Dit wetsvoorstel heeft betrekking op de rol van de ondernemingsraad (OR) ten aanzien van de arbeidsvoorwaarde pensioen. Het wetsvoorstel verduidelijkt dat de OR instemmingsrecht heeft over de arbeidsvoorwaardelijke aspecten van de pensioenregeling, ongeacht of de pensioenuitvoerder een pensioenfonds is, een verzekeraar of een premiepensioeninstelling. Daarmee wordt een lacune in het huidige instemmingsrecht gedicht.
In het nu volgende wordt ingegaan op:
• de voorgeschiedenis van het wetsvoorstel,
• de aanbevelingen van de Sociaal-Economische Raad (SER) over het instemmingsrecht van de OR inzake de arbeidsvoorwaarde pensioen,
• de resultaten van de internetconsultatie over het ontwerpwetsvoorstel en
• de effecten van de regeldruk.
Werkgevers en werknemers zijn verantwoordelijk voor de inhoud van de arbeidsvoorwaarde pensioen. Het is daarom belangrijk dat beide partijen hierop een bepalende invloed kunnen uitoefenen. Is er sprake van een collectieve arbeidsovereenkomst (cao) waarin het onderwerp pensioen inhoudelijk wordt geregeld, dan is die invloed van beide partijen verzekerd. Is er geen sprake van een cao dan dient de invloed van werknemerszijde gerealiseerd te worden via het instemmingsrecht van de OR. De bestaande regeling voor het instemmingsrecht inzake pensioen is echter onduidelijk. Bovendien is er sprake van een lacune waardoor de OR niet in alle gevallen instemmingsrecht heeft.
Met de brief van 17 januari 2014 (Kamerstukken II 2013/14, 33 182, nr. 54) is de Tweede Kamer geïnformeerd over het voornemen het instemmingsrecht van de OR bij voorgenomen besluiten over een pensioenregeling te vereenvoudigen en te verduidelijken en de resterende lacune bij het instemmingsrecht te dichten. In deze brief is aangekondigd dat de SER om advies wordt gevraagd over de daartoe noodzakelijke aanpassing van de medezeggenschap inzake pensioenen.
De SER heeft op 20 juni 2014 zijn advies uitgebracht. Dit advies is de Tweede Kamer op 14 oktober jl. aangeboden (Bijlage bij Kamerstukken II 2014/15, 33 182, nr. 56). De SER geeft in zijn advies de volgende beschrijving van de onduidelijkheden en lacunes van het huidige instemmingsrecht:
Zowel in de WOR (artikel 27 WOR) als in de Pensioenwet (PW) (artikel 23, vierde lid,van de PW) zijn de instemmingsrechten van de OR ten aanzien van de arbeidsvoorwaarde pensioen geregeld. De reikwijdte van de WOR is begrensd. Zo heeft de OR geen instemmingsrecht voor zover het pensioen reeds inhoudelijk is geregeld in een cao of een regeling van arbeidsvoorwaarden vastgesteld door een publiekrechtelijk orgaan.
Verder zijn alleen voorgenomen besluiten van de ondernemer (werkgever) die betrekking hebben op alle of een groep van de in de onderneming werkzame personen instemmingsplichtig. Dat betekent dat ten aanzien van voorgenomen besluiten van de ondernemer (werkgever) over een individuele arbeidsvoorwaarde (bijvoorbeeld een individueel pensioen) van een werknemer de OR geen instemmingsrecht heeft.
Tot slot kan een pensioenregeling die door een ondernemingspensioenfonds wordt uitgevoerd, worden gewijzigd zonder dat daarvoor instemming van de OR vereist is. In artikel 27, zevende lid, van de WOR is aan de OR immers alleen een instemmingsrecht gegeven ten aanzien van besluiten tot vaststelling of intrekking van een pensioenovereenkomst die wordt ondergebracht bij een ondernemingspensioenfonds.
De PW maakt op zijn beurt niet volstrekt duidelijk of de OR ook instemmingsrecht toekomt bij voorgenomen besluiten tot vaststelling, wijziging en intrekking van pensioenovereenkomsten van in artikel 23, vierde lid, van de PW genoemde pensioenuitvoerders (waaronder pensioeninstellingen uit een andere lidstaat), of alleen ten aanzien van het onderbrengen van een pensioenovereenkomst bij die pensioenuitvoerders.
Het advies van de SER bevat een aantal concrete aanbevelingen. Deze aanbevelingen vormen een belangrijke basis voor het onderhavige wetsvoorstel. Daarnaast is bij de bepaling van de reikwijdte van het instemmingsrecht rekening gehouden met de driehoeksverhouding op pensioengebied tussen de werkgever, de werknemer en de pensioenuitvoerder en de daarmee samenhangende verantwoordelijkheidsverdeling (Kamerstukken II, 2005/06, 30 413, nr. 3). Deze verdeling ziet er als volgt uit: werkgevers en werknemers zijn verantwoordelijk voor de inhoud van de arbeidsvoorwaarde pensioen, dat wil zeggen de pensioenovereenkomst. De werkgever is vervolgens verantwoordelijk voor het onderbrengen van de pensioenovereenkomst via een uitvoeringsovereenkomst bij een pensioenuitvoerder. De pensioenuitvoerder is verantwoordelijk voor de uitvoering van de pensioenovereenkomst op basis van de uitvoeringsovereenkomst. Tot slot hebben de resultaten van de internetconsultatie van het ontwerpwetsvoorstel geleid tot een aantal aanpassingen.
In het nu volgende worden de aanbevelingen van de SER, voor zover zij gericht zijn op de overheid, beschreven en wordt aangegeven hoe deze aanbevelingen zijn verwerkt in het onderhavige wetsvoorstel.
Aanbeveling 1:
De SER onderschrijft – in lijn met de adviesaanvraag – dat het onderscheid in medezeggenschap naar de soort pensioenuitvoerder onwenselijk is. De SER adviseert om de term «regeling met betrekking tot een pensioenverzekering» in het eerste lid, onderdeel a, van artikel 27 van de WOR te wijzigen in «regelingen met betrekking tot een pensioenovereenkomst», zodat de OR instemmingsrecht krijgt over de arbeidsvoorwaardelijke aspecten van de pensioenregeling ongeacht de pensioenuitvoerder. De SER pleit voor hantering van de term «pensioenovereenkomst» omdat deze het arbeidsvoorwaardelijke aspect centraal stelt.
Deze aanbeveling van de SER is overgenomen. De voorgestelde wijziging zal tot gevolg hebben dat de OR instemmingsrecht verkrijgt over elk voorgenomen besluit tot vaststelling, wijziging of intrekking van een regeling met betrekking tot de pensioenovereenkomst, ongeacht of de pensioenuitvoerder een pensioenfonds is, een verzekeraar, een premiepensioeninstelling of een buitenlandse uitvoerder. Hierbij geldt uiteraard wel de uitzondering van artikel 27, derde lid, van de WOR dat de OR geen instemmingsrecht toekomt als het onderwerp reeds inhoudelijk is geregeld in een cao of een regeling van arbeidsvoorwaarden vastgesteld door een publiekrechtelijk orgaan. In het wetsvoorstel wordt verduidelijkt dat instemming eveneens niet vereist is indien de pensioenovereenkomst is ondergebracht bij een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds. Via de verplichtstelling is de inbreng van de georganiseerde sociale partners – dus zowel van werkgevers als van werknemers – immers al gerealiseerd.
Samenhangend met aanbeveling 1 adviseert de SER om:
− artikel 27, zevende lid, van de WOR te laten vervallen; en
− artikel 23, vierde lid, van de PW te laten vervallen.
Ook deze aanbevelingen zijn overgenomen. De genoemde artikelleden verliezen hun zelfstandige betekenis na aanpassing van het artikel 27, eerste lid, sub a, van de WOR. Alleen voor zover het gaat om het onderbrengen van de pensioenovereenkomsten bij een buitenlandse pensioenuitvoerder wordt het handhaven van een aparte bepaling noodzakelijk geacht. Hiervoor is gekozen omdat een dergelijke onderbrenging ook zal leiden tot het van toepassing zijn van een ander toezichtkader en een ander financieel toetsingskader. Op Europees niveau bestaat er geen geharmoniseerd toezichtkader. Het overbrengen van een pensioenregeling naar een buitenlandse pensioenuitvoerder heeft via het daar geldende toezichtkader en het lokale financieel toetsingskader ook gevolgen voor de arbeidsvoorwaarde pensioen. Minder of juist meer zekerheidswaarborgen, andere voorwaarden voor premiestelling en andere indexatievoorwaarden zijn immers van invloed op de arbeidsvoorwaarde pensioen. Daarmee verkrijgt de OR een instemmingsrecht ten aanzien van het voornemen van de ondernemer om de pensioenovereenkomsten van alle of een deel van de werknemers onder te brengen bij een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of bij een verzekeraar met zetel buiten Nederland.
Aanbeveling 2:
De SER onderschrijft de opvatting dat het instemmingsrecht van de OR ziet op de arbeidsvoorwaarde pensioen en niet op de uitvoering daarvan. Omdat de grens tussen inhoud van de pensioenregeling en de uitvoering ervan moeilijk te trekken is, adviseert de SER om het primaat welke onderdelen van de uitvoeringsovereenkomst deel uitmaken van de pensioenovereenkomst bij werkgevers en werknemers te laten liggen. Daartoe kan onder meer gebruik worden gemaakt van de zogenoemde ondernemingsovereenkomst op grond van het bestaande artikel 32 van de WOR, aldus de SER. Als de OR uitvoeringsaspecten deel laat uitmaken van de pensioenovereenkomst, dan is een voorgenomen besluit ten aanzien van een vaststelling, wijziging of intrekking van die uitvoeringsaspecten instemmingsplichtig.
Indien het vragen van instemming door de OR in een bepaald geval minder duidelijk is, dan dient de OR in een gerechtelijke procedure te stellen en te bewijzen dat het betreffende uitvoeringsaspect wel degelijk de arbeidsvoorwaarde pensioen raakt. Om ervoor te zorgen dat de OR tijdig kennis kan nemen van voorgenomen wijzigingen in de uitvoeringsovereenkomst, zodat de OR kan stellen en bewijzen dat het betreffende uitvoeringsaspect wel degelijk de arbeidsvoorwaarde pensioen raakt, stelt de SER voor om een informatieplicht dienaangaande voor de ondernemer in de WOR op te nemen. Dit betekent dat er een informatieplicht wordt geïntroduceerd met betrekking tot de uitvoeringsovereenkomst ongeacht de pensioenuitvoerder.
Deze aanbeveling van de SER is overgenomen. Onderhavig wetsvoorstel verplicht de ondernemer de OR zo spoedig mogelijk te informeren over elke voorgenomen vaststelling, wijziging of intrekking van de uitvoeringsovereenkomst. De OR heeft in beginsel geen instemmingsrecht over de inhoud van de uitvoeringsovereenkomst tussen werkgever en pensioenuitvoerder. Betreft het echter een onderwerp in de uitvoeringsovereenkomst, dat direct van invloed is op de arbeidsvoorwaarde pensioen, dan valt dit onder het instemmingsrecht van de OR. In het onderhavige wetsvoorstel is een niet-limitatieve opsomming opgenomen van onderwerpen uit de uitvoeringsovereenkomst die instemmingsplichtig zijn omdat zij de arbeidsvoorwaarde pensioen direct raken. Genoemd worden regelingen over de wijze waarop de verschuldigde premie wordt vastgesteld en de maatstaven voor en de voorwaarden waaronder toeslagverlening plaatsvindt. Bij deze onderwerpen is er steeds een directe invloed op de arbeidsvoorwaarde pensioen. Bij andere regelingen in de uitvoeringsovereenkomst is dit niet op voorhand te bepalen maar is er een instemmingsrecht indien die directe invloed er is. Indien een bepaald element uit de uitvoeringsovereenkomst reeds onderdeel uitmaakt van de pensioenovereenkomst is er natuurlijk al instemmingsrecht op grond van de hoofdregel en geen dubbel instemmingsrecht.
Als er sprake is van een indirect effect op de pensioenovereenkomst, dan heeft de OR geen instemmingsrecht. Dat geldt bijvoorbeeld voor de keuze van de werkgever voor een bepaalde pensioenuitvoerder waar hij het pensioen wil onderbrengen. Hier is geen sprake van een direct effect op de arbeidsvoorwaarde pensioen. Bovendien past het toekennen van instemmingsrecht wat betreft de keuze van de pensioenuitvoerder niet bij de verantwoordelijkheidsverdeling op pensioengebied. Het is immers de verantwoordelijkheid van de werkgever om de pensioenovereenkomst via een uitvoeringsovereenkomst bij een pensioenuitvoerder onder te brengen.
Ook heeft de OR geen instemmingsrecht indien het onderdelen van het pensioenreglement betreft. Dit hangt samen met de verantwoordelijkheidsverdeling tussen werkgever, werknemer en pensioenuitvoerder. De pensioenuitvoerder stelt op basis van een pensioenovereenkomst en een uitvoeringsovereenkomst een pensioenreglement vast. Hierin is de pensioenregeling beschreven. Bovendien heeft het pensioenreglement betrekking op de relatie deelnemer – pensioenuitvoerder en niet op de relatie werkgever – werknemers. Werknemers zijn reeds vertegenwoordigd in het paritaire pensioenfondsbestuur (dan wel in het belanghebbendenorgaan van een onafhankelijk bestuur) en hebben daarmee zeggenschap (of adviesrecht) over de vaststelling en wijziging van het pensioenreglement.
Aanbeveling 3:
Voor de situatie dat de bevoegdheid tot wijziging van de pensioenovereenkomst is overgedragen van de ondernemer naar het pensioenfonds, komt de SER met twee oplossingen:
1. in artikel 27 van de WOR opnemen dat de OR instemmingsrecht heeft op een voorgenomen besluit van een pensioenfondsbestuur;
2. in de toelichting op de wijziging van artikel 27, eerste lid, sub a, van de WOR verduidelijken dat in geval van overdracht van de wijzigingsbevoegdheid een dergelijk besluit tot wijziging van een pensioenfondsbestuur aan de ondernemer wordt toegerekend, met als gevolg dat de OR instemmingsrecht heeft.
Deze aanbeveling van de SER wordt niet overgenomen. Oplossing 1 zou namelijk met zich meebrengen dat de OR rechtstreeks medezeggenschap verkrijgt ten aanzien van besluiten van het pensioenfondsbestuur en dat is onwenselijk. Ook aan oplossing 2 zijn belangrijke nadelen verbonden. Zo is niet duidelijk wat de gevolgen zijn van het ontbreken van de instemming van de OR bij toerekening van het wijzigingsbesluit van het fondsbestuur aan de ondernemer.
Ter verduidelijking wordt hier vermeld dat wel instemming van de OR vereist is indien de werkgever de bevoegdheid tot wijziging van de pensioenovereenkomst wil overdragen aan het pensioenfondsbestuur.
Verder geeft de SER nog een aantal aanbevelingen gericht aan sociale partners, pensioenuitvoerders en OR-en. Zo worden OR-en geadviseerd gebruik te maken van hun bestaande rechten om zich te laten scholen en pensioendeskundigen te raadplegen. De regering onderschrijft deze aanbevelingen.
Het ontwerpwetsvoorstel is van 17 februari tot 17 maart 2015 ter internetconsultatie voorgelegd. Er zijn 61 openbare reacties ingediend op het wetsvoorstel. Daarnaast is er sprake van een groot aantal niet openbare reacties, waarmee het totaal aantal op ruim 100 uitkomt. (Een reactie is niet openbaar, indien de indiener daarvoor gekozen heeft.)
Algemeen beeld dat uit de internetconsultatie naar voren komt is dat het wetsvoorstel een resterende lacune in het huidige instemmingsrecht van de OR opheft. Daar is men positief over. Daarnaast wijst men er echter ook op dat het wetsvoorstel onduidelijkheden creëert.
De grootste onduidelijkheid die uit de reacties naar voren komt, betreft de onderdelen uit de uitvoeringsovereenkomst die de arbeidsvoorwaarde pensioen raken en daardoor instemmingsplichtig zijn. De SER heeft geadviseerd om het primaat welke onderdelen van de uitvoeringsovereenkomst deel uitmaken van de pensioenovereenkomst bij werkgevers en werknemers te laten liggen. In veel reacties op de internetconsultatie is echter gevraagd om een nadere concretisering van de onderdelen die instemmingsplichtig zijn: waar gaat het wel om en waar gaat het niet om, ten einde procedures van de OR te voorkomen.
Naar aanleiding van deze reacties is in het onderhavige wetsvoorstel een niet-limitatieve opsomming opgenomen van elementen uit de uitvoeringsovereenkomst die instemmingsplichtig zijn omdat zij direct van invloed zijn op de pensioenovereenkomst. Verder is in de toelichting verduidelijkt wanneer geen instemming vereist is.
In een aantal reacties is erop gewezen dat het ontwerpwetsvoorstel niet nader ingaat op de positie van de OR wanneer sprake is van deelname in een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds. Die duidelijkheid geeft het huidige artikel 27, zevende lid, WOR wel. Het is echter de bedoeling dat dit artikellid komt te vervallen.
In een van de reacties wordt naar voren gebracht dat er bij verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen geen sprake is van een besluit van een ondernemer, waardoor er ook geen sprake is van instemmingsrecht.
Naar aanleiding van deze reacties is in het onderhavige wetsvoorstel verduidelijkt dat geen instemming van de OR vereist is indien de pensioenovereenkomst is ondergebracht bij een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds.
In de toelichting bij het ontwerpwetsvoorstel is ingegaan op de toerekening van een besluit van het pensioenfondsbestuur aan de ondernemer indien de bevoegdheid tot wijziging van de pensioenovereenkomst is overgedragen aan het pensioenfondsbestuur.
Op dit onderdeel uit de toelichting is uitgebreid gereageerd in de internetconsultatie. In sommige reacties wordt gewezen op praktische problemen. Zo wordt in een reactie gewezen op de veel voorkomende situatie dat een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds voor duizenden ondernemers op vrijwillige basis tevens een excedentregeling uitvoert. Moet het bedrijfstakpensioenfonds dan, wanneer het fondsbestuur om wat voor reden dan ook het nodig acht de excedentregeling te wijzigen, afhankelijk zijn van de instemming van de ondernemingsraden van al deze ondernemers? Verder wordt er in de reacties op gewezen dat niet duidelijk is wat de gevolgen zijn van het ontbreken van de instemming van de OR bij toerekening van het wijzigingsbesluit van het fondsbestuur aan de ondernemer.
Naar aanleiding van deze reacties is de passage over de toerekening van een besluit van het pensioenfondsbestuur aan de ondernemer in de toelichting geschrapt, omdat aan een dergelijke toerekening belangrijke bezwaren zijn verbonden. In plaats daarvan is in de toelichting verduidelijkt dat de OR instemmingsrecht heeft indien de ondernemer voornemens is de bevoegdheid tot wijziging van de pensioenovereenkomst over te dragen aan het pensioenfondsbestuur.
In het advies van de SER is ook ingegaan op de gevolgen van de uitbreiding van het instemmingsrecht met betrekking tot voorgenomen besluiten tot wijziging van de pensioenregeling, die is ondergebracht bij een pensioenfonds, voor de (administratieve) lasten van de ondernemer. Zo wijst de SER erop dat:
− de uitbreiding van het instemmingsrecht kan leiden tot het frequenter raadplegen van deskundigen, zowel door de OR als de ondernemer. Dit raadplegen zal naast een stijging van de kosten voor deskundigen ook gevolgen hebben voor de doorlooptijd van de instemmingsprocedure. De instemmingsprocedure zal meer tijd in beslag nemen;
− er voortaan voor voorgenomen wijzigingen door de ondernemer in de pensioenregeling die is ondergebracht bij een (ondernemings)pensioenfonds, ook de instemmingsprocedure zal moeten worden doorlopen. Die procedure kan enkele maanden in beslag nemen;
− en dat de uitbreiding van het instemmingsrecht kan leiden tot een toename van juridische procedures (artikel 27, vierde en vijfde lid, van de WOR).
Uit gegevens van De Nederlandsche Bank blijkt dat er op dit moment sprake is van 566 pensioenregelingen bij ondernemingspensioenfondsen. Er wordt verondersteld dat in ongeveer de helft van deze gevallen het onderwerp pensioen volledig inhoudelijk geregeld zal zijn in de cao. Bij de helft van 566 pensioenregelingen heeft de OR derhalve instemmingsrecht bij een voorgenomen besluit tot wijziging van de pensioenregeling. Een wijziging van een pensioenregeling komt gemiddeld 1 keer per 2 jaar voor. De kosten per bedrijf bedragen naar schatting € 1.700 per jaar. De uitbreiding van de bevoegdheid van de OR inzake de arbeidsvoorwaarde pensioen leidt derhalve tot een verhoging van de regeldruk met € 500.000 per jaar.
Naast een structurele verhoging van de regeldruk is er ook sprake van een eenmalige verhoging. Er moet immers ook kennisgenomen worden van de nieuwe regelgeving. Inschatting is dat dit tot een eenmalige regeldruk van circa € 20.000 leidt.
Artikel I, onderdeel A
In artikel I, onderdeel A, is geregeld dat de OR instemmingsrecht heeft voor voorgenomen besluiten tot vaststelling, wijziging of intrekking van regelingen met betrekking tot een pensioenovereenkomst. Hiermee is op grond van artikel 27, eerste lid, van de WOR ook instemmingsrecht vereist indien er sprake is van een voorgenomen besluit tot vaststelling, wijziging of intrekking van een pensioenregeling die wordt uitgevoerd door een pensioenfonds.
Om instemmingsplichtig te zijn moet het voorgenomen besluit betrekking hebben op een regeling met betrekking tot een pensioenovereenkomst van alle of van een groep van de in de onderneming werkzame personen. Het begrip regeling wordt daarbij breed uitgelegd. Er is sprake van een regeling voor zover hetgeen in de pensioenovereenkomst is of wordt bepaald overeenkomt met hetgeen in pensioenovereenkomsten van alle of een groep van de in de onderneming werkzame personen is of wordt bepaald.
Het instemmingsrecht van artikel 27, eerste lid, is op grond van artikel 27, derde lid, niet van toepassing indien de betrokken aangelegenheid inhoudelijk is geregeld in een cao of een regeling van arbeidsvoorwaarden vastgesteld door een publiekrechtelijk orgaan. Aan het derde lid wordt als uitzondering op het instemmingsrecht toegevoegd de situatie dat de pensioenovereenkomst is ondergebracht bij een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds, voor het deel van de pensioenovereenkomst dat door dat fonds verplicht wordt uitgevoerd. Ook in die situatie hebben sociale partners het onderwerp door de regeling voor de verplichtstelling al inhoudelijk geregeld en is om die reden geen instemmingsrecht nodig. De uitzondering op het instemmingsrecht geldt ook voor ondernemers die zich vrijwillig aansluiten bij een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds. Zij hebben immers geen mogelijkheden om zelfstandig de regeling te wijzigen.
Door de wijziging van het eerste lid, onderdeel a, wordt niet langer onderscheid gemaakt tussen pensioenuitvoerders. Daardoor komt artikel 27, zevende lid, van de WOR geen zelfstandige betekenis meer toe en komt te vervallen.
Onder «regelingen met betrekking tot een pensioenovereenkomst» wordt ook verstaan arbeidsvoorwaardelijke aspecten die zijn opgenomen in de uitvoeringsovereenkomst. In artikel 27, zevende lid, wordt daartoe geregeld dat het instemmingsrecht ook van toepassing is indien in de uitvoeringsovereenkomst of het uitvoeringsreglement regelingen zijn opgenomen die direct de pensioenovereenkomst (de arbeidsvoorwaarde pensioen) raken. Daarvan is in ieder geval sprake bij een regeling over de wijze waarop de premie wordt vastgesteld en een regeling over toeslagverlening.
In artikel 23, vierde lid, van de Pensioenwet is geregeld dat artikel 27, eerste lid, van de WOR van overeenkomstige toepassing is indien de werkgever onder andere het voornemen heeft de pensioenovereenkomst onder te brengen bij een pensioeninstelling uit een andere lidstaat. In artikel II vervalt deze bepaling omdat het voor het instemmingsrecht niet meer van belang is waar de pensioenovereenkomst is ondergebracht. Wel wordt in een nieuw achtste lid van artikel 27 van de WOR geregeld dat de ondernemingsraad een instemmingsrecht krijgt bij het voornemen van de ondernemer om de pensioenovereenkomsten van alle of een deel van de werknemers onder te brengen bij een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of bij een verzekeraar met zetel buiten Nederland. Het gaat daarbij dus uitsluitend om een instemmingsrecht bij de keuze voor een buitenlandse uitvoerder. Het instemmingsrecht voor (de inhoud van) de regeling ter zake van de pensioenovereenkomsten volgt al uit het eerste lid van artikel 27 van de WOR.
Artikel I, onderdeel B
In artikel 31f is een informatieplicht voor de ondernemer in het kader van een voorgenomen wijziging van een uitvoeringsovereenkomst opgenomen. Deze informatieplicht betreft iedere vaststelling, wijziging of intrekking van een uitvoeringsovereenkomst, ongeacht de pensioenuitvoerder.
Artikel II
In artikel 23, vierde lid, van de PW is geregeld dat artikel 27, eerste lid, van de WOR van overeenkomstige toepassing is indien de werkgever het voornemen heeft de pensioenovereenkomst onder te brengen bij een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of een premiepensioeninstelling. Door de wijziging in artikel 27, eerste lid, onderdeel a, van de WOR geldt het in dat artikel genoemde instemmingsrecht voor alle pensioenovereenkomsten, ongeacht de uitvoerder. Hierdoor heeft artikel 23, vierde lid, van de PW geen zelfstandige betekenis meer. In artikel II is geregeld dat artikel 23, vierde lid, van de PW vervalt.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma