Vastgesteld 15 december 2015
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van een vraag met het daarop gegeven antwoord.
De vraag is op 3 december 2015 voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Bij brief van 11 december 2015 is ze door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Pia Dijkstra
De adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx
1
Waarom waren de mutaties bij de diverse uitkeringen, waaronder de decentralisatie-uitkeringen, niet eerder bekend? In hoeverre zijn de bij deze Najaarsnota toegekende bedragen aan de genoemde gemeenten al gereserveerd, of gaan deze bedragen ten koste van wat anders? Zo ja, ten koste van wat?
Antwoord: Het uitgangspunt van de Code Interbestuurlijke Verhoudingen is «decentraal wat kan, centraal wat moet». Indien besloten wordt tot decentrale uitvoering van een taak, vindt de benodigde financiering bij voorkeur plaats via de algemene uitkering in het gemeentefonds of provinciefonds. Als dat om verdeeltechnische redenen niet mogelijk is, dan kan financiering via een integratie- of decentralisatie-uitkering plaatsvinden. De meeste mutaties van het gemeentefonds en provinciefonds betreffen dan ook overboekingen vanuit vakdepartementen. Deze hebben daartoe middelen gereserveerd op hun begroting. Voor de gemeentefonds- en provinciefondsbegroting zelf is het niet relevant waar de middelen precies vandaan komen; veeleer is de omvang van belang. Het moment van overboeken van middelen naar het gemeentefonds of provinciefonds is afhankelijk van het tijdstip waarop kabinetsbesluitvorming of een bestuurlijke afspraak over een bepaald dossier afgerond is. Dat kan bij de ontwerpbegroting zijn, maar ook bij een suppletoire begroting.