Vastgesteld 18 december 2015
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 16 november 2015 overleg gevoerd met de heer Van Rijn, Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over:
− het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2016 (Kamerstuk 34 300 VI);
− het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2016 (Kamerstuk 34 300 XVI);
− de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 7 september 2015 inzake Landelijk Professioneel Kader nieuwe veldnorm jeugdgezondheidszorg (JGZ) (Kamerstuk 32 793, nr. 198);
− de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 27 oktober 2015 met een reactie op het programma «Undercover in Nederland» inzake de mishandeling van kinderen op een zorgboerderij (Kamerstuk 31 765, nr. 168);
− de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 2 november 2015 met een reactie op een onderzoek over het ronselen van slachtoffers van loverboys/mensenhandel die verblijven in een instelling voor verstandelijk gehandicapten (Kamerstuk 31 839, nr. 493);
− de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 10 november 2015 inzake de voortgang van het gedecentraliseerd jeugdstelsel (Kamerstuk 31 839, nr. 497);
− de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 13 november 2015 inzake aanbieding van het rapport verkenning invulling vrijheidsbeneming justitiële jeugd (Kamerstuk 24 587, nr. 626);
− de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 13 november 2015 met een reactie op het verzoek van het lid Keijzer, gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden van 5 november 2015, over het bericht «50 medewerkers Kannerhuis op straat door sluiting logeerhuizen» (Kamerstuk 31 839, nr. 496);
− de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 13 november 2015 inzake de toekomst van de ouderbijdrage en de borging van de Centra Seksueel Geweld (CSG's) (Kamerstuk 31 839, nr. 495).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijke verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Lodders
De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Teunissen
Voorzitter: De Lange
Griffier: Sjerp
Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Bergkamp, Van der Burg, Keijzer, Kooiman, De Lange, Voordewind, Voortman en Ypma,
en de heer Van Rijn, Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Aanvang 10.03 uur.
De voorzitter:
Goedemorgen. Ik heet in het bijzonder Staatssecretaris Van Rijn van harte welkom. Ter informatie van iedereen die dit overleg in de zaal of erbuiten volgt: net is in goed overleg met de leden besloten dat Minister Van der Steur, die ook is uitgenodigd voor dit overleg, niet bij dit overleg aanwezig zal zijn, zodat hij zich kan richten op de zaken die te maken hebben met de nasleep van de verschrikkelijke aanslag in Parijs. Ik dank de leden voor het bieden van deze mogelijkheid. Staatssecretaris Van Rijn zal de vragen beantwoorden. Mochten er nog heel specifieke vragen zijn, dan zullen die schriftelijk afgedaan worden.
Dit is een wetgevingsoverleg over een begroting. Natuurlijk moet er dan de mogelijkheid zijn om interrupties te plaatsen. De interrupties gaan in tweeën. Kunnen we het bij een maximum van vier interrupties houden? Is dat een goed richtsnoer? Ik zie dat dit het geval is. Dan spreken we dat af. We doen nu de eerste termijn. We zullen bekijken hoe de schorsing valt. We zullen deze vergadering in ieder geval om 12.00 uur schorsen om stil te staan bij de gebeurtenissen in Parijs; dat spreekt vanzelf.
Wegens ziekte is mevrouw Agema afwezig. We hebben niet gehoord of zij wordt vervangen, maar waarschijnlijk is dat niet het geval. De heer Voordewind is verlaat. Verder hebben we geen afmeldingen ontvangen. Ik geef graag het woord aan mevrouw Kooiman.
Mevrouw Kooiman (SP):
Voorzitter. Het is erg onwerkelijk om na zo'n weekend, na de aanslagen in Parijs, weer over te gaan naar de orde van de dag. Ik denk dat ik namens iedereen spreek als ik zeg dat we er erg veel last van hebben en hier met een zwaar hart zitten. We leven mee met de slachtoffers en de nabestaanden in Parijs. Het is erg onwerkelijk.
Dit gezegd hebbende kan ik eigenlijk geen normale overgang maken naar hetgeen we vandaag bespreken, maar ik ga het proberen. We hebben vandaag de eer om te spreken over een heel belangrijk thema, namelijk onze jeugd en de zorg voor onze jeugd. Dat de SP hier zorgen over heeft, moge duidelijk zijn. Wij hebben indertijd niet kunnen instemmen met de Jeugdwet, omdat het recht op jeugdzorg werd afgeschaft, de gemeente op de stoel van de professional kwam te zitten en de zorg voor gezinnen wegbezuinigd werd.
De SP doet in haar tegenbegroting wat dit kabinet nalaat. Wij draaien namelijk wel de gehele bezuiniging op de zorg voor jeugd terug. Dit voorkomt dat gemeenten volgend jaar soms wel met 30% op het totale jeugdzorgbudget worden gekort. Waarom laat de Staatssecretaris dit gebeuren? Hoewel dit kabinet niks doet tegen het uithollen en afbreken van de jeugdzorg, repareert het wel gedeeltelijk één dom besluit. Ik heb het over het terugdraaien van de belasting op zorg, de ouderbijdrage in de jeugdzorg. Ik heb gelezen dat de Staatssecretaris de gemeenten hiervoor compenseert met 26,6 miljoen. Blijkbaar was er nog een oude sok met geld, maar daar zat volgens mij niet voldoende in. Als de Staatssecretaris alles compenseert, moet het gaan om 32,5 miljoen in 2016. Waarom compenseert de Staatssecretaris niet het gehele bedrag? Waarom doet hij het alleen in 2016? Laten we wel wezen, deze fout geldt ook voor dit jaar. Waarom herstelt hij het dan niet met terugwerkende kracht?
Terwijl dit kabinet en de kabinetspartijen de ontstane chaos in de jeugdzorg afdoen met te zeggen dat het maar incidenten zijn, schetst de Kinderombudsman een heel ander beeld. Hij spreekt namelijk over een administratieve chaos. De kosten wegens soms zwaarder dan het belang van het kind. Kinderen moeten te lang wachten op zorg. Er is onvoldoende afstemming tussen verwijzers. Dit zijn grove fouten. De SP heeft hier ook eerder voor gewaarschuwd. Wat gaat de Staatssecretaris doen om dit te herstellen? Het gaat om de papieren werkelijkheid van het kabinet versus de werkelijkheid van de werkvloer. Daarom heb ik afgelopen week besloten om een klein onderzoekje te doen onder jeugdhulpverleners. Van de 423 hulpverleners zegt 85% dat de werkdruk na de decentralisatie is toegenomen. Ze hebben meer werk, zwaardere zaken en minder collega's en minder tijd. 76% zegt tevens dat de bureaucratie is toegenomen, 83% geeft aan dat er forse wachtlijsten zijn en bijna de helft daarvan zegt een ruime toename van de wachtlijsten te zien. Hoewel gemeenten goede intenties hebben, zegt een derde van de hulpverleners dat de kwaliteit van de zorg is afgenomen. Op al die punten beloofde het kabinet verbetering, maar de realiteit op de werkvloer is dus een andere. Wat heeft de Staatssecretaris deze hulpverleners te zeggen?
Ik heb in mijn kleine, kortlopende enquête de hulpverleners ook gevraagd welke zorgen ik vandaag nog meer bespreekbaar moest maken. Eén echt opvallend punt kwam naar voren dat ik graag wil bespreken en dat is de privacy. Hulpverleners geven aan dat de uitwisseling van informatie over kinderen vaak slordig gebeurt, bijvoorbeeld onveilig over de mail. De NOS kwam zondag ook al met dit nieuws. Niet voor niets, want dit raakt de veiligheid van kinderen. Nu is er een veilig systeem – CORV – en vanaf 1 januari zijn gemeenten verplicht om dit veilige systeem te gebruiken. Uit de cijfers van de Raad voor de Kinderbescherming zou echter blijken dat in 35% van de gevallen dit systeem niet gebruikt wordt. Sommige gemeenten hebben nog nooit ingelogd in het veilige systeem om dat te gebruiken. Landelijk is er geen regie en het ministerie schuift dit af naar de gemeenten, zo schrijven zij in een reactie. Als dit wettelijk verplicht is, waarom grijpt de Staatssecretaris dan niet in en neemt hij de regie hierin?
Veelbesproken is de verplichte meldcode versus de meldplicht. Ik heb al uit de krant begrepen dat er een potje koehandel heeft plaatsgevonden en er toch is gekozen voor een meldplicht, maar officieel moet de Staatssecretaris nog een uitgebreide reactie op het voorstel hiertoe van de Taskforce kindermishandeling. Omdat ik het vermoeden heb dat dit vandaag nog wel aan de orde zal komen, wil ik graag vooruitlopen op de reactie van de Staatssecretaris.
De Rapporteur Mensenhandel en de taskforce geven beiden aan dat de registratie door Veilig Thuis moet verbeteren. Meldingen komen niet altijd op naam van het kind te staan. Dat dit beter moet, kan ik onderschrijven. Met dat onderdeel ben ik het dus zeker eens. Aan de stap om een meldplicht in te voeren, zitten heel veel ook juridische haken en ogen. De Kinderombudsman heeft ons een uitgebreide reflectie geschreven, waarin hij stelt dat ruim 55% van alle meldingen van het AMK – tegenwoordig Veilig Thuis – hermeldingen zijn. De meeste gezinnen die gemeld worden, hebben al een hulpverleningsgeschiedenis en anderhalf jaar na het opstarten van de hulp vindt in de helft van de gemelde gezinnen nog steeds excessief geweld plaats. Je kunt als hulpverlener wel verplicht melden, maar het achterliggende probleem wordt daarmee niet opgelost. Ik ben het helemaal eens met de taskforce dat niemand zich mag verschuilen achter bijvoorbeeld zijn of haar beroepsgeheim. Daar is veel te winnen. Waar ziekenhuizen zich door de invoering van een combinatiepakket, bestaande uit training, screeningsprocedure en inspectietoezicht, in twee jaar ontwikkeld hebben tot de beroepsgroep die op de politie na het meest meldt maar ook het meeste advies vraagt, denk ik dat er in andere sectoren dit combinatiepakket mogelijk ook zal helpen. Is de Staatssecretaris bereid om dit in navolging van de ziekenhuizen beter in te voeren? Mevrouw Van der Burg heeft daar regelmatig op gewezen. Daar hebben we naar mijn mening echt een slag te winnen.
Een ander punt van zorg is de commissie-De Winter. Het is erg belangrijk dat wij leren van het verleden en slachtoffers van misbruik en geweld in de jeugdzorg de erkenning en de zorg bieden die nodig is. De commissie-Samson deed eerder onderzoek naar misbruik in de jeugdzorg en de commissie-De Winter doet onderzoek naar mishandeling in de jeugdzorg. Er zijn nu al 70 meldingen binnen. De 80-jarige Margriet Biemans uit Houten draagt al jaren haar traumatische ervaringen uit het verleden met zich mee. Ze werd in de oorlogsjaren geplaatst bij een pleeggezin waar ze werd misbruikt en mishandeld. Ze wilde destijds bij de commissie-Samson haar verhaal doen en nu weer bij de commissie-De Winter, maar dat kan niet. Beide commissies hanteren een grens van 1945. Alles wat daarvoor heeft plaatsgevonden, mag niet in het onderzoek worden meegenomen. Margriet Biemans reageerde daar terecht op door te stellen dat zij ook een mens is en waarom zij dan niet gehoord mocht worden. Ik vraag de Staatssecretaris ook waarom dat eigenlijk niet gebeurt. Is hij bereid om voor het onderzoek van de commissie-De Winter de grens zodanig te verruimen, dat slachtoffers van mishandeling in de jeugdzorg in of voor de oorlogsjaren ook hun verhaal kunnen doen? Een ander punt van zorg van de SP is natuurlijk het particuliere jeugdzorgtoezicht. Zo heeft de SP in het verleden al gewezen op het feit dat de Inspectie Jeugdzorg geen toezicht hield op organisaties zoals De Loot, Salida en de stichting Stop Loverboys NU. Ook heb ik vragen gesteld over Turkijezorg, een particuliere jeugdzorginstantie die zich richt op de zorg voor slachtoffers van loverboys in Turkije. Ik heb begrepen dat een pgb-fraudeur medeoprichter is van deze instantie. Nota bene: deze zorg wordt ingekocht met gemeenschapsgeld. Ik vraag de Staatssecretaris: hoe kan dit? Is de Staatssecretaris het met de SP eens dat waar met gemeenschapsgeld zorg wordt ingekocht, al is het met een pgb, de inspectie structureel toezicht moet houden?
Tot slot. De Staatssecretaris heeft de SP en de PvdA beloofd om met een oplossing te komen voor de landelijke uitrol van centra voor seksueel geweld. Deze centra zorgen meteen voor medische en psychische zorg aan slachtoffers én voor politieonderzoek. Hiervoor is geld nodig. De Staatssecretaris zegt in zijn brief toe dat er volgend jaar geld komt. Ik kan in de brief alleen niet zien hoeveel en of dat voldoende is. Wil de Staatssecretaris vandaag of anders in een reactie voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, dat bij dit onderdeel betrokken is, hierop een nadere toelichting geven? Als het niet voldoende is, ben ik namelijk nog in staat om tijdens de begrotingsbehandeling van Veiligheid en Justitie samen met de Partij van de Arbeid een oplossing aan te dragen.
De voorzitter:
U hebt nog ruim drie minuten over voor de tweede termijn.
Ik geef het woord aan mevrouw Van der Burg namens de fractie van de VVD.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Voorzitter. Ik sluit me graag aan bij de woorden van collega Kooiman over het gevoel dat ons bekruipt bij wat er in Parijs is gebeurd, zeker ook omdat wij natuurlijk veel met de jeugd doen. Als je ziet hoe jong de daders, maar vooral ook de slachtoffers zijn, slaat je de kou om het hart.
Graag wil ik het tijdens dit wetgevingsoverleg over twee hoofdonderwerpen hebben: de aanpak van kindermishandeling en de decentralisatie van de jeugdzorg. Ik begin bij het eerste. In Nederland wordt in elke klas gemiddeld een kind per jaar mishandeld en sterft gemiddeld een kind per week door mishandeling. Ondanks alle inspanningen en zaken die al goed gaan, missen we nog te veel kinderen die mishandeld worden en daarvan hun hele leven de littekens dragen of het met de dood moeten bekopen. Wat de VVD-fractie betreft, is dit onbestaanbaar. De aanpak van kindermishandeling kan en moet beter. Een veel gehoorde frase is: het kind staat centraal. Ik constateer dat dit in de praktijk te vaak niet het geval is. Zo geeft een deel van de professionals als reden van het niet melden van kindermishandeling op dat zij de vertrouwensrelatie met de ouders niet in gevaar wilden brengen. «En het kind dan?», vraag ik.
Net zo min als de signalering is de monitoring op orde. Veilig Thuis volgt niet hoe het met de veiligheid is gesteld van kinderen bij wie sprake is geweest van mishandeling. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat er veel hermeldingen zijn en dat de mishandeling in de tussentijd gewoon is doorgegaan. Indien hulpverleners mishandeling constateren, worden kinderen vaak nog uit huis geplaatst in plaats van de mishandelende ouder via het tijdelijke huisverbod. Bovendien worden trauma's van jonge slachtoffers van kindermishandeling vaak gebrekkig of, erger nog, helemaal niet behandeld. Dat moet veranderen. Kinderen zijn in deze situatie slachtoffer. Zij moeten kunnen rekenen op bescherming. Mevrouw Kooiman zei daarover ook al iets. Al deze zaken zijn voor mij en de VVD onbestaanbaar. Om die reden heb ik een actieplan opgesteld. Ik doe in mijn plan aanbevelingen om de signalering, bestrijding en behandeling van kindermishandeling te verbeteren. Ik ga zo in op deze drie elementen in het plan. Eerst bied ik dit actieplan voor de aanpak van kindermishandeling aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan. De Minister, die er niet is, krijgt dit ook, evenals de collega-Kamerleden aan weerszijden van mij en de voorzitter.
De voorzitter:
Ik neem aan dat er geen bezwaar tegen bestaat dat dit stuk ter inzage wordt gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Kamer.
(Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.)
De voorzitter:
Dank u wel. Ik geef het woord weer aan mevrouw Van der Burg.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Om tot betere signalering te komen, vraagt de VVD-fractie de Staatssecretaris om drie zaken. Ten eerste vragen wij dat de verplichte meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld zodanig wordt aangepast dat melden in stap 5 niet langer vrijblijvend is voor professionals. Ten tweede vragen wij dat op de locaties waar veel kinderen en/of ouders komen beroepsgroepen worden gestimuleerd of gestimuleerd blijven om zich te scholen of bij te scholen op het herkennen van kindermishandeling en er via onder meer de inspecties op toe te zien dat dit ook daadwerkelijk gebeurt. Ten derde vragen wij dat er een aanpak wordt ontwikkeld waarbij de signalering van kindermishandeling plaatsvindt op basis van factoren waarvan bewezen is dat ze tot een verhoogd risico op kindermishandeling leiden, en dat daarbij de goede ervaringen met het oude protocol worden betrokken.
Mevrouw Bergkamp (D66):
Ik wil mevrouw Van der Burg bedanken voor haar plan. We zullen daar heel goed naar kijken. In het Algemeen Dagblad hebben we vanochtend iets kunnen lezen; mijn collega van de SP vroeg daar net ook naar. Heeft de VVD op enigerlei wijze afspraken gemaakt met de PvdA over de ouderbijdrage in ruil voor een aanpassing van de meldcode?
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Uiteraard is er in aanloop naar de begrotingsbehandeling over mijn plan gesproken met de Staatssecretaris. U weet ook dat ik al heel lang bezig ben met kindermishandeling en een aantal onderwerpen die in het plan staan. Uiteraard is er ook gesproken over de ouderbijdrage, maar deze twee onderwerpen staan los van elkaar.
Mevrouw Bergkamp (D66):
Ik ben er blij mee dat de VVD aangeeft dat deze twee onderwerpen niet aan elkaar zijn gelieerd. Mevrouw Van der Burg zegt dus dat het artikel in het Algemeen Dagblad is gebaseerd op foutieve informatie, want daar worden die twee wel aan elkaar gekoppeld.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Ik ga niet over wat er in de pers verschijnt. Ik geef aan dat beide onderwerpen uiteraard aan de orde zijn geweest, net zo goed als de Centra Seksueel Geweld, waar wij heel breed in de Kamer met elkaar een punt van hebben gemaakt. Dat is normaal bij een begrotingsbehandeling. U weet ook dat voor de VVD de aanpak van kindermishandeling heel hoog op de agenda staat. Centra Seksueel Geweld zijn dat volgens mij voor alle partijen, en die liggen volgens mij in lijn hiermee. De ouderbijdrage staat voor de PvdA hoog op de agenda. Het lijkt mij dus logisch dat daar in voorbereiding op de begrotingsbehandeling met elkaar over gesproken wordt, maar de onderwerpen staan inhoudelijk los van elkaar.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Het is blijkbaar geen deal; dat zal de komende tijd wel blijken. Vanochtend werd duidelijk dat het om een meldplicht zou gaan. Is dat ook zo? Want ik lees in het actieplan – waarvoor trouwens dank – dat de verplichte meldcode zo aangepast moet worden dat stap 5 niet langer vrijblijvend is. Voor de kijkers thuis: stap 5 betreft de eeuwige discussie of het een eigen afweging is van de professional of dat die verplicht moet melden als hij bij stap 5 aankomt. Wat gaat het volgens de VVD nou worden?
Mevrouw Van der Burg (VVD):
In de eerste plaats complimenteer ik mevrouw Keijzer omdat ze het stuk al zo snel gelezen heeft. Ik heb in het vorige debat hierover kort aangegeven dat ik het een slimme oplossing vond van de taskforce om stap 5 aan te passen. Ik vind dat slimme oplossingen altijd gewaardeerd moeten worden, want daardoor is er wel een zorgvuldige afweging. Vandaar dat ik het ook in mijn plan heb aangegeven. Op deze manier is de vrijblijvendheid van het melden af en wordt de situatie dat je zult moeten melden als al die stappen zijn doorlopen en er nog steeds een ernstig vermoeden van kindermishandeling is.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Dat is helder. De VVD vindt dat er een meldplicht moet komen. Dat is geen nieuws; dat wisten we al langer. Maar heeft de VVD nu een meerderheid gevonden doordat de coalitiepartner daarmee ingestemd heeft? Want dat is volgens mij het springende punt van vandaag.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Ik bied het rapport vandaag aan. Daarin staat veel meer. Ik denk dat een heleboel collega's punten uit het verleden zullen herkennen en dat zij daar ook in zullen herkennen. Vandaag zal moeten blijken hoe de Staatssecretaris reageert, maar het zal ook moeten blijken in de komende tijd.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Dat is geen antwoord op mijn vraag. Vrijdag is er overleg geweest. Hebben ze elkaar nu gevonden op dit punt?
De voorzitter:
Aan het begin van de vergadering hebben we afgesproken dat we interrupties in tweeën doen en vier interrupties in totaal.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Ik bied vandaag het plan aan. Ik heb net antwoord gegeven op de vraag van mevrouw Bergkamp. Ik zal zien wat de reactie daarop is.
Mevrouw Kooiman (SP):
Een actieplan spreekt de SP altijd aan. Ik kijk een beetje jaloers naar mijn buurvrouw, mevrouw Van der Burg. Het is altijd goed dat er een actieplan is voor de aanpak van kindermishandeling, maar daar zitten nog wel een hoop haken en ogen aan. Een punt waar ik ook aandacht aan heb besteed, is het combinatiepakket waar de VVD ook altijd voor stond. Ik ben niet zo snel met alles in een keer lezen, maar is mevrouw Van den Burg ook voorstander van meer trainen, meer screenen en meer inspectietoezicht, net zoals dat in de ziekenhuizen gebeurt? Als je kijkt naar bijvoorbeeld de huisartsen, heeft een derde daarvan nog nooit een training gevolgd. Daar wordt ook het minste gemeld. We hebben daar dus nog een wereld te winnen.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Ik moet het compliment aan mevrouw Kooiman teruggeven, want de SP maakt altijd actieplannen. Ik dacht: ik doe dat nu ook, want het onderwerp is daar meer dan belangrijk genoeg voor. In het plan zal mevrouw Kooiman dit soort elementen ook herkennen. Training is uiteraard belangrijk, evenals toezicht, maar je moet dan wel een titel hebben om toezicht te houden. Dat is nu net een van de problemen. We zijn het er echter allemaal over eens dat het zorgvuldig moet gebeuren. Mevrouw Kooiman zal, als ze het plan leest, zien dat al deze elementen erin staan, en ook nog meer.
Mevrouw Kooiman (SP):
Dan zal ik het plan nog eens goed moeten lezen. Ik begrijp dat de VVD dus wel voorstander is van meer trainen, meer dan nu het geval is, meer screeningsprocedures en meer inspectietoezicht.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Ja, daar is de VVD voor. Na twee jaar meldcode vind ik het ook best wel schokkend dat een belangrijk deel van de artsen, dan wel de huisartsen – ik noemde net de aantallen – geen training of recent geen training heeft gevolgd. Dat geeft ook iets aan over de urgentie.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Ik heb toch nog één vraag. Ik heb nog even verder gelezen in het actieplan. De VVD vindt dat er onderzoek moet komen waarmee artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht wordt gewijzigd waardoor er een strafverzwarende omstandigheid komt. Dat is de reden waarom ik een beetje moeite heb met het invoeren van een meldplicht. Want als je vervolgens bezuinigt op forensisch-pediatrisch onderzoek, heb je eigenlijk helemaal niks. Iedereen die mij al drie jaar in deze commissie volgt, weet hoe ik strijd voor voldoende ruimte voor forensisch-pediatrisch onderzoek. Vanavond is er een documentaire over dit onderzoek die met name gaat over de Forensische Polikliniek Kindermishandeling (FPKM) in Utrecht. Kan ik de VVD aan mijn zijde vinden om samen een motie in te dienen om de deal, waarbij de politie niet langer de FPKM aantrekt als gelijke supplier voor forensisch-pediatrisch onderzoek, van tafel te krijgen? Anders heb je hier een prachtig actieplan, maar daadwerkelijk middelen om onderzoek te doen naar al die meldingen, zijn er niet.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Ik zit al iets langer in de Kamer dan mevrouw Keijzer. Degenen die mij gevolgd hebben, weten ook dat ik degene ben geweest die in de vorige periode heeft aangekaart dat er ook 1 miljoen moest komen voor het inzetten van forensisch-medisch-pediatrische expertise, tenminste als zorgverleners dat zouden kunnen gebruiken. Voor die tijd was het alleen gebruikelijk als het al gebeurd was en de politie aan zet was. Dus ja, dat is heel belangrijk. Waarover wij misschien van mening verschillen, is dat ik niet degene ben die puur voor één instelling pleit. Ik ben bij de FPKM op werkbezoek geweest en was daarvan erg onder de indruk, maar ik wil gewoon dat de forensisch-medisch-pediatrische expertise aanwezig is. Daarom vindt de Kamer volgens mij de Centra Seksueel Geweld ook zo belangrijk. Daar is namelijk ook een stuk forensische expertise aanwezig om ervoor te zorgen dat mensen aangifte kunnen doen als zij dat willen.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Ik had een simpele vraag en krijg een heel uitgebreid antwoord. De FPKM is een van de weinige instellingen met forensisch-pediatrische expertise, anders gezegd: gewoon artsen die het werk kunnen doen. Ik had een heel simpele vraag. Het Ministerie van Justitie heeft de FPKM buiten de deur gezet en maakt alleen nog gebruik van de diensten van het NFI. Wil de VVD samen optrekken met het CDA om ervoor te zorgen dat er voldoende ingehuurd wordt bij deze organisatie? Of die organisatie nu FPKM of ABCD heet, interesseert mij niet, maar als deze organisatie omvalt, valt er heel veel expertise weg. Wil de VVD-fractie nu boter bij de vis leveren bij dit actieplan, dat op het eerste gezicht, met uitzondering van de meldplicht, interessant is? Wil de VVD ervoor zorgen dat er, als er straks een stapel meldingen ligt, dan ook voldoende mensen zijn die kunnen onderzoeken of blauwe plekken het gevolg zijn van vallen met een fietsje of van mishandeling? Anders heeft de VVD uiteindelijk namelijk niets bereikt.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Volgens mij verschillen wij niet van mening – dat heb ik in mijn antwoord proberen duidelijk te maken – over het belang van forensisch-medisch-pediatrische expertise. Het is echter de vraag of die alleen door één partij geleverd kan worden. Ik denk dat mevrouw Keijzer wel aan de Staatssecretaris zal vragen of de betreffende instelling op omvallen staat. Dat hoor ik graag, want die expertise hebben we nodig. Ik weet echter ook dat er op andere plekken expertise is. Over het belang hiervan zijn wij het volledig eens. Niet voor niets heb ik er in het verleden voor gestreden dat hier geld voor komt. Als er sprake is van kindermishandeling, moet dat daadwerkelijk vastgesteld kunnen worden, maar ook als het tegendeel het geval is, moet duidelijk worden dat er geen sprake is van kindermishandeling, al lijkt het op het oog wel zo. Dat vind ik buitengewoon belangrijk.
Even kijken waar ik was gebleven. Ik ga verder met mijn derde punt: het ontwikkelen van een aanpak waarbij de signalering plaatsvindt op basis van factoren waarvan bewezen is dat deze tot een verhoogd risico op kindermishandeling leiden; daarbij moeten de goede ervaringen met het oude protocol worden betrokken.
Dan kom ik bij de punten om tot een betere bestrijding van kindermishandeling te komen. Mijn fractie vraagt hierin ook drie zaken. Ten eerste wil zij een verplicht volgsysteem voor kinderen over wier veiligheid Veilig Thuis zorgen heeft. Veilig Thuis moet verantwoordelijk worden gemaakt voor deze monitoring. Ten tweede moeten er in onveilige situaties voor het kind tijd en rust worden gecreëerd, bijvoorbeeld door de inzet van een tijdelijk huisverbod, maar het kan ook op andere manieren. Zo moet voor het kind, liefst thuis en anders in een pleeggezin, een veilige situatie worden gecreëerd die duurzaam is. Ten derde wil mijn fractie laten onderzoeken of het invoeren van een artikel in het Wetboek van Strafrecht waarin fysieke mishandeling van een kind strafbaar wordt gesteld, kan bijdragen aan een effectievere en daadkrachtigere bestrijding van kindermishandeling. Om tot een betere behandeling van kindermishandeling te komen, vraagt de VVD-fractie het kind daadwerkelijk centraal te stellen door bewezen effectievere behandelingen voor kinderen die slachtoffer zijn van kindermishandeling in multidisciplinaire centra aan te bieden. Ten slotte vraagt de VVD-fractie om kindermishandeling zo veel mogelijk te voorkomen door verdieping van de kennis bij jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen werkzaam bij consultatiebureaus over onveilige hechting en door intensievere screening op een dergelijke problematiek en behandeling ervan. Ook pleit de VVD-fractie ervoor om die te borgen binnen de jeugdgezondheidszorg. Graag ontvang ik op dit hele plan een reactie van de Staatssecretaris van VWS.
Mevrouw Kooiman (SP):
Nu ik het verhaal van mevrouw Van der Burg goed heb beluisterd, wil ik haar toch één punt van zorg meegeven. Veilig Thuis krijgt steeds meer zaken en signalen en de wachtlijsten lopen op. De organisatie geeft aan dat behandeling en pleegzorg nodig zijn. Maar het is natuurlijk heel krom als de VVD dit enerzijds vertelt maar anderzijds wel fors bezuinigt op de jeugdzorg. Mevrouw Van der Burg zegt dat zij wil dat er goede zorg komt. Waarom holt de VVD de jeugdzorg dan uit?
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Ik had die vraag al verwacht. Die wordt standaard in dit soort debatten gesteld. Er zullen inderdaad op een aantal punten middelen bij moeten, maar dat geldt niet voor alle punten, omdat daar gewoon een andere wijze van werken nodig is. Ik heb aanbevelingen gedaan voor de gehele keten, zoals dat in Haags jargon heet. Laten we nu met elkaar het kind centraal stellen, het belang van dat kind vooropstellen en ervoor zorgen dat die organisaties tot verbeteringen komen. Ik hoop op steun van de collega's.
Mevrouw Kooiman (SP):
Als ik nu focus op de positieve dingen die mevrouw Van der Burg zegt, dan hoor ik in haar eerste zin dat er in bepaalde gevallen soms middelen bij moeten. Als je kijkt naar de organisatie Veilig Thuis, zie je dat gemeenten nu al vaak vastlopen, omdat zij ontzettend veel meldingen krijgen. Ook bij de Raad voor de Kinderbescherming loopt het vaak vast. Is mevrouw Van der Burg bereid om de Staatssecretaris in ieder geval mee te geven dat moet worden gekeken naar die signalen, dat de gang van zaken bij die wachtlijsten moet worden onderzocht en dat daarop ingezet moet worden. Als we iedereen oproepen om te melden, kan het natuurlijk niet zo zijn dat er niet voldoende middelen zijn om die kinderen ook te helpen.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Ik vind dat er bijvoorbeeld op het terrein van scholing meer moet gebeuren, maar ik vind ook dat de branche en de beroepsorganisaties zelf meer moeten doen. Daar zijn immers ook middelen voor. Ik vind dat er ook op andere terreinen meer moet gebeuren. Soms moet er wat geld bij, maar heel vaak gaat het echt om een andere manier van werken, om een andere manier van met elkaar kijken naar de problematiek. Laten we ons daarvoor inzetten. Dat lijkt mij de manier waarop het moet gaan. Ik heb vandaag het plan gepresenteerd en ik ben benieuwd naar de reactie van de Staatssecretaris.
Een stap in een betere behandeling van slachtoffers van seksueel geweld is gelukkig al gezet. De Staatssecretaris geeft in zijn brief aan dat hij zijn toezegging dat de landelijke uitrol en financiering van de centra tegen seksueel geweld geregeld worden, die hij heeft gedaan in het algemeen overleg van 6 oktober jongstleden, gestand doet. De VVD bedankt hem daarvoor. Dat is heel belangrijk, zodat meisjes en vrouwen, maar ook jongens die verkracht zijn, medische zorg krijgen, het bewijs van verkrachting veiliggesteld kan worden, aangifte gedaan kan worden en gemonitord kan worden of het slachtoffer een posttraumatisch stresssyndroom ontwikkelt, zodat tijdige behandeling plaats kan vinden.
Ik ga naar mijn tweede hoofdonderwerp: de stand van zaken bij de decentralisatie van jeugdzorg. Tijdens het wetgevingsoverleg van vorig jaar stonden we aan de vooravond van de overgang van de jeugdhulp en jeugdbescherming naar de gemeenten. Er waren zorgen of gemeenten deze zorg wel tijdig ingekocht zouden hebben. Ook waren er zorgen of de telefoon wel opgenomen zou worden als ouders of kinderen op 1 januari zouden bellen voor ondersteuning of zorg. Kortom, er waren zorgen of er wel jeugdhulp zou zijn voor de kinderen die deze zorg nodig hadden.
Vandaag spreken we, nadat de Jeugdwet zo'n driekwart jaar in werking is getreden, weer met elkaar. In Nederland maken 270.000 jongeren gebruik van deze hulp en lopen er maar liefst 338.000 jeugdhulptrajecten in het eerste halfjaar tot driekwart jaar. Er worden ook meer jongeren geholpen dan voorheen. Uit de onderzoeken, monitors en gesprekken kan geconstateerd worden dat de continuïteit van jeugdhulp en bescherming geborgd is door gemeenten en aanbieders en ook dat ze zaken steeds beter onder de knie krijgen. Dat is bijvoorbeeld het geval bij het met elkaar samenwerken.
Uit onderzoek van de Kinderombudsman blijkt dat de ouders en kinderen na negen maanden de jeugdhulp en bescherming waarderen met een ruime voldoende. Het is belangrijk om op te merken dat er in dat cijfer 7,4 na negen maanden natuurlijk ook kinderen en ouders zitten die nieuw ingestroomd zijn in 2015. Ook geven ouders en kinderen steeds vaker aan dat ze weten wat ze moeten doen als ze nieuwe hulp nodig hebben, hoewel op dit punt absoluut nog een verdere verbetering nodig is. Ten slotte geven ze aan dat de wijkteams na negen maanden al beter in staat zijn om de regie te voeren dan de Bureaus Jeugdzorg, die dat voorheen deden. Dat vind ik opmerkelijk. Vaak hebben ze ook daadwerkelijk een plan, is er goed geluisterd en werken ze aan duidelijke doelen. Ook kan deze hulp steeds vaker thuis geboden worden.
Dit alles wijst erop dat de overgang rustig geland is en dat de ontwikkelingen in lijn zijn met de hoofddoelen van de Jeugdwet. Dat laat echter onverlet dat er ook zorgen zijn, soms grote zorgen, en dat nu volop ingezet moet worden op de beoogde verandering. Ik ga daar graag nader op in.
Ten eerste. Van 160.000 productcodes naar 400 klinkt heel mooi, maar de echte verandering die nodig is, is inkopen, sturen en rapporteren op uitkomsten door gemeenten. Zo wordt duidelijk wat aanbieders echt doen om een kind effectief te behandelen. Ook nemen dan de administratieve lasten, de bureaucratie, af voor de aanbieders en de gemeenten en kunnen wethouder en raadsleden op hoofdlijnen sturen en controleren. Dan gaan we in plaats van monitoren naar verantwoorden.
Ik geef een voorbeeld waar ik tegenaan liep. Trias, een jeugdhulpaanbieder uit het oosten van het land, wordt door de regio Enschede en omgeving ingekocht op basis van productcodes en door de regio West-Overijssel op basis van outcome-resultaat. Trias kan nu al, na driekwart jaar, aangeven dat inkopen op basis van resultaat leidt tot meer en betere jeugdhulp voor dezelfde euro. Uiteraard zijn de administratieve lasten daarbij veel en veel lager. Wil de Staatssecretaris dit stimuleren? Het is niet de eerste keer dat ik dat vraag, maar dit punt vraagt elke keer aandacht, zodat mensen dit inzien en niet blijven hangen in de oude methode van inkopen en sturen.
Ten tweede. Ouders, Kinderombudsman en anderen klagen dat gemeenten soms op de stoel van hulpverleners gaan zitten, dat er soms verregaande inzage in dossiers wordt geëist en dat geld soms doorslaggevend is in het aanbod. Ook geeft de Kinderombudsman aan dat er soms bewust niet doorverwezen wordt door jeugdhulpaanbieders. Ik vind dit ernstig. Is de Staatssecretaris bereid om deze zaken aan te kaarten bij de VNG en de brancheorganisaties? Is hij bovendien bereid om als dit bewust gebeurt, deze gemeenten of jeugdhulpaanbieders stevig terecht te wijzen? Ik hoor dat graag. Is de Staatssecretaris verder bereid om met de VNG werk te maken van het bekendmaken en invullen van de wettelijk geregelde onafhankelijke cliëntondersteuning? Alleen zo kun je namelijk ouders en kinderen in een positie zetten om zelf mee te beslissen over de ondersteuning en de zorg die zij zelf kunnen regelen, en de ondersteuning en zorg die zij nodig hebben van de overheid. Ik krijg graag een toezegging op dit punt. Omdat er dan een vertegenwoordiger bij is die de wet goed kent, voorkom je dat sommige gemeenten buiten de wet treden.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Onafhankelijke cliëntondersteuning is een onderwerp dat de fractie van GroenLinks, maar volgens mij ook andere fracties, zeer aan het hart gaat. Er is ook een amendement van mij over aangenomen. Wij zien echter dat gemeentes er nog in tekortschieten; onafhankelijke cliëntondersteuning is vaak niet aanwezig. Mevrouw Van der Burg vraagt om een toezegging, maar wat wil zij na vandaag nou concreet veranderd hebben?
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Dat is een terecht punt van mevrouw Voortman. Haar amendement is door velen gesteund. Het is wettelijk geregeld. Dat geldt op een aantal andere punten ook, maar het kost tijd om dat goed in te regelen zodat alle gemeenten het ook daadwerkelijk doen. Volgens mij is de manier om dat voor elkaar te krijgen dat de Staatssecretaris er met de VNG heel veel aandacht aan gaat besteden. Ik geef een voorbeeld. Ik heb vaak in debatten aandacht gevraagd voor het feit dat de jeugdgezondheidszorg niet betrokken was bij de wijkteams. In het begin was dat in nog 50% van de gevallen het geval, maar in het laatste algemeen overleg hierover hoorden we dat nu vrijwel 100% aangesloten is. Je moet dus voortdurend aandacht vragen voor zo'n punt. Met mevrouw Voortman vind ik het dit een buitengewoon belangrijk onderwerp, anders bracht ik het vandaag niet naar voren. Ik vind dat ouders en kinderen ondersteund moeten worden middels cliëntondersteuning.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Ik ben blij dat te horen. Je ziet nu vaak dat men de cliëntondersteuning wil onderbrengen bij de wijkteams, maar de vraag hoe onafhankelijk de cliëntondersteuning dan is. Begrijp ik het goed dat de VVD ook zegt dat de onafhankelijke cliëntondersteuning echt los moet staan, zodat mensen weten: dit is iemand die er echt voor mij is?
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Ik ga niet helemaal in op de uitvoering en op wijze waarop je het regelt, maar volgens mij zijn wij het helemaal met elkaar eens. Onafhankelijke cliëntondersteuning heet niet voor niets onafhankelijk, dus dan moet die dat wel zijn. Je kunt soms iets op een heel slimme manier regelen, maar het moet onafhankelijk zijn.
Ten derde. In het voorjaar krijgen wij te horen wat er is gedaan aan de waarheidsvinding en de fouten daarin bij de gecertificeerde instellingen en de Raad voor de Kinderbescherming. Wij hebben het in het vorige AO uitgebreid daarover gehad. Ik heb in de brief gelezen dat de Minister in het voorjaar daarop terugkomt. Gezien de ernst hiervan, wil ik de toezegging van de Minister dat de Kamer hierover direct begin 2016 wordt bericht. Ook wil ik weten wat er gebeurt om te voorkomen dat instellingen kinderen gesloten plaatsen zonder machtiging van de rechter en welke consequenties eraan zijn of kunnen worden verbonden wanneer dit wel gebeurt. Graag hoor ik hoe voor eens en altijd een eind wordt gemaakt aan deze ernstige praktijken.
Ten vierde. Hoe zit het nu met de uitwisseling van informatie via de Collectieve Opdracht Routeer Voorziening (CORV), het gebruik ervan en de veiligheid van de informatie-uitwisseling? Collega Kooiman vroeg daar ook al naar. Wat is er aan de hand en wat gaat de Minister hieraan doen?
Ten vijfde. De bewindslieden van V en J hebben ons laten weten dat er in het voorjaar een nader plan komt voor een andere inrichting van het justitiële stelsel. Ik wacht dat met belangstelling af. Wij hebben uitgebreid hierover gesproken tijdens het AO kortgeleden. Wel wil ik de Minister vragen of weekendarrangementen voor jongens die in het weekend wijken op stelten zetten en gezinsopnames die nu door vernieuwende jeugdhulpaanbieders worden aangeboden en door enkele regio's worden ingekocht, in dat kader ook bezien kunnen worden op hun meerwaarde.
Het is altijd een lastige overgang, maar ik wil eindigen met het droeve feit dat veel kinderen in het verleden seksueel misbruikt zijn in jeugdinstellingen. De commissie-Samson heeft hier onderzoek naar gedaan. Het gaat om kinderen die ontzettend veel leed is aangedaan, zeker omdat niemand ze geloofde, vrijwel niemand het erkende en zij bij niemand terecht konden. Na zoveel jaren hiermee naar buiten komen is buitengewoon heftig. Ik ben de bewindspersonen dan ook erkentelijk dat zij na mijn vraag hierover de termijn hebben verlengd tot maart 2017 waarin deze slachtoffers zich kunnen melden om erkenning en enige genoegdoening te krijgen voor het leed dat hun is aangedaan.
Verder is het goed dat de commissie-De Winter is gestart met haar onderzoek om na te gaan of kinderen die te maken hebben gehad met zwaar fysiek geweld in jeugdinstellingen, net als in de instellingen van de katholieke kerk, ook recht gedaan kan worden. De VVD zal dit buitengewoon scherp volgen, omdat ook deze slachtoffers wat mijn fractie betreft na zoveel jaren erkenning verdienen.
Ik zie uit naar de beantwoording door de bewindslieden en in het bijzonder, gegeven ook het laatste punt, naar de reactie op mijn actieplan Aanpak kindermishandeling. Laten wij niet dezelfde fouten maken als in het verleden.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Voorzitter. Om met de deur in huis te vallen: wat is er nu precies afgesproken afgelopen vrijdag? Wordt de ouderbijdrage in de Jeugdwet nu afgeschaft en hoe gaat de Staatssecretaris dit juridisch regelen? Tijdens het eerste overleg werd na mijn juridische analyse gezegd dat dit niet zomaar even kon. Ik weet wel beter, maar hoe gaat de Staatssecretaris dit nu doen? Hoe zit het met de dekking? Dat lijkt mij ook nog wel een interessante vraag.
Ik kom op de meldplicht. Ik had niet kunnen bevroeden dat een en ander gekoppeld zou worden, maar blijkbaar is het toch zo gegaan. Dat de Staatssecretaris hierin lijkt mee te gaan – we weten dat nog niet – vind ik bijzonder. Blijkbaar vindt hij dit tweeënhalf jaar na de invoering van de meldcode verantwoord. Hoe gaat het er in de praktijk uitzien? Waar moeten professionals registreren – ik geloof dat dat het toverwoord is – dat er sprake is van kindermishandeling? Is dat niet gewoon een meldplicht en zo niet, wat is dan het verschil? Hoe wordt ervoor gezorgd dat een sector die amper aan de invoering van de meldcode gewend is, dit gaat uitvoeren? Wat is het risico van onterechte meldingen? Waar kunnen ouders terecht wanneer een melding volgens hen onterecht is? Hoe haal je zo'n melding dan weer uit het systeem? Komt daar een instantie voor? In het buitenland blijken er stapels onbehandelde meldingen te zijn. Als er onvoldoende tijd is om de grote hoeveelheid meldingen te onderzoeken, hoe weet je dan zeker dat er geen meldingen van mishandelde kinderen tussen zitten? Wie gaat onderzoek doen naar al deze meldingen? Zoals al bleek uit het interruptiedebatje tussen mij en mevrouw Van der Burg vind ik dat een van de belangrijkste vragen. Hoeveel geld krijgen gemeenten erbij om de organisatie Veilig Thuis, de AMK's, uit te breiden?
De afgelopen jaren heb ik meerdere keren vragen gesteld over de Forensische Polikliniek Kindermishandeling in Utrecht. Meest recentelijk heb ik dat op 2 oktober jongstleden gedaan. Die vragen zijn op 13 oktober beantwoord. De antwoorden zijn naar mijn mening gezocht. Tot 1 september jongstleden was er geen sprake van dat het NFI preferred supplier was. Nu is het dat opeens wel. Er komt daar één forensisch arts bij. De forensisch-pediatrische artsen bij de FPKM moeten afwachten hoe het verder gaat. Daar kun je geen bedrijf op draaien. Schat de Minister de deskundigheid van de FPKM anders in dan die van het NFI? Klopt het dat de FPKM al een loket heeft met 24/7 bereikbaarheid en dat dit bij het NFI nog moet worden ingevoerd? Wil de Staatssecretaris dit heroverwegen? Als dat niet het geval is, dan dien ik een motie in om het tij te keren voor het te laat is. Dat wordt dan de zoveelste motie.
Ik spreek mijn waardering uit voor alle gemeenteraadsleden, wethouders en ambtenaren die hun uiterste best doen om al het werk dat naar mijn mening in een te hoog tempo is overgedragen, tot een succes te maken. Laat dat gezegd zijn. Dat er zorgen zijn, blijkt wel uit allerlei onderzoeken en enquêtes. Een peiling van Binnenlands Bestuur laat bijvoorbeeld zien dat een groot deel van de gemeenteambtenaren van mening is dat de overheveling van taken stroef en chaotisch verlopen is. De problemen zijn tot nu toe verzacht door overgangsrecht en continuïteit van zorg. Het is onduidelijk wat de Staatssecretaris met deze zorgen doet. Hij houdt de vinger aan de pols, hij legt zijn oor te luisteren, maar daadwerkelijke veranderingen zijn nog niet zichtbaar. De Kinderombudsman is concreter. Hij adviseert de systeemverantwoordelijkheid aan te pakken door iets te doen aan de inkoopgedrevenheid, de organisatiebelangen en de administratieve lasten. Ten aanzien van dat eerste punt heb ik eerder een motie ingediend waarin ik de regering heb verzocht om onderzoek te doen naar het niveau van de tarieven die gemeenten opleggen. Te vaak bereiken ons signalen dat het gaat om bodemtarieven. Je hoort vaak dat gemeenten een hoofdaannemer hebben aangetrokken die vervolgens onderaannemers contracteert. Ik weet welke tarieven zij hanteren. Het is eerder gebeurd dat moties van mij werden weggestemd en dat zij later beleid werden. Misschien gebeurt dat ook met deze motie. Ik hoor dat dan graag.
Ik kom op de administratieve lasten. Er ligt een door het CDA gesteunde motie van collega Voortman van GroenLinks op dit vlak. Wat gaat de Staatssecretaris doen? Waar wacht hij op?
Ik kom op autismezorg. Kinderen komen tussen systemen en wetten terecht. Volgens de Kinderombudsman heeft de jeugdzorg te weinig oog voor het belang van het kind. Zijn analyse van afgelopen donderdag was niet mals. Het onderzoek kan ons allen niet verbazen. Zoals gezegd krijgen wij dezelfde signalen uit verschillende hoeken. De afgelopen week zagen we dat steeds meer ouders de eigen jeugdzorg zelf gaan betalen omdat het te lastig is om die van de gemeente vergoed te krijgen of omdat het te lang duurt als gevolg van wachtlijsten. Zo ontstaat er een tweedeling in de zorg. Daar zou toch ook de VVD zich iets van moeten aantrekken. Dit is niet alleen een budgettair probleem; het heeft ook te maken met bureaucratie. Eind oktober kwam een tragisch voorbeeld daarvan in het nieuws. Dat ging om Thijs, een jongen voor wie inmiddels een oplossing wordt gezocht zoals blijkt uit een brief. Ik zeg tegen de Staatssecretaris: dat is mooi, maar wel een beetje laat. De Staatssecretaris is er daar niet mee. Wat gaat hij regelen voor al die andere jongvolwassenen in deze situatie? De tijd van alle problemen terugbrengen tot incidenten is inmiddels echt voorbij. De moeder van Thijs zal ons dat allemaal op het hart drukken. Het is fijn dat er een oplossing komt voor Thijs, maar die is er niet voor zijn strijdmakkers die in dezelfde situatie zitten. Het is in ieder geval onduidelijk onder welke wet een jongere valt, met als gevolg dat er niemand verantwoordelijkheid voor hem neemt. Dat geldt bijvoorbeeld voor jongeren die gedetineerd zijn en bij wie er geruzied wordt over behandeling.
Hoelang zijn de wachtlijsten inmiddels voor kinderen met autisme die iets minder zware zorg nodig hebben? We hebben gehoord dat de logeerhuizen van het Dr. Leo Kannerhuis gaan sluiten. De Staatssecretaris gaat deze onder het landelijk inkooparrangement brengen. Dat is mooi, maar is dit het enige probleem op dit vlak, of is dit ook alleen een reactie op een incident?
Zorgboerderijen zijn voorbijgekomen tijdens een uitzending van Undercover in Nederland. Ik begrijp dat daar op dit moment geen kinderen meer zitten. Hoe staat het met het onderzoek? Hoe heeft het zover kunnen komen? Is het toezichtsysteem inmiddels beter? Kan inmiddels voorkomen worden dat dit soort dingen op deze manier kan gebeuren? Kan de Staatssecretaris aangeven wie in dit geval verantwoordelijk is voor het toekennen van budgetten aan deze zorgboerderij? Wie is verantwoordelijk voor het toezicht? Is de Inspectie Jeugdzorg, die ervoor moet zorgen dat de regels worden nageleefd, daar voldoende geweest?
Vorige week was ik op werkbezoek bij 's Heeren Loo. Daar werd mij op het hart gedrukt dat zorg voor kinderen met een licht verstandelijke beperking die van 18-min naar 18-plus gaan, niet goed geregeld is. De instrumenten bewind, ondercuratelestelling en mentorschap volstaan niet. Kent de Staatssecretaris Hyba uit de documentaire «Het leven begint bij 18» nog? Dat is de problematiek waarop ik doel. Deze jongens en meisjes worden weliswaar 18, maar lopen achter in hun ontwikkeling. Ze zijn niet 18 zoals andere jongens en meiden 18 zijn. Ze vervallen vervolgens in criminaliteit, verslaving en prostitutie. Mij werd verteld dat de politie dan zegt: ja, ze is nu eenmaal volwassen en prostitutie is een legaal beroep. Mijn hart huilt. Herkent de Staatssecretaris deze problemen? Wil hij voor het CDA een onderzoek doen naar het wettelijk instrumentarium voor kinderen die van 18-min naar 18-plus gaan, om te bezien of dat volstaat en met voorstellen komen als dat niet zo is?
Tot slot kom ik op de grenskinderen. Deze discussie speelt al een tijd. De Eerste Kamer heeft een motie aangenomen om dit goed te regelen. Inmiddels is de wet in werking getreden en kunnen kinderen die in Duitsland woonachtig zijn en in Nederland op school zitten, op Nederlandse scholen geen aanspraak maken op zorg en ondersteuning. De Staatssecretaris is daar eerder duidelijk over geweest tegen het CDA: hij ziet dit probleem niet. Daarom vraag ik hem of hij dan eens wil gaan kijken op deze scholen en in die regio's. Het gaat om een groot deel van Nederland, want we hebben een lange buitengrens. Hoe gaat het daar? Wat zijn de problemen? Wil de Staatssecretaris zo nodig bekijken hoe hij daar een maatwerkoplossing voor kan bieden?
Voorzitter, volgens mij heb ik nog drie minuten van mijn spreektijd over.
De voorzitter:
Zeker. U hebt nog ruim drie minuten voor de tweede termijn. Het woord is nu aan mevrouw Ypma.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Voorzitter. De kinderen uit groep 8 in Pijnacker vertelden me vorige week over Stichting Bram. «Eerst kende ik helemaal geen gehandicapte kinderen of jongeren,» vertelde Anna, «laat staan dat ik wist hoe ik met hen om moest gaan.» «Deze kinderen willen ook gewoon meedoen,» zei Rens, «en daarom vind ik het leuk dat we samen op school zitten. Zij leren van ons en wij leren van hen. Het zijn gewoon kinderen van onze school.» Rens, Anna en alle andere kinderen komen dagelijks met kinderen met een beperking in contact, omdat zij onder hetzelfde dak als de reguliere school hun dagbesteding krijgen. Ze horen er gewoon bij, binnen de school, maar ook buiten de school als de kinderen elkaar tegenkomen in de wijk. Wat voorheen een ver-van-hun-bedshow was, begint simpelweg met ontmoeten. Alle kinderen doen mee aan de activiteiten met Pasen en kerst. De animo om te helpen met voorlezen, eten, buiten wandelen, spelen of muziekles is zeer groot. De kinderen uit groep 6, 7 en 8 helpen zelfs in hun eigen vakantie op school mee bij de dagbesteding van de kinderen met een beperking.
Bram van 8 jaar en zijn vijf vriendjes met een ernstige meervoudige beperking zijn zichtbaar gelukkig met het feit dat ze ondanks hun beperking toch elke dag naar een reguliere school in de buurt kunnen. Bram leefde in zijn eigen wereld. Hij zocht geen contact met anderen. Hij werd op de dagbesteding in een hoekje gezet, afgeschermd met een hek zodat hij veilig was. Zo kon hij helemaal in zijn eigen wereldje zitten. Maar de moeder van Bram, Marion, gelooft in het uitgangspunt dat contact van toegevoegde waarde is, ook voor haar kind. Want Bram leert van imiteren, van contact met andere kinderen. Hij is er ook bij gebaat als hij net als zijn broertjes en zusjes in de buurt naar school kan. Door de nabijheid en doordat zijn ouders hem elke dag zelf wegbrengen – hij gaat niet met een taxibusje – is er een goede overdracht tussen de ouders en de school. Er wordt altijd een kopje koffie of thee gedronken bij het halfuurtje brengen en het halfuurtje ophalen, zodat er een goede uitwisseling plaatsvindt en er over en weer praktische tips uitgewisseld kunnen worden. Dat komt Bram en al zijn klasgenootjes ten goede. Ik zag zelf ook dat het werkt. Bram was aan het spelen met de andere kinderen. Hij zat in een stoel en was met blaadjes uit het bos aan het gooien, helemaal gericht op de andere kinderen. Zijn ogen straalden. Hij lachte en luisterde. Zo kan ook hij leren.
Dit soort initiatieven van onderop, van ouders zelf, verdient veel steun. Eigenlijk gun je ieder kind met een beperking en zijn ouders zoiets. Het kind moet gewoon zo veel mogelijk meedoen in de eigen wijk. Het was niet gemakkelijk voor Marion en eigenlijk klopt het nog niet helemaal. Het is een zorginstelling die onderwijs aanbiedt, zodat deze kinderen zich kunnen ontwikkelen. Om te kunnen leren, moesten ze echter ontheffing van de leerplicht aanvragen. Dat is eigenlijk heel vreemd. Bovendien moet de moeder van Bram alles zelf uitzoeken. Er zijn nog geen bestaande wegen, maar wel een hoop praktische problemen. Het zorgkantoor sluit geen nieuwe overeenkomsten meer af, dus er mogen geen therapeuten in loondienst komen. Gelukkig biedt de Jeugdwet wel uitkomst. Daardoor kon er één werknemer via «zorg in natura» in dienst genomen worden. Inmiddels geldt dit voor alle zes de kinderen. Maar de fysiotherapie en de logopedie lopen via de zorgverzekeraar. De Wlz is dus niet de juiste oplossing voor Bram, zo hebben deze ouders besloten.
Ondanks het feit dat iedereen, dus de wijk, de kinderen, de school, het samenwerkingsverband, het speciaal onderwijs en de gemeentepolitiek, dit initiatief geweldig vindt, bestaat er voor iedere manier een «ja, maar». Altijd is er wel een «ja, maar». Er is een luxe aan keuzemogelijkheden, want iedereen ondersteunt het initiatief, maar moeten ze nu kiezen voor een zorgarrangement, voor een speciaalonderwijsschool als onderaannemer of moet de instelling als BRIN-nummer aansluiten bij de basisschool?
Eigenlijk is deze combinatie tussen inclusief onderwijs en jeugdzorg ontzettend mooi. Iedereen ziet de meerwaarde ervan, maar er zijn nog wel enkele zaken nodig. Allereerst moet er erkenning komen voor deze initiatieven als onderwijsinstelling en als zorginstelling, zodat deze initiatieven mogelijk zijn en aan verschillende financieringen gekoppeld worden. Dit is een mooi alternatief voor het medisch kinderdagverblijf. Het is kleinschalig, dicht bij huis en zorg op maat. Dat willen wij allemaal. Is de Staatssecretaris daarom bereid om hier een langs te gaan en een gesprek te hebben, samen met zijn collega van Onderwijs en misschien ook met de Nederlandse Stichting voor het Gehandicapte Kind? Op die manier hoeft het wiel niet steeds opnieuw uitgevonden te worden. Als de Staatssecretaris deze stichting als uitgangspunt neemt, de belemmeringen inventariseert en probeert weg te nemen, kan die als voorbeeld dienen voor dit soort initiatieven van onderop, van de ouders zelf. Daarbij staat niet het schot tussen onderwijs en zorg centraal, maar het belang van het kind. Daarbij krijgen ouders zo veel mogelijk zeggenschap en komen er voorbeelden van wat wel werkt. Dat helpt ouders en zorgprofessionals bij de vele keuzes die ze moeten maken.
Het lijkt misschien maar een voorbeeld, maar ik ben het met Hilhorst en Van der Lans eens dat het juist hierom gaat. De verandering van de verzorgingsstaat is een keten van kleine voorbeelden, nieuwe standaarden en zoekende experimenten. Hilhorst en Van der Lans concluderen daarom: maak het tastbaar en klein, probeer het uit, stel dan opnieuw de vraag en bekijk welke antwoorden er vanuit de praktijk komen. Dan gaat het ergens over.
Zo besloot de gemeente Wageningen dat er bij de omgang met ingewikkelde, complexe hulpvragen nooit meer óver kinderen en óver ouders, maar altijd mét de betrokken ouders gesproken moet worden. Met die regel wil de gemeente recht doen aan het principe dat als mensen zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor de oplossing van hun problemen, het niet meer passend is om daarover professionele onderonsjes te organiseren. Dan moeten ze ook volwaardig meepraten.
Die nieuwe regel wordt strikt toegepast en dan ontstaan er allerlei vragen. Wat gebeurt er met verzoeken van professionals die toch met elkaar willen overleggen in afwezigheid van hun cliënten? Hulpverleners worstelen met hun dubbele loyaliteit. Aan wiens zijde staan ze in dat gesprek? Zijn zij vertrouwenspersoon, belangenbehartiger of durven zij zich ook kritisch uit te laten? Hoe gaan de hulpverleners om met boze ouders, die ontevreden zijn omdat zij niet krijgen wat zij vragen?
Dat is allemaal wennen in Wageningen. Het is ook een hoop gedoe, maar het principe blijft overeind. Sterker nog, vrijwel iedereen ziet het nut ervan in. Voor elk probleem wordt een passende oplossing gezocht. Er wordt nog steeds weleens vergaderd zonder dat de hoofdpersonen aanwezig zijn, maar toch is er iets wezenlijks veranderd. Nog niet zo lang geleden was het uitzonderlijk dat vragers van ingewikkelde hulp bij het professionele gesprek aanwezig waren. Nu is het uitzonderlijk als dat niet meer het geval is. Dan moeten daarvoor zwaarwegende argumenten worden aangedragen. Daarmee is de standaard veranderd.
Het zijn misschien maar kleine, lokale voorbeelden, maar de verandering van de verzorgingsstaat is een keten van kleine voorbeelden, nieuwe standaarden en zoekende experimenten. Er is geen handboek of blauwdruk, maar de discussies die uit deze praktische veranderingen voortvloeien, zijn vaak stevig en principieel. In de praktijk worden er juist wel altijd oplossingen gevonden waarmee weer nieuwe stappen vooruit gezet kunnen worden.
Mevrouw Kooiman (SP):
Ik heb heel goed naar het verhaal van de Partij van de Arbeid geluisterd. Het is een heel mooi verhaal: we leven weer lang en gelukkig en dat is het einde van het boek van Bram. Laten we wel wezen, de PvdA heeft het over experimenten, maar er is een gevaarlijk experiment dat de Partij van de Arbeid zelf heeft gecreëerd, namelijk het kapotbezuinigen van de jeugdzorg. Als je kijkt naar de wachtlijsten, de behandeldruk, de Brammen die nu helemaal geen hulp krijgen, is dat wel het experiment van de Partij van de Arbeid zelf. Wat gaat zij daaraan doen?
Mevrouw Ypma (PvdA):
Alle kinderen hebben zorg nodig. Meestal krijgen zij die zorg van hun ouders, die ze liefhebben, over hen waken en ervoor zorgen dat zij veilig kunnen opgroeien, maar sommige kinderen hebben geen ouders of hebben extra hulp nodig. Daarom hebben we de jeugdhulp. Sinds 1 januari hebben we een nieuwe Jeugdwet, omdat er voorheen sprake was van een versnipperd systeem, met verschillende financieringsstromen en ongelofelijk veel bureaucratie. Hardwerkende professionals deden hun stinkende best, maar werden beperkt door de wijze waarop de jeugdzorg was georganiseerd. Om die reden zijn wij naar dat nieuw systeem gegaan. Ik wacht de voorstellen van mevrouw Kooiman af. Als zij vindt dat er meer geld bij moet, moet zij ook boter bij de vis doen.
Mevrouw Kooiman (SP):
Ik vind dit opgelezen antwoord op mijn interruptie fantastisch. Dat hadden we natuurlijk aan zien komen. Mevrouw Ypma had ook onze tegenbegroting kunnen omarmen, want wij doen genoeg voorstellen. Het is een politieke keuze van de Partij van de Arbeid om de jeugdzorg uit te hollen. Nu zit het veld met de chaos die zij zelf heeft gecreëerd. Mevrouw Ypma loopt hier een leuk verhaaltje voor te lezen, met als strekking: we leven lang en gelukkig, terwijl de gemeenten met een enorm probleem zitten. Ze gaat compleet voorbij aan al die gezinnen die nu niet de juiste hulp krijgen.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Dat doe ik zeker niet. Ik ben nog niet eens op de helft van mijn spreektijd. De Jeugdwet is nu bijna een jaar van kracht. Gelukkig gaat er heel veel goed. Er zijn steeds minder wisselende zorgprofessionals. Kinderen ontvangen de goede zorg. In het rapport van de Ombudsman wordt een goed rapportcijfer gegeven, maar er moeten nog een hoop stappen worden gezet, want er gaan nog steeds heel veel dingen mis. Die moeten we niet uit de weg gaan, maar juist bespreken, onderzoeken en aanpakken. Daarom zou ik graag verdergaan met mijn spreektekst.
De voorzitter:
Aan u het woord.
Mevrouw Ypma (PvdA):
De ouderbijdrage hebben wij onderzocht en aangepakt. In januari sprak ik met ouders van kinderen die onder de Jeugdwet vallen, over hoe zij de zorg, de kosten en al het regelwerk rond de zorg voor hun kind ervaren. Deze gesprekken hebben een diepe indruk bij mij achtergelaten. Veel ouders vertelden me dat zij juist extra kosten maken. Het is al zo onrechtvaardig als je zo veel zorgen hebt. Om dan ook nog extra kosten te maken vonden zij echt verschrikkelijk. Zelfs de ouders die recht hebben op dubbele kinderbijslag hebben hogere kosten dan inkomsten.
Toen wij in januari over de jeugdhulp spraken, heb ik daarom gevraagd om een onderzoek naar de ouderbijdrage en de effecten daarvan op de toegankelijkheid van het jeugdstelsel. Zorgt deze bijdrage dan toch voor drempels tot de toegang? Uit het onderzoek blijkt dat er geen sprake is van een algemeen besparingsmotief, oftewel: de kosten die de ouders maken zijn inderdaad hoger dan hun inkomsten. De ouderbijdrage werpt een drempel op, waardoor ouders geen, minder of later gebruikmaken van de zorg.
Ieder kind moet veilig en onbezorgd kunnen opgroeien. Voor kinderen bij wie dat niet vanzelf gaat, is snel de juiste hulp nodig. Dan mogen nooit drempels worden opgeworpen. Ik dank de Staatssecretaris dan ook voor het nemen van de belangrijke stap om de ouderbijdrage per 1 januari 2016 af te schaffen.
Ik verwacht interrupties.
De voorzitter:
U lokt ze zelfs uit.
Mevrouw Bergkamp (D66):
Als mevrouw Ypma zo graag een interruptie wil, dan gaan we dat gewoon doen.
Ik vroeg mevrouw Van der Burg naar de relatie tussen de ouderbijdrage en de aanpassing van de meldcode. In het vorige algemeen overleg wist de PvdA eigenlijk niet of zij nu voor een meldplicht was of niet. Het betoog van de PvdA was heel onduidelijk. Hoe staat de PvdA daar inmiddels tegenover? Is de PvdA voor een meldplicht of niet?
Mevrouw Ypma (PvdA):
De vraag die collega Bergkamp net stelde aan de VVD ging ook over de ouderbijdrage. Nogmaals: de Partij van de Arbeid is er ontzettend blij mee dat die van tafel is. Nu stelt mevrouw Bergkamp een vraag over de meldplicht. De Partij van de Arbeid en de VVD willen hetzelfde, namelijk dat er geen kinderen tussen wal en schip vallen. Een meldplicht vindt de Partij van de Arbeid echter geen oplossing. Dat er niet wordt gemeld, betekent niet dat er niks mee gebeurt. Zorgverleners doen immers hun stinkende best om kinderen te helpen. Zij hebben een handelingsplicht, niet alleen op basis van de meldcode, maar ook op basis van de beroepscode. Er is een verschil tussen melden en handelen. De Partij van de Arbeid zegt dat er wel wordt gehandeld.
Mevrouw Bergkamp (D66):
Ik hoop dat de kijkers thuis dit hebben kunnen volgen; ik had er wat moeite mee. Ik probeer het even samen te vatten. De PvdA is opeens tegen de meldplicht. De vorige keer kon zij dat nog niet zeggen. Er is dus iets gebeurd. Deze week hebben wij het persbericht gezien over de ouderbijdrage. Dat roept toch wel de indruk op dat de VVD en de PvdA met elkaar hebben gesproken. De vorige keer wist de PvdA immers nog niet of zij voor of tegen de meldplicht was, maar nu durft de PvdA te zeggen dat zij tegen de meldplicht is. Opeens is de ouderbijdrage er niet meer. Daar ben ik overigens blij om. Ik vraag mevrouw Ypma daarom nogmaals hoe het nu kan dat de PvdA hier opeens durft te zeggen dat zij tegen de meldplicht is. Overigens ben ik daar ook blij om. Waarom heeft dat – ik zou bijna zeggen «in godsnaam» – een jaar geduurd?
Mevrouw Ypma (PvdA):
Volgens mij is de Partij van de Arbeid hier altijd heel duidelijk over geweest. Wij zijn geen voorstander van de meldplicht. Mijn collega Rebel zal dat vaak uit de doeken hebben gedaan. Dat wil ik dus wel even rechtzetten. Ik wil benadrukken dat er een verschil is tussen melden en handelen. Professionals moeten op basis van hun beroepscode en op basis van de meldcode handelen. Er doet zich wel nog een probleem voor bij het delen van informatie. Een huisarts die bijvoorbeeld ziet of vermoedt dat een kind wordt mishandeld, kan dat nu in het eigen systeem zetten. Niemand heeft daar toegang toe. Daar is wel een probleem en daarom vinden wij dat de informatie beter ontsloten moet worden. Die informatie mag niet verloren gaan. De registratie zou ons inziens moeten plaatsvinden bij Veilig Thuis, maar daar moeten we het gesprek nog over aangaan. Het verschil met de meldplicht is dat Veilig Thuis het daarin zou overnemen. Dat willen wij niet. De huisarts moet zijn of haar eigen afwegingen kunnen blijven maken, maar het moet wel ergens geregistreerd worden.
De voorzitter:
Ik zag een interruptie van mevrouw Keijzer.
Mevrouw Bergkamp (D66):
Ik wil mijn derde interruptie hieraan besteden.
De voorzitter:
Prima. Dat kan.
Mevrouw Bergkamp (D66):
Dank u wel. En die mag in tweeën volgens mij.
Ik heb toch nog een vraag daarover om het echt scherp te krijgen en anders gaan mijn collega's er nog wel op door. Het is een vaag verhaal. Uit het verhaal van mevrouw Ypma werd niet helder wat de PvdA nu wil, een meldplicht of niet. Zij zegt dat zij tegen een meldplicht is, opeens. Nou, fijn. Maar dan komt er opeens een verhaal over een soort registratieplicht. Dat vind ik raar. Ik hoop dat mevrouw Ypma dat kan uitleggen. Eerlijk gezegd, heeft zij de schijn tegen. Zij wekt namelijk de indruk dat een afspraak is gemaakt, want opeens zijn ze tegen de meldplicht, maar wel voor een soort registratieplicht en dan zonder ouderbijdrage. Het is een zeer verwarrend verhaal. Is het uitonderhandeld dat er een soort registratieplicht komt? Is dat dan niet het eerlijke antwoord?
Mevrouw Ypma (PvdA):
Je moet volgens ons altijd het belang van het kind centraal stellen. Het is niet in het belang van het kind als die informatie alleen maar bij een huisarts in het eigen systeem blijft zitten. Daarom zijn wij van mening dat die informatie gedeeld moet worden. Dat betekent echter niet dat de verantwoordelijkheid vervolgens overgenomen moet worden door een andere instantie. Daar zit het grote verschil. Ik hoop dat ik dat nu helder heb kunnen maken.
Mevrouw Bergkamp (D66):
Ik vind dit toch wel erg. Ik heb het idee dat de PvdA en de VVD hebben zitten te kwartetten over de ouderbijdrage voor een registratieplicht. Die indruk blijft bij mij hangen. Ik herhaal dus mijn vraag of daarover is gesproken. Is er een afspraak gemaakt om de ouderbijdrage uit te rollen voor een wijziging van de meldcode in de vorm een registratieplicht?
Mevrouw Ypma (PvdA):
Ja, er is over beide onderwerpen gesproken, maar nee, het is geen handjeklap geweest om het een voor het ander in te ruilen. Er is gesproken over de ouderbijdrage. Die is godzijdank eindelijk van tafel. Er is ook gesproken over het delen van informatie als het gaat over kindermishandeling. Dat zijn de twee onderwerpen waarover wij gesproken hebben.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Is dat dan het verplicht delen van informatie?
Mevrouw Ypma (PvdA):
Hoe dat precies wordt geregeld, laat ik aan de Staatssecretaris. Daar moeten wij het gesprek nog over aangaan. De PvdA is van mening dat de informatie gedeeld moet worden en dat dit op deze manier kan gebeuren. Daarbij sluiten wij ons overigens aan bij de Taskforce kindermishandeling, de Nationaal Rapporteur en ook de ...
Mevrouw Keijzer (CDA):
De laatste niet.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Volgens mij heeft de Nationaal Rapporteur er ook een en ander over gezegd. We moeten dat op een verstandige manier oplossen en niet allerlei politieke spelletjes laten winnen. We moeten het belang van het kind centraal stellen en ervoor zorgen dat de informatie bij de juiste mensen terechtkomt, zodat kinderen ook gemonitord kunnen worden om te zien of het op latere leeftijd beter gaat.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Behalve de taskforce is zo'n beetje iedereen die met kinderen werkt, tegen een meldplicht. Een van de redenen daarvan is dat die ertoe leidt dat mensen gaan melden om er maar van af te zijn. Dan zitten ze veilig, dan zijn ze safe en kunnen ze nooit aangesproken worden op allerlei regels waaraan ze zich hebben te houden. Of ze melden helemaal niets meer en zeggen dat er helemaal geen sprake van is. Stap vijf van de meldcode zegt dat de huisarts, orthopedagogen, onderwijzend personeel of mensen die bij het Centrum voor Ethiek en Gezondheid (CEG) werken mogen beslissen over het zelf hulp organiseren of melden. De afspraak is gemaakt – waar de PvdA nu voor is – dat dit niet meer het beslissen over zelf hulp organiseren of melden is. Stap vijf wordt dus het verplicht registreren bij Veilig Thuis – het voormalige AMHK – dat er vermoedens zijn van kindersmishandeling. Dat is een meldplicht. Ik ben er niet voor, om allerlei redenen die vandaag al meerdere keren zijn genoemd. De hele sector is er niet voor. Het lijkt me goed als de PvdA er duidelijk over is.
De voorzitter:
Wat is uw vraag?
Mevrouw Keijzer (CDA):
Ik vraag de PvdA om er duidelijk over te zijn, juist in het belang van de kinderen. De sector heeft werkelijk geen idee meer waar hij zich aan moet houden. Het zou verstandig zijn om het niet te doen. Het zou verstandig zijn als de PvdA blijft bij wat iedereen gezegd heeft. Het kwartetten bij het tot stand komen van het regeerakkoord is toch een slechte manier gebleken voor het nemen van politieke besluiten.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Ik zal nog één poging doen. We willen graag dat professionals blijven handelen. Dat doen ze volgens hun beroepscode en de meldcode. We willen graag dat dit blijft gebeuren. Tegelijkertijd willen we dat de informatie niet verloren gaat. We willen niet dat die bijvoorbeeld alleen maar in het systeem van een huisarts blijft zitten. Dat is de doelstelling. Volgens mij verschillen we niet van mening over de wijze waarop we dit inregelen. Dat moet gebeuren met zo veel mogelijk draagvlak vanuit de sector. We moeten ook goed luisteren naar de taskforce en de Nationaal Rapporteur. Die zijn namelijk niet voor niets met hun zorgen gekomen.
De voorzitter:
Mevrouw Keijzer, we hebben afgesproken om interrupties in tweeën te doen.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Dan is dit mijn vierde interruptie, want dit is te belangrijk. Ik wil hier toch nog op doorgaan. Ik heb één heel simpele vraag. Wordt stap vijf aangepast volgens de PvdA? Nu staat er: beslissen over zelf hulp organiseren of melden. Wordt dat: registreren bij het AMHK dat je vermoedens hebt van kindermishandeling?
Mevrouw Ypma (PvdA):
Ik denk dat er inderdaad sprake is van een aanpassing van stap vijf, dat je dus informatie gaat delen.
De voorzitter:
Helder.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Voorzitter, dat zegt u goed: helder.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Ik ben blij dat de Partij van de Arbeid nu toegeeft dat ze de facto voor een meldplicht is. Los je hiermee het werkelijke probleem op? We zien namelijk dat het melden niet het probleem is. Zorgverleners weten heel goed wanneer ze iets moeten melden. Het gaat er juist om wat er gebeurt met de meldingen. Hoe zorgen we ervoor dat kinderen de juiste zorg krijgen? Hoe gaat deze stap, deze meldplicht, die voor de PvdA geen «meldplicht» mag heten, kinderen beter helpen?
Mevrouw Ypma (PvdA):
Het belangrijkste is dat de informatie niet verloren gaat en dat die ergens vastligt.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Dan vraag ik me af hoe het zit met de privacy van cliënten. Hoe zit het met het beroepsgeheim van zorgverleners? Dat is heel belangrijk in de relatie tussen cliënt en zorgverlener. De PvdA zegt dat het erom gaat dat de informatie niet verloren gaat. Dan wil ik ook weten hoe dit zich volgens de PvdA verhoudt tot het beroepsgeheim. En nogmaals, hoe gaat dit ervoor zorgen dat kinderen die zorg nodig hebben, beter geholpen worden? Die meldingen worden namelijk wel gedaan.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Ten eerste blijven we van professionals verwachten dat ze zelf handelen. Dat zorgt ervoor dat kinderen goed geholpen worden. Als er meerdere professionals zijn die zorgen hebben, moet de informatie wel ergens bij elkaar komen. Dat betekent dat je die moet delen. Uiteraard moet dit op een goede manier ingericht worden, met respect voor het beroepsgeheim en met respect voor de privacyregels. Ik heb er alle vertrouwen in dat de Staatssecretaris hiermee uit de voeten kan.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik vraag even door op dit onderwerp. De Kamer heeft hierover eerder heel lang en uitvoerig gesproken. Tweeënhalf jaar geleden is heel bewust een meldcode afgesproken, ook op aangeven van de professionals. De Partij van de Arbeid is heel erg voor onderzoek. Pas na onderzoek volgt er een wijziging van beleid. Dat hebben we ook gezien bij de ouderschapsbijdrage. Ik vraag me af wat er gaat gebeuren als huisartsen, professionals, verplicht moeten registreren. Wat is dan de volgende stap, de stap na de registratie?
Mevrouw Ypma (PvdA):
Volgens mij heeft de taskforce zelf gevraagd om het inrichten van extra stappen. Eerlijk gezegd heb ik nog geen antwoord op de vraag van de heer Voordewind. Volgens mij moeten we dit inderdaad onderzoeken en moeten we bekijken hoe we dit kunnen uitwerken. Nogmaals, ik heb er vertrouwen in dat de Staatssecretaris in dezen met goede voorstellen komt.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Maar volgens de media is er een deal tussen de Partij van de Arbeid en de VVD dat registratieplicht onderdeel van de meldcode moet zijn, al weet mevrouw Ypma nog niet waar die registratie toe leidt. Ik vind dat we het uiteindelijk moeten hebben van het antwoord op de vraag hoe we kindermishandeling het best kunnen bestrijden. We moeten dus ook overzien wat de gevolgen van registratie zijn. Als registratie niet in het belang van het kind is, moeten we het niet doen. Laten we eerst onderzoeken of registratie tot een betere aanpak van kindermishandeling leidt. Zodra de Kamer daarvan overtuigd is, moet daartoe worden besloten. Is de Partij van de Arbeid het daarmee eens?
Mevrouw Ypma (PvdA):
De Partij van de Arbeid is het er zeker mee eens dat het in het belang van de kinderen moet zijn. Ik begon er ook mee dat geen kind tussen wal en schip mag vallen en dat we kindermishandeling willen aanpakken. Dat is het doel van mijn partij en volgens mij van alle andere partijen. De Nationaal Rapporteur en de taskforce, niet zomaar een persoon en een instelling, hebben gezegd dat er dingen worden gesignaleerd, maar in slechts één systeem blijven zitten. Die dingen worden niet gedeeld. Dat is niet in het belang van kinderen. Zij hebben deze conclusie al getrokken. Zij hebben dat onderzoek al gedaan. Daarom moeten wij onze verantwoordelijkheid nemen en zeggen dat hiernaar wellicht nog eens goed moet worden gekeken. Ik ben het met de heer Voordewind eens dat we het aan het ministerie moeten overlaten om met goede voorstellen te komen.
De voorzitter:
We hebben eigenlijk afgesproken dat we interrupties in tweeën doen.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dan neem ik mijn tweede interruptie nu voor mijn rekening, want ik vind het belangrijk om hierover duidelijkheid te hebben.
Mijn tweede vraag aan de Partij van de Arbeid is of zij vindt dat registratie in punt 5 van de meldcode moet worden geïntegreerd of dat de Staatssecretaris dit nog eens moet onderzoeken en met voorstellen naar de Kamer moet komen, zodat de Kamer een wijs besluit kan nemen. Wat is het voorstel van de Partij van de Arbeid?
Mevrouw Ypma (PvdA):
Dat laatste, al kan dat ertoe leiden dat je de laatste stap aanpast. Daarom ben ik er ook eerlijk over.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voor de helderheid: de Partij van de Arbeid-fractie geeft de Staatssecretaris de opdracht om dat te gaan onderzoeken en om te rapporteren alvorens de meldcode aan te passen. Begrijp ik dat goed?
Mevrouw Ypma (PvdA):
Dat is correct.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Dit is weer een interessant moment. Ik begrijp nu dat de Partij van de Arbeid de Staatssecretaris vraagt om het te onderzoeken. Zij zegt niet per definitie dat een en ander moet uitkomen op registratie van informatie en op een plicht voor artsen om gegevens te delen. Heb ik dat goed begrepen?
Mevrouw Ypma (PvdA):
Ja. Je moet alleen niet onderzoek doen als je denkt dat er iets uitkomt, waarmee je het niet eens bent. Wij vinden dat dergelijke informatie in het belang van kinderen moet worden gedeeld. Natuurlijk willen wij weten hoe dat het best kan. Dat moet worden onderzocht.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
De Partij van de Arbeid vraagt dus om onderzoek, maar zegt bij voorbaat dat artsen hun gegevens moeten delen, al weet zij niet wat de gevolgen van registratie zijn. De Staatssecretaris mag het allemaal weer uitwerken. Weet de Partij van de Arbeid eigenlijk wel waarmee zij heeft ingestemd?
Mevrouw Ypma (PvdA):
Wij willen dat de informatie wordt gedeeld. Volgens mij heb ik dat talloze malen herhaald. Dat betekent dat het niet alleen in het systeem blijft zitten van degene die een vermoeden van kindermishandeling heeft, maar dat ook anderen ernaar kunnen kijken. Ik ben zeer specifiek geweest door te zeggen dat het bij Veilig Thuis zou moeten plaatsvinden. Dat is iets anders dan dat de zorg wordt overgenomen door Veilig Thuis. Dat is niet onze intentie. Iedereen mag het framen zoals hij wil, maar volgens mij ben ik daarover vrij helder geweest.
De voorzitter:
U mag uw betoog vervolgen.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Uit zowel de eerste als de tweede rapportage van de Kinderombudsman blijkt dat de zorgcontinuïteit in het nieuwe stelsel is geborgd en dat zij met een rapportcijfer 7,4 wordt gewaardeerd. Tegelijkertijd zijn er zorgen en onduidelijkheden. Zo berichtte de Kinderombudsman in zijn deelrapport over jeugdhulp dat kosten, eigenbelang en administratieve lasten soms vóór de belangen van het kind gaan. Hierdoor kan het gebeuren dat kinderen te laat, verkeerde of soms helemaal geen zorg ontvangen. Dit is voor mij onacceptabel. Middels schriftelijke vragen vroeg ik de Staatssecretaris waar ouders terechtkunnen met eventuele signalen en klachten als er geen of niet-passende zorg wordt geboden. Hoe gaat de Staatssecretaris aan ouders bekendmaken waar zij terechtkunnen? Ik geloof dat gemeenten en professionals het beste voor hebben met kinderen, maar in veel gemeenten zijn de wijkteams net opgezet en kunnen professionals goed hulp gebruiken.
Ze moeten weten hoe ze de juiste beslissingen nemen en hoe de toegang en kwaliteit zo goed mogelijk geborgd kunnen worden. We horen bijvoorbeeld al een poos veel verschillende geluiden over wachtlijsten. Natuurlijk zijn wachtlijsten niet nieuw, want die waren er ook in het oude stelsel, maar er zijn regio's waar ze worden weggewerkt en gemeenten waar ze oplopen. Waarom lukt het sommige gemeenten wel? Kijken gemeenten wel voldoende met elkaar mee? Hoe worden de ervaringen gedeeld? Verwijzen aanbieders naar elkaar door als zij een wachtlijst hebben? Of laten, zoals de Kinderombudsman ons vertelde tijdens de briefing, instellingen kinderen op de wachtlijst staan omdat dit financieel beter voor die instellingen is? De Staatssecretaris en de gemeenten moeten de instellingen aansporen om transparanter te zijn over de capaciteit. Hoeveel bedden hebben ze leegstaan en waar kan een kind nog wel terecht? De gevolgen zijn immers dat kinderen zorg mislopen of zij zo lang moeten wachten dat hun ziektebeeld of hun problematiek erger wordt. Ik vraag de Staatssecretaris om actie te ondernemen zodat wachtlijsten niet verder kunnen oplopen. Het kan toch niet waar zijn dat de ene instelling een wachtlijst heeft en de ander leegstand? Hier moet transparantie over zijn. Is de Staatssecretaris bereid om dit te bespreken met de sector en de gemeenten?
Door mediation van de Kinderombudsman blijkt het vaak wel mogelijk om tot oplossingen te komen bij gemeenten en instellingen. Dan kan iemand bijvoorbeeld buiten een regio worden geplaatst bij bureaucratisch getouwtrek. Ik geloof dan ook dat gemeenten en instellingen gezamenlijk kunnen werken aan een verbetercultuur: niet meer ieder voor zich maar gezamenlijk bekijken wat nog beter kan. Ik zou graag toegaan naar een cultuur waarin het gebruikelijk is om vreemden in de eigen keuken mee te laten kijken. Daarbij leren professionals van elkaar en is feedback geven heel normaal. Welke rol ziet de Staatssecretaris voor zichzelf om deze verbetercultuur te stimuleren? Zou het een idee zijn om net als in het onderwijs de verbetercultuur van onderop te stimuleren door professionals bij elkaar mee te laten kijken? Daarbij wordt met een externe blik de nodige reflectie geleverd om te bekijken of een wijkteam goed is ingericht, de juiste afwegingen worden gemaakt, kinderen eerder bereikt worden en de hulp kwalitatief goed is. Zo kan men aanbevelingen doen vanuit de eigen ervaringen en kan men van elkaar leren.
Het nader onderzoek toegang jeugdhulp laat zien dat het met de toegang erg verschilt. Het onderzoek roept bij mij veel vragen op. Ik wil dus vragen om nogmaals te kijken naar de toegang, maar dan met een kwalitatief onderzoek. Het is volgens mij veel interessanter om vanuit casuïstiek te bekijken of kinderen met een zorgvraag bij de juiste zorg terechtkomen, via welke route dat gebeurt en met welke tevredenheid. Dit zou nog nader onderzocht moeten worden. De belangrijkste vraag voor de stelselverantwoordelijkheid is namelijk: krijgen kinderen snel genoeg de juiste hulp? Het mag niet te lang duren voordat zij hulp ontvangen. Wij willen weten of de laagdrempelige toegang genoeg en gemakkelijk te vinden is.
De ouderorganisaties hebben een brief gestuurd. Daarin vragen zij om meer aandacht te besteden aan de Eigen Kracht-conferenties. Met de heer Voordewind heb ik een amendement ingediend op de Jeugdwet. Het is van het grootste belang dat de Eigen Kracht-conferenties op de juiste manier uitgevoerd worden. Ze moeten dus niet plaatsvinden nádat de professionals een plan hebben gemaakt, maar vóórdat. Ik vraag hier nogmaals aandacht van de Staatssecretaris voor en wil graag weten wat hij van plan is om dit te realiseren. De wet moet simpelweg worden uitgevoerd.
Daarnaast vraag ik de Staatssecretaris om de toezegging dat gemeenten worden gewezen op hun taak om jongeren en ouders te betrekken bij hun beleid en de uitvoering. Zouden we de medezeggenschap in de jeugdhulp via de Wmcz niet gelijk kunnen trekken met de medezeggenschap in de Wlz en de Zorgverzekeringswet?
Ten slotte zou ik opnieuw aandacht willen vragen voor de groep van jongeren in de jeugdzorg die 18 worden. Jaarlijks gaat dat om zo'n 6.000 kinderen. Heel veel kinderen in Nederland kunnen zelf beslissen of ze na hun 18de op zichzelf gaan wonen of bij hun ouders blijven wonen. In de jeugdzorg is dat niet het geval. 18 is de deadline en daarna sta je op straat. De Staatssecretaris gaf tijdens het laatste algemeen overleg aan dat hij hiermee aan de slag zou gaan. Tot mijn verontrusting lees ik echter dat hij alleen een werkconferentie wil organiseren. Ik vind het niet verantwoord om langer af te wachten; er meer moet gebeuren dan alleen een werkconferentie. Ik stel voor om voor alle jongeren een risicotaxatie te maken. Daarnaast zouden alle jongeren zelf, met hun eigen netwerk, een actieplan moeten maken, waarin huisvesting, financiën en scholing zijn opgenomen. Zo maak je het ook een plan van de jongeren zelf. Door de hulpverleners wordt er een risicotaxatie gemaakt of dit plan voldoende is. Ik weet dat dit soms al gebeurt, maar ik wil zeker weten dat alle jongeren goed worden begeleid op het moment dat ze 18 jaar worden. Het moet bekend zijn of jongeren na hun 18de verjaardag in een veilige situatie terechtkomen en of zij voldoende zelfredzaam zijn. Net zoals bij collega Keijzer huilt ook mijn hart als ik hoor over kinderen met een verstandelijke beperking die in de prostitutie terechtkomen. Dat is verschrikkelijk. Het moet bekend zijn of er een risico is. En als er sprake is van een risico, moeten de hulpverleners er op tijd voor zorgen dat de hulp wordt voortgezet, ook in de Wmo. Dat kan, en er zijn gelukkig ook al gemeenten die een geïntegreerde Wmo- en jeugdhulpverordening hebben. Dat kan bijdragen aan oplossingen.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik heb nog even een vraag over de Eigen Kracht-conferentie. Mevrouw Ypma en ik hebben daar verschillende keren contact over gehad. We weten dat die organisatie bijna op omvallen staat. De organisatie heeft echter unieke expertise en ook een landelijk dekkend netwerk. Een en ander is ook verankerd in de wet. De vraag is op welke wijze we de expertise in stand kunnen houden. Daartoe hebben we ook een amendement ingediend; de heer Van der Staaij heeft daarin het voortouw genomen. Hoe staat de Partij van de Arbeid tegenover een mogelijke overbruggingsfinanciering om de Eigen Kracht-conferentie en de expertise daarbinnen op de been te houden?
Mevrouw Ypma (PvdA):
De Partij van de Arbeid is groot voorstander van de expertise die tot nu toe is opgedaan bij de Eigen Kracht Centrale. Ik heb dat ook regelmatig uitgedragen. We gaan hier echter niet over het overeind houden van instellingen. Ik heb daar ook wel moeite mee. De Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) is wat mij betreft de aangewezen organisatie om naar deze organisatie te kijken, afwegingen te maken en, zo nodig, de financiële middelen uit te trekken om er zo voor te zorgen dat de Eigen Kracht-conferentie niet omvalt.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Die route is bewandeld door de Eigen Kracht-conferentie. Men is bij de TAJ geweest en die heeft weer doorverwezen naar het ministerie. Vandaar dat het nu weer hier op ons bordje ligt. Je kunt echter niet blijven doorverwijzen. Het ministerie legt het immers weer terug bij de gemeenten en zo is het kringetje weer rond. Als we echt wat willen doen aan die unieke informatie- en deskundigheidspositie van de Eigen Kracht-conferentie, zullen we toch een overbruggingsfinanciering moeten organiseren, al is het maar tijdelijk, bijvoorbeeld voor een jaar. Tegelijkertijd moeten we de tijd nemen om die organisatie goed tussen de oren van de gemeenten te krijgen.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Voor dat laatste heb ik ook regelmatig gepleit. De VNG heeft een aantal handleidingen, maar die moet je wel op de juiste manier beschrijven. Ik blijf echter bij mijn punt dat we niet voor niets een Transitie Autoriteit Jeugd hebben opgericht. Daar zit een behoorlijke smak geld. De TAJ weegt af of en zorgt ervoor dat een instelling die specifieke expertise heeft, overeind blijft. Dat is de plek waar de Eigen Kracht-conferentie terecht moet.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Mevrouw Ypma heeft veel spreektijd omdat zij lid is van een grote fractie; dat is haar geluk. Wat ik echter nog miste in haar bijdrage, is een verhaal over de positie van kinderen van asielzoekers en ongedocumenteerde kinderen. Zij hebben door een uitzondering in de Jeugdwet maar recht op maximaal een halfjaar zorg. Zij zou ook nog wel wat kunnen melden over kinderen in de noodopvang en crisisopvang in Nederland. Wil mevrouw Ypma daar dus nog even op ingaan?
Mevrouw Ypma (PvdA):
Ik zie dat er in de crisisopvang en noodopvang wel wordt gezorgd voor die kinderen; er wordt onderdak geboden en er wordt structuur geboden, maar geen echte hulp. Dat leidt ertoe dat er niet echt wordt gewerkt aan doelen. Er bestaan dan ook veel problemen in die crisis- en noodopvang. Het is zaak dat kinderen zo snel mogelijk in een opvang terechtkomen, het liefst in een gezinsopvang. Daarvoor heb ik al regelmatig gepleit en daarvoor heb ik ook het amendement over het in huis plaatsen ingediend, zodat zo veel mogelijk kinderen in de liefdevolle omgeving van een pleeggezin of een gezinshuis terechtkomen. Dat geldt eigenlijk voor alle kinderen, zowel voor kinderen die nu in de jeugdzorg zitten, als voor kinderen met een asielachtergrond.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
We kennen allemaal de voorbeelden van kinderen die van azc naar azc zijn verhuisd. Er zijn op dit moment kinderen in de crisisopvang die al op vijf verschillende plekken zijn geweest. Ik neem aan dat de PvdA ook vindt dat daar snel verandering in moet komen. Ik had daarnaast ook een vraag gesteld over de positie van asielzoekerskinderen en ongedocumenteerde kinderen in de Jeugdwet. Door een uitzondering op de wet kunnen deze kinderen maar maximaal een halfjaar zorg krijgen. Het idee daarachter is dat je de uitzetting zou bemoeilijken als kinderen meer zorg zouden krijgen. Wat vindt de PvdA daar nou van?
Mevrouw Ypma (PvdA):
Ik denk niet dat je een wet die we net hebben aangenomen, moet veranderen. Dat had mevrouw Voortman kunnen veranderen toen we de wetsbehandeling ...
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Daar heeft de fractie van GroenLinks toen een voorstel voor gedaan.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Dat is toen niet gelukt, is mijn constatering. Kinderen die zorg nodig hebben, moeten die zorg ook krijgen, ook kinderen met een asielachtergrond. Daarom hebben we dat ook geregeld in de Jeugdwet. Als blijkt dat kinderen langer dan een halfjaar zorg nodig hebben, moet je daar volgens mij met maatwerk naar kijken. Kinderen mogen nooit tussen wal en schip vallen. Het kan niet zo zijn dat kinderen die na een halfjaar nog niet uitbehandeld zijn, zomaar aan de kant worden gezet.
De voorzitter:
Mevrouw Ypma, daarmee komt er een einde aan uw termijn. U hebt nog ruim vierenhalve minuut over voor de tweede termijn. Het woord is aan mevrouw Bergkamp.
Mevrouw Bergkamp (D66):
Voorzitter. Er wordt keihard gewerkt door professionals, wijkteams en gemeenten aan de decentralisatie van de jeugdzorg. Wat blijkt? Als wij kijken naar huidige cliënten, zien we dat er veel goed gaat. De decentralisatie van de jeugdzorg gaat echter niet zonder horten of stoten. Ik ben realistisch. Een optimale situatie was natuurlijk niet meteen te verwachten en voor de decentralisatie was de situatie ook niet optimaal. Kinderen mogen echter nooit de dupe worden van deze hobbels en obstakels. Daarom vindt de fractie van D66 dat de Staatssecretaris op een aantal onderwerpen meer de regie moet voeren.
Ik wil een aantal onderwerpen behandelen. Allereerst sluit ik mij aan bij de opmerkingen van mevrouw Van der Burg over waarheidsvinding.
Privacy is voor ons een belangrijk onderwerp. Het is nogal wat, hoe er in een aantal gemeenten met dossiers wordt omgegaan. Soms vragen wethouders aan ouders hoe het nu met hun kind gaat, omdat zij in het dossier hebben gelezen dat het niet zo goed ging. Er zijn meerdere waarschuwingen van de monitor van de Kinderombudsman over rondslingerende privacygevoelige dossiers. Sinds gisteren is daar nog bijgekomen dat gemeenten dossiers gerust via de mail of de post naar elkaar toesturen.
Daarnaast bereiken mij ook verontrustende signalen dat dossiers worden ingezet als wapen tegen ouders om hen tot een andere of goedkopere behandeling te dwingen. Ambtenaren zitten daarmee op de stoel van de professionals en dat is in strijd met de wet. De fractie van D66 pleit daarom voor een strikte omgang met dossiers. Alleen bevoegde functionarissen mogen inzage hebben. Mijn fractie wil nu echt actie op dit punt. We zijn hier al twee jaar mee bezig. We hebben geprobeerd de Staatssecretaris onder druk te zetten met allerlei moties en vragen, maar het is nog niet opgelost. We wachten op de veegwet, die per 1 januari 2016 zou ingaan. Dat gaat echter niet lukken. Dit zorgt ook voor onduidelijkheid bij gemeenten. Graag krijg ik een reactie op dit wetgevingstraject. Voor de uitvoering, de praktijk, wil de fractie van D66 themagericht toezicht om de privacy- en informatiebeveiliging bij gemeenten zo spoedig mogelijk door de inspectie te laten uitvoeren. Graag krijg ik op dit punt een toezegging.
De fractie van D66 wil dat voor iedereen helder is hoe er wordt omgegaan met de privacy van dossiers om te voorkomen dat de kinderen van nu straks achtervolgd worden door hun dossiers. Waar liggen de dossiers eigenlijk? Welke gegevens worden waar opgeslagen en belangrijker nog: met welk doel? Dit zou bijvoorbeeld op de site van iedere gemeente moeten staan. Deze informatievoorziening ontbreekt op dit moment. Dat moet anders.
Ook zou standaard iedere jeugdhulpverlener aan cliënten een informatiebrochure over de bewaartermijn van dossiers verstrekken. Die toezegging heeft de Staatssecretaris eerder gedaan. Hoe staat het met deze informatiebrochure?
Ik kom op de verwijsindex risicojongeren. We kunnen vaststellen dat deze in de praktijk onvoldoende werkt. Er is ook een registratie via Veilig Thuis. In hoeverre sluiten deze systemen op elkaar aan? Versterken zij elkaar of zorgen zij juist voor een versnippering van gegevens? Graag krijg ik hierop een reactie.
Ik kom te spreken over Veilig Thuis. D66 wil dat Veilig Thuis als hét vertrouwenspunt gaat werken, of zoals de Kinderombudsman en Augeo Foundation aangaven: Veilig Thuis moet meer ingericht worden als radar. Hiervoor moet wel een aantal zaken op orde komen. Er zijn wachtlijsten. Die moeten verdwijnen. Er moet voldoende capaciteit zijn bij de vertrouwensartsen. Ook moet de registratie verbeterd worden om de versnippering en verspreiding van gegevens tegen te gaan en om signalen sneller op te kunnen pakken. Om dit te bereiken, moet ook de informatiepositie van Veilig Thuis versterkt worden. Maar dat is lastig met 5 nieuwe ICT-systemen in 26 organisaties. Ik hoor hierop graag een reactie.
Alleen deze bijna obsessie op melding of plicht is natuurlijk onvoldoende. Professionals moeten beter worden opgeleid. En wat gebeurt er na een melding? Ik denk dat dat veel belangrijker is. Kinderen en ouders moeten voldoende ondersteuning en hulp krijgen. De Kinderombudsman en Augeo doen een aantal suggesties om de werking van de huidige meldcode te verbeteren. D66 hoopt dat de Staatssecretaris deze aanbevelingen overneemt in zijn brief daarover, die in november aan de Kamer gestuurd wordt. Ik hoor graag een toezegging op dit punt.
Als je eenmaal te horen hebt gekregen dat je eigen kind psychologische hulp nodig heeft, wil je niet op een wachtlijst van 26 weken staan. Je wilt via de gemeente goede zorg krijgen. Maar daar knelt het nu. Er is onvoldoende zorg ingekocht of er is niet de juiste zorg ingekocht. D66 heeft altijd ernstige bedenkingen gehad tegen de overheveling van de jeugd-ggz naar de gemeenten. We zien ook dat ze daar nu met de brokken zitten. D66 wil dat de jeugd-ggz van deze Staatssecretaris meer aandacht krijgt. Ouders en kinderen moeten niet de dupe worden van getouwtrek tussen gemeenten en instellingen. Daarnaast moeten ouders ook niet gedwongen worden om de zorg zelf in te kopen. Er mag geen tweedeling ontstaan tussen ouders die het wel en niet kunnen betalen.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
We weten natuurlijk hoe D66 daarin stond en toch heeft ingestemd met de Jeugdwet. Mijn vraag gaat echter over iets anders. Mevrouw Bergkamp zegt dat er te weinig is ingekocht. We hebben juist in de wet geregeld dat de huisarts, de jeugdarts en de kinderarts onafhankelijk kunnen doorverwijzen. Nu blijkt dat één van de zorgpunten is dat er heel veel wordt doorverwezen naar de jeugd-ggz. Sterker nog, de jeugd-ggz zegt zelf soms ook dat men gevallen krijgt die daar helemaal niet thuishoren. Dat is een probleem, aldus de jeugd-ggz. Vraagt D66 daar dan ook aandacht voor? Dat zou immers al enorm helpen bij het ervoor zorgen dat het systeem niet verstopt raakt. Ik heb daar tijdens het vorige algemeen overleg aandacht voor gevraagd. Zou D66 mij daarin willen steunen?
Mevrouw Bergkamp (D66):
D66 heeft ingestemd met de Jeugdwet, maar heeft een amendement ingediend tegen de overheveling van de jeugd-ggz. Daar waren we dus tegen en daar staan we nog steeds achter. Mevrouw Van der Burg geeft aan dat er vaker wordt doorverwezen. Dan denk ik dat we dat goed hebben geregeld in de wet. Via de huisarts mag je doorverwijzen. Ik krijg de signalen die mevrouw Van der Burg noemt, ook. Ik krijg echter ook signalen dat ouders zelf de kosten betalen voor de behandeling van hun kind, omdat ze de behandeling niet vergoed krijgen, omdat ze de specialistische behandeling niet via de gemeente en hun professional kunnen inkopen en vergoed krijgen. Dat zijn zorgwekkende signalen. Ik vraag de Staatssecretaris om daar een reactie op te geven.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Dat laatste is natuurlijk terecht. Er kan gewoon doorverwezen worden, dus er moet ook betaald worden. Dat hebben we zo ook geregeld. Ik wijs op mijn eerste punt: dat er zo veel gevallen doorverwezen worden dat zelfs de ggz zelf aangeeft dat er daardoor tijd verloren gaat aan kinderen die er eigenlijk niet thuishoren. Vraagt D66 ook aan de Staatssecretaris om daar met de branche over in gesprek te gaan, net zoals ik dat tijdens het vorige algemeen overleg heb gedaan? Ik denk dat dat in het belang is van de kinderen die jeugd-ggz nodig hebben.
Mevrouw Bergkamp (D66):
Ik deel met mevrouw Van der Burg dat de doorverwijzingen natuurlijk goed moeten gaan. Ik ga ervan uit dat huisartsen en wijkteams goed doorverwijzen. Als dat niet het geval is, moeten we daar natuurlijk goed naar kijken. Het systeem is er natuurlijk op gericht dat kinderen de juiste hulp moeten krijgen.
Ik vervolg mijn betoog met een aantal opmerkingen over autisme. Naast de algemene jeugd-ggz maak ik me specifiek zorgen over jongeren met autisme. Gemeenten zouden te weinig gebruikmaken van de specialistische kennis binnen de ggz en daar als eerste op bezuinigen. Herkent de Staatssecretaris deze signalen? Als dat zo is, kan hij deze dan bespreken met de gemeenten?
Bij toezicht op basis van de Jeugdwet treden inspecties van de jeugdzorg, de gezondheidszorg en Veiligheid en Justitie samen op. Maar instellingen die jongeren op basis van een pgb opvangen, vallen buiten het blikveld van deze inspecties. Mocht er een vermeend misverstand zijn, dan kan de IGZ worden ingeschakeld. D66 pleit ervoor dat de Inspectie Jeugdzorg gevraagd en ongevraagd, aangekondigd en onaangekondigd, inspecties kan uitvoeren daar waar er zorg aan kinderen en/of jongeren wordt verleend die wordt gefinancierd via een pgb. Mevrouw Kooiman van de SP vroeg hier ook al aandacht voor, mede naar aanleiding van de zorgboerderij die in het nieuws kwam. D66 maakt zich ook zorgen in bredere zin. Graag een reactie daarop.
Over het budget het volgende. Er is nog steeds discussie over de zogenaamde objectieve verdeelmodellen. Graag een reactie daarop.
Dan kom ik te spreken over de ouderbijdrage. Veel ouders zullen blij zijn dat er geen ouderbijdrage meer is en dat dit nu geregeld is. Begrijp ik echter goed dat ouders die in 2015 een ouderbijdrage hebben betaald, deze niet terugkrijgen en andere deze alsnog moeten betalen? Is dat niet oneerlijk? Vanwege het onderzoek op verzoek van de PvdA heeft een en ander een jaar geduurd. Dan kan de rekening toch niet bij de ouders worden gelegd?
Een prangende kwestie op dit moment is het vluchtelingenvraagstuk. In een interruptie van GroenLinks werd daar terecht al een vraag over gesteld. Mannen, vrouwen en kinderen vluchten uit gebieden die letterlijk in brand staan. We konden een paar weken geleden in de krant lezen dat de rechten van asielzoekerskinderen geschonden worden. Het COA wordt overspoeld door aantallen waar het zichtbaar mee worstelt. Ik wil daarom op deze plek specifiek aandacht vragen voor goede zorg voor deze kwetsbare kinderen. Deze mogen we niet in de chaos en drukte uit het oog verliezen. Ik vraag de Staatssecretaris of we deze kinderen scherp genoeg in het vizier hebben. Is er voldoende psychische hulp gewaarborgd? Kan de Staatssecretaris erop toezien dat kinderen zo min mogelijk verhuisd worden en dus niet van crisisopvang naar crisisopvang gesleept worden? Heeft de Staatssecretaris van VWS eigenlijk een plan hiervoor? Zo ja, wil hij dit plan dan naar de Kamer sturen?
Mevrouw Kooiman (SP):
Ik vind het erg goed dat mevrouw Bergkamp aandacht besteed, net als mevrouw Voortman dat al in een interruptie deed, aan de vluchtelingen. Ik had daar helaas in mijn termijn geen tijd voor, omdat de fractie van de SP wat kleiner is. Een aantal EMDR-therapeuten in Nederland heeft aangeboden, traumatherapie te geven aan vluchtelingenkinderen. Daar hebben zij echter wel een zetje voor nodig van de Staatssecretaris. Is mevrouw Bergkamp van mening dat we de Staatssecretaris daartoe moeten oproepen, om ervoor te zorgen dat kinderen die een trauma hebben opgelopen in staat worden gesteld om die behandeling te krijgen?
Mevrouw Bergkamp (D66):
Ik vind dit een mooie oproep van mevrouw Kooiman. Mijn vraag aan de Staatssecretaris was of er een plan is en om dat dan naar de Kamer te sturen. Traumaopvang hoort natuurlijk in zo'n plan te zitten, dat is een terecht punt.
Voorzitter. Ik heb een vraag aan de Staatssecretaris over het punt dat jongeren steeds vaker zonder machtiging van de kinderrechter worden opgenomen in gesloten jeugdhulpinstellingen. Inspectie Jeugdzorg, Defence for Children en ook ouderorganisaties hebben daar aandacht voor gevraagd. Dergelijke opname zonder machtiging is in strijd met nationaal en internationaalrecht en onaanvaardbaar wat D66 betreft. De Staatssecretaris heeft eerder toegezegd, met instellingen in gesprek te gaan. Ik ben heel benieuwd wat die gesprekken hebben opgeleverd.
Tot slot. Alle partijen moeten nog hard werken om de kwaliteit en toegankelijkheid van de zorg te realiseren. De Staatssecretaris is, hoe je het ook wendt of keert, de stelselverantwoordelijke en moet de regie oppakken op een aantal van de thema's die ik net heb besproken. Ik hoop dat we daar niet om hoeven blijven vragen. Ik noem in dit kader de privacy. Het recente rapport van de Kinderombudsman loog er niet om; er is nog een grote verbeterslag noodzakelijk. Geef gemeenten de ruimte, maar biedt ze ook een helpende hand en ondersteun ze.
De voorzitter:
Dank u wel. U hebt nog bijna vier minuten voor uw tweede termijn, maar eerst komt er nog een vraag van mevrouw Van der Burg.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Mevrouw Bergkamp vraag terecht aandacht voor privacy. Ik heb dat in mijn bijdrage ook gedaan, hoewel in iets andere bewoordingen. Volgens mij zei de Kinderombudsman tegen ons dat het kader voor de gemeenten nog wat helderder moet worden. Vraagt mevrouw Bergkamp ook aan de Staatssecretaris om daar met de VNG over in gesprek te gaan?
Mevrouw Bergkamp (D66):
Dat is een terechte vraag. Ik vraag eigenlijk twee dingen. Wij moeten de veegwet snel behandelen – dat is het wettelijke kader – en er moet een duidelijk uitvoeringskader zijn voor de gemeenten, want die worstelen. Er is veel onduidelijkheid. Er zijn ook verschillen tussen gemeenten, dus het antwoord op de vraag is ja.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Dank u wel voor deze duidelijke beantwoording. Ik ben het ermee eens dat de veegwet zo snel mogelijk moet worden behandeld, zodat het netjes is geregeld. Dank voor het bevestigende antwoord over het kader.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. Het is goed dat wij alle rapportages hier weer bespreken, als het gaat om de decentralisatie van de jeugdzorg. Uit die vele rapportages, ook van de cliëntenorganisaties, blijkt dat er op zich goede voortgang wordt gemaakt. Er zijn nog steeds zorgen en de fractie van de ChristenUnie deelt die, maar het gaat wel de goede kant op. Wij moeten nog steeds de pijnpunten goed adresseren. Ik noem de wachtlijsten bij de doorverwijzing. Er is nog steeds onduidelijkheid over de toegang. Ik heb de afgelopen weken een paar werkbezoeken afgelegd. Die geluiden kwamen daar terug. Het is ook een wens van bepaalde gemeenten om op een gegeven moment de toegang te verschuiven van de huisarts naar de gemeente zelf, omdat je daar een integrale afweging kunt maken en ook de specialistische hulp kunt organiseren. Ik ben benieuwd of de Staatssecretaris een bepaalde voorkeur heeft of een bepaalde trend ziet, als het gaat om de doorverwijzing, die nu nog veelal via de huisarts plaatsvindt. Zou dat niet meer richting de gemeenten zelf moeten, hetzij via de wijkteams, hetzij via de CJG's? Ik ben benieuwd wat hij daarvan vindt.
Je komt dan ook weer de zorgpunten tegen als het gaat om het nieuwe objectieve verdeelmodel. Ik heb er eerder voor gepleit om een zachtere landing te organiseren als het gaat om de financiering. Laten wij daarvoor 2016–2017 nemen. Dat zou een verlichting kunnen betekenen voor gemeenten zoals Lelystad, waar er echt miljoenen uit gaan vallen. Ik weet niet hoe de Staatssecretaris daarin zit. Het kost natuurlijk geld, maar je vertraagt de invoering. Anders zullen wij in de Kamer moeten bekijken of wij de Staatssecretaris daartoe kunnen bewegen. De brandbrief van de 234 gemeenten geeft ook aan dat er zorgen zijn over de financiën.
Ik had het net over de toegang. Er is bij de huisarts soms nog te weinig bekend over de doorverwijzing en ook over de gemeentelijke toegang. Zou de Staatssecretaris de VNG, jeugdzorgverleners en de huisartsenvereniging erop kunnen wijzen dat er een integrale afweging kan plaatsvinden bij de huisartsen?
Ik ben blij dat de eigen bijdrage is afgeschaft. Complimenten aan de Staatssecretaris dat hij ook op dit punt heeft doorgepakt nadat hij dat onderzoek heeft uitgevoerd. Hij zorgt voor een dekking voor die 26 miljoen. Het is goed dat dit is geregeld. Ik had vrijdagochtend nog een amendement ingediend voor die 26 miljoen en ik werd vrijdagmiddag heel snel bediend. Dat heeft natuurlijk niets met elkaar te maken, maar ik ben wel blij dat het zo snel voor dit debat is geregeld. Ik zal – dat moet ik hier melden – dan ook het amendement intrekken.
Mevrouw Bergkamp (D66):
Ik heb inderdaad het amendement van de ChristenUnie gelezen over de dekking voor de ouderbijdrage, hoewel wij volgens mij wisten dat de Staatssecretaris zou komen. Is het niet interessant om te bekijken of het amendement van de heer Voordewind kan worden gebruikt voor de dekking voor 2015? Is het niet handig om het amendement daarvoor om te vormen? Dan slaan wij twee vliegen in één klap.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Als de Staatssecretaris daarover wil meedenken en het amendement zelfs kan worden ondersteund door het kabinet, dan zou het amendement nog in stemming kunnen komen als wij overeenstemming hebben over de dekking. Ik krijg graag een reactie van de Staatssecretaris op de dekking die wij hebben aangeboden.
Mevrouw Bergkamp (D66):
Volgens mij groeit er hier iets moois. Wij wachten de reactie af.
De voorzitter:
Mijnheer Voordewind, u zei net dat u het amendement ging intrekken. Is dat het geval?
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik wacht nog even met intrekken totdat ik een reactie van de Staatssecretaris heb gekregen. Ik dank mevrouw Bergkamp voor haar suggestie.
De voorzitter:
Dat is dan voor de statistieken.
Het spijt me dat ik uw betoog moet onderbreken, mijnheer Voordewind, maar ik heb een punt van orde. Er wordt zo in de Statenpassage een moment van stilte in acht genomen om gezamenlijk stil te staan bij de verschrikkingen in Parijs. Het lijkt mij goed om iedereen de gelegenheid te geven om daarnaartoe te gaan. Ik verzoek iedereen om na afloop hier weer terug te komen, zodat wij de vergadering kunnen hervatten. Ik schors de vergadering nu voor een moment van herdenking.
De vergadering wordt van 11.53 uur tot 12.07 uur geschorst.
De voorzitter:
We gaan verder met de eerste termijn van de Kamer. Ik geef het woord aan de heer Voordewind om verder te gaan met zijn betoog.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik heb nog een aantal opmerkingen. De eerste betreft de Eigen Kracht Centrale. Tijdens een interruptiedebatje met mevrouw Ypma hebben we het daar al even over gehad. Ik vraag de Staatssecretaris door middel van een amendement dat inmiddels is rondgegaan, om toch te kijken naar het behoud van de expertise van de Eigen Kracht Centrale, omdat die toch een heel unieke functie heeft in het hele aanbod met betrekking tot het familiegroepsplan. Ik krijg graag een reactie van de Staatssecretaris daarop.
Alcoholpreventie is een onderwerp waarover we eerder veel gesproken hebben in de Kamer. Het aantal ziekenhuisopnames door overmatig alcoholgebruik onder jongeren blijft stijgen. Gemeenten dragen zorg voor de preventie van alcoholmisbruik, maar de Staatssecretaris heeft daar wel een campagne op losgelaten, namelijk de NIX-campagne. Die campagne ging voornamelijk over de leeftijd. Komt er nog een campagne om te waarschuwen voor de schadelijke gevolgen van alcoholgebruik door jongeren? Dat is mijn vraag aan de Staatssecretaris. Ik heb daar ook een amendement over ingediend, aangezet door de Nationale Drug Monitor 2015 waarin staat dat de plannen van gemeenten op dit moment matig zijn. Nu zou je kunnen zeggen dat de gemeenten met stevigere plannen moeten komen, maar ik vraag de Staatssecretaris ook of we de schadelijke gevolgen van alcoholgebruik door jongeren door middel van rijksbrede voorlichting onder de aandacht kunnen brengen.
Ik kom op vechtscheidingen. Ook dat is een onderwerp waarover we eerder hebben gedebatteerd. Meestal is de Staatssecretaris van Justitie aanwezig als wij het daarover hebben. Er is steeds meer aandacht voor, ook omdat de laatste onderzoeksgegevens de indruk wekken dat het aantal vechtscheidingen toeneemt. Voorheen gingen we er altijd van uit dat 10% van het totaal aantal echtscheidingen vechtscheidingen zijn. Inmiddels zou het gaan om 20% of 25%. In het tv-programma Arena van afgelopen woensdag zei een echtscheidingsadvocaat dat het zelfs om 50% gaat. Dat zijn wel zorgwekkende aantallen. Eerder is het voorstel gedaan om tot verplichte mediation te komen. Het WODC heeft daar ook onderzoek naar gedaan, maar het kan niet tot een eenduidige conclusie komen. Het vindt wel dat er een pilot moet worden georganiseerd met betrekking tot het voorstel voor een bijzondere curator. Ik zou de Staatssecretaris dit punt toch willen meegeven. Zouden we een soort pilot kunnen organiseren om te bezien of de route van verplichte mediation bij vechtscheidingen, kinderen zou kunnen helpen in een dergelijke belabberde situatie? Ik heb ook voorgesteld om relatietherapie terug te brengen in het basispakket van de zorg. Het kabinet-Rutte I heeft die eruit gehaald. Die zou ook nog kunnen werken aan de preventieve kant, bij het voorkomen van echtscheidingen. Daarnaast heb ik voorgesteld om bij de zwangerschapsgym niet alleen aandacht te besteden aan de techniek van de bevalling, maar ook aan het ouderschap en de vraag wat het betekent om ouder te worden. Uit de laatste cijfers blijkt dat 83% van de ouders in een serieuze relatiecrisis komt na de geboorte van het eerste kind.
De cijfers ten aanzien van kindermishandeling zijn schrikbarend. Het gaat om 119.000 gevallen per jaar. De commissie-De Winter heeft nu al meer dan 70 meldingen met betrekking tot kindermisbruik ontvangen. Er is dus alle aanleiding om daar goed naar te kijken. Daarbij moet ook worden gekeken naar de registratieplicht die de Partij van de Arbeid voorstelde. Ik wil graag gedegen onderzoek naar de kansen en mogelijkheden van registreren bij Veilig Thuis om te kunnen bepalen of dat een route is die we moeten gaan. Ik zou graag willen dat de Staatssecretaris de Kamer daarover informeert voordat wij stappen nemen om in de meldcode, die we nog maar tweeënhalf jaar hebben, veranderingen aan te brengen.
Ik steun het pleidooi van collega Voortman dat asielkinderen niet minder zorg moeten krijgen dan reguliere kinderen in Nederland, met name als het gaat om traumabehandelingen. Kan de Staatssecretaris toezeggen dat de zorg voor die kwetsbare kinderen in moeilijke omstandigheden gegarandeerd blijft?
De voorzitter:
Dank u wel. U hebt nog één minuut spreektijd over voor uw tweede termijn. Het woord is aan mevrouw Voortman.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Voorzitter. Ik ben geschrokken van de verschillende verhalen over de positie van kinderen met een zorgvraag in Nederland. Het gaat om kinderen die kwetsbaar zijn en de dupe worden van de bezuinigingen op de jeugdzorg. Het kostenplaatje staat vaker centraal dan het kind zelf, terwijl toch juist het belang van het kind voorop zou moeten staan.
Uit het rapport van de Kinderombudsman komt naar voren dat in veel gemeenten de ambtenaar op de stoel van de zorgverlener gaat zitten. Hierdoor wordt er niet altijd gekozen voor het jeugdzorgtraject dat het beste is voor het kind, maar voor het traject dat het beste past binnen het krappe gemeentebudget. Het financiële belang van de gemeente wordt boven de zorgbehoefte van het kind geplaatst. Zo noemde de Kinderombudsman het voorbeeld van een jongen met psychische problemen die wordt neergezet als een lastige puber omdat de gemeente in conflict met de zorgverlener en de ouders is geraakt over het juiste zorgtraject. De kostenbesparing op het zorgtraject van de jongen wordt boven het advies van de zorgverlener, de wens van de ouders en de hulpvraag van de jongen geplaatst, terwijl de ontwikkeling van het kind juist zo belangrijk is en eventuele schade onomkeerbaar is.
Gemeenten geven nu al aan de opeenstapeling van kortingen niet meer aan te kunnen en zeggen dit terug te zien in de jeugdzorg. Desalniettemin lopen de bezuinigingen ook volgend jaar weer op. Verder bezuinigen beperkt de jeugdzorg juist nog meer, waardoor kwetsbare kinderen het slachtoffer worden van kostenbesparingen. Met toekenningen van jeugdzorg moeten gemeenten het belang van goede jeugdzorg boven het organisatiebelang zetten. Door de plafondafspraken van de gemeenten met de zorgverlener ontstaan er wachtlijsten als er te weinig behandelingen zijn ingekocht. Gemeenten trekken nu aan de bel omdat het jeugdzorgbudget op is. Wat gaat de Staatssecretaris doen om ontoereikende budgetten te voorkomen?
De Staatssecretaris stelt dat het aan de gemeenten is om een oplossing te vinden voor het verkorten van de wachtlijsten. Ziet hij echter ook dat de bezuinigingen een oorzaak zijn van een nieuw soort wachtlijst? Door getreuzel van gemeenten die vanuit kostenbesparingen de zorg bepalen, nemen ouders het heft in eigen hand en kiezen zij voor duurdere behandelingen buiten de gemeentelijke jeugdzorg om. Hierdoor ontstaat er een wachtlijst bij praktijken die slechts een deel van de ouders kan betalen. De kloof tussen arm en rijk gaat op deze manier een rol spelen, terwijl toch elk kind gelijke toegang tot zorg zou moeten hebben. Hoe ziet de Staatssecretaris deze tweedeling in de jeugdzorg?
Wat betreft privacy kan ik me aansluiten bij SP en D66.
Er zijn in Nederland kwetsbare jongeren die tussen regelingen in vallen. Denk bijvoorbeeld aan de KOPP-kinderen, kinderen van ouders met psychische en/of verslavingsproblemen. Deze kinderen krijgen amper de ruimte om kind te zijn, omdat zij vaak vanaf jonge leeftijd al voor een of meerdere ouders moeten zorgen. Ze lopen een verhoogd risico op verwaarlozing, mishandeling en misbruik. Wie zorgt er voor deze kinderen? Het beperkte budget van gemeenten gaat vaak eerst naar de urgente jeugdzorg en pas later naar deze vorm van preventieve zorg. Bovendien is jeugdzorg veelal door middel van arrangementen regionaal ingekocht. Deze kinderen hebben echter juist behoefte aan een persoonlijke en lokale aanpak. Is de Staatssecretaris bereid om de zorg van KOPP-kinderen in kaart te brengen en te monitoren?
Kinderen van gescheiden ouders hebben het vaak al zwaar, maar in de huidige situatie wordt hun positie nog verder afgezwakt. Uit het onderzoek van de Kinderombudsman blijkt dat het woonplaatsbeginsel regelmatig een discussiepunt is tussen gemeenten onderling, hulpverleners en ouders. Stel je voor dat een kind met gescheiden ouders een eetstoornis heeft en hiervoor de juiste hulp zoekt. In plaats van direct te zoeken naar de beste zorg en ondersteuning ruziën gemeenten over wie er voor de kosten op moet draaien. In afwachting van hulp zwakt het kind intussen verder af, waardoor er vervolgens een acute opname moet plaatsvinden. Dit kan en mag in Nederland niet gebeuren. De zorg voor het kind moet de eerste prioriteit zijn, niet de verdeling van de rekening. Ook de kinderen die tussen wal en schip vallen, moeten worden opgevangen met de meest geschikte zorg. Er moeten richtlijnen komen die ervoor zorgen dat er bij gemeenten meer duidelijkheid is over de rafelranden van de Jeugdwet en de problemen die hieruit voortkomen. De problemen met het woonplaatsbeginsel moeten dus uniform worden opgelost door middel van heldere richtlijnen. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe hij de problemen met het woonplaatsbeginsel ziet en wat hij van plan is om hieraan te doen?
Kinderen moeten beschermd worden, ongeacht hun verblijfsstatus. Jeugdzorg moet beschikbaar zijn voor alle kinderen die in Nederland verblijven, ook voor kinderen die gevlucht zijn voor oorlog en armoede, voor kinderen van wie de vader of moeder voor hun ogen is vermoord, en ook voor kinderen die een lange tocht hebben moeten maken om in Nederland aan te komen. Juist die kinderen hebben directe zorg en aandacht nodig om trauma's te verwerken en hun toekomst niet door hun verleden te laten bepalen. Nu zijn minderjarige asielzoekers uitgezonderd van de Jeugdwet. Zij hebben niet dezelfde toegang tot zorg. Jeugdzorg voor asielzoekers en ongedocumenteerde kinderen wordt nog wel verstrekt, maar door een uitzondering op de wet tot maximaal een halfjaar om de kans op uitzetting vooral niet te verkleinen. Deze uitzondering moet uit de Jeugdwet worden gehaald, zodat alle kinderen dezelfde toegang hebben tot jeugdzorg.
Voor deze kinderen is er echter meer nodig dan alleen de Jeugdwet. Asielkinderen worden helaas nog steeds van de ene naar de andere opvanglocatie gezeuld. Dit zorgt ervoor dat zij niet aan hun nieuwe omgeving kunnen wennen, terwijl het voor deze kinderen juist heel belangrijk is om een veilige en vertrouwde omgeving te hebben. Het belang van het kind moet in elke fase van de asielprocedure worden meegenomen. Daar moet beter op worden toegezien. Dit betekent dat het heen en weer verhuizen van asielkinderen moet ophouden en dat er meer en specifiekere aandacht moet komen voor de psychische zorg die deze kinderen nodig hebben.
Zoals ik tijdens het AO Opvang, terugkeer en vreemdelingenbewaring al heb gezegd, moeten wij af van de crisisopvang. De kwetsbare positie van asielkinderen is een belangrijk argument tegen de tijdelijke, korte opvang. Graag krijg ik een reactie van de Staatssecretaris die gaat over de zorg voor kinderen.
Tot slot heb ik nog een vraag van mijn collega Kees van der Staaij van de SGP over het uitblijven van de beleidsbrief handreiking adoptienazorg. Die is ondertussen een jaar vertraagd. Collega Van der Staaij vraagt via mij om een reactie hierop.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Voortman. Dat was ruim binnen de tijd. U hebt nog twee minuten over voor de tweede termijn.
Ik stel voor om de voorbereiding van de beantwoording door de Staatssecretaris te combineren met de lunch en de vergadering zolang te schorsen. Ik stel vast dat dit op ieders instemming kan rekenen.
De vergadering wordt van 12.19 uur tot 13.05 uur geschorst.
De voorzitter:
Voordat we aan de termijn van de zijde van het kabinet beginnen, heb ik nog het verzoek om de interrupties in tweeën te doen en om te proberen met drie interrupties uit te komen.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Graag, maar ik wil dan ook wel afspreken dat we korte, feitelijke antwoorden krijgen op onze vragen, want dat is de reden dat je vaak een wat onbevredigd gevoel overhoudt na zo'n interruptie en drie interrupties soms te weinig zijn.
De voorzitter:
Helder. Volgens mij is dat gehoord, dus dat gaat helemaal goed komen.
Staatssecretaris Van Rijn:
Voorzitter. Op duidelijke interrupties ga ik duidelijke antwoorden geven. Laten we dat afspreken.
Ik dank de leden voor hun inbreng. Ik wil graag onderstrepen dat toen ik dit weekend het debat aan het voorbereiden was, er ook andere dingen in mijn hoofd zaten, naar het journaal en naar allerlei andere zaken kijkend. Letterlijk en figuurlijk huilt je hart als je de ontwikkelingen in Parijs ziet. Het is goed dat wij daar zojuist apart aandacht aan hebben besteed, met die herdenking. Om die reden heeft Minister Van der Steur verzocht om niet bij dit overleg te hoeven zijn, omdat hij nogal wat te doen heeft om de nasleep van Parijs nader in kaart te brengen. Ik denk dat we dat allemaal heel erg kunnen begrijpen.
Ik zal straks nog uitgebreid terugkomen op de stand van zaken, maar ik zal nu een beeld ervan schetsen, waarbij ik inga op twee ervaringen uit de afgelopen periode. Enige tijd geleden was ik op werkbezoek bij het wijkteam in Leiden. Ik had een gesprek met de hulpverleners. Ik vroeg wat het belangrijkste verschil is bij wat zij meemaken. Een medewerkster van Bureau Jeugdzorg zei dat zij vroeger een intake deed en een rapport maakte dat zij naar haar collega stuurde die daar vervolgens mee aan de slag ging. Dan kreeg zij later te horen hoe het daarmee stond. Nu zit zij met die collega in hetzelfde wijkteam en als er een casus komt, spreken zij onmiddellijk af wie wat doet en welke andere expertise moet worden ingeschakeld. Dat werkt eigenlijk veel prettiger en veel directer. Zij waren zeer gelukkig met de wijze waarop het wijkteam functioneerde. Er zijn nog niet veel regels, afspraken en protocollen, maar er wordt heel praktisch gekeken naar hoe zij jeugdhulp verlenen. Dat vond ik een heel mooi voorbeeld van hoe er in Holland Rijnland, in dit geval in Leiden, wordt gewerkt. Het is zwaar werk. Ook de professionals zeggen dat het heel erg aanpoten is. Zij hebben ook heel veel administratieve lasten te verwerken gehad, en misschien nog wel, maar tegelijkertijd zien zij dat deze methode heel veel in zich heeft.
De tweede ervaring had ik vorige week, toen ik met de gemeenten en de aanbieders ook een gesprek had over de stand van zaken. Daar kwam het volgende beeld uit. Men zei: laten wij de zegeningen tellen dat wij er zo in geslaagd zijn om de continuïteit te borgen, waar wij allemaal bezorgd over waren. Op papier is er een gezamenlijke visie op de ontwikkeling van de zorg en van de jeugdhulp in de toekomst, die vrij ingrijpend is. Elke maand zitten zij in een cockpit om knelpunten te bespreken. Dat is heel goed.
Tegelijkertijd zijn er zorgen over hoe je van A naar B komt, waarbij dat een geleidelijke overgang is. Hoe zorg je ervoor dat de administratieve lasten verminderen of dat het probleem van 18-min en 18-plus wordt opgelost? Hoe voorkom je dat de specialistische jeugdhulp die we in de toekomst nodig hebben, in de knel komt in de inkoop van afzonderlijke gemeenten of regio's? Hoe gaan we dat doen?
Ik denk dat daar het beeld uitkomt dat we te maken hebben met heel praktische knelpunten die een oplossing vergen, waarbij een aantal mensen met verstand van zaken bij elkaar moeten gaan zitten en afspreken wie wat doet. Verder moeten er misschien bestuurlijke afspraken worden gemaakt over vraagstukken zoals het inkopen van specialistische of bovenregionale zorg. We hebben de afspraak gemaakt dat we allebei gaan doen. Er wordt bekeken wat we naar boven kunnen halen als punten waarop bestuurlijke besluiten en afspraken nodig zijn. Daarnaast worden heel praktisch een aantal mensen met verstand van de praktijk bij elkaar gezet om een aantal schuurpunten op te lossen. Misschien illustreren die twee ervaringen wel onze positie van nu. Wij hebben een periode gehad waarin wij ons heel erg hebben beziggehouden met de ontwikkeling van de Jeugdwet. Daarbij maakten wij ons zorgen over de continuïteit van zorg. Nu zitten wij in de fase waarin wij kunnen constateren dat het met het overpakken van de zorg en de verantwoordelijkheid door de gemeenten gelukkig goed is gegaan. Dat wil echter niet zeggen dat er geen knelpunten zijn. De knelpunten die er zijn, moeten wij opsporen en oplossen, en soms moet dat in heel praktische zin gebeuren. Verder moeten wij de goede voorbeelden een beetje in het zonnetje zetten, opdat iedereen ervan kan leren.
Ik zoom even dieper in op het overall beeld. Aan de ene kant kunnen wij zien dat Nederland ongelofelijk hoog op de wereldranglijst van KidsRights staat. Wij staan namelijk op nummer twee. Dat merken wij ook weer als wij in Genève tegenover de internationale gemeenschap duidelijk maken hoe Nederland ervoor staat en daarover verantwoording afleggen. CBS-cijfers laten zien dat het aantal uithuisplaatsingen afneemt. Dat is bemoedigend. Zoals wij het Kinderrechtencomité hebben beloofd, zullen wij nog verdere inspanningen leveren om kinderen, jeugdigen en organisaties voor kinderrechten nog veel meer te betrekken bij de ontwikkeling en de uitvoering van het beleid. Verleden jaar hadden wij zorgen, maar er zijn grote stappen voorwaarts gezet. Aan de andere kant wil dit niet zeggen dat er geen knelpunten zijn. De Kinderombudsman signaleert die ook. De knelpunten hebben onder meer betrekking op nieuwe aanvragen. Is de toegang voldoende herkenbaar? Die toegang is inderdaad in ontwikkeling. Dat kun je overal constateren. Hoe zit het met de vereiste deskundigheid van de medewerker? Is die overal op orde? Verder moeten de administratieve lasten echt omlaag. Ik gaf net al een voorbeeld. Ik ben en blijf intensief in gesprek met gemeenten en branches om te bekijken hoe wij de verbetering stapsgewijs kunnen uitvoeren. Ik wijs de wethouders daar regelmatig schriftelijk op, maar dat doe ik ook in algemene zin bij de communicatie met wethouders, laatst nog op 21 september 2015.
Om een zo scherp mogelijk beeld van de werkelijkheid te krijgen, moeten wij ervoor oppassen dat wij een knelpunt dat zich ergens voordoet, niet het voorbeeld van de werkelijkheid laten zijn. Omgekeerd geldt dat echter ook als iets goed gaat. Wij moeten een zo scherp mogelijk beeld krijgen van die werkelijkheid. Ik wil erop wijzen dat wij met elkaar een heel stelsel hebben bedacht. Als ik zo eens het rijtje voor mij zie van de zaken die wij allemaal aan het monitoren en aan het bekijken zijn, dan constateer ik dat dit tamelijk indrukwekkend is. Wij hebben de cliëntenmonitor, de Kinderombudsman, de CBS-cijfers, de Transitiecommissie Sociaal Domein, de VNG-monitor, de Transitie Autoriteit Jeugd, de maandelijkse cockpit tussen gemeenten en zorgaanbieders, het Meldpunt Juiste Loket en de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Verder hebben wij de politiek en de media, die natuurlijk terecht aandacht vragen voor allerlei zaken. Het zijn er toevallig tien. Ik heb het weleens over tien vingers aan de pols gehad. Dat zijn echter niet mijn tien vingers, maar vingers van professionals, cliënten, gemeenten en zorgaanbieders. Zij bekijken permanent hoe de stand van zaken is.
De cliëntenmonitor is ingericht als thermometer voor het functioneren van het jeugdstelsel. De rapportages zijn openbaar en voor iedereen te vinden. In het eerste kwartaal zijn uit deze monitor 139 meldingen binnengekomen. In het tweede kwartaal waren dat er 90 en in het derde kwartaal 89. Die meldingen gaan vooral over de vraag: wat zijn mijn rechten, waar kan ik terecht voor informatie en waar kan ik terecht voor mijn hulpvraag? Dat is een beetje het punt van de toegang. Verder gaat het om klachten, vragen of opmerkingen over de manier waarop met mensen wordt gepraat. Dan gaat het dus over de bejegening. Ik denk dat dit goed is en daar gaan we ook mee door. Het is echter ook wel goed om nu even in te zoomen op een aantal knelpunten die genoemd zijn. Daarmee wil ik ook van mijn kant nogmaals benadrukken dat ik geen Jeugdwet maak en tegen gemeenten en aanbieders zeg dat ze het maar moeten uitzoeken. Samen met alle partijen zoeken we naar praktische oplossingen voor een betere uitvoering. Ik was het eens met mevrouw Bergkamp. Zij zei het mooi, hoewel het ook wel weer vragen oproept: geef gemeenten de ruimte, maar reik ze wel de helpende hand. Zo zit ik er ook in, hoewel die helpende hand soms wordt ervaren als een vermanende of bestraffende hand en soms juist weer niet. Naar mijn mening is dat ook de juiste houding. Gemeenten moeten de ruimte hebben, maar er moet wel een partnership zijn om te kijken of we knelpunten kunnen oplossen.
Er zijn ook in dit debat zeven punten genoemd die ik de revue zal laten passeren. Ik doel daarbij op de werking van de toegang, de ouderbijdrage, de administratieve lasten, de 18-min- en 18-plus-problematiek, de samenloop met andere domeinen, de aanpak van kindermishandeling en de privacy. Deze onderwerpen zijn vandaag uitgebreid aan de orde geweest.
Ik zal allereerst ingaan op het verbeteren van de toegang, die door vele woordvoerders is genoemd. Recentelijk zijn twee onderzoeken naar de werking van de toegang beschikbaar gekomen, namelijk het onderzoek van de Kinderombudsman en het onderzoek naar de toegang dat in mijn opdracht is uitgevoerd.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Ik heb een punt van orde. Waarbij komen de asielkinderen aan de orde?
Staatssecretaris Van Rijn:
Die wil ik toevoegen, maar daar wil ik specifiek en apart aandacht aan besteden.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Dank u wel.
Staatssecretaris Van Rijn:
Ik zou ze niet durven of willen vergeten.
Beide onderzoeken laten inderdaad zien dat de toegang nog volop in ontwikkeling is. In een aantal gemeenten wordt al heel goed samengewerkt tussen de professionals en in andere moeten bijvoorbeeld wijkteams en huisartsen nog goed met elkaar gaan samenwerken. Uit de onderzoeken blijkt ook dat de wijkteams heel verschillend worden vormgegeven. Naarmate de tijd vordert, zullen wij meer en meer zien wat wel en wat niet werkt, maar de onderzoekers geven nu in ieder geval aan dat het daar nog te vroeg voor is en dat nog niet gezegd kan worden of het een beter werkt dan het ander. Het lijkt mij overigens goed om dit type onderzoek te blijven doen totdat we daar wel een beter beeld van hebben. In antwoord op de vragen van mevrouw Ypma en mevrouw Bergkamp kan ik zeggen dat ook in 2016 de werking van de toegang verder zal worden onderzocht. Wij zullen dat onderzoek herhalen en dat betekent dat we meer inzicht krijgen en dat er meer gemeenten zijn die gebruikmaken van verschillende soorten modellen.
Kennisinstituten zoals Movisie, het Nederlands Jeugdinstituut, Vilans, Trimbos en het Nederlands Centrum Jeugdgezondheidszorg zijn met de VNG, de G4 en de G21 een gezamenlijk programma gestart om juist het integraal werken in de wijken te ondersteunen, ook in verband met de vraag wat wel en wat niet werkt en om de gemeenten te ondersteunen bij heel concrete vragen. De Inspectie Jeugdzorg doet ook onderzoek naar de werking van de toegang en het rapport daarover verwacht ik in 2016. Ook ondersteunen wij de professionalisering van de jeugdsector met het vierjarig professionaliseringsprogramma, dat begin dit jaar van start is gegaan. Het gaat dus niet alleen om het vergaren van kennis over de werking in de praktijk, maar ook om heel concrete en inhoudelijke ondersteuning met onderzoek en toezicht.
Mevrouw Bergkamp en de heer Voordewind hebben extra aandacht gevraagd voor de relatie tussen wijkteams en huisartsen. Dat is heel terecht, omdat de huisarts ook volgens de cijfers van het CBS een heel belangrijke doorverwijzer blijkt te zijn. Dat is bewust gecreëerd in de Jeugdwet. Wij wilden meerdere toegangspoorten behouden, zeker in het begin om zowel het loket bij de gemeente als dat bij de jeugdarts, de kinderarts of de huisarts intact te houden. Dat was met name het geval in de discussie over de ggz. Het is goed dat gemeenten en huisartsen met elkaar in gesprek gaan over de doorverwijzing. Huisartsen weten relatief misschien nog weinig over de wijze waarop het gemeentelijke loket is georganiseerd en waartoe de gemeente wel en niet in staat is. Vanuit de positie van de gemeente is het ook weer gebruikelijk dat zij met de huisartsen in gesprek gaan over hun verwijsgedrag en het gemeentelijk loket. De afspraken tussen gemeenten en huisartsen kunnen een impuls krijgen. De Landelijke Huisartsen Vereniging en de VNG hebben ook afgesproken om dit gezamenlijk te stimuleren.
De heer Voordewind heeft gevraagd wat ik wil dat er gebeurt. Ik wil dat het gemeentelijke loket, de wijkteams, meer en meer gezien wordt als een kwalitatief goede toegang, waar je terechtkunt en waar integrale afwegingen worden gemaakt. Ik denk eigenlijk dat het een natuurlijk proces is. Iedereen was gewend aan de loketten die er waren. Met de wijkteams is er een loket bij gekomen. Naarmate dit beter functioneert, zal dit ook beter gevonden worden. Dat moeten we niet afdwingen. Het moet een kwestie zijn van goede afspraken en een samenwerking tussen gemeenten en huisartsen. Dan zal iedereen zien dat dit loket op een goede manier werkt. Ik wil dat dit meer en meer het geval is. Dat is mijn antwoord op de vraag van de heer Voordewind.
Mevrouw Bergkamp (D66):
We hebben er tijdens de wetsbehandeling van de Jeugdwet uitgebreid over gesproken. De doorverwijzing door de huisarts is en blijft een mogelijkheid. In zijn betoog zegt de Staatssecretaris: zeker in het begin. Dat doet mij twijfelen. Is de Staatssecretaris van plan om dit in de toekomst te wijzigen? Het was voor D66 heel belangrijk dat die verwijzing zou blijven. Door het betoog van de Staatssecretaris word ik daar toch een beetje ongerust over.
Staatssecretaris Van Rijn:
Misschien kan ik die ongerustheid wegnemen. Ik heb geen plannen om dit te wijzigen. Ik vind wel dat de afspraken tussen gemeenten en huisartsen veel beter kunnen. Huisartsen kunnen beter weten hoe het gemeentelijke loket in elkaar zit en wat de gemeente nog meer kan. Gemeenten moeten zich ook verdiepen in de aard van de verwijzing, zodat ze van elkaar kunnen leren. Dat heb ik ook met de Landelijke Huisartsen Vereniging en de VNG afgesproken.
Mevrouw Bergkamp (D66):
Als ik de Staatssecretaris zo beluister, blijft die toegang via de huisarts, de verwijsfunctie. Gelukkig maar. Ik ben het ermee eens dat de samenwerking verbeterd kan worden. Het wijkteam is voor heel veel ouders nog onbekend. Uiteindelijk zal, op basis van de kwaliteit die ouders ervaren, de toegang via de wijkteams toenemen. Dat kan echter ook niet het geval zijn. Ik denk niet dat er sprake kan zijn van een verplichting daartoe. Ik denk dat het ook afhangt van de kwaliteit van de wijkteams of mensen daarnaartoe gaan. Is de Staatssecretaris dat met mij eens?
Staatssecretaris Van Rijn:
Dat ben ik zeer met mevrouw Bergkamp eens. Het is heel goed dat er een goede en laagdrempelige toegang is. Zeker als er sprake is van multiproblematiek, moet de laagdrempelige toegang tot de wijkteams ook kwalitatief goed zijn. Het is belangrijk dat de mensen dit ook zo zien en dat dit niet wordt afgedwongen. Dat lijkt me het allerbelangrijkste.
Hiermee kom ik vanzelf op het volgende aandachtspunt dat genoemd is in diverse onderzoeken, namelijk de wachttijden en de plaatsingsproblemen. Er is sprake van een gemengd beeld. In de berichtgeving hierover zie je dat er zorgen zijn over de vraag of mensen te lang moeten wachten. Duurt het te lang voordat je doorgeleid wordt? Als onze mensen erop afgaan, blijkt dat er soms sprake is van een budgetplafond of een wachtlijst bij een bepaalde aanbieder, maar dat dit bij andere aanbieders niet het geval is. Sommigen van u hebben gezegd dat er meer aandacht voor een goede doorverwijzing moet zijn. Als een aanbieder vol zit, moet er automatisch worden doorverwezen. Dat moet van tevoren worden bedacht. Dat lijkt me heel goed. In de regio Brabant is bijvoorbeeld een wegwijzer voor specialistische jeugdhulp ontwikkeld voor medewerkers in de wijkteams en in de frontlinie. Hierin wordt een heel helder overzicht geboden van wat er gebeurt als je niet snel genoeg hulp kunt verlenen. Wat moet je dan vervolgens doen? Welke afspraken maak je daarover met de verschillende aanbieders? Mevrouw Van der Burg en mevrouw Ypma hebben gevraagd of ik dit nogmaals wil bespreken met de VNG. Dat wil ik doen. Je moet van tevoren kunnen zien aankomen dat een zorgaanbieder dicht zit. Het is niet de bedoeling dat ouders eerst hierdoorheen moeten en vervolgens naar een andere aanbieder moeten. Het is handig als dat wat automatischer kan. Dat wil ik graag meenemen.
Ter nuancering wijs ik op het volgende. Ik had bijna gezegd dat volgens een rapport van de Rekenkamer op 1 juli in de vier grote steden 2.974 kinderen op de wachtlijst stonden voor jeugdzorg. Dat is echter een bericht van 1 juli 2011. Dat betekent dat die wachtlijstendiscussie van alle tijden is. Die discussie is zeker niet iets van het nieuwe stelsel. Ook in het oude stelsel kwam die zeer veelvuldig voor. We hebben nu het voordeel dat er veel minder sprake is van versnippering. Er is eenduidiger zicht op de wijze waarop het aanbod zich ontwikkelt. Gemeenten kunnen daar samen met aanbieders ongelooflijk veel aan doen.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Ik dank de Staatssecretaris voor de toezegging om dit nog eens met de VNG te bespreken. Dat lijkt mij heel erg belangrijk. Wat is er eigenlijk op tegen om een transparant systeem te maken, een landelijk systeem, waarin iedere aanbieder duidelijk aangeeft of hij plek heeft en, zo ja, voor welke kinderen? Waarom bestaat dat niet?
Staatssecretaris Van Rijn:
Ik ben voor transparantie, maar we moeten een beetje oppassen dat het registreren niet zo veel werk oplevert dat je weinig zicht hebt. Vaak is er sprake van kortdurende trajecten. Daardoor is de volatiliteit van de toegang en van de beschikbare ruimte zodanig dat je het bijna niet in een landelijk systeem krijgt. Ik vind wel dat de gemeente, die samen met de aanbieders verantwoordelijk is, plaatselijk of regionaal heel goed moet nagaan waar er nog plekken zijn en waar iets proactief kan worden gedaan. Ik geloof niet in een landelijk systeem, wel denk ik dat gemeenten samen met de aanbieders die zij contracteren dit soort afspraken kunnen maken, desnoods regionaal. Ik zal er bij de VNG nader op aandringen.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Ik dank de Staatssecretaris voor dit antwoord. Moet de Staatssecretaris juist niet hierbij zijn stelselverantwoordelijkheid nemen? Moet hij niet zeggen dat een dergelijk systeem gewoon moet worden opgezet, zodat het in heel Nederland klip-en-klaar is en er eventueel tot bovenregionale plaatsing kan worden overgegaan als er in Drenthe wel plek is en in Overijssel niet?
Staatssecretaris Van Rijn:
Mij lijkt dat het probleem moet worden opgelost waar het zich voordoet. Als er sprake is van gespecialiseerde hulp of bovenregionale plaatsing, moeten die afspraken er gewoon zijn. Die zijn er ook als zij via de landelijke inkoop of het arrangement zijn gemaakt. Gaat het om directe hulp van de jeugdzorgaanbieder in de gemeente of in de regio, dan moet goed zichtbaar zijn waar er al dan niet plaats is om te voorkomen dat ouders eerst dat traject moeten afleggen. Daarover maak ik graag afspraken met de VNG.
Mevrouw Bergkamp vraagt zich bezorgd af of het wel goed gaat met de jeugd-ggz en of daarvoor wel voldoende aandacht is. Daarvoor is heel veel aandacht. De jeugd-ggz zonder verblijf is ook ongeveer de enige sector die heel erg groeit. De toegangspoorten werken dus, sterker nog, af en toe is er discussie over de vraag of die niet te goed werken. Mevrouw Van der Burg wees daar ook op. De ggz vraagt zich van sommige doorverwijzingen naar instellingen ook af of die wel nodig zijn. Bij de toegang en de toewijzing kan het dus scherper. Hetzelfde geldt voor de afspraken tussen gemeenten en de jeugd-ggz. Men vraagt zich af of er voldoende wordt doorverwezen, maar de cijfers tonen een groei aan die soms zo fors is dat de ggz-sector zegt dat de gemeenten het scherper kunnen doen. Ik denk dat er in het begin sprake was van wijkteams die bij twijfel doorverwezen om er zeker van te zijn dat er hulp geboden werd. Wellicht hadden die beter moeten kijken.
Mevrouw Bergkamp (D66):
Dat er groei is, is voor mij nog geen geruststelling dat het goed gaat. Wij krijgen signalen dat ouders de behandeling zelf gaan vergoeden. Dat er groei is in de sector, is voor mij niet bevredigend genoeg. Wil de Staatssecretaris iets meer de diepte ingaan en nagaan of er echt geen problemen zijn? Wil hij specifiek aandacht besteden aan kinderen en jongeren met autisme? Wij krijgen serieuze signalen dat het met hen niet goed gaat.
Staatssecretaris Van Rijn:
Ik ben zeker bereid om dat te doen, dus dat zeg ik bij dezen toe. Tegelijkertijd ben ik het met mevrouw Bergkamp eens dat groei op zichzelf niets zegt. Aan de ene kant heb je discussie over de vraag of er voldoende is ingekocht, aan de andere kant heb ik niet het idee dat er te weinig is ingekocht. Uit het onderzoek van de Transitie Autoriteit Jeugd blijkt immers dat de instroom bij de jeugd-ggz om en nabij de 16% is. Dat is de keerzijde ervan. Ik vind het hoe dan ook geen enkel probleem om dit nog eens verdiepend uit te zoeken.
Ik wil nu ingaan op het tweede punt, de ouderbijdrage. Dat hebben wij destijds met de Kamer uitgebreid besproken. Van de zijde van de Kamer is toen gevraagd om onderzoek te doen naar de vraag hoe de ouderbijdrage werkt. Dat onderzoek ligt er nu. Kernpunt daarvan is dat het niet gaat om een eigen bijdrage maar een ouderbijdrage. Die ouderbijdrage was er met de veronderstelling dat ouders kosten uitsparen als hun kind gedurende langere of kortere tijd in een instelling verblijft. Het is dan redelijk om een ouderbijdrage te vragen. Uit het onderzoek is te zien dat het een beperkte werking heeft en dat die kostenbesparing er soms niet is, hoogstens in het geval van kinderopvang. Er is dan een kans dat dit een oneigenlijke drempel zou kunnen zijn voor jeugdhulpgebruik. Bovendien zijn er flinke administratieve lasten gemoeid met het innen van de ouderbijdrage. Om die reden heb ik het voorstel gedaan zoals ik het heb gedaan. Ik was daarom bereid daar oplossingen voor te zoeken. Dat was geen gemakkelijke zaak, want daarvoor moest in de begroting en de cijfertjes flink geschraapt worden. Voor een deel hebben we meevallers gebruikt uit de realisatiecijfers van de aantallen mensen die een beroep doen op de Wet langdurige zorg of aanverwante wetten. Ook heeft er voor een deel een herschikking plaatsgevonden op de jeugdzorgbegroting zelf. Die combinatie heeft geleid tot 26,6 miljoen euro. In antwoord op de vraag van mevrouw Kooiman zeg ik: dat is het bedrag dat we uit het Gemeentefonds hebben gehaald als zijnde opbrengsten voor de gemeenten. Nu compenseren we dat. We geven dus precies aan de gemeenten terug wat we destijds uit het Gemeentefonds hebben gehaald.
Mevrouw Kooiman (SP):
Volgens het onderzoek naar de ouderbijdrage moeten gemeenten eigenlijk voor 32,5 miljoen gecompenseerd worden, want dat is het bedrag dat ze eigenlijk zouden krijgen. De Staatssecretaris slaat hiermee eigenlijk ook het voorstel af dat ChristenUnie en D66 zojuist deden. We hebben hier allemaal gevraagd – of in ieder geval de oppositiepartijen, laat ik wel wezen – om de fout te herstellen voor 2015. Gaat de Staatssecretaris daar nog iets aan doen?
Staatssecretaris Van Rijn:
Ik heb daar eerlijk gezegd wel enige moeite mee. Toen wij discussieerden over de vraag van de ouderbijdragen hebben de gemeenten nogal nadrukkelijk tegen ons gezegd: volgens de wet moeten we innen en dat zullen we doen, maar als er veranderingen zijn, moet dat teruggegeven worden aan de gemeenten. Op 1 januari 2016 wijzigen we de wet. We gaan de gemeenten daarvoor compenseren. Zolang de wet wel werkte, was er ook al een ouderbijdrage, niet alleen in de wet van vorig jaar maar ook al in de AWBZ. Op enig moment moet je dus een grens stellen. Als een nieuwe wet ingaat en er iets verandert – of dat nou belastingwetten, ouderbijdragewetten of andere wetten zijn – dan denk ik dat het goed is om vast te houden aan de datum waarop we de wet kunnen invoeren. Dat zal ik overigens met terugwerkende kracht tot 1 januari moeten doen omdat de wet later in werking treedt. Dit is nu mijn standpunt.
Mevrouw Kooiman (SP):
Dit snap ik eigenlijk niet. De Staatssecretaris krijgt van de ChristenUnie een ontzettend mooi cadeautje op een presenteerblaadje, waarmee wordt gezegd: hier heb je de mogelijkheid om je eigen fouten te herstellen. De Staatssecretaris zegt daarop: ik weet dat het niet zo handig was, maar ik ga er niet naar kijken. Dat kan toch eigenlijk niet? Ik doe dus nogmaals de oproep aan de Staatssecretaris om goed te kijken naar het herstellen van deze fout. De SP is nooit een voorstander geweest van het innen van die ouderbijdrage. Ik zou dus zeggen: kijk in ieder geval of de fout voor 2015 hersteld kan worden.
Staatssecretaris Van Rijn:
Even ter nuancering: mevrouw Kooiman noemt het een fout, maar deze ouderbijdrage zat al sinds jaar en dag in de AWBZ. Die zat destijds ook in de Wet op de jeugdzorg. Mevrouw Kooiman noemt dat met terugwerkende kracht een fout. Dat waardeer ik, maar ik zit er zo in dat wij sinds jaar een dag een ouderbijdrage hadden. Op verzoek van de Kamer was die er niet in de jeugd-ggz. Dat was aanleiding om breder te kijken. Ik heb nu gezegd: als je breder naar de werking kijkt, constateer ik dat er voetangels en klemmen aan zitten en dat er redenen kunnen zijn om het niet te doen. Dat is de reden voor mijn voorstel om het per 1 januari 2016 af te schaffen. Dit lijkt mij een belangrijke tegemoetkoming aan de wensen van de Kamer en ook aan die van de ouders van de kinderen om wie het gaat. Als er andere dekkingsvoorstellen of amendementen zijn, zullen we die uiteraard bekijken, maar dit is mijn standpunt op dit moment.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Het kabinet is altijd zeer secuur in het beoordelen van amendementen in de begroting en in het al dan niet deugdelijk zijn van de dekking daarvan. Ik heb echter behoefte aan een wat een preciezere uitwerking van de dekking van 26,6 miljoen. Er wordt gesproken over een ramingsbijstelling voor Wlz-uitgaven. Volgens mij zijn daar grote tekorten omdat er een minder grote extramuralisering plaatsvindt dan voorgenomen. Verder is er sprake van een herschikking van de middelen op de jeugdbegroting. Waar is dat dan precies?
Staatssecretaris Van Rijn:
Als mevrouw Keijzer daar prijs op stelt, ben ik zeer bereid om nog voor de stemming aan te geven hoe dat precies in elkaar zit.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Fijn. Dan heb ik nog een andere vraag. We spraken net over de inkoop van autismezorg. Je merkt dat bij gemeenten wordt onderschat welke specifieke deskundigheid ervoor nodig is om deze kinderen goed te begeleiden en ze een goede toekomst te bieden. Ik heb gehoord dat er een organisatie is, Kentalis genaamd, die gespecialiseerd is in communicatieproblemen die met name kinderen met autisme hebben: de spraaktaalontwikkelingsstoornissen. Ook hiervoor geldt dat er niets is geregeld op landelijk of bovenregionaal niveau. Gemeenten maken geen gebruik meer van deze expertise. Wat krijg je dan? Dan krijg je kinderen die onvoldoende deskundige ondersteuning krijgen en uiteindelijk weer een instituut dat omvalt. Neemt de Staatssecretaris dit ook mee in het onderzoek dat hij zojuist heeft toegezegd?
Staatssecretaris Van Rijn:
Ik heb geen signalen dat er grote problemen zouden zijn bij Kentalis wat betreft kinderen met autisme. Ik wil er wel op wijzen dat wij met de ouders van autistische kinderen een werkgroep hebben, de werkgroep Vanuit autisme bekeken, waarbinnen een programma wordt ontwikkeld om ervoor te zorgen dat de kennis en kunde van de gemeenten op dit punt ook voor de inkoop worden versterkt. Dat lijkt me een heel goede zaak, want kinderen met autisme verdienen goede zorg, dus zorg waaraan zij behoefte hebben. Overigens wisselt dat zeer sterk per persoon en hangt het ook af van het onderdeel van het autismespectrum waar kinderen last van hebben. Het is een heel goede zaak om dat samen met de werkgroep Vanuit autisme bekeken verder te ontwikkelen. Voor zover de inkoop gevolgen heeft voor instellingen, moeten we die als zodanig bekijken, ook in het kader van de Jeugdwet en de jeugdhulp, en eventueel met gebruikmaking van de kennis en kunde die bij de Transitie Autoriteit Jeugd een rol spelen. Ik meen dat het niet goed is om instellingen eruit te lichten.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Ik heb een punt van orde. Ik heb het niet over een specifieke instelling, maar over deskundigheid; die hangt nu eenmaal vaak aan een instelling.
Staatssecretaris Van Rijn:
Waar deskundigheid is, wordt deze ook benut. Mevrouw Keijzer had het echter over de vraag of Kentalis financiële problemen zou hebben als gevolg van het niet-benutten van deskundigheid. Misschien heb ik het verkeerd begrepen, maar dat is wat ik eruit opmaakte, en daar nam ik wat stelling tegen.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Mijn vraag was de volgende. De Staatssecretaris heeft net een onderzoek naar autismezorg toegezegd aan mevrouw Bergkamp. Wordt deze specifieke tak van sport, de communicatieproblemen, daarin meegenomen?
Staatssecretaris Van Rijn:
Daarop is het antwoord «ja». Ik heb daarbij aangegeven dat we dat voor een deel al doen, namelijk door samen met de werkgroep Vanuit autisme bekeken, met de ouders van autistische kinderen, te bekijken welke interventies, welke benadering en welke inkoop gemeenten het best kunnen toepassen om een zo goed mogelijke zorg te kunnen bieden aan kinderen met een autismestoornis.
Mevrouw Bergkamp (D66):
Ik had net het tweede deel van mijn interruptiemogelijkheid niet gebruikt, dus ik zou nu graag nog een vraag stellen. Kan de Staatssecretaris aangeven wanneer en hoe hij de Kamer hierover kan informeren?
Staatssecretaris Van Rijn:
Wat mij betreft kan dat bij de voortgangsrapportage die wij elke keer maken. De eerstvolgende rapportage verschijnt in het voorjaar.
Dan kom ik op de vermindering van de administratieve lasten. Dit punt is door veel leden aan de orde gesteld en staat ook hoog op mijn agenda. Ik wil hiervoor een goede aanpak ontwikkelen. Gemeenten en zorgaanbieders zijn momenteel bezig om een aantal heel concrete maatregelen te nemen om de administratieve lasten terug te dringen. De VNG ontwikkelt een nieuwe bekostigingsmethodiek die gecombineerd wordt met resultaatafspraken. Dat zal mevrouw Van der Burg erg aanspreken, gelet op het feit dat zij hier steeds, terecht, op aandringt. Voor individuele betalingen en zorgtoewijzingen is een aantal standaarden ontwikkeld, zowel voor de Wmo als voor de Jeugdwet. De VNG en branches hebben onlangs, zoals mevrouw Van der Burg al zei, het aantal productcodes voor de Wmo en Jeugdwet gereduceerd van 160.000 tot 400. Sommige regio's zijn hierin voorlopers, andere lopen daarin wat achter. Het is duidelijk dat dit echt een belangrijk punt is. Ik zie hiervoor overigens veel urgentie bij zowel gemeenten als zorgaanbieders. Het zal de komende periode de kunst zijn om niet alleen afspraken te maken over vermindering, maar hierin ook heel concrete stappen te zetten.
Mevrouw Van der Burg vroeg of het inkoopmodel van Trias niet een heel mooi voorbeeld is. Inderdaad, inkoopmodellen die gebaseerd worden op resultaatafspraken, zoals de outcome-indicatoren, lijken effectiever en lijken ook gepaard te gaan met veel minder administratieve lasten. Ik ben zeer bereid om samen met bijvoorbeeld de zorginstelling uit dit voorbeeld na te gaan of we deze kennis kunnen verspreiden en verder kunnen uitrollen. Ik zie hiervoor grote urgentie bij zowel gemeenten als zorgaanbieders. Een van de uitspraken die in de gezamenlijke visie is gedaan, is zelfs: we registreren niet, tenzij. Papier is echter geduldig, dus de komende periode zal het er echt op aankomen. Er moet niet alleen een visie zijn op het reduceren van administratieve lasten, maar deze vermindering moet ook daadwerkelijk in de praktijk zichtbaar worden, zodat zorgverleners het ook gaan merken. Ik denk dat er twee dingen spelen: enerzijds een aantal structurele dingen, anderzijds een aantal praktische dingen. Structurele dingen betreffen bijvoorbeeld de vraag hoe het zit met de standaardisering, de informatievoorziening en de vermindering van het aantal productcodes. Dat moet allemaal gebeuren. Praktische dingen zijn dat er concreet een aantal zaken geschrapt moeten worden die niet nodig zijn en niet werken. Die dubbelslag zou ik ook op dit terrein willen zien. Misschien moeten we een aantal bestuurlijke besluiten nemen om een aantal wetten en regelingen aan te passen die onnodige registratielasten met zich brengen. Daarnaast gaat het heel praktisch, op de werkvloer, om vragen als: welk contract sluit je af, welke registratieafspraken heb je gemaakt en kun je daar niet van af? Van mijn kant zal ik er bij gemeenten en zorgaanbieders zeer op aandringen en toezien dat er niet alleen visies en afspraken zijn, maar dat deze ook daadwerkelijk gangbare en zichtbare resultaten opleveren.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Ik dank de Staatssecretaris hiervoor. Hij weet dat ik hierop zo ongeveer elk overleg terugkom. Dat is ook nodig. De Staatssecretaris doet nu ook een aantal toezeggingen. Er moeten concrete stappen worden gezet. Wanneer informeert de Staatssecretaris de Kamer over de stappen die concreet worden gezet? Er is namelijk koudwatervrees bij ambtenaren, zorgaanbieders en soms ook bij wethouders. Deze stap moet daadwerkelijk worden gezet in het belang van kinderen zodat zij betere zorg krijgen en in het belang van professionals zodat zij meer werkvrijheid krijgen en minder met onnodige registratieverplichtingen worden geconfronteerd.
Staatssecretaris Van Rijn:
Ik wil mijn toezegging op dit punt verbreden. Ik heb net een stuk of zeven, acht vraagstukken genoemd waarvoor verbeterslagen gemaakt moeten worden. In de eerstvolgende voortgangsrapportage wil ik over al die punten apart rapporteren. Daarbij gaat het dus niet alleen om de stand van zaken op het gebied van de administratieve lasten, maar om alle zeven, acht punten die ik heb genoemd en die ik vandaag even met de leden langswandel. Ik denk dat het heel verstandig is om met elkaar te kijken of we daar ook een aantal resultaten gaan boeken.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Dank daarvoor. Ik wil daar nog iets aan toevoegen. Ik heb gezegd dat het ook belangrijk is voor de wethouder en de gemeenteraadsleden zelf. Als mensen een win-winsituatie gaan zien in een bepaalde manier van werken, werkt dat altijd beter dan wanneer je moet duwen, om het zo maar te zeggen. We weten ook dat raadsleden best moeite hebben om hun controlerende taak uit te voeren. Ik zie dus ook graag op dat vlak stappen.
Staatssecretaris Van Rijn:
Ik denk dat dit ook een beetje een relatie heeft met de opmerking van mevrouw Bergkamp. Gemeenten moeten die verantwoordelijkheid dragen, ook richting hun raad. Dat betekent dat daar dan ook meer de vinger aan de pols moet worden gehouden. Dat moet niet alleen door de Staatssecretaris worden gedaan – met tien vingers! – maar die vingers moeten ook langzamerhand vervangen worden door de vingers van de gemeenteraden. Dat kan alleen maar als er ook goede voorbeelden zijn waaruit blijkt hoe het wel kan. De discussie over de vraag waarom het in een bepaalde gemeente nog niet gebeurt zoals elders, moet ook op lokaal en regionaal niveau plaatsvinden. Daarbij zie ik ook een nadrukkelijke rol voor mijzelf. Ik moet zichtbaar maken hoe het wel kan, zodat in een gemeenteraad ook de vraag opkomt waarom het in die gemeente nog niet op die manier gebeurt. Daar zie ik dus zeker ook een rol voor mijzelf weggelegd.
Dan het punt van de 18-minners en 18-plussers. Dit punt hangt eigenlijk niet samen met de vraag of er wel of niet een nieuw jeugdstelsel is. Dit onderwerp speelt al jaren in de zorg, ook toen er sprake was van provinciale jeugdzorg. Een van de allerbelangrijkste punten is dat dit te maken heeft met enerzijds de hulp die een jongere voor zijn of haar 18de verjaardag krijgt en anderzijds de houding van die jongere ten aanzien van de veranderingen die optreden als hij of zij 18 jaar wordt. Er zijn op dat vlak heel veel verschillen te zien.
Ik ben een tijdje terug met de meidenbus meegereden. Daarin zaten allemaal jonge meiden uit Amsterdam, met heel veel verschillende problemen. Dat varieerde van seksueel misbruik tot allerlei problemen in de thuissituatie. Die meiden zeiden tegen mij: wij zien een beetje op tegen het moment waarop wij 18 jaar worden, omdat we dan niet meer kunnen terugvallen op de hulp die we nu krijgen. Aan de andere kant zijn er ook heel veel jongeren die niet kunnen wachten totdat zij de 18-jarige leeftijd hebben bereikt, omdat zij dan af zijn van alle betutteling en alle hulp die zij hebben gekregen. Zij zeggen: dan kies ik gewoon mijn eigen pad. Of ze dat nu kunnen of niet!
Je kunt daar uitgebreid over spreken in bestuurlijke zin, je kunt ook uitgebreid bediscussiëren welke wet- en regelgeving nodig is, maar eigenlijk is het vrij simpel. In de praktijk blijkt het overigens niet zo simpel te zijn. Het gaat om de vraag of we daar met de jongeren die op de een of andere manier met hulpverlening te maken hebben, tijdig over kunnen nadenken. Als je 16 of 17 jaar bent, is de kans dat je 18 jaar wordt vrij groot. Dat gaat immers automatisch. Dan kun je dus ook één of twee jaar van tevoren bedenken hoe het straks met zo'n kind zal gaan. Kan het straks een zelfstandig bestaan opbouwen of moet er toch nog een beetje hulp worden geboden? Ik denk dat, nu gemeenten meer regie hebben over de jeugdzorg, de maatschappelijke ondersteuning en de participatie, de kansen voor gemeenten om daarover afspraken te maken en jongeren in de gaten te houden, groter zijn. Ik ben dat met mevrouw Ypma eens.
Ik vind het ook heel belangrijk dat hulpverleners in de jeugdzorg al met kwetsbare jongeren van 16 of 17 jaar naar de risico's kijken. Het allermooiste is natuurlijk als de jongere zelf daar ook ideeën over heeft. Mevrouw Ypma sprak over de mogelijkheid dat de jongere zelf een plan maakt. Ik ben het daar zeer mee eens. De jongere die daar zelf ook over nadenkt en een plan maakt, heeft de halve wedstrijd al gewonnen. Ik denk dat het probleem ’m vaak zit in de jongeren die zeggen: als ik 18 ben, dan ben ik hier weg en zie ik wel.
Dat betekent dat vooral de relatie tussen de jongere en de hulpverlener ongelooflijk belangrijk is, dat er sprake is van kennis en van wederzijds vertrouwen om te bedenken dat je na je 18de misschien ook nog ondersteuning nodig hebt. We zijn samen met de VNG en het Nederlands Jeugdinstituut ook bezig om die goede voorbeelden te verzamelen. Er zijn ook al goede voorbeelden in de maak. Ik noem het sturen met het inkoopbeleid op zorgcontinuïteit, het betrekken van het onderwijs erbij, het in een vroeg stadium maken van afspraken met werkgevers en het ervoor zorgen dat er tijdig een mentor of een jongerencoach is. Kortom, ik heb hier grote aandacht voor.
Ik ben er tegelijkertijd van overtuigd dat het vooral op de werkvloer moet worden opgelost. De hulpverlener of zorgaanbieder moet tijdig in gesprek gaan met de jongere van 16 of 17 jaar, en met de ouders als die in beeld zijn, om te kijken wat er gebeurt na het bereiken van de 18-jarige leeftijd. Misschien is daar helemaal niet zo veel regelgeving voor nodig, maar moeten er heel praktische oplossingen en voorbeelden worden bedacht. Soms zijn er al succesvolle methodes, die breder zouden kunnen worden verspreid. Dit is echt een onderwerp waarop we verdere stappen moeten zetten, maar dan met name op de werkvloer, bij de zorginstellingen, met de jongeren zelf.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Is hiermee ook mijn vraag over 18-min/18-plus beantwoord?
Staatssecretaris Van Rijn:
Mevrouw Keijzer wil mij vast nog even helpen herinneren aan die vraag.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Ik had niet zozeer gevraagd naar de goede voorbeelden, maar naar een onderzoek naar de juridische instrumenten die er zijn en waarvan wordt beweerd dat ze niet volstaan. Ik noem bewindvoering, curatele en mentorschap. Dit is juist vaak het probleem bij de groep die zegt «nu ben ik 18 en nu ben ik er mooi van af» en bij de groep licht verstandelijk beperkten. Ze vinden zelf niet dat ze een probleem hebben.
Staatssecretaris Van Rijn:
Daar ging ik inderdaad te kort door de bocht; excuus. De voorbeelden die er zijn van mentoren en jongerencoaches lijken goede ervaringen op te leveren, maar het probleem doet zich inderdaad voor daar waar men dat niet wil. Ik ben zeer bereid om te kijken of er een nader instrumentarium nodig is om de genade een handje te helpen. Ik zal dit dus zeker meenemen.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Dank u.
Staatssecretaris Van Rijn:
Voorzitter. Ik kom bij de samenloop van verschillende stelsels, regelingen en wetten. Het is herkenbaar dat burgers nog vragen hebben en zich afvragen of ze wel bij het juiste loket zitten. Het aantal vragen is overigens vrij beperkt, maar ze zijn er wel. Je ziet dat veel burgers zich afvragen waar ze nu precies terecht kunnen. Met name in situaties waarin mensen moeten gebruikmaken van verschillende stelsels – bekend is natuurlijk de combinatie onderwijs en jeugdzorg – zie je dat het vaak ontzettend veel moeite kost, ook voor de ouders, om een oplossing te creëren die is toegesneden op de zorgvraag van het kind. In enkele bijzondere, complexe gevallen is er niet meteen een passend hulpaanbod ter beschikking. We zien ook dat het voor kinderen met een meervoudige problematiek vaak echt zoeken is bij welke zorginstelling ze terecht kunnen, niet alleen omdat er een plekje is maar ook omdat je denkt dat daar goede hulp kan worden gegeven aan jouw kind. Je ziet dat het een hele worsteltocht is, ook voor ouders, om dat voor elkaar te krijgen.
Heel recentelijk heb ik met collega Sander Dekker van Onderwijs en een aantal andere mensen hierover gesproken. Kunnen we, naast de verantwoordelijkheden die er allemaal zijn, niet ook een heel praktisch team bij elkaar zetten waarin zowel mensen van Onderwijs als mensen van Zorg dit soort complexe problematiek onderzoeken? Daarbij zou bijna casuïstisch te werk moeten worden gegaan om heel concreet te bekijken wat hier nu precies speelt. Dat is dan niet om de verantwoordelijkheid over te nemen, maar om de helpende hand te bieden, zodat ouders, scholen, gemeenten en zorgpartners tot een passend en concreet zorgarrangement kunnen komen in de gevallen waarin het stokt. Wij vinden het ongewenst dat daar veel te lang over wordt gedaan. Met collega Dekker heb ik afgesproken om zo'n teampje op te richten, zodat we zorgaanbieders, gemeenten en ouders op dat punt heel concreet kunnen ondersteunen. We hebben afgesproken om nog dit jaar te starten met deze aanpak. Collega Dekker zal de Kamer nader informeren over de voortgangsrapportage passend onderwijs, die de Kamer op 4 december ontvangt. De Kamer weet nu alvast van mij dat we dit gezamenlijk oppakken.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Het is mooi dat de Staatssecretaris aangeeft dat hij dit samen met zijn collega oppakt. Ik wil hem uitdagen om nog een stapje verder te gaan. Op dit moment wordt dit door verschillende stichtingen echt als een probleem ervaren. Ik heb vandaag over Stichting Bram Ridderkerk gesproken. Eerder sprak ik al eens over Stichting TIM. Ook mijn collega's hebben hier weleens over gesproken. Volgens mij hebben wij vaker aandacht hiervoor gevraagd. Mijn vraag aan de Staatssecretaris was heel concreet, namelijk of hij bereid is om een keer langs te gaan bij of een gesprek te hebben met mensen die zo'n stichting hebben opgericht. Het zijn initiatieven van onderop, van ouders die daar zelf mee komen, maar vervolgens tegen allerlei regelgeving rondom onderwijs en jeugdzorg aanlopen. Wat volgens mij helpt, is om te kijken naar wat we nu hebben, naar zo'n stichting, en daar de regels langs te leggen, zodat je kunt zien of dat op elkaar past en of er belemmeringen zijn die je mogelijk kunt weghalen.
Staatssecretaris Van Rijn:
Daar ben ik zeer toe bereid. Het is precies wat ik bedoel. We zijn overigens al in gesprek daarover met diverse ouders en ouderclubjes, maar als er nog meer zijn en als er behoefte aan is, ben ik zeer bereid om te doen wat mevrouw Ypma vraagt, want dat is precies wat ik bedoel: bekijken tegen welke praktische vraagstukken ouders met deze kinderen aanlopen en hoe we die kunnen oplossen. Zo kunnen we er ook achter komen of het praktische knelpunten betreft die oplosbaar zijn of dat er meer achter zit, waarover we dan bestuurlijke afspraken moeten maken. Gaarne, dus.
Voorzitter. Ik kom te spreken over kindermishandeling. Misschien is het goed als ik eerst even in herinnering roep welke discussie we daar eerder over hebben gevoerd. Toen we een tijdje terug het debat voerden over dit onderwerp, zeiden we tegen elkaar dat we zo langzamerhand alle wetten en regels ten behoeve van een goede aanpak van kindermishandeling wel zo'n beetje op zijn plek hadden, en dat we vooral moesten gaan kijken of datgene wat we bedacht hadden, ook echt werkte. Aan de orde kwam destijds de meldcode, de informatievoorziening betreffende Veilig Thuis en de campagne over kindermishandeling in het algemeen en seksueel geweld in het bijzonder, waarbij de uitrol van de Centra Seksueel Geweld een rol speelde. De boodschap die ik toen probeerde te geven, was dat we ons heel goed moesten richten op de goede werking van hetgeen we verzonnen hadden. Werkte de meldcode die we hadden bedacht in de praktijk en hoe konden we dat uitzoeken? Ik heb destijds gezegd dat we zouden gaan praten met de beroepsgroepen, met Veilig Thuis, met de rapporteur mensenhandel en met de taskforce.
Mevrouw Van der Burg heeft zojuist een plan overhandigd waarmee we een verdere impuls zouden kunnen geven aan de uitvoering van het kindermishandelingsbeleid, gericht op signaleren, bestrijden en behandelen. Als ik het zo op het eerste oog kan bekijken – we hebben er ook al iets eerder over kunnen spreken, heb ik kunnen lezen – doet zij precies op dat punt een aantal voorstellen. De vraag komt aan de orde hoe je de signalen verder kunt versterken. Mevrouw Bergkamp noemde dat de «radarfunctie» van Veilig Thuis. Ook gaat het erover hoe je de bestrijding en de informatievoorziening effectiever kunt maken. Daarbij komt bijvoorbeeld aan de orde de terugkoppeling van Veilig Thuis naar de zorgaanbieders of de huisartsen. Ook gaat het in dit kader om de vraag of de registratie van adviezen beter kan en hoe de behandelingen beter kunnen. Dat leidt onder andere tot een discussie over de Centra Seksueel Geweld.
Wat mij opvalt in de hele discussie over een meldcode en een meldplicht, is het volgende. Aan de ene kant vindt er een grote discussie plaats over de voor- en nadelen van die meldplicht. Als je wat dieper kijkt, is er eigenlijk heel veel overeenstemming in alle signalen die ik erover krijg. Iedereen vindt dat de meldcode ongelofelijk goed is, dat die zijn werking moet gaan krijgen en dat we niet al te snel moeten zeggen dat het toch weer helemaal anders moet. Aan de andere kant zien we ook dat er een aantal knelpunten zijn. Er zijn vraagtekens te plaatsen bij de vraag of er wel voldoende wordt gemeld evenals bij de vraag of er voldoende radarfunctie zit in de informatievoorziening tussen de zorgaanbieders en Veilig Thuis en of er voldoende terugkoppeling plaatsvindt als er signalen zijn dat het niet goed gaat.
In stap vijf van de meldcode zit de keuze: je meldt of je start een hulptraject. Ik vind het zo aantrekkelijk aan het actieplan van mevrouw Van der Burg dat het die vinger op die plek legt. Je gaat niet ineens over tot een platte meldplicht, maar je probeert die stap vijf minder vrijblijvend te maken. In het geval dat er geen melding van kindermishandeling hoeft te worden gedaan, maar er een hulptraject kan worden ingezet, is het goed dat er bij het registratiepunt een goede check kan zijn: klopt dat, is er iets anders aan de hand en hebben we goed in de gaten wat er nog meer rond dat kind of dat gezin zou kunnen spelen? Ik ben er nog niet helemaal uit, maar ik ben zeer bereid om te bekijken wat dat betekent voor de manier waarop wij de registratie verder kunnen verbeteren. Als dat lukt, denk ik dat wij precies tegemoetkomen aan de opmerkingen van zowel de Nationaal Rapporteur Mensenhandel als de Kinderombudsman, Augeo en de taskforce: ga niet alles veranderen, maar zorg ervoor dat die vrijblijvendheid uit die stap vijf is en dat er een betere registratie en terugkoppeling is van eventuele behandeling op grond van kindermishandeling.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik begrijp dat de Staatssecretaris een compromis zoekt tussen het plan-Van der Burg en het plan van de Partij van de Arbeid. Ik hoop dat wij allen het belang van de strijd tegen kindermishandeling voor ogen hebben. Ik ga ervan uit dat de Staatssecretaris hetzelfde belang heeft. Hebben wij nu scherp in beeld dat op het moment dat een huisarts zo'n eigen plan opzet samen met de professionals, dat tot voldoende resultaat leidt? Ik vraag mij af of je met die registratie niet organiseert wat de huisarts nu al doet, namelijk professionals om advies vragen, een plan opstellen en er vervolgens mee aan de gang gaan zonder dat er een officiële meldplicht is voor die huisarts. Ik krijg daar graag duidelijkheid over.
Staatssecretaris Van Rijn:
Het verschil is dat op het moment dat je een melding doet van kindermishandeling, Veilig Thuis die zaak als het ware overneemt – het is een verkeerde term, maar u begrijpt wat ik bedoel – om een traject rondom kindermishandeling en jeugdhulp in te zetten. Op het moment dat de behandelende arts die melding niet doet maar een traject opstart, blijft het wat mij betreft bij die zorgaanbieder, maar is het wel goed om te bekijken of er nog meer speelt wat informatie toevoegt waardoor je tot een ander oordeel zou kunnen komen. Het belangrijkste in de discussie rondom meldplicht, registratie en wat dies meer zij, is dat bijna alle partijen zorgen hebben of het systeem van informatievoorziening over en weer voldoende is. De Nationaal Rapporteur Mensenhandel zegt: zorg ook bij adviesaanvragen voor een veel betere registratie en een goede terugkoppeling naar de zorgaanbieder. Dat zeggen Augeo en de Kinderombudsman ook: zorg ervoor dat die radarfunctie wordt versterkt. De taskforce zegt: dit werkt goed, maar zorg ervoor dat als er andere signalen zijn, die ook gecommuniceerd kunnen worden. Ik denk dat het een verantwoord voorstel zou kunnen zijn. Als je ervan overtuigd dat er sprake is van kindermishandeling, meld je dat gewoon conform de vijfde stap. Als je denkt dat een traject volstaat, is het goed als er een check is: klopt dat, zijn er misschien meer signalen die tot een andere conclusie leiden? Dan hebben wij het in ieder geval in beeld. Ik zal bekijken wat dat betekent. Misschien moet de wet daarvoor worden aangepast en misschien hoeft dat helemaal niet. Het lijkt mij verstandig om die discussie in die richting te beslechten, zodat wij in het belang van het kind een beter werkend systeem hebben van de huidige meldcode, waaraan wij nu toch een beetje twijfelen: werkt het goed, is de kennis en kunde bij de zorgaanbieders goed, is de registratie goed? Dan maakt het mij niet zoveel uit hoe je het duidt. Je kunt het een verbetertraject rondom de huidige meldcode noemen. Je kunt zeggen dat de vrijblijvendheid ervan afgaat. Ik merk dat als wij deze stap zouden zetten, wij daadwerkelijk iets toevoegen om de werking van het huidige stelsel van de meldcode te verbeteren.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik begrijp van de Staatssecretaris dat dit niet leidt tot een meldplicht in die vijfde stap, maar dat het signaal wordt afgestemd met de andere professionals en dat zaken niet meteen uit handen worden geven aan Veilig Thuis. Ik zie de Staatssecretaris knikken. Dan is mijn vraag: gebeurt dat op dit moment dan niet? Consulteert een zorgaanbieder de andere professionals nu niet als hij het vermoeden heeft dat, en als hij mogelijk een eigen traject wil inzetten? Wat is het belangrijkste verschil met de huidige praktijk? Wat is er anders op het moment dat die registratie misschien plaatsvindt?
Staatssecretaris Van Rijn:
Gelet op het aantal meldingen is er her en der wel twijfel over de vraag of er voldoende wordt gemeld. Ik doe daar verder geen uitspraak over. Dat probleem los je niet alleen op door het invoeren van een meldplicht, maar ook door de werking van de meldcode te verbeteren. Daarnaast zie je dat de koppeling tussen het besluit van een individuele zorgaanbieder en de check of er meer speelt en of er op een andere plek meer informatie is, kan worden versterkt. De Nationaal Rapporteur Mensenhandel, de taskforce en de Kinderombudsman wijzen daar ook op. Je ziet dus inderdaad dat de werking van de meldcode verbeterd kan worden.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Ik vind het eigenlijk heel erg wat hier gebeurt. De Staatssecretaris legt eerst een beetje uit hoe de meldcode werkt, maar halverwege zijn verhaal zegt hij: het is nu ook al zo dat je bij stap vijf beslist of je zorg gaat verlenen of dat je het verplicht moet melden als er sprake is van kindermishandeling. Dat is niet zo. Dat staat nu niet in de meldcode. Vervolgens komt er een woordenbrij en zegt de Staatssecretaris ook nog dat hij gecharmeerd is van het voorstel van de VVD. Nou, dat ziet op een meldplicht! Een en ander wordt even in de tijd vooruitgeschoven en straks krijgen we een brief waarin dat staat. Dat kan niet op deze manier, juist niet vanuit het belang van kinderen. Volgens mij hebben wij hier allemaal een flink aantal vragen over gesteld. Wat betekent dat straks? Wie gaat de opvolging doen? Wie gaat het onderzoek doen? Hoe zit het met al die professionals die zeggen: doe ons dit nu niet aan, want wij moeten goed implementeren en wij moeten opgeleid worden? Hoe weet je dat er sprake is van kindermishandeling als er een melding wordt gedaan? Waar kunnen ouders terecht die zeggen: dit is waanzin; ik wil deze melding uit het systeem hebben? Dit kan niet op deze manier.
Staatssecretaris Van Rijn:
Dat is toch een beetje jammer, want ik heb de meldcode gewoon voor me en stap vijf houdt in: beslissen over zelf hulp organiseren of melden.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Dat zeg ik.
Staatssecretaris Van Rijn:
Dat staat in de meldcode.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Die heb ik ook al een aantal keren geciteerd.
Staatssecretaris Van Rijn:
We hebben het nu over de vraag hoe we dat effectief maken. Of je bent er zo van overtuigd dat er sprake is van kindermishandeling dat je geen hulpverleningstraject inzet en een melding van kindermishandeling doet, met alle toeters en bellen die daarbij horen, om het maar even simpel uit te drukken. Ik denk dan aan het inschakelen van Veilig Thuis, het zorgen voor jeugdhulp en het bekijken of het kind nog thuis kan blijven. Al die maatregelen kun je nemen en wat mij betreft moet je ook bekijken hoe ze worden opgevolgd. Of je zet zelf een hulpverleningstraject in. In dat geval vind ik het verstandig dat bekeken wordt of er meer informatie beschikbaar is om te bekijken of er sprake is van een hulpverleningstraject of dat er meer aan de hand is. Het lijkt mij heel erg goed om dat te doen. Het lijkt mij heel goed dat er een terugkoppelmechanisme van Veilig Thuis naar de zorgaanbieder is, zodat kan worden bekeken of er meer informatie voorhanden is die de zorgaanbieder zou moeten betrekken bij zijn of haar keuze. Het lijkt mij echt heel verstandig om een dergelijk mechanisme te hebben. Dat versterkt de radarfunctie van Veilig Thuis en de onderbouwde beslissing van de hulpverlener en dat laat de verantwoordelijkheid van de hulpverlener volledig intact. Ik kan dus niet anders zeggen dan dat dit weleens een heel verstandig voorstel zou kunnen zijn.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Dan voert de Staatssecretaris dus tegen de wil van de complete sector een meldplicht in. Ik wil dan alsnog antwoord krijgen op alle feitelijke vragen die ik net gesteld heb. We krijgen direct een stapel met meldingen van al dan niet vermeende kindermishandeling. Wie gaat die meldingen bekijken? Wie gaat dat onderzoeken? Ik neem aan dat de ouders bericht ontvangen dat er sprake is van een melding. Waar kunnen die ouders terecht? Echt waar, dit kan niet op deze manier. Hier moet je over nadenken. Je moet vaststellen wat dit betekent voor de werkvoorraad. Je moet kijken naar al die verschillende dingen die aan de orde zijn gesteld. Ik vind het echt ... Nou ja, goed, ik krijg graag feitelijke antwoorden op alle vragen die ik in eerste termijn gesteld heb.
Staatssecretaris Van Rijn:
Ik ben toch een beetje verbaasd. We hebben die meldcode al. Bijna alle vragen die mevrouw Keijzer nu stelt, kun je ook stellen bij die meldcode. Daarover kun je precies dezelfde vragen stellen. We discussiëren nu over één vraag, namelijk: is het verstandig om stap vijf zodanig te laten werken dat daarmee wordt bereikt wat men ervan verwacht? Wordt er melding gedaan van kindermishandeling als men denkt dat daar sprake van is? Als men denkt dat er volstaan kan worden met een hulpverleningstraject, kan er nog eens gecheckt worden of dat op zijn plek is of niet. Er is immers misschien nog meer informatie die de zorgverlener zou moeten kennen om tot een effectievere benadering te komen. Daardoor kan Veilig Thuis meer in zijn rol terechtkomen en de radarfunctie, die mevrouw Bergkamp al noemde, beter vervullen. Daardoor kan er ook een goede terugkoppeling plaatsvinden tussen de zorgaanbieder en Veilig Thuis om ervoor te zorgen dat het systeem werkt. Al die vragen van mevrouw Keijzer zijn heel goede vragen. Die zijn ook allemaal gesteld bij inwerkingtreding van de meldcode. Die leidden allemaal tot oplossingen of knelpunten die we moeten gaan verwerken. Het is wel verstandig om rekening te houden met de vraag die we verleden keer allemaal hadden, namelijk of het wel werkt en of de informatievoorziening verbeterd kan worden. Als daar goede voorstellen voor komen, ben ik zeer bereid om te bekijken of die geïmplementeerd kunnen worden.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Voorzitter, ik wil graag nog een vervolgvraag stellen of anders mijn volgende interruptiemogelijkheid, de derde dus, gebruiken.
De voorzitter:
Dat sta ik toe.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Dit is een beetje Van Rijniaans. De Staatssecretaris zegt: als je een vermoeden hebt van kindermishandeling, dan meld je dat. Dat is een meldplicht. Vervolgens zegt hij: al die vragen die mevrouw Keijzer stelt, zijn ook aan de orde geweest bij de meldcode. Maar dat was nou juist geen meldplicht. Ik wil dus gewoon antwoord op die vragen. Wat betekent dit voor de werkvoorraad van Veilig Thuis? Wie gaat al die onderzoeken doen? Gaat er extra geld naar gemeenten? Gaat er extra geld naar de FPKM? Waar kunnen ouders terecht als een melding volgens hen onterecht is? Hoe komen de meldingen weer uit het systeem? In het buitenland blijkt gewoon dat bij het invoeren van een meldplicht de hoeveelheid meldingen tegen het dak gaat en dat er heel veel meldingen zijn die niet verder onderzocht worden. Hoe gaat de Staatssecretaris daarmee om? Waarom ben ik hier zo precies op? Juist in het belang van het kind! In de stapels moeten geen kinderen verdwijnen omdat er onvoldoende capaciteit voor onderzoek is.
Staatssecretaris Van Rijn:
Ik zit me even af te vragen of dit een Keijzeriaanse vraag is. Zij heeft een hele redenering: als we een meldplicht invoeren, dan krijgen we verkeerde stapels, onterechte meldingen en wat dies meer zij. Dat ben ik met haar eens. Daarom voeren we die meldplicht ook niet in. In stap vijf staat dat je een melding doet of een hulpverleningstraject start. Wij willen bewerkstelligen dat er bij het starten van een hulpverleningstraject goede communicatie plaatsvindt tussen de hulpverlener en Veilig Thuis om te bekijken of er een verantwoorde beslissing genomen wordt. Dat is wat er aan de orde is. Dat is dus geen meldplicht. Daarbij zouden alle bezwaren gelden die mevrouw Keijzer noemde en waar ik het ook mee eens ben. Het gaat ons juist om die andere kant, namelijk het beter laten werken van stap vijf van de meldcode. Dat is echt wat anders dan mevrouw Keijzer veronderstelt. Het is geen meldplicht. Het is versterkte communicatie bij het in gang zetten van het hulptraject door de hulpverlener zelf, met een check erbij: volstaat dit of is er nog meer informatie beschikbaar die aanleiding zou kunnen zijn voor een andere beslissing? Dat lijkt mij een betere werking van de meldcode. Dat is wat anders dan een meldplicht. Laten we dan ook niet doen alsof het een meldplicht is, want dat is gewoon niet zo.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Wat is het starten van een hulptraject in dezen? Is dat ook het gesprek voeren over wat er aan de hand is?
Staatssecretaris Van Rijn:
Dat heeft dan natuurlijk al plaatsgevonden. Dat leidt dan juist tot de beslissing om jeugdhulp, jeugd-ggz, ondersteuning in het gezin of opvoedingsondersteuning in gang te zetten. Dat is een hulptraject inzetten.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
De Staatssecretaris zegt dat er eigenlijk geen sprake is van wijziging van een meldcode naar een meldplicht, maar de coalitiepartijen hebben wel gevraagd ervoor te zorgen dat informatie die bij hulpverleners rust, gedeeld wordt. Dat is volgens mij wel een wijziging. Dat is een wijziging waarvan ik mij afvraag of het niet ten koste gaat van de privacy van mensen en van het medisch beroepsgeheim. Wij kunnen nog een hele discussie voeren over de vraag of een registratieplicht hetzelfde is als een meldplicht, maar is de Staatssecretaris bereid om, als hij met een voorstel komt, dat voor te leggen aan het College bescherming persoonsgegevens en de Raad van State? Ik denk dat zij de meest aangewezen partijen zijn om, voordat er een wetswijziging komt – áls er een wetswijziging komt – een duidelijk overzicht te maken van de privacyeffecten en de juridische kant hiervan.
Staatssecretaris Van Rijn:
Ja, dat was ik zelf ook van plan. Ik had eigenlijk het plan opgevat om in de eerstvolgende rapportage over geweld in afhankelijkheidsrelaties – die komt in december als ik mij niet vergis – een reactie te geven op het plan van aanpak dat we zojuist aangeboden hebben gekregen, waarvan dit element deel uitmaakt, en mee te nemen wat de ins en outs, de juridische consequenties en regelgevingsconsequenties van het plan zijn. Ik ga dus in de voortgangsrapportage die ergens in december verschijnt, uitgebreid op dit voorstel in.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Ik wil daar ook graag onafhankelijk advies bij hebben van het College bescherming persoonsgegevens en de Raad van State. Zegt de Staatssecretaris dat ook toe?
Staatssecretaris Van Rijn:
De Raad van State wordt ingeschakeld als er sprake zou zijn van een wetsvoorstel, maar daar ben ik nog niet uit.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Nee, dat begrijp ik.
Staatssecretaris Van Rijn:
Is het niet verstandig dat ik eerst een uitgebreide reactie geef op het plan van aanpak, inclusief alle voetangels, klemmen en juridische vragen die je erbij zou kunnen hebben. Dan kan de Kamer daarover spreken. Daarna kunnen wij altijd nog met elkaar bespreken welke adviezen er nog meer nodig zijn om dit tot een goed einde te brengen.
De voorzitter:
Ik zag al eerder dat mevrouw Kooiman wilde interrumperen en ik zie nu dat ook dat mevrouw Bergkamp een interruptie heeft.
Mevrouw Kooiman (SP):
Ik snap de worsteling van de taskforce enigszins. Er is een verplichte meldcode. Als je de stappen van die verplichte meldcode doorloopt, kom je uiteindelijk bij stap vijf terecht. Als je het vermoeden hebt dat er kindermishandeling plaatsvindt en je die niet meldt, moet je je natuurlijk niet verschuilen achter het beroepsgeheim en dat soort zaken. Daar ben ik het wel mee eens. Wij hebben er alles aan gedaan om ervoor te zorgen dat mensen die nu niet melden, wel gaan melden. De huisartsen melden bijvoorbeeld bedroevend slecht, terwijl het melden juist ontzettend goed gaat in de ziekenhuizen, omdat zij combinatiepakketten hebben. Als wij bekijken waar het probleem daadwerkelijk zit, hebben wij een wereld te winnen. Wij moeten ervoor zorgen dat wij de screening, de inspectie en het trainen stimuleren. Wat gaat de Staatssecretaris daaraan doen?
Staatssecretaris Van Rijn:
Het korte antwoord is dat ik het daar honderd procent mee eens ben. Verleden keer hebben wij gesproken over de meldcode en de werking daarvan. Wij hebben toen ook gezien dat er her en der zorgen leven over het aantal meldingen en over de vraag of de informatievoorziening goed is. Wij hebben op dat vlak nog een heel verbetertraject te gaan. Mevrouw Kooiman noemt nu de combinatie, namelijk zorgen voor goede scholing en informatievoorziening, en dat er vervolgens gemeld wordt als dit aan de orde is. Daar ben ik het zeer mee eens. Wat mij betreft maakt dit integraal deel uit van de verbeteraanpak.
Mevrouw Kooiman (SP):
Dat zou echt al een hele verbetering zijn. Het andere punt dat collega's ook al hebben aangekaart, is Veilig Thuis. In de praktijk lopen de Veilig Thuis organisaties momenteel vast, omdat ze heel veel meldingen krijgen en die niet allemaal aankunnen. In het debat gaf de collega van de VVD ook al aan dat je misschien moet kijken naar het verschuiven van middelen en dat je dus moet bekijken of die instanties meer middelen nodig hebben. Is de Staatssecretaris bereid om in de volgende voortgangsrapportage in ieder geval op te nemen hoe het met de wachtlijst staat en wat wij eraan kunnen doen om die zo veel mogelijk weg te werken?
Staatssecretaris Van Rijn:
Zoals bekend had ik vorige keer toegezegd dat wij een rondje zouden maken langs de Veilig Thuis organisaties om te bezien welke knelpunten zij ondervinden. Ik ga ervan uit dat dit daar ongetwijfeld aan de orde zal komen en dat wij aan de hand van dat rondje zullen bekijken welke oplossingen er voor welke knelpunten zijn. Ik ga die oplossing in met een open mind.
Mevrouw Bergkamp (D66):
Ik steun het betoog van mevrouw Keijzer en mevrouw Voortman. Wij moeten hier zorgvuldig naar kijken en onafhankelijk advies hierover inwinnen. Wij zijn nu een paar jaar verder. De meldcode is uitgebreid behandeld. Ik zou echt het slecht vinden als wij in de tussentijd, dus lopende het traject, zouden komen tot een wijziging. Dat ben ik ook niet gewend van deze Staatssecretaris. Wij gaan nu ook niet dingen op het gebied van de Jeugdwet heel ingrijpend veranderen. Dit zou wel heel ingrijpend zijn voor de meldcode. Daar komt ook nog bij dat er voor de meldcode echt uitgebreid onderzoek is geweest. Er is gekeken naar ervaringen uit het buitenland, naar de dingen die daar goed of juist averechts werken. Het kan toch niet zo zijn dat er een wijziging komt, omdat de twee coalitiepartijen er niet helemaal uitkomen? Ik vraag de Staatssecretaris echt om goed onderzoek te doen en om niet zomaar tot een verandering te komen, want dat heeft allerlei consequenties op het gebied van privacy en het medisch beroepsgeheim. Ook ontstaat er onduidelijkheid voor professionals, omdat zij dan niet weten wat zij moeten doen. Ik vraag de Staatssecretaris dus om dit zorgvuldig te doen, er voldoende tijd voor te nemen en om in deze periode niet met een wijziging te komen.
Staatssecretaris Van Rijn:
Ik ben het zeer eens wat betreft die zorgvuldigheid, die voorop zal blijven staan. Voor mij staat de inhoud voorop bij dit onderwerp, daar moet men van overtuigd zijn. Wat mij heeft gemotiveerd om te bekijken of we een volgende verbeterslag moeten maken, is dat los van die discussie over meldcode of meldplicht door elke partij werd gevraagd hoe we het beter kunnen laten werken. Dat heeft soms te maken met de informatievoorziening bij Veilig Thuis; met de terugkoppeling tussen Veilig Thuis en de professionals of met de zorgen die er zijn of er wel voldoende wordt gemeld.
Wat mij betreft is dit een verbeterslag van de meldcode, om ervoor te zorgen dat de informatievoorziening tussen Veilig Thuis en de zorgprofessionals beter gaat lopen. Ik ben het er zeer mee eens dat daarbij zorgvuldigheid nodig is. Ik heb nog helemaal geen opvatting over de vraag of dat zou moeten leiden tot een wetswijziging. Laten we dat eerst maar eens heel zorgvuldig bekijken. Maar dat er een verbeterslag nodig is bij de werking van die meldcode, is iets waarover de Rapporteur Mensenhandel, de Kinderombudsman, Augeo en de taskforce het eens zijn, dus het lijkt mij goed om daarnaar te luisteren en geen dingen te doen waar wij spijt van zouden hebben. Daar ben ik het ook zeer mee eens.
Mevrouw Bergkamp (D66):
Dat klinkt heel redelijk. Ik ben blij dat de Staatssecretaris zegt dat het hem gaat om de inhoud. Ik hoor hem niet zeggen dat hij gaat kijken wat hij kan doen om de scholing te verbeteren of om de capaciteit van de vertrouwenspersonen te verbeteren of waarom er verschillende systemen zijn bij Veilig Thuis die niet goed op elkaar aansluiten. Hij gaat niet kijken waarom die verwijsindex niet werkt en hoe die verbeterd kan worden. Ik vind dat we ons blind focussen op die meldplicht, meldcode en registratieplicht, terwijl er heel veel andere dingen omheen zitten die verbeterd kunnen worden. Niet zo lang geleden hebben we een debat gevoerd, waarin bleek dat ook niet zeker is of Veilig Thuis zorgt voor goede begeleiding en zorg, als er gemeld wordt. Als er strafrechtelijke vervolging plaatsvindt, ontbreekt vaak het forensisch bewijsmateriaal. Ik vind echt dat de focus verkeerd wordt gelegd. We moeten het traject aan de voorkant en aan de achterkant verbeteren in plaats van die focus op de meldplicht, die nu een registratieplicht wordt. Ik vraag aan de Staatssecretaris of dat hele pakket niet veel belangrijker is dan die focus op of die fetisj van die verplichting. Andere dingen zijn veel belangrijker voor een goed werkende meldcode, om ervoor te zorgen dat kinderen gewoon veilig zijn.
Staatssecretaris Van Rijn:
Ik vrees dat ik niet zo gek veel verstand heb van fetisj, maar u hebt gelijk. In het vorige Kamerdebat heb ik al aangegeven dat wij een rondje Veilig Thuis gaan doen om te bekijken welke knelpunten er zijn en welke verbeterslagen daar gemaakt moeten worden. In het vorige debat heb ik aangegeven dat wij een rondje maken langs de beroepsgroepen, met quickscans, om te kijken hoe het zit met de scholing, kennis en kunde van de beroepsgroepen. In het vorige rondje heb ik aangegeven dat ik met de Kinderombudsman en Augeo wil gaan kijken of de scholing en de informatievoorziening bij zorgaanbieders en scholen verbeterd kunnen worden. Dat is een traject waar wij al mee bezig waren. Ik zie ook dat het plan van aanpak kindermishandeling van mevrouw Van der Burg veel breder is dan alleen die meldplicht. Ik ben het daar wel mee eens. We focussen nu zeer op dit punt, maar dat is maar een onderdeel van de hele aanpak. We hebben al heel veel regelgeving ontworpen. Ik benadruk dat ik sinds het vorige debat al acties in gang heb gezet die gericht waren op het verder verbeteren van die meldcode. Dit kan daarbij een element zijn.
De voorzitter:
Dat was inmiddels de derde vraag in de interruptieronde. Als u nog één korte vraag ter verheldering hebt, ...
Mevrouw Bergkamp (D66):
Dank u wel voor deze kans. Dan zou ik concreet willen weten wat er gaat gebeuren. Komen er meer vertrouwensartsen? Hoe gaan we naar die scholen? Het is heel belangrijk dat de Staatssecretaris bezig is met Veilig Thuis, maar ik wil wel weten wat de resultaten zijn op de terreinen die ik net noemde, want daarmee hebben we echt een integraal pakket.
Staatssecretaris Van Rijn:
Dat wil ik ook. Wij zullen die meenemen in de voortgangsrapportage die ik zojuist heb beloofd, en die een breed overzicht geeft van waar we staan. Op welke punten kan de aanpak van kindermishandeling verbeterd worden? Wat zijn de bevindingen van Veilig Thuis, de taskforce en de Rapporteur Mensenrechten? Wat is het totale pakket aan verbeteringen dat wij kunnen doorvoeren om het beter te laten werken?
De voorzitter:
Dit wordt meegenomen in de voortgangsrapportage. Ik vraag de Staatssecretaris om zijn betoog voort te zetten.
Staatssecretaris Van Rijn:
Dan kom ik nu toe aan het punt van de privacy.
De voorzitter:
Voordat u op de privacy ingaat, wil mevrouw Van der Burg toch nog een vraag stellen.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Ik dank de Staatssecretaris voor de toezegging om hierop terug te komen. Ik begrijp dat hij nu niet op alles kan reageren. Ik dacht dat hij de Centra Seksueel Geweld ook onder dit kopje zou behandelen. Eerlijk gezegd, wil ik dat wel even weten. Dat is immers ook een zeer aangelegen punt.
Staatssecretaris Van Rijn:
Mevrouw Van der Burg heeft in mijn brief gelezen dat ik inderdaad van plan ben om die uitrol te borgen. Ik kan mij echter ook voorstellen dat zij iets meer wil weten: hoe gaat dit nu precies en welke middelen worden daarvoor uitgetrokken? Ik dacht dat een aantal Kamerleden het verzoek had gedaan om dat nog voor de begrotingsbehandeling van V en J aan de Kamer kenbaar te maken. Dat wil ik graag toezeggen. Daar zal ik dus voor zorgen.
De voorzitter:
Dat is dan deze week, want die begroting staat volgende week op de agenda.
Staatssecretaris Van Rijn:
Dat is dan deze week, voorzitter.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Dank voor deze toezegging. Wij hebben de brief gelezen. Wij vertrouwen erop dat dit inderdaad in orde komt.
De voorzitter:
De Staatssecretaris vervolgt zijn betoog over de privacy.
Staatssecretaris Van Rijn:
In het verleden is al heel veel over de privacy gesproken. In de wet zitten al enkele waarborgen. Dossiers die gegevens bevatten over de gezondheid van de cliënt, zijn persoonsgebonden en mogen alleen worden ingezien door de behandelend professional. Of die professional in dienst is van de gemeente of niet, doet er niet toe, want de professional is gebonden aan de eisen die in de wet staan. Daarin is ook geregeld wat ambtenaren en professionals over de cliënt mogen weten. Dat hangt af van de functie en van de relatie tot de cliënt. Dat staat ook in de wet.
Ik denk dat wij hierbij met twee punten te maken hebben. Naar ik meen hebben mevrouw Bergkamp en mevrouw Kooiman daarop gewezen. De wet bevat waarborgen. Die klinken op zichzelf goed, maar uiteindelijk gaat het ook hierbij natuurlijk om de werking in de praktijk. Snapt iedereen het? Is iedereen voldoende op de hoogte? Is iedereen voorzichtig genoeg op dat punt? Zijn er bijvoorbeeld goede regelingen voor het declaratieverkeer? Op dat punt hebben wij met instemming van het College bescherming persoonsgegevens een tijdelijke regeling opgesteld. Nu ligt de veegwet voor, die naar de Kamer is gestuurd. Daarover zijn vragen gesteld en ik heb geprobeerd om die zo goed mogelijk te beantwoorden. Ik zou het zeer op prijs stellen als de Kamer deze wet zo snel mogelijk behandelt. Daarmee wordt immers een stevige juridische basis onder die privacyvraagstukken gelegd. Dat laat alle afspraken die onder anderen door de Minister van V en J met bijvoorbeeld de VNG zijn gemaakt, onverlet. Deze hebben betrekking op de vraag hoe wij het privacybewustzijn en de kennis en kunde bij de gemeenten nog verder kunnen versterken door middel van cursussen en opleidingen. Dat er knelpunten zijn op het gebied van kennis en kunde is immers helder. Dat hebben wij op ons netvlies. Die twee bewegingen worden en moeten worden gemaakt: aan de ene kant moet de veegwet zo snel mogelijk worden behandeld om de juridische basis te versterken en aan de andere kant moeten wij ervoor zorgen dat de kennis en kunde bij de gemeenten, de professionals en ambtenaren verder wordt vergroot.
Misschien is het een beetje opvallend dat wij ook in dit debat heel weinig hebben gesproken over de vernieuwingsslag. Wij hebben wel gesproken over de transitie en de fase waarin wij ons nu bevinden, maar niet over de vernieuwingsslag. Ik zal daar dus kort over zijn. De opmerking van mevrouw Ypma wil ik natuurlijk niet tenietdoen. Vandaar dat ik nog even wil noemen dat wij niet moeten vergeten dat er in het veld ongelofelijk veel gebeurt. Ik heb dit voorjaar de Kamer de Vernieuwingsagenda Jeugd aangeboden, met een aantal opmerkingen daarbij. Op 5 oktober was ik bij de Voor de Jeugd Dag in Amsterdam, waar zo'n 1.400 professionals hun kennis hebben gedeeld over de goede voorbeelden van vernieuwingen in het land. Ik kan niet anders zeggen dan dat ik onder de indruk ben van de hoeveelheid acties, activiteiten en vernieuwingen die op het gebied van de jeugdhulp en jeugdzorg zijn doorgevoerd. Ik wil het komende voorjaar met alle stakeholders in de jeugdzorg de voortgang van die vernieuwingen bespreken en ik zal de Kamer daarover ongetwijfeld verder melden.
Ik kom nu aan een aantal specifieke vragen, maar niet dan nadat ik het over de asielzoekersjongeren heb gehad. Mevrouw Voortman, de heer Voordewind en mevrouw Bergkamp hebben daarover vragen gesteld. Het COA hanteert als uitgangspunt dat ouders verantwoordelijk zijn voor het welzijn van hun kinderen. De opvang moet goed zijn en er moet volop aandacht zijn voor het welzijn en het welbevinden van kinderen. Dat betekent dat geprobeerd is de opvang van gezinnen zodanig vorm te geven dat het gezinsleven zoveel mogelijk kan worden voortgezet. Er zijn veel extra voorzieningen gecreëerd met het oog op het belang en het welzijn van het minderjarige kind, bijvoorbeeld met het project Kind in de opvang. Ook worden jaarlijks juist in de azc's diverse projecten gefinancierd om het welzijn van kinderen te verbeteren. Het COA heeft ook gekwalificeerd personeel voor de kinderen beschikbaar.
Bij de opvang van alleenstaande minderjarige vreemdelingen is behalve het COA ook de Stichting Nidos betrokken. De Stichting Nidos voert een onafhankelijke voogdijtaak uit voor alle amv's in Nederland. Vooralsnog ligt de dagelijkse zorg voor kinderen jonger dan 12 jaar bij een pleeggezin, dat door de Stichting Nidos wordt toegewezen. Wij hebben daar eerder op 15 september 2014 over gesproken. De toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft toegezegd dat een nieuw opvangmodel in werking zou treden, waarbij kleinschaligheid vooropstaat en waarbij het uitgangspunt is dat jongeren in verband met de continuïteit zo min mogelijk worden overgeplaatst. In de praktijk zien we dat er een enorm aantal asielzoekers en dus ook jeugdige asielzoekers in de opvang komt en dat het heel lastig is om tijdig de nodige opvang en hulp te verlenen. Er is specifieke aandacht voor de zorgbehoefte van kinderen, inclusief de traumazorg. Dat betekent dat er voldoende aandacht voor is en dat die zorg na een half jaar niet stopt. Wel vindt elk halfjaar een herbeoordeling plaats van de ontwikkeling van het kind en van de eventuele status van het kind, zodat we weten wat we in de volgende periode moeten doen. Het stopt dus niet na een halfjaar. Er vindt een herbeoordeling plaats en als de zorg moet worden verlengd, dan vindt die verlenging ook plaats. Dat is ook eerder met de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie gewisseld en deze afspraken gelden nog steeds.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Hoe zit het dan met andere kinderen, dat wil zeggen kinderen die niet gedocumenteerd zijn en die in een asielzoekerscentrum wonen?
Staatssecretaris Van Rijn:
Bij mijn weten gelden voor hen dezelfde afspraken. Met het COA zijn afspraken gemaakt over welke zorg nodig is voor een goed welzijn en welbevinden van het kind. Elke keer wordt gekeken of dat goede zorg is, inclusief de zorg die het specifieke kind in die specifieke situatie nodig heeft.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Ik denk dat de Staatssecretaris mijn vraag niet goed heeft begrepen. Hoe zit het met kinderen die niet die aparte status hebben gekregen in de Jeugdwet? In de Jeugdwet is een apart artikel opgenomen voor kinderen in azc's, voor ongedocumenteerde kinderen, namelijk dat na dat halfjaar wordt gekeken hoe het met de zorg zit. Dat is anders dan met bijvoorbeeld een kind van ons. Als mijn kind jeugdzorg nodig zou hebben, wordt niet na een halfjaar gekeken hoe het daarmee zit. Dat is het principiële verschil waar ik het hier over heb.
Staatssecretaris Van Rijn:
Dat heeft te maken met de asielstatus van het kind, waardoor nog niet duidelijk is of er sprake is van terugzending of niet. Dat is destijds ook gewisseld. Om die reden wordt ook elke keer gekeken welke zorg kan worden gegeven. Als de procedure volgende maand eindigt en het kind terug moet naar het land van herkomst, maakt het nogal wat uit welke zorg je dan voor het kind beschikbaar hebt of niet. Het hangt natuurlijk af van de lengte van het traject. De vraag welke zorg je wel of niet verstrekt aan het kind, hangt samen met de speciale asielstatus.
De voorzitter:
Mevrouw Voortman, gaat u gebruikmaken van uw derde interruptie? We doen interrupties namelijk in tweeën.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Nee. De Staatssecretaris heeft mijn vraag namelijk niet goed begrepen.
De voorzitter:
Oké, daar ben ik coulant in. Dan kunt u een vraag stellen om een en ander nog verhelderd te krijgen.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Dit is precies het punt waarop ik kritiek uit. Je laat dus de asielstatus meewegen in de vraag of een kind zorg nodig heeft of niet. Of een kind zorg nodig heeft of niet, moet volgens mij worden bepaald aan de hand van de zorgvraag van het kind en niet aan de hand van de vraag of een kind binnenkort wordt uitgezet.
Staatssecretaris Van Rijn:
Volgens mij hebben we dat punt gewogen bij de totstandkoming van de Jeugdwet. Toen hebben we er ook over gediscussieerd. Natuurlijk is de behoefte aan zorg bepalend voor de zorg die je geeft. Voor het traject dat je kunt inzetten en de duur ervan maakt het echter wel uit of het kind volgende maand teruggaat naar het land van herkomst of niet. De zorgbehoefte is dus leidend, maar de vraag of een kind over een maand nog hier verblijft, is bepalend voor de duur van de zorg die je geeft.
Ik kom nu toe aan een aantal specifieke vragen. Mevrouw Kooiman vroeg hoe we zorgen voor een merkbaar mindere regeldruk en hoe we dit gaan meten. Ik zie af van een algemeen betoog over regeldruk, maar je hebt de echte regeldruk, die veroorzaakt wordt door de regeltjes van instellingen of het Rijk, en de ervaren regeldruk. We moeten hier niet een abstract traject van maken waarin weer wat regels geschrapt worden. We moeten met de werkvloer om de tafel zitten en bespreken welke regels en regeldruk men ervaart. Vervolgens moeten we bekijken hoe we een en ander kunnen opruimen. Ik wijs op het traject dat met de huisartsen is afgelegd. Er is met hen bekeken welke regels overbodig zijn en waarin slagen gemaakt kunnen worden. Ik wil zo'n zelfde traject in de jeugdzorg. Gemeenten en aanbieders zijn hier overigens ook mee bezig.
Mevrouw Kooiman heeft een vraag gesteld over de commissie-De Winter. Ze vroeg zich af waarom 1945 wordt gehanteerd. Er zijn twee argumenten voor. Ten eerste sluiten we aan bij de commissie-Samson. Deze hanteert, overigens net als de commissie-Deetman, dezelfde onderzoeksperiode. Ten tweede is er ook sprake van enige praktische argumentatie. Voor 1945 is er niet of nauwelijks documentatie die onderzocht kan worden. De bronnen zijn zeer onbetrouwbaar en moeilijk te achterhalen. Enerzijds sluit men dus aan bij de bestaande commissies. Anderzijds is het simpelweg een beslissing aan de hand van het aanwezige bronmateriaal.
Mevrouw Kooiman (SP):
De ene commissie heeft het niet gedaan, maar een andere commissie doet het mogelijk wel. Al doende leert men, denk ik dan. Je zou ook de groep kunnen verbreden, omdat je ziet dat er toch slachtoffers zijn. Zo zou je ook kunnen redeneren. De Staatssecretaris noemt ook de argumentatie over de dossiers. Over de periode van 1945 en iets daarna zijn de dossiers ook niet altijd toereikend. We stellen mensen echter wel in staat om hun verhaal te doen. Ik verwacht niet dat de groep heel groot is. Er zijn nu nog heel weinig overlevenden die hun verhaal kunnen doen, maar laat de paar mensen die dit kunnen doen, hun verhaal doen bij de commissie-De Winter. Die behoefte is er namelijk.
Staatssecretaris Van Rijn:
Misschien is het goed om dit te bespreken met de commissie-De Winter. Dit waren in ieder geval de redenen waarom men het zo gedaan heeft. Men wilde aansluiten bij alle andere commissies die op dit punt zijn ingesteld. Ik wijs erop dat het op het gebied van geweld of disciplinaire handelingen nog veel ingewikkelder is, omdat de documentatie daarover ontbreekt. In die periode waren er nog nauwelijks geweldsinstructies. Die hadden er wel moeten zijn. Het is dus echt heel ingewikkeld om bij gebrek aan bronmateriaal te toetsen wat er aan de hand is geweest. Laten we echter bekijken of de commissie-De Winter ook vindt dat er aanleiding toe is. Ik ben zeer bereid om dit nog een keer met de commissie te bespreken.
Mevrouw Kooiman (SP):
Dat is mooi, want ik had een motie op dit punt, maar die hoef ik niet in te dienen als de Staatssecretaris mij kan zeggen wanneer hij de Kamer hierover informeert.
Staatssecretaris Van Rijn:
Zal ik in het voorjaar een voortgangsrapportagetje doen?
De voorzitter:
Toegezegd wordt dat er in het voorjaar wordt gerapporteerd.
Staatssecretaris Van Rijn:
Ik zal het verkleinwoord maar loslaten, want het worden altijd van die dikke rapportages.
In antwoord op de vraag of de inspectie toezicht kan houden op met een pgb ingekochte jeugdhulp merk ik op dat een instelling in Nederland alleen onder de jeugdzorg valt als zij jeugdhulp verleent op verantwoordelijkheid van de gemeente. Dan is er gewoon sprake van toezicht door de Inspectie Jeugdzorg, ook als het gaat om een pgb. Daarop kan de inspectie toezicht houden. Op een zorgaanbieder in het buitenland zal de inspectie van het desbetreffende land toezicht moeten houden. Onze inspectie heeft daar geen jurisdictie. De gemeente en eventueel de inspectie hebben de taak om toezicht op een pgb te houden. Mevrouw Kooiman heeft hierover schriftelijke vragen gesteld. Die beantwoorden wij zo spoedig mogelijk.
Mevrouw Van der Burg heeft specifieke vragen gesteld over de cliëntondersteuning. Zo heeft zij gevraagd of ik bereid ben om gemeenten te stimuleren tot het daadwerkelijk inzetten van cliëntondersteuning en, zo ja, hoe. In september jl. heb ik alle wethouders nadrukkelijk om aandacht voor cliëntondersteuning gevraagd. Cliëntenorganisaties hebben aanbevelingen bijgesteld. Ik zal dit nog eens meenemen in de brief die ik binnenkort aan de wethouders stuur. Overigens kunnen cliëntenorganisaties ook zelf de betreffende gemeenten aanspreken. Mij lijkt dat een effectieve methode. Het hoeft niet allemaal via de Staatssecretaris te lopen. Ik ben het overigens met mevrouw Van der Burg eens dat er onafhankelijke cliëntondersteuning moet zijn, maar dat de vorm ervan kan verschillen. Ik geloof dat mevrouw Bergkamp daarnaar ook vroeg. In sommige gevallen werkt het heel goed dat cliëntondersteuning deel uitmaakt van het wijkteam, met behoud van de onafhankelijke positie, omdat die dan zeer goed gewogen kan worden.
Mevrouw Van der Burg vroeg of de Tweede Kamer begin 2016 wordt geïnformeerd over de uitkomsten van de overleggen met de gecertificeerde instellingen over de waarheidsvinding. Namens de Minister van Veiligheid en Justitie kan ik dat inderdaad toezeggen.
Over de gesloten jeugdhulp en het plaatsen zonder machtigingen is inderdaad nader overleg tussen het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Inspectie Jeugdzorg, Jeugdzorg Nederland en de VNG gevoerd. Daaruit is een aantal vragen voortgekomen. Aan de ene kant is iedereen het er volgens mij over eens dat er zonder machtigingen geen sprake kan zijn van plaatsing in een gesloten jeugdzorginstelling met het daarbij behorende regime. De instellingen hebben aangegeven dat een en ander nogal afhangt van de setting. Stel je voor dat er op het terrein meerdere gebouwen zijn en dat je in een gebouw gesloten jeugdhulp met machtiging hebt en in een ander gebouw vrijwillige plaatsing, niet in een gesloten setting, maar in een besloten setting, om het zo maar te zeggen. Is er dan sprake van een ongewenste situatie? Ik heb aan de inspectie gevraagd om dat punt even te toetsen, want ik wil daarover zonneklaar zijn. Jongeren mogen natuurlijk niet in een gesloten setting terechtkomen zonder dat daarvoor machtigingen zijn gegeven. Tegelijkertijd wil ik nagaan of er op hetzelfde terrein mogelijkheden zijn waarvan de instellingen zeggen dat het daaronder niet valt. We hebben aan de inspectie gevraagd om dat te toetsen. In januari zal dat gebeurd zijn. Daarna informeer ik de Kamer nader.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Ik dank de Staatssecretaris voor deze toezegging, want het is een ernstige zaak. Rechters blijken jeugdinstellingen hierom ook terug te fluiten. Dat is op zichzelf heel positief. Ik heb gevraagd of het in dit geval zo met de inspectie kan worden georganiseerd dat volstrekt duidelijk is wanneer dit ongeoorloofd is en wat daarvan de consequenties zijn. Dergelijke zeer ernstige praktijken waarbij een jeugdige zijn vrijheid is ontnomen, kun je niet zomaar even terugdraaien. Daarom zit ik hier zo op. Ik vind het echt vergaand.
Staatssecretaris Van Rijn:
Dat deel ik met mevrouw Van der Burg. Het moet zonneklaar zijn wat wel en wat niet kan. Precies om die reden heb ik deze vraag aan de inspectie voorgelegd.
Ik wil nu ingaan op de vragen van mevrouw Kooiman over CORV. Op 15 oktober heb ik de Kamer laten weten hoe het zit met het gebruik daarvan. Toen vond ongeveer 65% van de gegevensuitwisseling plaats via CORV. We hebben toegezegd de Kamer te berichten over de voortgang. Er zijn berichten in de media dat het gebruik van CORV stagneert. Ik denk dat CORV op zich een betrouwbaar systeem is. Ze is bijna 100% van de tijd operationeel. Ze kan dus gebruikt worden, maar wordt nog niet volledig gebruikt. De Minister van V en J spreekt de partijen aan op de wettelijke verplichting om CORV te gebruiken. Wij zijn ook bezig om het gebruiksgemak verder te versterken en verbeteren. Daarnaast dringen wij er bij de partijen op aan, behalve in de spoedgevallen, geen berichten meer buiten CORV om te versturen en accepteren. Dat heeft steeds meer effect. De komende tijd gaat de aandacht er dus naar uit om die 65% te laten stijgen. Het Ministerie van V en J heeft overigens een projectleider aangetrokken om te zorgen dat het gebruik van CORV verder wordt bevorderd. Die gaat naar de gemeenten toe, bekijkt wat er aan de hand is en zal hen wijzen op hun verantwoordelijkheden. Wij zijn het gebruik van CORV dus ook met personele capaciteit aan het versterken.
De voorzitter:
Voor iedereen die dit debat volgt: CORV is een beveiligd elektronisch communicatiesysteem.
Staatssecretaris Van Rijn:
Om dezelfde reden als mevrouw Van der Burg heb ik mij ook niet aan het vertalen van die afkorting gewaagd. Ik hoop dat iedereen begrijpt wat wordt bedoeld.
Mevrouw Van der Burg stelde een vraag over de kleinschalige voorzieningen, met name de weekarrangementen. Dat is inderdaad een lastig punt. Tot nu toe werken de justitiële jeugdinrichtingen niet met weekarrangementen. Wel kan er als onderdeel van het algemene verlofbeleid wat variatie en flexibiliteit worden geboden. Interessant is dat er in Amsterdam een pilot met forensische pleegzorg van start is gegaan. Mijn collega van V en J en ik bekijken of die pilot navolging verdient. Ik heb het zo begrepen dat werd gevraagd of we ook willen bekijken of er in de wet- en regelgeving en in het strafrecht meer mogelijkheden zijn om dit type flexibiliteit in te bouwen. We zullen dat doen aan de hand van de vraag of de pilot in Amsterdam succesvol is of niet. Ik wil mevrouw Van der Burg dus graag toezeggen dat we aan de hand van de pilot bekijken of nadere maatregelen noodzakelijk zijn.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Ik wil graag de tweede helft van mijn vorige interruptie gebruiken, zoals collega's dat ook doen. Je ziet het in de jeugdzorg bij zware gevallen toegepast worden. Er wordt gekeken naar de inrichting van het justitiële stelsel. Er bestaat ook nachtdetentie. Het was mijn bedoeling inderdaad om te bekijken of dit soort dingen kunnen helpen. Ik heb er zelf nog geen oordeel over, maar ik wil het wel graag meegenomen hebben, want de bewindslieden zijn er toch al mee bezig. Dat geldt ook voor de gezinsopname. Ik zou dus graag op beide punten zien dat bekeken wordt wat nodig is en of ze meerwaarde hebben. Of dat zo is, zien we vanzelf in het plan.
Staatssecretaris Van Rijn:
Dat wil ik graag toezeggen.
De voorzitter:
Bij dezen.
Staatssecretaris Van Rijn:
Ik ga nu in op een aantal vragen van mevrouw Keijzer. Zij heeft weer een aantal vragen gesteld over de FPKM. De precieze stand van zaken is dat de tijdelijke subsidie die voor 2015 naar de FPKM ging, opgenomen is in het decentralisatiebudget voor de gemeenten. Er is een raamovereenkomst gesloten, zodat voor de FPKM en gemeenten duidelijk is onder welke voorwaarden diensten kunnen worden ingekocht. Dat gebeurt ook. De FPKM kan zich dus met andere aanbieders – dat zijn er overigens niet zo veel – richting gemeenten manifesteren.
Mevrouw Keijzer vroeg hoe het precies zit met het NFI. Er is 1 fte aangetrokken met de specifieke expertise die nodig is bij een aantal strafrechtzaken. Dat heeft wellicht effecten, maar het kan natuurlijk niet zo zijn dat dit ertoe leidt dat de FPKM om die reden in financiële problemen zou komen. Overigens zijn daar ook geen signalen voor. Sterker nog, ik zou het heel goed vinden als de FPKM haar expertise handhaaft, maar deze ook inzet om de expertise op dat punt in andere regio's verder vorm te geven en uit te breiden. Ik ben er dus voorstander van dat die expertise verder wordt verbreid. Het is voorts inderdaad zo dat er bij Justitie een extra fte is aangetrokken, maar daardoor ontstaan er geen problemen bij de FPKM. Dat is althans niet mijn beeld.
Mevrouw Keijzer heeft ook gevraagd hoe het staat met het onderzoek naar de Hoge Aard en de inspectie daarop. De inspecties voeren op dit moment onderzoek uit. Het gaat dan om zowel de Inspectie Jeugdzorg als de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Volgens de laatste informatie wordt het onderzoek binnenkort afgerond; naar verwachting is het begin december gereed. Zoals ik al heb aangegeven in mijn brief, zal ik de Kamer daarover snel informeren.
Dan had mevrouw Keijzer nog een specifieke vraag over de grenszorg. Op het moment dat Nederlanders in het buitenland wonen, heeft dat voor- en nadelen. Als het gaat om de jeugdhulp, moet er hulp worden gezocht in het land waar men woont. Ik begrijp dat er voor alle gevallen die we nu als grenszorg aanduiden, een bevredigende oplossing is gevonden voor de financiering van de hulp vanaf 2016. Ik heb een aantal casussen gezien, waaronder een casus in Twente. In die casus wordt bekeken hoe het zit met de zorgverzekeraar. Ik ben hierover nog in overleg met Achmea, zijnde de coördinerende ziektekostenverzekeraar in dit soort zaken, ook om te horen of ze meer van dergelijke signalen hebben gekregen. Ik heb ook contact met het Zorginstituut. Kortom, de vraag van mevrouw Keijzer of ik me in dit probleem wil verdiepen en of ik wil kijken of daar nog andere oplossingen voor zijn, heb ik inmiddels opgepakt. In overleg met de betrokkenen zal ik daar ook mee doorgaan.
Mevrouw Ypma heeft gevraagd hoe ik de bijzondere combinatie van onderwijs en zorg wil stimuleren en ondersteunen. Laat ik vooropstellen dat ik dit soort initiatieven zeer toejuich. Een van de doelstellingen van de transities in de zorg is dat juist door dit soort combinaties, onderwijs voor kinderen met en zonder hulpvraag, de kinderen gewoon naar school kunnen gaan. Ik kijk ook graag naar de casus over Pijnacker die zij noemde, waarin het gaat om de mogelijkheid om zorg en onderwijs af te stemmen. Ik vind dat echt heel erg belangrijk. Ik heb al verteld over het initiatief dat ik samen met collega Dekker wil ondernemen om dit verder te brengen. Ik wil daar dan ook graag naar verwijzen.
Mevrouw Ypma heeft verder gevraagd naar de verbetercultuur. Ze vroeg hoe ik de verbetercultuur door kennisontwikkeling en kruisbestuiving tussen professionals wil bevorderen. In de eerste plaats wordt de professionalisering begeleid door wetenschappelijk onderzoek, nieuwe richtlijnen en inderdaad ook intercollegiale toetsing. Wij financieren door middel van ZonMw de academische werkplaatsen in de ontwikkeling van richtlijnen. We stimuleren ook kennisontwikkeling binnen het programma Professionalisering. Ik heb dan ook goede hoop dat met dit professionaliseringsprogramma, dat vier jaar loopt en dat we apart financieren, de kennisontwikkeling tussen professionals aanzienlijk zal worden gestimuleerd.
Mevrouw Ypma vroeg ook naar de stand van zaken van Eigen Kracht. Dat was eveneens een vraag van de heer Voordewind. Tijdens het algemeen overleg van 6 oktober heb ik toegezegd om met de VNG in overleg te treden over de mogelijkheden om het familiegroepsplan verder te bevorderen. Er is ook een amendement over ingediend tijdens de begrotingsbehandeling. Ik heb dat amendement schriftelijk ontraden. Dat is niet omdat ik het niet belangrijk zou vinden, maar omdat ik het ingewikkeld vind om een organisatie die dit product aanbiedt ook nog separaat te bevoordelen. Er zijn immers nog meer aanbieders op dat punt. Ik blijf graag bij mijn toezegging om nog eens met de gemeenten te bespreken hoe de inzet van het familiegroepsplan verder kan worden bevorderd, zonder dat we specifiek naar één organisatie kijken. Ik herhaal dus mijn toezegging dat ik dit nog een keer apart met de VNG zal bespreken.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Het gaat hier toch echt om een zelfstandige organisatie die andere expertise heeft dan de zorginstellingen die gebruikmaken van een familiegroepsplan. Dat gebeurt dan vanuit een instelling. De Eigen Kracht Centrale is juist onderscheidend omdat hij geen zorgaanbieder is, maar een aanbieder om samen met de ouders of de mensen om wie het gaat tot een plan te komen. Dat is toch heel iets anders dan de zorgaanbieders, die gericht zijn op het aanbieden van zorg en een familieplan meenemen in hun behandeling. Als we niets doen voor deze organisatie, die toch vijftien jaar bestaat, gaat de kennis gewoon verloren. Het is echt een laatste appel aan de Staatssecretaris om vanwege de uniekheid van de organisatie in ieder geval een overbruggingsfinanciering te organiseren.
Staatssecretaris Van Rijn:
Ik vind de Eigen Kracht Centrale met zijn methode van het familieplan echt een ongelofelijk goed instrument. Laat daarover geen misverstand bestaan. Volgens mij is het echter heel lastig om voor één organisatie die dit naast een beperkt aantal andere organisaties aanbiedt een specifiek overbruggingsarrangement te maken. Daar heb ik moeite mee, omdat het een zeer ongelijk speelveld zou opleveren ten opzichte van andere organisaties die eenzelfde wens zouden kunnen hebben. Dat neemt niet weg dat de inzet, kennis en kunde van de Eigen Kracht Centrale zeer waardevol zijn. Vandaar mijn poging om te bevorderen dat de afweging op dit punt eerder wordt gemaakt: niet nadat het plan is gemaakt, maar daarvoor. Voor die tijd moet je deze kennis inzetten. Dit wil ik nog eens heel nadrukkelijk onder de aandacht van de VNG en de gemeenten brengen. Ik heb dit – een uitzondering maken voor één organisatie – destijds ontraden.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Op dit punt steun ik de Staatssecretaris. Je kunt niet één organisatie eruit lichten. We kunnen de Staatssecretaris hoogstens vragen om er bij de transitieautoriteit op aan te dringen om hier nog eens kritisch naar te kijken en na te gaan of hiermee niet iets zou wegvallen wat van groot belang is voor de transformatie van de jeugdzorg. Meer kunnen we mijns inziens niet vragen.
Mijn vraag is echter een andere. De ouderorganisaties hebben ons een brief geschreven waarin zij aangeven dat het juist de bedoeling was om de regie bij de burgers zelf neer te leggen. In de huidige factsheet wordt het echter niet op deze manier uitgelegd. De ouderorganisaties doen het verzoek – dit verzoek leg ik nu graag bij de Staatssecretaris neer – om de huidige factsheet te laten vervangen door een factsheet die wel in overeenstemming is met de wet. Het is een factsheet van de VNG, dus de Staatssecretaris kan dat niet zelf doen, maar hij kan wel aan de VNG vragen om de factsheet in overeenstemming met de wet en de gedachte achter de wet te brengen. Mocht de VNG behoefte aan uitleg hebben, dan zullen de heer Voordewind en ik de VNG met alle liefde een keer uitleggen wat de gedachte achter ons wetsvoorstel was.
Staatssecretaris Van Rijn:
Ik heb de brief waarin staat dat de factsheet niet zo klopt, ook gelezen. Ik heb hierover nog geen afgerond oordeel, maar ik kan op voorhand zeggen dat, als dit inderdaad zo is, de factsheet moet worden aangepast. Als dit zo is, zal ik hierop aandringen bij de VNG. Het aanbod van mevrouw Ypma en de heer Voordewind zal ik in gedachten houden bij het verder brengen van dit gedachtegoed.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Hartelijk dank voor deze toezegging. Wij zouden hierover graag geïnformeerd worden. Als de Staatssecretaris ons hierover wil informeren, ben ik hem daar zeer erkentelijk voor.
Staatssecretaris Van Rijn:
Dat is prima.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Misschien mag ik het tweede deel van mijn interruptiemogelijkheid nog gebruiken, want het woord ging vrij snel naar mevrouw Ypma, maar ...
De voorzitter:
Dat was na twee keer, maar ik begrijp dat u nog een vraag hebt.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik heb net één keer een interruptie geplaatst en dit is mijn vervolgvraag, in aanvulling op de vraag over de factsheet. Misschien is er toch sprake van een misverstand. Het gaat om het familiegroepsplan. Dat wordt wel uitgevoerd door de zorgaanbieders, maar het unieke van de Eigen Kracht Centrale is dat hij geen zorgaanbieder is, maar puur een bemiddelaar om de ouders in staat te stellen om een eigen plan te bedenken en de regie te houden. Dat is het grote onderscheid. Vandaar dat de transitieautoriteit heeft gezegd: in dat heel specifieke geval moet je bij het ministerie zelf zijn, want in dat geval kunnen wij niet acteren met de reservefondsen die we normaal wel zouden hebben. Daarom heb ik ook dat amendement ingediend, maar goed, we moeten even kijken hoe we hieruit komen, want ik begrijp dat we nu een patstelling hebben.
Staatssecretaris Van Rijn:
Volgens mij was dit geen vraag, maar een terechte constatering van de heer Voordewind.
Dan de vraag van mevrouw Ypma over participatie van jongeren en ouders. De betrokkenheid van jongeren en ouders wordt inderdaad ook in de Jeugdwet wettelijk verplicht gesteld. Ik heb participatie ook als speerpunt opgenomen in de vernieuwingsagenda. Er zijn ook al een aantal publicaties gedaan en handreikingen gegeven. Ik noem een publicatie van LOC, de landelijke cliëntenorganisatie in de jeugdhulp, met voorbeelden en tips voor gemeenten om participatie vorm te geven. Recentelijk hebben de cliëntenorganisaties de handreiking cliëntparticipatie uitgebracht en aangeboden aan de VNG. Ze zijn terecht zeer actief en willen direct betrokken worden bij de ontwikkeling van beleid. Ik zal dat ook van mijn kant blijven aanjagen.
Mevrouw Bergkamp heeft nog een aantal specifieke vragen gesteld. Zij vroeg aandacht voor de ICT-systemen van Veilig Thuis. Er zijn nu vijf ICT-systemen. Ik vertaal de woorden van mevrouw Bergkamp als volgt: als je de volgende slag zou willen maken rondom Veilig Thuis, dan moet je daar nog wel een aantal ongelooflijke verbeteringen doorvoeren. Ik denk dat dit klopt. De organisaties van Veilig Thuis hebben zelf gekozen voor een ICT-systeem. Dat hoeft natuurlijk geen probleem te zijn, maar het gaat om de koppeling van die systemen in de praktijk. Bij het rondje dat we nu aan het maken zijn, zullen we dit vraagstuk meenemen. Ik ben er zeer voor om op dat punt een verdere standaardisatie door te voeren. Ik kan me dus zomaar voorstellen dat in de acties die voortvloeien uit het rondje, het punt van een informatieprotocol, de koppeling van systemen en wat wel en niet kan, een expliciet aandachtspunt zal zijn.
Mevrouw Bergkamp heeft voorts een vraag gesteld over de verwijsindex risicojongeren. Ze wijst op de evaluatie die onlangs is verschenen. Daaruit blijkt dat door de gemeenten divers wordt ingezet en dat dit soms goede resultaten heeft. Een op de vier matches leidt tot een eerste contact tussen professionals, maar ook een op de tien matches leidt tot een actie. Maar je mag door de oogharen ook wel concluderen dat het gebruik van de verwijsindex niet optimaal is. Ik heb een beetje een dilemma. Ik zie aan de ene kant dat het soms werkt, maar ik denk ook dat als we nu met Veilig Thuis aan de slag gaan om te bekijken hoe de informatievoorziening kan worden verbeterd, we dan ook zullen moeten kijken naar de verwijsindex risicojongeren. Dus als de vraag van mevrouw Bergkamp ook een beetje een oproep aan mij kan zijn om datgene wat we doen met Veilig Thuis en datgene wat we doen ten aanzien van de verwijsindex in samenhang te bekijken, dan pak ik die handschoen graag op.
De voorzitter:
Voor het verslag: er wordt «ja» geknikt door mevrouw Bergkamp.
Mevrouw Bergkamp (D66):
Dank u wel. Ik heb geen interrupties meer.
De voorzitter:
Daarom help ik u even.
Staatssecretaris Van Rijn:
Mevrouw Bergkamp en de heer Voordewind hebben vragen gesteld over het objectief verdeelmodel. Zij hebben opgemerkt dat daar nog steeds discussie over is. Dat is ook een beetje de ervaring die ik heb: dat objectieve modellen wel objectief zijn, maar dat die altijd leiden tot voordeel- en nadeelgemeenten en dat een discussie dus nooit helemaal afgesloten zal zijn. Ik denk wel dat we inmiddels heel ver zijn gekomen, zeg ik dan maar voorzichtig. Ik wijs erop dat we uitgebreid over de verdeelmodellen hebben gesproken en dat we er ook nog voor gekozen hebben om een langer ingroeipad te maken. De VNG en de Raad voor de gemeentefinanciën hadden een ingroeipad van twee à drie jaar geadviseerd en ik heb vervolgens in overleg met de VNG voorgesteld om er toch maar vier jaar van te maken. Ik snap dat er haast geboden is om dat objectieve model in te voeren, maar we moeten de gemeenten tegelijkertijd toch wel enige tijd gunnen om zich daaraan aan te passen.
Naast die objectieve verdeelmodellen hebben we ook nog een vangnetregeling. We hebben een aparte vangnetconstructie voor gevallen waarin het nadeel groter is dan € 15 per inwoner. Daarnaast is er ook nog een cumulatief vangnetmodel. Als gemeenten op meerdere terreinen nadeel ondervinden, wordt die gemeenten meer tijd gegund. Ik denk dat we hiermee binnen de mogelijkheden de beste regeling hebben gecreëerd. Daarmee geven we overigens ook een antwoord op de vraag van verschillende wethouders om in de komende periode wat rust te creëren in het budget. Dit was precies het onderwerp dat we met de VNG hebben besproken: de vraag of we ervoor kunnen zorgen dat er meerjarig zicht is op de budgetten. Dat hebben we gedaan. Ik merk op dat, naar ik meen mede op verzoek van mevrouw Bergkamp, het objectief verdeelmodel ook nog zal worden geëvalueerd, zodat we in ieder geval op basis van de vulling van 2015 en 2016 daar nadere informatie over gaan krijgen.
Tot de heer Voordewind zeg ik dat we het familiegroepsplan al met elkaar hebben besproken.
De heer Voordewind maakte nog een aantal opmerkingen over de vechtscheidingen. Vanuit het programma Effectief werken in de jeugdsector worden nu vier gemeentelijke pilots georganiseerd voor het organiseren van een hulpaanbod voor gezinnen die te maken hebben met een problematische scheiding. Op 27 januari is er een AO gepland over vechtscheidingen. Ik kan mij zo voorstellen dat we dan spreken over zowel de stand van zaken van die pilots als het verzoek om een pilot ten aanzien van verplichte mediation. Ik wil hierop overigens nog apart ingaan in de voortgangsrapportage van medio december over geweld in afhankelijkheidsrelaties, maar het is misschien goed om ook op 27 januari de stand van zaken van de pilots nog eens te bekijken. De vraag van de heer Voordewind is dus voor een deel beantwoord: we zijn ermee aan het experimenteren. Ik hoop bij het AO nadere antwoorden te hebben.
De heer Voordewind had een specifieke vraag over alcoholgebruik – misschien moet je zeggen: alcoholmisbruik – onder jongeren. Voor een stukje moeten we de zegeningen tellen. Bij de jongste leeftijdsgroep van 12 tot 14 jaar zien we een afname van het alcoholgebruik. Ook blijkt dat het aantal aankooppogingen door jongeren daalt. Dat neemt niet weg dat we nog steeds zorgen hierover hebben. Die zorgen zijn heel terecht en ik deel ze met de heer Voordewind. We hebben de NIX18-campagne. Uit effectmetingen zijn er aanwijzingen dat deze campagne bijdraagt aan normveranderingen. We zijn nu aan het bekijken of de campagne moet worden aangepast, gericht op het geven van meer informatie aan de doelgroep over schadelijk gebruik. Ik zou de evaluatie daarvan even willen afwachten en dan bekijken of wij een volgende stap in de campagne kunnen zetten. Overigens gaan we ook de Drank- en Horecawet evalueren, maar dat duurt waarschijnlijk te lang. Ik zeg de heer Voordewind dus toe dat we de campagne nader gaan bekijken om die in de volgende fase verdere invulling te geven door nog nadrukkelijker te wijzen op de gevolgen van alcoholmisbruik door jongeren. Misschien zou hij in dat licht zijn amendement nog willen bezien.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dat is goed om te horen. De Staatssecretaris komt dus nog met een plan als het gaat om de voorlichting over schadelijke effecten. Op welke termijn gaat dat gebeuren? Wij moeten een amendement natuurlijk indienen voor een behandeling van een begroting en er moet over worden gestemd. Het amendement was bedoeld om de Staatssecretaris aan te zetten tot zo'n campagne, zo'n voorlichtingsactie. Als de Staatssecretaris dus zegt met zo'n actie te zullen komen, hoor ik graag wanneer dat dan gebeurt, met welke omvang het gebeurt et cetera, zodat ik het amendement inderdaad kan intrekken. Dan hebben we het een en ander op de rit.
Staatssecretaris Van Rijn:
Als de heer Voordewind het goed vindt, voorzitter, zoek ik dat op voor de tweede termijn. Dan kan ik er specifiek antwoord op geven.
De voorzitter:
Dat houden we vast.
Staatssecretaris Van Rijn:
Voorzitter. Mevrouw Voortman vroeg mij hoe het zit met de zorg voor de zogenoemde KOPP-kinderen en of ik bereid zou zijn om knelpunten in kaart te brengen en te monitoren. Dit moet inderdaad onder de aandacht staan van gemeenten en aanbieders. Het is een zeer specifieke groep kinderen met een heel specifieke problematiek. Om een lang antwoord kort te maken: ik ben bereid om in overleg met de VNG het zorgaanbod voor en de knelpunten rondom KOPP-kinderen in kaart te brengen en om dat mee te nemen in de voortgangsrapportage over geweld in afhankelijkheidsrelaties.
Voor het woonplaatsbeginsel is expliciete aandacht in het project vermindering administratieve lasten dat de VNG en de aanbieders samen aan het maken zijn. Er komt een specifiek project over het oplossen van knelpunten en de toepassing van het woonplaatsbeginsel. Ik verwacht op dat punt dus nadere voorstellen van zowel de VNG als de aanbieders. Ik verwacht overigens ook – maar dat is misschien iets te simpel gedacht – dat gemeenten in hun regio zodanig samenwerken dat zij het kunnen oplossen als er ten aanzien van de bekostiging van jeugdhulp discussie zou zijn over de woonplaats waartoe kinderen behoren. Dat neemt niet weg dat er expliciet aandacht voor is in het project vermindering administratieve lasten.
Op de vragen over de asielzoekers heb ik al antwoord gegeven.
Mevrouw Voortman vroeg namens de SGP nog hoe het staat met het rapport over de aanbevelingen van de Inspectie Jeugdzorg over de adoptienazorg. Dat rapport zal de Kamer aan het einde van het jaar worden toegezonden.
Voorzitter. Ik ben aan het einde van mijn termijn. Als ik het zelf mag samenvatten, door de oogharen bezien, denk ik dat we na de stelselwijzigingen, alle wetten en regels, nu echt in een nieuwe fase zijn beland. In de praktijk werkt het zo dat gemeenten en aanbieders een gezamenlijke visie hebben voor de toekomst. In de weg daarnaartoe moet nog het nodige gebeuren en zitten ook een aantal knelpunten; ik heb ze al genoemd. Mijn inzet is om die knelpunten te inventariseren en ze te voorzien van praktische oplossingen waar dat nodig is en van bestuurlijke oplossingen waar dat gewenst is. Mijn inzet is verder om teams te vormen om de praktijkproblemen op te lossen, om bestuurlijke oplossingen te krijgen voor zaken rondom een geleide omvorming van de sector en om vernieuwing te stimuleren door goede voorbeelden ter kennis te brengen in het gehele land en deze uit te rollen. Dit zal de komende periode onze inzet zijn.
De voorzitter:
Dank u wel voor de uitvoerige beantwoording. Ik stel voor dat we drie minuten schorsen voordat we verdergaan met de tweede termijn.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Zou dat iets rianter mogen? Ik moet even heen en weer om mijn moties op te halen en wellicht loop ik dan zelfs ook nog even langs de wc, als u mij dat toestaat.
De voorzitter:
Ik ga u dit heel snel toezeggen. We beginnen om 15.15 uur met de tweede termijn.
De vergadering wordt van 15.08 uur tot 15.17 uur geschorst.
De voorzitter:
In de tweede termijn van dit wetgevingsoverleg heeft de Kamer de mogelijkheid om moties in te dienen. Als ik goed ben geïnformeerd, zal daarvan gebruik worden gemaakt. Sterker nog, ik heb begrepen dat er een achttiental moties in voorbereiding is. Ik neem aan dat naar aanleiding van de beantwoording is bekeken of ze allemaal ingediend moeten worden. In ieder geval ligt er vandaag een drietal amendementen, waarover in de eerste termijn al enigszins is gesproken. Het is goed om die straks na te lopen. Voor de administratie: het zijn de amendementen op stuk nrs. 91, 99 en 102.
Mevrouw Kooiman (SP):
Voorzitter. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat wij hier hebben geluisterd naar de goednieuwsuitzending van de Fabeltjeskrant. De Staatssecretaris opent weer met te zeggen dat er praktische problemen zijn maar dat het verder allemaal prima gaat, terwijl er 300 miljoen wordt bezuinigd op de jeugdzorg. De chaos blijft gewoon ontstaan.
Veel gemeenten hebben in het afgelopen jaar hun reserves aangesproken. Volgend jaar zijn die reserves meestal op. Hoe moeten de gemeenten dit probleem volgens de Staatssecretaris oplossen? Natuurlijk ben ik heel blij dat hij Leiden als voorbeeld noemt, want de wethouder Jeugdzorg is een SP'er. Ik ben altijd blij als een PvdA-Staatssecretaris tevreden is over het werk van een SP'er. Ik heb heel veel mooie moties waarmee de Staatssecretaris heel blij kan zijn.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat nog niet iedere professional geschoold is in het gebruik van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling;
constaterende dat bijvoorbeeld 17% van de artsen niet bekend is met de verplichting om te werken met de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en 35% van de artsen nog nooit een training of opleiding heeft gevolgd op het terrein van kindermishandeling of huiselijk geweld;
constaterende dat ziekenhuizen door de invoering van een «combinatiepakket» bestaande uit screening, training en inspectietoezicht zich in twee jaar ontwikkeld hebben tot de beroepsgroep die (op de politie na) het meest meldt en advies vraagt bij Veilig Thuis;
verzoekt de regering om te zorgen voor invoering van een «combinatiepakket» bestaande uit screening, training en inspectietoezicht voor alle relevante partijen die werken met de verplichte meldcode, de voortgang hiervan nauwgezet te monitoren en de Kamer over de voortgang en inzet te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Kooiman en Bergkamp. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 103 (34 300 XVI).
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat de uitwisseling van gegevens van gezinnen en kinderen veilig moet gebeuren en volgens de geldende privacyregels;
constaterende dat hiervoor een veilig systeem beschikbaar is, namelijk CORV, en gemeenten verplicht zijn dit systeem te gebruiken;
overwegende dat er nog steeds veel gemeenten zijn die dit veilige systeem niet hanteren en dat er onvoldoende regie is om ervoor te zorgen dat dit systeem wel gehanteerd wordt;
verzoekt de regering, de regie te nemen en ervoor te zorgen dat gemeenten het CORV-systeem gebruiken voor een veilige gegevensuitwisseling,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Kooiman, Bergkamp, Voortman en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 104 (34 300 XVI).
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat particuliere jeugdzorginstanties niet onder structureel toezicht staan van de Inspectie Jeugdzorg;
constaterende dat er zorg wordt ingekocht bij particuliere jeugdzorginstanties met gemeenschapsgeld;
verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat daar waar met gemeenschapsgeld zorg wordt ingekocht bij particuliere jeugdzorginstanties, deze jeugdzorginstanties ook altijd onder toezicht staan van de Inspectie Jeugdzorg,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Kooiman en Bergkamp. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 105 (34 300 XVI).
Mevrouw Kooiman (SP):
Tot slot wil ik nog twee punten aan de orde stellen. Ik heb onlangs schriftelijke vragen gesteld over een particuliere jeugdzorginstelling in Turkije, Turkijezorg. Ik was er toen nog niet zeker van dat degene die deze instelling mede heeft opgericht wegens pgb-fraude was veroordeeld. Zij heeft nu zelf op Twitter een uitgebreide reactie gegeven waarin zij inderdaad toegeeft een fraudeur geweest te zijn. Ik vraag de Staatssecretaris hierop actie te ondernemen. Het kan toch niet zo zijn dat mensen dan met dit werk voort kunnen gaan?
De Kinderombudsman heeft een heel mooi rapport geschreven. Wij hebben dat vandaag besproken. Ik zou het wel netjes vinden dat als de Kinderombudsman een rapport heeft geschreven, daarop een officiële reactie van de staatsecretaris komt. Ik snap dat dat ook kan worden meegenomen in de voortgangsrapportage. Ik krijg dus graag die toezegging.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris hartelijk voor zijn complimenten over het plan dat ik heb ingediend. Ik wacht de verdere reactie daarop af. Volgens mij heeft hij toegezegd dat die in december zal komen. Ik wacht dat dus graag af.
Voor mij is het belangrijkste dat wij de aanpak van kindermishandeling op alle terreinen verbeteren. Ik denk dat dat vandaag ook wel duidelijk is geworden. Dat is in het belang van het kind. Dat gaat van de signalering en de bestrijding van kindermishandeling tot de behandeling van het kind en de preventie van kindermishandeling, want ook daarover staat wat in het plan. Daar komt de Staatssecretaris ongetwijfeld op terug.
Er is afgesproken dat er volgende week een nadere brief volgt over de Centra Seksueel Geweld. Ik ga ervan uit dat dit geregeld is, gezien de brief die er al lag.
Ik kom op de onderwerpen die aan de orde zijn geweest in het kader van de decentralisatie van de jeugdzorg. Ik dank de Staatssecretaris voor zijn toezeggingen op dat vlak. Er zijn nog twee punten waarop ik nader wil ingaan. Ik begin met de kritiek van ouders, de Kinderombudsman en andere partijen die ons hebben geschreven of die ik heb gesproken, dat hulpverleners soms op de stoel van de gemeente gaan zitten, dat soms vergaande inzage in dossiers wordt geëist en dat soms geld in plaats van een passend aanbod doorslaggevend is. Het omgekeerde geldt ook, want de Kinderombudsman heeft erop gewezen dat de jeugdhulpaanbieders soms gewoon niet doorverwijzen, terwijl dat wel zou moeten om een kind een passend aanbod te geven in plaats van het op de wachtlijst te zetten. De Staatssecretaris heeft daar een aantal dingen over gezegd. Hij heeft gezegd dat hij dat zou aankaarten. Ik heb toch eigenlijk wel de volgende vraag. Als dit bewust gebeurt, als wij dat weten, wanneer is dan het moment gekomen om daar stevige uitspraken over te doen? Ik heb die vraag ook in mijn eerste termijn gesteld. Wie is dan de aangewezen persoon om dat te doen? Is dat de inspectie of de Staatssecretaris? Ik ben heel benieuwd naar het antwoord op die vragen, want op een bepaald moment moeten we dit soort dingen benoemen. Dat moeten we niet doen als het niet nodig is, maar wel als het echt heel bewust gebeurt. Ik krijg daar graag nog een reactie op.
We zijn uitgebreid ingegaan op de onafhankelijke cliëntondersteuning. Ik wil nog graag nadere informatie over het CORV-systeem ontvangen. De Staatssecretaris heeft toegezegd dat hij daarop terugkomt en dat hij zal ingaan op het gebruik en de veiligheid daarvan, ook in relatie tot de privacy van ouders en kinderen. Je hoeft dat maar een keer verkeerd te doen en dan heb je een heel verkeerd beeld. Ik krijg dus graag de harde toezegging dat we daar zo snel mogelijk informatie over krijgen.
Ik dank de Staatssecretaris ten slotte hartelijk, ook voor het beantwoorden van de vragen die waren gericht aan de Minister.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor zijn antwoorden en voor de toezegging om onderzoek te doen naar de effectiviteit van het bestaande juridische instrumentarium met betrekking tot jongeren die 18 jaar worden en die een licht verstandelijke beperking hebben. Ik hoef daar nu geen motie over in te dienen.
Ik ben verdrietig over de politieke uitruil die heeft plaatsgevonden ten aanzien van de meldplicht. Ik wil al mijn feitelijke vragen daarover graag alsnog beantwoord zien in de brief die de Staatssecretaris heeft toegezegd.
Ik dien de volgende moties in.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat voor jongeren met autisme en een hoog IQ beschermd wonen de aangewezen plek is en deze plek moeilijk tot niet gevonden kan worden;
overwegende dat dit in praktijk zal leiden tot grote problemen in de thuissituatie en dit een zeer kleine doelgroep is;
van mening dat deze groep niet tussen wal en schip mag vallen;
verzoekt de regering, binnen afzienbare tijd te komen met een plan van aanpak zodat deze jongeren een toekomst geboden kan worden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Keijzer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 106 (34 300 XVI).
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat in artikel 2.12 van de Jeugdwet staat opgenomen dat in gemeentelijke verordeningen regels gesteld moeten worden teneinde een goede verhouding te bewerkstelligen tussen de prijs van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit, waarbij rekening moet worden gehouden met de deskundigheid en de arbeidsvoorwaarden;
overwegende dat verschillende zorgaanbieders momenteel signalen afgeven dat er onder de kostprijs voorzieningen worden ingekocht (al dan niet via onderaannemingsconstructie) en dat er voor 2016 sprake is van nog lagere tarieven;
verzoekt de regering, een representatief onderzoek te doen naar de vastgestelde tarieven in gemeenten voor uitvoering van de Jeugdwet,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Keijzer, Voortman en Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 107 (34 300 XVI).
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er signalen uit de grensregio komen dat kinderen die tot 1 januari 2015 zorg kregen in samenhang met de zorg die zij rond school kregen, die zorg vanwege invoering van de Jeugdwet nu niet meer krijgen;
van mening dat dit kan leiden tot problemen in of rondom school;
verzoekt de regering, daar waar school problemen signaleert indien nodig een maatwerkoplossing aan te bieden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Keijzer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 108 (34 300 XVI).
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
spreekt uit dat de Forensische Polikliniek Kindermishandeling (FPKM) te Utrecht aan dezelfde eisen voldoet als het Nederlands Forensisch Instituut (NFI),
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Keijzer en Bergkamp. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 109 (34 300 XVI).
Mevrouw Keijzer (CDA):
Deze motie moet gezien worden in relatie tot het amendement dat nog door mevrouw Bergkamp en mij moet worden ingediend. Daarmee gaat een overbruggingskrediet ter beschikking gesteld worden aan de FPKM om te voorkomen dat zij omvalt, want dat zou echt een ramp zijn.
Ik heb een vraag gesteld, maar het antwoord daarop niet gehoord of misschien gemist. Die vraag ging over kinderen die in de gevangenis zitten en een behandeling moeten krijgen. Er wordt gepingpongd tussen de gemeente waar de detentie-inrichting staat en de gemeente waar het kind zich bevindt over de vraag wie dat moet betalen. Ik kan me voorstellen dat dit op het terrein van V en J ligt, maar anders zou ik het antwoord op deze vraag graag alsnog krijgen.
De voorzitter:
Wordt dat amendement vandaag nog ingediend?
Mevrouw Keijzer (CDA):
Nee, het moet nog langs het BOR.
De voorzitter:
Oké. Dan gaat het om een aankondiging van een amendement. We bespreken de amendementen pas in december, dus dat gaat goedkomen.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Het is altijd lastig om te reageren op een amendement dat er nog niet ligt, maar ik ben er wel in geïnteresseerd. Dat de Forensische Polikliniek Kindermishandeling niet mag omvallen, is een zorg van ons allemaal. De Transitie Autoriteit Jeugd heeft budget. Zou het een idee zijn om daarnaar te kijken in verband met deze, ook voor de jeugdzorg belangrijke voorziening?
Mevrouw Keijzer (CDA):
Ik heb de dekking nu gezocht in het niet-verplicht juridische deel van artikel 5 in de begroting. Als ik de PvdA aan mijn kant krijg door een andere dekking te zoeken, ben ik daar zeer toe bereid.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Daar gaan we samen nog eens naar kijken dan.
Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor de toezegging dat hij samen met zijn collega's wil kijken naar Stichting Bram en naar al die andere mooie ouderinitiatieven die van onderop zijn ontstaan. Volgens mij past dat heel erg bij de gedachte dat we zeggenschap zo veel mogelijk bij mensen zelf neerleggen en echt bekijken wat er bij het kind past. We zoeken praktische oplossingen waarbij we van systemen naar mensen toegaan. Dat is hartstikke mooi. Hartelijk dank daarvoor.
Verder heb ik het gehad over de verbetercultuur in de jeugdzorg. Ik dank de Staatssecretaris voor zijn toezegging over de professionalisering. Ik blijf daar graag van op de hoogte, want daar is echt nog een slag te slaan.
Kwetsbare kinderen die jeugdzorg nodig hebben, mogen niet belemmerd worden door financiële drempels. Daarom ben ik ontzettend blij dat het voorstel is gedaan om de ouderbijdrage af te schaffen naar aanleiding van het onderzoek waar ik om gevraagd had. Dat zorgt er volgens mij voor dat ieder kind de zorg krijgt die het nodig heeft. Daarnaast moet de expertise in de wijkteams overal echt op orde zijn. Daarom blijf ik graag op de hoogte van de verbetercultuur.
Ik dien een motie in over 18-plussers.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er jaarlijks ongeveer 6.000 jongeren in de jeugdzorg zijn die 18 worden en dat zij op die leeftijd geen begeleiding meer krijgen vanuit jeugdzorg;
van mening dat elk van deze jongeren op tijd moet nadenken over huisvesting, scholing en inkomen voor als zij 18 jaar worden en dat de instelling moet onderzoeken of de jongere veilig en zelfredzaam genoeg is op zijn 18de;
verzoekt de regering, met Jeugdzorg Nederland, VGN en GGZ Nederland om tafel te gaan om dit te bespreken en ervoor te zorgen dat jongeren in hun 17de levensjaar zelf, met hun eigen netwerk, een actieplan maken waarin plannen voor huisvesting, financiën en scholing uiteengezet zijn;
verzoekt de regering daarnaast, met Jeugdzorg Nederland, VGN en GGZ Nederland te bespreken op welke manier er voor álle jongeren een risicotaxatie gemaakt kan worden, zodat bekend is of ze in een veilige omgeving terechtkomen na hun 18de verjaardag en zelfredzaam genoeg zijn, en indien nodig met een hulpvoortzettingsplan gekomen kan worden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ypma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 110 (34 300 XVI).
Mevrouw Bergkamp (D66):
Dit is een prima motie. Wij hebben eerder een amendement ingediend, dat het ook gehaald heeft, waarin een goede aansluiting tussen de jeugd en de Wmo werd geregeld. Mevrouw Ypma vraagt eigenlijk om een evaluatie daarvan. Hoe staat het daar nu mee? Klopt het dat dit de portee is van uw motie, mevrouw Ypma? Ik heb dat namelijk eerder gevraagd aan de Staatssecretaris en hij heeft toegezegd om dit te gaan onderzoeken.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Nee, volgens mij wordt in deze motie om iets anders gevraagd.
Mevrouw Bergkamp (D66):
Kan mevrouw Ypma dat dan misschien iets concreter maken?
Mevrouw Ypma (PvdA):
Natuurlijk, graag zelfs. In deze motie verzoek ik de regering om ervoor te zorgen dat jongeren in hun 17de levensjaar zelf een actieplan maken samen met hun netwerk, waarin zowel scholing, huisvesting als financiën uiteengezet worden. Vervolgens moet de instelling een risicotaxatie hiervan maken. De instelling kan dan bepalen of zij vindt dat een jongere veilig en zelfredzaam genoeg is na het 18de levensjaar. Zo niet, dan zou er een hulpvoortzettingsplan vanuit de Wmo moeten komen. Dat laatste stukje is belangrijk.
Mevrouw Bergkamp (D66):
Zegt mevrouw Ypma nu dat iedere jeugdinstelling dan zo zou moeten werken? Gaan wij dat dan uniform opleggen aan iedere instelling? Moet de gemeente erop toezien dat dit gebeurt en hoe?
Mevrouw Ypma (PvdA):
Dank voor deze vraag, want daarmee kan ik het mooi expliciteren. Nee, mijn bedoeling is dat de regering om tafel gaat zitten met de sectoren om te bespreken op welke wijze dit kan worden ingericht. Mijn punt is dat jongeren zelf tijdens hun 17de levensjaar moeten nadenken over waar zij straks naartoe gaan. Bovendien moet er altijd een risicotaxatie gemaakt worden van de vraag of de kinderen veilig zijn. Wij hebben namelijk te veel voorbeelden gezien van meisjes die bij loverboys terechtkomen of jongeren die direct zwanger raken nadat zij uit de instelling komen. Ik vind dat zo'n risicotaxatie altijd gemaakt moet worden. Hoe dat precies moet gebeuren, daar wil ik mij niet in mengen. Dat laat ik graag over aan de instellingen zelf.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Ik ben op zoek naar wat in deze motie anders is dan wat de Staatssecretaris net toezegde. Een aantal leden vroeg zojuist hoe je ervoor kunt zorgen dat kinderen met een licht verstandelijke beperking die 18 jaar worden, de zorg krijgen die ze nodig hebben. Toen sprak de Staatssecretaris over goede voorbeelden, de uitrol daarvan en de discussies daarover met VGN, met de VNG en GGZ Nederland. In hoeverre is het verzoek in deze motie anders dan die toezegging?
Mevrouw Ypma (PvdA):
Volgens mij is de motie op twee punten anders. Ten eerste is de motie specifieker. Ik vraag de jongere echt om op zijn 17de zelf hierover na te denken met zijn netwerk en daar vervolgens een risicotaxatie van te laten maken door de instelling. De motie is dus specifieker dan waar mevrouw Keijzer naar verwijst. Het andere punt ben ik even kwijt, maar dit is in ieder geval zo.
Mevrouw Keijzer (CDA):
De Staatssecretaris zei vrij expliciet dat dit ook de bedoeling is. Ik wil toch iets preciezer weten of ik een motie kan steunen of dat er al een toezegging ligt, maar misschien kan de Staatssecretaris daar nog op ingaan.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Volgens mij is over dit specifieke punt nog geen toezegging gedaan. Het is wel hard nodig, zeg ik niet alleen in de richting van de Staatssecretaris maar ook van al die instellingen die dat nog niet doen. Eigenlijk vind ik dat opmerkelijk en dat is mevrouw Keijzer vast wel met mij eens. Het is toch vreemd dat dit soms wel gebeurt, want er zijn gelukkig goede voorbeelden, maar nog niet overal. Ik vind dat dit overal moet gebeuren, want nog niet iedere jongere is op zijn achttiende volledig klaar om helemaal losgelaten te worden.
Mevrouw Kooiman (SP):
Voordat ik in de Kamer kwam, was ik gezinsvoogd. Toen hadden een paar idiote Kamerleden bedacht om voor iedereen een risicotaxatie-instrument in te stellen, waardoor gezinsvoogden hun werk niet meer konden doen, omdat zij alleen maar bezig waren met die lijsten. Toen kwam de parlementaire werkgroep jeugdzorg. Al die hulpverleners hebben toen gevraagd om in hemelsnaam al die indicaties en die risicotaxatiegekte af te schaffen. Laat mensen gewoon hun werk doen. Risicotaxatie is een onderdeel van dat werk. Wat de PvdA nu vraagt, is niet meer of anders dan wat er nu al gebeurt. Wil zij toezeggen dat wat zij nu vraagt, niet leidt tot het maken van extra risicotaxatielijsten? Dat leidt alleen maar tot meer werkdruk op de werkvloer.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Dat is niet mijn bedoeling, dus op dat punt zitten mevrouw Kooiman en ik dicht bij elkaar. Ik constateer wel dat meisjes zoals Ashra, met wie wij laatst een zeer indrukwekkend gesprek hebben gehad, toch nog onvoldoende worden begeleid. Er wordt nog onvoldoende gekeken naar het risico als zij 18 jaar zijn geworden. Dat maakt dat sommige jongeren op hun achttiende volledig vrij worden gelaten, terwijl zij al ontzettend veel hebben meegemaakt. Er is soms onvoldoende gekeken naar de risico's waarin zo'n meisje of zo'n jongen terechtkomt na het achttiende levensjaar. Volgens mij zitten mevrouw Kooiman en ik niet ver van elkaar. Het moet niet een enorme administratieve rompslomp zijn, laat ik dat meegeven aan de Staatssecretaris, maar ik vind wel dat er bij alle kinderen die 18 worden, gekeken moet worden naar de risico's.
Mevrouw Kooiman (SP):
Dat is niet het grootste probleem. Het grootste probleem is wat mevrouw Keijzer noemde. Mensen weten vaak wel dat deze meiden afglijden. We weten dat er zorg is, maar dat deze na het achttiende levensjaar ophoudt. Volgens mij heeft de Staatssecretaris terecht toegezegd te bekijken welke wettelijke en juridische mogelijkheden we nog meer hebben om deze meisjes te beschermen. Daar zit het probleem. We kunnen registreren tot we een ons wegen, maar we weten dat er na het achttiende levensjaar juridische hiaten zijn.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Ik heb gehoord wat mevrouw Keijzer vraagt en daar ben ik het zeer mee eens. Het is uitstekend dat dit wordt geïnventariseerd, maar ik vraag met deze motie om iets anders, namelijk dat jongeren daar in hun zeventiende levensjaar zelf naar kijken, dat de instellingen bekijken wat het risico is als zij 18 worden en dat er indien nodig een hulpvoortzettingsplan moet komen, vanuit de Wmo, want dan zijn deze jongeren 18 geworden. De hulp moet niet ophouden te bestaan, als er een groot risico is dat deze jongens of meisjes in de problemen komen.
De voorzitter:
Tot zover de motie. Dan kunt u uw tweede termijn vervolgen.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Dat doe ik met mijn tweede motie.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat kinderen zo spoedig mogelijk geholpen moeten worden en niet onnodig op een wachtlijst terecht mogen komen als zij bij een andere instelling eerder hulp kunnen ontvangen;
verzoekt de regering om te bevorderen dat instellingen transparanter zijn over hun capaciteit, zodat alle kinderen zo snel mogelijk de hulp kunnen ontvangen die zij nodig hebben,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ypma en Van der Burg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 111 (34 300 XVI).
Mevrouw Bergkamp (D66):
Ik deel wat mevrouw Ypma zegt. Instellingen moeten inderdaad transparanter zijn, maar de vraag is wel hoe zij die transparantie moeten aangeven. Mevrouw Ypma zei dat dit via het internet helder moet zijn, maar waar denkt zij zelf aan? Nogmaals, mijn steun voor de inzet van deze motie.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Hartelijk dank voor die steun. Ik heb in mijn eigen termijn aangegeven dat dit via internet zou moeten gebeuren, maar ik laat het even aan de Staatssecretaris om daar een verstandig besluit over te nemen. Ik zou het op prijs stellen als dat in de volgende voortgangsrapportage aan de orde komt.
Mevrouw Bergkamp (D66):
Voorzitter. Ik heb een vraag gesteld over kinderen die zonder machtiging van de kinderrechter in een gesloten jeugdhulpinstelling worden opgesloten, maar ik weet niet wat het antwoord van de Staatssecretaris daarop was. Misschien was ik heel even weg en kan hij dat herhalen.
Ik heb voor de rest nog een aantal moties. Mijn eerste motie is medeondertekend door mevrouw Keijzer. Wij wilden deze motie eigenlijk pas indienen in het VAO over kindermishandeling, maar omdat de coalitie de kaarten zo duidelijk op tafel legt, vinden wij dat wij daarover als oppositie een uitspraak moeten doen.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de verplichte meldcode pas in 2013, na overleg met het veld zorgvuldig tot stand is gekomen;
constaterende dat buitenlands onderzoek aantoont dat er grote risico's en nadelen zitten aan de meldplicht, waar het kind uiteindelijk geen baat bij heeft, zoals het risico op het mijden van zorg door ouders en toename van het aantal onterechte en ongegronde meldingen van professionals ter voorkoming van tuchtrechtelijke gevolgen bij het niet melden;
constaterende dat er op dit moment nog te weinig gebruik gemaakt wordt van de verplichte meldcode en te veel mishandelde kinderen niet in het vizier van Veilig Thuis komen;
van mening dat slachtoffers van kindermishandeling en seksueel misbruik in beeld moeten komen, de juiste hulp verdienen en in beeld gehouden moeten worden;
verzoekt de regering, niet over te gaan tot het introduceren van een meldplicht, maar in samenspraak met het veld activiteiten en samenwerking in de keten te bevorderen die de informatie-uitwisseling tussen hulpverleners vergroot en daarmee de effectiviteit van de verplichte meldcode vergroot,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Bergkamp en Keijzer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 112 (34 300 XVI).
Mevrouw Bergkamp (D66):
Dan zijn er twee moties over privacy, waar we ons nog steeds grote zorgen over maken. De eerste motie is medeondertekend door mevrouw Kooiman en mevrouw Voortman.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er door sommige gemeenten onzorgvuldig wordt omgegaan met de dossiers van kinderen en/of jeugdigen, waardoor de privacy in het geding komt;
constaterende dat de informatiebeveiliging niet in alle gemeenten goed geregeld is, waardoor ook hierdoor de privacy in de knel komt;
van mening dat dit onacceptabel is;
verzoekt de regering, de Inspectie voor de Gezondheidszorg hier themagericht toezicht op uit te laten voeren in de eerste helft van 2016,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Bergkamp, Kooiman en Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 113 (34 300 XVI).
Mevrouw Bergkamp (D66):
De tweede motie is ook ondertekend door mevrouw Kooiman en mevrouw Voortman.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat het transparant moet zijn voor kinderen, jongeren en ouders op welke wijze wordt omgegaan met hun gegevens, informatie en het jeugddossier;
constaterende dat dit op dit moment voor veel kinderen, jongeren en ouders niet zo is;
verzoekt de regering, samen met de VNG voor de zomer van 2016 te komen tot een verbeterde informatievoorziening over de privacy in de jeugdhulp bij gemeenten, waarbij iedere gemeente, voor zover dat nog niet het geval is, inzichtelijk maakt voor kinderen, jongeren en ouders waar dossiers bewaard liggen, welke gegevens waar worden opgeslagen, met wie dit gedeeld kan worden en met welk doel,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Bergkamp, Kooiman en Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 114 (34 300 XVI).
Mevrouw Bergkamp (D66):
Mijn laatste motie gaat over vluchtelingenkinderen en deze motie is medeondertekend door mevrouw Voortman.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat vluchtelingkinderen recht hebben op passende zorg, zoals psychische en traumahulpverlening, en dat dit voor hen gewaarborgd moet worden;
verzoekt de regering, te komen met een concreet plan over zorg voor vluchtelingkinderen en dit voor het einde van het jaar naar de Kamer te sturen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Bergkamp en Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 115 (34 300 XVI).
Mevrouw Bergkamp (D66):
Ik dank de Staatssecretaris voor zijn beantwoording en een aantal toezeggingen.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor de beantwoording van mijn vragen. Wat asielkinderen betreft sluit ik me met de volgende motie aan bij mevrouw Bergkamp.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat regelmatig verhuizen slecht is voor de ontwikkeling van het kind;
constaterende dat vluchtelingen van crisisopvang naar crisisopvang worden verhuisd;
verzoekt de regering, in samenspraak met de Staatssecretaris van V en J het COA op te dragen gezinnen met kinderen en alleenstaande kinderen prioriteit te geven bij de plaatsing in de noodopvang in plaats van in de crisisopvang, teneinde het aantal verhuisbewegingen van deze kinderen te beperken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind en Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 116 (34 300 XVI).
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik kom nog even terug op mijn amendement over de ouderbijdrage. Ik heb de collega's gehoord. Ik zie geen meerderheid om de ouderbijdrage voor 2015 te compenseren, ondanks de steun van de SP. Ik ben wel blij dat we de ouderbijdrage per 1 januari 2016 kunnen afschaffen. Daarom trek ik, helaas, mijn amendement in.
De voorzitter:
Het amendement-Voordewind (stuk nr. 99) is ingetrokken.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dan kom ik op mijn amendement over alcohol. Ik wacht de reactie van de Staatssecretaris in tweede termijn af. Mogelijk kan ik er nog op reageren als de Staatssecretaris met iets concretere plannen komt. Dat is namelijk de bedoeling van het amendement.
Dan kom ik op het amendement over de Eigen Kracht Centrale. Ik moet erbij zeggen dat de heer Van der Staaij de eerste indiener is. Ik ben de tweede indiener. De heer Van der Staaij kon vandaag niet aanwezig zijn. Daarom heb ik de moed gehad om dit onderwerp op te pakken. Ik begrijp de patstelling. Ik geef nogmaals aan dat de Eigen Kracht Centrale geen zorgaanbieder is. Het is een onafhankelijk instituut dat informatie geeft over de wijze waarop je een plan opstelt. Daarom kan de TAJ ook geen verzoek tot subsidie in behandeling nemen. Uiteindelijk komt het dan terecht bij de Staatssecretaris. Ik ben bereid om ook dit amendement in te trekken als we hierover gezamenlijk een keer een gesprek kunnen voeren. Mevrouw Ypma en ik hebben eerder een amendement ingediend. Een en ander is in de wet neergelegd. Mogelijk kunnen we met zijn vieren, de Eigen Kracht Centrale, de Staatssecretaris, mevrouw Ypma en ik, een keer eventjes bij elkaar zitten om te bekijken hoe we uit dit dilemma kunnen komen. Dan kunnen we bekijken hoe we die kennis op de een of andere manier kunnen borgen. Als de Staatssecretaris daartoe bereid is, evenals mevrouw Ypma, ben ik bereid om het amendement in te trekken.
De voorzitter:
Dank voor die laatste vragen. Het is goed om er in de tweede termijn naar te kijken.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Voorzitter. Ik beperk mij tot het indienen van moties. Als de Staatssecretaris een aantal toezeggingen doet, ben ik overigens gaarne bereid om moties in te trekken.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat alle kinderen in Nederland gelijke toegang zouden moeten hebben tot zorg;
constaterende dat voor asielkinderen en ongedocumenteerde kinderen een aparte wettelijke bepaling in de Jeugdwet geldt;
verzoekt de regering, te inventariseren hoeveel asielkinderen en ongedocumenteerde kinderen nu gebruikmaken van jeugdzorg en hoeveel kinderen jeugdzorg hebben gevraagd maar die niet hebben gekregen op grond van deze wettelijke bepaling, en de Kamer hierover te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Voortman, Bergkamp en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 117 (34 300 XVI).
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er bij gemeenten onduidelijkheid is over het woonplaatsbeginsel bij de toekenning van jeugdzorg;
overwegende dat kinderen niet benadeeld mogen worden door onenigheden tussen gemeenten;
verzoekt de regering, heldere richtlijnen op te stellen die onduidelijkheden wegnemen omtrent het woonplaatsbeginsel bij de toekenning van jeugdzorg,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Voortman, Kooiman, Bergkamp en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 118 (34 300 XVI).
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het kabinet met een voorstel komt om de meldcode kindermishandeling zo aan te scherpen dat zorgverleners hun informatie eerder delen;
overwegende dat de vraag is hoe dit zich verhoudt tot het medisch beroepsgeheim;
verzoekt de regering, dit voorstel voor advies voor te leggen aan het College Bescherming Persoonsgegevens en de Raad van State alvorens met een definitief voorstel naar de Kamer te komen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 119 (34 300 XVI).
Mevrouw Bergkamp (D66):
Natuurlijk ben ik het volkomen eens met deze motie. Wil mevrouw Voortman aan de motie het verzoek toevoegen dat ook wetenschappers of een onderzoeksbureau ernaar kijken? Wij hebben allemaal wel een mening en zijn bij de meldcode echt nagegaan hoe het qua onderzoek in het buitenland zit. Is mevrouw Voortman bereid om dat toe te voegen aan haar motie?
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Daartoe ben ik graag bereid. Iets in die richting voeg ik toe. Als de Staatssecretaris toezegt waarom ik in deze motie vraag, trek ik de motie in.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat kinderen in asielzoekerscentra vaak traumatische gebeurtenissen hebben meegemaakt;
overwegende dat deze kinderen een aanspreekpunt binnen de opvang nodig hebben waar zij terechtkunnen met vragen en voor het bespreken van persoonlijke problematiek;
verzoekt de regering, het COA te verzoeken om bij elke opvanglocatie een vertrouwenspersoon voor minderjarige asielzoekers in te stellen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 120 (34 300 XVI).
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Ik had een motie voorbereid over kinderen van ouders met een psychiatrische beperking, maar die motie hoef ik niet in te dienen omdat de Staatssecretaris heeft toegezegd dat hij in een overleg met de VNG de knelpunten zal inventariseren.
De voorzitter:
Hiermee zijn alle achttien moties ingediend.
De vergadering wordt van 15.51 uur tot 16.00 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik geef graag het woord aan de Staatssecretaris voor een antwoord op de vragen in de tweede termijn en een reactie op de moties en amendementen.
Staatssecretaris Van Rijn:
Voorzitter. Er zijn een paar specifieke vragen gesteld. Mevrouw Kooiman kwam terug op de gemeentelijke middelen. Daarbij spelen twee punten. Over de budgetten voor de Wmo en de jeugdhulp hebben we uitgebreid met de gemeenten gesproken, mede in het licht van de verdeelmodellen. Toen was het punt: wat doen we? Gaan we elk jaar praten over de omvang van de budgetten en de verschuivingen daarin, of proberen we een beetje meerjarige zekerheid te creëren, waardoor de gemeenten in ieder geval weten waar ze aan toe zijn? We hebben uiteindelijk voor die tweede opzet gekozen. Zowel in het kader van de Wmo als in de Jeugdwet is er dus meerjarig zicht op hoe de budgetten zich tot elkaar verhouden. De wethouders van financiën zeggen natuurlijk: hoe zit het met de verdere ontwikkeling van het Gemeentefonds? De ontwikkeling van het Gemeentefonds en de kortingen en plussen moeten vooral met het departement van Binnenlandse Zaken besproken worden. Wij hebben van onze kant aangegeven welke zekerheid wij de komende jaren kunnen bieden. Overigens blijft staan dat ik met de gemeenten heb afgesproken dat we in de loop van de jaren zullen blijven volgen wat de behoefte aan hulp en jeugdzorg is, en of de financiële middelen daarvoor toereikend zijn.
Mevrouw Keijzer vroeg mij of haar vragen over de meldcode en meldplicht in de toezegging over de voortgangsrapportage kunnen worden meegenomen. Dat is wat mij betreft het geval; dat zullen we doen.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Ik ben dan niet helemaal duidelijk geweest. Ik heb begrepen dat de Staatssecretaris komt met een brief naar de Kamer waarin de deal over de registratieplicht, meldplicht of hoe dan ook wordt uitgewerkt. Mijn verzoek is om de feitelijke vragen die ik gesteld heb daarbij mee te nemen.
Staatssecretaris Van Rijn:
Daar had ik ja op gezegd.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Dus niet in de voortgangsrapportage maar in de brief.
De voorzitter:
Volgens mij gaan er nu twee dingen door elkaar lopen. Mevrouw Keijzer vraagt om een concrete brief.
Staatssecretaris Van Rijn:
Ik heb twee toezeggingen gedaan. Ik heb een brief toegezegd waarin ik toelicht waar het geld vandaan komt. Mijn tweede toezegging is dat ik in de voortgangsrapportage van half december uitgebreid zal ingaan op de ins en outs van de discussie over de verbetering van de meldcode.
Mevrouw Bergkamp (D66):
De Staatssecretaris heeft over de discussie over de meldplicht, registratieplicht en meldcode tijdens het AO over kindermishandeling toegezegd dat hij half november een brief zou sturen. Als ik even meedenk met mevrouw Keijzer, lijkt het mij dat de antwoorden op haar vragen in die brief kunnen worden meegenomen.
Staatssecretaris Van Rijn:
Op zich maakt het voertuig mij niet uit. Ik constateer dat in dit debat twee toezeggingen zijn gedaan. Er werd gevraagd of ik toe kan lichten hoe het met de dekking zit. Ik heb daarover een brief toegezegd. Ook werd mij gevraagd in te gaan op alle ins en outs van het voorstel over de verbetering van de meldcode. Ik heb gezegd: het lijkt mij op zich prima om dat zo snel mogelijk te doen. Ook zei ik: we kunnen dat doen ter gelegenheid van de rapportage GIA, die half december komt. Als u daar een aparte brief van wilt maken, vind ik dat goed, maar het lijkt mij goed om het in de rapportage mee te nemen.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Het lek is boven. De toezegging over de dekking ging over de ouderbijdrage en of een en ander nog precies uitgewerkt zou kunnen worden. Daarna hebben we gesproken over de deal over de meldplicht tussen de PvdA en de VVD. De Staatssecretaris zou de Kamer informeren over wat daaraan vastzit. Hoe hij het noemt mag hij zelf weten, maar ik zou het wel fijn vinden als hij ook mijn feitelijke vragen daarover zou beantwoorden.
Staatssecretaris Van Rijn:
Dat zal gebeuren. Ik ga de Kamer overigens niet informeren over de deal, maar over de inhoudelijke merites van het voorstel ten aanzien van de verbetering van de meldcode.
De voorzitter:
Helder. De Staatssecretaris vervolgt.
Staatssecretaris Van Rijn:
Mevrouw Keijzer heeft gevraagd welke gemeente de behandeling doet in het justitieel kader ten aanzien van de woonplaats. Daar zijn eerder al vragen over gesteld, ook Kamervragen. Die zijn beantwoord. Om een lang antwoord kort te maken: er zijn discussies over de vraag waar het precies thuishoort. Samen met de VNG en de Ministeries van VWS en V en J zullen we tot nadere richtlijnen en verduidelijking daarover komen. Dat beantwoordt de vraag van mevrouw Keijzer om daar enige helderheid in te scheppen. Dat zullen we doen.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Op welke termijn gebeurt dat?
Staatssecretaris Van Rijn:
We kunnen dat prima betrekken bij de voortgangsrapportage die in het voorjaar verschijnt.
Dan heb ik nog een punt van orde. Ik weet alleen niet zeker of ik een punt van orde mag inbrengen. In dat geval kan ik het ook anders noemen.
De voorzitter:
Dan is het een vraag aan de voorzitter.
Staatssecretaris Van Rijn:
Mijn vraag aan de voorzitter is dan of het niet verstandig zou zijn om de moties over asiel, asielkinderen en de jeugdzorg daarvoor nog eens met mijn collega te bespreken en ervoor te zorgen dat de Kamer daarop voor de stemmingen een schriftelijk antwoord krijgt. Het gaat dan over de moties op stukken nrs. 115, 116, 117 en 120.
De voorzitter:
De stemmeningen zijn volgende week dinsdag. Als u kunt aangeven dat die rapportage er voor het weekend is, zie ik daarvoor instemming bij de leden.
Staatssecretaris Van Rijn:
Die toezegging doe ik namens mijn collega.
Mevrouw Kooiman (SP):
Voordat de Staatssecretaris overgaat tot de behandeling van de moties, wil ik opmerken dat ik nog wel een toezegging op zijn lijstje mis. Ik krijg graag de toezegging dat de Staatssecretaris een reactie geeft op het rapport van de Kinderombudsman. Ik vind het wel zo netjes dat daar een officiële reactie op komt. Ik snap dat de Staatssecretaris dat eventueel meeneemt in de voortgangsrapportage.
Staatssecretaris Van Rijn:
Dat ben ik met mevrouw Kooiman eens en dat zal ik dus doen.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Ik had ook nog een vraag gesteld. Als partijen, of dat nu een gemeente of een jeugdhulpaanbieder is, bewust bijvoorbeeld de privacy schenden – het was een heel lijstje, maar dat zal ik niet helemaal herhalen – wanneer is dan het moment gekomen om deze berispend toe te spreken? En hoe?
Staatssecretaris Van Rijn:
Dat gebeurt via twee wegen. Mevrouw Van der Burg noemde die zelf ook al. Enerzijds ziet de inspectie erop toe dat de kwaliteit van zorg passend en kwalitatief goed is. Anderzijds wordt de gemeente erop aangesproken als zij handelt in strijd met de wet. De gemeente dient namelijk te zorgen voor een passende voorziening. Als die niet passend is omdat andere overwegingen een doorslaggevende rol spelen, wordt de gemeente op die handelwijze aangesproken.
Wellicht ten overvloede ga ik nog in op een vraag van mevrouw Bergkamp die overigens wel is beantwoord in de eerste termijn. Die vraag betrof de plaatsing in een gesloten instelling terwijl er geen machtiging is. Daarnaar loopt nu een onderzoek door de inspectie. Er zijn wat nadere vragen over gesteld; deze zullen in januari worden beantwoord.
De voorzitter:
Ik kijk even naar de leden en constateer dat hiermee alle openstaande vragen zijn beantwoord. We kunnen nu overgaan naar de moties en amendementen.
Staatssecretaris Van Rijn:
In de motie-Kooiman/Bergkamp op stuk nr. 103 wordt de regering verzocht om te zorgen voor invoering van een combinatiepakket bestaande uit screening, training en inspectietoezicht voor alle relevante partijen die werken met de verplichte meldcode. Ik had toegezegd met een uitgebreid voorstel te komen naar aanleiding van de verbetering van de meldcode, het plan van aanpak van mevrouw Van der Burg en de vragen van mevrouw Kooiman over het combipakket. Ik kan mij voorstellen dat de motie wordt aangehouden totdat ik die analyse op tafel heb gelegd. Dat zou mijn voorstel zijn.
Mevrouw Kooiman (SP):
Deze motie is juist door mij en mevrouw Bergkamp ingediend zodat we zeker weten dat dit in het voorstel terechtkomt. Ik twijfel daarom een beetje of ik de motie moet aanhouden. Het is namelijk wel heel belangrijk dat het wordt gerealiseerd.
Staatssecretaris Van Rijn:
Als mevrouw Kooiman die toezegging van mij wil, wil ik het oordeel aan de Kamer laten. Volgens mij is er geen misverstand over de vraag welke verbetertrajecten er allemaal kunnen worden ingevoerd. Voor een deel zitten die ook in het plan van aanpak van mevrouw Van der Burg. Volgens mij kunnen we elkaar daarop vinden.
De voorzitter:
Het oordeel over de motie op stuk nr. 103 is daarmee aan de Kamer.
Staatssecretaris Van Rijn:
Ik kom tot de motie op stuk nr. 104, waarin de regering wordt verzocht de regie te nemen en ervoor te zorgen dat gemeenten het CORV-systeem gebruiken. Zoals ik in het debat al heb aangegeven, spreken we de partijen aan op de wettelijke verplichting. We zullen ook nog een aparte functionaris aanstellen die hierop verder moet toezien. We zullen hierover in het voorjaar berichten. Kortom, ik acht deze motie ondersteuning van beleid en ik laat het oordeel daarover aan de Kamer.
In de motie-Kooiman/Bergkamp op stuk nr. 105 wordt de regering verzocht, ervoor te zorgen dat daar waar met gemeenschapsgeld zorg wordt ingekocht bij particuliere jeugdzorginstanties, deze jeugdzorginstanties ook altijd onder toezicht staan van de Inspectie Jeugdzorg. Ik had in het debat al gezegd dat de Inspectie Jeugdzorg bevoegd is als er sprake is van overheidsgeld. Dat geldt ook voor pgb's. Ik dacht dus dat ik dit al voldoende had beantwoord en toegezegd.
Mevrouw Kooiman (SP):
De motie is zeker niet overbodig. Kijk bijvoorbeeld naar instanties als stichting Stop Loverboys NU, waar sporadisch pgb-geld wordt ingezet. Je kunt ook kijken naar de Zorgverzekeringswet, voor mensen boven de 18. Er gaat namelijk wel gemeenschapsgeld naartoe, terwijl er geen structureel inspectietoezicht plaatsvindt. Dat wil ik ondervangen. Ik kan ook nog wel bedenken dat de Staatssecretaris nader gaat onderzoeken of dit inderdaad het geval is, maar het uitgangspunt moet zijn dat er, als er gemeenschapsgeld in wordt gestoken, inspectietoezicht moet zijn, niet sporadisch, maar gewoon standaard.
Staatssecretaris Van Rijn:
De inspectie is bevoegd en er is toezicht op. De volgende vraag is op welke wijze het toezicht wordt uitgevoerd. Het is risicogericht toezicht; soms gaat het om de frequentie, soms gebeurt het op basis van signalen. Daar zit, denk ik, geen misverstand, maar ik vind het prima om dat nog nader te duiden of uit te zoeken. Ik heb aangegeven dat de inspectie bevoegd is als er overheids- of gemeenschapsgeld wordt besteed aan een instelling. De discussie over de frequentie, de signalen en het risicogericht toezicht is een andere.
Mevrouw Kooiman (SP):
Kan de Staatssecretaris dan in ieder geval dat laatste punt betrekken bij de voortgangsrapportage? Dan kan ik mijn motie aanhouden en haar tegen dat licht bezien, want ik wil wel graag dat dit goed geregeld wordt.
Staatssecretaris Van Rijn:
Dat voorstel spreekt mij aan. Laten wij dat doen.
De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Kooiman stel ik voor, haar motie (34 300 XVI, nr. 105) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Mevrouw Bergkamp (D66):
Ik ben het helemaal eens met mevrouw Kooiman, maar heb toch nog een vraag. Het is heel goed dat de Staatssecretaris hier in de voortgangsrapportage naar zal kijken. Ik krijg namelijk signalen dat er bij pgb-gefinancierde instellingen toch een probleem is met het toezicht. Ik hoop dus dat de Staatssecretaris hier specifiek naar zal kijken. Ik denk bijvoorbeeld aan zorgboerderijen of andere pgb-gefinancierde instellingen. Als de Staatssecretaris dit punt bij de voortgangsrapportage wil betrekken, ben ik daar heel tevreden over.
Staatssecretaris Van Rijn:
Dat is goed, maar dat gaat in feite over een ander onderdeel van de discussie, namelijk wie de kwaliteit bepaalt. Normaal gesproken ziet de inspectie toe op de kwaliteit van zorg. Bij een pgb is dat eigenlijk gemandateerd aan degene die zorg inkoopt. Toch vinden we dat we daar dan af en toe naar moeten kijken. Als ik de motie zo mag duiden, zal ik dit punt meenemen.
In de motie-Keijzer op stuk nr. 106 wordt de regering verzocht, binnen afzienbare tijd te komen met een plan van aanpak voor jongeren met autisme en een hoog IQ. Dat is misschien wel breed. Ik heb aangegeven dat we met de werkgroep Vanuit autisme bekeken nagaan hoe we dit verder kunnen brengen, ook richting gemeenten. Ik zie deze motie als ondersteuning van beleid en laat het oordeel hierover aan de Kamer.
In de motie-Keijzer c.s. op stuk nr. 107 wordt de regering verzocht, een onderzoek te doen naar de in gemeenten vastgestelde tarieven voor de uitvoering van de Jeugdwet. Ik heb hierop een klein amendement. De TAJ heeft dit onderzoek gedaan in 2015, dus dan zouden we de TAJ moeten vragen om een herhaling van dat onderzoek. Dat wil ik wel doen. Daarbij geef ik wel aan dat volledige openbaarmaking van de individuele tarieven op mededingingsproblemen zou kunnen stuiten. Dat neemt echter niet weg dat er wel een beeld gegeven kan worden van die tarieven, zoals de TAJ in 2015 heeft gedaan. Als ik de motie zo mag interpreteren, dat ik de TAJ daartoe een verzoek zal doen – ik ga ervan uit dat dit zal gebeuren – laat ik het oordeel over deze motie aan de Kamer.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Dat is goed.
Staatssecretaris Van Rijn:
De motie-Keijzer op stuk nr. 108 gaat over kinderen in de grensregio. In deze motie wordt de regering verzocht om, als een school problemen signaleert, indien nodig een maatwerkoplossing aan te bieden. Deze motie ontraad ik. We hebben in de wet een duidelijk onderscheid gemaakt tussen wie waarvoor in aanmerking komt. Ik heb aangeboden om waar knelpunten zijn, na te gaan of in overleg met partijen een oplossing gevonden kan worden, maar ik zou niet in zijn algemeenheid nieuwe rechten willen creëren als er conform de wet geen rechten anders dan de overgangstermijn zijn. Ik ben wel bereid tot een onderzoek naar de knelpunten. Ik wil de motie om die reden dan ook ontraden.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Ik wil hier nog een vraag over stellen. Is dat niet buitengewoon onrechtvaardig? Dit zijn mensen die in Duitsland wonen, in Nederland werken en hier alle belastingen betalen. Vaak is de ozb het enige wat ze niet betalen, want die betalen ze in Duitsland. Ziektekostenpremies, noem het allemaal maar op! Maar als hun kind dat in Nederland op school zit, zorg nodig heeft, komt het woonplaatsbeginsel om de hoek kijken. Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Ik zou bijna willen zeggen dat het niet rechtvaardig is, los van dat het praktisch tot allerlei problemen leidt.
Staatssecretaris Van Rijn:
We hebben daar destijds bij de totstandkoming van de wet ook expliciet over gesproken. Toen is gesproken over de vraag, welk woonplaatsbeginsel hierbij zou gelden. Toen is hiervoor gekozen, met de afspraak dat ik nog zou kijken naar de vraag of we tot een overgangstermijn zouden willen komen. Die overgangstermijn is er gekomen. Die loopt inderdaad aan het eind van dit jaar af. Ik heb nog een keer toegezegd dat ik er nog eens heel specifiek naar zou kijken. Ik wil ervoor zorgen dat we na het afgelopen van de overgangstermijn de wettelijke beperking die we met z'n allen hebben vastgesteld, kunnen handhaven.
In de motie op stuk nr. 109 van de leden Keijzer en Bergkamp wordt uitgesproken dat de FPKM te Utrecht aan dezelfde eisen voldoet als het NFI. Ik zou me eigenlijk niet op dat terrein willen begeven. Ik ga ervan uit dat beide organisaties kwalitatief ongelooflijk goed zijn. Ik heb geen vergelijking gemaakt. Ik zou die ook niet willen maken. Het is van belang dat er bij beide instanties forensische artsen beschikbaar zijn voor onderzoek in ernstige zaken van kindermishandeling. Ik denk dat de vergelijking niet aan de orde is. Dat geldt wel voor de samenhang en de samenwerking. Om die reden ontraad ik de motie.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Dat is bijzonder, want in de brief die wij van de Staatssecretaris van V en J kregen, stond dat het NFI de complexe en urgente zaken doet. Daarmee wordt geïmpliceerd dat de FPKM dat niet kan, terwijl dit soort onderzoek altijd complex en urgent is. Je hebt het nu eenmaal over bijvoorbeeld blauwe plekken. Het is altijd ingewikkeld en complex om uit te zoeken wat er aan de hand is. En het is altijd urgent, omdat de blauwe plekken na een paar dagen verdwenen zijn. Dat is de reden waarom ik deze motie heb ingediend. In deze Kamer is altijd gezegd dat de FPKM een hoge kwaliteit heeft. Ik vind het gewoon van belang om van deze Staatssecretaris te horen dat de kwaliteit van de FPKM geen reden is geweest om ervoor te kiezen om het NFI de preferred supplier van de politie te laten zijn.
Staatssecretaris Van Rijn:
Er lopen nu toch discussies door elkaar. Er is volgens mij geen twijfel over de kwaliteit van de FPKM. Het NFI heeft om redenen besloten om zijn capaciteit, kennis en kunde op dat punt van de strafrechtelijke onderzoeken met 1 fte uit te breiden. Dat is ook een besluit. Vervolgens zouden we dan een soort uitspraak krijgen over wie waar goed in is. Ik ga ervan uit dat de kwaliteit van beide organisaties goed is. Er kunnen tal van redenen zijn om het ene product bij de ene organisatie in te kopen en het andere product bij de andere organisatie. Ik blijf dus bij mijn oordeel.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Ik heb nog een vraag. Ik hoor de Staatssecretaris net zeggen dat er geen twijfel is over de kwaliteit van de FPKM. Dat wilde ik graag horen. Ik vind het van belang om dat vast te stellen in de Kamer. Als ik de motie wijzig in «spreekt uit dat de FPKM te Utrecht dezelfde kwaliteit heeft als het NFI», kan dan het oordeel van de Staatssecretaris wijzigen?
Staatssecretaris Van Rijn:
Nee, want ik vind het niet goed om een motie aan te nemen waarin een vergelijking staat en een uitspraak wordt gedaan over de kwaliteit alsof dat een discussie zou zijn. De FPKM heeft goede kwaliteiten, het NFI heeft goede kwaliteiten. Er kunnen verschillende redenen zijn om die zorg daar in te kopen. Ik heb ook geen reden om te veronderstellen dat dat niet zo is. Ik wil bij dezen nog een keer uitspreken dat de FPKM een uitstekende kwaliteit heeft. Een vergelijking lijkt mij echter niet aan de orde.
De voorzitter:
Dan misschien toch een punt van orde. Wat betekent deze uitspraak van de Staatssecretaris voor het handhaven van de motie?
Mevrouw Keijzer (CDA):
Ik denk daar nog even over na, maar ik ben wel heel blij met deze woorden van de Staatssecretaris. Laat dat gezegd zijn.
Staatssecretaris Van Rijn:
In de motie op stuk nr. 110 wordt de regering verzocht om te kijken of er voor alle jongeren een risicotaxatie gemaakt kan worden, zodat er eventueel met een hulpvoortzettingsplan gekomen kan worden. Ik heb een paar kanttekeningen. Ik heb in mijn betoog aangegeven – anderen hebben er ook op gewezen – dat ik mij bereid heb verklaard om met de VNG en de branche overleg te voeren over de beste manier om te handelen bij 18-min/18-plus. Samen met het Nederlands Jeugdinstituut zullen wij de best practices bijeenbrengen om te achterhalen wat wel en niet werkt. Ik wil er een beetje voor waken om hier nu uit te spreken dat voor alle jongeren een risicotaxatie zal worden gemaakt en tot een hulpvoortzettingsplan kan worden gekomen, ook omdat ik de administratieve lasten niet wil vergroten. Indien het nodig is, denk ik ook dat het tot de standaardwerkwijze behoort. Ik zou me kunnen voorstellen dat ik dat overleg voer met de VNG en de branche om te bekijken welke maatregelen er allemaal kunnen worden genomen. Misschien wil de indienster overwegen om deze motie aan te houden totdat ik daarover heb gerapporteerd.
De voorzitter:
Ik kijk mevrouw Ypma aan.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Dan doe ik toch nog even een poging, voorzitter. Volgens mij gebeurt het op sommige plekken wel. Daarom is het ook goed dat de Staatssecretaris dat gaat inventariseren. Het gebeurt op andere plekken echter niet. Ik vind dat we dat niet kunnen toestaan. Ik vind dat er een signaal nodig is vanuit de Kamer aan de instellingen dat kinderen op hun 18de altijd op een veilige plek moeten terechtkomen en dat ze in beeld moeten zijn als dat niet het geval is. Ook moet er tijdens hun 17de levensjaar zijn nagedacht over hun toekomst. Dat is de intentie van deze motie. Als de Staatssecretaris bereid is om dat mee te nemen, mag hij haar op die manier interpreteren. Ik word daarover dan graag gerapporteerd in de volgende voortgangsrapportage. Ik handhaaf de motie dan om de Staatssecretaris dat duwtje in de rug te geven.
Staatssecretaris Van Rijn:
Ik heb al eerder aangegeven dat het ook mijn intentie is dat jongeren waar nodig in beeld blijven en dat er, als ze 16 of 17 zijn, inderdaad wordt nagedacht over de vervolgstappen. Ik had mij al bereid verklaard om daarbij na te gaan of er andere wet- en regelgeving nodig is om dit tot stand te brengen daar waar het niet automatisch tot stand komt. We kunnen hier lang over spreken, maar volgens mij zijn wij het ontzettend eens over dit punt. De kanttekening die ik erbij maak, is dat we moeten oppassen dat we niet overal een risicotaxatie maken en overal administratieve maatregelen nemen. Dit is gewoon onderdeel van het in beeld houden en krijgen van jongeren als ze 18 zijn. Als ik de motie zo mag lezen, heb ik er geen bezwaar tegen.
De voorzitter:
Dan is het dus: oordeel Kamer?
Staatssecretaris Van Rijn:
Dan is het: oordeel Kamer.
Ik kom bij de motie op stuk nr. 111, waarin wij worden gevraagd te bevorderen dat instellingen transparanter zijn over de capaciteit. Dat past bij de notitie Ruimte voor jeugdhulp, die onder verantwoordelijkheid van gemeenten en branches is gemaakt om elkaar eerder te informeren over de beschikbare capaciteit. Die moet niet achteraf worden bepaald. Ik laat het oordeel over deze motie dus aan de Kamer.
De motie op stuk nr. 112 is een heel interessante motie, waarin twee dingen worden uitgesproken: om niet over te gaan tot het introduceren van een meldplicht en om in samenspraak met het veld de activiteiten en samenwerking te bevorderen die de informatie-uitwisseling vergroten. Ik heb twee kanttekeningen bij de motie. Er staat «niet over te gaan tot het introduceren van een meldplicht», alsof dat het plan was. Dat lijkt mij een overweging die ik niet helemaal voor mijn rekening zou willen nemen. Wel wil ik voor mijn rekening nemen dat in samenspraak met het veld activiteiten en samenwerking in de keten worden bevorderd en dat de uitwisseling tussen hulpverleners wordt vormgegeven. Als dat dictum weg kan, zou ik zeer eens zijn met de uitspraak van de motie.
Mevrouw Bergkamp (D66):
Ik vind dit wel leuk van de Staatssecretaris. De vorige keer heeft hij echter toch een beetje in het midden gelaten of hij voor een meldplicht was. Vandaag heeft hij duidelijk gezegd dat hij tegen een meldplicht is. Volgens mij is deze motie dan ondersteuning van beleid, ook omdat de Staatssecretaris het eens is met het bevorderen van de samenwerking en de informatie-uitwisseling. Ik herhaal dan de woorden van mevrouw Ypma. Ik wil hem een duwtje in de rug geven.
Staatssecretaris Van Rijn:
Dan blijft het mijn hiccup dat de regering wordt verzocht om niet over te gaan tot het introduceren van een meldplicht, alsof dat het voornemen zou zijn. Dat voornemen was er niet. Vervolgens hebben wij vandaag gesproken over de wijze waarop de werking van de meldcode kan worden verbeterd, waarbij de Kamer een aantal belangrijke dingen heeft aangegeven. Ik heb bezwaar tegen dat dictum. De rest van de overwegingen in de motie wil ik omarmen. Dus mijn verzoek de indiensters is om dat stukje van het dictum weg te laten.
Mevrouw Bergkamp (D66):
Ik heb toch een vraag daarover. Klopt het dat de Staatssecretaris tijdens dit wetgevingsoverleg heeft gezegd: ik ben tegen een meldplicht, dat ga ik niet doen? Dat hebben we opgeschreven. Dan is het toch ondersteuning van beleid?
Staatssecretaris Van Rijn:
Als u mijn inhoudelijke opvatting vraagt over de fase waarin we nu zitten, dan denk ik dat er nog heel veel verbeterd kan worden aan de meldcode zoals we in de Kamer hebben besproken en conform de aanpak van mevrouw Van der Burg. Daarom gaan we geen meldplicht invoeren. Iets anders is de vraag of we die once and for all gaan uitsluiten. Er wordt een uitspraak van «de regering» gevraagd en «de» regering is er altijd. Wij moeten een beetje oppassen dat we ook hier tot een soort semantiek komen. Volgens mij zijn we het er ongelofelijk over eens, dat is tenminste mijn constatering, dat er zeer brede overeenstemming is over het feit dat de werking van de meldcode kan worden verbeterd en dat er geen voornemen van de regering is om de meldplicht in te voeren maar wel om in samenspraak de activiteiten te bevorderen die de keten en de informatie-uitwisseling bevorderen, conform de plannen. Ik snap de creativiteit van de moties, maar ik vraag toch ook om te bekijken of we niet meer overeenstemming hebben dan op het eerste oog lijkt.
De voorzitter:
Op dit punt, mevrouw Bergkamp.
Mevrouw Bergkamp (D66):
Als ik de motie aanpas tot «verzoekt de regering, in deze kabinetsperiode niet over te gaan» dan kom ik de Staatssecretaris toch een heel eind tegemoet? Dan is het niet voor het leven, maar voor in ieder geval deze kabinetsperiode. Tromgeroffel!
Staatssecretaris Van Rijn:
Nee, ik blijf toch een beetje volhouden. Ik vind het niet goed. Er is namelijk geen voornemen tot een meldplicht. Dat spreek ik bij dezen nog een keer uit: er is geen voornemen tot een meldplicht. Een verzoek aan de regering om daar niet toe over te gaan, lijkt mij dan het onnodig voeren van een discussie die niet nodig is, omdat we het eens zijn over de wijze waarop we de meldcode gaan verbeteren. Volgens mij moeten we af van de discussie of dat een meldplicht wordt of niet. We gaan niet over tot een meldplicht; we gaan over tot het verbeteren van de meldcode. De meerderheid van de Kamer geeft ook aan wat de weg daartoe zou zijn. Om die reden ben ik niet voor deze motie.
De voorzitter:
Oké. U ontraadt haar.
Mevrouw Kooiman (SP):
Ik weet niet goed hoe ik de motie moet lezen. De Taskforce kindermishandeling noemt de verbetering van de verplichte meldcode een meldplicht. Dus ik weet niet hoe ik de motie specifiek moet lezen. Ik vraag de Staatssecretaris dus nog één keer om mij uit te leggen hoe hij dit leest. Zegt hij: een meldplicht noem ik geen meldplicht, want wat de taskforce zegt, noem ik geen meldplicht? Begrijp ik dat goed?
Staatssecretaris Van Rijn:
Nee. Het is nog veel simpeler, althans in mijn ogen. Stap vijf van de meldcode zegt dat je óf een melding doet, óf een hulpplan gaat maken. Wij hebben vandaag heel lang gesproken over de vraag hoe we de werking van die meldcode kunnen verbeteren. Dat zit enerzijds bij scholing en bij wat mevrouw Kooiman het combinatiepakket noemt, om zo te bevorderen dat daar waar een melding aan de orde is, zorgverleners daar ook toe overgaan. Anderzijds dient daartoe bevorderd te worden dat als er hulpverleningsprojecten worden ingezet er ook een goede radarfunctie is bij Veilig Thuis, in samenspraak met de zorgaanbieders, zodat we kinderen in het snotje houden voor wie er hulpverlening aan de gang is. Dan heb je dus niet speciaal een actie van Veilig Thuis nodig, maar blijft het gewoon bij de zorgaanbieders. Dat vind ik de verbetering van de werking van de meldcode. Dat is iets anders dan de invoering van een meldplicht, want dat behelsde stap vijf nou juist niet. Stap vijf is immers de keuze: óf je meldt, óf je doet aan hulpverlening. Daar is de verbetering op gericht. Vandaar dat ik de suggestie wil weghalen dat er een overweging was om die meldplicht in te voeren. We zijn juist bezig met een verbetering en omdat we het daarover eens zijn, lijkt het me goed om die suggestie te blijven voeren. Dat is ook een beetje mijn suggestie aan de indiensters.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Misschien is het dan een oplossing dat we uit het dictum de woorden «niet over te gaan tot het introduceren van een meldplicht» weghalen en daarboven de woorden «constaterende dat het kabinet deze periode niet overgaat tot het invoeren van een meldplicht» toevoegen.
De voorzitter:
Dan heb ik toch even een vraag, voordat er tekstaanpassingen worden gedaan. Is dat de aanpassing van de motie die de twee indieners nu voorstellen?
Mevrouw Keijzer (CDA):
Wat dacht u nu, voorzitter? Natuurlijk hebben wij hier overleg over.
De voorzitter:
Dan kijk ik de Staatssecretaris aan.
Staatssecretaris Van Rijn:
Dan moeten wij even naar de precieze formulering kijken. Ik begrijp dat er een overweging komt te staan, overwegende dat de regering heeft gezegd enzovoorts, en dat de indieners dan komen tot een dictum.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Er staan drie constateringen in de motie. Daar komt een vierde bij: constaterende dat het kabinet deze periode niet overgaat tot het invoeren van een meldplicht. In het dictum worden de woorden «niet over te gaan tot het introduceren van een meldplicht, maar» geschrapt. Dan constateren wij wat de Staatssecretaris zegt: er komt nog geen meldplicht. Vervolgens vragen wij hem om in samenspraak met het veld activiteiten en samenwerking enzovoorts.
De voorzitter:
Ik denk dat wij de teksten niet meer helemaal scherp krijgen. Misschien is het beter dat er een schriftelijke reactie volgt. Mevrouw Keijzer overhandigt de tekst aan de Staatssecretaris.
De motie-Bergkamp/Keijzer (34 300 XVI, nr. 112) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de verplichte meldcode pas in 2013, na overleg met het veld zorgvuldig tot stand is gekomen;
constaterende dat buitenlands onderzoek aantoont dat er grote risico's en nadelen zitten aan de meldplicht, waar het kind uiteindelijk geen baat bij heeft, zoals het risico op het mijden van zorg door ouders en toename van het aantal onterechte en ongegronde meldingen van professionals ter voorkoming van tuchtrechtelijke gevolgen bij het niet melden;
constaterende dat er op dit moment nog te weinig gebruik gemaakt wordt van de verplichte meldcode en te veel mishandelde kinderen niet in het vizier van Veilig Thuis komen;
constaterende dat het kabinet deze periode niet overgaat tot het invoeren van een meldplicht;
van mening dat slachtoffers van kindermishandeling en seksueel misbruik in beeld moeten komen, de juiste hulp verdienen en in beeld gehouden moeten worden;
verzoekt de regering, in samenspraak met het veld activiteiten en samenwerking in de keten te bevorderen die de informatie-uitwisseling tussen hulpverleners vergroot en daarmee de effectiviteit van de verplichte meldcode vergroot,
en gaat over tot de orde van de dag.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 121, was nr. 112 (34 300 XVI).
Staatssecretaris Van Rijn:
Zo kan het.
Mevrouw Kooiman (SP):
Ik vind het heel lastig. Ik worstel namelijk met het advies van de taskforce, omdat ik een verbetering van de meldcode wel voor mij zie. Ik kan het niet zo goed afwegen. Het zou mij heel erg helpen als de Staatssecretaris duidelijk uiteenzet hoe hij deze motie, waarvan ik de aanpassingen nog niet heb gezien, interpreteert en hoe ik die moet lezen. Ik vind het heel lastig, want ik kan nu geen oordeel geven.
De voorzitter:
Ik ga gaarne mee met uw voorstel. Er is nu een wijziging gekomen van de motie. De leden hebben die niet allemaal kunnen lezen. Kunnen wij afspreken dat de Staatssecretaris nog voor het einde van deze week reageert op de gewijzigde motie en aangeeft hoe hij die verder duidt en wat zijn oordeel daarover is? Ja, dat zegt de Staatssecretaris toe.
Staatssecretaris Van Rijn:
Mag ik nog een laatste poging doen om even te kijken hoezeer wij hetzelfde hierover denken? Wij hebben eerst een debat gehad over de invoering van de meldcode. Wij hebben geconstateerd dat die zijn werking moet hebben en dat het niet nodig is om een meldplicht in te voeren. Daarna zijn een aantal terechte zorgen boven water gekomen: wordt er voldoende gemeld en is er voldoende informatieoverdracht tussen de zorgaanbieders en bijvoorbeeld Veilig Thuis? Vervolgens krijgen wij een discussie over de vraag hoe wij die meldcode kunnen verbeteren.
De regering was inderdaad niet voornemens om een meldplicht in te voeren. Vervolgens constateren wij dat er een aantal reële zorgen zijn, die bijvoorbeeld zijn verwoord in het plan van aanpak van mevrouw Van der Burg. Door een aantal partijen wordt gezegd dat die verbeteringsslag wel moet worden gemaakt. Mijn oproep zou zijn om na vandaag de discussie over de meldplicht, verplicht en niet verplicht, te stoppen en vervolgens in ogenschouw nemen het plan van aanpak van mevrouw Van der Burg, waarin volgens mij zeer verantwoorde keuzes zitten, het combipakket en de verdere verbeteringen in de informatievoorziening, zoals in deze motie verwoord. Volgens mij hebben wij dan een goede aanpak voor de verbetering van de meldcode en kunnen wij ons daarop baseren in plaats van op semantiek rondom de vraag wat een verplichte meldcode is, wat een verplichte melding is en hoe het anders in elkaar zit. Dat is niet in het belang van dit onderwerp.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Nu gebeurt er iets bijzonders. Nadat ik een wijzigingsvoorstel heb gedaan, zegt de Staatssecretaris: zo kan het. Vervolgens wordt het in één haal in het plan van aanpak van de VVD-fractie geïncorporeerd. Dat gaat mij te ver. Ik vind het een goed voorstel van mevrouw Kooiman. Kan de Staatssecretaris schriftelijk aangeven wat hij wil doen? Dit gaat mij te vlot.
De voorzitter:
Dan zijn wij het eens met dat voorstel. Er komt een schriftelijke reactie voor het einde van deze week. Wij gaan over naar de volgende motie.
Staatssecretaris Van Rijn:
In de motie op stuk nr. 113 wordt de regering verzocht om de inspectie themagericht onderzoek te laten uitvoeren in de eerste helft van 2016. Ik wil de motie op twee manieren interpreteren, als dat voor de indieners bespreekbaar is. Wij hebben al afgesproken, conform de motie die hierna komt, om samen met de VNG te zorgen voor betere voorlichting: hoe zit het met de privacy, hoe worden gegevens opgeslagen en op welke manier kunnen mensen daarover voorgelicht worden? Ik zie de motie als ondersteuning van beleid. Ik denk dat we de inspectie op basis daarvan kunnen vragen: zie er voor ons op toe dat het ook gebeurt, zodat we wat kunnen doen. De eerste helft van 2016 zou wat vroeg zijn, maar ik wil dit wel met de inspectie bespreken om ervoor te zorgen dat het toezicht er komt, gegeven de uitspraak die we hopelijk gaan doen aan de hand van de motie op stuk nr. 114.
Mevrouw Bergkamp (D66):
Die moties horen inderdaad bij elkaar. Het is dus heel goed dat de Staatssecretaris ze aan elkaar verbindt. Ze zijn ook door dezelfde Kamerleden ingediend. Als ik «de eerste helft van 2016» nu vervang door «de tweede helft van 2016», dan zou de informatievoorziening aan ouders op het punt van de privacy verbeterd moeten worden en zou de inspectie daar toezicht op kunnen houden. Zij heeft dan wat meer tijd.
Staatssecretaris Van Rijn:
Dat lijkt mij een mooi.
De voorzitter:
Nog even voor de goede orde. Geeft u die wijzigingen nog door?
Mevrouw Bergkamp (D66):
Ja.
De voorzitter:
Dat geldt voor alle wijzigingen die zijn aangekondigd. Een en ander moet worden aangepast om ervoor te zorgen dat de leden allemaal dezelfde tekst hebben.
Mevrouw Bergkamp (D66):
Ik zal dat zeker doen.
Staatssecretaris Van Rijn:
Ik kom op de motie-Bergkamp c.s. op stuk nr. 114. Ik heb het al een beetje laten doorschemeren: ik zie die motie als ondersteuning van beleid en ik laat het oordeel daarover aan de Kamer.
Ik ga door naar de motie-Voortman c.s. op stuk nr. 118. In die motie wordt de regering verzocht om heldere richtlijnen op te stellen en onduidelijkheden weg te nemen omtrent het woonplaatsbeginsel. Ik heb al gezegd dat gemeenten en zorgaanbieders in het kader van het project om administratieve lasten te verminderen al bezig zijn om tot een nadere verheldering te komen. Partijen zullen dus met voorstellen komen. Mevrouw Keijzer zei net dat het, als iets wordt toegezegd wordt, misschien niet nodig is om een motie in te dienen, maar ik laat het oordeel over deze motie aan de Kamer.
Ik kom op de motie-Voortman op stuk nr. 119. In die motie wordt voorgesteld om het voorstel voor advies voor te leggen aan het College bescherming persoonsgegevens en de Raad van State, voordat er een nader voorstel over de meldcode en de meldplicht naar de Kamer komt. Er is nog geen voorstel. Volgens mij moeten we eerst door de voordeur en moet de regering eerst in overleg met het parlement haar standpunt bepalen. Ik heb daar toezeggingen over gedaan. De Kamer kan bekijken of het daarna nog nodig is om een nader advies te krijgen. Ik ontraad deze motie daarom.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Ik wil de motie op stuk nr. 119 graag aanhouden totdat het voorstel er is. Dan weet de Staatssecretaris al wat ik dan aan de orde zal stellen.
De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Voortman stel ik voor, haar motie (34 300 XVI, nr. 119) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Staatssecretaris Van Rijn:
Ik kom op het amendement-Van der Staaij-Voordewind (34 300 XVI, nr. 91). Dat amendement gaat over de Eigen Kracht Centrale. Tijdens het debat hadden wij er net al even discussie over. De heer Voordewind heeft voorgesteld dat we ons er eerst nog even inhoudelijk in verdiepen alvorens we bekijken wat verder nodig is. Ik ondersteun dat voorstel.
De voorzitter:
Dat voorstel wordt ondersteund. Ik ga ervan uit dat de heer Voordewind dat overbrengt aan de heer Van der Staaij. Het zal ons niet verbazen als dat zijn uitwerking heeft op de status van het amendement op stuk nr. 91.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dat ga ik doen en dan zullen we een datum prikken om met elkaar om tafel te gaan zitten. Ik dank de Staatssecretaris hiervoor.
De voorzitter:
Nog even voor de helderheid. De heer Van der Staaij heeft dit amendement ingediend, dus hij zal moeten beslissen of hij het amendement al dan niet intrekt.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Er wordt geen oordeel over gegeven.
De voorzitter:
Nou ja, er is wel een oordeel over gegeven.
Staatssecretaris Van Rijn:
Tijdens de begrotingsbehandeling heb ik het amendement ontraden. Dat oordeel blijft staan, maar gelet op de vraag van de heer Voordewind ben ik bereid om het inhoudelijke debat daarover te voeren om te bekijken of we die kennis en kunde op een andere manier kunnen borgen.
Naar ik heb begrepen is het amendement-Voordewind (34 300 XVI, nr. 99) ingetrokken.
De voorzitter:
Ja.
Staatssecretaris Van Rijn:
Dan kom ik op het amendement-Voordewind (34 300 XVI, nr. 102). Dat amendement gaat over drankmisbruik. Halverwege 2016 krijg ik een nadere rapportage over de stand van zaken ten aanzien van alcoholgebruik en alcoholmisbruik. We kunnen dan evalueren wat de stand van zaken ten aanzien van de campagne is. Daarbij zouden we ook de vraag kunnen betrekken of er, ook in het kader van de campagne, vervolginspanningen nodig zijn om meer voorlichting te geven over alcoholmisbruik en de gevolgen daarvan. Ik meen dat dat de vraag was van de heer Voordewind, dus misschien wil hij in het licht van die toezegging bekijken of het amendement heroverwogen zou kunnen worden.
Mevrouw Bergkamp (D66):
Kan de Staatssecretaris ook schriftelijk reageren op de amendementen? Is dat mogelijk? Ik heb ze niet allemaal gevolgd. Zijn het er maar drie?
De voorzitter:
Feitelijk gezien blijven er niet veel meer over.
Mevrouw Bergkamp (D66):
Twee zelfs, hoor ik. Ik kijk even naar de non-verbale communicatie van mijn collega's en dan kom ik daar wel uit.
De voorzitter:
De heer Voordewind kreeg nog een vraag over zijn amendement. Hoe kijkt hij daar nu tegen aan?
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik neem aan dat het denken niet stilstaat, ook niet tot en met de zomer. Volgens mij is de Staatssecretaris van plan om naast de NIX18-campagne ook na te denken over een campagne over de schadelijke gevolgen van alcoholgebruik. Als dat traject wordt ingezet en de toezegging wordt gedaan dat er een campagne komt die ook ingaat op de schadelijke gevolgen, kan ik het amendement intrekken. Ik begreep tenminste dat de Staatssecretaris daarnaartoe werkt.
Staatssecretaris Van Rijn:
In de tweede fase van de campagne gaan we nader in op de vraag welke doelgroepen kunnen worden aangesproken en met welke middelen dat moet gebeuren. Ik onderschrijf dat het heel verstandig kan zijn om gerichtere voorlichting te geven over de mogelijke schadelijke gevolgen van alcoholmisbruik. In die zin kan ik dat zo goed mogelijk inbedden in de campagne. Ik wil graag toezeggen dat het denken inderdaad niet stilstaat. Ik hoef ook niet tot het eind van de campagne te wachten om daarover na te denken. Die toezegging wil ik dus graag doen.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Even voor de helderheid, mijn amendement was bedoeld om de schadelijke gevolgen van overmatig alcoholgebruik onder jongeren te betrekken bij de tweede fase van de campagne. Begrijp ik de Staatssecretaris goed dat hij dat wil doen?
Staatssecretaris Van Rijn:
Ja. Misschien ziet de heer Voordewind enige aarzeling bij mij, maar dat is niet vanwege de inhoud. Die komt doordat we in het kader van de campagne ook bekijken wat de meest effectieve methoden zijn en welke doelgroepen we gaan aanspreken. Dat gaan we analyseren. De inzet is echter om daarin ook de schadelijke gevolgen van alcoholmisbruik, met name bij jongeren, mee te nemen.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dan trek ik het amendement in.
De voorzitter:
Het amendement-Voordewind (stuk nr. 34 300 XVI, nr. 102) is ingetrokken.
Het is verder aan de heer Van der Staaij wat hij doet met het amendement op stuk nr. 91.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Er komt dus ook nog een amendement van mij achteraan. Dat komt zo snel mogelijk.
De voorzitter:
Ja, over de FPKM in Utrecht. Daar zal dan een schriftelijke reactie van het kabinet op moeten komen. De amendementen worden pas in december behandeld.
Ik constateer dat alle antwoorden zijn gegeven, net als de reacties op de moties, en dat er nog één amendement komt. Er is ook een aantal toezeggingen gedaan wat dat aangaat. Volgende week dinsdag wordt er gestemd over de moties. Over de amendementen wordt later gestemd. Voor het weekend wordt de Kamer nog nader geïnformeerd over openstaande punten. Ik dank de Staatssecretaris en zijn ondersteuning dat we dit debat konden voeren. Ook dank ik de leden en zeker ook het publiek voor hun uithoudingsvermogen.
Sluiting 16.43 uur.