Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het kader van het fiscale beleid voor het jaar 2016 wenselijk is in een aantal belastingwetten en enige andere wetten wijzigingen, bijstellingen of technische reparaties aan te brengen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid, onderdeel a, wordt «een bloedverwant» vervangen door: een bloed- of aanverwant.
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
8. Een aanverwant van de belastingplichtige wordt uitsluitend als aanverwant als bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, aangemerkt ingeval de belastingplichtige en de aanverwant in enig jaar een gezamenlijk verzoek bij de inspecteur hebben ingediend om niet als partners te worden aangemerkt.
9. Een persoon die op basis van een verzoek als bedoeld in het achtste lid niet als partner van de belastingplichtige wordt aangemerkt, wordt eveneens niet als partner van de belastingplichtige aangemerkt voor de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.
B
Artikel 3.104 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel p wordt geletterd q.
2. Na onderdeel o wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
p. bij ministeriële regeling aan te wijzen publiekrechtelijke uitkeringen en verstrekkingen die zijn gericht op het verbeteren of behouden van de positie van de belastingplichtige op de arbeidsmarkt en daarmee samenhangende vervoersvoorzieningen voor het bereiken van de werkplek of opleidingslocatie;.
3. In onderdeel q (nieuw) wordt «de onderdelen a tot en met o» vervangen door: de onderdelen a tot en met p.
C
Artikel 3.119e wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «waarin de eerste aflossingsachterstand is ontstaan» vervangen door: waarin voor het eerst een aflossingsachterstand is ontstaan.
2. In het vierde lid wordt «voor de resterende periode van de looptijd niet tot de eigenwoningschuld» vervangen door: niet tot de eigenwoningschuld.
3. Het vijfde lid vervalt onder vernummering van het zesde en zevende lid tot vijfde en zesde lid.
D
Artikel 3.119g komt te luiden:
De belastingplichtige die een overeenkomst van geldlening aangaat anders dan met een op grond van artikel 10.8 aangewezen administratieplichtige en die de uit deze overeenkomst voortvloeiende schuld wil rekenen tot de eigenwoningschuld, bedoeld in artikel 3.119a, is gehouden jaarlijks in de aangifte de bij ministeriële regeling aan te wijzen gegevens te verstrekken.
E
Aan artikel 3.137, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: De tweede volzin is niet van toepassing bij afkoop van aanspraken als bedoeld in artikel 3.133, eerste lid.
F
In artikel 6.31 wordt na het tweede lid, onder vernummering van het derde lid tot vierde lid, een lid ingevoegd, luidende:
3. Onder monumentenpand wordt mede verstaan een pand dat op het grondgebied van een andere lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte is gelegen en waarvoor Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een erkenning heeft afgegeven dat:
a. het pand een element vormt van het Nederlands cultureel erfgoed, en
b. het pand voor aanwijzing als beschermd monument op grond van de Monumentenwet 1988 in aanmerking zou komen als het op Nederlands grondgebied zou zijn gelegen.
G
In artikel 8.9a, eerste lid, vervalt de laatste volzin.
H
Na artikel 10bis.11 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien de belastingplichtige het gehele kalenderjaar dezelfde partner heeft of voor de toepassing van artikel 2.17 geacht wordt te hebben gehad, wordt op gezamenlijk verzoek van de belastingplichtige en zijn partner een uitkering uit kapitaalverzekering eigen woning, een gedeblokkeerd tegoed van een spaarrekening eigen woning of een gedeblokkeerde waarde van een beleggingsrecht eigen woning bij leven geacht bij de belastingplichtige en zijn partner voor de helft op te komen.
2. Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt gedaan in de aangifte over het jaar waarin de kapitaalverzekering eigen woning tot uitkering is gekomen, de spaarrekening eigen woning is gedeblokkeerd of het beleggingsrecht eigen woning is gedeblokkeerd. Op het verzoek kan niet worden teruggekomen.
In de Wet op de loonbelasting 1964 komt artikel 31, eerste lid, onderdeel f, te luiden:
f. voor zover sprake is van tegenwoordige arbeid: door de inhoudingsplichtige aangewezen vergoedingen en verstrekkingen, daaronder begrepen gedeelten van vergoedingen en verstrekkingen, voor zover de omvang van de aangewezen vergoedingen en verstrekkingen niet in belangrijke mate groter is dan de omvang van de vergoedingen en verstrekkingen die in voor het overige overeenkomstige omstandigheden in de regel worden aangewezen;.
De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 4 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. het zijn van medegerechtigde tot het vermogen van een onderneming, voor zover dit niet opkomt uit effectenbezit, waarbij de medegerechtigdheid zich niet behoeft uit te strekken tot een eventueel liquidatiesaldo.
B
In artikel 8e, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, wordt «zouden blijven ingevolge onderdeel b,» vervangen door «zouden blijven». Voorts wordt «zouden zijn verricht» vervangen door: zouden zijn verricht en bij die publiekrechtelijke rechtspersoon of dat privaatrechtelijke overheidslichaam sprake zou zijn van activiteiten als bedoeld in onderdeel b.
C
In artikel 8f, eerste lid, onderdeel a, wordt «zouden blijven ingevolge onderdeel b,» vervangen door «zouden blijven». Voorts wordt «zouden zijn verricht» vervangen door: zouden zijn verricht en bij die publiekrechtelijke rechtspersoon of dat privaatrechtelijke overheidslichaam sprake zou zijn van activiteiten als bedoeld in onderdeel b.
D
Artikel 8g, eerste lid, komt te luiden:
1. Bij het bepalen van de winst blijven buiten aanmerking:
a. voordelen uit als academisch ziekenhuis verrichte activiteiten als bedoeld in artikel 6b, eerste lid, onderdeel a;
b. voordelen uit activiteiten als bedoeld in artikel 6b, eerste lid, onderdeel b.
E
In het opschrift van afdeling 2.7 wordt «en juridische fusie» vervangen door: , juridische fusie en bestuurlijke herindeling of herschikking.
F
Na artikel 14b wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien vermogen van een onderneming van een gemeente, provincie of waterschap of behorende tot een ministerie (overdragende partij) in het kader van een bestuurlijke herindeling of herschikking overgaat naar een andere gemeente of provincie, een ander waterschap of een ander ministerie (verkrijgende partij), wordt de overdragende partij geacht de vermogensbestanddelen van de onderneming die in het kader van de bestuurlijke herindeling of herschikking overgaan ten tijde van die bestuurlijke herindeling of herschikking te hebben overgedragen aan de verkrijgende partij.
2. De winst behaald als gevolg van het eerste lid behoeft niet in aanmerking te worden genomen, mits voor het bepalen van de winst bij de overdragende partij en de verkrijgende partij dezelfde bepalingen van toepassing zijn, noch bij de overdragende partij, indien deze door de bestuurlijke herindeling of herschikking ophoudt te bestaan, noch bij de verkrijgende partij aanspraak bestaat op voorwaartse verrekening van verliezen op de voet van artikel 20, op vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van buitenlandse resultaten, op toepassing van de innovatiebox, op toepassing van de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten, op toepassing van de deelnemingsverrekening of op toepassing van de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten en latere heffing is verzekerd. Indien de winst buiten aanmerking blijft, treedt de verkrijgende partij met betrekking tot al hetgeen in het kader van de bestuurlijke herindeling of herschikking is verkregen in de plaats van de overdragende partij.
3. Indien niet is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, eerste volzin, kan Onze Minister op een gezamenlijk voor de bestuurlijke herindeling of herschikking gedaan verzoek van de overdragende en de verkrijgende partij, onder door hem te stellen voorwaarden, de inspecteur belast met de aanslagregeling van de overdragende partij toestaan de winst behaald als gevolg van het eerste lid geheel of ten dele buiten aanmerking te laten. Daarbij treedt de verkrijgende partij met betrekking tot al hetgeen in het kader van de bestuurlijke herindeling of herschikking is verkregen, voor zover daaraan geen voorwaarden zijn gesteld, in de plaats van de overdragende partij. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking waarin de voorwaarden, bedoeld in de eerste volzin, zijn opgenomen.
4. De voorwaarden, bedoeld in het derde lid, mogen slechts strekken ter verzekering van de heffing en de invordering van belasting welke verschuldigd zou zijn of zou worden indien het derde lid, eerste volzin, buiten toepassing zou blijven. Voorts kunnen voorwaarden worden gesteld die betrekking hebben op het bepalen van de in een jaar genoten winst van de verkrijgende partij, de toelaatbare reserves, de verrekening van verliezen, de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van buitenlandse resultaten, de toepassing van de innovatiebox, de toepassing van de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten, de toepassing van de deelnemingsverrekening of de toepassing van de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten en kunnen voorwaarden worden gesteld indien de waarde in het economische verkeer van de vermogensbestanddelen waarop het verzoek, bedoeld in het derde lid, ziet op het tijdstip van de overgang lager is dan de boekwaarde van deze vermogensbestanddelen.
G
Na artikel 29a wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
een eenheid waarin lichamen door bezit, eigendom of zeggenschap zodanig zijn verbonden dat ze ofwel op grond van de van toepassing zijnde regels een geconsolideerde jaarrekening moeten opmaken voor de financiële verslaggeving, ofwel dit zouden moeten doen indien aandelenbelangen in een van de lichamen worden verhandeld op een openbare effectenbeurs;
een groep die:
1°. twee of meer lichamen omvat die hun fiscale vestigingsplaats in een verschillende staat hebben; of
2°. een lichaam omvat dat fiscaal inwoner is van de ene staat en in een andere staat aan belasting onderworpen is met betrekking tot voordelen verkregen uit een onderneming die of het gedeelte van een onderneming dat wordt gedreven met behulp van een vaste inrichting in die staat;
1°. een lichaam van een multinationale groep dat is opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening van de multinationale groep voor de financiële verslaggeving, of dat daarin zou worden opgenomen indien aandelenbelangen in een lichaam van de multinationale groep op een openbare effectenbeurs worden verhandeld;
2°. een lichaam van een multinationale groep dat enkel op grond van omvang of materieel belang niet is opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening van de multinationale groep; of
3°. een vaste inrichting van een lichaam van een multinationale groep als bedoeld onder 1o of 2o, indien het lichaam voor de vaste inrichting een afzonderlijke jaarrekening opmaakt met het oog op de financiële verslaggeving, het naleven van regelgeving, het voldoen aan fiscale verplichtingen of de interne beheerscontrole;
de groepsentiteit die, in de staat waarvan zij fiscaal inwoner is, gehouden is namens de multinationale groep een landenrapport in te dienen dat voldoet aan de voorwaarden van artikel 29e, zijnde:
1°. de uiteindelijkemoederentiteit;
2°. de surrogaatmoederentiteit; of
3°. enige andere groepsentiteit als bedoeld in artikel 29c, tweede of derde lid;
een groepsentiteit van een multinationale groep:
1°. die middellijk of onmiddellijk een belang bezit in een of meer andere groepsentiteiten van die multinationale groep dat voldoende is om verplicht te zijn een geconsolideerde jaarrekening op te maken op grond van de verslagleggingsregels die algemeen van toepassing zijn in de staat waar de entiteit haar fiscale vestigingsplaats heeft, of om dit verplicht te zijn indien haar aandelenbelangen in de staat waar ze haar fiscale vestigingsplaats heeft, worden verhandeld op een openbare effectenbeurs; en
2°. waarin geen andere groepsentiteit van die multinationale groep middellijk of onmiddellijk een belang bezit dat aan de voorwaarde, bedoeld onder 1°, voldoet;
een groepsentiteit van een multinationale groep die door die multinationale groep wordt aangewezen als enige plaatsvervanger voor de uiteindelijkemoederentiteit om namens die multinationale groep het landenrapport, bedoeld in artikel 29e, in te dienen in de staat waarvan die groepsentiteit fiscaal inwoner is, indien aan een of meer van de voorwaarden, bedoeld in artikel 29c, tweede lid, onderdelen a, b en c, wordt voldaan;
een jaarlijkse verslagleggingsperiode waarover de uiteindelijkemoederentiteit van de multinationale groep haar jaarrekening opmaakt;
de jaarrekening van een multinationale groep waarin de activa, de passiva, de inkomsten, de uitgaven en de kasstromen van de uiteindelijkemoederentiteit en van de groepsentiteiten zijn weergegeven als die van een enkele economische entiteit;
het door een staat die een in werking zijnde overeenkomst met Nederland heeft die voorziet in de automatische uitwisseling van landenrapporten, om andere redenen dan die welke in overeenstemming zijn met de bepalingen van die overeenkomst, opschorten van die automatische uitwisseling, dan wel het anderszins stelselmatig nalaten door die staat om aan Nederland automatisch de landenrapporten te verstrekken die die staat in zijn bezit heeft en die multinationale groepen betreffen met groepsentiteiten in Nederland.
1. Een uiteindelijkemoederentiteit die haar fiscale vestigingsplaats in Nederland heeft, verstrekt de inspecteur binnen twaalf maanden na de laatste dag van een verslagjaar een landenrapport als bedoeld in artikel 29e dat betrekking heeft op dat verslagjaar.
2. Een fiscaal in Nederland gevestigde groepsentiteit die niet de uiteindelijkemoederentiteit van een multinationale groep is, verstrekt de inspecteur binnen twaalf maanden na de laatste dag van een verslagjaar van de multinationale groep waarvan ze een groepsentiteit is, een landenrapport als bedoeld in artikel 29e dat betrekking heeft op dat verslagjaar, indien:
a. de uiteindelijkemoederentiteit van de multinationale groep niet verplicht is een landenrapport in te dienen in de staat waarvan zij fiscaal inwoner is;
b. uiterlijk twaalf maanden na de laatste dag van het verslagjaar met de staat waarvan de uiteindelijkemoederentiteit fiscaal inwoner is wel een overeenkomst van kracht is die voorziet in de uitwisseling van inlichtingen, waaronder de automatische uitwisseling van inlichtingen, maar er geen in werking zijnde overeenkomst tussen de bevoegde autoriteiten van die staat en Nederland is die voorziet in de automatische uitwisseling van landenrapporten; of
c. de inspecteur de groepsentiteit heeft bericht dat er sprake is van een systematische nalatigheid van de staat waarvan de uiteindelijkemoederentiteit fiscaal inwoner is.
3. Indien meerdere groepsentiteiten van dezelfde multinationale groep fiscaal inwoner zijn van Nederland en aan een of meer van de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a, b en c, wordt voldaan, mag de multinationale groep een van die groepsentiteiten aanwijzen om uiterlijk binnen twaalf maanden na de laatste dag van het verslagjaar van de multinationale groep te voldoen aan de verplichting tot het verstrekken van een landenrapport als bedoeld in artikel 29e dat betrekking heeft op dat verslagjaar. De aangewezen groepsentiteit bericht de inspecteur dat de verstrekking van het landenrapport geschiedt om te voldoen aan de verplichtingen die gelden voor alle groepsentiteiten van die multinationale groep die fiscaal inwoner van Nederland zijn.
4. Een groepsentiteit als bedoeld in het tweede of derde lid is niet verplicht de inspecteur binnen twaalf maanden na de laatste dag van een verslagjaar van de multinationale groep waarvan ze een groepsentiteit is, een landenrapport als bedoeld in artikel 29e te verstrekken indien die multinationale groep binnen die termijn een zodanig landenrapport beschikbaar stelt via een surrogaatmoederentiteit die dit rapport verstrekt aan de belastingautoriteiten van de staat waarvan zij fiscaal inwoner is, mits:
a. de staat waarvan de surrogaatmoederentiteit fiscaal inwoner is, het verstrekken van zodanige landenrapporten als bedoeld in artikel 29e verplicht;
b. de staat waarvan de surrogaatmoederentiteit fiscaal inwoner is, uiterlijk twaalf maanden na het verslagjaar waarop het landenrapport betrekking heeft, een in werking zijnde overeenkomst heeft met Nederland die voorziet in de automatische uitwisseling van landenrapporten;
c. de staat waarvan de surrogaatmoederentiteit fiscaal inwoner is, de Nederlandse autoriteiten niet in kennis heeft gesteld van een systematische nalatigheid;
d. de staat waarvan de surrogaatmoederentiteit fiscaal inwoner is, op basis van een regeling vergelijkbaar met artikel 29d, eerste lid, door die groepsentiteit in kennis is gesteld van het feit dat die groepsentiteit surrogaatmoederentiteit is; en
e. de inspecteur hierover is bericht op basis van artikel 29d, tweede lid.
5. Het eerste tot en met vierde lid zijn niet van toepassing op groepsentiteiten van een multinationale groep die in het verslagjaar onmiddellijk voorafgaande aan het verslagjaar waarop het landenrapport betrekking zou hebben minder dan € 750.000.000 aan geconsolideerde groepsopbrengsten heeft behaald.
1. Een groepsentiteit van een multinationale groep die fiscaal inwoner is van Nederland, bericht de inspecteur uiterlijk op de laatste dag van het verslagjaar van die multinationale groep of zij de uiteindelijkemoederentiteit of de surrogaatmoederentiteit is.
2. Indien een groepsentiteit van een multinationale groep die fiscaal inwoner is van Nederland noch de uiteindelijkemoederentiteit, noch de surrogaatmoederentiteit is, bericht deze de inspecteur uiterlijk op de laatste dag van het verslagjaar van die multinationale groep over de identiteit en de fiscale vestigingsplaats van de rapporterende entiteit.
1. Het landenrapport is een rapport over de multinationale groep met:
a. voor elke staat waarin de multinationale groep actief is, opgestelde informatie over de omvang van de inkomsten, de winst vóór winstbelasting, de betaalde winstbelasting, de in de jaarrekening opgenomen winstbelasting, het gestorte kapitaal, de gecumuleerde winst, het aantal personeelsleden en de materiële activa andere dan geldmiddelen of kasequivalenten;
b. een omschrijving van elke groepsentiteit van de multinationale groep met vermelding van de staat waarvan die groepsentiteit fiscaal inwoner is, en indien afwijkend, de staat op grond van wiens recht die groepsentiteit is opgericht, alsmede van de aard van de voornaamste bedrijfsactiviteit of bedrijfsactiviteiten van die groepsentiteit.
2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de vorm en de inhoud van het landenrapport, waaronder regels over de bij het opmaken van het landenrapport te gebruiken definities en richtlijnen. Het landenrapport wordt in de Nederlandse of in de Engelse taal opgesteld.
De inspecteur gebruikt het landenrapport voor het beoordelen van substantiële verrekenprijsrisico’s en van andere risico’s voor Nederland die verband houden met uitholling van de belastinggrondslag en winstverschuivingen, daaronder begrepen het risico van het niet naleven van de van toepassing zijnde verrekenprijsregels door leden van de multinationale groep, en, waar nodig, voor het maken van economische en statistische analyses. Een aanpassing van verrekenprijzen door de inspecteur wordt niet gebaseerd op het landenrapport.
1. Een groepsentiteit die belastingplichtig is in Nederland neemt, binnen de termijn gesteld voor het indienen van haar aangifte voor de heffing van vennootschapsbelasting, een groepsdossier en een lokaal dossier inzake het jaar waarop de aangifte betrekking heeft in haar administratie op. Het groepsdossier en het lokale dossier worden in de Nederlandse of in de Engelse taal opgesteld.
2. In het groepsdossier wordt een overzicht gegeven van de onderneming van de multinationale groep, inclusief de aard van haar bedrijfsactiviteiten, haar algehele verrekenprijsgedragslijn en haar wereldwijde allocatie van inkomen en economische activiteiten om belastingadministraties te ondersteunen bij de beoordeling van de aanwezigheid van een substantieel verrekenprijsrisico.
3. In het lokale dossier wordt informatie opgenomen die relevant is voor de verrekenprijsanalyse met betrekking tot transacties tussen een belastingplichtige en een gelieerde groepsentiteit in een andere staat en die helpt te onderbouwen dat aan artikel 8b wordt voldaan, alsmede informatie die een zakelijke winstallocatie aan vaste inrichtingen onderbouwt.
4. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt voor groepsentiteiten van een multinationale groep die, in het verslagjaar dat onmiddellijk voorafgaat aan het jaar waarop de aangifte betrekking heeft, ten minste € 50.000.000 aan geconsolideerde groepsopbrengsten heeft behaald.
5. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de vorm en de inhoud van het groepsdossier en het lokale dossier.
1. Indien het aan opzet of grove schuld van de rapporterende entiteit is te wijten dat de verplichtingen, bedoeld in artikel 29c, niet, niet tijdig, niet volledig of niet juist zijn of worden nagekomen, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan Onze Minister haar een bestuurlijke boete van ten hoogste het bedrag van de vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, kan opleggen.
2. In afwijking in zoverre van artikel 5:45 van de Algemene wet bestuursrecht vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de verplichting is ontstaan.
3. Hoofdstuk IX van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, met uitzondering van het in artikel 69 van die wet genoemde vereiste dat het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van degene die niet voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 29c.
In de Wet op de dividendbelasting 1965 komt artikel 3a te luiden:
1. Voor zover de storting op aandelen in een vennootschap bestaat uit aandelen in een andere vennootschap wordt ten aanzien van alle aandeelhouders slechts als gestort aangemerkt hetgeen op de laatstbedoelde aandelen is gestort, verminderd met hetgeen in contanten is bijbetaald. In afwijking van de eerste volzin wordt, ingeval die andere vennootschap niet in Nederland is gevestigd, als gestort kapitaal aangemerkt de waarde in het economische verkeer van de ingebrachte aandelen ten tijde van de storting, tenzij deze aandelenruil in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing.
2. In geval van een overgang onder algemene titel in het kader van een splitsing van een rechtspersoon wordt ten aanzien van alle aandeelhouders ten hoogste een evenredig gedeelte van het bedrag van het op de aandelen in de splitsende rechtspersoon gestorte kapitaal aangemerkt als gestort kapitaal op de door de verkrijgende rechtspersonen in het kader van de splitsing toegekende aandelen, en wordt, in geval van een splitsing waarbij de splitsende rechtspersoon blijft bestaan, het op de aandelen in de splitsende rechtspersoon gestorte kapitaal in dezelfde mate verminderd. Indien in het kader van de splitsing een bijbetaling in contanten plaatsvindt, wordt voor de toepassing van de eerste volzin het op de aandelen in de splitsende rechtspersoon gestorte kapitaal verminderd met deze bijbetaling. In afwijking van de eerste en tweede volzin wordt, ingeval de splitsende rechtspersoon niet in Nederland is gevestigd, als gestort kapitaal op de door de verkrijgende rechtspersoon in het kader van de splitsing uitgereikte aandelen aangemerkt de waarde in het economische verkeer van het vermogen dat als gevolg van de splitsing overgaat op de verkrijgende rechtspersoon voor zover het vermogen niet bestaat uit aandelen in een in Nederland gevestigde vennootschap, tenzij deze splitsing in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing.
3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder een evenredig gedeelte verstaan: een gedeelte dat evenredig is aan de verhouding tussen de waarde in het economische verkeer ten tijde van de splitsing van de vermogensbestanddelen van de splitsende rechtspersoon die overgaan op de verkrijgende rechtspersoon en de waarde in het economische verkeer ten tijde van de splitsing van het gehele vermogen van de splitsende rechtspersoon.
4. Ingeval de splitsende rechtspersoon in Nederland is gevestigd en de overgang onder algemene titel in het kader van een splitsing in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing, blijft het tweede lid, eerste en tweede volzin, buiten toepassing en wordt hetgeen bij de splitsing door een aandeelhouder als zodanig wordt genoten aangemerkt als een uitdeling van winst door de splitsende rechtspersoon.
5. In geval van een overgang onder algemene titel in het kader van een fusie van een rechtspersoon wordt ten aanzien van alle aandeelhouders ten hoogste het bedrag van het op de aandelen in de verdwijnende rechtspersoon gestorte kapitaal aangemerkt als gestort kapitaal op de door de verkrijgende rechtspersonen in het kader van de fusie toegekende aandelen. Indien in het kader van de fusie een bijbetaling in contanten plaatsvindt, wordt voor de toepassing van de eerste volzin het op de aandelen in de verdwijnende rechtspersoon gestorte kapitaal verminderd met deze bijbetaling. In afwijking van de eerste en tweede volzin wordt, ingeval de verdwijnende rechtspersoon niet in Nederland is gevestigd, als gestort kapitaal op de door de verkrijgende rechtspersoon in het kader van de fusie toegekende aandelen aangemerkt de waarde in het economische verkeer van het vermogen dat als gevolg van de fusie overgaat op de verkrijgende rechtspersoon voor zover het vermogen niet bestaat uit aandelen in een in Nederland gevestigde vennootschap, tenzij de fusie in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing.
6. Een aandelenruil, een splitsing en een fusie worden voor de toepassing van het eerste, tweede, vierde en vijfde lid, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt, geacht in overwegende mate te zijn gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing indien de aandelenruil, de splitsing, respectievelijk de fusie, niet plaatsvindt op grond van zakelijke overwegingen, zoals herstructurering of rationalisering van de actieve werkzaamheden van de bij de aandelenruil, de splitsing, respectievelijk de fusie, betrokken rechtspersonen. Bij een splitsing worden zakelijke overwegingen voorts niet aanwezig geacht indien de activa die bij de splitsing overgaan op de andere rechtspersoon hoofdzakelijk, onmiddellijk of middellijk, bestaan uit beleggingen, liquide middelen daaronder begrepen, of indien hetgeen bij de splitsende rechtspersoon achterblijft hoofdzakelijk, onmiddellijk of middellijk, bestaat uit beleggingen, tenzij de beleggingen die overgaan, respectievelijk achterblijven, geen afzondering van ingehouden winst representeren.
7. De rechtspersoon die zekerheid wenst omtrent de vraag of een aandelenruil, een splitsing of een fusie in overwegende mate is gericht op het ontgaan of het uitstellen van belastingheffing, kan vóór de aandelenruil, de splitsing, respectievelijk de fusie, een verzoek indienen bij de inspecteur die daarop bij voor bezwaar vatbare beschikking beslist.
In de Natuurschoonwet 1928 wordt artikel 1 als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, vervalt «in Nederland gelegen,» en wordt «het behoud van het natuurschoon wenselijk is» vervangen door: het behoud van het natuurschoon wenselijk is, en:
1°. de onroerende zaak in Nederland is gelegen, of
2°. de onroerende zaak is gelegen in een andere lidstaat van de Europese Unie of een staat waarmee Nederland een regeling is overeengekomen die voorziet in de uitwisseling van inlichtingen en deze zaak een element vormt van het Nederlands cultureel erfgoed.
2. Aan het tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
f. de criteria om aangemerkt te worden als element van het Nederlands cultureel erfgoed ingeval de onroerende zaak niet in Nederland is gelegen.
In de Wet op belastingen van rechtsverkeer wordt in artikel 15, eerste lid, onderdeel h, «en interne reorganisatie» vervangen door: , interne reorganisatie en taakoverdracht tussen instellingen of verenigingen als bedoeld in artikel 6.33, onderdelen b en c, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
De Wet op de omzetbelasting 1968 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 40, eerste lid, wordt «melding elektronische diensten» telkens vervangen door: melding telecommunicatiediensten, omroepdiensten of elektronische diensten.
B
Tabel I wordt als volgt gewijzigd:
1. Post a.6 komt te luiden:
6. Geneesmiddelen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Geneesmiddelenwet waarvoor een handelsvergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet is afgegeven en geneesmiddelen als bedoeld in artikel 40, derde lid, onderdelen a tot en met g, van die wet, voorbehoedsmiddelen, infusievloeistoffen, alsmede kennelijk voor geneeskundige doeleinden bestemde inhalatiegassen.
2. Er wordt een algemene aantekening toegevoegd, luidende:
De Algemene douanewet wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1:3, eerste lid, worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een puntkomma, vier onderdelen toegevoegd, luidende:
Koninkrijk der Nederlanden;
het land Nederland, zijnde Nederland en de BES-eilanden;
het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk;
de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, met daaronder begrepen, met inachtneming van de Rijkswet van 7 juli 2010 tot vaststelling van een zeegrens tussen Curaçao en Bonaire en tussen Sint Maarten en Saba (Stb. 2010, 342), het buiten de territoriale zee van de BES-eilanden gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan, voor zover het Koninkrijk daar op grond van het internationale recht ten behoeve van de exploratie en de exploitatie van natuurlijke rijkdommen soevereine rechten mag uitoefenen, alsmede de in, op, of boven dat gebied aanwezige installaties en andere inrichtingen ten behoeve van de exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen in dat gebied.
B
In artikel 1:30 wordt in het eerste en vierde lid «De inspecteur is bevoegd» vervangen door: De inspecteur en de ambtenaren die namens hem een taak uitoefenen zijn bevoegd.
C
Aan artikel 1:33 wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. In afwijking in zoverre van artikel 1:2 verstrekt de inspecteur kosteloos mondeling, schriftelijk of op andere wijze – zulks ter keuze van de inspecteur – de gegevens en inlichtingen aan de ambtenaar onder wiens leiding de belastingdienst op de BES-eilanden valt, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde bij de wetgeving die geldt op de BES-eilanden en die betrekking heeft op verboden of beperkingen die op goederen bij het binnenbrengen in, onderscheidenlijk verlaten van de BES-eilanden, of die bij het kiezen van een douanebestemming op de BES-eilanden van toepassing zijn.
De Wet op de accijns wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 48 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
g. de vergunning gedurende een aaneengesloten periode van 12 maanden niet is gebruikt.
B
In artikel 49, eerste lid, wordt «artikel 48, onderdeel a of b» vervangen door: artikel 48, onderdeel a, b of g.
De Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 16 vervalt.
B
Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt: alsmede over de nog niet aangevangen tijdvakken.
2. Het tweede lid vervalt onder vernummering van het derde tot en met zesde lid tot het tweede tot en met vijfde lid.
3. In het vijfde lid (nieuw) wordt «derde lid» vervangen door: tweede lid.
C
Artikel 20 komt te luiden:
D
In artikel 64 wordt «artikelen 14, 15 en 16» vervangen door: artikelen 14 en 15.
E
Artikel 66 komt te luiden:
1. Teruggaaf van belasting wordt verleend over het lopende tijdvak, voor zover dit niet is verstreken op het tijdstip waarop de tenaamstelling van een kentekenbewijs behorende bij een kenteken als bedoeld in artikel 62 vervalt.
2. Artikel 18, derde, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
F
In artikel 83 vervallen het tweede tot en met vierde lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
G
In artikel 84a, tiende lid, vervalt: 16,.
Voor zover de motorrijtuigenbelasting voor 1 juli 2016 over vier aaneensluitende tijdvakken is betaald blijft de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 van toepassing zoals deze luidde op 30 juni 2016.
De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PbEU 2006, L 190)» vervangen door: de EVOA.
2. Na het tweede lid wordt, onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid, een lid ingevoegd, luidende:
3. Een ingevolge de EVOA bij beschikking verleende toestemming tot overbrenging van afvalstoffen uit Nederland wordt geacht een toestemming te zijn als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, voor het totale gewicht van de afvalstoffen waarop die toestemming betrekking heeft, tenzij uit de beschikking anders blijkt.
B
Hoofdstuk IV, afdeling 8, vervalt.
C
In artikel 47 wordt na het tweede lid, onder vernummering van het derde tot en met zevende lid tot vierde tot en met achtste lid, een lid ingevoegd, luidende:
3. Onder levering van aardgas, onderscheidenlijk elektriciteit, wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan ingevolge de Wet op de omzetbelasting 1968.
D
In artikel 50, vierde lid, wordt «een levering als bedoeld in het eerste lid» vervangen door: een levering als bedoeld in het eerste lid of het derde lid, onderdeel a.
E
In artikel 51, eerste lid, wordt «wordt als levering niet aangemerkt» vervangen door: wordt als verbruik in de zin van artikel 50, derde lid, onderdeel d, niet aangemerkt.
F
In artikel 59a, eerste lid, wordt «€ 0,075 per kWh» vervangen door: € 0,09 per kWh.
G
In artikel 64, eerste, derde en vierde lid, wordt «de levering» vervangen door: de levering of het verbruik.
H
Aan artikel 66 wordt een lid toegevoegd, luidende:
9. Voor de toepassing van dit artikel wordt elektriciteit waarvoor de belasting wordt geheven ingevolge artikel 50, derde lid, onderdeel b, c of d, mede aangemerkt als elektriciteit die aan de verbruiker is geleverd, en wordt de op aangifte ter zake van het verbruik van die elektriciteit voldane belasting mede in aanmerking genomen als belasting die aan de verbruiker in rekening is gebracht.
I
Na artikel 70 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen wordt op verzoek teruggaaf van belasting verleend voor aardgas dat wordt gebruikt als brandstof voor vaartuigen op communautaire wateren, met inbegrip van de visserij.
2. De teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, wordt niet verleend voor aardgas dat wordt gebruikt als brandstof voor particuliere pleziervaartuigen.
3. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder een particulier pleziervaartuig verstaan een vaartuig dat wordt gebruikt door de eigenaar daarvan of door de natuurlijke of rechtspersoon die het gebruik daarvan geniet door huur of anderszins, voor andere dan commerciële doeleinden en met name voor andere doeleinden dan voor het vervoer van personen of goederen of voor het verrichten van diensten onder bezwarende titel, dan wel ten behoeve van overheidsinstanties.
4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
In de Belastingwet BES wordt in artikel 8.133 «de in artikel 8.129 bedoelde verplichting» vervangen door: de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 8.129 en 8.133a, en de daarop berustende bepalingen.
De Douane- en Accijnswet BES wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2.57 wordt in het eerste en vierde lid «De inspecteur is bevoegd» vervangen door: De inspecteur en ambtenaren zijn bevoegd.
B
Aan artikel 2.63 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. In afwijking in zoverre van artikel 1.2 verstrekt de inspecteur kosteloos mondeling, schriftelijk of op andere wijze – zulks ter keuze van de inspecteur – de gegevens en inlichtingen aan de inspecteur die bevoegd is in Nederland, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde bij de wetgeving die geldt in Nederland en die betrekking heeft op verboden of beperkingen die op goederen bij het binnenbrengen in, onderscheidenlijk verlaten van het douanegebied van de Europese Unie dan wel Nederland, of die bij het kiezen van een douanebestemming in Nederland van toepassing zijn.
In de Wet waardering onroerende zaken wordt artikel 30 als volgt gewijzigd:
1. Na het eerste lid wordt, onder vernummering van het tweede tot en met negende lid tot derde tot en met tiende lid, een lid ingevoegd, luidende:
2. Indien een bezwaarschrift tegen de bij beschikking vastgestelde waarde is ingediend en degene, bedoeld in artikel 24, derde lid, onderdeel a, een ander is dan degene, bedoeld in artikel 24, derde lid, onderdeel b, stelt de gemeenteambtenaar, bedoeld in artikel 1, tweede lid, bij een verondersteld tegengesteld belang van de genoemde personen, de persoon die het bezwaarschrift niet heeft ingediend, indien deze bij de beslissing belang heeft, in de gelegenheid om te worden gehoord voordat op het bezwaarschrift wordt beslist.
2. In het vijfde lid (nieuw) wordt «het tweede of derde lid» telkens vervangen door: het derde of vierde lid.
3. In het zevende lid (nieuw) wordt «artikel 25a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen» vervangen door: artikel 25c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 25a vervalt.
B
Na artikel 25b wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
1. In afwijking in zoverre van het overigens bij of krachtens deze wet en de Algemene wet bestuursrecht bepaalde, zijn de bepalingen van deze afdeling van toepassing op bezwaren waarvoor een aanwijzing massaal bezwaar als bedoeld in het tweede lid is gegeven.
2. Indien naar het oordeel van Onze Minister voor de beslissing op een groot aantal bezwaarschriften de beantwoording van eenzelfde rechtsvraag van belang is, kan hij een aanwijzing massaal bezwaar geven. De aanwijzing massaal bezwaar bevat de te beantwoorden rechtsvraag, al dan niet met accessoire kwesties. Onze Minister zendt een afschrift van de aanwijzing massaal bezwaar aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
3. De aanwijzing massaal bezwaar geldt voor bezwaren voor zover deze de rechtsvraag, bedoeld in het tweede lid, betreffen, mits het bezwaarschrift is ingediend tot en met de dag voorafgaande aan de dag waarop de collectieve uitspraak, bedoeld in artikel 25d, wordt gedaan, de indiening tijdig is en nog geen uitspraak op het bezwaarschrift is gedaan.
4. De termijn om te beslissen op bezwaren waarvoor de aanwijzing massaal bezwaar geldt, wordt opgeschort tot en met de dag voorafgaande aan de dag waarop de collectieve uitspraak, bedoeld in artikel 25d, wordt gedaan. Afdeling 7.2 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op bezwaren waarvoor de aanwijzing massaal bezwaar geldt.
1. Met het oog op beantwoording van de rechtsvraag, bedoeld in artikel 25c, door de bestuursrechter in belastingzaken selecteert de inspecteur een of meer zaken.
2. De inspecteur kan met de belanghebbenden in de zaken, bedoeld in het eerste lid, een vergoeding overeenkomen voor griffierecht en proceskosten in verband met de beantwoording van de rechtsvraag door de bestuursrechter in belastingzaken, alsmede voorwaarden waaronder deze vergoeding wordt betaald. In dat geval zijn de artikelen 8:74 tot en met 8:75a en titel 8.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
1. Binnen zes weken nadat de rechtsvraag, bedoeld in artikel 25c, al dan niet met accessoire kwesties, onherroepelijk is beantwoord, beslist de inspecteur door middel van één collectieve uitspraak op bezwaren waarvoor de aanwijzing massaal bezwaar geldt.
2. In afwijking in zoverre van het eerste lid kan de inspecteur, indien de bestuursrechter in belastingzaken de rechtsvraag heeft voorgelegd aan de Hoge Raad ter beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing, collectief uitspraak doen binnen zes weken nadat die bestuursrechter heeft beslist.
3. De collectieve uitspraak, bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt bekendgemaakt door gelijktijdige kennisgeving ervan in de Staatscourant en op de website van de Belastingdienst. Tegen de collectieve uitspraak kan geen beroep worden ingesteld.
4. Indien de inspecteur bij de rechterlijke uitspraak, bedoeld in het eerste of tweede lid, geheel of gedeeltelijk in het ongelijk is gesteld, vermindert hij de belastingaanslagen en beschikkingen waarop bezwaren waarvoor de aanwijzing massaal bezwaar geldt betrekking hadden binnen zes maanden na de kennisgeving van de collectieve uitspraak. Indien de bezwaren waarvoor de aanwijzing massaal bezwaar geldt betrekking hebben op ingehouden of op aangifte afgedragen belasting verleent de inspecteur binnen zes maanden na de kennisgeving van de collectieve uitspraak een teruggaaf.
1. De inspecteur beslist bij individuele uitspraak:
a. op andere bezwaren dan bezwaren waarvoor de aanwijzing massaal bezwaar, bedoeld in artikel 25c, geldt;
b. op bezwaren die de rechtsvraag, bedoeld in artikel 25c, betreffen en niet tijdig zijn ingediend.
2. Op de individuele uitspraak, bedoeld in het eerste lid, is het bij of krachtens deze wet en de Algemene wet bestuursrecht bepaalde onverkort van toepassing.
C
In het opschrift van hoofdstuk V, afdeling 2, wordt «Beroep en hoger beroep» vervangen door: Beroep.
D
Na artikel 27g wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
1. De rechtbank kan in de procedure op verzoek van een partij of ambtshalve de Hoge Raad een rechtsvraag voorleggen ter beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing, indien een antwoord op deze vraag nodig is om op het beroep te beslissen.
2. Alvorens de Hoge Raad een vraag voor te leggen, stelt de rechtbank partijen in de gelegenheid zich uit te laten over het voornemen om de Hoge Raad een vraag voor te leggen, alsmede over de inhoud van de voor te leggen vraag.
3. De beslissing waarbij de Hoge Raad een vraag wordt voorgelegd, vermeldt het onderwerp van geschil, de door de rechtbank vastgestelde feiten en de door partijen ingenomen standpunten.
4. De griffier zendt onverwijld een afschrift van de beslissing aan de Hoge Raad. De griffier zendt afschriften van de andere op de zaak betrekking hebbende stukken op diens verzoek aan de griffier van de Hoge Raad.
5. De beslissing om een vraag ter beantwoording aan de Hoge Raad voor te leggen, schorst de behandeling van de zaak totdat een afschrift van de beslissing van de Hoge Raad is ontvangen.
6. Indien in een andere lopende procedure het antwoord op een vraag rechtstreeks van belang is om in die procedure te beslissen, kan de rechtbank op verzoek van een partij of ambtshalve de behandeling van de zaak schorsen totdat de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan. Alvorens te beslissen als bedoeld in de eerste volzin, stelt de rechtbank partijen in de gelegenheid zich daarover uit te laten.
In een procedure ter beantwoording van een rechtsvraag bij wijze van prejudiciële beslissing, treedt bij de Hoge Raad Onze Minister op als partij in plaats van de inspecteur.
1. Tenzij de Hoge Raad, gehoord de procureur-generaal, aanstonds beslist overeenkomstig het achtste lid, stelt hij partijen in de gelegenheid om binnen een door de Hoge Raad te bepalen termijn schriftelijk opmerkingen te maken.
2. De Hoge Raad kan bepalen dat ook anderen dan partijen binnen een door de Hoge Raad te bepalen termijn in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijke opmerkingen als bedoeld in het eerste lid te maken. De aankondiging hiervan geschiedt op een door de Hoge Raad te bepalen wijze.
3. Schriftelijke opmerkingen worden ter griffie van de Hoge Raad ingediend.
4. Indien het belang van de zaak dit geraden doet voorkomen, kan de Hoge Raad, hetzij ambtshalve, hetzij op een daartoe strekkend verzoek, een termijn bepalen voor mondelinge of schriftelijke toelichting door partijen. De Hoge Raad kan, indien hij een mondelinge toelichting heeft bevolen, degenen die ingevolge het tweede lid schriftelijke opmerkingen hebben gemaakt, uitnodigen ter zitting aanwezig te zijn teneinde over hun opmerkingen te worden gehoord. Artikel 29c, eerste, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
5. Een schriftelijke toelichting wordt door de partij getekend en ter griffie van de Hoge Raad ingediend.
6. Nadat de toelichtingen zijn gehouden of ontvangen of, indien deze niet zijn verzocht, na het verstrijken van de termijn voor het maken van schriftelijke opmerkingen, stelt de griffier, indien de procureur-generaal bij de Hoge Raad de wens te kennen heeft gegeven om te worden gehoord, alle stukken in diens handen. De procureur-generaal brengt zijn schriftelijke conclusie ter kennis van de Hoge Raad. Partijen kunnen binnen twee weken na verzending van het afschrift van de conclusie hun schriftelijk commentaar daarop doen toekomen aan de Hoge Raad.
7. De uitspraak van de Hoge Raad wordt schriftelijk gedaan. De Hoge Raad kan de vraag, bedoeld in artikel 27ga, herformuleren. Tenzij de herformulering van ondergeschikte betekenis is, stelt de Hoge Raad partijen in de gelegenheid om binnen een door de Hoge Raad te bepalen termijn schriftelijke opmerkingen te maken.
8. De Hoge Raad ziet af van beantwoording van de vraag, bedoeld in artikel 27ga, indien hij, gehoord de procureur-generaal, oordeelt dat de vraag zich niet voor beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing leent of dat de vraag van onvoldoende gewicht is om beantwoording te rechtvaardigen. De Hoge Raad kan zich bij de vermelding van de gronden van zijn beslissing beperken tot dit oordeel.
9. Indien het antwoord op de vraag, bedoeld in artikel 27ga, nadat deze is gesteld, niet meer nodig is om in de procedure, bedoeld in artikel 27ga, te beslissen, kan de Hoge Raad, indien hem dat geraden voorkomt, de vraag desondanks beantwoorden.
10. De griffier zendt onverwijld een afschrift van de beslissing aan de rechtbank die de vraag, bedoeld in artikel 27ga, heeft voorgelegd en aan partijen. De griffier zendt daarbij aan de rechtbank die de vraag heeft voorgelegd tevens een afschrift van:
a. de schriftelijke opmerkingen, bedoeld in het derde lid;
b. de schriftelijke toelichtingen, bedoeld in het vierde lid;
c. de conclusie van de procureur-generaal, bedoeld in het zesde lid; en
d. het schriftelijke commentaar, bedoeld in het zesde lid.
Artikel 30 is van overeenkomstige toepassing.
Bij de beantwoording van de vraag, bedoeld in artikel 27ga, zijn de artikelen 8:14 tot en met 8:25, 8:27 tot en met 8:29, 8:31 tot en met 8:40a, 8:41a, 8:44, 8:45, 8:60, 8:71 en 8:77 tot en met 8:79 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing, voor zover in deze afdeling niet anders is bepaald.
Behoudens indien het antwoord op de vraag, bedoeld in artikel 27ga, niet meer nodig is om op het beroep te beslissen, beslist de rechtbank, nadat zij partijen de gelegenheid heeft gegeven zich schriftelijk over de uitspraak van de Hoge Raad uit te laten, met inachtneming van deze uitspraak.
F
In artikel 27h, tweede lid, wordt «27c tot en met 27g» vervangen door: 27c tot en met 27ge.
G
In artikel 64, eerste lid, onderdeel a, wordt «degene aan wie de belastingaanslag wordt opgelegd,» vervangen door: de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige.
De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 20 komt te luiden:
1. In afwijking in zoverre van artikel 585, onder a, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan een dwangbevel of een vonnis strekkend tot betaling van schadevergoeding aan de ontvanger in verband met belastingschuld die niet is voldaan, bij rechterlijk vonnis ten uitvoer worden gelegd door lijfsdwang.
2. Met betrekking tot een dwangbevel dat is uitgevaardigd aan een lichaam in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, kan lijfsdwang worden toegepast ten aanzien van:
a. de bestuurder of vereffenaar van dat lichaam of, bij ontstentenis, ten aanzien van de laatst afgetreden of ontslagen bestuurder of vereffenaar; en
b. degene die het beleid van het lichaam heeft bepaald of mede heeft bepaald als ware hij bestuurder;
tenzij het niet aan hem te wijten is dat de belastingschuld niet is voldaan.
3. De artikelen 586 tot en met 600 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing op de tenuitvoerlegging door lijfsdwang, bedoeld in het eerste lid.
4. De gerechtelijke procedure tot toepassing van lijfsdwang wordt gevoerd voor de rechtbank van het arrondissement waarbinnen het kantoor is gevestigd van de ontvanger die het dwangbevel of de dagvaarding strekkend tot betaling van schadevergoeding heeft uitgevaardigd.
B
Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Degene die, al dan niet tezamen met zijn partner en zijn bloedverwanten in de rechte lijn» vervangen door: De natuurlijke persoon die, al dan niet tezamen met zijn partner en zijn bloedverwanten in de rechte lijn, of het lichaam dat, al dan niet tezamen met een of meer verbonden lichamen als bedoeld in artikel 10a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
2. Het zesde lid komt te luiden:
6. Een persoon of lichaam is, in afwijking van het eerste lid, niet aansprakelijk voor de vennootschapsbelasting die is of wordt verschuldigd in verband met een op het tijdstip van de vervreemding van de aandelen bij de vennootschap aanwezige egalisatiereserve als bedoeld in artikel 3.53, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de op dat tijdstip bij de vennootschap aanwezige stille reserves, voor zover:
a. deze reserves betrekking hebben op roerende zaken, onroerende zaken of vermogensrechten;
b. de zaken en rechten waarop de reserves betrekking hebben ten minste gedurende zes maanden na de vervreemding van de aandelen in bezit zijn van de vennootschap; en
c. de persoon of het lichaam bewijst dat het niet aan hem is te wijten dat het vermogen van de vennootschap ontoereikend is voor het voldoen van de vennootschapsbelasting.
C
Na artikel 67 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Ter bevordering van een doelmatige invordering van de uit een belastingwet voortvloeiende schuld of van een op grond van deze wet of een belastingwet op te leggen bestuurlijke boete kan de ontvanger afwijken van het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde, indien:
a. de belastingschuldige instemt met deze wijze van invorderen, en
b. de invordering niet leidt tot voldoening van een lagere schuld dan de schuld die voortvloeit uit de belastingwet of tot voldoening van een lagere bestuurlijke boete dan de op grond van deze wet of de belastingwet opgelegde bestuurlijke boete.
2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van dit artikel.
3. In afwijking van artikel 2, eerste lid, onderdeel k, wordt voor de toepassing van dit artikel mede verstaan onder belastingschuldige: degene die zonder toepassing van artikel 64 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een belastingschuldige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel k, zou zijn.
Onze Minister van Financiën zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de werking in de praktijk van artikel 67a van de Invorderingswet 1990, waar nodig in samenhang met artikel 64 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vijfde lid wordt «een bloedverwant» vervangen door: een bloed- of aanverwant.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
8. Een aanverwant van de belanghebbende wordt uitsluitend als aanverwant als bedoeld in het vijfde lid aangemerkt ingeval de belanghebbende en de aanverwant in enig jaar een gezamenlijk verzoek bij de Belastingdienst/Toeslagen hebben ingediend om niet als partners te worden aangemerkt.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
9. Een persoon die op basis van een verzoek als bedoeld in het achtste lid niet als partner van de belanghebbende wordt aangemerkt, wordt eveneens niet als partner van de belanghebbende aangemerkt voor de toepassing van de Wet inkomensbelasting 2001.
B
In het opschrift van hoofdstuk 2, paragraaf 4, wordt «Bezwaar en beroep» vervangen door: Bezwaar, beroep en hoger beroep.
C
Na artikel 37 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De werking van een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van hoger beroep is verstreken of, indien hoger beroep is ingesteld, op het hoger beroep onherroepelijk is beslist. De eerste volzin geldt niet indien de uitspraak een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit betreft.
In de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen komt artikel 11 te luiden:
1. Indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige, de administratieplichtige of de rapporterende financiële instelling is te wijten dat de verplichtingen, bedoeld in artikel 8 en afdeling 4A en de op dat artikel en die afdeling berustende bepalingen, niet, niet tijdig, niet volledig of niet juist zijn of worden nagekomen, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan Onze Minister hem, onderscheidenlijk haar, een bestuurlijke boete van ten hoogste het bedrag van de vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, kan opleggen.
2. Hoofdstuk VIIIA, afdeling 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot een bestuurlijke boete die op grond van het eerste lid wordt opgelegd.
3. In afwijking in zoverre van artikel 5:45 van de Algemene wet bestuursrecht vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de verplichting is ontstaan.
4. Hoofdstuk IX van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, met uitzondering van het in artikel 69 van die wet genoemde vereiste dat het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van degene die niet voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 8 en 10 en afdeling 4A en de op die artikelen en die afdeling berustende bepalingen.
In de Wet strategische diensten wordt in artikel 18, tweede lid, «25a, 25b» vervangen door «25b tot en met 25f» en wordt «en 27f» vervangen door: 27f en 27ga tot en met 27ge.
In de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 wordt hoofdstuk 2, artikel I, als volgt gewijzigd:
A
Onderdeel AP wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde en vierde lid wordt «heeft behoord» vervangen door: heeft behoord, alsmede met het bedrag aan tegoeden van een spaarrekening eigen woning die en aan waarden van een beleggingsrecht eigen woning die op grond van artikel 10bis.7 van die wet niet tot het inkomen uit werk en woning hebben behoord.
2. In het vijfde lid wordt «Indien artikel 10bis.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 met betrekking tot een levensverzekering» vervangen door «Indien artikel 10bis.6, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 met betrekking tot een levensverzekering of via artikel 10bis.7 van die wet met betrekking tot een spaarrekening eigen woning of een beleggingsrecht eigen woning». Voorts wordt «deze verzekering» vervangen door: deze verzekering of van artikel 10bis.7 van die wet op deze spaarrekening of dit beleggingsrecht.
B
Na onderdeel AP wordt, onder verlettering van onderdeel APa tot onderdeel APb, een onderdeel ingevoegd, luidende:
1. Voor de toepassing van de onderdelen AL, AM, AO en AP wordt, indien de belastingplichtige het gehele kalenderjaar dezelfde partner in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 heeft of voor de toepassing van artikel 2.17 van die wet geacht wordt te hebben gehad, op gezamenlijk verzoek van de belastingplichtige en zijn partner een uitkering uit kapitaalverzekering bij leven geacht bij de belastingplichtige en zijn partner voor de helft op te komen.
2. Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt gedaan in de aangifte over het jaar waarin de kapitaalverzekering tot uitkering is gekomen. Op het verzoek kan niet worden teruggekomen.
Het in de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd in artikel IV, onderdeel Y, opgenomen artikel 18e, zesde lid, onderdelen a en b, van de Wet op de loonbelasting 1964 komt te luiden:
a. het in het eerste lid, onderdeel c, en in artikel 18, tweede lid, onderdeel a, genoemde aantal deelnemingsjaren;
b. de in het eerste lid, onderdeel b, tweede lid, derde lid en vijfde lid genoemde leeftijd.
De in artikel XIX, onderdeel A, onder 1 en 2, opgenomen wijzigingen zijn mede van toepassing op:
a. vóór 1 juli 2015 gegeven toeslagbeschikkingen die op 1 juli 2015 nog niet onherroepelijk waren; en
b. na 30 juni 2015 gegeven toeslagbeschikkingen die betrekking hebben op berekeningsjaren tot 1 januari 2016.
Indien het bij koninklijke boodschap van 15 december 2014 ingediende voorstel van wet tot bundeling en aanpassing van regels op het terrein van cultureel erfgoed (Erfgoedwet) (Kamerstukken 34 109) tot wet is of wordt verheven, en die wet eerder in werking is getreden of treedt dan deze wet, wordt in het in artikel I, onderdeel F, van deze wet opgenomen artikel 6.31, derde lid, onderdeel b, «beschermd monument op grond van de Monumentenwet 1988» vervangen door: rijksmonument op grond van de Erfgoedwet.
Indien het bij koninklijke boodschap van 15 december 2014 ingediende voorstel van wet tot bundeling en aanpassing van regels op het terrein van cultureel erfgoed (Erfgoedwet) (Kamerstukken 34 109) tot wet is of wordt verheven, en die wet later in werking treedt dan deze wet, komt artikel 10.10 van die wet te luiden:
Artikel 6.31 van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «een van de registers, bedoeld in artikel 6 of artikel 7 van de Monumentenwet 1988» vervangen door: het rijksmonumentenregister, bedoeld in artikel 3.3 van de Erfgoedwet.
2. In het derde lid, onderdeel b, wordt «beschermd monument op grond van de Monumentenwet 1988» vervangen door: rijksmonument op grond van de Erfgoedwet.
1. Onder toepassing van artikel 12 van de Wet raadgevend referendum treedt deze wet in werking met ingang van 1 januari 2016, met dien verstande dat:
a. artikel III, onderdeel G, voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot te rapporteren jaren van multinationale groepen die aanvangen op of na 1 januari 2016;
b. de artikelen XIII en XX voor het eerst toepassing vinden met betrekking tot beboetbare en strafbare feiten die zijn begaan op of na 1 januari 2016;
c. artikel 25a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zoals dat luidde op 31 december 2015, van toepassing blijft op bezwaren die ingevolge dat artikel vóór 1 januari 2016 zijn aangewezen als massaal bezwaar;
d. artikel XIX, onderdeel C, eerst toepassing vindt met betrekking tot uitspraken van de rechtbank of de voorzieningenrechter die zijn gedaan op of na 1 januari 2016.
2. Artikel I, onderdeel C, werkt terug tot en met 1 januari 2013.
3. Artikel XII, onderdelen D, E, G en H, werkt terug tot en met 1 januari 2015.
4. Artikel XVII, onderdeel B, werkt terug tot en met 15 september 2015, 15.15 uur.
5. In afwijking van het eerste lid treden de artikelen X en XI in werking met ingang van 1 juli 2016.
6. In afwijking van het eerste lid treedt artikel V in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Financiën,