Gepubliceerd: 15 oktober 2015
Indiener(s): Piet Hein Donner (CDA)
Onderwerpen: belasting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34323-4.html
ID: 34323-4

Nr. 4 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 5 augustus 2015 en het nader rapport d.d. 13 oktober 2015, aangeboden aan de Koning door de Staatssecretaris van Financiën. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 5 juni 2015, no. 2015000982, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Financiën, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enige andere wetten in verband met enkele aanpassingen inzake de fiscale eenheid (Wet aanpassing fiscale eenheid), met memorie van toelichting.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 5 juni 2015, nr. 2015000982, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 5 augustus 2015, nr. W06.15.0172/III, bied ik U hierbij aan.

Het voorstel van wet geeft de Afdeling advisering van de Raad van State geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen.

De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.

De Afdeling geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Gelet op artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, is de Afdeling van oordeel dat openbaarmaking van dit advies achterwege kan blijven.

Het voorstel geeft de Afdeling advisering van de Raad van State geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen.

Naar aanleiding van de redactionele kanttekeningen van de Afdeling merk ik het volgende op.

Aan de eerste redactionele kanttekening van de Afdeling is geen gevolg gegeven. Het in artikel I, onderdeel G, onder 2, opgenomen artikel 15, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) voorziet al in een regeling voor de situatie waarin sprake is van meer dan twee zusters. Ingevolge de vijfde volzin van genoemd artikel 15, tweede lid, is de vierde volzin van artikel 15, eerste lid, van de Wet Vpb 1969 van overeenkomstige toepassing. Op basis daarvan kan meer dan één dochtermaatschappij deel uitmaken van de fiscale eenheid, hetgeen voor de zogenoemde zuster-fiscale eenheid betekent dat hiervan ook meer dan twee zusters deel kunnen uitmaken.

Ook aan de tweede redactionele kanttekening van de Afdeling is geen gevolg gegeven. Uit de tekst van het in artikel I, onderdeel G, onder 5, opgenomen artikel 15, vijfde lid, onderdeel b, van de Wet Vpb 1969 volgt dat de vennootschap of het lichaam als zodanig moet zijn onderworpen aan een belasting naar de winst. Dit impliceert al dat die vennootschap, onderscheidenlijk dat lichaam, als subject moet zijn onderworpen aan een belasting naar de winst.

Aan de derde en vierde redactionele kanttekening van de Afdeling is gevolg gegeven.

Ten slotte is van de gelegenheid gebruikgemaakt om een aantal additionele wijzigingen in het wetsvoorstel en de memorie van toelichting aan te brengen.

De voorgestelde wijzigingen van de artikelen 13d, achtste lid, en 13l van de Wet Vpb 1969 hangen samen met de in het wetsvoorstel opgenomen wijzigingen van de regeling voor de fiscale eenheid. Met de voorgestelde wijziging van artikel 15ag van de Wet Vpb 1969 wordt beoogd het wettelijke systeem duidelijker naar voren te laten komen.

Met de wijziging van artikel IV wordt beoogd om onbedoeld gebruik te voorkomen van de in artikel IV opgenomen overgangstermijn voor bestaande situaties, waarbij de aandelen in een dochtermaatschappij zijn gecertificeerd met gebruikmaking van bijvoorbeeld een stichting administratiekantoor. De wijziging houdt in dat de termijn aanvangt op het moment van indiening van het wetsvoorstel in plaats van het moment van inwerkingtreding van de wet, zoals was opgenomen in het wetsvoorstel zoals dat is voorgelegd aan de Afdeling. Hiermee wordt voorkomen dat structuren die gedurende de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel worden opgezet nog gebruik zouden kunnen maken van de overgangsmaatregel. Met name in situaties waarbij de aandelen in een Nederlandse (klein)dochtermaatschappij in bezit zijn van een in een andere lidstaat van de Europese Unie, of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gevestigde entiteit, die in het land van vestiging over rechtspersoonlijkheid beschikt maar die naar Nederlandse maatstaven transparant is, zou dit anders tot ongewenste taxplanningsmogelijkheden kunnen leiden.

De overige wijzigingen zijn redactioneel of technisch van aard.

De waarnemend vice-president van de Raad van State,

J.G.C. Wiebenga

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes

Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no. W06.15.0172/III

  • Het in artikel I, onderdeel F, tweede lid, opgenomen artikel 15, tweede lid, (nieuw), van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) bevat een regeling voor de zogeheten zuster-fiscale eenheid voor een situatie waarin sprake is van twee zusters (zie bijvoorbeeld – in de eerste volzin van genoemd artikel 15, tweede lid – de woorden «twee belastingplichtigen», «beide belastingplichtigen» en «de ene belastingplichtige [....] de andere belastingplichtige»). Tevens voorzien in een regeling voor de situatie waarin sprake is van meer dan twee zusters, in overeenstemming met de toelichting op het voorstel (zie hoofdstuk 2, laatste volzin van het tekstblok boven figuur 1, alsmede het tweede tekstblok, laatste volzin, van de toelichting op genoemd artikel 15, tweede lid) en met het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 16 december 2014 (nr. BLKB2014, 2137M, Stcrt. 2014, 38029: zie de definitie van topmaatschappij in artikel I, onderdeel B, derde lid), waarin steeds sprake is van «ten minste twee» belastingplichtigen.

  • In de tekst van het in artikel I, onderdeel F, vijfde lid, opgenomen artikel 15, vijfde lid, onderdeel b, (nieuw), van de Wet Vpb 1969 tot uitdrukking brengen dat het lichaam «als subject is onderworpen aan een belasting naar de winst», in overeenstemming met de memorie van toelichting bij het voorstel (zie de laatste volzin van hoofdstuk 2) en met artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit fiscale eenheid 2003.

  • Met het oog op een betere leesbaarheid de tekst van het in artikel I, onderdeel F, zevende lid, opgenomen artikel 15, achtste lid, onderdeel b, (nieuw), van de Wet Vpb 1969 (na het woord «waarbij»), onderverdelen in twee punten 1° en 2°, en de tekst daarbij tevens herformuleren aangezien de zinsnede die volgt na «kan een andere dochtermaatschappij» niet goed aansluit op de passage ervoor.

  • In de in artikel I, onderdeel G, opgenomen vervangende tekst «een belastingplichtige bedoeld in het achtste lid» wijzigen in «een belastingplichtige als bedoeld in artikel 15, achtste lid,». Voorts die tekst afsluiten met een punt in plaats van met een puntkomma.