Ontvangen 6 juli 2016
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I
In artikel I worden vóór onderdeel A twee onderdelen ingevoegd, luidende:
A00
In het opschrift wordt «schade binnen het effectgebied van een mijnbouwwerk» vervangen door: fysieke schade als gevolg van bodembeweging door mijnbouwwerkzaamheden ten behoeve van gaswinning uit het Groningenveld.
A0
In de beweegreden wordt «schade binnen het effectgebied van een mijnbouwwerk» vervangen door: fysieke schade als gevolg van bodembeweging door mijnbouwwerkzaamheden ten behoeve van gaswinning uit het Groningenveld.
II
In artikel I, onderdeel B, wordt artikel 177a als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Bij fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld zou kunnen zijn, wordt vermoed dat die schade veroorzaakt is door de aanleg of de exploitatie van dat mijnbouwwerk.
2. Het derde lid vervalt.
In Duitsland is wettelijk geregeld dat de bewijslast voor de schade als gevolg van mijnbouwactiviteiten bij de exploitant ligt. In Nederland is dit niet het geval. Hierdoor is de bewijslast bij schade die veroorzaakt is door onder andere gaswinning in Groningen neergelegd bij de slachtoffers. Indieners vinden het onacceptabel dat mensen die toch al niet gevraagd hadden om schade aan hun huis ook nog eens worden opgezadeld met de last om aan te tonen dat deze schade veroorzaakt is door de winningsactiviteiten van bedrijven. Het gevolg van de huidige situatie is immers dat burgers extra worden belast én dat er minder schade wordt vergoed. Deze problemen zijn meer dan genoeg duidelijk geworden bij de gaswinning in Groningen. Indieners stellen daarom een wettelijk bewijsvermoeden voor.
In eerdere debatten met de Minister van Economische Zaken erkende de Minister de problemen wel die de huidige situatie oplevert voor de slachtoffers, maar wees het voorstel om de bewijslast om te keren af. In reactie op de motie-Ouwehand (TK 33 529 2014/15, nr. 78) heeft de Minister gesteld (TK, vergaderjaar 2014–2015, Handelingen 12-8-1) dat hij de bewijslast eigenlijk al bij de exploitant heeft gelegd door de Technische commissie bodembeweging een oordeel te laten vellen over de vraag of de schade is veroorzaakt door de aardbevingen en daarmee door de aardgaswinning, of dat er iets anders aan de schade ten grondslag ligt. In de praktijk blijkt dat deze route te weinig heeft opgelost voor de gedupeerden. Dat kan ook niet, zolang het aan de gedupeerden zelf is om te bewijzen dat zij recht hebben op een schadevergoeding.
Met dit amendement wordt tegemoet gekomen aan de opmerkingen in de Voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State. Ten eerste wordt het schadebegrip eenduidiger omschreven met de formulering «fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard schade als gevolg van bodembeweging door de aanleg of exploitatie van dat mijnbouwwerk zou kunnen zijn.» Ten tweede wordt aangesloten bij de stelling van de Afdeling advisering van de Raad van State dat, indien «bij een groot aantal gelijksoortige gevallen vaststaat dat verreweg het grootste deel van die gevallen aan één bepaalde oorzaak moet worden toegeschreven», dit een argument kan zijn om de bewijslast om te draaien. De indieners veronderstellen dat dit het geval is bij grootschalige gaswinning, zoals deze onder het Groningenveld plaatsvindt. Het betreft hier schade in de provincie Groningen en in enkele gevallen in de aangrenzende provincies. Daarmee wordt ook tegemoet gekomen aan de derde opmerking van de Afdeling advisering van de Raad van State, namelijk dat geografisch beter afgebakend zou moeten zijn waar het bewijsvermoeden gaat gelden.
De onmiddellijke werking is buiten dit wetsvoorstel geregeld, namelijk in artikel 68a van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek. Dit wordt dus ook niet apart in dit amendement meegenomen. Dit betekent dat het bewijsvermoeden ook geldt voor lopende zaken die nog niet afgehandeld zijn, en ook voor zaken die nog gestart moeten worden. Het bewijsvermoeden geldt in beginsel ook in hoger beroep.
Jan Vos Wassenberg Van Tongeren Smaling Agnes Mulder