is eind december 2015 gestart nadat het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet door de Eerste Kamer was verworpen. Gelet op de benodigde procedures, waaronder behandeling in de ministerraad en advisering door de Raad van State, is dit wetsvoorstel op zo kort mogelijke termijn ingediend om de Staten-Generaal zo veel mogelijk tijd te geven voor de behandeling van dit wetsvoorstel, gelet op de beoogde datum van inwerkingtreding van 1 april 2016. Het is uiteraard aan uw Kamer en aan de Eerste Kamer de prioriteit en wijze van behandeling van dit wetsvoorstel te bepalen.

De leden van de PVV-fractie vroegen waarom wordt gehecht aan het tijdig realiseren van de doelen uit het Energieakkoord. Voor het kabinet is het evident dat we een transitie moeten realiseren naar een CO2-arme energievoorziening in 2050. Het Energieakkoord moet zorgen voor een onomkeerbare stap hierin en om die reden hecht het kabinet sterk aan het behalen van de doelen die zij in dit akkoord samen met 46 andere partijen heeft gesteld. Bovendien is het behalen van 14% hernieuwbare energie in 2020 een Europese verplichting.

3. Proces

3.1 Totstandkoming wetsvoorstel en relatie met wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

De leden van de PvdA-fractie verzochten om een tabel waarin de verschillen zijn weergegeven tussen het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet en voorliggend wetsvoorstel. In de onderstaande tabel wordt aan dit verzoek tegemoet gekomen.

Onderdeel wetsvoorstel tijdig realiseren doelstellingen Energieakkoord

Voorgesteld artikel Elektriciteitswet 1998

Onderwerp

Artikel wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Opmerking

A

1, lid 1, onderdeel b, c, k

Definitie aansluiting, afnemer, netbeheerder

1.1, lid 1 aansluiting

Inhoudelijk gelijk maar aangepast aan kaders Elektriciteitswet 1998

 

1, lid 1, onderdeel az

Definitie windpark

1.1, lid 1

Ongewijzigd

 

1, lid 1, onderdeel ba

Definitie net op zee

1.1, lid 1

Inhoudelijk gelijk i.c.m. art 15a

 

1, lid 4

EEZ / toepassingsbereik wet i.v.m. net op zee

1.3

Inhoudelijk gelijk

B

5b, onderdeel a

ACM volgt elektriciteitsmarkt

10.8, onderdeel i

Ongewijzigd

C

9f, lid 6

PCR: rol GS

2.9, lid 6

Ongewijzigd

D

9g

Belemmeringenwet Privaatwet

11.1, lid 2 en 3

Ongewijzigd

E

15a, lid 1

Definitie net op zee

1.1, lid 1,

Inhoudelijk gelijk i.c.m. art 1, lid 1, onderdeel ba

 

15a, lid 2

Bepalingen rondom aanwijzing netbeheerder op zee en rondom splitsing van overeenkomstige toepassing te verklaren

4.2, lid 1, 4.3, lid 1 en 4.6

Inhoudelijk gelijk maar aangepast aan kaders Elektriciteitswet 1998

F

16, lid 2, onderdeel n

Taken en verplichtingen netbeheer landelijk hoogspanningsnet

 

Inhoudelijk gelijk maar aangepast aan kaders Elektriciteitswet 1998

 

16, lid 15

Taken en verplichtingen netbeheerder op zee

o.a. 5.4, 5.12, 5.13

Inhoudelijk gelijk maar aangepast aan kaders Elektriciteitswet 1998

G

16c, lid 1

Openbare aanbesteding aanleg aansluiting

4.15

Inhoudelijk gelijk

H

16e

Ontwikkelkader windenergie op zee

5.6

Ongewijzigd

 

16f

Schadevergoeding

5.27 en 11.1

Ongewijzigd

I

20ca

RCR

5.1, lid 1

Ongewijzigd

J

20d

Verrekenen in tarieven kosten netbeheerder t.b.v. windenergie op zee of op land

6.12, lid 3

Ongewijzigd

K

21, lid 2, onderdeel g

KCD noodzakelijke investeringen structuurvisie

5.5, lid 8

Inhoudelijk gelijk maar aangepast aan kaders Elektriciteitswet 1998

 

21, lid 2, onderdeel h

KCD noodzakelijke investeringen scenario

5.6, lid 3

Inhoudelijk gelijk maar aangepast aan kaders Elektriciteitswet 1998

 

21, lid 3

Kwaliteitsbeheersingssysteem

5.11, lid 3

Inhoudelijk gelijk maar aangepast aan kaders Elektriciteitswet 1998

 

21, lid 10 en 11

Uitzonderingen kwaliteitsbeheersingssysteem netbeheerder net op zee

-

Inhoudelijk gelijk maar aangepast aan kaders Elektriciteitswet 1998

L

24Aa

Non-discriminatie, aansluiten, aansluittarief

5.2, 6.5 en 5.9

Inhoudelijk gelijk maar aangepast aan kaders Elektriciteitswet 1998

M

31, lid 1, onderdeel d

Gebiedsindeling netbeheerders

4.3, lid 3

Inhoudelijk gelijk maar aangepast aan kaders Elektriciteitswet 1998

 

31, lid 12

Storingsreserve uitzondering net op zee

5.4, lid 4 en het Besluit elektriciteits- en gas 5.3

Werd in Elektriciteits- en gaswet breder geregeld

N

32, lid 1

Procedure codes

9.4, lid 1

Inhoudelijk gelijk

O

41b, lid 1, onderdeel h en i

Tariefregulering voorbereidingsinvesteringen netbeheerder landelijk hoogspanningsnet

6.19 lid 1 en 6.20, lid 1

Inhoudelijk gelijk

P

41ba

Vervallen tariefregulering voorbereidingshandelingen voor net op zee door netbeheerder landelijk hoogspanningsnet

Inhoudelijk gelijk

Q

41c

Tariefregulering voorbereidingsinvesteringen netbeheerder landelijk hoogspanningsnet

6.12

Inhoudelijk gelijk

R

42a – 42e

Tariefregulering net op zee

Hoofdstuk 6

In deze artikelen is de gehele tariefregulering voor het net op zee opgenomen omdat het niet goed was in te passen in de artikelen 40 tot en met 42. De uitgangspunten van Elektriciteits- en gaswet zijn overgenomen.

S

77g

Subsidie

11.7

Ongewijzigd

T

77i

Bestuurlijke boetes

10.3

Inhoudelijk gelijk

Artikel II

Artikel 1 van bijlage 2 van de Algemene wet bestuursrecht

Bijlage bij Algemene wet bestuursrecht

12.1

Inhoudelijk gelijk

Artikel III

Overgangsrecht

Aanwijzen beheerder net op zee

Nieuw

Artikel IV

Overgangsrecht

Voorbereidingshandelingen net op zee

Nieuw

Artikel V

Overgangsrecht

Indienen kwaliteits- en capaciteitsdocument netbeheerder op zee

Nieuw

Artikel VI

Inwerkingtreding

Tijdstip inwerkingtreding

12.36

Inhoudelijk gelijk

De leden van de PvdA-fractie informeerden naar de besluitvorming over het ontwikkelkader.

Het ontwikkelkader geeft vooral de technisch-functionele eisen voor het net op zee. De technische vormgeving van het net op zee is tot stand gekomen na een uitgebreide consultatie van de windenergiesector door TenneT. Het ontwikkelkader zelf is ook openbaar geconsulteerd via www.internetconsultatie.nl. Een concept van het ontwikkelkader staat sinds 16 december 2015 ter informatie op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), zodat de sector dit kan betrekken bij de voorbereidingen van de biedingen op de eerste tender. Het is voor deze biedingen van belang dat de eisen in het ontwikkelkader niet meer wijzigen. Het voorgestelde artikel 16e van de Elektriciteitswet 1998 geeft aan dat het ontwikkelkader door de Minister van Economische Zaken (hierna: de Minister) wordt vastgesteld. Dit zal gebeuren nadat besluitvorming erover in de ministerraad heeft plaatsgevonden. Ik zal uw Kamer informeren over het besluit van de ministerraad.

Voorts vroegen de leden van de PvdA-fractie hoe de compensatieregeling voor niet tijdig opleveren van het net op zee eruit zal zien. Deze regeling staat beschreven in het voorgestelde artikel 16f van de Elektriciteitswet 1998 en wordt verder uitgewerkt in het conceptbesluit schadevergoeding net op zee dat tegelijk met het wetsvoorstel aan uw Kamer is gezonden (Kamerstukken II 2015/16, 34 401, nr. 5). De kern ervan is dat de vergunninghouder van de windparken bij te late oplevering van het net op zee een vergoeding kan ontvangen voor uitgestelde inkomsten en de gevolgschade.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of het risico van hogere biedingen door inprijzing van het risico op niet tijdig aansluiten reëel is als vele inschrijvers zich aandienen voor de tenders. Vertegenwoordigers van de windenergiesector geven allen aan dat het risico van te late oplevering van het net op zee als een reëel risico wordt gezien en zal worden ingeprijsd omdat zij voor een tijdige aanleg van het net op zee afhankelijk zijn van een andere partij, te weten TenneT. Een compensatieregeling verkleint dit risico voor de windparkontwikkelaars. De eventuele kosten van een schadevergoeding zijn naar verwachting kleiner dan de verwachte meerkosten aan subsidie als gevolg van het (vrijwel zeker) inprijzen van de risico’s. De kans dat er daadwerkelijk een schadevergoeding dient te worden betaald is immers niet groot, terwijl de ontwikkelaars vrijwel zeker het risico zullen inprijzen indien er geen schadevergoeding zou zijn.

De leden van de SP-fractie vroegen om een uitleg over de nu geschetste haast bij het voorliggende wetsvoorstel omdat de tender Borssele niet afhankelijk is van voorliggend wetsvoorstel maar van de Wet windenergie op zee. De kavelbesluiten zijn gebaseerd op de Wet windenergie op zee. Niettemin wacht het publiceren van deze kavelbesluiten op de wettelijke basis om TenneT aan te kunnen wijzen als netbeheerder van het net op zee. De kavelbesluiten eindigen nu midden op zee op het punt waar het platform van TenneT voorzien is. Het net op zee doorloopt via de rijkscoördinatieregeling een eigen voorbereiding. Zonder het net op zee zouden de kavelbesluiten aangevuld moeten worden om ook de door de windparkontwikkelaar zelf aan te leggen infrastructuur naar land te omvatten. Belangrijker is dat het voor de windparkontwikkelaars een wezenlijk verschil is of zij zelf in de infrastructuur moeten voorzien of niet. Zonder duidelijkheid daarover kunnen windparkontwikkelaars geen bieding doen in de subsidietender. Daarom is het noodzakelijk om de wettelijke basis om TenneT aan te kunnen wijzen als netbeheerder op zee snel te regelen, zodat de tender tijdig kan worden opengesteld.

De leden van de SP-fractie vroegen welke afspraken uit het Energieakkoord maken dat ten aanzien van het net op zee inwerkingtreding van onderhavig voorstel op de kortst mogelijke termijn essentieel is. In het Energieakkoord zijn afspraken gemaakt over tenders van in totaal 3.450 MW, door gefaseerde tenderprocedures vanaf 2015 (Kamerstukken II 2014/15, 33 561 11). Deze afgesproken subsidietenders wachten op de wettelijke grondslag voor het aanwijzen van TenneT als netbeheerder op zee. Daarnaast is in de Europese richtlijn hernieuwbare energie en het Energieakkoord een toename van het aandeel van hernieuwbare energieopwekking tot 14% in 2020 afgesproken. Beide subsidietenders voor het windenergiegebied Borssele kunnen, mits het wetsvoorstel uiterlijk 1 april in werking treedt, een bijdrage van 0,5%-punt leveren aan de doelstelling van 14% hernieuwbare energie in 2020 (tezamen 1,0%-punt) (Kamerstukken II, 31 510, nr. 51). Beide tenders zijn nodig om de afgesproken 14% te realiseren.

Voorts vroegen de leden van de SP-fractie of de vergunningen op grond van de Wet windenergie op zee voor de eerste en tweede tender ook op een later moment in 2016 verleend kunnen worden.

Dit is niet het geval. Als de subsidiebeschikkingen niet voor eind 2016 worden afgegeven tellen de tenders, met de afgesproken vier jaar voor realisatie, niet meer mee voor de doelstelling van 14% hernieuwbare energie in 2020 (-1%-punt).

De leden van de SP-fractie vroegen of door de tenders later, maar nog steeds in 2016 te realiseren, de tenders daarmee ook dichter op elkaar gebracht kunnen worden, waardoor de concurrentie vermindert. Het is wenselijk dat bekend is aan wie de subsidie in de eerste tender wordt toegekend voordat de tweede tender sluit, wat bij opening van de eerste tender begin april nog juist lukt. Dit vergroot namelijk de kans op scherpe biedingen op de tweede tender, doordat degene aan wie in de eerste tender subsidie wordt toegekend, scherper kan bieden omdat hij schaalvoordelen kan behalen bij beide tenders, maar ook doordat verliezers van de eerste tender scherper gaan bieden om de tweede tender wel te winnen. Dit alles verlaagt de kosten van windenergie op zee. Het is dus onverstandig de twee tenders in de tijd dichter op elkaar te plannen. Als de tenders dichter bij elkaar liggen, moeten bovendien meer windparken in dezelfde kortere periode gebouwd worden. Dit leidt tot meer vraag naar bijvoorbeeld installatieschepen of windturbines in een kortere periode en daarmee tot hogere prijzen. Mogelijk leidt het er ook toe dat minder partijen de capaciteit hebben om een goed bod voor te bereiden, waardoor er minder partijen een bod uitbrengen. Het later sluiten van de tenders dan nu is gepland is onwenselijk omdat de subsidiebeschikkingen dan niet meer in 2016 kunnen worden afgegeven en de tenders daarmee niet meer kunnen meetellen voor het behalen van de doelstellingen van het Energieakkoord.

De leden van de SP-fractie vroegen welke consequenties eraan verbonden zijn als Nederland niet voldoet aan de Europese verplichting om 14% hernieuwbare energie te realiseren in 2020. Tot eind 2020 zal de Europese Commissie monitoren of Nederland op koers ligt om aan de verplichting van 14% hernieuwbare energie in 2020 te voldoen. Indien de Commissie hierover zorgen heeft kan zij Nederland vragen om aanvullende maatregelen. Mocht Nederland op 1 januari 2021 nog niet voldoen aan de Europese verplichting dan kan de Commissie een infractieprocedure starten en daaraan kunnen boetes en dwangsommen verbonden worden.

De leden van de fractie van de SP vroegen naar verschillen tussen het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet en voorliggend wetsvoorstel. Kortheidshalve wordt voor een antwoord op de vraag verwezen naar de tabel die eerder in deze nota naar aanleiding van het verslag is opgenomen naar aanleiding van vragen van de leden van de fractie van de PvdA naar de vergelijking tussen beide wetsvoorstellen.

De leden van de SP-fractie vroegen waarom de memorie van toelichting lang is ondanks dat de verschillen met bepalingen in het wetsvoorstel Elektriciteit- en gaswet miniem zijn. In het proces van de totstandkoming van een wet is het gebruikelijk dat er een toelichting is die specifiek bij het wetsvoorstel hoort en dat de toelichting zelfstandig gelezen kan worden. Een verwijzing naar een toelichting van een ander wetsvoorstel volstaat hiervoor niet.

De leden van de fractie van de SP vroegen waarom het wetsvoorstel opnieuw is voorgelegd aan de Raad van State. Na het verwerpen van het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet door de Eerste Kamer is voorliggend wetsvoorstel opgesteld. Hoewel de inhoud van dit wetsvoorstel in grote lijnen overeenkomt met delen van het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet, is hier sprake van een nieuw wetsvoorstel dat dezelfde stappen moet doorlopen als elk ander wetsvoorstel. Dat hierbij advisering door de Raad van State een verplicht onderdeel van is, vloeit voort uit artikel 17 van de Wet op de Raad van State.

De leden van de SP-fractie vroegen waarom de gevolgschade en de wijze waarop gederfde of uitgestelde inkomsten worden gecompenseerd, bij algemene maatregel van bestuur worden geregeld.

In het wetsvoorstel is vastgelegd dat een producent van windenergie op zee recht heeft op een vergoeding van schade door de netbeheerder van het net op zee indien deze netbeheerder het net op zee later oplevert dan in het ontwikkelkader is opgenomen of indien de elektriciteit niet kan worden getransporteerd, behoudens regulier onderhoud. De vergoeding van de schade bestaat uit de gevolgschade en de schade ten gevolge van de gederfde of uitgestelde inkomsten. Dit is vastgelegd in het voorgestelde artikel 16f van de Elektriciteitswet 1998 (artikel I, onderdeel H van het wetsvoorstel). Deze bepaling vraagt een technische uitwerking waar het niveau van een wet zich niet voor leent. Daarom is bepaald dat deze nadere uitwerking plaats kan vinden bij een algemene maatregel van bestuur. Een concept van deze algemene maatregel van bestuur is aan uw Kamer voorgelegd (zie Kamerstukken II 2015/16, 34 401, nr. 5).

De leden van de SP-fractie vroegen waarom onduidelijk is wat de gewenste levensduur van het net op zee is. Ingevolge artikel 16e van het wetsvoorstel stelt de Minister een ontwikkelkader vast. In dit ontwikkelkader wordt ingegaan op de aspecten die van belang zijn voor de levensduur van het net op zee, zoals de levensduur van windparken. Het ontwikkelkader geeft daarmee richting aan de aanleg en noodzakelijke levensduur van het net op zee en kan gebruikt worden door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) voor het bepalen van de afschrijvingstermijn van het net op zee.

De leden van de SP-fractie vroegen waarom het gewenste ontwikkelingskader nog niet duidelijk is.

Een concept van het ontwikkelkader staat sinds 16 december 2015 ter informatie op de website van RVO, zodat de sector dit kan betrekken bij de voorbereidingen van de biedingen op de eerste tender. Het concept-ontwikkelkader is tevens uitgebreid geconsulteerd. Het concept-ontwikkelkader zal nog op het onderhavige wetsvoorstel worden aangepast en zo snel mogelijk na inwerkingtreding van het wetsvoorstel door de Minister worden vastgesteld en gepubliceerd.

De leden van de CDA-fractie vroegen welke onderdelen van het wetsvoorstel overeenkomen met het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet en welke nieuw zijn. Op hoofdlijnen komt de inhoud van het wetsvoorstel overeen met de bepalingen van het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet. Een aantal bepalingen komt in een andere vorm terug omdat, anders dan in het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet, deze bepalingen aan moeten sluiten bij de systematiek van de Elektriciteitswet 1998. In dit geval is geen inhoudelijke aanpassing bedoeld. De aansluiting bij de Elektriciteitswet 1998 is van belang met het oog op een spoedige totstandkoming van voorliggend wetsvoorstel. Alleen die wijzigingen zijn in de Elektriciteitswet 1998 voorgesteld die noodzakelijk zijn voor het tijdig realiseren van de doelstellingen van het Energieakkoord waar het gaat om wind op land en wind op zee. Voorbeelden van bepalingen die op een andere manier terugkomen maar inhoudelijk vergelijkbaar zijn, zijn bijvoorbeeld artikel I, onderdeel F (wijzigingen van artikel 16 Elektriciteitswet 1998 met betrekking tot de taken van de netbeheerders) en artikel I, onderdeel K (wijzigingen van artikel 21 van de Elektriciteitswet 1998 in verband met het kwaliteits- en capaciteitsdocument). Nieuw zijn enkele overgangsrechtelijke bepalingen in artikel III, IV en V van het wetsvoorstel, die zien op de aanwijzing en start van de activiteiten van de netbeheerder van het net op zee. Deze bepalingen zijn vooral voortgekomen uit de voorbereidingen vooruitlopend op de verwachte inwerkingtreding van het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet. Voor wind op land zijn in voorliggend wetsvoorstel geen bepalingen opgenomen die nieuw zijn ten opzichte van het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet. Voor een meer gedetailleerde vergelijking wordt verwezen naar de tabel die hierboven is opgenomen naar aanleiding van een vraag van de leden van de PvdA-fractie naar een vergelijking tussen beide wetsvoorstellen.

De leden van de fractie van het CDA vroegen hoe wordt aangekeken tegen het appèl van de provinciale staten van Zeeland om de kerncentrale Borssele te nationaliseren. Deze leden vroegen tevens of dit voorkomen had kunnen worden indien de uitvoering van het groepsverbod was opgeschort. Dit wetsvoorstel heeft geen relatie met de situatie rond Delta en de kerncentrale Borssele. Zoals ik in mijn antwoord op vragen van de leden Jan Vos en Albert de Vries (beiden PvdA) over de splitsing van Delta en de positie van de kerncentrale Borssele (Handelingen II 2015/16, Aanhangselnummer 758) heb aangegeven, streef ik ernaar dat de positie van de kerncentrale Borssele in alle gevallen goed geborgd blijft. De eerste verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij DELTA en haar aandeelhouders, te weten de Zeeuwse provincie en gemeenten die gezamenlijk het volledige aandelenkapitaal bezitten (vertegenwoordigd in de «Aandeelhouderscommissie»), en RWE. De Aandeelhouderscommissie heeft in een eerder stadium aangegeven dat zij een rol voor het Rijk onontbeerlijk achten bij de toekomstbestendige positionering van kerncentrale Borssele. Daarom is het Rijk in overleg met vergunninghouder EPZ, haar aandeelhouders DELTA (70%), met daarachter de Aandeelhouderscommissie, en haar aandeelhouder Essent/RWE (30%), om te komen tot een onderbouwde analyse en een heldere weging van mogelijke oplossingsrichtingen. Ik heb toegezegd uw Kamer tijdig te informeren over relevante ontwikkelingen. Ik acht het op dit moment niet opportuun om vooruit te lopen op de uitkomsten van dit lopende proces. In algemene zin wil ik aangeven dat de bepalingen over splitsing van energiebedrijven al sinds 23 november 2006 van kracht zijn en er in het lopende proces met name aandacht is voor het effect van de huidige marktomstandigheden, in het bijzonder de lage elektriciteitsprijs, op de bedrijfseconomische positie van kerncentrale Borssele. De huidige markomstandigheden staan los van de handhaving van het groepsverbod.

De leden van de PVV-fractie informeerden welke onderdelen van het wetsvoorstel cruciaal zijn voor het tijdig realiseren van de doelstellingen van het Energieakkoord en om de betreffende wetsartikelen op te sommen. Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de fractie van de SP in deze paragraaf 3.1. Alle artikelen samen vormen een consistent geheel dat in gezamenlijkheid de doelstellingen optimaal nastreeft.

Dezelfde leden vroegen of kan worden aangegeven op welke punten dit wetsvoorstel is gewijzigd.

Kortheidshalve verwijs ik u naar de beantwoording van de vraag van de leden van de PvdA-fractie om een tabel waarin de verschillen zijn weergegeven tussen het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet en voorliggend wetsvoorstel.

De leden van de PVV-fractie vroegen welk nieuw inzicht heeft geleid tot andere bepalingen dan in het wetsvoorstel Elektriciteit- en gaswet. Het wetsvoorstel beoogt geen inhoudelijk afwijkende bepalingen ten opzichte van het wetsvoorstel Elektriciteit- en gaswet. Het voorliggende wetsvoorstel behelst hoofdzakelijk wijzigingen in de Elektriciteitswet 1998. In het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet werd de Elektriciteitswet 1998 ingetrokken en vervangen door een nieuwe wet. Dit verschil leidt er toe dat, hoewel de bepalingen inhoudelijk gelijk zijn, deze in een aantal gevallen wel anders vormgegeven zijn. Voor een meer gedetailleerde vergelijking wordt verwezen naar de tabel die is opgenomen in antwoord op de vraag van de PvdA-fractie naar een vergelijking tussen beide wetsvoorstellen.

De leden van de PVV-fractie vroegen naar de haast waarmee voorliggend wetsvoorstel is voorbereid en de gevolgen hiervan. Ondanks de haast waarmee het wetsvoorstel is voorbereid, zijn alle stappen die in een wetgevingstraject gebruikelijk zijn doorlopen. Dit betreft zowel de voorbereiding binnen het ministerie als de behandeling in de ministerraad en de advisering door de Raad van State. Omdat de bepalingen inhoudelijk over zijn genomen uit het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet en bij dat wetsvoorstel de inhoudelijke keuzes reeds waren voorbereid was het opstellen en indienen van onderhavig wetsvoorstel op deze korte termijn mogelijk.

De leden van de fractie van D66 vroegen naar de verschillen tussen voorliggend wetsvoorstel en het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet waar het gaat om wind op land en wind op zee. Kortheidshalve wordt voor een antwoord op deze vraag verwezen naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de fractie van het CDA en de tabel die eerder in deze nota naar aanleiding van het verslag is opgenomen naar aanleiding van vragen van de leden van de fractie van de PvdA naar de vergelijking tussen beide wetsvoorstellen.

De leden van de D66-fractie vroegen wanneer het ontwikkelkader klaar zal zijn. Voor deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de fractie van de SP.

Voorts vroegen de leden van de D66-fractie of het ontwikkelkader ook de ruimtelijke ordeningsaspecten zal regelen of daarop van invloed zal zijn en voor welke windparken het ontwikkelkader zal gelden. Het ontwikkelkader heeft betrekking op en refereert naar de reeds vastgestelde routekaart windenergie op zee (Kamerstukken II 2014/15, 33 561, nr. 11) en de daaronder vallende windparken en bevat geen nieuwe besluiten op het gebied van ruimtelijke ordening. Het net op zee volgt de voorziene productie van windenergie op zee.

Voorts informeerden de leden van de D66-fractie of de provincies en gemeenten een adviesrol hebben ten aanzien van het ontwikkelkader. Het ontwikkelkader geeft vooral de technisch-functionele eisen voor het net op zee. Deze eisen zijn tot stand gekomen na een uitgebreide consultatie van de windenergiesector door TenneT. Het ontwikkelkader zelf is ook openbaar geconsulteerd via www.internetconsultatie.nl. Het ontwikkelkader bevat geen nieuwe besluiten op het gebied van ruimtelijke ordening. Daarom hebben provincies en gemeenten geen adviesrol.

De leden van de D66-fractie vroegen hoe wordt beoordeeld of de windexploitant zelf (deels) debet is aan vertraging, waardoor de windexploitant geen recht zal hebben op compensatie. Bij vertraging van het net op zee zal, om in aanmerking te komen voor schadevergoeding, de vergunninghouder van het windpark ten eerste moeten aantonen dat de funderingen van het windpark waren aangelegd ten tijde van de te late oplevering. Ten tweede dient hij, indien hij vanwege de inmiddels gebleken vertraging van het net op zee zijn turbines en kabels nog niet heeft geplaatst om (grotere) financiële of fysieke schade te voorkomen, aannemelijk te maken dat het windpark anders wel gebruiksklaar was geweest.

De leden van de PvdD-fractie informeerden waarom eventuele aanpassingen van het ontwikkelkader alleen in de ministerraad worden besproken, terwijl de leden graag zien dat de Kamer zich uit kan spreken over de randvoorwaarden voor TenneT en de exploitatie van de windparken, omdat wind op zee over meer gaat dan energie opwekken, zoals de invloed op de natuur en waterecologie.

Het ontwikkelkader geeft, naast de technisch-functionele eisen voor het net op zee, geen andere randvoorwaarden aan TenneT. Ook geeft het geen randvoorwaarden voor natuur en ecologie en de exploitatie van de windparken. Dat vindt plaats in de voorschriften van de kavelbesluiten die op grond van de Wet windenergie op zee worden genomen. Daarvoor geldt een aparte procedure van terinzagelegging en raadpleging van de Commissie voor de Milieueffectrapportage.

Voorts wordt kortheidshalve verwezen naar het antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de fractie van de PvdA.

3.2 Uitvoeren planningsafspraken in het Energieakkoord

De leden van de PVV-fractie vroegen om een onderbouwing dat het dichter op elkaar brengen van de tenders de concurrentie vermindert omdat deze leden er aan twijfelen dat bedrijven slechts een bod uitbrengen als de tenders verder uit elkaar liggen. Voor dit antwoord wordt verwezen naar het antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de SP-fractie in paragraaf 3.1.

De leden van de fractie van de PVV vroegen welke consequenties het heeft als Nederland niet voldoet aan de Europese verplichting om 14% hernieuwbare energie te realiseren in 2020 en, als hieraan financiële sancties verbonden kunnen worden, wat hiervan de geschatte omvang zou kunnen zijn.

Voor een antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de SP-fractie in paragraaf 3.1.

4. Windenergie op zee en land

4.1 Algemeen

De leden van de CDA-fractie vroegen of bij een lagere prijs dan 15 cent per kWh, waarop de tenders zullen inzetten, uitgegaan zal worden van lagere aansluitingskosten dan 2,5 cent per kWh en hoe dan toch de reductie van 40% op de kosten bereikt kan worden. Uit de kostenberekening van het net op zee door TenneT (Kamerstukken II 2014/15, 33 561, nr. 21) volgt dat de totale kosten voor het net op zee voor een periode van 20 jaar gelijk zijn aan 4 miljard euro. Dit betekent dat de kosten gemiddeld 1,5 cent per kWh zijn. Dit is een kostenreductie van 40% op de netkosten ten opzicht van de situatie dat windparkontwikkelaars elk voor zich zorgen voor verbinding met het net op land.

De kostenraming komt overeen met eerdere berekeningen van ECN en DNV-GL over de kostenvoordelen van het aanwijzen van TenneT. ECN en DNV-GL berekenden ook dat de kosten konden dalen tot 1,5 cent per kWh en dat dit over een periode van 15 jaar en ten opzichte van de kosten van een gemiddeld windpark in 2014 dit een kostenreductie van 3 miljard euro in het totaal oplevert.

De leden van de CDA-fractie vroegen verder hoe de afschrijvingsperiode voor TenneT van 20 jaar zich verhoudt tot de subsidieperiode van de SDE+ van 15 jaar. De afschrijvingsperiode die TenneT dient te hanteren voor het net op zee wordt door ACM vastgesteld, onder andere op basis van de technische-functionele eisen aan het net op zee zoals die in het ontwikkelkader worden gesteld. Op dit moment heeft ACM deze afschrijvingstermijn nog niet bepaald. Een afschrijvingsperiode voor het net op zee die niet gelijk is aan de subsidieperiode van de SDE+ voor productie-installaties van hernieuwbare energie is op zich niet ongebruikelijk of bezwaarlijk. Het gaat immers om andersoortige installaties, waarvoor verschillende optimale afschrijvingstermijnen kunnen gelden. In Duitsland hanteert de toezichthouder een periode van 20 jaar als afschrijvingstermijn voor netinfrastructuur op zee. Voor de bekostiging van het net op zee zal een aparte subsidieregeling worden opgesteld, die wordt gevoed vanuit het budget van de SDE+.

Voorts informeerden deze leden of het zeker is dat de windparken nog functioneel zijn na de subsidieperiode van 15 jaar en zo nee, waarom er hierna nog vijf jaar afgeschreven wordt. Voor de levensduur van de windparken na het verstrijken van de subsidieperiode geldt dat marginale kosten moeten opwegen tegen de marginale opbrengsten. Onder die laatste vallen dan geen SDE+ subsidies meer. De huidige economische levensduur van windparken op zee is veelal 20 jaar en tendeert naar 25 jaar. De verwachting is dus dat de windparken nog geruime tijd na aflopen van de subsidie zullen produceren.

De leden van de CDA-fractie vroegen wat de aansluitkosten voor windenergie op zee zouden zijn zonder de beoogde kostenreductie door TenneT en hoeveel de beoogde reductie van de aansluitkosten door TenneT in totaal bedragen, en hoe de berekening hiervan er uit ziet. De kosten van het netwerk op zee voor de eerste 15 jaar zijn circa 3 miljard euro. Indien de windparken zelf hun netaansluiting zouden moeten aanleggen bedragen de kosten circa 5 miljard euro. Naast de besparing van 2 miljard euro op de kosten van de aansluitingen treedt er door het aanwijzen van TenneT ook een besparing bij het windpark op door een hogere beschikbaarheid van het netwerk. Deze kostenbesparing is volgens DNV-GL en ECN gelijk aan totaal 1 miljard euro. In totaal levert dit een besparing op van circa 3 miljard euro over 15 jaar.

De leden van de CDA-fractie vroegen hoe onderscheid wordt gemaakt in de prijsreductie door het aanleggen van grotere windparken dichter bij de kust en de kostenreducties door TenneT en hoeveel de kostenreductie door het aanleggen van grotere parken dichter bij de kust bedraagt. Bij de berekeningen van de maximum tenderbedragen voor de verschillende windenergiegebieden zijn de kosten van deze gebieden, exclusief het net op zee, door ECN berekend. Deze zijn vergeleken met de kosten van gemiddelde windparken, zonder de kosten van de netaansluiting. Deze kosten staan vermeld in de brief van 19 mei 2015 (Kamerstukken II 2014/15, 33 561, nr. 19, tabel 3.)

Deze leden vroegen hoe ervoor gezorgd kan worden dat het kostenvoordeel door het aanwijzen van een goedkopere locatie geen onderdeel wordt van de kostenreductie van TenneT of van de eigenaars van een windpark op zee. Voor elke tender voor kavel van windparken wordt een maximaal subsidiebedrag berekend dat is gebaseerd op de specifieke kostenkenmerken van die kavel (Kamerstukken II 2014/15, 33 561, nr. 19, tabellen 3 en 4). Door de concurrentie tussen verschillende bieders voor de kavel zal de scherpste prijs worden gerealiseerd.

De leden van de CDA-fractie vroegen om inzichtelijk te maken hoe de kostenreductie van 0,425 cent per kWh per jaar voor windparkeigenaren leidt tot 4 miljard euro lagere subsidiekosten. Het is onduidelijk waar de genoemde 4 miljard euro vandaan komt. Zoals hiervoor is vermeld levert het aanwijzen van TenneT over een periode van 15 jaar een besparing op van circa 3 miljard euro.

De leden van de CDA-fractie vroegen of er in de huidige plannen voor windparken op zee rekening gehouden wordt met het gebruik van windmolens van 8 MW. Dit is inderdaad het geval. Vanaf de tweede tender wordt uitgegaan van in ieder geval 6 MW per turbine en waarschijnlijk 8 MW. Plaatsing van windturbines tot 10 MW is mogelijk. Initiatiefnemers kiezen zelf de turbineomvang.

De leden van de CDA-fractie vroegen welk kostenreducerend effect het gebruik van windmolens met meer vermogen heeft en welk effect dit zou hebben voor kustgemeenten indien deze windmolens binnen de 12-mijlszone komen te staan. De kostenreductie als gevolg van grotere turbines vormt onderdeel van de met de sector afgesproken kostenreductie van 40%. Deze is al in de berekeningen van ECN verdisconteerd. Het plaatsen van windturbines met meer vermogen betekent dat er in totaal minder, maar in het algemeen grotere, windturbines geplaatst worden. Het visuele verschil tussen een groter aantal 4 MW turbines of een kleiner aantal 8 MW turbines is te zien via https://www.noordzeeloket.nl/functies-en-gebruik/windenergie/viewer/.

De leden van de PVV-fractie vroegen of het argument van een goede beschikbaarheid van de infrastructuur een diskwalificatie van de overige netbeheerders is en of TenneT hoger scoort qua beschikbaarheid van het netwerk dan bijvoorbeeld regionale netbeheerders. Het aansluiten van windparken op zee betreft een relatief klein aantal verbindingen die echter op een hoog spanningsniveau grote hoeveelheden energie transporteren. Dit sluit aan bij de bestaande taken van TenneT en niet bij die van de regionale netbeheerders. Mede hierom is een rol voor regionale netbeheerders niet overwogen. Een vergelijking tussen de landelijk netbeheerder en de regionale netbeheerders op het punt van beschikbaarheid is niet goed mogelijk, omdat de eisen aan de netten verschillen en er een onderlinge afhankelijkheid is.

Voorts vroegen deze leden hoe de beschikbaarheid van het net van TenneT zich verhoudt tot de reeds bestaande verbindingen naar de windparken op zee. De reeds bestaande verbindingen naar de windparken op zee zijn geen onderdeel van het net op zee of van het net van een gereguleerde netbeheerder in publiek eigendom. Hier zijn dan ook geen publieke beschikbaarheidskentallen van bekend. Wel is bekend dat de bestaande verbindingen naar windparken op zee vanuit kostenoverwegingen enkelvoudig worden uitgevoerd. Als netbeheerder op zee kan TenneT in haar net op zee koppelingen aanbrengen die de beschikbaarheid verhogen ten opzichte van een geheel enkelvoudige uitvoering. In het windgebied Borssele zullen de twee platforms bijvoorbeeld onderling verbonden worden en heeft elk platform twee kabels naar de kust. In de afweging van maatregelen om de beschikbaarheid waar mogelijk te verhogen, heeft TenneT technische en financiële maatstaven gehanteerd.

4.2 Planning en sturing

De leden van de SP-fractie vroegen naar de vindplaats van de bepaling dat investeringen die de netbeheerders doen voor de ontsluiting van windparken op land, in de tarieven verrekend kunnen worden. De bepaling dat investeringen die netbeheerders doen voor de ontsluiting van windparken op land in de tarieven verrekend kunnen worden, is van belang voor het versnellen van de aansluiting van windparken op land. Immers, met een dergelijke bepaling krijgen netbeheerders zekerheid dat (voorbereidende) investeringen die noodzakelijk zijn voor het ontsluiten van windparken verrekend mogen worden in de tarieven. Dit maakt dat de voorbereiding van de netinpassing van windparken op land gelijk op kan lopen met de besluitvorming over het windpark. Vanuit deze gedachten kennen de huidige Elektriciteitswet 1998, het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet en het voorliggend wetsvoorstel hierover bepalingen, die steeds iets anders zijn vormgegeven. In de Elektriciteitswet 1998 is dit opgenomen in artikel 41b, eerste lid, onderdeel e, in combinatie met de artikelen 20d (met betrekking tot de kosten van een investering waarvoor op grond van een RCR-procedure een inpassingsplan is vastgesteld of projectbesluit is genomen) of 20e (met betrekking tot bijzondere investeringen voor projecten waarvoor de RCR-procedure niet geldt). In het wetsvoorstel Elektricteits- en gaswet was dit opgenomen in artikel 5.5, in het bijzonder het achtste lid van dit artikel. In het voorliggende wetsvoorstel is de bepaling van de huidige Elektriciteitswet 1998 aangevuld met het voorgestelde artikel 20d, tweede lid.

De leden van de SP-fractie vroegen of in het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet was opgenomen dat de kosten van investeringen die de netbeheerder van het net op zee doet ter uitvoering van het ontwikkelkader wordt opgenomen in de toegestane inkomsten. In artikel 5.6 van het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet werd vastgelegd dat de Minister een scenario voor wind op zee vaststelde. Op basis van artikel 5.6, derde lid, moest een netbeheerder van een net op zee dit scenario uitwerken in een investeringsplan. Artikel 5.5, zevende lid, bepaalde vervolgens dat de in het investeringsplan opgenomen investeringen noodzakelijk werden geacht voor de uitvoering van de wettelijke taken van de systeembeheerder. Het voorliggende wetsvoorstel kent eenzelfde systematiek, echter de terminologie is verschillend. De Minister stelt ingevolge het voorgestelde artikel 16e van de Elektriciteitswet 1998 een ontwikkelkader vast. De netbeheerder van het net op zee werkt het ontwikkelkader ingevolge artikel 16e, derde lid, uit in het kwaliteits- en capaciteitsdocument. In dit kwaliteits- en capaciteitsdocument geeft de netbeheerder van het net op zee aan welke investeringen noodzakelijk zijn ter uitvoering van het ontwikkelkader, bedoeld in artikel 16e, eerste lid. In het voorgestelde artikel 20d, derde lid, is tot slot bepaald dat ACM de kosten van investeringen ter uitvoering van het ontwikkelkader, verrekenen in de toegestane inkomsten van de netbeheerder van het net op zee.

De leden van de SP-fractie vroegen waarom is gekozen voor het vooraf bepalen van het nut en de noodzaak van gedane investeringen. Het is van belang dat de netbeheerder van het net op zee tijdig begint met de aanleg van infrastructuur om windparken op zee te ontsluiten. Hiermee wordt voorkomen dat als windparken op zee gereed zijn, de elektriciteit niet getransporteerd kan worden. De netbeheerder van het net op zee zal hiertoe alleen bereid zijn als hij weet dat investeringen die hij hiervoor doet, ook terugverdiend kunnen worden. Door zowel de bepalingen in het wetsvoorstel Elektriciteit- en gaswet als in voorliggend wetsvoorstel, krijgt de netbeheerder van het net op zee tijdig zekerheid over het terugverdienen van deze investeringen en zal hij ook bereid zijn dergelijke investeringen te doen.

De leden van de PVV-fractie informeerden in hoeverre de overheid kan sturen in de levensduur van windparken. De levensduur van windparken wordt primair bepaald door de investerings- en onderhoudsstrategie van de windparkexploitanten. De overheid stelt enerzijds het aantal jaren vast dat er een bijdrage vanuit de SDE+-middelen wordt verstrekt om de productiekosten van de windparken ten dele te bekostigen. Anderzijds bepaalt de Wet windenergie op zee dat de vergunning, inclusief de periode van het ontwikkelen en bouwen van het windpark en na de exploitatie weer afbreken, voor maximaal 30 jaar wordt verleend.

De leden van de PVV-fractie vroegen of er redenen zijn om af te wijken van een maximale levensduur.

Vanuit economisch opzicht zal door de exploitant altijd worden gekozen voor de optimale economische levensduur, niet voor de technisch maximale levensduur. Dit leidt tot de laagst mogelijke kosten.

De leden van de PVV-fractie vroegen voorts of het louter een boekhoudkundige functie heeft om de verwachte levensduur van het net op zee te koppelen aan die van het windmolenpark. Ook voor het net op zee geldt het principe dat gekozen wordt voor de vanuit economisch opzicht optimale levensduur, niet de technisch maximale levensduur. Daarbij zal te allen tijde gewaarborgd moeten zijn dat windparken de geproduceerde elektriciteit kunnen invoeden op het net.

De leden van de PVV-fractie vroegen in hoeverre de levensduur afhangt van de termijn waarover men subsidie ontvangt. De SDE+-subsidieduur wordt voor de windparken door de overheid gemaximeerd op 15 jaar. Voor de periode daarna geldt dat marginale kosten moeten opwegen tegen de marginale opbrengsten. Daaronder vallen dan geen SDE+-subsidies meer. In die zin heeft het beëindigen van de SDE+-subsidie na het verstrijken van de maximale subsidieduur gevolgen voor de economische levensduur van het windpark.

De leden van de PVV-fractie vroegen wat er gebeurt met de windmolens waarvan de levensduur verlopen is en of in het ontwikkelkader ook aangegeven wordt op welke wijze verlopen windmolens verwijderd dienen te worden en wie daar de kosten voor draagt.

In het Waterbesluit is vastgelegd dat een exploitant een windpark moet verwijderen zodra het niet meer gebruikt wordt. In het kavelbesluit wordt vastgelegd dat de exploitant hiervoor een bankgarantie moet afgeven.

De leden van de PVV-fractie vroegen in het verlengde hiervan hoe dit zit bij het net op zee. Het Waterbesluit heeft ook betrekking op het net op zee (in dit besluit «exportkabels» genoemd). Ook voor deze kabels geldt de verplichting deze te verwijderen als deze niet meer in gebruik zijn. Deze opruimplicht is neergelegd in de vergunning op grond van de Waterwet.

De leden van de PVV-fractie vroegen voorts of het te allen tijde wordt besproken met uw Kamer als zich wijzigingen voordoen in het ontwikkelkader. Kortheidshalve wordt voor het antwoord op de vraag verwezen naar het antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de fractie van de PvdA.

4.3 Risico’s en aansprakelijkheid

De leden van de SP-fractie vroegen of de inspanningsverplichting om planningen af te stemmen tussen de netbeheerder van het net op zee en de exploitanten van windparken een reden is af te zien van het groepsverbod. De behoefte tot afstemmen van de aanleg van windparken, de verbindingen op zee, en de aansluiting van deze verbindingen met het net op land is er altijd. De afstemming tussen twee partijen betreft in het wetvoorstel het net op zee ten opzichte van het windpark. Als een windparkexploitant zelf de elektriciteit aan land brengt, betreft de afstemming de aansluiting op het landelijke hoogspanningsnet maar de mate van afstemming wordt wel gecompliceerder als een windparkexploitant naast zijn eigen windpark ook windparken van andere exploitanten wil aansluiten. Deze noodzaak tot afstemming is geen reden om af te zien van het groepsverbod. Productie van elektriciteit, ook windparken op zee, is een commerciële activiteit waar risico’s aan zijn verbonden. Ik vind het onwenselijk als de netbeheerder van het net op zee dergelijke risico’s zou mogen lopen.

De leden van de PVV-fractie vroegen om een reactie bij hun bedenkingen bij het eenzijdig bij TenneT neer te leggen van de risico’s. Ook vroegen de leden van de PVV-fractie naar een inschatting van de meerkosten indien het kostenveroorzakersprincipe wordt toegepast in plaats van deze eenzijdige risicoverdeling. De eis tot 40% kostenreductie werkt inderdaad door in de subsidieplafonds in de tenders, daarnaast heeft concurrentie tussen verschillende aanbieders een drukkend effect op de prijs. Desalniettemin zal er toch per saldo sprake zijn van een grotere risicobeprijzing dan als het risico bij TenneT ligt. Immers TenneT kan de risico’s zelf beheersen en heeft een financiële prikkel om dat te doen. Daarnaast zijn de risico’s, in de vorm van gemiste of uitgestelde inkomsten, voor de windparkexploitant bij vertraging van het net op zee groter dan die voor TenneT indien een windpark later dan gepland operationeel wordt. De risicoverdeling ligt dus ook zodanig dat de windparken sterker afhankelijk zijn van het tijdig opleveren van net op zee dan andersom.

De leden van de PVV-fractie vroegen naar de stelling dat door verstoringen geen subsidie wordt misgelopen door realisatie in andere jaren. Bij de subsidieverlening wordt, conform de SDE+ systematiek, «banking» toegepast, wat inhoudt dat de exploitant een lagere subsidie door productieverstoringen in enig jaar kan compenseren door hogere subsidies in latere jaren wanneer meer productie gedraaid wordt.

4.4 Tariefregulering van het net op zee

De fractieleden van de SP vroegen naar het effect op de transporttarieven voor gebruikers aangesloten op extrahoogspanning en waarom dit volgt uit de verhouding tussen de kosten van de netten de bestaande tariefsystematiek. In aanvulling daarop vroegen deze leden naar de bestaande verdeelsleutel voor reeds bestaande netten. De bestaande tariefsystematiek voor de elektriciteitsnetten bestaat uit een groot aantal verdeelsleutels. Eén doorslaggevend element is de indeling van de elektriciteitsnetten in bandbreedtes van spanningsniveaus en het daaraan verbonden cascadestelsel. De technische codes voor elektriciteit onderscheiden verschillende bandbreedtes, zoals extrahoogspanning (220 en 380kV) en hoogspanning (110 en 150kV). De tariefsystematiek bepaalt dat de kostenbasis van de netten per bandbreedte van spanningsniveaus (en per netbeheerder) wordt vastgesteld en dat de kosten vervolgens naar rato van de afname op die spanningsniveaus en de afname van lager gelegen netten, direct in rekening worden gebracht bij afnemers óp dat spanningsniveau, of doorcascaderen naar lager gelegen netten. Op grond van deze verdeling in bandbreedtes van spanningsniveaus zou het net op zee, op grond van zijn spanningsniveau, toegerekend worden aan het (extra)hoogspanningsnet. Daarom zouden de transporttarieven met name op deze netten fors stijgen. Omdat het met name energie-intensieve bedrijven zijn die zijn aangesloten op deze hoge spanningsniveaus, zijn het met name energie-intensieve bedrijven die door deze tariefstijging geraakt worden. De bijdrage die energie-intensieve bedrijven op grond van deze tariefstijging zouden leveren aan de aanleg van het net op zee zou daarmee veel hoger zijn dan de bijdrage die zij zouden leveren via de Wet Opslag Duurzame Energie. Op lager gelegen netten zou de procentuele stijging van de transporttarieven aanzienlijk lager zijn omdat de totale kostenbasis van deze netten hoger is omdat een groot deel van de kostenbasis voor het net op zee wordt toegerekend aan hoger gelegen netten. Een ander element van de tariefsystematiek is dat geen producententarief is ingesteld. Hierdoor wordt de hierboven beschreven problematiek versterkt. Windparken aangesloten op het net op zee nemen namelijk betrekkelijk weinig elektriciteit van het net en het gros van de kosten van hogere spanningsniveaus zou daarom door andere partijen moeten worden opgebracht.

Dezelfde leden vroegen hoe, nu en straks, de verdeelsleutels de kosten van het net op zee worden verdeeld over alle aangeslotenen, zoals kleinverbruikers, het midden-kleinbedrijf, de industrie en de energie-intensieve industrie. Met voorliggend wetsvoorstel wordt niet aan de verdeelsleutels van de Opslag Duurzame Energie of de tarievensystematiek van het elektriciteitsnet getornd. Het voorstel regelt slechts dat de kosten voor de aanleg van het net op zee worden opgebracht via de Opslag Duurzame Energie in rekening worden gebracht bij afnemers in plaats van via de tariefsystematiek van het elektriciteitsnet. Hiermee is geborgd dat de kosten van het net op zee via dezelfde verdeelsleutels verdeeld worden over alle aangeslotenen, waaronder kleinverbruikers, het midden-kleinbedrijf, de industrie en de energie-intensieve industrie, als het geval was geweest wanneer de windparken een eigen verbinding (gesubsidieerd via de SDE+) naar het landelijk hoogspanningsnet hadden aangelegd. De mate waarin een afnemer bijdraagt aan de ontwikkeling van het net op zee is in beide scenario’s niet eenduidig vast te stellen. Dat komt ten eerste omdat de Opslag Duurzame Energie voor elk bedrijf verschillend zal zijn, omdat deze gestaffeld is en zowel via het elektriciteitsverbruik als het gasverbruik in rekening wordt gebracht. Ook ten aanzien van de transporttarieven is niet eenduidig aan te geven wat de effecten zouden zijn voor een individueel bedrijf. Dat is immers afhankelijk van het precieze verbruikspatroon, waaronder de piekbelasting, het spanningsniveau waarop een afnemer is aangesloten en in sommige gevallen de grootte van de aansluiting. Wel beschikbaar is een schatting van het procentuele effect op de nettarieven die bij afnemers op extrahoogspanning en hoogspanning in rekening worden gebracht. Het zou ongeveer een verdubbeling betreffen van de tarieven op extrahoogspanning en een verhoging van enkele tientallen procenten op hoogspanning. Voor sommige bedrijven zou dat op meerdere miljoenen euro’s neerkomen.

Dezelfde leden vroegen voor welke investeringen vermogenskosten op het onderhanden werkkapitaal al tijdens de aanleg terugverdiend mogen worden. Deze systematiek wordt van toepassing verklaard op investeringen van de netbeheerder van het net op zee en de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet waar de Rijkscoördinatieregeling op van toepassing is.

Dezelfde leden vroegen wat het terugverdienen van «kosten gerelateerd aan het landelijk hoogspanningsnet in hetzelfde jaar waarin zij zijn gemaakt» inhoudt en waarom hiervoor de periode van een jaar wordt genomen en niet de totale afschrijvingstermijn. Normaliter krijgt een netbeheerder een deel van de kosten gerelateerd aan haar investeringen vertraagd terug via de tarieven, omdat zij pas bij aanvang van de nieuwe reguleringsperiode worden betrokken bij de inschatting van de efficiënte kosten. Dat kan er toe leiden dat de netbeheerder, bij grote investeringsprojecten, zeer lange tijd grote investeringsuitgaven moet voorfinancieren. In voorliggend wetsvoorstel is bepaald dat voor bepaalde investeringen, de toezichthouder de in een bepaald jaar te maken efficiënte kosten inschat en betrekt bij de vaststelling van de toegestane inkomsten en de tarieven. Als investeringen in gebruik genomen zijn, wordt daarbij ook rekening gehouden met de afschrijvingstermijn. Er is gekozen om deze kosten jaarlijks te laten betrekken bij de toegestane inkomsten en de tarieven omdat de toezichthouder de tarieven jaarlijks vaststelt. Hierdoor valt de vergoeding van de kosten samen met het moment waarop de kosten daadwerkelijk gemaakt worden.

Dezelfde leden vroegen naar de afschrijvingstermijnen van de diverse onderdelen van het net en of het niet vreemd is dat ACM de hoogte van alle betreffende kosten in moet schatten en naderhand moet controleren en nacalculeren. De afschrijvingstermijnen van de investeringen in het landelijk hoogspanningsnet worden door ACM vastgesteld en zijn vastgelegd in de methodebesluiten. De afschrijvingstermijn voor het net op zee wordt door ACM bepaald. Het door het Ministerie van Economische Zaken vastgestelde ontwikkelkader beschrijft factoren waarmee ACM bij de vaststelling van de afschrijvingstermijn rekening kan houden, zoals de verwachte economische levensduur van de aan te sluiten windparken. Op grond van de bestaande Elektriciteitswet 1998 maakt ACM bij de regulering van netbeheerders reeds gebruik van schattingen en nacalculaties van specifieke kosten. Deze werkwijze is ACM daarom niet vreemd.

Dezelfde leden vroegen naar de voor- en nadelen van een alternatief voor het op voorhand schatten en naderhand controleren van kosten. Het voordeel van een systematiek waarbij ACM de hoogte van de kosten inschat en naderhand moet controleren is dat minder voorgefinancierd hoeft te worden. Hiermee wordt het beslag op het vermogen van de netbeheerder verminderd. Tevens betekent het dat minder rentelasten hoeven te worden afgedragen op aangetrokken vreemd vermogen. Een ander voordeel is dat de kosten voor aanleg van het net op zee of het betreffende project over een langere periode worden verdeeld waardoor het effect op de energierekening (via de opslag duurzame energie of de transporttarieven) van afnemers gematigder is. Een mogelijk nadeel is dat inschattingen in de praktijk kunnen afwijken van gerealiseerde kosten, waardoor nacalculaties optreden en de hoogte van de tarieven minder voorspelbaar wordt. Ten aanzien van investeringen in het net op zee speelt dit nadeel niet omdat deze kosten via een subsidie worden gedekt.

De fractieleden van het CDA vroegen in hoeverre kosten van het net op zee, gemaakt door TenneT, apart worden bijgehouden door TenneT. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en het net op zee – in beide gevallen TenneT – zijn volgens artikel 43 van de Elektriciteitswet 1998 verplicht een aparte boekhouding bij te houden voor de uitvoering van de aan haar toegewezen wettelijke taken. ACM houdt hier toezicht op.

Dezelfde leden vroegen in hoeverre ACM er toezicht op kan houden dat extra kosten voor het landelijk hoogspanningsnet noodzakelijk zijn voor het net op zee. De investeringen die de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet doet zijn integraal onderdeel van het toezicht op investeringen op land en worden volgens geldende regels beoordeeld. Daartoe stelt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet tweejaarlijks een plan op over de voorgenomen investeringen en het kwaliteitsbeheersingssysteem: het Kwaliteits- en capaciteitsdocument. ACM maakt gebruik van een internationale benchmark om de efficiëntie van deze investeringen te beoordelen. Voor investeringen in het kader van de Rijkscoördinatieregeling, waaronder ook de investeringen in het net op zee, wordt daarnaast gebruik gemaakt van een project specifieke toetsen.

De leden van de PVV-fractie vroegen of er extra (diepzee) verbindingen tussen de windparken onderling aangelegd worden bij een netwerk op zee en dit een beperking vormt voor het kostenvoordeel van een netwerk op zee ten opzichte van losse verbindingen. Tussen de drie windenergiegebieden Borssele, Hollandse Kust (zuid) en Hollandse Kust (noord) worden geen verbindingen aangelegd. Binnen de windenergiegebieden Borssele en Hollandse Kust (zuid) zullen de daar aanwezige twee platformen wel onderling worden verbonden met een 66 kiloVolt kabel. TenneT heeft door middel van een kosten-batenanalyse aangetoond dat de voordelen van de zo verkregen hogere beschikbaarheid opwegen tegen de kosten van deze kabel.

Verder vroegen deze leden of de som van 3 miljard wel gebaseerd is op een eerlijke vergelijking, waarbij gerekend is met hetzelfde materiaal, levensduur, afschrijvingstermijn, et cetera, en of het kostenvoordeel nog groter zou kunnen uitvallen indien het netwerk op zee zou worden aanbesteed. De bepaling van de kostenbesparing is zoveel mogelijk gebaseerd op gelijke veronderstellingen, voor zover het om vergelijkbare technologieën gaat. Het netwerk op zee wordt weldegelijk aanbesteed door TenneT, zodat de scherpste prijs kan worden gerealiseerd en zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van de in de markt aanwezige kennis. In de kostenberekeningen wordt hiervan uitgegaan.

De leden van de PVV-fractie vroegen waarom het netwerk op zee niet wordt aanbesteed. De financiering is nooit een beletsel geweest om het netwerk op zee aan te besteden. Dat wordt door TenneT dus ook gedaan. Zie voorts het antwoord op de vorige vraag.

Dezelfde leden vroegen waarom het terugverdienen van investeringen tijdens de aanleg niet toegepast wordt voor de infrastructuur van TenneT op land en welke nadelen aan deze systematiek kleven. Voorliggend wetsvoorstel regelt dat de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet ook de kosten van investeringen in het landelijk hoogspanningsnet, waarop de Rijkscoördinatieregeling van toepassing is, tijdens de aanleg kan terugverdienen. Kortheidshalve verwijs ik voor de rest van de beantwoording naar het antwoord op de vraag van de fractieleden van de SP naar de voor- en nadelen van het op voorhand schatten en naderhand controleren van kosten.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen waarom toepassing van de bestaande tariefsystematiek ertoe zou leiden dat aangeslotenen op het extrahoogspanningsnet en het hoogspanningsnet in onredelijke mate zouden bijdragen aan de ontwikkeling van het net op zee. Aanvullend vroegen deze leden vroegen waarom op grond van voorliggend wetsvoorstel, aangeslotenen wel in redelijke mate bijdragen aan de kosten van de aanleg van het net op zee.

Kortheidshalve verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van de fractieleden van de SP over het effect op de transporttarieven voor gebruikers aangesloten op extrahoogspanning en verdeelsleutels. Voorliggend wetsvoorstel regelt dat de verdeling van de kosten voor windenergie op zee niet verandert door de keuze voor een integraal net op zee en vast wordt gehouden aan de daartoe reeds bestaande verdeelsleutels in de Opslag Duurzame Energie.

Dezelfde leden vroegen waarom fossiele energie wel via de nettarieven wordt bekostigd en een aansluitplicht geldt voor de netbeheerder, terwijl daar de kosten ook hoog zijn. De tariefsystematiek en aansluitverplichtingen voor netbeheerders op land maken geen onderscheid tussen fossiele en hernieuwbare energie. In beide gevallen geldt een aansluitplicht en in beide gevallen geldt dat de aangeslotene betaalt voor de kosten van de aansluiting en dat kosten van investeringen in het gemeenschappelijke net, die transport van- of naar de aangeslotene mogelijk maken, via de transporttarieven worden gesocialiseerd. Op zee is de situatie anders: de investeringen in het net op zee worden uitsluitend ter facilitering van hernieuwbare energie gedaan en de kosten van het net op zee worden via de Opslag Duurzame Energie gesocialiseerd in plaats van de transporttarieven.

5. Financiering van de kosten van de netbeheertaken voor het net op zee

De leden van de SP-fractie vroegen hoe lang de subsidies voor het net op zee zullen doorlopen. De subsidieperiode zal worden vastgesteld aan de hand van de afschrijvingstermijn die ACM bepaalt.

De leden van de SP-fractie vroegen waarom moet worden bezien of de financiële compensatie die TenneT van overheidswege zal ontvangen, moet worden aangemerkt als staatssteun.

Op grond van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn steunmaatregelen die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, verboden. De Europese Commissie is belast met het toezicht hierop. Hoewel in dit geval van staatssteun geen sprake is, kan uit het milieu en Energiekader worden afgeleid dat de Europese Commissie van mening is dat de aanleg van energie-infrastructuur als staatssteun kan kwalificeren. Het is uiteindelijk de Europese Commissie die – onder toezicht van het Hof van Justitie – bevoegd is om een oordeel te vellen of een nationale maatregel die met staatsmiddelen wordt bekostigd verenigbaar is met het Verdrag of niet. Gelet hierop en vanwege de met het net op zee gemoeide (financiële) belangen is ervoor gekozen om de voorgenomen subsidie aan TenneT vooraf ter toetsing aan de Europese Commissie voor te leggen.

Dezelfde leden vroegen welke voordelen voorfinanciering heeft voor TenneT, naast lagere rentelasten. Voorliggend wetsvoorstel maakt mogelijk dat TenneT minder hoeft voor te financieren, doordat kosten van investeringen eerder in de toegestane inkomsten of de tarieven verwerkt mogen worden. Dit heeft niet alleen voordelen voor TenneT. Doordat minder voorgefinancierd hoeft te worden, wordt het beslag op het vermogen van de netbeheerder verminderd, waardoor minder snel een noodzaak tot bijstorting door de aandeelhouder ontstaat. Tevens betekent het dat minder rentelasten hoeven worden afgedragen op aangetrokken vreemd vermogen. Daar kunnen afnemers van profiteren. Een ander voordeel is dat de kosten voor investeringen over een langere periode worden verdeeld waardoor het effect op de energierekening van afnemers gematigder is.

Dezelfde leden vroegen of de voorgestelde inkomstenregulering tot selectieve voordelen leidt voor afnemers, zoals grootverbruikers van het hoogspanningsnet en windexploitanten. De subsidie aan de netbeheerder van het net op zee heeft niet tot doel en effect om een verlaging van de kosten van specifieke afnemers te bewerkstelligen, maar beoogt juist te voorkomen dat de kosten voor sommige afnemers onevenredig toenemen en voor sommige afnemers onevenredig afnemen ten opzichte van de huidige situatie waarin de windparken op zee worden ontsloten via individuele aansluitingen die door de windparkexploitanten worden aangelegd. Van het daadwerkelijk verlenen van een voordeel is dus feitelijk geen sprake. Hierbij wordt opgemerkt dat ook grootverbruikers van het hoogspanningsnet financieel bijdragen aan de realisering van het net op zee doordat ook voor hen de tarieven van de opslag duurzame energie gelden. Ook is geen sprake van ongeoorloofde bevoordeling van windexploitanten. Met de keuze voor een net op zee wordt een maatschappelijke kostenbesparing van € 3 miljard over 15 jaar gerealiseerd. Dit komt onder andere omdat individuele exploitanten van windparken niet langer een eigen aansluiting aanleggen naar het elektriciteitsnet op land. Hierop is het maximale tenderbedrag ook aangepast. Het voorliggend wetsvoorstel heeft tot doel om de maatschappelijke kosten van de ontwikkeling van wind op zee substantieel te verlagen.

De leden van de SP-fractie informeerden waarom haast wordt gemaakt met het wetsvoorstel terwijl de gesprekken over staatsteun met de Europese Commissie nog gevoerd worden en vroegen in dit verband wat de consequenties zijn als de gekozen financieringswijze door de Europese Commissie als staatssteun wordt bestempeld. Het wetsvoorstel verschaft de basis om TenneT financieel te compenseren door middel van een subsidie. Dit betekent dat het van belang is dat het wetsvoorstel tijdig tot wet wordt verheven, zodat eind dit jaar een beschikking voor de subsidie kan worden afgegeven. Daarmee kan TenneT daadwerkelijk investeringen doen voor de aanleg van het net op zee, en kan de bijdrage van de windparken in Borssele aan het halen van de hernieuwbare energiedoelstellingen voor 2020 worden gerealiseerd. Mocht de Europese Commissie zich op het standpunt stellen dat met de subsidie sprake is van staatssteun, zal bezien worden wat er nodig is om de subsidie aan te merken als steun die verenigbaar is met de interne markt. Het gaat er dan onder meer om dat kan worden aangetoond dat voldoende maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat overcompensatie plaatsvindt waardoor de mededinging zou kunnen verstoord of het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig zou kunnen worden beïnvloed. De methodes waarmee ACM de inkomsten van de netbeheerder van het net op zee reguleert, zijn onafhankelijk van het oordeel van de Europese Commissie over subsidie, er op gericht om overcompensatie te voorkomen.

Dezelfde leden vroegen wat er verandert nu de tekst uit het oorspronkelijke wetsvoorstel ten aanzien van land specifieke kenmerken is gewijzigd. Zowel in het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet (Kamerstukken II 2014/15, 34 199 nrs. 1–3) als in voorliggend wetsvoorstel is bepaald dat ACM de kosten met betrekking tot land specifieke kenmerken, waaronder de kwaliteit van het net, buiten beschouwing moet laten. De strekking van deze bepalingen is gelijk.

Dezelfde leden vroegen waarom kwaliteit een «land specifiek kenmerk» is, of er landen zijn die niet gekozen hebben voor een kwaliteitssysteem, waar dit uit blijkt en over welke landen dit gaat. De kwaliteit van een systeem is een landspecifiek kenmerk omdat verschillende eisen ten aanzien van de kwaliteit van het systeem invloed hebben op de efficiënte kosten die een systeembeheerder maakt voor aanleg en onderhoud van dit systeem. In Nederland is er ten aanzien van systemen voor gekozen een hoog niveau van kwaliteit te hanteren. Dit heeft geleid tot kwalitatief hoogwaardige systemen die tot de meest betrouwbare van Europa behoren. Het is van belang dat bij de vaststelling van het efficiëntieniveau hiervoor oog is. Inzicht in de exacte keuzes van lidstaten voor de kwaliteit van het systeem zijn niet direct inzichtelijk. Wel bekend is dat in vergelijking met andere lidstaten het Nederlandse net een zeer hoge kwaliteit kent. Zie daarvoor bijvoorbeeld de benchmarking rapporten van CEER («CEER Benchmarking Report 5.2 on the Continuity of Electricity Supply», CEER, 12 februari 2015).1

Dezelfde leden vroegen of het aan ACM is om onafhankelijk te bepalen welke kosten kunnen worden aangemerkt als tarieven dan wel inkomsten. Noch de regering noch ACM maken een onderverdeling van kosten in tarieven en inkomsten. ACM stelt jaarlijks voor de netbeheerder van het net op zee vast wat de efficiënte, en daarmee toegestane inkomsten zijn. Voor de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet stelt ACM vast welke tarieven de netbeheerder in rekening mag brengen om zijn efficiënte kosten terug te verdienen.

Dezelfde leden vroegen wat gedaan is met de opmerkingen van de Raad van State dat een structuurvisie als ontwikkelingskader te globaal van karakter is. Het wetsvoorstel is naar aanleiding van deze opmerking niet gewijzigd. De betreffende bepalingen ten aanzien van de structuurvisie komen overeen met bepalingen uit het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet. In dat wetsvoorstel was opgenomen dat een netbeheerder de investeringen die noodzakelijk zijn voor de ontsluiting van windparken die zijn opgenomen in een structuurvisie in zijn investeringsplan of ter uitvoering van het scenario (nu aangeduid als ontwikkelkader) opneemt en dat die investeringen noodzakelijk zijn. Door deze bepalingen weten netbeheerders dat zij de kosten voor deze investeringen mogen terugverdienen en zijn zij eerder bereid te investeren waardoor de ontwikkelaars van windparken eerder zekerheid hebben dat hun windparken tijdig worden ontsloten. Zonder deze zekerheid ontstaat vertraging bij het realiseren van wind op land. Uit de tariefregulering die is opgenomen in de Elektriciteitswet 1998 volgt dat ACM achteraf altijd toetst of de gemaakte kosten overeenkwamen met de geschatte kosten en of de gemaakte kosten doelmatig zijn. Mochten de geschatte kosten te hoog zijn geweest of de gemaakte kosten niet doelmatig zijn, corrigeert ACM de tarieven van de betreffende netbeheerder. Het wetsvoorstel stelt eenzelfde correctiemechanisme voor de regulering van de toegestane inkomsten van de netbeheerder van het net op zee voor.

De leden van de PVV-fractie vroegen op welke punten er nog discussie met de Europese Commissie over de vraag of er sprake is van staatssteun en waarom met de Europese Commissie wordt gesproken terwijl de stelling is dat er van staatssteun geen sprake is. Tot slot waren deze leden benieuwd hoe landen als Duitsland en Denemarken de financiering van hun windmolenparken op zee geregeld hebben. In antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de SP-fractie heb ik aangegeven waarom de voorgenomen subsidie ter toetsing aan de Europese Commissie is voorgelegd. De gesprekken hebben op dit moment nog een informatief en verkennend karakter, waarin van de zijde van de Europese Commissie verduidelijkende vragen zijn gesteld over de inhoud en onderbouwing van de voorgenomen subsidie.

In Duitsland ontvangen de windparken op zee op grond van de Erneuerbare Energien Gesetz voor een periode van 20 jaar een vaste prijs voor de geleverde elektriciteit, die afhankelijk is van de waterdiepte en de afstand tot het vasteland. De netaansluitingen op zee worden bekostigd uit de transporttarieven, die worden opgebracht door de aangesloten consumenten en bedrijven.

In Denemarken worden, net als ons land van plan is, tenders uitgeschreven voor windparken op zee. Geïnteresseerde investeerders dienen bindende aanbiedingen in voor een vaste periode en prijs. De aanbesteding gaat altijd naar de laagste bieder.

De leden van de fractie van D66 vroegen aan te geven wat tot nu toe het resultaat is van de gesprekken met de Europese Commissie in verband met de vraag of de vergoeding van de kosten van het net op zee aan de netbeheerder via de SDE+ mogelijkerwijs als staatssteun kan worden gezien.

Ook informeerden zij wat de regering zal doen indien de Europese Commissie bezwaar maakt tegen de regeling. Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar de antwoorden die ik hierboven op vergelijkbare vragen van de leden van de SP-fractie en de PVV-fractie heb gegeven.

De leden van de PvdD-fractie informeerden naar de financiële dekking van de vergoeding van gederfde inkomsten, of dit ten koste gaat van andere investeringen in duurzame energie en of de regering geld opzij zet om de gederfde inkomsten te kunnen dekken, dus bovenop het al vrijgemaakte geld. Tenzij het gaat om grove nalatigheid, mag TenneT de betaling van een schadevergoeding betrekken bij de toegestane inkomsten. Na goedkeuring van ACM kunnen deze in de subsidie aan TenneT worden opgenomen. De eventuele kosten van een schadevergoeding zijn naar verwachting kleiner dan de verwachte meerkosten aan subsidie voor de windparken als gevolg van het (vrijwel zeker) inprijzen van de risico’s door de windparkexploitanten. De schadevergoeding gaat dus niet ten koste van andere investeringen in duurzame energie en de regering hoeft geen geld opzij te zetten.

Dezelfde leden vroegen of grootverbruikers vanuit de SDE+ gefinancierd worden om elektriciteit van de windmolenparken op zee af te nemen. Grootverbruikers ontvangen geen subsidie om elektriciteit van windmolenparken op zee af te nemen. Exploitanten van windmolenparken bieden mee in de tenderprocedures op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie opdat zij mee kunnen concurreren in de elektriciteitsmarkt. Winnaars van de tender zijn daarmee vrij hun elektriciteit op de markt te verkopen aan alle partijen.

6. Uitvoerings- en handhavingstoets ACM

De leden van de fractie van het CDA vroegen of er ook situaties denkbaar zijn waarin geen sprake is van grove nalatigheid, maar wel sprake is van een latere totstandkoming van een net op zee. Deze situaties zijn denkbaar, bijvoorbeeld als er materialen later dan gepland en afgesproken worden geleverd of als werkzaamheden meer tijd kosten dan voorzien. In deze gevallen heeft een producent op basis van het voorgestelde artikel 16f van de Elektriciteitswet 1998 wel een recht op schadevergoeding van de netbeheerder van het net op zee. Het begrip «grove nalatigheid» speelt dan een rol bij de vraag of de netbeheerder van het net op zee de schadevergoeding in de tarieven mag verrekenen (zie het voorgestelde artikel 42d, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998).

De leden van de PVV-fractie vroegen waarom het voorstel van ACM om een procentueel eigen risico in te stellen voor de schadevergoedingsregeling voor de netbeheerder van het net op zee. De reden hiervoor is dat vertraging in de oplevering of storing niet altijd aan de netbeheerder van het net op zee is te wijten. Het aanleggen en beheren van een net op zee is complex en daar kunnen zaken mislopen. Het is van belang dat windparkexploitanten in een voorkomend geval een passende compensatie krijgen. Op grond van voorliggend voorstel draait de netbeheerder van het net op zee alleen zelf voor de kosten op als hem iets te verwijten valt. Dat biedt een voldoende financiële prikkel. Belangrijk daarbij is dat de beoogde netbeheerder van het net op zee, TenneT, een stevige reputatie heeft omtrent de goede uitvoering van de wettelijke taken. Dit is mede geborgd doordat TenneT, net als andere netbeheerders, in publieke handen is. Bovendien kan ACM ook los van de financiële prikkels toezicht houden op de juiste uitvoering van de taken door netbeheerders. Nadere financiële prikkels zijn daarom overbodig. Het nadeel van extra financiële prikkels zou ook zijn dat de financiële risico’s voor de netbeheerder van het net op zee hiermee zouden stijgen, waardoor in beginsel ook een hoger rendement geboden zou moeten worden met hogere toegestane inkomsten als gevolg.

De fractieleden van de D66-fractie vroegen of het voor ACM mogelijk is om een voldoende inschatting te maken over de doelmatigheid en efficiëntie van voorbereidingskosten om deze correct na te calculeren. Op grond van de bestaande Elektriciteitswet 1998 maakt ACM bij de regulering van netbeheerders reeds gebruik van schattingen en nacalculaties. Ook het betrekken van voorbereidingskosten bij het vaststellen van de tarieven is niet nieuw. ACM betrekt op grond van bestaande bepalingen reeds de kosten van voorbereidingshandelingen voor de aanleg van verbindingen ten behoeve van het transport van windenergie die op zee wordt opgewekt (op grond van artikel 16, tweede lid, onder n, en artikel 41ba.)

De leden van de fractie van D66 vroegen of ACM ook het nut, noodzaak en doelmatigheid van (vervangings-)investeringen van het net op zee zal toetsen en hoe dat is geregeld. In het ontwikkelkader wordt vastgelegd welke investeringen de netbeheerder van het net op zee moet doen. Deze investeringen worden als noodzakelijk beschouwd. In voorliggend wetsvoorstel wordt geregeld dat de kosten van investeringen ter uitvoering van het ontwikkelkader voor het net op zee in de toegestane inkomsten worden verrekend. Hiermee is geborgd dat achteraf geen discussie meer ontstaat in hoeverre gedane voorbereidingskosten en investeringen nuttig en noodzakelijk waren en of zij, voor zover doelmatig, verrekend mogen worden in de toegestane inkomsten. Het voorgaande laat onverlet dat ACM de investeringen in het net op zee nog steeds beoordeelt op doelmatigheid. Het uitgangspunt dat netbeheerders alleen de efficiënte kosten mogen terugverdienen blijft daarmee gehandhaafd.

II Artikelsgewijs

Artikel 1

Onderdeel A

De leden van de fractie van de SP vroegen naar de verhouding tussen de voorgestelde wijziging van het begrip «aansluiting» en het amendement Smaling (Kamerstukken II 2015/16, 34 199, nr. 21).

Ingevolge dit amendement omvatte de definitie van aansluiting zoals was opgenomen in het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet niet alleen de verbinding tussen een systeem en een onroerende zaak, maar ook tussen een systeem en een op zee gelegen windpark. In voorliggend wetsvoorstel is de definitie van aansluiting, zoals opgenomen in artikel 1, onderdeel b, van de Elektriciteitswet 1998, uitgebreid met de aansluiting tussen een net op zee en een windpark op zee. De strekking van voornoemd amendement is derhalve ook opgenomen in voorliggend wetsvoorstel.

Onderdeel C

De leden van de SP-fractie vroegen of met het artikel 9f, zesde lid, duidelijk is dat een provincie af kan zien van de coördinatie en hoe dit er in de praktijk uit zal zien onder de Rijkscoördinatieregeling.

De huidige formulering van de artikelen 9e en 9f zorgde bij provincies voor onduidelijkheid. Om helderheid te verschaffen is in artikel 9f, zesde lid, aanhef, «en tweede» toegevoegd zodat duidelijk is dat gedeputeerde staten kunnen bepalen dat ze niet alleen afzien van de bevoegdheid tot het coördineren van de voorbereiding en bekendmaking van de nodige besluiten, maar ook van de bevoegdheid tot het zelf nemen van die besluiten. Daarmee is duidelijk dat de bevoegdheid tot het nemen van besluiten dan bij de gemeenten blijft en niet over gaat naar de provincie.

Een windturbinepark met een gepland opgesteld vermogen van 100 MW of meer valt van rechtswege onder de Rijkscoördinatieregeling. Op een windturbinepark met een gepland opgesteld vermogen tussen de 5 en 100 MW is de provinciale coördinatieregeling van rechtswege van toepassing. De Rijkscoördinatieregeling en de provinciale coördinatieregeling kunnen dus niet op hetzelfde voorgenomen windturbinepark van toepassing zijn.

Onderdeel D

De leden van de SP-fractie vroegen of de Belemmeringenwet Privaatrecht met dit wetsvoorstel op de juiste wijze wordt toegepast. Zij vroegen daarbij op of het wetsvoorstel de Belemmeringenwet Privaatrecht niet teveel oprekt in de situatie dat een gemeente niet mee wil werken aan de inpassing van een windpark en stelden dat de Belemmeringenwet Privaatrecht alleen van toepassing is om onderhoud mogelijk te maken voor reeds bestaande windparken. De Belemmeringenwet Privaatrecht is reeds van toepassing op de aanleg of uitbreiding van windparken waarop de Rijkscoördinatieregeling of de provinciale coördinatieregeling van toepassing is. Voor windparken waarop de Rijkscoördinatieregeling van toepassing volgt dit uit artikel 9b van de Elektriciteitswet 1998 in samenhang met de artikelen 3.35 en 3.36a van de Wet ruimtelijke ordening. Op grond van artikel 9b van de Elektriciteitswet 1998 betreft dit windparken met een omvang van minimaal 100 MW. Voor windparken waarop de provinciale coördinatieregeling van toepassing is volgt dit uit de artikelen 9e en 9g van de Elektriciteitswet 1998; dit betreft windparken met een omvang van minimaal 5 MW.

In het wetsvoorstel wordt ten aanzien van de gedoogplicht de verwijzing naar een toepasselijke procedure vervangen door een verwijzing naar de omvang van een windpark. Hiermee wordt een onwenselijk onderscheid tussen projecten die materieel hetzelfde zijn, opgeheven. Hierbij kan het zijn dat de gemeente bevoegd gezag is. Indien een gemeente bevoegd gezag is en geen vergunning voor het windpark verleent, mag geen windpark worden aangelegd. In die situatie kan er ook geen sprake zijn van het opleggen van een gedoogplicht voor de aanleg van dat windpark. Ik wil hierbij benadrukken dat het wetsvoorstel geen wijziging aanbrengt in de bevoegdheden van het rijk, de provincie en de gemeente. Het wetsvoorstel bepaalt uitsluitend dat als de gemeente bevoegd gezag is, de initiatiefnemer dezelfde mogelijkheden heeft om de Belemmeringenwet Privaatrecht toe te passen als wanneer het Rijk of de provincie bevoegd gezag zouden zijn.

Ook op de aanleg van elektriciteitsnetten is op grond van artikel 20 van de Elektriciteitswet 1998 de Belemmeringenwet Privaatrecht van toepassing. Uit de bewoording van artikel 3.36a van de Wet ruimtelijke ordening volgt dat werken in de aanlegfase worden aangemerkt werk van algemeen nut. De Belemmeringenwet Privaatrecht biedt de grondslag om het algemeen belang van een werk bij formele wet te erkennen. Die erkenning is voor windparken (en elektriciteitsnetten) reeds gedaan in de Elektriciteitswet 1998. Ook uit artikel 1 van de Belemmeringenwet Privaatrecht volgt dat deze wet van toepassing is op werken die «worden of zijn tot tand gebracht». De stelling van de leden van de SP-fractie dat de Belemmeringenwet Privaatrecht alleen van toepassing is om onderhoud mogelijk te maken nadat een werk is gerealiseerd deel ik derhalve niet.

Tot slot merk ik op dat het eventueel opleggen van een gedoogplicht een laatste middel is. Degene die een windpark aan wil leggen zal altijd via overleg met de grondeigenaar een titel voor het gebruik van de grond moeten proberen te verkrijgen. Alleen als dat niet lukt kan hij vragen een gedoogplicht op te leggen.

De leden van de CDA-fractie vroegen naar de onderbouwing om alle windmolenparken aan te merken als openbaar werk van algemeen nut onder de Belemmeringenwet Privaatrecht. Zij wezen daarbij op het private karakter van de ondernemingen van windparken en vroegen waarom een zonnepark van 5MW geen werk van openbaar nut zou kunnen zijn. In mijn antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de SP-fractie heb ik aangegeven dat de Belemmeringenwet Privaatrecht reeds van toepassing is op de aanleg of uitbreiding van windparken waarop de Rijkscoördinatieregeling (minimaal 100 MW) of de provinciale coördinatieregeling (minimaal 5 MW) van toepassing is. De voorgestelde wijziging van artikel 9g van de Elektriciteitswet 1998 laat de eis vervallen dat de provinciale coördinatieregeling van toepassing moet zijn om een windpark aan te merken als werk van algemeen belang en stelt in plaats daarvan de omvang van het windpark vast dat als een zodanig werk wordt aangemerkt. In beide gevallen gaat het om windparken met een minimale omvang van 5 MW. Dat een windpark in private handen is wil niet zeggen dat het geen werk van algemeen nut kan zijn. De Belemmeringenwet Privaatrecht stelt een dergelijke eis ook niet. Zonneparken kunnen ook worden aangemerkt als werk van algemeen nut. Dit volgt uit artikel 9b van de Elektriciteitswet 1998 in samenhang met de artikelen 3.35 en 3.36a van de Wet ruimtelijke ordening. Omdat artikel 9g van de Elektriciteitswet 1998 thans alleen van toepassing is op windparken, heeft de voorgestelde wijziging ook alleen betrekking op windparken.

Ook vroegen deze leden waarom windmolenparken waarvoor de gemeenten het bevoegd gezag is onder de gedoogplicht worden gebracht. Provinciale staten kunnen afzien van het toepassen van de provinciale coördinatieregeling en de besluitvorming over laten aan de gemeente waarbinnen een windpark zal worden gerealiseerd. Het is niet consistent als een windpark alleen een werk van algemeen nut is indien de coördinatieregeling wordt toegepast. Om deze inconsistentie te voorkomen is de Belemmeringenwet Privaatrecht ook van toepassing indien een gemeente het bevoegd gezag is.

De leden van de CDA-fractie vroegen naar de implicaties van de voorgestelde wijziging voor grondeigenaren en of een gedoogplicht zou betekenen dat een grondeigenaar nog enkel een schadevergoeding zou krijgen in plaats van een jaarlijkse vergoeding. De initiatiefnemer moet altijd eerst een serieuze poging doen om afspraken met de grondeigenaar te maken. Partijen kunnen een jaarlijkse of een eenmalige vergoeding overeenkomen. Alleen als het niet lukt om tot een minnelijke overeenkomst te komen kan de gedoogplicht worden ingezet. De gedoogplicht is een publiekrechtelijke stok achter de deur waardoor de uitgangspositie van de grondeigenaren wat minder gunstig is. De Belemmeringenwet Privaatrecht voorziet in een schadeloosstelling van de grondeigenaar. Deze wet gaat er vanuit dat de grondeigenaar schade lijdt door de aanleg en vervolgens de aanwezigheid van een werk van algemeen nut. Deze schade komt voor een eenmalige of jaarlijkse vergoeding in aanmerking.

Tot slot vroegen deze leden welke verplichting er is voor de initiatiefnemers van een windpark op land om landeigenaren of omwonenden de keuze te geven om te participeren in een windpark. Er is geen wettelijke verplichting om landeigenaren of omwonenden te laten participeren in een windpark. Wel is er een maatschappelijke trend waarneembaar waarbij de initiatiefnemer probeert meer draagvlak te creëren in een zo vroeg mogelijk stadium te gaan communiceren met omwonenden, omwonenden te betrekken bij de planvorming en omwonenden in de gelegenheid te stellen te investeren.

Onderdeel H

De leden van de PVV-fractie vroegen of TenneT al een schadevergoeding verschuldigd is als er aan het begin van de aanleg van het net op zee vertraging is, en hoe gecontroleerd wordt of de claims van de windmolenexploitant terecht zijn. TenneT is pas een schadevergoeding verschuldigd indien de opleverdatum voor het betreffende onderdeel van het net op zee, zoals vast te leggen in het ontwikkelkader, wordt overschreden. Vertragingen in het begin van de aanleg kunnen immers ook nog worden ingelopen. Slechts de opleverdatum is dus van belang. Daarbij geldt tevens de voorwaarde dat de fundamenten van het windpark zelf reeds aangelegd moeten zijn en dat het windpark gereed is, of gereed was als het net op zee niet vertraagd zou zijn. Dit laatste dient de windparkexploitant aannemelijk te maken.

De leden van de PVV-fractie vroegen voorts of omgekeerd dezelfde regels en voorwaarden gelden zodat TenneT een claim kan indienen bij de windmolenexploitant als het al met de voorbereidingen van de aansluiting begonnen is, terwijl de windmolenexploitant tegen vertraging oploopt.

Dit is niet het geval. De risico’s, in de vorm van gemiste of uitgestelde inkomsten, zijn voor de windparkexploitant bij vertraging van het net op zee groter dan die voor TenneT indien een windpark later dan gepland operationeel wordt.

De leden van de PVV-fractie vroegen of vijf dagen een gebruikelijk termijn is voor netonderhoud door TenneT zonder dat er een schadevergoeding verschuldigd is, en of het gezien de grote omvang van het voorziene netwerk op zee afdoende is om TenneT vijf dagen voor onderhoud per kabel te geven. Ook vroegen de leden hoeveel dagen er per jaar aan onderhoud besteed wordt voor de verbindingen naar de reeds bestaande windparken op zee. De inschatting van TenneT is dat het onderhoud gemiddeld ongeveer vijf dagen per jaar per kabel vergt. Bij de consultatie van de schadevergoedingsregeling onder het voorstel Elektriciteit en gaswet is dit door de windenergiesector niet ter discussie gesteld.

De leden van de PVV-fractie vroegen of het klopt dat indien TenneT langer dan 5 dagen over het onderhoud doet het de windmolenexploitant een schadevergoeding moet betalen, welke TenneT voor 100% kan doorberekenen in de tarieven, en zo nee, hoe het dan geregeld is, en zo ja, welke prikkel TenneT heeft om het onderhoud binnen 5 dagen af te ronden. Het is belangrijk op te merken dat in het conceptbesluit schadevergoeding net op zee wordt bepaald dat pas een recht op schadevergoeding ontstaat indien de omvang van het gemiste transport in een kalenderjaar groter is dan de hoeveelheid elektriciteit die op basis van het productieprofiel van het windpark gemiddeld genomen in vijf dagen kan worden geproduceerd. Deze hoeveelheid is gelijk aan 1,37 procent (5/365) van het jaarlijkse aantal vollasturen van het windpark. Indien het onderhoud door TenneT tot gevolg heeft dat er een groter deel van het jaarlijkse aantal vollasturen van het windpark wordt gemist, dient TenneT inderdaad een schadevergoeding te betalen, voor zover het windpark zelf wel operationeel is. TenneT mag de kosten van een schadevergoeding betrekken bij de toegestane inkomsten, tenzij deze overschrijding het gevolg is van grove nalatigheid van TenneT, In dat geval dient TenneT deze kosten zelf te dragen, tot een maximum van 10 miljoen euro per jaar. Dat biedt een voldoende financiële prikkel. Belangrijk daarbij is dat TenneT een stevige reputatie heeft omtrent de goede uitvoering van de wettelijke taken. Dit is mede geborgd doordat TenneT, net als andere netbeheerders, in publieke handen is. Bovendien kan ACM ook los van de financiële prikkels toezicht houden op de juiste uitvoering van de taken door netbeheerders. Nadere financiële prikkels zijn daarom overbodig. Het nadeel van extra financiële prikkels zou ook zijn dat de financiële risico’s voor de netbeheerder van het net op zee hiermee zouden stijgen, waardoor in beginsel ook een hoger rendement geboden zou moeten worden met hogere toegestane inkomsten als gevolg.

De leden van de PVV-fractie vroegen naar de noodzaak om in de schadevergoedingsregeling rekening te houden met discontovoeten, windrichtingen en windsnelheden en niet slechts met de uitvaltijd, en of de redenen juridisch of arbeidsmarkt gerelateerd zijn. De schadevergoedingsregeling gaat uit van uitgestelde inkomsten aan het eind van de periode waarin voor het windpark SDE+ subsidie ontvangen wordt en uitgestelde inkomsten uit de elektriciteitsverkoop aan het einde van de levensduur van het windpark. Gezien het feit dat deze tijdstippen ver weg in de toekomst kunnen liggen wordt bepaald wat de producent dan netto contant misloopt aan inkomsten. Hierbij is gebruik van een discontovoet noodzakelijk.

De uitgestelde inkomsten zijn gebaseerd op de gemiste inkomsten op het moment van vertraging of onderbreking van het net op zee. De gemiste inkomsten zijn afhankelijk van de productie van het windpark, die weer rechtstreeks afhangt van de windsnelheid en windrichting. Om die reden is het noodzakelijk deze laatste te betrekken bij de bepaling van de schadevergoeding.

Onderdeel J

De leden van de fractie van de PVV vroegen of het om andere redenen dan de tijdige realisatie van het Energieakkoord gerechtvaardigd is om netbeheerders vervroegd te laten beginnen met het maken van kosten voor de netaansluiting. De doorlooptijd voor de netontsluiting van grootschalige windparken verschilt sterk per project, maar kent in zijn algemeenheid dusdanig lange doorlooptijden dat het wenselijk is dat gestart kan worden met de (voorbereidingen van) de netontsluiting voordat het inpassingsplan is vastgesteld. Hiermee worden geen democratische procedures aangetast. Tot definitieve vaststelling van het inpassingsplan worden ook met het nieuwe wetsvoorstel geen onomkeerbare stappen gezet. De definitieve investeringsbeslissing vindt plaats na vaststelling van het definitieve inpassingsplan.

Dezelfde leden vroegen in hoeverre de inpassing nog aangepast kan worden indien de netbeheerder al begonnen is met de voorbereiding, zonder dat dit leidt tot extra kosten. Tot definitieve vaststelling van het inpassingsplan worden ook met het wetsvoorstel geen onomkeerbare stappen gezet. De definitieve investeringsbeslissing vindt plaats na vaststelling van het definitieve inpassingsplan. Eventuele extra kosten vóórdat het inpassingsplan definitief is vastgesteld, bestaan alleen uit extra voorbereidingskosten.

Dezelfde leden vroegen wat er gebeurt met de voorbereidingskosten indien wordt afgezien van realisatie van het windpark en of deze kosten dan doorberekend mogen worden aan de consument. Investeringen in de netten worden zelden gedaan voor één specifieke afnemer.

Het besluit tot uitbreiding van elektriciteitsnetten wordt genomen op grond van een verwachting van de invoeding en afname van elektriciteit en de elektriciteitsstromen die plaatsvinden op specifieke delen van het net. Om deze reden zal het niet snel gebeuren dat een netbeheerder investeringen uitsluitend doet ter inpassing van één afnemer of windpark. Ook zal in de praktijk niet snel voorkomen dat op een (te) laat moment wordt afgezien van de realisatie van een windpark. In het geval dit onwaarschijnlijke scenario optreedt, beoordeelt ACM de investeringen op doelmatigheid. Voor zover de investeringen efficiënt zijn gedaan worden deze betrokken bij de toegestane inkomsten en de tarieven.

Dezelfde leden vroegen wat er gebeurt als ACM achteraf oordeelt dat kosten niet doelmatig waren.

Uitgangspunt van de regulering van netbeheerders is dat zij alleen de efficiënte kosten terugverdienen. Wanneer netbeheerders ondoelmatige investeringen doen komt dat tot uiting in de beoordeling van hun efficiënte niveau. Daartoe heeft ACM verschillende middelen. Het efficiënte niveau van regionale netbeheerders wordt beoordeeld door hen met elkaar te vergelijken (de maatstaf), terwijl TenneT onder andere wordt beoordeeld met een internationale vergelijking.

Onderdeel R

De leden van de SP-fractie vroegen naar de noodzaak van het voorgestelde artikel 42e, derde tot en met vijfde lid, van de Elektriciteitswet 1998. In het wetsvoorstel wordt in de artikelen 42a tot en met 42e een voorstel gedaan voor de regulering specifiek voor de netbeheerder van het net op zee. Waar mogelijk is hierbij aangesloten bij de tariefregulering van de overige netbeheerders, en alleen waar dit noodzakelijk was, is voor de regulering van de netbeheerder van het net op zee afgeweken van de tariefregulering van de overige netbeheerders. De voorgestelde tekst van artikel 42e, derde tot en met vijfde lid, sluit nauw aan bij het reeds bestaande artikel 41c, derde tot en met vijfde lid. De bedoeling van artikel 42e, derde lid, is te voorkomen dat geen inkomsten kunnen worden vastgesteld indien de netbeheerder van het net op zee niet tijdig een voorstel doet voor de toegestane inkomsten voor de uitvoering van zijn taken. Zonder dit artikelonderdeel zou het proces van vaststellen van de toegestane inkomsten kunnen worden verstoord. Artikel 42e, vierde lid, ziet op de situatie dat ACM aan het begin van een reguleringsperiode de totale toegestane inkomsten niet in overeenstemming acht met het efficiënte kostenniveau inclusief een rendement dat redelijk is. Dit artikellid biedt ACM de mogelijkheid de toegestane inkomsten aan te passen. Hiermee wordt voorkomen dat de toegestane inkomsten te hoog dan wel te laag zijn. Artikel 42e, vijfde lid, bepaalt dat een onherroepelijke rechterlijke uitspraak moet doorwerken in de hoogte van de toegestane inkomsten. Met dit artikellid wordt mogelijk gemaakt dat rechterlijke uitspraken ook daadwerkelijk doorwerken in de toegestane inkomsten. Samenvattend meen ik dat alle drie deze voorzieningen noodzakelijk zijn om te komen tot een vlotte vaststelling van de toegestane inkomsten op een juiste hoogte.

Artikel VI

De leden van de SP-fractie vroegen waarom de mogelijkheid wordt gecreëerd om af te wijken van de Wet raadgevend referendum. De beoogde datum van inwerkingtreding van voorliggend wetsvoorstel is 1 april 2016. Met deze datum is het nog mogelijk de doelstellingen te behalen zoals in het Energieakkoord zijn afgesproken. Ingevolge artikel 7 van de Wet raadgevend referendum kan wordt binnen een week na de bekrachtiging van een wet een mededeling geplaatst in de Staatscourant. Inwerkingtreding kan op basis van artikel 8 van de Wet raadgevend referendum niet eerder plaatsvinden dan acht weken na deze mededeling. Indien het voorliggende wetsvoorstel voortvarend wordt behandeld maar vervolgens pas acht weken na bekrachtiging in werking zou kunnen treden, is het niet mogelijk de planning aan te houden voor de tenders voor windenergie op zee zoals aangegeven in de brief van 22 januari 2016 (Kamerstukken II 2015/16, 31 510, nr. 51). Om dit te voorkomen is in artikel VI van het wetsvoorstel de mogelijkheid opgenomen om toepassing te geven aan artikel 12 van de Wet raadgevend referendum. Dit betekent dat niet acht weken gewacht hoeft te worden met inwerkingtreding. Overigens laat dit, ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Wet raadgevend referendum, de mogelijkheid om over deze wet een referendum te houden, onverlet.

De leden van de PVV-fractie vroegen wat er gebeurt als er alsnog een referendum wordt gehouden terwijl de wet al in werking is getreden. Artikel 12, tweede lid, van de Wet raadgevend referendum ziet op deze situatie. Hierin is geregeld dat indien over een wet die zonder acht weken te wachten in werking is getreden, een referendum wordt gehouden en dit heeft geleid tot een raadgevende uitspraak tot afwijzing van deze wet, zo spoedig mogelijk wordt beslist of een voorstel van wet zal worden ingediend dat uitsluitend strekt tot intrekking van de wet. De betrokken Minister licht de Staten-Generaal zo spoedig mogelijk in over de beslissing van de regering ter zake.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp