Kamerstuk 34356-(R2064)-10

Amendement van het lid Van Toorenburg dat regelt dat de Minister van Veiligheid en Justitie niet langer ambtshalve beroep instelt tegen een besluit tot intrekking van het Nederlanderschap

Dossier: Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap in verband met het intrekken van het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid


20,7 %
79,3 %

SP

D66

PVV

GL

SGP

Klein

Houwers

PvdD

GrKÖ

PvdA

GrBvK

Van Vliet

CDA

CU

VVD

50PLUS


Nr. 10 AMENDEMENT VAN HET LID VAN TOORENBURG

Ontvangen 12 mei 2016

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

In artikel I, onderdeel D, komt artikel 22A, derde lid, te luiden:

  • 3. Het beroep kan worden ingesteld door de belanghebbende dan wel, indien hij zijn wil te dien aanzien niet kan doen blijken en hij geen wettelijke vertegenwoordiger of bijzonder gemachtigde heeft, namens hem door zijn echtgenoot of de meest gerede van zijn in het Koninkrijk verblijvende bloed- of aanverwanten, tot de vierde graad ingesloten.

Toelichting

Indiener heeft zich verbaasd over de constructie die de regering heeft bedacht om de Minister van Veiligheid en Justitie ambtshalve beroep in te laten stellen (tegen diens eigen beslissing om de Nederlandse nationaliteit in te trekken), indien de jihadstrijder of zijn vertegenwoordiger/raadsman hiertoe niet is overgaan. Verbazend, omdat de betrokkene immers – bijvoorbeeld door uit te reizen naar jihadistisch strijdgebied – nadrukkelijk afstand heeft genomen van de uitgangspunten van de Nederlandse rechtsstaat en de rechten en verplichtingen die aan het Nederlanderschap zijn verbonden.

De regering heeft aangegeven dat de wens van de betrokkene om zich weinig aan te trekken van de Nederlandse rechtsorde hierin echter niet doorslaggevend is. Indiener vindt dit een bijzondere gang van zaken. Bij het ambtshalve instellen van beroep is de wil van de betrokkene dientengevolge dus vermoedelijk onbekend. Het zou gelet op diens intenties die uit de uitreis naar jihadistisch gebied zijn op te maken, goed kunnen dat hij helemaal niet wenst dat beroep wordt ingesteld tegen de beslissing om de banden met Nederland te verbreken.

Daarom stelt indiener voor de mogelijkheden tot beroep te beperken tot die situaties waarin de betrokkene zelf beroept instelt. Kan de belanghebbende zijn wil te dien aanzien niet doen blijken en heeft hij geen wettelijke vertegenwoordiger of bijzondere gemachtigde, dan is zijn echtgenoot of de meest gerede van zijn in het Koninkrijk verblijvende bloed- of aanverwanten, tot de vierde graad ingesloten, tot het instellen van beroep bevoegd.

Van Toorenburg