Gepubliceerd: 15 september 2015
Indiener(s): Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34300-XV-2.html
ID: 34300-XV-2

Nr. 2 MEMORIE VAN TOELICHTING

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL

Wetsartikel 1

De begrotingsstaten die onderdeel zijn van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het wetsvoorstel strekt ertoe om de onderhavige begrotingsstaat van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2016 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2016. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2016.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2016 vastgesteld. De in de begrotingsstaat opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de begrotingstoelichting).

Wetsartikel 2

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de baten en lasten en de kapitaaluitgaven en -ontvangsten van het Agentschap SZW voor het jaar 2016 vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden toegelicht in onderdeel B (de begrotingstoelichting) van deze memorie van toelichting en wel in de paragraaf inzake de agentschappen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

B. BEGROTINGSTOELICHTING

Inhoudsopgave

 

blz.

     

A.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ BEGROTINGSWETSVOORSTEL

1

     

B.

BEGROTINGSTOELICHTING

2

     

1.

Leeswijzer

3

     

2.

Het beleid

6

     

2.1

Beleidsagenda

6

     

2.2

Beleidsartikelen

27

 

Artikel 1 Arbeidsmarkt

27

 

Artikel 2 Bijstand, Participatiewet, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening

35

 

Artikel 3 Arbeidsongeschiktheid

50

 

Artikel 4 Jonggehandicapten

58

 

Artikel 5 Werkloosheid

62

 

Artikel 6 Ziekte en zwangerschap

68

 

Artikel 7 Kinderopvang

74

 

Artikel 8 Oudedagsvoorziening

80

 

Artikel 9 Nabestaanden

88

 

Artikel 10 Tegemoetkoming ouders

92

 

Artikel 11 Uitvoering

97

 

Artikel 12 Rijksbijdragen

101

 

Artikel 13 Integratie en maatschappelijke samenhang

104

     

2.3

Niet-beleidsartikelen

109

 

Artikel 96 Apparaatsuitgaven kerndepartement

109

 

Artikel 97 Aflopende regelingen

113

 

Artikel 98 Algemeen

114

 

Artikel 99 Nominaal en onvoorzien

116

     

3.

Agentschappen

117

     

4.

Bijlagen

123

 

Bijlage 1 SZA-kader inclusief verdiepingshoofdstuk

123

 

Bijlage 2 Sociale fondsen SZW

142

 

Bijlage 3 Koopkracht en specifieke inkomenseffecten

146

 

Bijlage 4 ZBO’s en RWT’s

159

 

Bijlage 5 Moties en toezeggingen

160

 

Bijlage 6 Subsidieoverzicht

204

 

Bijlage 7 Evaluaties en overig onderzoek

206

 

Bijlage 8 Horizontale overzichtsconstructie integratiebeleid etnische minderheden

208

 

Bijlage 9 Lijst met afkortingen

210

HOOFDSTUK 1: LEESWIJZER

Inleiding

In de begroting wordt verwezen naar beleids- of Kamerstukken. Net als in voorgaande jaren zijn deze beleidsstukken via de internetsite www.rijksbegroting.nl te raadplegen.

Opbouw begroting

De begroting van SZW is opgebouwd uit vier hoofdstukken. Na deze leeswijzer volgen hoofdstukken over het beleid, de baten-lastenagentschappen en de bijlagen.

2.1 Beleidsagenda

In de beleidsagenda worden de hoofdlijnen van het beleid van SZW in de huidige kabinetsperiode beschreven. Daarnaast wordt ingegaan op de budgettaire ontwikkelingen in het SZA-kader en zijn de meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen en het overzicht garanties opgenomen.

2.2 Beleidsartikelen

De beleidsdoelstellingen van SZW zijn in afzonderlijke beleidsartikelen opgenomen. De begroting van SZW bestaat uit 13 beleidsartikelen. Alle beleidsartikelen hebben dezelfde opbouw. Allereerst wordt de algemene doelstelling en de rol en verantwoordelijkheid van de Minister toegelicht. Daarna komen de beleidswijzigingen 2016 aan de orde. Vervolgens worden de budgettaire gevolgen van beleid in tabelvorm vermeld. In zes van de dertien artikelen is naast begrotingsuitgaven sprake van premiegefinancierde uitgaven, welke eveneens in tabelvorm worden weergegeven. Ten slotte wordt in elk artikel een toelichting gegeven op de financiële instrumenten. Hierbij wordt gefocust op:

  • het doel van het financiële instrument;

  • wie ervoor in aanmerking komen;

  • de financiële regeling;

  • de budgettaire ontwikkeling;

  • de beleidsrelevante kerncijfers.

De begrotingsuitgaven en premiegefinancierde uitgaven luiden in constante prijzen. In de Miljoenennota 2016 is een voorziening gecreëerd voor de loon- en prijsbijstellingen op alle begrotingshoofdstukken. De hiervoor gereserveerde middelen worden via de eerste suppletoire wetten 2016 naar de departementale begrotingen overgeboekt. Bij de premiegefinancierde uitgaven wordt het effect van deze loon- en prijsstijging op een afzonderlijke regel «nominaal» in de tabellen van deze begroting opgenomen.

2.3 Niet-beleidsartikelen

De begroting van SZW bevat vier niet-beleidsartikelen. Deze artikelen bevatten de middelen die niet rechtstreeks aan een beleidsdoelstelling kunnen worden gekoppeld.

3. Baten-lastenagentschappen

Onder het Ministerie valt één baten-lastenagentschap, namelijk het Agentschap SZW. Van dit agentschap is een technische paragraaf opgenomen die bestaat uit een meerjarige begroting en een overzicht van indicatoren, met bij elk onderdeel een toelichting.

4. Bijlagen

De begroting van SZW bevat negen bijlagen.

Begrotingsgefinancierde en premiegefinancierde regelingen en SZA-kader

De Minister van SZW is beleidsverantwoordelijk voor de begrotingsgefinancierde regelingen zoals opgenomen in deze begroting. Hij is daarnaast ook beleidsverantwoordelijk voor een aantal regelingen die niet begrotings- maar (grotendeels) premiegefinancierd zijn. In de begrotingen en de jaarverslagen van het Ministerie van SZW wordt daarom gerapporteerd over zowel begrotingsgefinancierde als premiegefinancierde regelingen. In de beleidsartikelen waar premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten voorkomen zijn deze opgenomen in een afzonderlijke budgettaire tabel. In de beleidsagenda en in de bijlage SZA-kader inclusief verdiepingshoofdstuk wordt ingegaan op de ontwikkeling van het totaal van deze uitgaven. De beleidsagenda is hierdoor enkele pagina’s langer dan de norm die de Rijksbegrotingsvoorschriften hieraan stelt.

Groeiparagraaf

De (toelichting op de) algemene doelstelling van de beleidsartikelen is aangepast in die artikelen waar de voortgang van het wetgevingsproces daar aanleiding toe heeft gegeven. Daarnaast heeft de wens tot meer consistentie in de formulering van de doelstellingen tot enkele aanpassingen geleid. Er zijn geen wijzigingen in de toedeling van de financiële instrumenten aan de artikelen. In beleidsartikel 7 (Kinderopvang) zijn, mede naar aanleiding van opmerkingen van de Algemene Rekenkamer, meer kerncijfers over het gebruik en over de financiering van de kinderopvang dan in de vorige begrotingen opgenomen. Tevens is het gebruik van hyperlinks in deze begroting op verzoek van de Tweede Kamer verder uitgebreid.

Rol en verantwoordelijkheid: taakverdeling Minister en Staatssecretaris

In de Comptabiliteitswet (CW) is in artikel 19 geregeld dat de Minister verantwoordelijk is voor het beheer van de begroting(en) van een Ministerie. Daarom wordt de begrotingswet ook ondertekend door de Minister. Dit komt in de beleidsartikelen tot uitdrukking onder het kopje «Rol en verantwoordelijkheid Minister». De Staatssecretaris wordt hier niet genoemd. Het begrip Staatsecretaris komt in de CW niet voor. De verhouding tussen Minister en Staatssecretaris is in de Grondwet (artikel 46) geregeld. De Staatssecretaris wordt belast met een deel van de taken van de Minister. Minister en Staatssecretaris verdelen de taken onderling op aanwijzing van de Minister. Voor SZW betekent dit dat de Staatssecretaris verantwoordelijk is voor een groot aantal beleidsinstrumenten die in de begroting zijn opgenomen, zoals in de beleidsartikelen 2 (o.a. Macrobudget participatiewetuitkeringen, Participatiewet, Wsw), 4 (Wajong), 8 (AOW, pensioenbeleid), 9 (Anw) en 11 (uitvoeringskosten SVB). Dit ongeacht het feit dat de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris in de beleidsartikelen niet expliciet bij «Rol en verantwoordelijkheid» wordt vermeld.

Kerncijfers handhaving

Op het terrein van handhaving wordt thematisch verantwoord. Voor een groot aantal regelingen zijn kerncijfers voor preventie, opsporing en terugvordering opgenomen. Voor de meeste kerncijfers geldt dat er nu ten minste twee metingen beschikbaar zijn. Niet altijd kan getoetst worden of geconstateerde verschillen statistisch significant zijn, omdat soms de vraagstelling is veranderd, bijvoorbeeld als gevolg van wijziging in de verplichtingen waaraan uitkeringsgerechtigden dienen te voldoen. Het vergelijken van kennis over die verplichtingen van jaar op jaar is dan lastig.

In voorliggende begroting zijn voor de tweede keer cijfers over het terugvorderen van ten onrechte betaalde uitkeringen en opgelegde boetes, ontstaan onder de Fraudewet 2013, opgenomen. Aan de hand van een representatieve steekproef van fraudevorderingen en boetes die in een bepaald jaar zijn ontstaan, wordt gedurende vijf jaren gevolgd welk deel van die uitstaande vorderingen daadwerkelijk wordt geïncasseerd. Deze incassoratio’s worden voor de verschillende wetten op vergelijkbare wijze berekend. De incassoratio’s 2013 van de regelingen die door het UWV worden uitgevoerd zijn in 2013 iets afwijkend samengesteld dan in 2014 en geven daardoor een enigszins geflatteerd beeld.

Kerncijfers handhaving worden gepresenteerd in 8 van de 13 beleidsartikelen. Op verzoek van de Tweede Kamer wordt op dit moment gewerkt aan een meer samenhangende presentatie van kerncijfers, waaronder ook de kerncijfers over handhaving. Over dit onderwerp zal voor de begrotingsbehandeling 2016 een brief aan de Tweede Kamer worden gestuurd.

Budgetflexibiliteit

Zoals voorgeschreven wordt in de budgettaire tabellen vermeld welk percentage van de voor het jaar 2016 geraamde uitgaven juridisch verplicht is. In de meeste beleidsartikelen is dit percentage (nagenoeg) 100, aangezien de uitgaven vrijwel volledig voortvloeien uit wet- en regelgeving. Per instrument wordt dit percentage vervolgens nader toegelicht. Het deel van de uitgaven dat niet juridisch is verplicht is veelal op andere wijze verplicht (bijvoorbeeld bestuurlijk gebonden op basis van een convenant). Dit wordt in de beleidsartikelen niet nader aangeduid.

Bronvermelding tabellen met kerncijfers

In tabellen waarin realisatiegegevens van kerncijfers zijn opgenomen wordt in noten onder de tabel verwezen naar de bron van deze gegevens. Ramingen van de kerncijfers komen – tenzij anders vermeld – voor rekening van het Ministerie van SZW.

Motie Schouw

In juni 2011 is de motie Schouw1 ingediend en aangenomen. Deze motie zorgt er voor dat de landenspecifieke aanbevelingen van de Europese Raad op grond van de nationale hervormingsprogramma's een eigenstandige plaats krijgen in de departementale begrotingen. In de beleidsagenda wordt ingegaan op de uitwerking van de aanbevelingen.

HOOFDSTUK 2: HET BELEID

2.1 BELEIDSAGENDA

2.1.1 Beleidsprioriteiten

Nederland is weer op de goede weg na een aantal moeizame economische jaren. De afgelopen periode kenmerkte zich door onzekerheid. Heb ik straks werk? Kan ik mijn rekeningen betalen? Veel mensen maakten zich zorgen over die vragen. Gelukkig is het herstel ingezet: dit jaar zijn er meer banen en minder werklozen, en ook voor volgend jaar is het beeld positief. Mensen hebben bijna net zoveel vertrouwen in het economische klimaat als voor de recessie. Dit herwonnen perspectief op een betere toekomst sterkt de weerbaarheid van onze samenleving. Maar de ingezette weg omhoog is nog lang; het voorzichtige herstel is fragiel en onzeker. De jaren van economische neergang zijn niet zomaar goed gemaakt.

Hoewel meer openstaande vacatures de kansen op werk vergroten, blijft aandacht nodig voor mensen in een kwetsbare positie. De werkloosheid is relatief hoog onder arbeidsgehandicapten, flexwerkers, mensen zonder startkwalificatie, jongeren en niet-westerse migranten. Mensen die tijdens de crisis hun baan verloren lopen risico op een structurele achterstand op de arbeidsmarkt. De langdurige werkloosheid is verdrievoudigd sinds 2009 en treft vooral 45-plussers2. Dit zet druk op het streven naar een samenleving waarin iedereen, ongeacht zijn of haar achtergrond, de ruimte en mogelijkheden krijgt om iets van het leven te maken. Het economische herstel biedt kansen om dit ideaal weer dichterbij te brengen; het kabinet wil die kansen volledig benutten.

Zo leveren hervormingen, gesteund door sociale partners in het sociaal akkoord, een belangrijke bijdrage aan het oplossen van deze maatschappelijke problemen. De Wet werk en zekerheid (Wwz) verkleint scheidslijnen op de werkvloer tussen collega’s met een vast en met een flexibel contract. De Participatiewet geeft mensen met een arbeidsbeperking meer kans op werk. Maar wetgeving is slechts een eerste stap; de échte veranderingen komen in de maatschappij tot stand. Het goed laten landen van de hervormingen in de samenleving en de zorgvuldige implementatie ervan hebben dan ook de volle aandacht van het kabinet. Mensen en bedrijven hebben daarbij ook een belangrijke eigen verantwoordelijkheid. Ook initiatieven om mensen naar werk te begeleiden, zoals de sectorplannen en de aanpak van werkloosheid onder jongeren en ouderen, blijven in 2016 hoog op de agenda staan.

De komende periode staat tevens in het teken van nieuwe initiatieven. Voor ons liggen nog volop mogelijkheden voor een samenleving die mensen meer welzijn en welvaart biedt, maar dat vergt wel dat we blijven nadenken over de grote vraagstukken. Wat vergroot de kans op werk voor iedereen? Hoe borgen we een inclusieve samenleving, zonder scheidslijnen naar herkomst of opleiding? Wat betekenen robotisering en technologische ontwikkeling voor de werkvloer? Hoe dragen we een solidaire en activerende sociale zekerheid over aan volgende generaties? Nu is het moment om met herwonnen perspectief te bouwen aan een betere toekomst, voor ons en de generaties na ons.

Het kabinet werkt via dialoog en draagvlak aan maatschappelijke veranderingen, en zet daarbij nieuwe stappen. Zo kiest het voor een toekomstgerichte agenda rondom het aanvullende pensioen. De belastingverlaging op arbeid schept structureel banen en versterkt de koopkracht, met name voor werkenden. De kinderopvangtoeslag gaat omhoog, er komen meer plekken voor peuteropvang en het betaald kraamverlof voor partners wordt uitgebreid naar vijf dagen. Het Europees voorzitterschap is gericht op internationale oplossingen. En nieuwe wetgeving, bijvoorbeeld over de arbeidsvoorwaarden van payrollwerknemers of de loontegemoetkoming, brengt een arbeidsmarkt met meer goed werk dichterbij.

Kortom, het kabinet blijft werken aan het Nederland van morgen. De drie rode draden voor het Ministerie van SZW zijn daarbij: 1) meer goed werk, 2) kansen voor iedereen en 3) met de blik op de toekomst.

Onderdeel 1: meer goed werk

Een baan staat voor een zelfstandig bestaan, inkomenszekerheid, gezondheid en zelfontplooiing; dat is zoveel meer dan alleen het loonstrookje aan het einde van de maand. Werk is én blijft het belangrijkste wapen tegen armoede en isolement. Werk verbindt ook mensen van verschillende herkomst. De economische crisis heeft mensen die zonder werk kwamen te zitten dan ook hard getroffen; niet alleen in hun inkomen, maar in hun hele welzijn. Gelukkig vertoont de arbeidsmarkt de eerste tekenen van herstel. Het kabinet zet alle zeilen bij om dit herstel tot volle bloei te laten komen. De nadruk ligt daarbij op meer goed werk; enerzijds door het stimuleren van de werkgelegenheid, anderzijds door aandacht voor de kwaliteit van arbeidsomstandigheden.

In een goede arbeidsrelatie bouwen werkgevers en werknemers samen iets op, in het besef dat investeren in elkaar in ieders belang is. Tijdelijke contracten bieden mensen een opstap om te participeren op de arbeidsmarkt. Werkgevers kunnen hiermee «ziek en piek» opvangen en zo hun bedrijf draaiend houden. Maar de sterke groei van het aantal mensen met onzeker werk brengt ook uitdagingen mee. Werknemers in tijdelijke dienst zijn aanzienlijk minder tevreden over hun contract dan hun collega's in vaste dienst. Onzeker werk kan leiden tot meer stress en minder scholing, en heeft dan risico’s voor de inzetbaarheid, productiviteit en innovatie. Niemand is daarbij gebaat, ook werkgevers niet. Tegelijkertijd zou het voor werknemers in vaste dienst vanzelfsprekender moeten zijn om zich, samen met werkgevers, blijvend te oriënteren op duurzame inzetbaarheid. Verbetering van de balans tussen vaste en tijdelijke arbeidscontracten is nodig, om te waarborgen dat de positieve effecten van beide vormen van arbeid overheersten.

Percentage tevreden werknemers over contractvorm en baan

Het percentage werknemers dat tevreden is met de contractvorm is aanzienlijk lager voor mensen met een tijdelijk contract. Wanneer het gaat om de algehele tevredenheid over de baan, dan is het verschil duidelijk minder groot (bron: SCP, Arbeidsaanbodpanel 2012).

Het percentage werknemers dat tevreden is met de contractvorm is aanzienlijk lager voor mensen met een tijdelijk contract. Wanneer het gaat om de algehele tevredenheid over de baan, dan is het verschil duidelijk minder groot (bron: SCP, Arbeidsaanbodpanel 2012).

Het kabinet werkt aan een arbeidsmarkt met meer goed werk. Iedereen op de werkvloer – en niet alleen de werknemer die in vaste dienst is – verdient perspectief en heeft recht op ontplooiing en autonomie. De potentie is er: hoewel mensen in tijdelijke dienst vaak niet tevreden over hun contract zijn, zijn ze dat meestal wel over het werk zelf. De andere uitdaging is het openzetten van de deur van de arbeidsmarkt voor mensen die nu geen werk hebben of in een uitkering zitten. Werkloosheid is niet alleen een probleem voor het individu, maar voor de maatschappij als geheel. De relatief hoge werkloosheid onder mensen met een migrantenachtergrond past bijvoorbeeld niet bij het streven naar een samenleving zonder scheidslijnen naar herkomst. Het is dan ook zaak dat het ingezette herstel van de arbeidsmarkt snel tot volle wasdom komt. Het kabinet werkt nauw samen met sociale partners om de randvoorwaarden voor meer goed werk op te stellen.

Lastenverlichting en koopkracht

De economie groeit, en de crisis lijkt gekeerd. Dankzij de gestegen werkgelegenheid zijn er nu ruim 100 duizend meer mensen met werk dan een jaar geleden3. Maar van écht herstel is pas sprake wanneer de werkloosheid verder daalt. Nog steeds zitten relatief veel mensen onvrijwillig thuis zonder baan, al is de situatie duidelijk beter dan vorig jaar. Meer perspectief voor de mensen die nu naast de zijlijn van de arbeidsmarkt staan, vraagt om extra groei van de werkgelegenheid. Hoewel bedrijven nu al veel nieuwe banen scheppen, biedt het economisch herstel potentie voor extra groei in de komende jaren. De werkgelegenheid reageert altijd vertraagd op de economische conjunctuur, omdat bedrijven niet over één nacht ijs gaan bij het aannemen of ontslaan van personeel.

Het kabinet wil het herstel van de economie en de groei van de werkgelegenheid verder aanjagen door een forse lastenverlaging zoals voorgesteld in het belastingplan4. Zo wordt de arbeidskorting verhoogd en het belastingtarief in de tweede en derde schijf verlaagd. De lastenverlichting zorgt er, samen met de verwachte loonstijgingen, voor dat werkenden direct meer overhouden in hun portemonnee. Minder belasting geeft werkgevers financiële ruimte om personeel aan te nemen, wat bijdraagt aan structureel herstel van de arbeidsmarkt.

Speciale aandacht gaat uit naar het vergroten van de kansen op werk voor mensen met een laag inkomen. Het kabinet introduceert een tegemoetkoming voor werkgevers die de mensen aannemen met een loon tussen 100% en 120% van het minimumloon; het zogenaamde lage-inkomensvoordeel (LIV). Deze tegemoetkoming per 2017 verlaagt de loonkosten, waardoor de kansen op werk toenemen zonder de inkomenspositie van deze mensen aan te tasten. De impuls van circa € 500 miljoen is daarmee positief voor zowel werknemers als werkgevers.

Het kabinet staat voor evenwichtige koopkrachteffecten. In de voorlopige ramingen van het CPB5 kwam op dit punt geen positief beeld naar voren voor gepensioneerden en uitkeringsgerechtigden. Het kabinet heeft besloten om de koopkracht voor deze groepen in 2016 te repareren, zodat ook zij de vruchten plukken van het economisch herstel. Hiertoe wordt de bezuiniging op de huurtoeslag uitgesteld, de verhoging van de zorgtoeslag verlengd en worden de ouderenkorting en het kindgebonden budget geïntensiveerd.

Door de samenloop van verschillende maatregelen daalde de koopkracht voor alleenverdieners met kinderen in 2015. Dit is vorig jaar deels gerepareerd door het afbouwpercentage van het kindgebonden budget te verlagen. Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen in 2014 is aan de SGP toegezegd dat het kabinet bij de belastingherziening aandacht zal houden voor de positie van alleenverdieners met kinderen. Het kabinet komt haar toezegging na door vanaf 2016 het derde en volgende kindbedrag in het kindgebonden budget te verhogen. Dit komt vooral ten goede aan de koopkrachtontwikkeling van alleenverdieners met kinderen.

Uitwerking sociaal akkoord

De uitwerking van het sociaal akkoord gaat om meer dan alleen het naleven van de letter van de wet; het gaat om een maatschappelijke verandering waarin de waarde van werk voorop staat. Verbetering van de balans tussen vast en flexibel werk is daar onderdeel van, net als de bestrijding van schijnconstructies door ondersteuning van de handhaving van de wet- en regelgeving. De Wwz en de Wet aanpak schijnconstructies (WAS) bieden hierbij het juridisch kader. Deze hervormingen zijn met breed draagvlak door het parlement aangenomen. Het komt er nu op aan dat de hervormingen ook in de praktijk gaan werken. Het kabinet is voortdurend in contact met maatschappelijke partijen, zodat het indien nodig kan bijsturen als de wetten niet of onvoldoende bijdragen aan het behalen van de gestelde doelen. Ook start in september 2015 een campagne die werknemers en werkgevers wil laten zien dat je met oog voor elkaars belangen kunt zoeken naar mogelijkheden om met vaste contracten toch flexibiliteit te organiseren in een bedrijf.

Het kabinet en de sociale partners hebben samen de sectorplannen opgezet om de gevolgen van de economische crisis te verzachten en de werking van de arbeidsmarkt structureel te verbeteren. Door de sectorplannen kan voorkomen worden dat werknemers die hun baan verliezen eerst werkloos moeten worden, voordat ze geholpen worden bij het vinden van ander werk. Ook kunnen dankzij de sectorplannen meer jongeren aan werk geholpen worden. Het is van belang dat zoveel mogelijk mensen profiteren van het economische herstel en dat kansen om mensen aan werk te helpen niet onbenut blijven. Voor cofinanciering van de sectorplannen stelt het kabinet in 2016 € 182 miljoen beschikbaar. De goedgekeurde sectorplannen bevatten maatregelen die ruim 400.000 deelnemers ondersteunen6.

Arbeidsvoorwaarden payrollers

Payrollwerknemers werken vaak tegen andere (veelal mindere) arbeidsvoorwaarden dan hun collega’s die wel rechtstreeks in dienst zijn bij de werkgever. Deze situatie past niet bij het uitgangspunt van gelijk loon voor gelijk werk, en leidt tot ongelijke behandeling op de werkvloer. Ook ontstaat oneigenlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden, waardoor werkgevers die geen gebruik maken van payrolling nadeel ondervinden. Het kabinet bereidt wetgeving voor om te bewerkstelligen dat payrollwerknemers recht krijgen op dezelfde arbeidsvoorwaarden als werknemers die rechtstreeks in dienst zijn bij een opdrachtgever (de feitelijke werkgever). Dit is in lijn is met de motie Hamer7. De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 juli 2016.

Meer goed werk in Europa

Onze arbeidsmarkt beperkt zich niet tot de landsgrenzen, en het kabinet zet zich ook internationaal in voor een fatsoenlijke arbeidsmarkt. Het kabinet richt zich tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap in de eerste helft van 2016 op de hoofddoelstellingen van de strategische agenda, die is vastgesteld door de Europese Raad, met bijzondere aandacht voor innovatieve groei en banen. Daarbij legt het kabinet – naast de inzet op armoedebestrijding8 – het accent op het bestrijden van uitbuiting van werknemers, het bestrijden van een neerwaartse spiraal op arbeidsvoorwaarden en het bevorderen van een gelijk speelveld voor bedrijven.

Uitgangspunt van het kabinet is dat werknemers in de EU gelijk loon moeten krijgen als zij hetzelfde werk doen op dezelfde werkplek. Verschillen in loonkosten tussen gedetacheerde en nationale werknemers moeten worden verkleind. Het kabinet zet zich in om dit te verankeren in de detacheringsrichtlijn. De Europese Commissie brengt naar verwachting eind 2015 een Arbeidsmobiliteitspakket uit, waar een evaluatie van de detacheringsrichtlijn onderdeel van is. Verder zet het kabinet in op een platform zwartwerk met een zo breed mogelijk mandaat, zodat het goed uitgerust is om de samenwerking tussen de lidstaten en de Unie te bevorderen bij de bestrijding van zwartwerk, schijnzelfstandigheid, belasting- en premieontduiking, concurrentievervalsing en brievenbusfirma’s. Hiernaast wordt op Europees niveau ingezet op een verbreding van de ketenaansprakelijkheid naar andere sectoren dan alleen de bouw en naar meer schakels in de keten.

Gezond en veilig werken

Meer fatsoenlijk werk betekent ook gezonder en veiliger werk. Dit draagt bij aan meer plezier op de werkvloer en minder verzuim of permanente uitval. Werknemers en werkgevers zijn samen het best in staat om met praktische oplossingen hiervoor te komen. Het kabinet kiest voor bewustwording en ondersteuning van initiatieven uit de samenleving. De belangrijkste speerpunten voor 2016 zijn het programma zelfregulering, de arbeidsgerelateerde zorg en de ketenaanpak.

Het programma zelfregulering ondersteunt kennisdeling en innovatieve projecten in branches en bedrijven. De website (www.gezondenveiligwerkt.nl) biedt daarbij een digitale ontmoetingsplek voor betrokken partijen. Een nieuw thema voor 2016 is gezond en veilig werken in een veranderende arbeidsmarkt. Bij arbeidsgerelateerde zorg spelen onder meer vragen rondom het tekort aan bedrijfsartsen en de melding van beroepsziekten. Het kabinet ondersteunt initiatieven gericht op preventiebeleid en slimme arrangementen voor arbodienstverlening. Nieuwe regelgeving treedt in 2016 in werking. De ketenaanpak gezond en veilig werken stimuleert opdrachtgevers aandacht te schenken aan een goede werkomgeving. De regels voor opdrachtgevers in de bouw worden doorgelicht en mogelijk aangescherpt en er komen regels voor opdrachtgevers in de asbestverwijderingsbranche.

Tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap geeft het kabinet speciale aandacht aan betere regelgeving op het terrein van arbeidsomstandigheden. Nederland is voorstander van meer doelregelgeving en minder middelregelgeving. Dus wel aangeven hoe hoog het beschermingsniveau moet zijn, maar aan werkgevers en werknemers – die daartoe ook beter in staat zijn – overlaten hoe zij dit doen. Daarnaast streeft het kabinet naar een betere bescherming van werknemers tegen kankerverwekkende stoffen. Hiervoor is aanpassing van de carcinogenenrichtlijn vereist.

Onderdeel 2: kansen voor iedereen

Iedereen in Nederland verdient de kans om te participeren in de samenleving en om het beste uit zichzelf te halen. Een inclusieve arbeidsmarkt is daar een onderdeel van: werk biedt perspectief, reduceert het risico van armoede en levert een belangrijke bijdrage aan het welbevinden en de gezondheid. Mensen die geen baan kunnen vinden, hebben recht op bestaanszekerheid. Een goed sociaal vangnet hoort bij een samenleving waarin mensen oog hebben voor elkaar. Maar daarbij hoort ook onlosmakelijk de eigen verantwoordelijkheid om niet onnodig beroep te doen op de sociale zekerheid, en om te werken wanneer dat kan.

Een samenleving met kansen voor iedereen is geen vanzelfsprekendheid, maar verdient constante aandacht. Kwetsbare groepen staan nu nog te vaak buiten de maatschappij. Psychische en andere gezondheidsproblemen, gebrek aan opleiding, sociale factoren, taalachterstanden of schulden kunnen participatie belemmeren. Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) constateert dat er vooral langs de lijnen van herkomst tegenstellingen zijn, wat tot uiting komt in de mate van participatie. Het kabinet staat voor een inclusieve samenleving; een samenleving waarin mensen niet naast elkaar, maar met elkaar leven.

Oplossingen zijn niet eenvoudig, en échte veranderingen komen alleen in de maatschappij zelf tot stand. Het kabinet zet hierbij in op draagvlak en dialoog. Zo is het met oog op scheidslijnen in onze samenleving in gesprek met verschillende religieuze en levensbeschouwelijke stromingen, over wat ons scheidt en wat ons bindt. Om te komen tot een inclusieve arbeidsmarkt heeft het kabinet bij de banenafspraak uit het sociaal akkoord met werkgevers afgesproken dat zij meer mensen met een arbeidsbeperking aannemen. Ook wetgeving kan maatschappelijke verandering ondersteunen. Het kabinet lost bijvoorbeeld de verzilveringsproblematiek voor kleine werkgevers op, waardoor het ook voor hen aantrekkelijk wordt om mensen uit kwetsbare groepen aan te nemen.

Integratie

Mensen die zich in Nederland vestigen hebben de verantwoordelijkheid om de taal te leren, te participeren en open te staan voor onze samenleving. Wanneer je in Nederland leeft, wordt er van je verwacht dat je je inzet om bij te dragen. Het uitgangspunt is daarbij: benut de vrijheden van onze rechtstaat, maar bescherm die ook voor andere Nederlanders. Van gevestigde inwoners mag verwacht worden dat zij migranten de ruimte bieden en hen als gelijken behandelen. De overheid doet er alles aan om discriminatie te bestrijden en is daar voor alle inwoners van Nederland – ongeacht hun herkomst. Deze gezamenlijke verantwoordelijkheid kent successen, maar ook uitdagingen. Het beeld van oplopende maatschappelijke spanningen is zorgelijk, zeker wanneer incidenten resulteren in angst of agressie. Dit treft zowel mensen die hier zijn geboren, als mensen die zich hier hebben gevestigd. Iedereen in Nederland moet in veiligheid zichzelf kunnen zijn. We moeten deze problemen benoemen en aanpakken, juist om kansen te geven aan de vele Nederlanders die – ongeacht hun herkomst – wél iets positief van hun leven willen maken.

Tweede generatie niet-westerse migranten gelijk op bij startkwalificatie, maar toch vaker werkloos

Het percentage migranten met een startkwalificatie stijgt (minimaal diploma havo, vwo, mbo-niveau 2 of hoger) en is voor de tweede generatie migranten net zo hoog als voor autochtone Nederlanders. Dat is positief. Toch is nog steeds een verdere inhaalslag nodig. Zo is het aandeel jongeren met een startkwalificatie onder die groep bijna 17% punt lager dan onder autochtone jongeren. Ook betalen de verbeterde onderwijsprestaties zich nog onvoldoende uit op de arbeidsmarkt (bron: CBS, Enquête beroepsbevolking 2014).

Het percentage migranten met een startkwalificatie stijgt (minimaal diploma havo, vwo, mbo-niveau 2 of hoger) en is voor de tweede generatie migranten net zo hoog als voor autochtone Nederlanders. Dat is positief. Toch is nog steeds een verdere inhaalslag nodig. Zo is het aandeel jongeren met een startkwalificatie onder die groep bijna 17% punt lager dan onder autochtone jongeren. Ook betalen de verbeterde onderwijsprestaties zich nog onvoldoende uit op de arbeidsmarkt (bron: CBS, Enquête beroepsbevolking 2014).

De betere schoolresultaten van de tweede en derde generatie migranten zijn goed nieuws, maar vertalen zich onvoldoende in lagere werkloosheid. Werk betekent meedoen en achterstanden kunnen een voedingsbodem voor maatschappelijke spanningen zijn. Hier ligt dus een grote uitdaging; zowel voor (kinderen van) migranten zelf, als voor de rest van de samenleving. Het kabinet ondersteunt waar mogelijk. Door middel van werkakkoorden voor nieuwe migranten en meer positieve aandacht voor deze groep moet hun arbeidsmarktperspectief verbeteren. Discriminatie kan kansen op participatie belemmeren. In het kader van het nieuwe actieprogramma discriminatie komt er een preventieve aanpak gericht op het verleiden van organisaties tot het beter benutten van diversiteit. Juist de meest geïntegreerde migrantengroepen – in Nederland geboren en getogen en deels ook succesvol – vinden het maatschappelijke klimaat voor hen ongunstig9. Die vicieuze cirkel met als resultaat lagere participatie moet worden doorbroken.

Kennis van de Nederlandse taal en cultuur is een voorwaarde voor participatie. Tot april 2015 liep de pilot participatieverklaring waarmee nieuwkomers werden gewezen op hun rechten en plichten en de Nederlandse waarden, om zo binding tussen hen en de Nederlandse samenleving te bevorderen. Daarna is de pilot geëvalueerd en op dit moment wordt bekeken of, en zo ja op welke manier, deze een vervolg kan krijgen. Met het brede actieprogramma Tel mee met Taal willen de Ministeries van OCW, VWS en SZW laaggeletterdheid in Nederland tegengaan en taalbeheersing en participatie bevorderen.

De aanhoudende aanwezigheid en groei van IS en andere extremistische groepen in het Midden-Oosten, en de daaraan gerelateerde aantrekkingkracht van extremisme op jonge moslims in Nederland, vraagt om aanpak van radicalisering. Gewelddadig extremisme is onaanvaardbaar; voor mensen die over de schreef gaan ligt de prioriteit op opsporen en straffen. Daarnaast is voorkomen dat mensen radicaliseren minstens zo belangrijk. Samen met het Ministerie van V&J is het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme opgesteld. De op preventie gerichte maatregelen uit deze aanpak hebben betrekking op samenwerking met islamitische gemeenschappen, ontwikkelen van tegengeluid en inzet richting onderwijs, de gezinsketen en gemeenten. In het totaal komt structureel € 128,8 miljoen extra ten goede aan versterking van opsporings- en veiligheidsdiensten en aan programmagelden bij diverse departementen en gemeenten voor preventie. Via wetgeving regelt het kabinet dat de uitkering, toeslag of studiefinanciering stopt van mensen die ons land verlaten en zich aansluiten bij terroristische groeperingen.

Kansen op werk voor kwetsbare groepen

Bij kwetsbare groepen komen factoren samen die de kansen op werk onder druk zetten; dit belemmert participatie en vergroot het risico op armoede. De Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) heeft als doel om het perspectief op werk voor kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt te vergroten. De premiekortingsregeling voor oudere werknemers, arbeidsgehandicapte werknemers en mensen die niet het minimumloon kunnen verdienen wordt toegankelijk gemaakt voor kleine bedrijven door de verzilveringsproblematiek voor hen per 2018 op te lossen. Die kleine bedrijven betalen te weinig belasting om van de huidige premiekortingsregeling te profiteren, maar de Wtl maakt het ook voor hen financieel aantrekkelijk om mensen uit kwetsbare groepen aan het werk helpen. Het kabinet dient het wetsvoorstel in 2015 bij de Tweede Kamer in.

De arbeidsmarktpositie van veel jongeren en ouderen is bijzonder kwetsbaar. Het economisch herstel biedt perspectief op verbetering, maar specifieke aandacht door maatwerk blijft nodig. De aanpak jeugdwerkloosheid met onderwijsinstellingen, het UWV, gemeenten en werkgevers(organisaties) loopt door in 2015 en 2016. Ook migrantenjongeren krijgen bijzondere aandacht. Het kabinet werkt samen met (vooralsnog) Amsterdam, Den Haag, Eindhoven, Leeuwarden en Zaanstad in een «buurtgerichte aanpak», met als doel een betere voorbereiding in het onderwijs op de arbeidsmarkt en het sneller aan het werk helpen van migrantenjongeren. Voor ouderen is het actieplan 50pluswerkt verlengd; het blijft ook in 2016 van kracht. Het doel is om ouderen aan werk te helpen, onder meer via scholingsvouchers, netwerktrainingen en een vergoeding voor begeleiding naar werk.

Participatiewet

De Participatiewet zet de deur naar werk open voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, onder wie mensen met een arbeidsbeperking. Zij staan nu nog te vaak langs de zijlijn, zonder kans om volwaardig mee te doen. De banenafspraak met sociale partners en de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten borgen dat werkgevers ook écht banen openstellen voor deze groep. De afspraken zijn gemaakt, de wetten zijn van kracht, de aandacht gaat nu uit naar het goed in de samenleving laten landen en de zorgvuldige implementatie van de wetten en afspraken. Het structureel monitoren van de effecten is gestart; niet alleen cijfermatig, maar juist ook door cliënten, werkgevers en gemeenten te vragen naar hun ervaringen. VNG, Divosa, UWV en de Ministeries van SZW en van VWS werken aan een meerjarig kennisprogramma gericht op versterking van de gemeentelijke uitvoeringspraktijken.

Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet. De 35 arbeidsmarktregio’s zijn daarbij een ankerpunt in de regio waar werkgevers, werknemers, onderwijsinstellingen, UWV en gemeenten samenwerken. Het Rijk voert daarnaast met oog op de stelselverantwoordelijkheid continu overleg met maatschappelijke partijen. Dat kan indien nodig tot bijsturing van het stelsel leiden, zodat het oorspronkelijk beoogde doel wordt bereikt. Dat geldt bijvoorbeeld voor de banenafspraak en de Wet banenafspraak en quotum arbeidsgehandicapten. Het is van belang dat werkgevers, zowel die van de markt als overheid, zich blijven inspannen om voldoende banen te realiseren. Met sociale partners, VNG en UWV zijn nieuwe afspraken gemaakt over wijzigingen in de werkprocessen bij de beoordeling voor de doelgroep van de banenafspraak. Het wetsvoorstel Harmonisatie Instrumenten Participatiewet vloeit ook voort uit maatschappelijk overleg. Het regelt dat de hele doelgroep van de banenafspraak, ongeacht of iemand in de kaartenbak zit van het UWV of de gemeente, aanspraak maakt op een no-riskpolis en op dezelfde mobiliteitsbonus. Dit creëert een gelijk speelveld voor UWV en gemeenten en zorgt voor eenduidigheid voor werkgevers bij het in dienst nemen van mensen uit de doelgroep van de banenafspraak. De beoogde inwerkingtreding is 1 januari 2016. Het kabinet geeft met een investering van cumulatief € 100 miljoen in de periode 2016–2020 een impuls aan het creëren van nieuw beschut werk.

Mensen met psychische aandoeningen hebben het vaak extra lastig om aan het werk te komen én te blijven. Het stigma en gebrek aan kennis over de mogelijkheden van participatie bij zowel gemeenten, de GGZ als werkgevers spelen een belangrijke rol. Samen met het Ministerie van VWS loopt een initiatief om de participatie van mensen met psychische aandoeningen te bevorderen. Een groot aantal partijen, waaronder VNG, VNO-NCW/MKB, UWV, Geestelijke Gezondheidszorg Nederland en de cliëntenkoepel Landelijk Platform GGz, doet hieraan mee.

Armoede en schulden

De sociale zekerheid waarborgt de bestaanszekerheid voor iedereen, het is een belangrijke verworvenheid van onze samenleving. Toch kunnen armoede en schulden, ook in Nederland, een goed leven en participatie in de samenleving in de weg staan. Armoedebestrijding is – naast de inzet op een fatsoenlijke arbeidsmarkt10 – een belangrijk thema tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap. Nederland wil die kans benutten voor het uitwisselen van ervaringen en «best practices» over een integrale aanpak van armoede met andere lidstaten. Nederland organiseert daarnaast een «peer review» over de rol van sociale wijkteams bij de aanpak van armoede, zodat wij ook internationaal kunnen leren van elkaars ervaringen.

Met de € 100 miljoen per jaar die door het kabinet is vrijgemaakt, wordt onverminderd hard gewerkt aan de bestrijding van armoede en schulden. Het grootste gedeelte hiervan gaat naar gemeenten die hiermee maatwerk kunnen leveren voor mensen die in de problemen zijn gekomen. Het kabinet wil preventie en vroegsignalering van armoede- en schuldenproblematiek stimuleren. Onderdeel daarvan is het vergaren en verspreiden van kennis en bevordering van samenwerking tussen gemeenten, woningcorporaties, zorgverzekeraars, energieleveranciers, onderwijsinstellingen en vrijwilligersorganisaties. Ook stimuleert het kabinet gemeenten om te komen tot integrale schuldhulpverlening, onder meer door het delen van goede voorbeelden. De evaluatie van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening biedt een basis voor eventuele verdere acties. Speciale aandacht gaat uit naar de positie van kinderen. Het kabinet brengt de ervaringen met (vormen van) een kindpakket in kaart, waarin bijvoorbeeld vouchers voor kleding en zwemlessen zitten, om zo gemeenten te ondersteunen bij de vormgeving van het armoedebeleid.

Door de huidige complexiteit wordt de beslagvrije voet soms te laag vastgesteld, waardoor mensen te weinig geld overhouden om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. Dat zet de bestaanszekerheid onder druk. Het kabinet heeft dan ook besloten de regels rond de beslagvrije voet te vereenvoudigen. Het kabinet dient in de tweede helft van 2016 het daarvoor benodigde wetsvoorstel bij de Tweede Kamer in. Maar ook voordat die nieuwe regels rond zijn, doet het kabinet er alles aan om binnen de huidige systematiek de vaststelling van de beslagvrije voet te verbeteren. Het werkt daarbij nauw samen met partijen uit het veld, zoals de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders, het Zorginstituut Nederland, de Belastingdienst, het UWV, de SVB en gemeenten.

Onderdeel 3: met de blik op de toekomst

De Nederlandse sociale instituties zijn in de vorige eeuw zorgvuldig opgebouwd; zij borgen solidariteit, activering en bestaanszekerheid in onze samenleving. Mensen delen risico's met elkaar: wanneer iemand wordt getroffen door werkloosheid of ziekte, dan helpen we hem of haar. Cao's en wetgeving bewaken gebalanceerde afspraken over de arbeidsvoorwaarden. Ouderen mogen rekenen op voldoende inkomen dankzij de AOW en het pensioenstelsel. Dit zijn belangrijke verworvenheden van onze samenleving; we hebben de verantwoordelijkheid om die ook aan de volgende generaties door te geven.

Die volgende generaties groeien op in een veranderende samenleving. Het aantal zzp’ers is in twintig jaar meer dan verdubbeld11. Vergrijzing leidt tot een permanent hoger aandeel gepensioneerden. Migratie beïnvloedt de samenstelling van onze bevolking. Sinds 1960 is het percentage werkende vrouwen bijna verdrievoudigd12. En door robotisering en technologische ontwikkelingen verandert niet alleen het leven van alle dag fundamenteel, maar ook de arbeidsmarkt. De vraag is: hoe zorgen we voor solidariteit, activering en bestaanszekerheid in de 21e eeuw?

Zeker is dat onze sociale instituties moeten meebewegen met ontwikkelingen in de samenleving en op de arbeidsmarkt. Met de Wwz, de Participatiewet, verhoging van de AOW-leeftijd en aanpassing van het fiscale kader voor het aanvullende pensioen (het Witteveenkader) zijn belangrijke hervorming ingezet. Maar daarmee is Nederland niet klaar. Ook op thema’s als duurzame inzetbaarheid, kinderopvang, minimumloon en het aanvullende pensioen worden stappen gezet naar een toekomstbestendig stelsel. De waarde van onze sociale instituties is groot; het kabinet benut de mogelijkheden die er liggen om die waarde te bestendigen of te vergroten, ook voor komende generaties.

Robotisering

Dankzij technologische ontwikkeling, robotisering en automatisering is de welvaart toegenomen. We beschikken over producten, zoals computers, mobiele telefoons en medische apparatuur, die enkele decennia geleden nog onvoorstelbaar waren. Ook de wijze waarop we werken is veranderd: we kunnen meer doen, in minder tijd, met minder mensen. En door nieuwe technologie zijn de arbeidsomstandigheden verbeterd; werk in de 21e eeuw is veiliger, gezonder en vaak interessanter. Dit biedt ook perspectief voor de toekomst.

Maar robotisering komt ook met uitdagingen en onzekerheden. Kan ik mijn werk ook in de toekomst doen? En zo nee, kan ik nieuw werk vinden? De vraag voor onze samenleving is hoe kansen op de arbeidsmarkt eruit zien in een tijdperk van technologische ontwikkeling. Een uitdaging is daarbij dat werkenden een soepele overgang naar nieuw werk moeten kunnen maken. Het onderwijs moet leerlingen voorbereiden op een wendbare arbeidsmarkt. En ook tijdens het werkzame leven moeten we kennis en vaardigheden blijven ontwikkelen. Een belangrijke stap in dat kader is de transitievergoeding uit de Wwz die investeringen in scholing stimuleert.

Op de langere termijn zijn mogelijk meer maatregelen nodig om fatsoenlijk werk voor iedereen te borgen. Gezien de onzekerheden op de lange termijn is het belangrijk om breed advies in te winnen. Het CPB gaat verder met onderzoek naar de impact van technologie op de arbeidsmarkt. De SER is om advies gevraagd over hoe Nederland zich kan voorbereiden op de veranderingen die technologische ontwikkelingen met zich meebrengen. En verschillende departementen verkennen de mogelijke gevolgen van technologische ontwikkelingen op hun beleidsterrein. Robotisering raakt vrijwel al het beleid en het vraagt om een nieuw perspectief op onze samenleving en arbeidsmarkt.

Pensioen

Het pensioenstelsel geeft mensen de kans om van een goede oude dag te genieten. De AOW is het fundament, en daarbovenop zorgt het aanvullende pensioen dat mensen na pensionering hun levensstandaard kunnen handhaven. Mensen worden steeds ouder; het is dus logisch en nodig dat we langer doorwerken. Het kabinet heeft daarom de AOW-leeftijd versneld verhoogd naar stapsgewijs 66 jaar in 2018 en 67 jaar in 2021. Een ruimere overbruggingsregeling voorkomt dat mensen die zich niet konden voorbereiden, tegen een grote inkomensachteruitgang aanlopen als zij bijvoorbeeld gebruikmaken van een vut- of prepensioenregeling die afloopt voordat zij hun AOW-leeftijd bereiken.

Een toekomstbestendig aanvullend pensioen

Voor een toekomstbestendig aanvullend pensioen wil het kabinet de sterke elementen van het huidige pensioenstelsel behouden en nieuwe elementen ter versterking toevoegen (bron: SZW).

Voor een toekomstbestendig aanvullend pensioen wil het kabinet de sterke elementen van het huidige pensioenstelsel behouden en nieuwe elementen ter versterking toevoegen (bron: SZW).

Een goed pensioen, ook voor onze kinderen, moet aansluiten op de samenleving en arbeidsmarkt van de 21e eeuw. Tijdens de Nationale Pensioendialoog is gesproken met burgers, sociale partners, pensioendeskundigen, de pensioensector, denktanks en toezichthouders over de maatschappelijke houdbaarheid van het aanvullende pensioenstelsel. Hoewel Nederland een sterk stelsel kent, kwamen ook knelpunten naar voren13. Het kabinet heeft daarom gekozen voor een toekomstgerichte agenda: een toereikend pensioen voor alle werkenden, afschaffing van de doorsneesystematiek en een transparant, persoonlijk pensioencontract met ruimte voor solidariteit, collectiviteit en maatwerk. In het najaar van 2015 volgt een werkprogramma dat de stappen voor verdere uitwerking uiteenzet.

Zzp'ers

De groei van het aantal zzp'ers is een onmiskenbare trend op de arbeidsmarkt. Het zzp-schap biedt kansen voor mensen om zich te ontplooien, maar kan ook onzekerheid meebrengen. Dit alles noopt tot nadenken over de vormgeving van sociale voorzieningen en verzekeringen, de regels op de arbeidsmarkt, de fiscale wetgeving omtrent werkenden en de belemmeringen tot het in dienst nemen van personeel. In het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Zzp komen deze vragen aan de orde.

Het is van belang dat ook zzp'ers pensioen opbouwen, zodat zij er bij pensionering niet fors in inkomen op achteruit gaan. Tot nu toe moesten zzp'ers vaak hun pensioen opeten als ze een beroep deden op de bijstand, omdat het derde pijlerpensioenvermogen (lijfrenten, koopsommen en levensverzekeringen) niet is vrijgelaten. Er is een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer in behandeling waardoor vrijlating van dat pensioenvermogen onder voorwaarden plaatsvindt. Het kabinet heeft gemeenten gevraagd hier in 2015 al rekening mee te houden. Gemeenten worden gecompenseerd voor de extra kosten die hiermee samenhangen. Dit schept meer ruimte voor zzp’ers voor een goed pensioen.

Kinderopvang

Toegankelijke en betaalbare kinderopvang stelt beide partners in staat om te werken. Dit biedt hen de kans om niet alleen ouder te zijn, maar zich ook te ontplooien tijdens hun werkzame leven. Ook voor de samenleving is dit wenselijk; het vergroot de welvaart. Het kabinet investeert hierom circa € 290 miljoen in verhoging van de kinderopvangtoeslag. Daarnaast houden werkende ouders meer geld over dankzij een impuls in de inkomensafhankelijke combinatiekorting van € 300 miljoen14. Het kabinet bereidt de rechtstreekse financiering van kinderopvanginstellingen voor, om ouders te ontlasten bij de administratieve rompslomp. Ook wordt de uitvoering van de financiering gestroomlijnd en krijgen fraudetoezicht- en handhaving een extra impuls. In 2016 zal het kabinet hiervoor een wetsvoorstel aanbieden aan de Tweede Kamer. Het kabinet zal het beoogde stelsel nog toetsen op de uitvoeringskosten, de inrichting van de toezichtketen en de ICT-infrastructuur.

Steeds meer kinderen brengen een deel van hun tijd door op de kinderopvang. Ouders moeten erop kunnen vertrouwen dat dit in een veilige, vertrouwde omgeving gebeurt, met aandacht voor de ontwikkeling van het kind. Vanuit het project «Het Nieuwe Toezicht» wordt in 2016 wetgeving bij de Tweede Kamer ingediend voor kwaliteitsverhoging, het verminderen van de regeldruk, meer maatwerk door de instellingen en voor een professioneel oordeel door de toezichthouder. Daarnaast komt er in 2016 wetgeving voor de harmonisatie van peuterspeelzalen en kinderopvang. Het huidige gefragmenteerde stelsel van voorschoolse voorzieningen is onoverzichtelijk voor ouders en leidt tot tweedeling.

Goede kinderopvang draagt bij aan een goede start voor kinderen in de maatschappij. Ieder kind heeft het recht op een goede basis. Naar schatting zit circa 15% van de peuters niet op een voorschoolse voorziening. Het is onwenselijk dat er voor sommige kinderen geen plek is, terwijl ouders wel hun kind naar een voorschoolse voorziening willen brengen. Dit leidt ook tot segregatie tussen de doelgroepen. Het kabinet investeert € 60 miljoen waarmee gemeenten een aanbod kunnen doen voor peuters die nu nog geen geburik maken van een voorschoolse voorziening, zodat alle peuters naar een dergelijke voorziening kunnen gaan.

Uitbreiding kraamverlof partners

Het verlof na de geboorte bevordert de hechting van de partner aan het kind en gewenning aan de nieuwe situatie thuis. De huidige voorziening van twee dagen betaald en drie onbetaald verlof is in de ogen van het kabinet (te) beperkt. Van de partners maakt 75% geen gebruik van de mogelijkheid tot drie dagen onbetaald verlof, waarbij financiële overwegingen waarschijnlijk vaak een rol spelen. Dit terwijl OESO-onderzoek15 (OESO working paper 140) aantoont dat kraamverlof voor partners een positief effect heeft op de keuzes die vaders later maken bij de invulling van hun zorgtaken. Daaruit blijkt namelijk dat vaders die de eerste periode na de geboorte van hun kind verlof opnemen ook later meer gebruik maken van het ouderschapsverlof en meer betrokken zijn bij de opvoeding. Met het oog op het belang van de specifieke rol van de vader bij de opvoeding van kinderen is dit een belangrijke constatering. Het kabinet wil het kraamverlof voor partners uitbreiden van twee naar vijf dagen, wat de partner meer ruimte geeft om aanwezig te zijn bij de eerste dagen in het leven van zijn of haar kind. Circa 165.000 partners per jaar hebben baat bij deze uitbreiding.

Minimumloon

Het wettelijk minimumloon is opgesteld toen een 40-urige werkweek de standaard was. Vandaag de dag ziet de arbeidsmarkt er anders uit: mensen werken vaak in deeltijd of doen losse klussen. Het gevolg is een grotere variatie van de (in cao’s afgesproken) lengte werkweek tussen werknemers. Nederland is één van de weinige landen met een minimumloon op dag- week of maandbasis, waardoor de hoogte van het minimumloon per uur afhankelijk is van de cao-arbeidsduur. Het minimumloon sluit hierdoor niet langer aan op de praktijk en bemoeilijkt de handhaving. In het najaar van 2015 stuurt het kabinet een verkennende notitie over de herziening van het wettelijk minimumloon naar de Tweede Kamer. Daarbij zal het kabinet onder meer ingaan op de wenselijkheid en de mogelijkheid om te komen tot een wettelijk minimumuurloon, het minimumjeugdloon, het stukloon en de reikwijdte van het wettelijk minimumloon.

Duurzame inzetbaarheid

De verhoging van de AOW-leeftijd en de snel veranderende arbeidsmarkt vergroten de noodzaak voor werkgevers en werknemers om werk te maken van duurzame inzetbaarheid, zodat werknemers niet al voor hun pensioen uitvallen. Tijdig investeren is voor werknemers nodig om wendbaar te blijven op de arbeidsmarkt, uitval te voorkomen en productiviteit te bevorderen. Het programma duurzame inzetbaarheid stimuleert dit via een aantal sporen. Zo heeft het kabinet met MKB-Nederland afspraken gemaakt om ook in het midden- en kleinbedrijf werk te maken van duurzame inzetbaarheid. Nu zijn hiervoor bij die bedrijven vaak minder middelen beschikbaar dan bij grote ondernemingen. Het project «Werkend leren» stimuleert het (informeel) leren op het werk. De campagne rondom werkstress loopt door en geeft in 2016 in het bijzonder aandacht aan psychosociale arbeidsbelasting veroorzaakt door ongewenste omgangsvormen als discriminatie en seksuele intimidatie. In 2016 krijgt het vroegtijdig, in het (beroeps)onderwijs, aanleren van de juiste competenties ten aanzien van gezond en veilig werken extra aandacht. Tot slot komt er een nader onderzoek naar de duurzame inzetbaarheid van kwetsbare werknemers.

Bestuurlijke organisatie

De wensen uit de samenleving veranderen; de behoefte aan maatwerk neemt toe. Het effectief en efficiënt organiseren van onze sociale instituties in die veranderende wereld is een belangrijk bestuurlijk vraagstuk voor het Ministerie van SZW. Regionaal georganiseerde dienstverlening in arbeidsmarktregio’s staat dichtbij mensen en bedrijven, en komt daarmee tegemoet aan de wens om maatwerk te leveren. In de 35 arbeidsmarktregio’s komt dienstverlening en samenwerking tussen gemeenten, werkgevers, werknemers, onderwijsinstellingen en UWV tot stand. Het Ministerie van SZW ondersteunt dit. Daarnaast spelen er ook andere organisatorische vraagstukken, bijvoorbeeld rondom de rol van de uitvoeringsdiensten, gemeenten en e-dienstverlening in de sociale zekerheid. De uitkomsten van de nu lopende evaluatie van de Wet Suwi en de beleidsdoorlichting van artikel 11 van de SZW-begroting zijn een aangrijpingspunt voor verdere verberingen van het beleid en de uitvoering.

2.1.2 Budgettaire ontwikkeling SZA-kader
2.1.2.1 Inleiding

De Minister van SZW is binnen het kabinet verantwoordelijk voor het uitgavenkader SZA. In deze paragraaf wordt een beeld gegeven van de ontwikkelingen binnen deze sector. De bewindspersonen van SZW hebben op basis van het regeerakkoord en het aanvullende pakket wetsvoorstellen uitgewerkt. Veel van deze voorstellen zijn al geïmplementeerd. Dit betreft bijvoorbeeld de Participatiewet, de Wwz en de hervorming kindregelingen.

De SZA-sector is conjunctuurgevoelig doordat de werkloosheidsuitgaven in dit kader zijn opgenomen. De werkloosheid bevindt zich thans op een hoog niveau. De werkloze beroepsbevolking raamt het CPB op 6,9% in 2015 en 6,7% in 2016.

2.1.2.2 Uitgaven SZA-kader 2015-2020

In onderstaande tabel worden de ontwikkelingen in de SZA-uitgaven voor 2015–2020 per cluster van regelingen getoond. De uitgaven zijn gesaldeerd met de ontvangsten. De totale SZA-uitgaven van € 75,9 miljard in 2015 stijgen naar € 80,1 miljard in 2020. Dit is een toename van € 4,2 miljard in vijf jaar tijd. Deze stijging wordt veroorzaakt door de aanpassing van de uitgaven SZA aan de loon- en prijsontwikkeling. Hiervoor is aan het slot van de tabel een algemene post nominale ontwikkeling opgenomen. Deze post bedraagt € 4,8 miljard in 2020. Gecorrigeerd voor de nominale ontwikkeling dalen de uitgaven SZA.

Tabel 2.1.2.1 SZA-uitgaven 2015–2020 (x € 1 mld)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Werkloosheid

           

WW-uitgaven (werkloosheid)

6,6

6,3

6,1

5,9

5,6

5,2

Bijstandsuitgaven

5,6

5,6

5,7

5,8

6,0

6,1

             

Arbeidsongeschiktheid / ziekte en zwangerschap / Wajong

           

WAO/WIA/WAZ

9,0

9,1

9,1

9,2

9,3

9,4

Wajong

3,0

3,0

3,1

3,0

3,1

3,1

ZW/WAZO

2,6

2,6

2,6

2,6

2,6

2,6

             

Ouderdom / nabestaanden

           

AOW

34,9

35,0

35,0

34,9

34,9

34,9

Inkomensondersteuning AOW

0,8

0,9

0,9

0,9

1,0

1,0

Anw

0,5

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

             

Kinderopvang en kindregelingen

           

KOT

1,7

2,0

2,1

2,1

2,1

2,1

AKW/WKB/TOG

5,1

5,1

5,1

5,0

5,0

5,0

             

Re-integratie / Participatie

           

Re-integratieuitgaven arbeidsongeschiktheid

0,2

0,3

0,2

0,2

0,2

0,2

Integratie-uitkering sociaal domein

2,9

2,7

2,5

2,4

2,3

2,2

             

Uitvoeringskosten en overige uitgaven

           

Uitvoeringskosten (UWV/SVB etc.)

2,0

1,9

1,8

1,8

1,7

1,7

Overige uitgaven

1,0

1,1

1,1

1,2

1,2

1,3

             

Nominale ontwikkeling

0,0

1,5

2,4

3,2

4,0

4,8

             

Totaal SZA-uitgaven

75,9

77,5

78,2

78,7

79,4

80,1

Werkloosheid

De werkloosheid bevindt zich op een hoog niveau, maar vanaf 2015 daalt de werkloosheid. Deze daling is ook zichtbaar in de ontwikkeling van de Werkloosheidswetuitgaven van € 6,6 miljard in 2015 naar € 5,2 miljard in 2020. De effecten van de maatregelen uit de Wwz op de WW-uitgaven treden op langere termijn op en zijn nog nauwelijks zichtbaar in de ontwikkelingen tot en met 2020.

De daling in de werkloosheid werkt ook door naar de ontwikkeling in de bijstandsuitgaven. Gemeenten krijgen tegelijkertijd extra geld om nieuwe mensen, die voorheen in aanmerking zouden komen voor Wajong en Wsw, met loonkostensubsidie aan het werk te helpen. Daarnaast komen meer mensen in aanmerking voor bijstand omdat derdepijler pensioenvermogen onder bepaalde voorwaarden niet meer betrokken wordt bij de vermogenstoets. Per saldo leiden deze ontwikkelingen tot een stijging van de bijstandsuitgaven.

Arbeidsongeschiktheid en ziekte, Wajong

De uitgaven aan arbeidsongeschiktheid laten in de periode 2015–2020 een stijging zien, terwijl de uitgaven aan de ZW/WAZO in deze periode gelijk blijven. Voor de WAZO wordt het zwangerschapsverlof van vrouwen die in verwachting zijn van een meerling uitgebreid met 4 weken. Vanaf 1 april 2016 krijgen deze vrouwen recht op een vervroeging van het zwangerschapsverlof.

De uitgaven aan de Wajong stijgen in de periode 2015–2020 licht. Met de invoering van de Participatiewet is de groei beheerst doordat de regeling alleen nog zal gelden voor jonggehandicapten die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben.

Ouderdom en nabestaanden

De AOW-uitgaven blijven in de periode 2015–2020 constant. In deze raming is rekening gehouden met de geleidelijke leeftijdsverhoging naar 67 jaar in 2021. Voor de langere termijn wordt hiermee de automatische kostenstijging uit hoofde van de vergrijzing beheerst. Daarnaast is een regeling inkomensondersteuning ouderen ingevoerd welke naar rato van de AOW-opbouw wordt uitgekeerd. De uitkeringslasten Anw dalen ten opzichte van 2015 voornamelijk doordat de groep Anw-gerechtigden die voor 1950 geboren is volledig is uitgestroomd op 1 april 2015.

Kinderopvang en kindregelingen

De weergegeven ontwikkeling van de kinderopvangtoeslag betreft een saldo van uitgaven en ontvangsten. Mede door verscherpt toezicht en een versnelling in het afrekenproces bij de Belastingdienst zijn ontvangsten naar voren gehaald en nemen de ontvangsten in latere jaren af. De uitgaven nemen beperkt toe door dalende werkloosheid en stijgende geboortecijfers vanaf 2014. Vanaf 2016 worden extra middelen geïnvesteerd in de kinderopvangtoeslag (oplopend naar € 0,3 miljard in 2020). Per saldo leidt dit tot een stijging van de uitgaven.

Ter ondersteuning van de inkomenspositie van gezinnen wordt het tweede kindbedrag eenmalig in 2016 verhoogd. Het bedrag voor derde kinderen en vierde en volgende kinderen wordt per 2016 structureel verhoogd. Door demografische ontwikkelingen neemt het aantal kinderen met recht op kinderbijslag de komende jaren af. De uitgaven AKW en WKB blijven in de jaren 2015–2020 per saldo stabiel.

Re-integratie en Participatie

De uitgaven aan re-integratie van arbeidsongeschikten dalen licht in de komende jaren. In het kader van de activering van het zittend bestand «oude Wajong» zijn extra middelen beschikbaar gesteld.

In het kader van de Participatiewet zijn het macrobudget Wsw en het Participatiebudget gemeenten structureel overgeboekt naar de integratie-uitkering sociaal domein van het Gemeentefonds. Voor de periode 2015 – 2017 blijven deze middelen onderdeel uitmaken van het SZA-kader. Daarbij blijven de Minister en Staatssecretaris van SZW aanspreekbaar op het stelsel en de omvang van dit budget.

Uitvoeringkosten

De uitvoeringskosten van het UWV zijn verlaagd als gevolg van de opgelegde taakstellingen en dalen ook verder vanwege de dalende werkloosheidsuitgaven. De uitvoeringskosten bij de SVB laten twee tegengestelde ontwikkelingen zien, die per saldo leiden tot een afname van de kosten. Implementatietrajecten van nieuwe wetgeving leiden tot hogere uitvoeringskosten. Daartegenover is ook bij de SVB sprake van een afname van de uitvoeringskosten als gevolg van de ingeboekte taakstellingen.

2.1.2.3 Mutaties uitgaven SZA-kader 2015–2020

In het actuele uitgavenbeeld SZA zijn ten opzichte van de vorige begroting meevallers opgetreden. Op dit moment tekenen zich immers gunstiger economische ontwikkelingen af. Verwacht wordt dat de economische groei zich geleidelijk zal herstellen naar 2,4% in 2016. Hierdoor verbeteren de overheidsfinanciën. De omvang van de SZA-sector wordt thans geraamd op € 77,5 miljard in 2016 terwijl in de vorige begroting nog werd uitgegaan van € 77,8 miljard. Dit wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door lagere werkloosheidsuitgaven dan eerder geraamd. In het voorjaar van 2015 is de raming van de kinderopvangtoeslag neerwaarts bijgesteld. Hier tegenover staat een intensivering in de uitgaven kinderopvangtoeslag. Per saldo zijn de uitgaven voor kinderopvangtoeslag lager uitgevallen dan eerder geraamd.

Tabel 2.1.2.2 Mutaties SZA-uitgaven sinds vorige Ontwerpbegroting (x € 1 mld)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

SZA-uitgaven ontwerpbegroting 2015

77,0

77,8

78,6

79,5

80,2

 

Werkloosheid (WW+ Bijstand)

– 0,5

– 0,8

– 0,9

– 1,1

– 1,0

 

Kinderopvangtoeslag

– 0,3

– 0,1

– 0,1

– 0,2

– 0,2

 

AOW

0,0

0,1

0,2

0,1

0,1

 
             

Nominalen

– 0,2

0,2

0,3

0,2

0,2

 

Overig

– 0,1

0,2

0,2

0,1

0,1

 

Extrapolatie

         

80,1

SZA-uitgaven ontwerpbegroting 2016

75,9

77,5

78,2

78,7

79,4

80,1

2.1.2.4 Uitgavenplafond SZA-kader en toetsing aan uitgavenplafond

Uitgavenplafond en kadertoetsing

Het uitgavenplafond wordt jaarlijks conform de begrotingsregels bijgesteld voor prijsontwikkelingen (op grond van prijs Nationale Bestedingen), overboekingen en statistische correcties. Op basis van de prijsontwikkeling is het SZA-kader met € 0,8 miljard verlaagd. Tegelijkertijd is vanaf 2016 het kader met € 0,2 miljard verhoogd in verband met de intensivering van de kinderopvangtoeslag. Deze mutaties hebben geleid tot een neerwaartse aanpassing van de ijklijn met € 0,5 miljard in 2016 ten opzichte van het uitgavenplafond bij de vorige begroting. De budgettaire ontwikkelingen in het afgelopen jaar ter voorbereiding van de begroting 2016 zijn vervolgens ingepast binnen het vastgestelde uitgavenkader SZA.

Tabel 2.1.2.3 Mutaties ijklijn (Uitgavenplafond) sinds vorige Ontwerpbegroting (x € 1 mld)
 

2015

2016

2017

Ijklijn SZA-kader ontwerpbegroting 2015

77,1

78,6

79,0

Correcties (waaronder bijstelling pNB-raming)

– 0,8

– 0,5

– 0,5

Ijklijn SZA-kader ontwerpbegroting 2016

76,3

78,1

78,5

De actuele uitgavenramingen, zoals deze zijn weergegeven in tabel 2.1.2.2, dienen volgens de regels budgetdiscipline te worden getoetst aan het actuele kader SZA zoals weergegeven in tabel 2.1.2.3. Deze kadertoetsing wordt weergegeven in tabel 2.1.2.4. De SZA-uitgaven zijn in 2016 bijgesteld naar € 77,5 miljard, terwijl het kader uitkomt op € 78,1 miljard. Hiermee wordt het kader SZA in 2016 met € 0,6 miljard onderschreden.

Tabel 2.1.2.4 Toetsing SZA-uitgaven aan ijklijn (x € 1 mld)
 

2015

2016

2017

Totale SZA-uitgaven

75,9

77,5

78,2

Ijklijn SZA-uitgaven

76,3

78,1

78,5

Over-/onderschrijding ijklijn SZA

– 0,4

– 0,6

– 0,3

2.1.3 Meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen
Tabel 2.1.3 Meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen
 

2014

2015

20161

2017

2018

2019

2020

Geheel artikel?

1. Arbeidsmarkt

           

x2

Ja

2. Bijstand, Participatiewet, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening

       

x

   

Ja

3. Arbeidsongeschiktheid

x

   

x

     

Ja

4. Jonggehandicapten

     

x

     

Ja

5. Werkloosheid

   

x

       

Ja

6. Ziekte en zwangerschap

     

x3

     

Ja

7. Kinderopvang

 

x

         

Ja

8. Oudedagsvoorziening

         

x

 

Ja

9. Nabestaanden

         

x

 

Ja

10. Tegemoetkoming ouders

       

x

   

Ja

11. Uitvoering

 

x

         

Ja

12. Rijksbijdragen4

             

nvt

13. Integratie en maatschappelijke samenhang

   

x

       

Ja

X Noot
1

De opzet en de vraagstelling van de beleidsdoorlichtingen die in 2016 starten zijn medio 2015 naar de Tweede Kamer gestuurd.

Zie: Kamerbrief Artikel 5. Van de overige brieven is nog geen Kamerstuknummer beschikbaar.

X Noot
2

De doorlichting van Artikel 1 zal in tegenstelling tot wat in de Begroting 2015 is gemeld niet in 2019 maar in 2020 plaatsvinden, zodat de uitkomsten van de evaluatie in 2020 van de Wet Werk en Zekerheid meegenomen kunnen worden.

X Noot
3

De doorlichting van Artikel 6 zal in tegenstelling tot wat in de Begroting 2015 is gemeld niet in 2016 maar in 2017 afgerond worden. De evaluatie Modernisering Ziektewet is belangrijke input voor de beleidsdoorlichting Artikel 6. De evaluatie wordt eind 2016 afgerond daarom is besloten de doorlichting medio 2017 op te leveren.

X Noot
4

Het artikel Rijksbijdragen is een technisch artikel. Er wordt op basis van dit artikel geen specifiek beleid gevoerd. Om die reden wordt dit artikel niet doorgelicht. De evaluatie van het beleid waarvoor deze rijksbijdragen zijn bedoeld, vindt plaats wanneer de artikelen waar dit beleid onderdeel van is worden doorgelicht.

2.1.4 Overzicht garanties en achterborgstellingen
Tabel 2.1.4.1 Overzicht verstrekte garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitstaande garanties 2014

Geraamd te verlenen 2015

Geraamd te vervallen 2015

Uitstaande garanties 2015

Geraamd te verlenen 2016

Geraamd te vervallen 2016

Uitstaande garanties 2016

Garantieplafond

Totaalplafond

Bijstand, Participatiewet, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening

Startende Ondernemers

572

0

272

300

0

150

150

150

ja

Tabel 2.1.4.2 Overzicht uitgaven en ontvangsten garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitgaven 2014

Ontvangsten 2014

Saldo 2014

Uitgaven 2015

Ontvangsten 2015

Saldo 2015

Uitgaven 2016

Ontvangsten 2016

Saldo 2016

Bijstand, Participatiewet, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening

Startende Ondernemers

0

0

0

272

0

272

150

0

150

In 2007 is de tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering van kracht geworden. Een garantie heeft een maximale duur van zes jaar. Er worden geen nieuwe garanties meer verleend. De regeling beoogde te onderzoeken hoe starters voor krediet bij het bankwezen terecht konden. Met de regeling konden starters (aanvankelijk alleen vanuit een uitkering) onder gedeeltelijke en aflopende borgstelling van het rijk een bankkrediet voor hun bedrijf verwerven. De starter betaalde een rente en de bank liep een beperkt risico met weinig uitvoeringskosten. Onder invloed van nieuwe instrumenten is besloten de regeling te sluiten. De claims worden afgedekt op de SZW-begroting.

Tabel 2.1.4.3 Overzicht verstrekte leningen (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitstaande lening

Looptijd lening

Integratie en maatschappelijke samenhang

Inburgering

60.000

Divers

Asielgerechtigde nieuwkomers die inburgeringplicht hebben, kunnen via het sociaal leenstelsel een bijdrage krijgen om hun inburgeringonderwijs te bekostigen. Slechts ingeval de nieuwkomers onvoldoende inspanningen hebben verricht om het inburgeringdiploma of NT2-diploma tijdig te behalen dient de lening terugbetaald te worden.

Overige nieuwkomers kunnen een beroep doen op het sociaal leenstelsel wanneer zij niet over voldoende middelen beschikken om hun inburgering zelf te bekostigen. In tegenstelling tot de eerste groep dienen zij de lening wel terug te betalen.

De looptijd van deze leningen is divers.

2.2 BELEIDSARTIKELEN

1. Arbeidsmarkt

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid draagt bij aan evenwichtige arbeidsverhoudingen en -voorwaarden door kaders te stellen en waar van toepassing toe te zien op de naleving daarvan. De overheid bevordert en stimuleert gezonde en veilige arbeidsomstandigheden.

De overheid bevordert het functioneren van de arbeidsmarkt door bescherming te bieden en de belangen van werknemers te waarborgen in evenwicht met de belangen van de onderneming. De overheid voorziet hierbij in een minimumniveau van arbeidsrechtelijke bescherming, onder andere ten aanzien van de arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden, met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. Daarnaast draagt zij zorg voor een op de arbeidsmarkt toegesneden arbeidsmigratiebeleid.

De overheid vindt het belangrijk dat werknemers en zelfstandigen hun werk onder goede condities kunnen verrichten. Dit is ook van belang voor het vergroten van de arbeidsparticipatie en de arbeidsproductiviteit, het beperken van uitval door ziekte en arbeidsongeschiktheid, en het bevorderen van de duurzame inzetbaarheid van werknemers.

De overheid geeft invulling aan bovenstaand beleid door de vormgeving van een stelsel van wet- en regelgeving. Ook ziet de overheid toe op de naleving daarvan. Concreet gaat het daarbij om:

  • Gezond en veilig werken, waaronder de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en de Arbeidstijdenwet (ATW);

  • Arbeidsverhoudingen, waaronder de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst (cao), de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (avv) en de Wet op de ondernemingsraden (WOR);

  • Arbeidsrechtelijke bescherming, waaronder de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML), wet- en regelgeving met betrekking tot gelijke behandeling en de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi);

  • Toelating van arbeidsmigranten, waaronder de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).

Bij het realiseren van deze doelstelling is een belangrijke taak weggelegd voor sociale partners. Zij zijn verantwoordelijk voor het maken van onderlinge afspraken over arbeidsvoorwaarden en arbeidsverhoudingen en het bieden van veilige en gezonde werkomstandigheden. De overheid bevordert dat sociale partners hier vorm en uitvoering aan geven en voert hiertoe overleg met hen.

Rol en Verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert met financiële instrumenten initiatieven die bijdragen aan gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en aan goede arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden. De Minister regisseert met wet- en regelgeving het stelsel van minimumeisen. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van dit stelsel;

  • De vaststelling van de hoogte van het wettelijk minimumloon (WML) en het maximumdagloon;

  • Het bevorderen van goede arbeidsverhoudingen, onder andere door het recht op onderhandeling door sociale partners te waarborgen en het in stand houden van een adequate overlegstructuur met de sociale partners;

  • Het bevorderen dat werkgevers en werknemers gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en een goed werktijden- en verzuimbeleid realiseren;

  • Het bevorderen dat werkenden gezond en vitaal kunnen doorwerken tot de pensioengerechtigde leeftijd;

  • Het zorgdragen voor gelijke kansen voor en tijdens arbeidsdeelname;

  • Het stimuleren en faciliteren van postinitiële scholing ten behoeve van het optimaal functioneren van de arbeidsmarkt;

  • De handhaving van de wet- en regelgeving door de Inspectie SZW.

De Minister van Financiën is primair verantwoordelijk voor de fiscale wet- en regelgeving. Wanneer fiscale instrumenten worden ingezet om doelstellingen in het kader van het arbeidsmarktbeleid te realiseren, is de Minister van SZW hiervoor medeverantwoordelijk.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • Wet aanpak schijnconstructies

    Op 1 januari 2016 treden de laatste onderdelen van de Wet aanpak schijnconstructies16 in werking. De eerste onderdelen zijn al op 1 juli 2015 in werking getreden. De onderdelen die per 1 januari 2016 in werking treden betreffen de wijzigingen van het WML. Ten minste het gedeelte van het loon gelijk aan het wettelijk minimumloon moet dan giraal worden uitbetaald. Daarnaast mogen er geen bedragen meer worden ingehouden op of verrekend met het wettelijk minimumloon. Ten slotte dienen werkgevers te zorgen voor een heldere en transparante loonstrook door op de loonstrook te specificeren welke onkostenvergoedingen, verrekeningen en inhoudingen er zijn.

  • SER-advies Arbeidsmigratie

    Naar aanleiding van het advies van de SER zal het kabinet verschillende maatregelen nemen17. De maatregelen hebben onder andere tot doel om zoveel als mogelijk ook voor arbeidsmigranten van binnen de EU «gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde plaats» te realiseren. Daarnaast worden belemmeringen weggenomen voor werknemers van buiten de EU die in het kader van internationale handelscontacten naar Nederland komen.

  • Implementatie handhavingsrichtlijn

    Op uiterlijk 18 juni 2016 dient de Europese handhavingsrichtlijn te zijn geïmplementeerd. De detacheringsrichtlijn geeft instrumenten voor handhaving van waarborgen ter bescherming van gedetacheerde werknemers en ter voorkoming van sociale dumping. Om een betere handhaving mogelijk te maken zijn onder meer gegevensuitwisseling, grensoverschrijdende boete-inning en de mogelijkheid voor ketenaansprakelijkheid voor loon en een notificatieplicht in de richtlijn opgenomen.

  • Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd

    Deze wet18 strekt ertoe het (door)werken na de AOW-gerechtigde leeftijd op basis van een arbeidsovereenkomst te faciliteren, waar AOW-gerechtigden nu vaak werkzaam zijn op basis van een uitzendovereenkomst of als zzp’er. Hiertoe wordt per 1 januari 2016 een aantal arbeidsrechtelijke bepalingen in verschillende wetten gewijzigd. Tegelijkertijd worden maatregelen getroffen om verdringing van nog niet AOW-gerechtigde werknemers tegen te gaan.

  • Toekomst van de arbeidsgerelateerde zorg en aanpak beroepsziekten

    Naar aanleiding van het SER-advies «Betere zorg voor werkenden» is een wetsvoorstel gemaakt dat erop gericht is zowel de kwaliteit van het handelen van bedrijfsartsen als de werking van het stelsel van arbeidsgerelateerde zorg te verbeteren. Parallel worden sociale partners gestimuleerd en waar nodig gefaciliteerd om aan de slag te gaan met sectorale en regionale initiatieven onder andere gericht op preventie. Daarnaast zal samenwerking tussen bedrijfsgezondheidszorg en reguliere zorg, instroom van bedrijfsartsen en melding van beroepsziekten verder worden gestimuleerd.

  • Ketenaanpak

    Vanwege de grote invloed van opdrachtgevers op de arbeidsomstandigheden wordt hieraan in 2016 nadrukkelijk aandacht besteed. De aanpak zal bestaan uit onderzoeken van mogelijkheid tot aanpassen en uitbreiden van regelgeving, stimuleren van zelfregulering en kennis- en informatie-uitwisseling tussen en binnen sectoren.

  • Payrolling

    Het kabinet dient een wetsvoorstel in om te bewerkstelligen dat payrollwerknemers recht krijgen op dezelfde arbeidsvoorwaarden als werknemers die rechtstreeks in dienst zijn van een opdrachtgever (zie ook de beleidsagenda).

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 1.1 Begrotingsuitgaven en -ontvangsten artikel 1 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Verplichtingen

16.545

18.226

21.333

19.951

20.619

20.799

20.919

Uitgaven

14.103

18.604

21.233

19.751

21.619

20.799

20.919

waarvan juridisch verplicht (%)

   

59%

       
               

Subsidies

2.090

3.607

2.796

3.109

3.020

2.325

2.445

               

Opdrachten

11.823

14.794

13.422

11.597

13.554

13.429

13.429

               

Bekostiging

190

203

203

203

203

203

203

               

Bijdrage aan andere begrotingen

0

0

4.812

4.842

4.842

4.842

4.842

Ministerie van EZ

0

0

3.890

3.890

3.890

3.890

3.890

Ministerie van VWS

0

0

922

952

952

952

952

               

Ontvangsten

29.645

25.470

29.636

36.067

36.067

36.067

36.067

Budgetflexibiliteit

Subsidies:

De subsidies zijn voor 55% juridisch verplicht. Het juridisch verplichte deel betreft voornamelijk financiering van tot en met 2018 aangegane verplichtingen.

Opdrachten:

Het juridisch verplichte deel van het beschikbare bedrag voor opdrachten bedraagt 45%. Dit betreft, naast financiering van tot en met 2016 aangegane verplichtingen, onder andere de jaarlijkse bijdrage aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB).

Bekostiging:

Deze middelen dienen voor de bekostiging van de Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen (CKA) en zijn 100% juridisch verplicht.

Bijdragen aan andere begrotingen:

De bijdragen aan andere begrotingen zijn voor 100% juridisch verplicht. Dit betreft jaarlijkse bijdragen aan TNO, de Gezondheidsraad en aan het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb).

A. Subsidies

Toelichting financiële instrumenten

Het subsidiebudget is in 2016 ongeveer € 0,8 miljoen lager dan in 2015. Dit is een gevolg van een herschikking in de vorm van opdrachten en vanwege de taakstelling op dit budget.

Voor het programma Zelfregulering Gezond en Veilig Werken wordt € 1,1 miljoen ingezet voor het ondersteunen van branches en bedrijven bij het ontwikkelen en implementeren van instrumenten van zelfregulering op het terrein van gezond en veilig werken. Deze activiteiten zijn erop gericht partijen te stimuleren en te faciliteren om zelf initiatieven te nemen om veilig en gezond werken blijvend te verbeteren. In 2016 ligt de focus op het actief verspreiden van goede praktijken en het ontwikkelen en implementeren van effectieve instrumenten van zelfregulering in kansrijke branches. € 0,4 miljoen wordt ingezet voor subsidies gezond en veilig werken. Dit betreffen vooral subsidies die veilige omgang met gevaarlijke stoffen zoals asbest, nanomaterialen en explosieven moeten bevorderen.

Voor het programma Duurzame Inzetbaarheid wordt € 0,7 miljoen besteed aan het project «Duurzame Inzetbaarheid in het mkb. Het doel is te bewerkstelligen dat binnen het mkb structureel aandacht komt voor duurzame inzetbaarheid. De subsidieregeling Kwaliteit Arbeidsverhoudingen betreft een regeling (€ 0,3 miljoen) die tot doel heeft projecten te ondersteunen die de kwaliteit van de arbeidsverhoudingen in Nederland verbeteren. Met de regeling worden, in de regel op basis van medefinanciering van minimaal 50%, eenmalige innovatieve projecten gesubsidieerd.

B. Opdrachten

Een belangrijk deel van het budget voor opdrachten (circa € 3,8 miljoen) is de jaarlijkse opdrachtverlening aan het RIVM voor het programma gezond en veilig werken. Tevens is een bedrag van € 0,6 miljoen beschikbaar voor de jaarlijkse bijdrage aan het NCvB. Een bedrag van € 0,5 miljoen is bestemd voor het Arboportaal. Dit portaal dient als startpunt voor werkgevers, werknemers en preventiemedewerkers voor informatie over arbeidsomstandigheden. Doel is om werkgevers, werknemers en preventiemedewerkers te informeren over gezond en veilig werken en waar relevant door te verwijzen naar andere relevante bronnen. Een bedrag van € 1,3 miljoen wordt ingezet voor het programma Zelfregulering. Een bedrag van € 1,0 miljoen wordt besteed aan het onderhoud van de normalisatie infrastructuur, de beleidsintensivering certificatie en aan activiteiten die de implementatie van de EU Seveso richtlijn (Brzo) moeten faciliteren.

Voor het programma Duurzame Inzetbaarheid wordt € 1,7 miljoen besteed aan het vergroten van de bewustwording bij werkgevers en werknemers van psychosociale arbeidsbelasting en het stimuleren en faciliteren dat zij hiermee aan de slag gaan. In aanvulling op de lopende thema’s pesten, agressie en geweld en werkstress is de campagne in 2016 gericht op seksuele intimidatie en discriminatie binnen het brede thema ongewenst gedrag.

Veder is voor € 1,7 miljoen aan verplichtingen aangegaan ten behoeve van onder andere onderzoek naar en voorlichting over de Wet werk en zekerheid. Jaarlijks wordt ruim € 0,4 miljoen besteed aan onderzoek op het terrein van pensioenen. Het resterende opdrachtenbudget wordt besteed aan verschillende kleinere onderzoeken, stimuleringsprogramma’s en voorlichtingsprojecten.

C. Bekostiging

Het bedrag voor bekostiging betreft de jaarlijkse bijdrage aan de SER Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen.

D. Bijdrage aan andere begrotingen

Het Ministerie van SZW levert jaarlijks een bijdrage van € 3,7 miljoen aan TNO en € 0,2 miljoen aan de financiering van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen (Ctgb). De bijdragen aan andere begrotingen bestaat daarnaast uit een jaarlijkse bijdrage aan het Ministerie van VWS van € 0,8 miljoen in de kosten van de Gezondheidsraad.

E. Ontvangsten

De realisaties van de boeteontvangsten laten vooralsnog niet de stijging zien die was verwacht op grond van de Fraudewet van 2013. Een mogelijke oorzaak hiervoor is een gedragseffect als gevolg van de Fraudewet. De daling van de boeteontvangsten in 2015 ten opzichte van 2014 komt door een hogere restitutie dan gebruikelijk vanwege rechterlijke uitspraken. Op grond van het voorgaande zijn de voor 2016 verwachte boeteontvangsten gelijkgesteld aan de in 2014 gerealiseerde boeteontvangsten. In het voorjaar van 2016 wordt de raming aan de hand van realisatiegegevens tot en met 2015 meerjarig aangepast.

Gezond en veilig werken

Kerncijfers

In 2014 hebben zeventien op de duizend werknemers een arbeidsongeval gehad met ten minste een dag verzuim. Het ziekteverzuim is in 2014 verder gedaald naar 3,8%. Het aantal incidenten met gevaarlijke stoffen en de naleving zorgplicht Arbowet laten een vrijwel stabiel beeld zien. De naleving zorgplicht Arbowet is gebaseerd op de zorgplicht van de werkgever zoals vermeld in artikel 3 van de wet.

Tabel 1.2 Kerncijfers gezond en veilig werken
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Arbeidsongevallen onder werknemers dat verzuim tot gevolg heeft (%)1

3,0

2,7

1,72

Ziekteverzuim (%)3

4,0

3,9

3,8

Aantal incidenten met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen4

4

3

4

Naleving zorgplicht Arbowet (%)5

78

79

X Noot
1

CBS/TNO, nationale enquête arbeidsomstandigheden.

X Noot
2

Door gewijzigde opzet en vraagstelling van de enquête is het percentage in 2014 niet goed vergelijkbaar met eerdere jaren.

X Noot
3

CBS, kwartaalenquête ziekteverzuim.

X Noot
4

Inspectie SZW administratie.

X Noot
5

Inspectie SZW, monitor Arbo in bedrijf. De monitor wordt tweejaarlijks uitgevoerd.

Arbeidsverhoudingen en voorwaarden

Het bruto WML voor personen van 23 jaar en ouder bedraagt per 1 juli 2015 € 1.507,80 per maand. De bruto minimum vakantiebijslag bedraagt 8% van het bruto WML. Het WML wordt in 2016 conform de geldende systematiek twee maal per jaar geïndexeerd. Het (bruto) maximum dagloon bedraagt per 1 juli 2015 € 199,95 (inclusief vakantiebijslag) en volgt dezelfde indexering.

Het gebruik van de instrumenten van cao en avv varieert door de jaren heen. Mede door de crisis, de onzekere economische verwachtingen en de ruimte op de arbeidsmarkt is de laatste jaren een lager aantal cao’s afgesloten. Het aantal tewerkstellingsvergunningen is onder andere afhankelijk van de krapte op de arbeidsmarkt. Sinds 1 januari 2014 geldt vrij verkeer van personen uit Roemenië en Bulgarije. Werknemers uit deze landen hoeven geen tewerkstellingsvergunning meer aan te vragen.

Tabel 1.3 Kerncijfers arbeidsverhoudingen en voorwaarden
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Aantal werknemers onder cao1 (x 1.000)

6.003

5.895

5.486

• waarvan direct gebonden bedrijfstak- en ondernemings-cao’s (x 1.000)

• waarvan gebonden door algemeen verbindend verklaring (x 1.000)

5.501

502

5.260

635

4.850

636

Aantal verleende tewerkstellingsvergunningen (twv)2 (x 1.000)

11

9

73

X Noot
1

SZW, rapportage cao-afspraken (2012, 2013) en SZW administratie (2014) peildatum 1-1-2015.

X Noot
2

UWV, jaarverslag.

X Noot
3

Inclusief de gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid die sinds 1 april 2014 een deel van de twv’s vervangen.

Handhaving

De Inspectie SZW is de toezichthouder op het terrein van het Ministerie van SZW. Zij werkt aan eerlijk, gezond en veilig werk en bestaanszekerheid voor iedereen. Op basis van risico- en omgevingsanalyses zet de Inspectie toezicht en opsporing in waar de meest hardnekkige problemen voorkomen en waar de kans op effect groot is.

De Inspectie bestrijkt het gehele SZW-terrein: arbeidsomstandigheden, arbeidsmarkt, arbeidsverhoudingen en sociale zekerheid. Hiernaast is de Inspectie ook aangewezen als opsporingsorganisatie voor het Ministerie van VWS voor pgb-fraude en declaratiefraude. De Inspectie SZW heeft de afgelopen jaren geïnvesteerd in risicogericht en programmatisch werken om de aandacht te richten op de aanpak van notoire overtreders en misstanden.

In toenemende mate stuit de Inspectie SZW op complexe fenomenen, waaronder schijnconstructies. Het kost steeds meer tijd om deze complexe verschijnselen te doorgronden. Dergelijke constructies richten zich op ontduiking van regelgeving zoals de Wav en de WML en kunnen in de ernstigste vorm leiden tot arbeidsuitbuiting.

Ook op het gebied van arbeidsomstandigheden komen complexere situaties voor. Op bouwlocaties bevinden zich steeds meer partijen die in allerlei constructies van onderaanneming het werk verrichten. Daarbij ziet de Inspectie dat klussen met grote risico’s voor arbeidsveiligheid steeds vaker worden verricht door zzp-ers. Het kost de Inspectie meer tijd om in het ongevalsonderzoek scherp in beeld te krijgen wie als werkgever verantwoordelijk is.

Het toezicht juridiseert en het opleggen van zware instrumenten als hoge boetes of stilleggingen van bedrijven roept een tegenreactie op. Bedrijven zetten vaker juristen in, regelmatig al tijdens inspecties. Het aantal WOB-verzoeken in letstelschadezaken stijgt. Ook stijgt het aantal gevallen waarin bedrijven bezwaar maken of in beroep gaan tegen sancties. Deze ontwikkeling van juridisering doet zich voor op nagenoeg alle domeinen van het toezicht. Dit zorgt ervoor dat inspecteurs meer tijd kwijt zijn aan het verzamelen en vastleggen van informatie en het behandelen van bezwaarschriften en beroepszaken.

Omdat onzeker is in welke mate de hiervoor genoemde ontwikkelingen de productie beïnvloeden, kiest de Inspectie SZW er voor om de voorgenomen productie met betrekking tot het aantal inspecties in 2016 in een bandbreedte te begroten. Overigens zal vanaf 2016 zowel de doorwerking van de taakstelling als het aflopen van tijdelijke uitbreidingen gevolgen voor de productie hebben.

Zie het Jaarplan 2016 van de Inspectie SZW voor meer informatie. Het Jaarplan 2016 van de Inspectie SZW wordt tegelijk met de begroting van SZW aan de Tweede Kamer aangeboden.

Tabel 1.4 Kerncijfers handhaving1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Aantal inspecties en onderzoeken arbeidsomstandigheden

17.134

16.000

15.500–16.500

Percentage inspecties waarbij overtreding arbeidsomstandigheden is vastgesteld

60

55

57

Aantal inspecties en onderzoeken binnen bedrijven die vallen onder het Besluit risico’s zware ongevallen 2015 (Brzo)

453

400

380–420

Percentage inspecties waarbij overtreding Brzo is vastgesteld

43

38

40

Aantal inspecties Wav, WML of Waadi

5.054

4.500

3.800–4.800

Percentage inspecties waarbij overtreding Wav, WML of Waadi is vastgesteld

19

20

20

Programmarapportages Werk en Inkomen

6

7

6

Overige producten Werk en Inkomen

10

23

18

Opsporing: aantal afgeronde opsporingsonderzoeken

57

56

56

Opsporing: aantal bij het OM aangemelde verdachten

221

145

130–170

Opsporing: vastgesteld nadeel (mln. €)

32

35

25–35

X Noot
1

Inspectie SZW, jaarverslag.

Mobiliteitsbonus oudere werknemers arbeidsgehandicapten

Budgettair belang buiten de begroting

Om duurzame inzetbaarheid te vergroten en te zorgen dat minder mensen langs de kant blijven staan, zijn er mobiliteitsbonussen voor het in dienst houden en in dienst nemen van oudere uitkeringsgerechtigden en arbeidsgehandicapten. Als onderdeel van het pensioenakkoord is de leeftijdsgrens van de mobiliteitsbonus voor oudere uitkeringsgerechtigden vanaf 2015 verhoogd van 50 jaar naar 56 jaar. Per 1 januari 2018 worden de premiekortingen oudere werknemers en arbeidsgehandicapte werknemers omgevormd naar loonkostenvoordelen. Met deze omvorming wordt de verzilveringsproblematiek van kleine werkgevers opgelost en wordt de systematiek eenvoudiger, robuuster en fraudebestendiger. Deze wijziging is reeds aangekondigd door de Minister van SZW in een brief aan de Tweede Kamer van 6 februari 201519 en wordt geregeld in de Wet tegemoetkomingen loondomein. Deze wet regelt ook de introductie van het lage-inkomensvoordeel – een gericht loonkostenvoordeel om het voor werkgevers aantrekkelijker te maken mensen met lage inkomens aan te nemen of in dienst te houden – per 1 januari 2017.

Premiekorting jongeren

In 2014 is een premiekorting jongeren geïntroduceerd. Met deze maatregel wordt uitwerking gegeven aan de afspraak uit de Begrotingsafspraken 2014 om de arbeidsmarkt voor jongeren te versterken met een premiekorting. De premiekorting geldt, onder bepaalde voorwaarden, voor iedere werkgever die tussen 1 januari 2014 en 31 december 2015 een uitkeringsgerechtigde tussen de 18 en 27 jaar aanneemt. De premiekorting mag maximaal twee jaar toegepast worden. De raming van de uitgaven aan premiekorting jongeren is naar beneden bijgesteld op basis van realisatiecijfers.

Werkbonus

In 2013 is de gewijzigde werkbonus ingevoerd. Deze is van toepassing voor werkenden die bij aanvang van het kalenderjaar een leeftijd hebben van minimaal 60 en maximaal 63 jaar.

Overgangsregeling voor de levensloopregeling

De levensloopregeling is per 1 januari 2012 afgeschaft. Er is een overgangsregeling die loopt tot 1 januari 2022 voor deelnemers die minimaal € 3.000 hebben gespaard en hun tegoed nog niet opnemen. Deze deelnemers kunnen doorsparen tot 1 januari 2022. Hiervoor is een budget beschikbaar van € 15 miljoen per jaar.

Levensloopverlofkorting

Om de aantrekkelijkheid van de levensloopregeling als alternatief voor het spaarloon te vergroten, konden werknemers een tegemoetkoming in de vorm van een levensloopverlofkorting van maximaal € 201 per gespaard jaar ontvangen. De levensloopregeling is per 1 januari 2012 afgeschaft voor nieuwe gevallen. Voor deelnemers aan de levensloopregeling die op 31 december 2011 een aanspraak ingevolge levensloopregeling hebben opgebouwd waarvan de waarde in het economische verkeer op 31 december 2011 minimaal € 3.000 bedroeg geldt een overgangsregeling. Deze deelnemers kunnen tot 31 december 2021 doorgaan met het sparen overeenkomstig de op 31 december 2011 geldende voorwaarden. Een uitzondering geldt voor de levensloopverlofkorting. Sinds 1 januari 2012 wordt bij inleg in de levensloopregeling geen levensloopverlofkorting meer opgebouwd. De op 31 december 2011 opgebouwde rechten op de levensloopverlofkorting vervallen niet en worden verzilverd bij de opname van het levenslooptegoed.

Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid

Om de arbeidsparticipatie van gedeeltelijk arbeidsongeschikten te bevorderen bestaat een fiscale stimulans. Door handicap of ziekte kunnen gedeeltelijk arbeidsongeschikten veelal niet voldoen aan het gebruikelijke urencriterium dat geldt voor de startersaftrek. Daarom kunnen zij in de eerste drie jaren van hun onderneming een beroep doen op de regeling «startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid», waarbij een verlaagd urencriterium geldt.

Laag BTW-tarief arbeidsintensieve diensten

Om de werkgelegenheid binnen sectoren met arbeidsintensieve diensten te ondersteunen geldt er binnen de omzetbelasting een verlaagd BTW-tarief van 6 procent voor arbeidsintensieve diensten (onder andere kappers en fietsenmakers).

Tabel 1.5 Fiscale uitgaven1 (lopende prijzen x € 1 mln)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Mobiliteitsbonus arbeidsgehandicapten en oudere werknemers

293

309

336

311

0

0

0

Premiekorting jongeren

5

17

20

5

0

0

0

Werkbonus

70

47

27

14

0

0

0

Overgangsregeling voor de levensloopregeling

15

15

15

15

15

15

15

Levensloopverlofkorting

13

17

11

11

11

11

11

Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid

2

2

2

2

2

2

2

Laag BTW tarief arbeidsintensieve diensten

874

765

650

661

672

683

694

X Noot
1

Ministerie van Financiën, Belastingdienst.

2. Bijstand, Participatiewet, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid ondersteunt bij het vinden van werk en biedt inkomensondersteuning en aangepaste arbeid aan hen die dat nodig hebben.

Wie kan werken, moet dat ook doen. Dit is in de eerste plaats in het belang van de betrokkene zelf: werk zorgt voor economische en financiële zelfstandigheid, draagt bij aan het gevoel van eigenwaarde en biedt kansen om volop mee te doen in de samenleving. De overheid streeft naar een transparant en activerend sociaalzekerheidsstelsel dat mensen enerzijds de zekerheid biedt van een adequaat vangnet als dat echt nodig is, en dat hen anderzijds prikkelt om (weer) aan het werk te gaan als dat kan.

Mensen hebben de verantwoordelijkheid om in het eigen inkomen te voorzien en nemen daartoe zelf het initiatief. Alleen als het vinden van werk op eigen kracht niet lukt, helpt de overheid hierbij door ondersteuning bij re-integratie of beschut werk aan te bieden. Aan mensen die (tijdelijk) niet in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien biedt de overheid een sociaal vangnet in de vorm van bijstand. Daarbij streeft de overheid er in de vormgeving naar om het aantal loketten waar uitkeringsgerechtigden mee te maken hebben te beperken.

De overheid biedt inwoners van Caribisch Nederland waar nodig re-integratieondersteuning en inkomensondersteuning op grond van de Onderstandsregeling.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert het vinden van werk door middelen beschikbaar te stellen aan gemeenten ten behoeve van re-integratieinspanningen, sociale werkvoorziening en loonkostensubsidies. De Minister financiert de inkomensondersteuning. Hij20 is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van de hoogte van de algemene bijstandniveaus;

  • Het ter beschikking stellen aan en verdelen van middelen onder gemeenten voor de inkomensvoorziening vanuit de Participatiewet, waarin begrepen zijn de IOAW, IOAZ en algemene bijstand voor startende zelfstandigen;

  • Het houden van systeemtoezicht;

  • De budgetmutaties van het gebundeld participatiebudget, dat onderdeel uitmaakt van de integratie-uitkering sociaal domein, en de verdeling daarvan die aansluit bij de gedecentraliseerde taak;

  • Het terugvorderen van onrechtmatig bestede middelen van het participatiebudget en het terugvorderen van middelen van niet-gerealiseerde plekken in de Wsw over de uitvoeringsjaren tot en met 2014;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB (AIO, bijstand buitenland) en het UWV (TW);

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Het Rijk verschaft gemeenten middelen voor de uitvoering en geeft de wet- en regelgeving vorm waarbinnen deze uitvoering plaatsvindt. Het Rijk stelt een toereikend macrobudget voor de gemeenten beschikbaar om loonkostensubsidies en bijstanduitkeringen te betalen. Dit budget wordt zoveel mogelijk op basis van objectieve factoren over de gemeenten verdeeld. Het Rijk houdt systeemtoezicht. Bij ernstige tekortkomingen in de gemeentelijke uitvoering van de Participatiewet kan het Rijk aanwijzingen geven aan gemeenten over de uitvoering van de Participatiewet of ingrijpen in de uitvoeringsorganisatie.

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de rechtmatige en doeltreffende uitvoering van de Participatiewet en aan genoemde wet verwante wetten en voorzieningen. Gemeenten zijn daarnaast verantwoordelijk voor de handhaving van de naleving door personen die een beroep doen op deze wetten.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • Jeugdwerkloosheid

    In de brief van 31 maart 2015 aan de Tweede Kamer21 hebben de Ministers van SZW en OCW de aanpak jeugdwerkloosheid voor de periode tot en met 2016 uiteengezet. Een van de speerpunten betreft de gezamenlijke regionaal gedragen plannen van gemeenten en UWV om jongeren met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt actief te bemiddelen naar werk. In het kader van de aanpak jeugdwerkloosheid zijn daarnaast Werkakkoorden met werkgevers gesloten. Tenslotte is er nog de uitvoering van de sectorplannen met onder meer de extra instroom via leerbanen van jongeren bij bedrijven. Daarmee blijven in 2016 werkgevers gestimuleerd om vacatures open te stellen voor jongeren van 18 tot 27 jaar. De Minister van SZW heeft voor 2015 en 2016 een bedrag van € 3,5 miljoen per jaar beschikbaar gesteld aan de 35 arbeidsmarktregio’s voor de uitvoering van de regionale plannen. Voor de actieve bemiddeling van jongeren met een WW-uitkering heeft de Minister daarnaast in diezelfde periode jaarlijks € 3,7 miljoen beschikbaar gesteld aan het UWV.

  • Wetsvoorstel tot harmonisatie van instrumenten in de Participatiewet

    De doelgroep van de banenafspraak bestaat uit mensen die door het UWV aan werk worden geholpen (Wajongers) en mensen die door gemeenten worden geholpen (mensen met een Wsw-indicatie, met een WIW/ID-baan of uit de Participatiewet die minder dan het wettelijk minimumloon kunnen verdienen). Het instrumentarium dat daarbij door het UWV en gemeenten ingezet kan worden verschilt van elkaar. Met gemeenten en sociale partners zijn in de Werkkamer afspraken gemaakt om dit instrumentarium voor de gehele doelgroep van de banenafspraak zoveel mogelijk te harmoniseren. De afspraken zijn uitgewerkt in een wetsvoorstel tot harmonisatie van instrumenten in de Participatiewet22 dat in behandeling is bij het parlement. Het wetsvoorstel voorziet allereerst in de uniforme no-riskpolis van het UWV voor werkgevers die mensen uit de Participatiewet in dienst nemen die behoren tot de doelgroep banenafspraak. Deze no-riskpolis is al beschikbaar voor Wajongers. De tweede wijziging betreft een uniforme mobiliteitsbonus voor werkgevers die Wajongers of mensen uit de doelgroep banenafspraak vanuit de Participatiewet in dienst nemen. Het wetsvoorstel kent een horizonbepaling en geldt voor de periode 2016–2020. Na drie jaar vindt een evaluatie plaats.

  • Versterking prikkelwerking Participatiewet

    In de begrotingsafspraken 2014 is afgesproken om de prikkelwerking van de Participatiewet te verbeteren waardoor gemeenten actiever proberen om het aantal bijstandsontvangers te beperken. Dit zou moeten leiden tot een besparing op de gebundelde uitkering in het kader van de Participatiewet van structureel € 80 miljoen vanaf 2017. In 2016 bedraagt de besparing € 40 miljoen vanwege gewenningseffecten. Deze besparing kan nu worden ingevuld doordat de maatstaf bijstandsontvangers in de verdeelsystematiek van het Gemeentefonds vanaf 2016 is aangepast. Het aandeel van de maatstaf bijstandontvangers is in de verdeling van het Gemeentefonds verkleind en daarnaast wordt voor de maatstaf bijstandsontvangers een driejarig gemiddelde ingevoerd. Door deze maatregelen wordt de demping van de prikkel die uitgaat van de bekostigingssystematiek van de Participatiewet geneutraliseerd.

  • Wet taaleis Participatiewet

    De Wet taaleis Participatiewet regelt dat bijstandsgerechtigden die onvoldoende de Nederlandse taal beheersen en daardoor worden belemmerd bij hun inschakeling op de arbeidsmarkt, de verplichting wordt opgelegd om de Nederlandse taal te leren. De verplichting geldt vanaf 1 januari 2016 voor de nieuwe instroom in de bijstand en vanaf 1 juli voor alle bijstandgerechtigden. Zonder Nederlands te begrijpen en te spreken is het immers veel moeilijker om werk te vinden en daarmee uit de bijstand te komen. Het is zaak dat men zich binnen een redelijke termijn inspant om een basisniveau te bereiken. Als iemand aantoonbaar en verwijtbaar niets of te weinig doet om het gewenste taalniveau te bereiken, dan kan dit leiden tot een verlaging van de uitkering. Daarbij moet de gemeente altijd rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van de bijstandsgerechtigde.

  • Bescherming pensioenopbouw zelfstandigen

    Het streven is per 1 januari 2016 het wetsvoorstel vrijlating lijfrenteopbouw en inkomsten uit arbeid en bevordering vrijwillige voortzetting pensioenopbouw in werking te laten treden (zie ook artikel 8). Met het wetsvoorstel wordt in de Participatiewet geregeld dat lijfrenten binnen zekere grenzen niet als vermogen worden aangemerkt. Dit zal tot gevolg hebben dat meer mensen recht hebben op bijstand. De hiermee gepaard gaande extra uitgaven aan uitkeringslasten en uitvoeringskosten bedragen structureel € 150 miljoen. Daarnaast regelt de wetswijziging dat de vrijlating voor inkomsten uit arbeid binnen de Participatiewet wordt verruimd. Momenteel kan de vrijlating slechts worden toegepast gedurende een periode van maximaal zes aaneengesloten maanden. Met de wetswijziging kan de maximale duur van 6 maanden ook op afzonderlijke perioden worden toegepast.

  • Vereenvoudiging beslagvrije voet en beslagregister

    De beslagvrije voet wordt regelmatig te laag vastgesteld. Hierdoor houden mensen onvoldoende over om in de (basale) kosten van levensonderhoud te voorzien. Dat is onwenselijk. Daarom heeft het kabinet besloten om de regels rond de beslagvrije voet te vereenvoudigen. Een interdepartementale projectgroep werkt een nieuw, eenvoudig systeem uit om de beslagvrije voet te berekenen. In relatie tot een betere bescherming en naleving/handhaafbaarheid van de beslagvrije voet worden ook de bijzondere incassobevoegdheden bezien. Naar verwachting kan de benodigde wetswijziging, waaronder van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in 2016 aan de Tweede Kamer worden gezonden.

    Het kabinet heeft de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders gevraagd het door hen ontwikkelde beslagregister te monitoren. Op grond daarvan kan het kabinet in 2016 bezien hoe de overheidsorganisaties daarop kunnen worden aangesloten met oog op een correcte toepassing van de beslagvrije voet.

  • Breed Moratorium

    Met het Breed Moratorium wordt de gemeente bij schuldhulpverlening de mogelijkheid geboden om bij de rechter een verzoek in te dienen tot opschorting van alle incassoactiviteiten voor een maximale duur van 6 maanden. Het Breed Moratorium moet de gemeentelijke schuldhulpverlening aldus de mogelijkheid bieden om de financiële situatie van de schuldenaar te stabiliseren, daar waar dit door een aanhoudende stroom van incassoactiviteiten niet tot de mogelijkheden behoort. De hiervoor benodigde regelgeving wordt in 2016 voorbereid.

  • Besluit gegevensuitwisseling

    Om de uitvoering van de wet gemeentelijke schuldhulpverlening te vereenvoudigen is een Amvb Gegevensuitwisseling gemeentelijke schuldhulpverlening in voorbereiding. Daarin wordt vastgelegd welke gegevens die gemeenten voor de sector werk en inkomen al beschikbaar hebben en op welk moment en met welk doel deze gegevens elektronisch mogen worden uitgewisseld ter verificatie van de door de klant geleverde informatie. De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 juli 2016.

  • Evaluatie Wet gemeentelijke schuldhulpverlening

    De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening wordt geëvalueerd. Voor 1 juli 2016 ontvangt de Tweede Kamer een verslag van de doeltreffendheid en de effecten van de wet in de praktijk.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 2.1 Begrotingsuitgaven en -ontvangsten artikel 2 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Verplichtingen

6.333.698

6.571.830

6.435.802

6.529.792

6.692.097

6.822.849

6.943.585

waarvan garantieverplichtingen

– 617

           

Uitgaven

9.732.855

6.523.133

6.611.078

6.719.127

6.722.097

6.822.849

6.943.585

waarvan juridisch verplicht (%)

   

99%

       
               

Inkomensoverdrachten

9.653.128

6.398.736

6.408.332

6.497.790

6.668.277

6.799.029

6.919.765

Macrobudget participatiewetuitkeringen1

5.736.429

5.595.160

5.618.137

5.712.244

5.842.389

5.973.173

6.095.799

Participatiebudget

694.832

0

0

0

0

0

0

WSW

2.389.997

21.019

21.019

3.005

3.005

3.005

3.005

TW

555.000

480.218

474.055

469.866

499.775

493.926

490.542

AIO

208.000

234.209

242.325

259.842

270.224

275.988

279.660

Bijstand zelfstandigen

66.216

64.993

47.373

47.369

47.369

47.369

47.369

Repatriëringsregelingen

5

10

0

0

0

0

0

Bijstand buitenland

1.400

1.600

1.600

1.600

1.600

1.600

1.600

Onderstand en re-integratie (Caribisch Nederland)

1.249

1.527

3.823

3.864

3.915

3.968

1.790

               

Garanties

0

300

150

50

0

0

0

               

Subsidies

77.047

117.820

184.361

197.803

30.028

0

0

               

Opdrachten

2.376

5.973

17.931

23.180

23.488

23.516

23.516

               

Bekostiging

304

304

304

304

304

304

304

Nibud

304

304

304

304

304

304

304

               

Ontvangsten

106.277

42.717

3.475

2.572

2.572

2.572

0

X Noot
1

Inclusief Bijstand overig (zie tabel 2.2).

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn voor 100% juridisch verplicht. De rijksbijdragen aan de uitvoerende instellingen (gemeenten, UWV en SVB) worden ruim voor het begrotingsjaar bekend gemaakt. Voor zover de uitkeringsrechten worden gedeclareerd, zijn deze vastgelegd in wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht.

Garanties:

De garanties zijn voor 100% juridisch verplicht. Het betreft garanties in het kader van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers 2009–2010.

Subsidies:

De subsidies zijn voor 86% juridisch verplicht. Het betreft subsidies in het kader van de sectorplannen en het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek.

Opdrachten:

De opdrachten zijn voor 9% juridisch verplicht. Het betreft met name overlopende verplichtingen. Verder is 54% bestuurlijk gebonden voor kennisprogramma ZonMw, ondersteuning voor de Participatiewet en de quotumwet en voor Armoede- en schuldhulpverlening.

Bekostiging:

Het budget is 100% juridisch verplicht. Het betreft een instellingssubsidie voor het Nibud.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Macrobudget participatiewetuitkeringen

Vanaf 2010 zijn de bijdragen aan gemeenten voor de uitvoering van diverse wetten samengevoegd in een gebundelde uitkering. Vanaf 2015 met de inwerkingtreding van de Participatiewet is het macrobudget participatiewetuitkeringen bedoeld voor het verstrekken van bijstandsuitkeringen en loonkostensubsidies door gemeenten. Voor 2016 wordt het macrobudget geraamd op € 5.618 miljoen. Hiervan wordt een bedrag van € 44 miljoen gereserveerd voor de in 2016 uit te keren incidentele (IAU) en meerjarige aanvullende uitkeringen (MAU) over het jaar 2014. De IAU en MAU betreffen incidentele en meerjarige aanvullende uitkeringen voor gemeenten die tekort komen op hun deel van het Macrobudget participatiewetuitkeringen en die voldoen aan een aantal nadere voorwaarden. In tabel 2.2 worden de uitgaven gespecificeerd.

Tabel 2.2 Extracomptabel overzicht Macrobudget participatiewetuitkeringen (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Macrobudget participatiewetuitkeringen

 

5.595.160

5.618.137

5.712.244

5.842.389

5.973.173

6.095.799

Algemene bijstand en loonkostensubsidies1

 

5.276.957

5.273.454

5.343.883

5.457.983

5.572.727

5.681.671

IOAW

 

258.906

284.206

306.396

321.113

335.410

347.135

IOAZ

 

27.734

28.964

30.451

31.782

33.523

35.480

Bbz-levensonderhoud startende ondernemers

 

31.513

31.513

31.513

31.513

31.513

31.513

X Noot
1

Voor het jaar 2014 zijn de verantwoorde middelen het Wwb-inkomensdeel.

Participatiewet

De Participatiewet (vanaf 2015) voorziet in een sociaal vangnet voor personen die niet zelfstandig in hun bestaan kunnen voorzien. Het Macrobudget participatiewetuitkeringen voorziet in de middelen voor bijstandsuitkeringen en loonkostensubsidies. De middelen voor algemene bijstand en loonkostensubsidies worden samen met de middelen voor IOAW, IOAZ en levensonderhoud startende ondernemers als participatiewetuitkering over de gemeenten verdeeld.

Wie komen ervoor in aanmerking?

Iedereen die rechtmatig in Nederland verblijft en woont kan in aanmerking komen voor bijstand.

Hoe hoog is de bijstand?

De hoogte van de bijstandsuitkering is afhankelijk van leeftijd en leefsituatie. In tabel 2.3 zijn de bijstandsnormen opgenomen voor gehuwden/samenwonenden en alleenstaanden en alleenstaande ouders van 21 jaar tot de AOW-gerechtigde leeftijd die niet samenwonen met meerderjarige medebewoners. Voor gehuwden en alleenstaanden van 21 jaar of ouder die samenwonen met één of meer meerderjarige personen waarmee kosten kunnen worden gedeeld, geldt op grond van de kostendelersnorm een lager bedrag. Bijstandsgerechtigden van 18 tot 21 jaar ontvangen een lagere uitkering.

Tabel 2.3 Netto bijstandsnormen inclusief vakantietoeslag per 1 juli 2015

Gehuwd / samenwonend

€ 1.375,18

Alleenstaande (ouder)

€ 962,63

Budgettaire ontwikkelingen

De meerjarige oploop van de uitgaven van het Macrobudget participatiewetuitkeringen hangt samen met de invoering van een aantal wetswijzigingen vanaf 2015, waaronder de invoering van de Participatiewet, en met het anticiperen van de gemeenten op de inwerkingtreding van het wetsvoorstel Vrijlating lijfrenteopbouw en inkomsten uit arbeid en bevordering vrijwillige voortzetting pensioenopbouw. De lichte daling van de uitgaven in 2016 vloeit voort uit een daling van de gemiddelde uitkering als gevolg van de invoering van de kostendelersnorm. Omdat de kostendelersnorm voor het zittend bestand pas halverwege 2015 is ingegaan, werkt het effect pas in 2016 volledig door in de gemiddelde uitkering.

Beleidsrelevante kerncijfers

De oploop van het volume van de bijstandsuitkeringen is een saldo van toe- en afnames. De toenames hangen samen met de invoering van een aantal wetswijzigingen vanaf 2015, waaronder de invoering van de Participatiewet en het anticiperen van de gemeenten op de inwerkingtreding van het wetsvoorstel Vrijlating lijfrenteopbouw en inkomsten uit arbeid en bevordering vrijwillige voortzetting pensioenopbouw. Daartegenover staat een kleinere afname die het gevolg is van de aantrekkende conjunctuur.

Tabel 2.4 Kerncijfers Wwb/Participatiewet1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Volume WWB/Participatiewet (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)

371

380

384

Volume WWB (x 1.000 huishoudens, ultimo)

377

2

2

• waarvan verblijfsduur minder dan 1 jaar

96

2

2

• waarvan verblijfsduur 1 tot 5 jaar

162

2

2

• waarvan verblijfsduur 5 jaar of meer

118

2

2

X Noot
1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

X Noot
2

Deze cijfers worden niet geraamd.

In het sociaal akkoord is een banenafspraak gemaakt met als doel in de komende jaren 125.000 extra arbeidsbeperkten aan het werk te helpen. Als blijkt dat de aantallen niet worden gehaald, dan kan na overleg met sociale partners en gemeenten de quotumheffing in werking treden. Het eerste beoordelingsmoment of de quotumheffing in werking dient te treden vindt in 2016 plaats over 2015.

Tabel 2.5 Indicatoren banenafspraak
 

Streefwaarde1

2015

Streefwaarde1

2016

Cumulatief aantal extra banen arbeidsbeperkten marktsector t.o.v. nulmeting op 1/1/2013

6.000

14.000

Cumulatief aantal extra banen arbeidsbeperkten overheid t.o.v. nulmeting op 1/1/2013

3.000

6.500

X Noot
1

Streefwaarden afkomstig uit Memorie van Toelichting bij de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten, Tweede Kamer, 33 981, nr. 3, blz. 6, tabel: aantal te realiseren banen voor beoordeling activering quotumheffing.

Gemeenten zijn bezig een omslag in de uitvoering van re-integratie te maken om met een afgenomen budget toch meer mensen te ondersteunen. Omdat er in de aantrekkende arbeidsmarkt veel concurrentie is van andere werkzoekenden, leidt dat nog niet altijd tot meer gestarte banen na re-integratie. Tevens is vaak tijdens het werk nog verdere ondersteuning nodig waardoor de re-integratievoorziening langer kan doorlopen.

Tabel 2.6 Kerncijfers re-integratie
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Personen met een re-integratievoorziening (x 1.000, ultimo)1

162

170

Personen die werken met een re-integratievoorziening (x 1.000, ultimo)1

35

37

Personen met een loonkostensubsidie Participatiewet (x 1.000, ultimo)2

Aantal door bijstandsontvangers/niet-uitkeringsgerechtigden gestarte banen na re-integratie (x 1.000)3

62

56

47

X Noot
1

CBS, statistiek re-integratie gemeenten; vanaf 2013 registreren gemeenten voorzieningen in plaats van trajecten. Informatie over 2012 is daarom niet beschikbaar.

X Noot
2

CBS, statistiek re-integratie gemeenten; het instrument loonkostensubsidie wordt met ingang van de Participatiewet per 2015 toegepast, daarom is realisatie 2014 niet beschikbaar.

X Noot
3

CBS, uitstroom na re-integratie. Het cijfer van 2014 is niet goed vergelijkbaar met eerdere jaren omdat in 2014 de populatieafbakening is gewijzigd.

Handhaving

De gepercipieerde detectiekans is toegenomen, de kennis van de verplichtingen over 2012 en 2014 laat een stabiel beeld zien. De incassoratio 2013 is toegenomen met 6 procentpunt. Dit betekent dat na twee jaar (eind 2014) 22% van de over 2013 terug te vorderen uitkeringen en boetes is geïncasseerd. De eerste meting voor de incassoratio 2014 is 12%, dat is enigszins lager dan de incassoratio 2013 in het eerste jaar. Algemene opmerkingen over de kerncijfers fraude en handhaving zijn in de leeswijzer opgenomen.

Tabel 2.7 Kerncijfers Wwb (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

71

80

Kennis van de verplichtingen (%)

90

88

       

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

16

4,9

11

Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln)

66

20

62

       

Terugvordering3

     

Incassoratio 2013 (%)

16

22

Incassoratio 2014 (%)

 

12

X Noot
1

Ipsos, Kennis der verplichtingen en detectiekans 2014. Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

X Noot
2

SZW-berekeningen op basis van CBS, bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek. De cijfers bij Opsporing 2013 geven uitsluitend de overtredingen en het benadelingsbedrag weer die betrekking hebben op de Fraudewet 2013.

X Noot
3

CBS-onderzoek «incassoratio».

Wetten inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en gewezen zelfstandigen (IOAZ)

De IOAW-uitkering is een aanvulling op het (gezins)inkomen tot bijstandniveau voor oudere werkloze werknemers. Vermogen, zoals een eigen huis of spaargeld, blijft buiten beschouwing. Anders dan bij de Participatiewet hoeven werkloze ouderen, die vaak vermogen in spaargeld of eigen huis hebben, in de IOAW hun vermogen niet aan te spreken.

De IOAZ is een uitkering voor ouderen die noodgedwongen zijn gestopt met hun werk als zelfstandige, omdat de inkomsten daaruit onvoldoende waren. De IOAZ-uitkering vult het (gezins)inkomen aan tot het bijstandsniveau. In de IOAZ wordt rekening gehouden met de bijzondere positie van zelfstandigen en hun (bedrijfs)vermogen.

Wie komen ervoor in aanmerking?

De belangrijkste doelgroepen van de IOAW zijn:

  • Werkloze werknemers die op het moment dat zij werkloos worden ten minste 50 jaar zijn en geboren zijn voor 1 januari 1965, die recht hebben op een uitkering op grond van de WW van meer dan drie maanden en die de volledige uitkeringsduur daarvan hebben doorlopen;

  • Werknemers die na hun 50e verjaardag recht hebben gekregen op een loongerelateerde WGA-uitkering en van wie de WGA-uitkering is beëindigd omdat zij niet langer ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn.

De IOAZ is bedoeld voor oudere zelfstandigen tussen de 55 jaar en de AOW-leeftijd, die hun bedrijf of zelfstandig beroep na hun 55e verjaardag hebben beëindigd. Om in aanmerking te komen voor een uitkering moet de gewezen zelfstandige onder andere voldoen aan voorwaarden betreffende het gemiddeld jaarinkomen in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag, het verwachte inkomen uit beroep of bedrijf bij voortzetting van het bedrijf en het aantal uren en de duur van de werkzaamheden als zelfstandige.

Hoe hoog is de IOAW/IOAZ?

Per 1 juli 2015 geldt voor de IOAW en de IOAZ een kostendelersnorm. Dan ontvangen alleenstaanden en alleenstaande ouders, indien zij samenwonen met één of meer meerderjarige personen, 68 procent van het bedrag dat voor gehuwden geldt. Uiteindelijk, per 1 januari 2019, ontvangen alleenstaanden en alleenstaande ouders, indien zij samenwonen met één of meer meerderjarige personen, 50 procent van het bedrag dat voor gehuwden geldt.

Tabel 2.8 Bruto bedragen IOAW/IOAZ per maand per 1 juli 2015, exclusief vakantietoeslag

Gehuwd / samenwonend

€ 1.468,72

Alleenstaande (ouder) zonder meerderjarige medebewoners

€ 1.135,20

Alleenstaande (ouder) met een of meer meerderjarige medebewoners

€ 1.094,99

Budgettaire ontwikkelingen

De IOAW-uitgaven nemen de komende jaren toe. Dit wordt verklaard doordat de IOAW-instroom met vertraging de conjunctuur volgt. Het grootste deel van de IOAW-instroom heeft immers eerst 3 jaar in de WW gezeten. Daarnaast neemt het volume toe door de geleidelijke verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd. Ook de uitgaven aan de IOAZ en het volume nemen de komende jaren toe door verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.9 Kerncijfers IOAW en IOAZ1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Volume IOAW (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)

16

18

20

Volume IOAZ (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)

1,7

1,7

1,8

X Noot
1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

A2. Wet sociale werkvoorziening (Wsw)

De Wsw heeft tot doel het scheppen van aangepaste werkgelegenheid voor personen die wel graag willen werken, maar dit niet onder normale arbeidsomstandigheden kunnen doen. De Wsw biedt zowel de mogelijkheid tot werken in een beschutte omgeving als tot begeleid werken bij reguliere werkgevers. Met de Participatiewet is de toegang voor nieuwe instroom tot de Wsw vanaf 2015 afgesloten, ook voor mensen met een geldige Wsw-indicatie. Deze mensen vallen, voor zover zij behoren tot de gemeentelijke doelgroep, vanaf die datum onder de werking van de Participatiewet. Mensen die op 31 december 2014 in de Wsw werkzaam waren op basis van een Wsw-dienstbetrekking hebben een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht en houden hun huidige wettelijke rechten en plichten.

Budgettaire ontwikkelingen

De middelen voor de uitvoering van de Wsw maken vanaf 2015 onderdeel uit van de integratie-uitkering sociaal domein. Met de inwerkingtreding van de Participatiewet is de bonus begeleid werken komen te vervallen. Gemeenten hebben recht op deze bonus, indien zij mensen met een Wsw-indicatie via begeleid werken bij een reguliere werkgever aan de slag hielpen. Voor 2015 en 2016 is daarom € 18 miljoen gereserveerd voor de afwikkeling van de bonus over 2013 en 2014.

De Stichting Beheer Collectieve Middelen (SBCM) is het arbeidsmarkt- en opleidingsfonds voor en door de sector sociale werkvoorziening. Jaarlijks ontvangt deze stichting bijna € 3 miljoen ten behoeve van ondersteuning van Sw-bedrijven en ontwikkeling van Sw-werknemers.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.10 Kerncijfers Wsw1
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Werknemersbestand (x 1.000 personen, ultimo)

102

102

103

Aantal detacheringen als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen (%)

29

30

30

Aantal gerealiseerde plaatsen in begeleid werken als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen (%)

6,2

6,2

6,5

X Noot
1

Research voor Beleid, Wsw-monitor.

A3. Toeslagenwet (TW)

De TW vult uitkeringen op grond van de werknemersverzekeringen aan tot het normbedrag voor het relevante sociaal minimum als het totale inkomen (exclusief TW-uitkering) van de uitkeringsgerechtigde en diens eventuele partner daaronder ligt.

Wie komen ervoor in aanmerking?

Uitkeringsgerechtigden komen in aanmerking voor een toeslag als zij een uitkering ontvangen op grond van één van de zogenoemde moederwetten. Dit zijn de WIA, WAO, WAZ, Wamil, Wajong, IOW, WW, ZW en WAZO. Ook als een werkgever in het tweede ziektejaar minder loon doorbetaalt dan het voor de werknemer geldende sociaal minimum, komt de betrokkene in aanmerking voor een toeslag.

De volgende personen kunnen recht hebben op een toeslag:

  • een gehuwde/samenwonende met een gezamenlijk inkomen dat lager is dan het bruto minimumloon;

  • een alleenstaande met een inkomen dat lager is dan 70% van het netto minimumloon.

Hoe hoog is de toeslag?

De toeslag vult de uitkering in beginsel aan tot het normbedrag-TW. Indien het dagloon lager is dan het normbedrag-TW, dan vult de toeslag aan tot dit lagere dagloon.

Tabel 2.11 Normbedragen TW per 1 juli 2015 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag

Gehuwd / samenwonend

€ 1.507,80

Alleenstaande (ouder) van 23 jaar en ouder

€ 1.135,35

Budgettaire ontwikkelingen

De TW-uitgaven hangen samen met de volumeontwikkelingen in de moederwetten. Deze ontwikkelingen hebben naar verwachting de komende jaren een neerwaarts effect op de TW-uitgaven ten opzichte van 2015. De verlaging van de uitkering van Wajongers met arbeidsvermogen per 2018 als gevolg van de invoering van de Participatiewet zorgt vanaf dat jaar voor een toename van de uitgaven.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het TW-volume in uitkeringsjaren daalt in 2015 en 2016 hoofdzakelijk als gevolg van de volumeontwikkelingen in de moederwetten. Het TW-volume daalt naar verwachting vooral vanuit de WW, als gevolg van de aantrekkende arbeidsmarkt. De gemiddelde toeslag is in 2015 en 2016 lager dan in 2014. De voornaamste oorzaak hiervan is de verlaging vanaf 2015 van het normbedrag voor alleenstaande ouders naar het niveau van een alleenstaande.

Tabel 2.12 Kerncijfers TW1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Gemiddeld jaarvolume TW (x 1.000 uitkeringsjaren)

206

202

200

Gemiddelde toeslag per jaar (x € 1)

2.694

2.375

2.374

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

Handhaving

Omdat de TW een aantal sociale uitkeringen aanvult tot het relevante sociaal minimum kent deze wet geen specifieke verplichtingen. De verplichtingen waaraan uitkeringsgerechtigden zich dienen te houden zijn opgenomen in de moederwetten.

De incassoratio 2013 is toegenomen met 19 procentpunt. Dit betekent dat na twee jaar (eind 2014) 35% van de over 2013 terug te vorderen uitkeringen en boetes is geïncasseerd. De eerste meting voor de incassoratio van in 2014 ontstane vorderingen op uitkeringen en boetes is 15%, dat komt overeen met de incassoratio 2013 in het eerste jaar. Algemene opmerkingen over de kerncijfers fraude en handhaving zijn in de leeswijzer opgenomen.

Tabel 2.13 Kerncijfers TW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Opsporing1

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

2,0

2,5

2,6

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

4,8

9,1

7,2

       

Terugvordering2

     

Incassoratio 2013 (%)

16

35

Incassoratio 2014 (%)

 

15

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

X Noot
2

UWV administratie.

A4. Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO)

Ouderen met een onvolledig AOW-pensioen kunnen recht hebben op algemene bijstand. Deze bijstand kan worden aangevraagd bij de SVB.

Wie komen ervoor in aanmerking?

Personen die de AOW-leeftijd hebben, rechtmatig in Nederland wonen en niet genoeg inkomen of vermogen hebben om in hun levensonderhoud te voorzien.

Hoe hoog is de AIO?

De AIO is een uitkering op huishoudenniveau en vult aan tot bijstandsniveau. De hoogte van de AIO-uitkering hangt af van het inkomen en de leefsituatie. In tabel 2.14 zijn de normen opgenomen voor gehuwden/samenwonenden en alleenstaanden zonder meerderjarige medebewoners. Voor AIO-gerechtigden die samenwonen met één of meer meerderjarige personen waarmee kosten kunnen worden gedeeld, geldt op grond van de kostendelersnorm een lager bedrag.

Tabel 2.14 AIO netto maandbedragen (maximaal) per 1 juli 2015, exclusief vakantietoeslag

Gehuwd / samenwonend

€ 1.402,58

Alleenstaande (ouder)

€ 1.025,79

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten AIO stijgen in 2016 ten opzichte van 2015 met € 8 miljoen. De komende jaren neemt het aantal AIO-gerechtigden toe doordat het aantal AOW-gerechtigden met een onvolledige AOW-opbouw toeneemt. De stijging van de uitgaven in 2016 wordt gematigd door het effect van de kostendelersnorm in de AIO. Met de kostendelersnorm wordt in 2015 € 8 miljoen bespaard en vanaf 2016 € 15 miljoen per jaar.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.15 Kerncijfers AIO1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Aantal huishoudens AIO (x 1.000, jaargemiddelde)

40

45

51

X Noot
1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

Handhaving

De gepercipieerde detectiekans is fors toegenomen. Personen met een AIO-uitkering in 2014 denken veel vaker dan in 2012 dat fraude wordt gesignaleerd. Hoewel de kennis van de verplichtingen nog altijd hoog is, is er een afname. Dit komt met name door dat personen met een AIO-uitkering in 2014 in vergelijking met 2012 minder goed op de hoogte zijn van de regels omtrent het melden van vermogen. De incassoratio 2013 is toegenomen met 30 procentpunt. Dit betekent dat na twee jaar (eind 2014) 42% van de over 2013 terug te vorderen uitkeringen en boetes is geïncasseerd. De incassoratio 2014 is 9%, dat is redelijk vergelijkbaar met de incassoratio 2013 in het eerste jaar. Algemene opmerkingen over de kerncijfers fraude en handhaving zijn in de leeswijzer opgenomen.

Tabel 2.16 Kerncijfers AIO (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

572

73

Kennis van de verplichtingen (%)

922

84

       

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

< 0,1

0,2

0,3

Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln)

1,4

1,9

1,7

       

Terugvordering2

     

Incassoratio 2013 (%)

12

42

Incassoratio 2014 (%)

9,2

X Noot
1

Ipsos, Kennis der verplichtingen en detectiekans 2014. Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

X Noot
2

SVB, jaarverslag.

A5. Bijstand zelfstandigen (Bbz 2004)

Startende ondernemers en gevestigde zelfstandigen kunnen onder voorwaarden voor financiële ondersteuning een beroep doen op het Besluit bijstand zelfstandigen 2004. Met dit besluit wordt beoogd kansrijke vanuit een uitkering startende ondernemers en zelfstandigen met tijdelijke financiële moeilijkheden in staat te stellen hun werkzaamheden voort te zetten. De bijstand kan worden verstrekt om te voorzien in de kosten van levensonderhoud voor gevestigde ondernemers of in bedrijfskredieten (starters en gevestigde ondernemers).

Wie komen ervoor in aanmerking?

Startende ondernemers vanuit een uitkering en gevestigde zelfstandigen, die aan de voorwaarden van het Bbz voldoen, zoals wanneer hulp via een andere weg niet meer mogelijk is, het inkomen onvoldoende is en de onderneming levensvatbaar is.

Hoe hoog is het Bbz?

De uitkering voor levensonderhoud is in principe gelijk aan die van de algemene bijstand (zie tabel 2.3) als aanvulling voor levensonderhoud. De maximale hoogte van de bijstand voor bedrijfskredieten wordt in tabel 2.17 vermeld. De bedragen worden jaarlijks aangepast voor gestegen prijzen.

Tabel 2.17 Bbz-normen kredietverlening (maxima) 1 januari 2015

Startende zelfstandige

€ 35.393

Gevestigde zelfstandige

€ 192.243

Budgettaire ontwikkelingen

Het budget voor de tijdelijke uitkeringen voor levensonderhoud van startende ondernemers (circa € 30 miljoen structureel) maakt onderdeel uit van het Macrobudget participatiewetuitkeringen (zie tabel 2.2).

Voor de verstrekking van bedrijfskredieten en uitkeringen voor levensonderhoud van gevestigde zelfstandigen ontvangen gemeenten een afzonderlijke specifieke uitkering Bbz (zie tabel 2.1, Bijstand zelfstandigen). Deze uitgaven maken geen onderdeel uit van het Macrobudget participatiewetuitkeringen. De uitgavenraming voor het Bbz bedraagt voor 2016 € 47 miljoen.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.18 Kerncijfers Bbz1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Volume Bbz (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)

4,1

4,1

4,1

X Noot
1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

A6. Repatriëringsregelingen

Ingeval van een crisissituatie in het buitenland kan de Minister van Buitenlandse Zaken besluiten tot evacuatie van in dat land wonende Nederlanders.

Wie komen ervoor in aanmerking?

De toegang tot een repatriëringsregeling is afhankelijk van de specifieke situatie.

Budgettaire ontwikkelingen

Er worden voor 2016 geen uitgaven voor repatriëring voorzien.

A7. Bijstand buitenland

Verlening van bijstand aan een in het buitenland gevestigde Nederlander wordt alleen nog voortgezet ingeval het recht op uitkering vóór 1 januari 1996 is vastgesteld. Sinds 1996 zijn er geen nieuwe rechthebbenden.

Budgettaire ontwikkelingen

Er zijn geen noemenswaardige budgettaire ontwikkelingen ten aanzien van bijstand buitenland.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.19 Kerncijfers bijstand buitenland1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Volume bijstand buitenland (x 1.000 gerechtigden, ultimo)

0,2

0,2

0,2

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

A8. Onderstand en re-integratie Caribisch Nederland

De overheid biedt aan inwoners van Caribisch Nederland inkomensondersteuning in de vorm van Onderstand en waar nodig ook re-integratieondersteuning.

Budgettaire ontwikkelingen

De toename in de uitgaven aan Onderstand wordt verklaard door de bredere toepassing van de bijzondere onderstand, de toegenomen aandacht voor niet-gebruik (communicatie) en door verhoging van de AOV-gerechtigde leeftijd (zie ook beleidsartikel 8). Hierdoor kunnen de uitkeringen aan Onderstandgerechtigden langer doorlopen. Verder wordt voor armoedeprojecten in Caribisch Nederland in de periode 2016–2019 een bedrag van € 2,256 miljoen per jaar beschikbaar gesteld. Voor de uitvoeringskosten daarvan wordt jaarlijks € 0,3 miljoen uitgetrokken. Ten slotte is voor de invoering van een kinderbijslagregeling en het inkomensonderzoek van het CBS in Caribisch Nederland een bedrag van € 0.9 miljoen beschikbaar in de jaren 2015 en 2016.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.20 Kerncijfers Caribisch Nederland1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Volume Onderstand Caribisch Nederland (x 1.000 huishoudens, ultimo)

0,4

0,4

0,4

X Noot
1

SZW unit RCN.

B. Garanties

De pilot borgstellingregeling is een gesloten regeling. De pilot beoogde te onderzoeken hoe starters voor krediet bij het bankwezen terecht konden. Met de regeling konden starters (aanvankelijk alleen vanuit een uitkering) onder gedeeltelijke en aflopende borgstelling van het rijk een bankkrediet voor hun bedrijf verwerven. De starter betaalde dan een bescheiden rente en de bank liep een beperkt risico met weinig uitvoeringskosten. Vanwege de introductie van nieuwe instrumenten is besloten de regeling te sluiten.

C. Subsidies

Voor het verstrekken van subsidie (cofinanciering) van de sectorplannen is in 2016 € 182 miljoen beschikbaar. Verder is in 2016 voor de Regeling ter stimulering van activiteiten die een duurzame bijdrage leveren aan het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek en incidentele subsidies € 2 miljoen beschikbaar.

D. Opdrachten

Deze middelen zijn bestemd voor armoede- en schuldhulpverlening, bevorderen ondernemerschap, bevorderen arbeidsparticipatie, aanpak jeugdwerkloosheid en implementatie en ondersteuning bij de invoering van de Participatiewet.

E. Bekostiging

Een bedrag van € 0,3 miljoen is gereserveerd als instellingssubsidie voor het Nibud ter ondersteuning van de zelfredzaamheid van consumenten op het gebied van de huishoudfinanciën en financiële opvoeding.

F. Ontvangsten

In verband met de boedelscheiding van de SVB-Nederlandse Antillen worden in de jaren 2015–2019 middelen ontvangen (totaal cumulatief € 12 miljoen). Deze middelen dienen ter dekking van de uitgaven voor re-integratie Caribisch Nederland (zie A8).

3. Arbeidsongeschiktheid

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid beschermt werknemers tegen de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid en stimuleert hen te blijven werken of het werk te hervatten.

De overheid vindt dat werknemers die loon derven als gevolg van arbeidsongeschiktheid verzekerd moeten zijn van een redelijk inkomen. Daarom zijn werknemers verplicht verzekerd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De WIA omvat twee uitkeringsregimes: de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) en de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA). De Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is bij de introductie van de WIA ingetrokken, maar geldt nog wel voor mensen die vóór 1 januari 2004 door ziekte of gebrek arbeidsongeschikt zijn geworden. Op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) waren ondernemers verplicht verzekerd tegen de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid. De WAZ is per 1 augustus 2004 ingetrokken, maar geldt nog wel voor zelfstandigen die op dat moment een uitkering ontvingen.

Als het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde WIA, WAO of WAZ en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot dat sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

De overheid stimuleert met behulp van financiële prikkels voor zowel uitkeringsgerechtigden als werkgevers dat uitkeringsgerechtigden aan het werk blijven of (op termijn) weer aan het werk gaan. Daarnaast biedt de overheid gerichte re-integratieondersteuning aan uitkeringsgerechtigden die ondersteuning nodig hebben. De overheid kent daarbij een groot belang toe aan de eigen verantwoordelijkheid en het meewerken aan re-integratie door de uitkeringsgerechtigde.

Aan werknemers in Caribisch Nederland wordt met de Ongevallenverzekering (OV) een inkomensvoorziening geboden in geval van arbeidsongeschiktheid door een bedrijfsongeval.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert aan het werk blijven of het werk hervatten met een bijdrage voor re-integratieinspanningen aan het UWV. De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • De mogelijkheid voor werkgevers om te kiezen voor eigenrisicodragerschap in de WGA voor flexwerkers en vaste krachten tezamen, al dan niet in combinatie met een private verzekering, is één jaar uitgesteld tot 2017 om verzekeraars meer tijd te geven zich hierop voor te bereiden23.

  • In het sociaal akkoord is afgesproken dat sociale partners met maatregelen komen waardoor het beroep op de WIA afneemt. Hiervoor is taakstellend € 150 miljoen structureel ingeboekt, waarbij sprake is van een ingroeipad (beginnend met € 5 miljoen in 2017, € 15 miljoen in 2018, et cetera). Er is een verdiepingsonderzoek uitgevoerd naar benutbare mogelijkheden in de WGA 80–100 groep. Sociale partners kunnen dit onderzoek gebruiken voor het treffen van maatregelen. Dit onderzoek is afgelopen juni afgerond24. Aangezien de maatregelen vanaf 2017 effect dienen te hebben, moeten zij op korte termijn worden ingevuld.

  • Het ligt in het voornemen om in 2016 een wijziging aan te brengen in de WIA voor personen die met loonkostensubsidie werken in de Participatiewet. In de normale WIA-systematiek worden deze werknemers bij ziekte vrijwel altijd volledig arbeidsongeschikt verklaard, omdat zij geen regulier werk kunnen verrichten op WML-niveau. Met de Participatiewet is vastgelegd dat bij het bepalen van het arbeidsongeschiktheidspercentage in de WIA rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat een werknemer met loonkostensubsidie heeft gewerkt25. Naar verwachting wordt voor het einde van 2015 een wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer.

  • In de WGA is eigenrisicodragerschap voor vaste krachten reeds een mogelijkheid waardoor er sprake is van een hybride markt. Het evenwicht op deze hybride markt is echter onder druk komen te staan als gevolg van het groter wordende verschil tussen publieke en private premies en door de verschillen in financieringssystematiek. Om het evenwicht op deze markt te herstellen wordt wet- en regelgeving voorbereid26. De beoogde datum van inwerkingtreding van deze aanpassing van wet- en regelgeving is 1 januari 2017.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.1 Begrotingsuitgaven en -ontvangsten artikel 3 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Verplichtingen

616

753

765

778

802

828

866

Uitgaven

616

753

765

778

802

828

866

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

616

753

765

778

802

828

866

Ongevallenverzekering

616

753

765

778

802

828

866

(Caribisch Nederland)

             
               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten van de Ongevallenverzekering Caribisch Nederland.

Tabel 3.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 3 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Uitgaven

9.037.660

9.147.848

9.348.176

9.490.252

9.626.350

9.832.738

10.077.583

               

Inkomensoverdrachten

8.960.618

9.048.609

9.089.824

9.130.664

9.178.500

9.291.765

9.428.415

IVA

1.170.506

1.447.114

1.698.636

1.931.530

2.168.110

2.427.966

2.699.052

WGA

1.883.004

2.095.996

2.238.178

2.370.255

2.489.641

2.609.187

2.723.309

WGA eigen-risicodragers

327.000

346.231

363.318

384.362

404.206

424.533

444.468

WAO

5.387.175

4.987.012

4.633.166

4.304.041

3.990.392

3.716.020

3.458.803

WAZ

192.933

172.256

156.526

140.476

126.151

114.059

102.783

               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

77.042

99.239

99.251

99.263

99.275

99.288

109.339

Re-integratie WIA/WAO/WAZ/ZW

77.042

99.239

99.251

99.263

99.275

99.288

109.339

               

Nominaal

0

0

159.101

260.325

348.575

441.685

539.829

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Ongevallenverzekering (OV) (Caribisch Nederland)

Werknemers in Caribisch Nederland die door een bedrijfsongeval geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn geraakt, krijgen op basis van de Ongevallenverzekering een uitkering (ongevallengeld). De uitkering is gekoppeld aan het laatst verdiende loon van de werknemer.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgavenontwikkeling van de Ongevallenverzekering (OV) wordt verklaard door verhoging van de AOV-gerechtigde leeftijd (zie ook beleidsartikel 8). Hierdoor lopen de uitkeringen van de OV langer door.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.3 Kerncijfers Ongevallenverzekering (Caribisch Nederland)1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Volume uitkeringen Ongevallenverzekering (x 1.000, ultimo)

<0,1

<0,1

<0,1

X Noot
1

SZW unit RCN.

A2. Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)

De WIA geeft werknemers die na een wachttijd van twee jaar ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn recht op een uitkering, mits aan de voorwaarden daarvoor voldaan is. In de WIA staat werk voorop. Het accent ligt op wat mensen wel kunnen. Tegelijkertijd is er sprake van inkomensbescherming.

De WIA bestaat uit twee uitkeringsregimes. De IVA verstrekt een loondervingsuitkering aan werknemers die duurzaam volledig arbeidsongeschikt zijn. Wie nog gedeeltelijk kan werken, krijgt een uitkering op basis van de WGA. De WIA wordt uitgevoerd door het UWV.

Werkgevers kunnen daarbij eigenrisicodrager worden voor de WGA-lasten van hun ex-werknemers. Dit betekent dat ze een lagere premie aan het UWV betalen, omdat zij het gros van de verplichtingen van het UWV met betrekking tot re-integratie en uitkeringsbetaling overnemen.

Wie komen ervoor in aanmerking?

Werknemers die op of na 29 december 2005, na een wachttijd van twee jaar, 35% of meer arbeidsongeschikt zijn als gevolg van ziekte.

Hoe hoog is de IVA-uitkering en wat is de duur?

Iemand die ten minste 80% arbeidsongeschikt is en niet meer kan herstellen of een geringe kans op herstel heeft, komt op basis van de IVA in aanmerking voor een uitkering van 75% van het laatstverdiende loon, met een maximum van 75% van het maximumdagloon. Het maximumdagloon bedraagt per 1 juli 2015 € 199,95, dat is € 4348,91 per maand. De IVA-uitkering bedraagt maximaal € 3261,69 bruto per maand. Daarnaast ontvangen IVA-gerechtigden een tegemoetkoming van netto € 211 mits zij op 1 juli van het kalenderjaar recht hebben op een IVA-uitkering. Deze tegemoetkoming arbeidsongeschikten is bedoeld om een arbeidsongeschikte tegemoet te komen in de kosten die hij/zij moet maken door zijn/haar handicap. Het recht op uitkering wordt beëindigd bij het bereiken van de AOW-leeftijd.

Hoe hoog is de WGA-uitkering en wat is de duur?

  • Een arbeidsongeschikte die tenminste 35% arbeidsongeschikt is met kansen op herstel komt in aanmerking voor een uitkering op basis van de WGA. De eerste twee maanden bedraagt de uitkering 75%, daarna 70% van het loonverlies (oude maandloon minus eventueel inkomen). Het totale inkomen neemt toe naarmate de betrokkene meer werkt.

  • Indien het loonverlies meer dan 35% maar minder dan 80% bedraagt, is er sprake van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid. Afhankelijk van het arbeidsverleden heeft de gedeeltelijk arbeidsgeschikte minimaal 3 tot maximaal 38 maanden recht op een loongerelateerde uitkering. De wet Werk en Zekerheid bevat maatregelen die de maximale duur van de loongerelateerde uitkering raken, zoals de geleidelijke duurverkorting en de aanpassing van de opbouw van WW-rechten. Deze maatregelen treden echter pas per 1 januari 2016 in werking.

  • De gedeeltelijk arbeidsgeschikte wordt evenwel geacht te gaan of te blijven werken. Om hiertoe aan te zetten wordt de uitkering na de loongerelateerde fase afhankelijk van het verdiende inkomen. Is dat inkomen ten minste 50% van de resterende verdiencapaciteit, dan wordt het loon aangevuld tot 70% van het loonverlies. Als de betrokkene na afloop van de loongerelateerde uitkering geen werk heeft of minder verdient dan 50% van de resterende verdiencapaciteit, dan wordt een uitkering verstrekt die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het wettelijk minimumloon.

  • Indien het loonverlies ten minste 80% bedraagt en herstel op termijn nog mogelijk is, is er sprake van volledige arbeidsongeschiktheid. De volledig arbeidsongeschikte houdt ook na de loongerelateerde fase recht op een uitkering van 70% van het loonverlies.

  • WGA-gerechtigden die op 1 juli van het kalendjaar recht hebben op een WGA-uitkering ontvangen evenals IVA-gerechtigden een tegemoetkoming arbeidsongeschikten van netto € 211.

  • Evenals bij de IVA-uitkering geldt ook bij de WGA-uitkering het maximumdagloon.

  • Het recht op uitkering kan doorlopen tot de AOW-leeftijd.

Budgettaire ontwikkelingen

In 2016 stijgen de uitkeringslasten WIA inclusief de lasten voor eigenrisicodragers met circa € 400 miljoen. Dit is een gevolg van het feit dat de WIA een relatief nieuwe regeling is die nog niet het structurele niveau heeft bereikt. De hogere AOW-leeftijd heeft als gevolg dat WIA-uitkeringen langer doorlopen. De tegemoetkoming arbeidsongeschikten maakt onderdeel uit van de uitkeringslasten IVA, WGA, WAO en WAZ in tabel 3.2.

Beleidsrelevante kerncijfers

De kerncijfers WIA zijn gecombineerd met de kerncijfers WAO in tabel 3.4.

A3. Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)

De WAO is per 29 december 2005 vervangen door de WIA. De WAO verstrekt uitkeringen tot aan de AOW-leeftijd. Derhalve zullen er nog decennia lang mensen zijn die een beroep blijven doen op de WAO. De WAO wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komen ervoor in aanmerking?

De werknemer die op 1 januari 2004 al een WAO-uitkering ontving, behoudt deze zolang aan de uitkeringsvoorwaarden wordt voldaan:

  • hij is 15% of meer arbeidsongeschikt;

  • hij heeft de AOW-leeftijd nog niet bereikt.

De WAO blijft ook gelden voor werknemers die hun eerste ziektedag hadden vóór 1 januari 2004 of van wie het recht op WAO-uitkering is geëindigd, indien zij binnen vijf jaar (opnieuw) arbeidsongeschikt worden door dezelfde oorzaak. Hierdoor worden nog slechts nieuwe WAO-uitkeringen toegekend bij herleving van een oud recht.

Hoe hoog is de WAO-uitkering?

De WAO-uitkering bestaat uit twee fasen.

  • In de eerste fase ontvangt een WAO-gerechtigde een loondervingsuitkering die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het dagloon. De uitkering bedraagt per 1 juli 2015 maximaal € 3261,69 bruto per maand. De duur van de loondervingsuitkering is afhankelijk van de leeftijd op de ingangsdatum van de WAO-uitkering.

  • In de tweede fase ontvangt de WAO-gerechtigde een vervolguitkering die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het vervolgdagloon. De hoogte van het vervolgdagloon is onder andere afhankelijk van de leeftijd die iemand heeft op de ingangsdatum van de WAO-uitkering. De vervolguitkering kan in principe doorlopen tot de AOW-leeftijd.

  • WAO-gerechtigden die op 1 juli van het kalenderjaar recht hebben op een WAO-uitkering en meer dan 35% arbeidsongeschikt zijn ontvangen daarnaast een tegemoetkoming arbeidsongeschikten van netto € 211.

Budgettaire ontwikkelingen

Er is alleen nog instroom in de WAO door herleving van uitkeringen. Er worden dan ook nauwelijks nog nieuwe WAO-uitkeringen toegekend. Tegelijkertijd worden er in 2016 22.000 uitkeringen beëindigd. De uitkeringslasten WAO dalen in 2016 met circa € 350 miljoen. In latere jaren gaat de daling van de uitkeringslasten minder snel. Dit komt vooral doordat WAO-uitkeringen langer doorlopen als gevolg van de (versnelde) verhoging van de AOW-leeftijd.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.4 Kerncijfers IVA, WGA en WAO1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

IVA, WGA en WAO

     

Bestand in uitkeringen (x 1.000, ultimo)

553

547

548

• waarvan IVA

61

73

84

• waarvan WGA

148

158

169

• waarvan WAO

343

316

294

Bestand als percentage van de verzekerde populatie (%)

8,0

7,8

7,7

       

Instroom in uitkeringen (x 1.000)

38

38

38

• waarvan IVA

8,2

8,9

9,2

• waarvan WGA

29

28

29

• waarvan WAO

1,0

0,7

0,5

Instroomkans (%)

0,6

0,5

0,6

       

Uitstroom uit uitkeringen (x 1.000)

45

44

38

• waarvan IVA

4,9

5,8

6,5

• waarvan WGA

9,2

9,5

9,5

• waarvan WAO

31

28

22

Doorstroom van WGA naar IVA (x 1.000)

6,3

8,5

8,1

Uitstroomkans WAO + WIA (%)

7,6

7,9

6,9

       

WGA

     

Aandeel werkende WGA’ers met resterende verdiencapaciteit (%)

42

2

2

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

X Noot
2

Het aandeel werkende WGA’ers wordt niet geraamd.

Handhaving

De gepercipieerde detectiekans is toegenomen en de kennis van de verplichtingen over 2012 en 2014 laat een stabiel beeld zien. De incassoratio 2013 is toegenomen met 20 procentpunt. Dit betekent dat na twee jaar (eind 2014) 40% van de over 2013 terug te vorderen uitkeringen en boetes is geïncasseerd. De eerste meting voor de incassoratio van in 2014 ontstane vorderingen op uitkeringen en boetes is 20%, dat is gelijk aan de incassoratio 2013 in het eerste jaar. Algemene opmerkingen over de kerncijfers fraude en handhaving zijn in de leeswijzer opgenomen.

Tabel 3.5 Kerncijfers IVA, WGA en WAO (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

73

78

Kennis van de verplichtingen (%)

90

89

       

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

1,7

1,7

1,8

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

9,2

12

9,8

       

Terugvordering3

     

Incassoratio 2013 (%)

20

40

Incassoratio 2014 (%)

20

X Noot
1

Ipsos, Kennis verplichtingen en detectiekans 2014. Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

X Noot
2

UWV, jaarverslag.

X Noot
3

UWV administratie.

A4. Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ)

De WAZ is een verplichte verzekering voor zelfstandigen, beroepsbeoefenaren, directeuren-grootaandeelhouders en meewerkende echtgenoten tegen de inkomensgevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid. De WAZ is op 1 augustus 2004 ingetrokken. Sindsdien kunnen ondernemers zelf bepalen of zij de inkomensrisico’s al dan niet willen afdekken, bijvoorbeeld via een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering. De WAZ blijft gelden voor zelfstandigen die op 1 augustus 2004 een uitkering ontvingen. De WAZ wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komen ervoor in aanmerking?

De zelfstandige die op 1 augustus 2004 al een WAZ-uitkering ontving, behoudt deze zolang aan de uitkeringsvoorwaarden wordt voldaan:

  • hij is 25% of meer arbeidsongeschikt;

  • hij heeft de AOW-leeftijd nog niet bereikt.

Hoe hoog is de WAZ-uitkering?

De hoogte van de WAZ-uitkering hangt af van de mate van arbeidsongeschiktheid en het feitelijk gederfde inkomen per dag, mits dat niet hoger is dan het wettelijk minimumloon (de grondslag). De uitkering voor volledig arbeidsongeschikten is 75% van de grondslag en bedraagt per 1 juli 2015 € 1130,85 bruto per maand. Heeft de betrokkene voortdurend oppas en verzorging nodig, dan kan de uitkering worden verhoogd tot maximaal 100% van de grondslag. WAZ-gerechtigden die op 1 juli van het kalenderjaar recht hebben op een WAZ-uitkering en meer dan 35% arbeidsongeschikt zijn ontvangen daarnaast een tegemoetkoming arbeidsongeschikten van € 211.

Budgettaire ontwikkelingen

De toegang voor zelfstandigen tot de WAZ is per 1 augustus 2004 beëindigd. In de WAZ is nog slechts in beperkte mate sprake van nieuwe instroom, die bestaat uit herleving van uitkeringen. Het WAZ-bestand en de uitkeringslasten nemen de komende jaren af, met name door het bereiken van de AOW-leeftijd van het zittend bestand. De hogere AOW-leeftijd heeft als gevolg dat WAZ-uitkeringen langer doorlopen.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.6 Kerncijfers WAZ1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Bestand in uitkeringen (x 1.000, ultimo)

17

15

14

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

B. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Re-integratie WIA/WAO/WAZ/ZW

Voor de re-integratie van uitkeringsgerechtigden in de WIA, WAO, WAZ en ZW zet het UWV middelen in om hen zo nodig te begeleiden op weg naar werk en te ondersteunen zodra zij werk hebben. UWV zet deze middelen in voor de inkoop van trajecten en diensten gericht op het vinden van werk en voorzieningen na werkaanvaarding (waaronder jobcoaching). Het UWV beschikt vanaf 2015 over een geïntegreerd taakstellend re-integratiebudget voor de inzet van trajecten en van voorzieningen voor de re-integratieondersteuning van gedeeltelijk arbeidsgeschikten (inclusief Wajongers). Ze worden jaarlijks aan het UWV beschikbaar gesteld en door het UWV verantwoord via de reguliere rapportages.

Budgettaire ontwikkelingen

Voor het jaar 2016 is voor het premiegefinancierde gedeelte van het re-integratiebudget € 99 miljoen beschikbaar. Het begrotingsgefinancierde gedeelte van het re-integratiebudget heeft betrekking op de Wajong en wordt verantwoord in artikel 4 (tabel 4.1).

4. Jonggehandicapten

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt jonggehandicapten arbeids- en inkomensondersteuning.

De Wajong bestaat uit drie groepen die elk een eigen doelstelling hebben: de «oude Wajong» (tot 2010), de «nieuwe Wajong» (2010 tot 2015) en de Wajong2015. Het moment van instroom bepaalt tot welke groep iemand behoort. In de «oude Wajong» staat inkomensondersteuning voorop en is arbeidsondersteuning beschikbaar voor hen die kunnen werken. Voor de «nieuwe Wajong» (mensen die in de periode 2010 tot 2015 zijn ingestroomd) heeft de overheid als eerste doel de arbeidsparticipatie van Wajongers te bevorderen. Als zij perspectief hebben op het verrichten van arbeid staat voor deze Wajongers arbeidsondersteuning centraal. Als onderdeel van de arbeidsondersteuning kunnen zij zo nodig inkomensondersteuning aanvragen. De doelgroep van de Wajong2015 bestaat uit mensen die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Zij zullen nooit kunnen werken, ook niet met ondersteuning. De overheid heeft voor deze groep als doel te voorzien in een inkomensvoorziening.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert het vinden van werk met een bijdrage voor re-integratieinspanningen aan het UWV en de REA-instituten. De Minister financiert de inkomensondersteuning via het verstrekken van uitkeringen. Hij27 is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen uit hoofde van de Wajong;

  • Het ter beschikking stellen van middelen voor het aan het werk helpen van mensen die arbeidsmogelijkheden hebben;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV.

Beleidswijzigingen

Er zijn voor 2016 geen belangrijke beleidswijzigingen op het terrein van de Wajong. Wel heeft het wetsvoorstel tot harmonisatie van instrumenten in de Participatiewet gevolgen voor de hoogte van de mobiliteitsbonus voor Wajongers (zie artikel 2).

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 4.1 Begrotingsuitgaven en -ontvangsten artikel 4 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Verplichtingen

3.019.261

3.099.752

3.174.376

3.221.648

3.140.274

3.193.948

3.234.251

Uitgaven

3.019.261

3.099.752

3.174.376

3.221.648

3.140.274

3.193.948

3.234.251

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

2.912.311

2.990.919

3.029.734

3.083.534

3.022.920

3.092.238

3.148.705

Wajong

2.912.311

2.990.919

3.029.734

3.083.534

3.022.920

3.092.238

3.148.705

               

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

106.950

108.833

144.642

138.114

117.354

101.710

85.546

Re-integratie Wajong

106.950

108.833

144.642

138.114

117.354

101.710

85.546

               

Ontvangsten

12.273

0

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en zijn derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten Wajong.

Bijdragen aan ZBO’s en RWT’s:

De bijdragen aan ZBO’s en RWT’s zijn 100% juridisch verplicht. Het betreft een re-integratiebudget voor Wajongers op grond van de Wajong.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong)

De Wajong biedt inkomensondersteuning aan mensen die voor het bereiken van de 18-jarige leeftijd arbeidsgehandicapt zijn geworden en geen arbeidsverleden hebben en aan hen die tijdens hun studie voor het bereiken van de 30-jarige leeftijd arbeidsgehandicapt zijn geworden. De Wajong wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komen ervoor in aanmerking?

Mensen die voor het bereiken van de 18-jarige leeftijd of tijdens hun studie arbeidsgehandicapt zijn geworden en geen arbeidsverleden hebben. Voor de Wajong2015 geldt hierbij als voorwaarde dat zij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.

Hoe hoog is de Wajong-uitkering?

Voor mensen die in de oude Wajong zijn ingestroomd en volledig arbeidsgehandicapt zijn is de uitkering 75% van het wettelijk minimumloon. Per 1 juli 2015 is dit € 1130,85 bruto per maand voor mensen van 23 jaar en ouder. Voor jongeren is de uitkering 75% van het wettelijk minimumjeugdloon. In geval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid is deze afhankelijk van het arbeidsongeschiktheidspercentage.

Voor mensen die in de nieuwe Wajong zijn ingestroomd is de uitkering ook 75% van het wettelijk minimumloon. Voor mensen die arbeidsmogelijkheden hebben geldt een activerende uitkeringsstructuur, waarbij «werken moet lonen» het uitgangspunt is. Verdient een Wajonger in de werkregeling meer dan 20% van het minimumloon, dan mag hij de helft van elke extra verdiende euro houden, tot 100% van het minimumloon. Jonggehandicapten in de nieuwe Wajong die studeren ontvangen een uitkering van 25% van het wettelijk minimumloon.

Mensen die instromen in de Wajong2015 ontvangen een uitkering van 75% van het wettelijk minimumloon.

Budgettaire ontwikkelingen

Met de maatregelen uit de Participatiewet is de Wajong alleen nog toegankelijk voor personen die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Hierdoor is de instroom aanzienlijk gedaald. De verwachting is dat de instroom in 2015 voor het eerst kleiner zal zijn dan de uitstroom. Dit zet zich voort in 2016, waardoor het volume van 2015 op 2016 daalt. De verwachte uitgaven stijgen echter nog wel omdat de gemiddelde uitkering stijgt. Dit heeft meerdere oorzaken:

  • De nieuwe instroom heeft duurzaam geen arbeidsmogelijkheden en zal daarom een volledige uitkering ontvangen. Van de personen die uitstromen zal een deel een gedeeltelijke uitkering hebben, omdat zij wel werkten;

  • De gemiddelde leeftijd van de Wajongers neemt toe, omdat de grote groep die afgelopen jaren is ingestroomd ouder wordt. Hierdoor neemt het percentage Wajongers dat een uitkering krijgt dat gebaseerd is op het minimumjeugdloon af;

  • Het aantal mensen dat op grond van de studieregeling nog een uitkering van 25% van het wettelijk minimumloon ontvangt neemt af. Deze personen krijgen een hogere uitkering omdat ze niet meer studeren en doorstromen naar de werk- of uitkeringsregeling;

  • De tegemoetkoming arbeidsongeschikten maakt onderdeel uit van de uitkeringslasten Wajong in tabel 4.1.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 4.2 Kerncijfers Wajong
 

Realisatie

Raming

Raming

2014

2015

2016

Volume Wajong totaal (x 1.000 uitkeringen, ultimo)1

251

250

248

• waarvan oude Wajong (tot 2010)

184

181

178

• waarvan nieuwe Wajong (2010 tot 2015)

67

67

66

 

o waarvan werkregeling (%)

74

78

74

 

o waarvan studieregeling (%)

18

13

9

 

o waarvan duurzaam geen arbeidsmogelijkheden (%)

9,0

9,0

17

• waarvan Wajong2015

1,6

3,5

         

Instroom Wajong totaal (x 1.000 uitkeringen)1

17,4

4,7

3,7

Uitstroom Wajong totaal (x 1.000 uitkeringen)1

5,7

5,8

5,8

         

Aandeel werkenden in de oude en nieuwe Wajong (%)2

23

25

27

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

X Noot
2

Administratie UWV.

Handhaving

De gepercipieerde detectiekans is met 15-procentpunt toegenomen. De kennis van de verplichtingen is licht en niet statistisch significant afgenomen. De incassoratio 2013 is toegenomen met 25 procentpunt. Dit betekent dat na twee jaar (eind 2014) 46% van de over 2013 terug te vorderen uitkeringen en boetes is geïncasseerd. De eerste meting van de incassoratio van in 2014 ontstane vorderingen op uitkeringen en boetes is 23%,vergelijkbaar met de incassoratio 2013 in het eerste jaar. Algemene opmerkingen over de kerncijfers fraude en handhaving zijn in de leeswijzer opgenomen.

Tabel 4.3 Kerncijfers Wajong (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

62

77

Kennis van de verplichtingen (%)

90

85

       

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

1,2

1,3

1,5

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

3,0

4,6

4,3

       

Terugvordering3

     

Incassoratio 2013 (%)

21

46

Incassoratio 2014 (%)

23

X Noot
1

Ipsos, Kennis der verplichtingen en detectiekans 2014. Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

X Noot
2

UWV, jaarverslag.

X Noot
3

UWV administratie.

B. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Re-integratie Wajong

Voor jonggehandicapten is een re-integratiebudget beschikbaar om hen zo nodig te begeleiden op weg naar werk en te ondersteunen zodra zij werk hebben. Dit budget is bestemd voor de inzet van trajecten gericht op het vinden van werk, voorzieningen na werkaanvaarding (waaronder jobcoaching) en voor de financiering van de REA-instituten.

Het UWV beschikt vanaf 2015 over een geïntegreerd taakstellend re-integratiebudget voor de inzet van trajecten en voorzieningen voor de ondersteuning van gedeeltelijk arbeidsgeschikten (Wajong, WIA, WAO, WAZ en ZW). Het premiegefinancierde deel van het re-integratiebudget heeft betrekking op de WIA,WAO,WAZ en ZW en wordt verantwoord in artikel 3.

Budgettaire ontwikkelingen

Voor het jaar 2016 is voor het begrotingsgefinancierde deel van het geïntegreerd taakstellend budget re-integratie Wajong € 145 miljoen beschikbaar. Daarbij is rekening gehouden met een budgettair neutrale kasschuif van € 20 miljoen van 2015 naar 2016 (€ 10 miljoen) en 2017 (€ 10 miljoen). Deze kasschuif heeft plaatsgevonden om de inzet van de extra middelen (€ 95 miljoen) voor de activering van de «oude Wajong» beter te kunnen ondersteunen.

5. Werkloosheid

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van werkloosheid en stimuleert hen het werk te hervatten.

De overheid biedt werknemers die hun baan verliezen en geheel of gedeeltelijk werkloos worden, bescherming tegen het verlies aan loon als gevolg van werkloosheid. Zij kunnen een beroep doen op een uitkering die voorziet in een tijdelijk loonvervangend inkomen om de periode van werkloosheid te overbruggen. Hiervoor zijn werknemers verplicht verzekerd op grond van de Werkloosheidswet (WW). Door middel van instrumenten als bijvoorbeeld de sollicitatieplicht, het besluit passende arbeid en inkomensverrekening stimuleert de overheid een terugkeer naar werk.

De subsidieregeling voor scholing en plaatsing van oudere werklozen biedt werklozen van 50 jaar en ouder ondersteuning bij het vinden van een baan. Werklozen die bij instroom in de WW 60 jaar of ouder zijn, komen na afloop van hun WW-uitkering in aanmerking voor een uitkering op minimumniveau (IOW).

Als het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde WW of IOW en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot het sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

Werknemers in Caribisch Nederland ontvangen bij beëindiging van de dienstbetrekking anders dan door de schuld van de werknemer op grond van de Cessantiawet een eenmalige uitkering, te betalen door de werkgever. Als de werkgever wegens faillissement of surseance van betaling niet in staat is om de uitkering (tijdig) te betalen, neemt de overheid deze verplichting over.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Daarnaast stimuleert de Minister met financiële instrumenten initiatieven die bijdragen aan de werking van de arbeidsmarkt. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • Het borgen van het activerend karakter van de regelingen en van hun bijdrage aan de werking van de arbeidsmarkt;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

In 2015 zijn de eerste onderdelen van de Wet Werk en Zekerheid (Wwz) in werking getreden28. Voor de WW betrof dit de invoering van inkomensverrekening en de aanscherping van het begrip passende arbeid. In 2016 wordt een aantal andere wijzigingen in de WW als gevolg van de Wwz van kracht. Deze wijzigingen raken de maximale duur van het recht op WW-uitkering. Zo wordt vanaf 1 januari 2016 de maximale WW-duur stapsgewijs – één maand per kwartaal – teruggebracht van 38 maanden naar 24 maanden. Ook wordt de opbouw van WW-rechten aangepast. Werknemers bouwen in de eerste 10 jaar van hun loopbaan per gewerkt jaar 1 maand WW op. Daarna bouwen zij per gewerkt jaar een halve maand WW op. Verder wordt de faillissementsuitkering in de WW gemaximeerd op 150% van het maximum dagloon. Tot slot is voorzien dat in 2016 de nog vast te stellen Calamiteitenregeling29 in werking treedt.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 5.1 Begrotingsuitgaven en -ontvangsten artikel 5 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Verplichtingen

25.483

48.582

66.620

67.296

61.557

79.040

97.802

Uitgaven

25.483

48.582

66.620

67.296

61.557

79.040

97.802

waarvan juridisch verplicht (%)

   

81%

       
               

Inkomensoverdrachten

20.483

33.082

51.120

62.296

61.557

79.040

97.802

IOW

20.480

32.982

51.020

62.196

61.457

78.940

97.702

Cessantiawet (Caribisch Nederland)

3

100

100

100

100

100

100

               

Subsidies

5.000

15.500

15.500

5.000

0

0

0

               

Ontvangsten

627

0

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten IOW en uitkeringslasten Cessantiawet (Caribisch Nederland).

Subsidies:

De subsidies zijn voor 20% juridisch verplicht. De overige 80% zijn bestuurlijk gebonden door het sociaal akkoord dat het kabinet met de sociale partners heeft gesloten.

Tabel 5.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 5 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Uitgaven

7.146.648

6.964.728

6.792.949

6.647.119

6.537.625

6.298.431

5.978.742

               

Inkomensoverdrachten

7.145.866

6.964.728

6.658.779

6.446.619

6.273.082

5.979.357

5.615.517

WW

7.145.866

6.964.728

6.658.779

6.446.619

6.273.082

5.979.357

5.615.517

               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

782

0

0

0

0

0

0

Re-integratie WW

782

0

0

0

0

0

0

               

Nominaal

0

0

134.170

200.500

264.543

319.074

363.225

               

Ontvangsten

377.000

385.000

392.840

397.043

401.279

405.561

409.889

UFO

377.000

385.000

385.000

385.000

385.000

385.000

385.000

Nominaal

0

0

7.840

12.043

16.279

20.561

24.889

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW)

De IOW geeft werklozen die bij aanvang van de WW-uitkering 60 jaar of ouder zijn, na afloop van hun WW-uitkering recht op een vervolguitkering. Ook gedeeltelijk arbeidsongeschikten die bij aanvang van de loongerelateerde WGA-uitkering 60 jaar of ouder zijn, kunnen na afloop van hun loongerelateerde uitkering recht hebben op IOW. De IOW is een tijdelijke regeling. In het sociaal akkoord is afgesproken om de IOW tot 2020 te verlengen. In de Wwz is daartoe opgenomen dat oudere WW’ers en WGA’ers in aanmerking kunnen komen voor een IOW-uitkering als zij vóór 1 januari 2020 werkloos of gedeeltelijk arbeidsongeschikt worden. De IOW wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komen ervoor in aanmerking?

  • Werklozen die bij aanvang van de WW-uitkering 60 jaar of ouder zijn en die recht hebben op meer dan drie maanden WW-uitkering, komen bij beëindiging van hun WW-uitkering wegens het bereiken van de maximale duur in aanmerking voor een IOW-uitkering. De regeling is toegankelijk voor oudere werklozen die werkloos zijn geworden vanaf 1 oktober 2006;

  • Gedeeltelijk arbeidsongeschikte ouderen hebben na hun loongerelateerde WGA-uitkering recht op IOW als de loongerelateerde WGA is toegekend op of na het bereiken van de leeftijd van 60 jaar. De regeling is toegankelijk als het recht op de loongerelateerde WGA-uitkering op of na 31 december 2007 is ontstaan.

Hoe hoog is de IOW-uitkering?

Deze uitkering is maximaal 70% van het wettelijk minimumloon. Dit is op 1 juli 2015 € 1.055,46 bruto per maand. De uitkering kan lager zijn dan 70% van het wettelijk minimumloon als:

  • de WW- of loongerelateerde WGA-uitkering, in de kalendermaand voor het einde van deze uitkering, lager was dan 70% van het minimumloon;

  • de betrokkene tijdens de IOW-uitkering andere inkomsten heeft, bijvoorbeeld loon of een andere uitkering.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven aan de IOW stijgen in 2015 en 2016 vanwege de stijging van de AOW-leeftijd en de stijging van de WW-uitstroom van 60-plussers bij het bereiken van de maximale WW-duur.

Beleidsrelevante kerncijfers

Als gevolg van de stijging van de AOW-leeftijd, de duurverkorting van de WW en de vertraagde doorwerking van in recente jaren toegenomen WW-instroom die het einde van hun maximale WW-duur nadert, neemt het IOW-volume meerjarig toe.

Tabel 5.3 Kerncijfers IOW1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Volume IOW (x 1.000 uitkeringsjaren)

1,8

2,9

4,5

X Noot
1

UWV, juninota.

A2. Cessantiawet (Caribisch Nederland)

Werknemers in Caribisch Nederland ontvangen bij beëindiging van de dienstbetrekking anders dan door de schuld van de werknemer op grond van de Cessantiawet een eenmalige uitkering, te betalen door de werkgever. Als de werkgever wegens faillissement of surseance van betaling niet in staat is om de uitkering (tijdig) te betalen, neemt de overheid deze verplichting over.

Budgettaire ontwikkelingen

Er wordt in de raming een in de tijd constant uitgavenpatroon verondersteld. Rondom deze raming kunnen de uitgaven van jaar op jaar sterk fluctueren, afhankelijk van het aantal bedrijven dat failliet is gegaan en het aantal betrokken werknemers. Specifieke kenmerken van de betrokken werknemers, zoals gemiddeld dienstverband en gemiddeld loon, kunnen ook sterk fluctueren en de hoogte van de uitkeringslasten van jaar op jaar beïnvloeden.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal uitkeringen dat o.b.v. de Cessantiawet wordt verstrekt, is beperkt. Het volume wordt geraamd op minder dan 100 uitkeringen per jaar.

Tabel 5.4 Kerncijfers Cessantiawet (Caribisch Nederland)1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Volume Cessantiawet (x 1.000 uitkeringen)

<0,1

<0,1

<0,1

X Noot
1

SZW unit RCN.

A3. Werkloosheidswet (WW)

De WW verzekert werknemers tegen de financiële gevolgen van werkloosheid. Het verlies aan inkomen kan voor een bepaalde periode gedeeltelijk opgevangen worden met een uitkering. De WW-uitkering duurt minimaal 3 maanden. De maximale duur wordt vanaf 2016 stapsgewijs – één maand per kwartaal – teruggebracht van 38 maanden naar 24 maanden. Bovendien wordt de opbouw van WW-rechten vanaf 2016 aangepast. De maximale duur is daarbij afhankelijk van het aantal jaren dat iemand heeft gewerkt voordat hij werkloos werd. Per jaar arbeidsverleden bouwt een werknemer de eerste tien jaar één maand recht op een WW-uitkering op. Vanaf tien jaar arbeidsverleden bouwt een werknemer vanaf 2016 met elk extra gewerkt jaar een halve maand recht op WW-uitkering op. De WW wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komen ervoor in aanmerking?

Om voor een WW-uitkering in aanmerking te komen moet iemand in ieder geval:

  • de AOW-leeftijd nog niet hebben bereikt en verzekerd zijn voor de WW;

  • minimaal vijf arbeidsuren per week kwijtraken (of voor wie minder dan tien uur per week werkte, minimaal de helft van de arbeidsuren);

  • geen recht meer hebben op loon over die verloren arbeidsuren;

  • beschikbaar zijn om te gaan werken;

  • voldoen aan de wekeneis: in de 36 weken voor de eerste werkloosheidsdag in minimaal 26 weken in loondienst hebben gewerkt;

  • geen ZW-uitkering, WAO-uitkering bij volledige arbeidsongeschiktheid of IVA-uitkering ontvangen;

  • geen WGA-uitkering ontvangen (tenzij men naast de WGA-uitkering werkte, en die baan is kwijtgeraakt);

  • zich tijdig registreren als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf;

  • niet verwijtbaar werkloos zijn. Verwijtbaar werkloos is iemand die zelf ontslag heeft genomen of om een dringende reden is ontslagen. In dat geval krijgt de werknemer geen uitkering of een korting op de uitkering.

Hoe hoog is de WW-uitkering?

De eerste twee maanden bedraagt de uitkering 75%, daarna 70% van het loonverlies (oude maandloon minus eventueel inkomen). Het totale inkomen neemt toe naarmate de betrokkene meer werkt. De hoogte van het maandloon is gemaximeerd, waardoor de 75%-uitkering per 1 juli 2015 maximaal € 3.261,68 bruto per maand bedraagt en de 70%-uitkering maximaal € 3.044,24.

Budgettaire ontwikkelingen

De arbeidsmarkt trekt in 2015 en 2016 naar verwachting verder aan. De ramingen van CPB geven voor 2015 en 2016 een daling van de werkloosheid aan. Dit leidt tot een daling van de WW-uitgaven. De effecten van de Wwz groeien vanaf 2016 geleidelijk in. Onder meer de aanscherping van het besluit passende arbeid en invoering van inkomensverrekening hebben naar verwachting in 2016 een licht neerwaarts effect op de uitkeringslasten.

Beleidsrelevante kerncijfers

De werkloosheid zal in 2015 en 2016 naar verwachting dalen. Dit leidt tot een afname van het WW-volume. In beide jaren ligt het aantal beëindigde uitkeringen hoger dan het aantal nieuwe uitkeringen, als gevolg van de aantrekkende arbeidsmarkt. Als gevolg van de dalende werkloosheid worden in 2016 minder nieuwe uitkeringen verstrekt dan in 2015. Het aantal beëindigde WW-uitkeringen ligt in 2016 eveneens lager. Dit hangt samen met de daling van het aantal lopende uitkeringen en van het aantal nieuwe uitkeringen. Het merendeel van de uitstroom uit de WW vindt immers binnen 6 maanden na instroom plaats.

Tabel 5.5 Kerncijfers WW1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Volume WW (x 1.000 uitkeringsjaren)

364

348

334

Aantal lopende WW-uitkeringen (x 1.000, ultimo)

441

416

397

Aantal nieuwe WW-uitkeringen (x 1.000)

605

590

577

Aantal beëindigde WW-uitkeringen (x 1.000)

6002

614

597

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

X Noot
2

UWV, juninota.

Het WW-volume in tabel 5.5 wordt weergegeven in uitkeringsjaren. Dit is het gemiddeld aantal WW-uitkeringen gedurende het kalenderjaar omgerekend naar voltijdsequivalenten. Daarnaast bevat tabel 5.5 ook het aantal lopende WW-uitkeringen per 31 december. De ontwikkeling van deze ultimostand kan via de onderste twee indicatoren in de tabel worden verklaard uit de totale WW-instroom en de WW-uitstroom gedurende het kalenderjaar.

Handhaving

De gepercipieerde detectiekans is toegenomen. De kennis van de verplichtingen is licht afgenomen, maar de gerapporteerde afname is statistisch niet significant. De incassoratio 2013 is toegenomen met 23 procentpunt. Dit betekent dat na twee jaar (eind 2014) 56% van de over 2013 terug te vorderen uitkeringen en boetes is geïncasseerd. De eerste meting van de incassoratio van in 2014 ontstane vorderingen op uitkeringen en boetes is 23%. Dat is lager dan de incassoratio 2013 in het eerste jaar. Algemene opmerkingen over de kerncijfers fraude en handhaving zijn in de leeswijzer opgenomen.

Tabel 5.6 Kerncijfers WW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

78

84

Kennis van de verplichtingen (%)

98

94

       

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

29

31

43

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

35

42

63

       

Terugvordering3

     

Incassoratio 2013 (%)

33

56

Incassoratio 2014 (%)

23

X Noot
1

Ipsos, Kennis der verplichtingen en detectiekans 2014. Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

X Noot
2

UWV, jaarverslag.

X Noot
3

UWV administratie.

B. Subsidies

Het kabinet heeft in 2013 middelen aan het UWV beschikbaar gesteld voor de aanpak van de werkloosheid onder ouderen op basis van het Actieplan 55-plus werkt. Het plan bevat een subsidieregeling waarmee 55-plussers via de werkgever of op eigen aanvraag scholing(svouchers) kunnen krijgen of die intermediairs een plaatsingsfee toekent wanneer zij een oudere werkzoekende duurzaam (minimaal 3, 6 of 12 maanden) aan een baan helpen. Onder beleidsartikel 11 zijn de uitgaven opgenomen die samenhangen met overige maatregelen binnen het Actieplan, zoals het organiseren van netwerkbijeenkomsten en inspiratiedagen. De doelgroep voor deze aanpak en de bijbehorende subsidieregeling is in 2014 uitgebreid naar 50-plussers30.

C. Ontvangsten

De overheid is eigenrisicodrager voor de WW. Het UWV verhaalt de WW-uitkeringen op de betrokken overheidswerkgever. Dit staat als ontvangsten Uitvoeringsfonds voor de overheid (UFO) op dit artikel van de begroting. De ontvangsten UFO zijn naar verwachting in 2016 gelijk aan 2015. Enerzijds stijgen de ontvangsten UFO als gevolg van taakstellingen bij de overheid. Anderzijds dalen de ontvangsten UFO als gevolg van de aantrekkende arbeidsmarkt. Beide effecten wegen daarbij naar verwachting tegen elkaar op.

6. Ziekte en zwangerschap

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van ziekte en stimuleert hen het werk te hervatten. De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van zwangerschap.

De overheid vindt dat mensen die ziek worden en waarbij de loonbetalingsverplichting bij ziekte voor de werkgever niet van toepassing is, ook verzekerd moeten zijn van een tijdelijk loonvervangend inkomen. Zij kunnen het verlies aan inkomen daarom voor een periode van twee jaar, gelijk aan de periode van de loonbetalingsverplichting, opvangen met een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Door middel van verzuimbegeleiding en re-integratie stimuleert de overheid deze werknemers om zo snel mogelijk weer aan het werk te gaan.

Ook tijdens de periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof voorziet de overheid in een tijdelijk loonvervangend inkomen. Op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) komen zwangere werkneemsters en zelfstandigen in aanmerking voor een uitkering.

Mensen die lijden aan de ziekte maligne mesothelioom of asbestose door blootstelling aan asbest, kunnen van de overheid een tegemoetkoming of een voorschot op een schadevergoeding ontvangen op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS).

Werknemers in Caribisch Nederland die door ziekte of zwangerschap met loonderving geconfronteerd worden, ontvangen een uitkering op grond van de Ziekteverzekering (ZV).

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV en de SVB;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Het zwangerschapsverlof van vrouwen die in verwachting zijn van een meerling wordt uitgebreid met 4 weken. Dit zogenoemde meerlingenverlof gaat 8 tot 10 weken voor de vermoedelijke datum van bevalling in. De beleidswijziging is het gevolg van het amendement Heerma bij de behandeling van de Wet modernisering regelingen voor verlof en arbeidtijden d.d. 9 oktober 201431. Een groot deel van de doelgroep ontvangt nu nog een uitkering in het kader van de Ziektewet, omdat zij conform de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB) vanaf de tiende week voor de verwachte datum van bevalling gebruik maken van ziekteverlof. Vanaf 1 april 2016 krijgen de vrouwen recht op een vervroeging van het zwangerschapsverlof.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 6.1 Begrotingsuitgaven en -ontvangsten artikel 6 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Verplichtingen

6.430

7.483

7.416

7.467

7.568

7.673

7.828

Uitgaven

6.430

7.483

7.416

7.467

7.568

7.673

7.828

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

6.430

7.483

7.416

7.467

7.568

7.673

7.828

TAS

3.900

4.390

4.273

4.273

4.273

4.273

4.273

Ziekteverzekering (Caribisch Nederland)

2.530

3.093

3.143

3.194

3.295

3.400

3.555

               

Ontvangsten

836

0

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten TAS en uitkeringslasten ziekteverzekering Caribisch Nederland.

Tabel 6.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 6 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Uitgaven

2.687.920

2.608.304

2.648.220

2.673.997

2.718.068

2.763.970

2.803.298

               

Inkomensoverdrachten

2.687.920

2.608.304

2.595.413

2.592.945

2.607.884

2.623.955

2.633.223

ZW

1.525.377

1.494.661

1.457.390

1.441.150

1.443.497

1.448.088

1.450.062

ZW eigen-risicodragers1

54.307

0

0

0

0

0

0

WAZO2

1.108.236

1.113.643

1.138.023

1.151.795

1.164.387

1.175.867

1.183.161

               

Nominaal

0

0

52.807

81.052

110.184

140.015

170.075

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

X Noot
1

De ZW-uitkeringslasten van eigenrisicodragers worden vanaf 2015 niet meer in de SZW-begroting opgenomen en zijn daarom per 2015 op nul gesteld.

X Noot
2

Inclusief uitgaven aan de regeling Zelfstandig en Zwanger (ZEZ).

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS)

Mensen die lijden aan de ziekte maligne mesothelioom of asbestose als gevolg van blootstelling aan asbest kunnen een tegemoetkoming ontvangen op grond van de TAS. Indien zij de ziekte maligne mesothelioom of asbestose hebben gekregen door te werken met asbest (in dienst van een werkgever) of maligne mesothelioom hebben opgelopen via werkkleding van een huisgenoot, dan is de (voormalige) werkgever hiervoor aansprakelijk en kunnen zij een schadevergoeding bij de werkgever eisen. Dit kan echter lang duren. Tegelijkertijd is de levensverwachting van mensen met de ziekte maligne mesothelioom vaak erg kort. De TAS heeft tot doel asbestslachtoffers bij leven maatschappelijke erkenning te bieden in de vorm van een tegemoetkoming. Deze wordt vaak uitgekeerd in de vorm van een voorschot. Als de (voormalige) werkgever later alsnog een schadevergoeding betaalt wordt de tegemoetkoming hiermee verrekend. De TAS wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komen ervoor in aanmerking?

Mensen die ziek zijn geworden door het werken met asbest, krijgen een voorschot als:

  • bij hen maligne mesothelioom of asbestose is vastgesteld;

  • zij, of in het geval van maligne mesothelioom, een huisgenoot in loondienst bij een werkgever in Nederland werkten;

  • zij, of in het geval van maligne mesothelioom, een huisgenoot op het werk zijn blootgesteld aan asbest;

  • zij nog geen schadevergoeding hebben gekregen of een schadevergoeding hebben ontvangen die lager is dan € 19.417.

Hoe hoog is de TAS?

Zowel het voorschot als de tegemoetkoming is in 2015 € 19.417. Dit is een eenmalige uitkering. De hoogte van de TAS volgt de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten zijn nagenoeg constant. De verwachte uitgaven liggen in 2015 iets hoger dan de jaren erna, vanwege een nabetaling aan de SVB in verband met de afrekening over 2014.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 6.3 Kerncijfers TAS1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Aantal toekenningen voorschot TAS (x 1.000 uitkeringen)

0,4

0,4

0,4

• toekenning i.v.m. maligne mesothelioom

0,32

0,4

0,4

• toekenning i.v.m. asbesthose

<0,12

<0,1

<0,1

Aantal terugontvangen voorschotten TAS (x 1.000 uitkeringen)

0,1

0,2

0,2

Aantal toekenningen maligne mesothelioom bij leven ten opzichte van totaal aantal toekenningen (%)

85

3

3

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

X Noot
2

SVB juninota.

X Noot
3

Deze cijfers worden niet geraamd.

A2. Ziekteverzekering (ZV) (Caribisch Nederland)

Werknemers in Caribisch Nederland die door ziekte of zwangerschap met loonderving geconfronteerd worden, ontvangen een uitkering (ziekengeld) op grond van de Ziekteverzekering. De uitkering is gerelateerd aan het loon van de werknemer.

Budgettaire ontwikkelingen

Door de verhoging van de AOV-gerechtigde leeftijd (zie ook beleidsartikel 8) lopen de uitkeringen van de ZV langer door. Hierdoor nemen de uitkeringslasten ZV-Caribisch Nederland in de komende jaren in geringe mate toe.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 6.4 Kerncijfers Ziekteverzekering (Caribisch Nederland)1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Volume Ziekteverzekering (x 1.000 uitkeringen, ultimo)

0,3

0,3

0,3

X Noot
1

SZW unit RCN.

A3. Ziektewet (ZW)

De ZW geeft zieke werknemers het recht op een uitkering als zij geen werkgever meer hebben die in geval van ziekte loon moet doorbetalen. De ZW bevat minimumnormen voor re-integratie. De ZW geldt ook voor een beperkte groep werknemers die wel in dienst zijn van een werkgever, namelijk werknemers die tijdelijk ongeschikt zijn voor het verrichten van hun werk (wegens arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap en orgaandonatie) en werknemers met een zogenaamde no-riskpolis. De werkgever mag de ZW-uitkering dan verrekenen met het loon dat hij moet doorbetalen. De ZW wordt uitgevoerd door het UWV of door werkgevers zelf wanneer zij ervoor gekozen hebben om eigenrisicodrager te zijn voor de ZW-uitkeringslasten.

Wie komen ervoor in aanmerking?

In aanmerking voor een ziektewetuitkering komen:

  • Uitzendkrachten (zonder vast contract met het uitzendbureau);

  • Oproepkrachten (afhankelijk van het soort oproepcontract);

  • Personen met een arbeidscontract dat afloopt tijdens de ziekte;

  • Personen die een WW-uitkering ontvangen en langer dan dertien weken ziek zijn;

  • Vrouwen die ziek worden als gevolg van zwangerschap of bevalling. Wanneer vrouwen in loondienst werken hebben zij tijdens hun zwangerschapsverlof recht op een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg. Als deze vrouwen door de zwangerschap vóór of na de bevalling ziek worden, ontvangen zij een ZW-uitkering;

  • Orgaandonoren die door hun donatie tijdelijk niet kunnen werken;

  • Personen met een no-riskpolis die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn en die binnen vijf jaar nadat ze in dienst zijn gekomen van een werkgever ziek worden;

  • Ondernemers en directeuren-grootaandeelhouders kunnen alleen een beroep doen op de ZW als zij hiervoor een vrijwillige verzekering hebben.

Hoe hoog is de ZW-uitkering?

De ZW-uitkering bedraagt meestal 70% van het loon dat de betrokkene gemiddeld per dag verdiende in het jaar voordat hij ziek werd. De hoogte van het dagloon is per 1 juli 2015 gemaximeerd op € 199,95 bruto per dag. Hierdoor bedraagt de uitkering maximaal € 3.044,24 bruto per maand. De uitkering duurt maximaal twee jaar.

Er zijn enkele uitzonderingen. Orgaandonoren en werkneemsters die arbeidsongeschikt zijn als gevolg van de zwangerschap of bevalling hebben recht op een ZW-uitkering van 100% van het dagloon, wat neerkomt op een uitkering van maximaal € 4.348,91 bruto per maand. Op verzoek van de werkgever kan het UWV de ZW-uitkering van personen die onder de no-riskpolis vallen het eerste jaar op 100% van het dagloon vaststellen.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten ZW van de bij het UWV-verzekerde populatie nemen in 2016 af vanwege een daling van het volume bij uitzendkrachten en bij personen met een arbeidscontract dat afloopt tijdens ziekte. Deze daling komt door een stijging van het aantal eigenrisicodragers onder werkgevers van deze vangnetgroepen. Daarnaast dalen de uitkeringslasten ZW als gevolg van maatregelen uit de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters, zoals de keuring op algemeen geaccepteerde arbeid na afloop van het eerste ziektejaar en de introductie van financiële prikkels voor werkgevers middels premiedifferentiatie.

De ZW-uitkeringslasten van eigenrisicodragers worden vanaf 2015 niet meer in de SZW-begroting opgenomen en zijn daarom op nul gesteld. De uitvoering van de ZW, zowel het betalen van de uitkering als de beheersing van de ziektelasten, ligt bij eigenrisicodragers grotendeels in handen van de werkgevers. Het UWV heeft hierin een beperkte rol. Dit betekent ook dat over deze groep geen gegevens uit een centrale administratie van ziektewetlasten beschikbaar zijn. Voorheen werd voor de ziektewetlasten eigenrisicodragers daarom een schatting gemaakt. Deze is echter inmiddels met te veel onzekerheid omgeven, omdat het aantal werkgevers dat voor het eigenrisicodragerschap kiest steeds groter wordt.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het volume van de uitstroom ligt in 2014 veel hoger dan de instroom. Dit komt doordat de instroom alleen het aantal toegekende ZW-meldingen omvat. De uitstroom omvat ook de beëindigingen van ZW-meldingen waarbij geen bedrag is toegekend, waaronder de ZW-meldingen waarbij het herstel binnen de wachtdagen heeft plaatsgevonden.

Tabel 6.5 Kerncijfers ZW1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Volume ZW (x 1.000 uitkeringsjaren)

92

88

85

Instroom ZW (x 1.000 uitkeringen)2

203

Uitstroom ZW (x 1.000 uitkeringen)2

270

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

X Noot
2

In- en uitstroom worden niet geraamd.

Handhaving

In 2014 zijn voor het eerst gegevens beschikbaar over de detectiekans en de kennis van de verplichtingen voor de Ziektewet. Beide waarden liggen op een vergelijkbaar niveau als bij de andere uitkeringen. De incassoratio 2013 is toegenomen met 20 procentpunt. Dit betekent dat na twee jaar (eind 2014) 49% van de over 2013 terug te vorderen uitkeringen en boetes is geïncasseerd. De eerste meting voor de incassoratio van in 2014 ontstane vorderingen op uitkeringen en boetes is 11%, dat is lager dan de incassoratio 2013 in het eerste jaar. Algemene opmerkingen over de kerncijfers fraude en handhaving zijn in de leeswijzer opgenomen.

Tabel 6.6 Kerncijfers ZW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

79

Kennis van de verplichtingen (%)

94

       

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

1,6

1,6

1,2

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

2,4

4,0

3,5

       

Terugvordering3

     

Incassoratio 2013 (%)

29

49

Incassoratio 2014 (%)

11

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2014». De preventiecijfers van de ZW zijn niet eerder gemeten.

X Noot
2

UWV, jaarverslag.

X Noot
3

UWV administratie.

A4. Wet arbeid en zorg (WAZO)

De WAZO bundelt een aantal wettelijke verlofvormen, zoals het zwangerschaps- en bevallingsverlof, kraamverlof, adoptie- en pleegzorgverlof, ouderschapsverlof en kort- en langdurend zorgverlof. Soms bestaat er recht op (gedeeltelijke) loondoorbetaling of op een uitkering (zwangerschaps- en bevallingsuitkering en adoptie- en pleegzorguitkering). Deze uitkeringen op grond van de WAZO worden uitgevoerd door het UWV.

Wie komen ervoor in aanmerking?

In aanmerking voor een zwangerschaps- en bevallingsuitkering komen:

  • Vrouwelijke werknemers;

  • Andere vrouwelijke verzekerden voor de ZW (o.a. thuiswerksters en vrouwen die een ZW-, WW- of loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen);

  • Vrouwelijke vrijwillig verzekerden voor de ZW;

  • Vrouwen van wie de vermoedelijke bevallingsdatum binnen 10 weken na het einde van de verplichte ZW-verzekering ligt, evenals vrouwen die later uitgerekend zijn, maar die toch binnen 10 weken na het einde van de verplichte verzekering bevallen.

Er is een afzonderlijke uitkeringsregeling voor zwangere zelfstandigen, de regeling Zelfstandig en Zwanger (ZEZ). Vrouwelijke zelfstandigen, directeuren-grootaandeelhouders, meewerkende echtgenoten en beroepsbeoefenaars op arbeidsovereenkomst (hulpen in de huishouding voor minder dan vier dagen per week) hebben gedurende ten minste 16 weken recht op een uitkering. Zie ook beleidsartikel 12.

Hoe hoog is de WAZO?

De zwangerschaps- en bevallingsuitkering en de adoptie- en pleegzorguitkering bedraagt 100% van het laatstverdiende loon, tot een maximum van 100% van het maximumdagloon. Dit is per 1 juli 2015 gelijk aan € 4.348,91 bruto per maand. De hoogte van de uitkering voor zelfstandigen is maximaal het wettelijk minimumloon (per 1 juli 2015 € 1507,80 bruto per maand).

Budgettaire ontwikkelingen

Als gevolg van een verwachte lichte toename van het aantal geboorten in 2016, zullen de uitgaven voor zwangerschap- en bevallingsverlof met ongeveer € 25 miljoen toenemen. De kosten voor het meerlingenverlof zijn geraamd op € 0,6 miljoen op jaarbasis.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 6.7 Kerncijfers WAZO1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Totaal aantal toekenningen zwangerschap- en bevallingsverlofuitkering (x 1.000)

139

140

143

Aantal toekenningen werknemers (x 1.000)

130

130

133

Aantal toekenningen zelfstandigen (x 1.000)

8,6

9,7

9,7

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

7. Kinderopvang

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt financiële ondersteuning aan werkende ouders voor kinderopvang en bevordert de kwaliteit van kinderopvang.

De overheid hecht aan goede en financieel toegankelijke kinderopvang, zodat ouders arbeid en zorg kunnen combineren en kinderen goed toegerust zijn op het primair onderwijs. Voor de bevordering van de arbeidsparticipatie is het belangrijk dat ouders van jonge kinderen actief blijven op de arbeidsmarkt. Bovendien zorgt goede kinderopvang er ook voor dat kinderen worden gestimuleerd in hun ontwikkeling.

Om de kwaliteit van kinderopvang te bevorderen heeft de overheid in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) vastgesteld aan welke eisen de kinderopvangvoorzieningen moeten voldoen. De GGD houdt hier toezicht op. Daarnaast steunt de Minister via subsidies projecten ter verbetering van de kwaliteit van kinderopvang. Dit om ervoor te zorgen dat ouders hun kind naar een kinderopvangvoorziening kunnen sturen die van goede kwaliteit is. De kinderopvangondernemers zijn verantwoordelijk voor het goed functioneren van de kinderopvang. Gastouderbureaus en gastouders zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van gastouderopvang. Ouders hebben een eigen verantwoordelijkheid bij de keuze voor een kinderopvangvoorziening en kunnen hun invloed onder andere via de oudercommissies uitoefenen.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister regisseert met wet- en regelgeving het stelsel, financiert met de kinderopvangtoeslag (KOT) het gebruik van kinderopvang en stimuleert met subsidies de bevordering van de kwaliteit van kinderopvang. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • Het vaststellen van de hoogte van de kinderopvangtoeslag en de voorwaarden waaronder deze wordt toegekend;

  • Het ter beschikking stellen van middelen aan gemeenten via het Gemeentefonds ter financiering van toezicht en handhaving op de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk;

  • Het borgen van de kwaliteit van toezicht en handhaving;

  • Het bevorderen van de kwaliteit van de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk.

De Minister van Financiën is uitvoeringsverantwoordelijk voor de sturing en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering van de KOT door de Belastingdienst.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • Het kabinet intensiveert structureel circa € 290 miljoen in de kinderopvangtoeslag. Vanaf 2016 worden de toeslagpercentages in de eerste en de tweede kindtabel (voor twee kinderen en meer) voor iedereen verhoogd. In beide tabellen worden de percentages opgehoogd met 5,8 procentpunt waarbij de allerhoogste toeslagpercentages in de eerste en de tweede kindtabel zijn gemaximeerd op respectievelijk 93% en 94%.

  • In 2016 is de inwerkingtreding van het wetsvoorstel voor het personenregister kinderopvang en peuterspeelzaalwerk voorzien32. Dit ten behoeve van de continue screening van alle personen die op grond van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen over een juiste verklaring omtrent gedrag (VOG) moeten beschikken. Hiermee wordt bijgedragen aan het verder vergroten van de veiligheid van kinderen binnen de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk en het verminderen van de administratieve lasten.

  • Het kabinet zet in op verdere harmonisatie van peuterspeelzalen en kinderopvang, waarbij verschillen tussen de twee voorzieningen worden weggenomen. Hierbij wordt de financieringsstructuur voor werkende ouders vanaf 2018 gelijk getrokken33. Hiervoor zal in het voorjaar van 2016 een wetsvoorstel aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

  • In het kader van «Het Nieuwe Toezicht» wordt gewerkt aan herijking van de kwaliteitseisen voor de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk34 en de aanpassing van het toezicht daarop. Heldere doelen, duidelijke eisen en beter kwaliteit zijn de uitgangspunten. Dit moet leiden tot eenvoudiger en doeltreffender regelgeving en toezicht, meer gericht op de pedagogische kwaliteit van de opvang en minder op structurele randvoorwaarden. Hiertoe zal in 2016 een wetsvoorstel aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

  • In het kader van Directe Financiering35 wordt in 2016 verder gewerkt aan de voorbereiding van een nieuwe financieringssystematiek in de kinderopvangsector. In 2016 zal hiervoor een wetsvoorstel worden aangeboden aan de Tweede Kamer.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 7.1 Begrotingsuitgaven en -ontvangsten artikel 7 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Verplichtingen

2.192.340

2.194.777

2.365.471

2.400.090

2.418.555

2.435.880

2.452.270

Uitgaven

2.188.829

2.194.777

2.365.471

2.400.090

2.418.555

2.435.880

2.452.270

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

2.175.037

2.173.965

2.345.150

2.385.352

2.405.363

2.422.088

2.438.117

Kinderopvangtoeslag

2.175.037

2.173.965

2.345.150

2.385.352

2.405.363

2.422.088

2.438.117

               

Subsidies

4.150

5.712

7.512

4.895

4.606

4.600

4.600

Kinderopvang

4.150

5.712

7.512

4.895

4.606

4.600

4.600

               

Opdrachten

4.200

4.690

5.454

3.034

2.636

9.192

9.553

               

Bijdrage aan agentschappen

5.442

10.410

7.355

6.809

5.950

0

0

DUO

5.442

7.611

5.950

5.950

5.950

0

0

Justis

0

583

440

160

0

0

0

Centraal informatiepunt beroepen gezondheidszorg

0

2.216

965

699

0

0

0

               

Ontvangsten

1.503.008

1.527.121

1.432.185

1.419.277

1.405.343

1.398.525

1.396.785

Ontvangsten algemeen

449.699

435.408

340.472

327.564

313.630

306.812

305.072

Werkgeversbijdrage kinderopvang

1.053.309

1.091.713

1.091.713

1.091.713

1.091.713

1.091.713

1.091.713

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten kinderopvangtoeslag.

Subsidies:

De subsidies zijn voor 71% juridisch verplicht. Het gaat daarbij hoofdzakelijk om subsidies gericht op de bevordering van kwaliteit van kinderopvang, op toezicht en handhaving in de gastouderopvang, op de harmonisatie van kwaliteitseisen in kinderopvang en peuterspeelzalen en op de versterking van de positie van ouders in het klachtrecht.

Opdrachten:

De opdrachten zijn voor 12% juridisch verplicht. De juridisch verplichte uitgaven betreffen onder andere kosten voor onderzoek, gegevenslevering en projecten.

Bijdrage aan agentschappen:

De bijdrage aan agentschappen is gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het gaat daarbij hoofdzakelijk om het beheer en de ontwikkeling van registers, de uitvoering van subsidieopdrachten en het toerusten van vertrouwensinspecteurs.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

Kinderopvangtoeslag (KOT)

Ouders die betaalde arbeid verrichten en ouders die tot een doelgroep behoren zoals omschreven in de Wko, ontvangen een inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van kinderopvang: de kinderopvangtoeslag. Hierbij geldt de voorwaarde dat zij hun kinderen naar een kinderopvanginstelling of gastouder brengen die voldoet aan de eisen van de Wko en derhalve geregistreerd is in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP). De KOT wordt uitgevoerd door Belastingdienst/Toeslagen. DUO verzorgt de inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang en de SVB is verantwoordelijk voor de uitbetaling van de aanvulling op de KOT in het buitenland.

Wie komt ervoor in aanmerking?

  • Ouders die arbeid en zorg voor kinderen combineren en beide werken (werknemers en zelfstandigen);

  • Alleenstaande ouders die arbeid en zorg voor kinderen combineren (werknemers en zelfstandigen);

  • Doelgroepouders, bijvoorbeeld ouders die studeren of deelnemen aan een traject om weer aan het werk te komen.

Hoe hoog is de kinderopvangtoeslag?

De hoogte van de kinderopvangtoeslag is van een aantal aspecten afhankelijk:

  • Hoogte van het verzamelinkomen;

  • Hoogte van de werkelijk betaalde uurprijs (tot aan de maximum uurprijs);

  • Het kind waar de opvang betrekking op heeft: voor het eerste kind geldt een andere toeslag dan voor tweede en volgende kinderen;

  • De opvangsoort: dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang kennen een verschillend maximumuurtarief waarvoor ouders een toeslag kunnen ontvangen;

  • Het aantal gewerkte uren door de ouder die de minste uren per jaar werkt dan wel de periode waarin een traject naar werk gevolgd wordt;

  • Het aantal uren dat gebruik wordt gemaakt van een kinderopvangvoorziening.

Budgettaire ontwikkelingen

De verhoging van de toeslagpercentages leidt tot structureel hogere uitgaven aan kinderopvangtoeslag van circa € 290 miljoen. In 2016 leidt de intensivering tot € 220 miljoen hogere uitgaven aan kinderopvangtoeslag. Dit bedrag ligt lager dan het structurele bedrag omdat ouders niet direct hun gedrag (kunnen) aanpassen.

Vanwege het gedaalde uitgavenniveau de afgelopen jaren dalen daardoor de nabetalingen over die jaren. Dit heeft een drukkend effect op het uitgavenniveau, met name in 2016 en 2017.

In 2017 loopt de maatregel af waarbij het recht op kinderopvangtoeslag was opgerekt naar zes maanden werkloosheid (in plaats van drie maanden). Hierdoor dalen de uitgaven met circa € 17 miljoen vanaf 2017.

Beleidsrelevante kerncijfers

De kerncijfers met betrekking tot het gebruik van kinderopvangtoeslag in tabel 7.2 laten een stabiel beeld zien.

Tabel 7.2 Kerncijfers gebruik kinderopvang (jaargemiddelden)1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Aantal huishoudens dat gebruik maakt van kinderopvangtoeslag (x 1.000)

418

422

428

       

Aantal kinderen met kinderopvangtoeslag (x 1.000)

     

0–12 jaar

638

643

653

0–4 jaar

305

304

311

4–12 jaar

333

339

342

       

Deelnamekinderen met kinderopvangtoeslag (%)

     

0–12 jaar

29

29

30

0–4 jaar

43

43

44

4–12 jaar

22

23

23

       

Aantal uren per kind per maand

     

0–12 jaar

60,3

58,2

59,1

0–4 jaar

83,6

81,0

82,0

4–12 jaar

39,0

37,7

38,3

       

Gebruik kinderopvangtoeslag naar verzamelinkomen (aantal kinderen met kinderopvangtoeslag x 1.000)

     

Tot 130% wml

58

58

59

130% wml tot 1½ x modaal

150

153

156

1½ x modaal tot 3 x modaal

347

348

353

3 x modaal en hoger

83

84

85

X Noot
1

SZW-berekeningen op basis van informatie van CBS en Belastingdienst.

Door een onveranderd premiepercentage voor de werkgevers en een stabiel uitgavenpatroon wijzigen de bijdrage per sector nagenoeg niet. De ouderbijdrage per uur verandert alleen door de verhoging van de wettelijk maximum uurprijzen, de toeslagpercentages zijn ongewijzigd.

Tabel 7.3 Kerncijfers kinderopvang bijdragen sectoren en ouders1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Bijdragen sectoren (in %):

     

Collectief

62

62

68

Overheid

24

23

31

Werkgevers

Ouder

38

38

39

38

37

33

       

Wettelijke maximum uurprijs (in €)2:

     

Dagopvang

6,70

6,84

6,89

Buitenschoolse opvang

6,25

6,38

6,42

Gastouderopvang

5,37

5,48

5,52

       

Ouderbijdrage eerste kind in € per uur voor gezinsinkomen3:

     

130% wml

0,94

0,96

0,56

1½ x modaal

2,11

2,16

1,77

3x modaal

5,25

5,36

5,00

       

Ouderbijdrage volgende kind in € per uur voor gezinsinkomen3:

     

130% wml

0,48

0,49

0,41

1½ x modaal

0,82

0,84

0,45

3x modaal

1,50

1,53

1,14

X Noot
1

SZW-berekeningen op basis van informatie van Belastingdienst.

X Noot
2

De maximum uurprijs voor 2015 betreft de vastgestelde maximum uurprijs (en niet een raming).

X Noot
3

Kosten van kinderdagopvang per uur voor ouders, gegeven de maximum uurprijs en de toeslag die ouders ontvangen.

B. Subsidies

Voor 2016 is er € 7,5 miljoen beschikbaar voor subsidies, dit betreft onder andere uitgaven aan:

  • De bevordering van de kwaliteit van kinderopvang, door middel van een subsidie voor de subsidieregeling Versterking Taal- en Interactievaardigheden Beroepskrachten en Gastouders in de Kinderopvang uitgevoerd door het Agentschap SZW en een bijdrage aan Bureau Kwaliteit Kinderopvang;

  • Toezicht en handhaving door middel van een bijdrage aan een project voor gastouderopvang uitgevoerd door de Stichting Publieke Gezondheid en Veiligheid Nederland in samenwerking met de VNG;

  • De harmonisatie van kwaliteitseisen in kinderopvang en peuterspeelzalen via een bijdrage aan de Brancheorganisatie Kinderopvang voor een project in permanente educatie, en via een bijdrage aan de MO-groep voor de ondersteuning van peuterspeelzaalorganisaties tijdens de harmonisatie.

C. Opdrachten

Voor 2016 is er € 5,5 miljoen beschikbaar voor opdrachten. Het opdrachtenbudget wordt onder andere gebruikt ten behoeve van uitgaven voor de ontwikkeling van instrumenten en daarnaast voor de evaluatie van de subsidieregeling Versterking Taal- en Interactievaardigheden van Beroepskrachten en Gastouders in de Kinderopvang, voor de financiering van huidig toezicht, voor het project Het Nieuwe Toezicht; voor het project «een betere basis voor peuters» en voor diverse onderzoeken.

D. Bijdrage aan agentschappen

Voor 2016 wordt er € 7,4 miljoen uitgegeven aan bijdragen voor agentschappen, dit betreft onder andere:

  • Een bijdrage aan DUO: dit is bestemd voor de ontwikkeling en beheer van het LRKP, deels in het kader van Continue Screening, het beheer van het Register Buitenlandse Kinderopvang en de voorbereidende werkzaamheden Directe Financiering;

  • Een bijdrage voor het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg voor ICT-voorbereiding en -ontwikkeling in het kader van Continue Screening;

  • Een bijdrage aan Justis, eveneens voor ICT-voorbereiding en -ontwikkeling in het kader van Continue Screening;

  • Daarnaast staan op artikel 98 de uitvoeringskosten voor het Agentschap SZW vermeld waarvan circa € 0,6 miljoen bestemd is voor de uitvoering van de subsidieregeling Versterking Taal- en Interactievaardigheden Beroepskrachten en Gastouders in de Kinderopvang.

E. Ontvangsten

De ontvangsten bestaan uit twee componenten, de ontvangsten algemeen en de werkgeversbijdrage. De ontvangsten algemeen zijn de terugbetalingen door ouders die te veel aan kinderopvangtoeslag hebben ontvangen in eerdere jaren. De daling van de uitgaven in afgelopen jaren leidt tot lagere ontvangsten in de komende jaren. In het proces van aanvragen van de toeslag zijn vooraf meerdere checks ingebouwd. Ook is de afgelopen jaren het toezicht aangescherpt. Dit leidt er toe dat er minder vaak onterecht een voorschot wordt verstrekt, wat leidt tot minder terugbetalingen en dus lagere ontvangsten. Daarnaast verloopt het proces van definitief afrekenen bij de Belastingdienst steeds sneller waardoor een deel van de ontvangsten naar voren is gehaald.

De geraamde ontvangsten werkgeversbijdrage kinderopvang zijn stabiel. De bijdrage betreft een percentage van de totale loonsom (0,5%).

8. Oudedagsvoorziening

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt een basisinkomen aan personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. De overheid stimuleert de opbouw van en stelt kaders voor de houdbaarheid van aanvullende arbeidspensioenen en draagt zorg voor toezicht op de naleving daarvan.

De overheid vindt dat iedere gepensioneerde minimaal een basisinkomen dient te hebben. Daarom verschaft zij een basispensioen (AOW) aan diegenen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. Dit is de eerste pijler van het Nederlandse pensioenstelsel. Daarnaast bevordert de overheid het opbouwen van toekomstbestendige aanvullende pensioenen, zodat werknemers na hun pensionering niet te maken krijgen met een grote inkomensachteruitgang. Momenteel bouwt ruim 90% van de werknemers een aanvullend arbeidspensioen op door verplichte deelname aan pensioenregelingen die vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers meestal beheren. Met regelgeving en toezicht waarborgt de overheid een zorgvuldig beheer van de ingelegde pensioengelden. Dit betreft de tweede pijler van het Nederlandse pensioenstelsel. In de derde pijler van het pensioenstelsel kunnen mensen facultatief individuele pensioenverzekeringen afsluiten.

De overheid biedt onder voorwaarden een inkomensondersteuning aan AOW-gerechtigden en biedt een overbruggingsuitkering aan mensen die per 1 januari 2013 reeds deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling of een daarmee vergelijkbare regeling en die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-leeftijd.

Inwoners van Caribisch Nederland die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, ontvangen een basispensioen op grond van de Algemene Ouderdomsverzekering (AOV). Tevens kent de AOV een partnertoeslag.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen en de aanvullende arbeidspensioenen regisseert de Minister. Hij36 is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen voor zover de overheid hier zelf verantwoordelijkheid voor draagt;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB;

  • De vormgeving van het toezicht met betrekking tot de arbeidspensioenen door De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM);

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • AOW-leeftijd

    In 2016 treedt het wetsvoorstel versnelde verhoging AOW-leeftijd in werking37. Daarmee wordt vanaf 2016 een versnelling aangebracht in de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd als gevolg van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd. De AOW-leeftijd gaat naar 66 jaar in 2018 en 67 jaar in 2021. Vervolgens wordt de AOW-leeftijd vanaf 2022 gekoppeld aan de levensverwachting.

  • Overbruggingsregeling

    Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel versnelde verhoging AOW-leeftijd in de Tweede Kamer38 zijn twee moties aangenomen die tot doel hebben de overbruggingsregeling (OBR) uit te breiden en te verlengen. De regering voert beide moties uit. Ten eerste wordt de OBR uitgebreid voor mensen die tussen 1 januari 2013 en 1 juli 2015 met vroegpensioen zijn gegaan. De OBR overbrugt voor deze groep alleen het AOW-gat voor zover dat het gevolg is van de versnelde verhoging van de AOW-leeftijd omdat deze groep zich niet op die versnelling heeft kunnen voorbereiden. Ten tweede wordt de looptijd van de OBR verlengd tot 1 januari 2023. Hierdoor zullen alle mensen die vóór 1 juli 2015 met VUT- of prepensioen zijn gegaan en vóór 1 januari 2023 de leeftijd van 65 jaar bereiken, onder de werkingssfeer van de OBR vallen.

  • Kostendelersnorm AOW

    Het kabinet heeft besloten de invoering van de kostendelersnorm in de AOW uit te stellen van 1 juli 2016 naar 1 januari 201839.

  • Toekomst pensioenstelsel

    In 2016 worden, zoals vermeld bij brief van 6 juli 201540, vervolgstappen gezet voor de uitwerking van de hoofdlijnen voor een toekomstbestendig pensioenstelsel. Deze worden geconcretiseerd in een dit najaar aan de Tweede Kamer aan te bieden werkprogramma. Hierin wordt in elk geval ingegaan op de thema’s waarop nader onderzoek nodig is en op het streven van het kabinet om vanaf 2020 de doorsneesystematiek gefaseerd af te schaffen en over te stappen naar een actuarieel correcte methodiek van pensioenopbouw. Aan de hand van dit werkprogramma zal het kabinet het overleg starten met belanghebbenden, zoals pensioenfondsen, verzekeraars, sociale partners, toezichthouders en andere maatschappelijke organisaties.

  • Algemeen pensioenfonds

    Per 1 januari 2016 wordt beoogd het wetsvoorstel algemeen pensioenfonds in werking te laten treden41. Het algemeen pensioenfonds maakt een nieuwe vorm van bundeling in de uitvoering van pensioenregelingen mogelijk.

  • Optimalisering premieovereenkomst

    Het streven is eind 2015 een wetsvoorstel in te dienen dat tot doel heeft met premieregelingen een beter verwacht pensioenresultaat te kunnen realiseren door deelnemers niet langer te verplichten op de pensioendatum hun opgebouwde pensioenvermogen ineens om te zetten in een vaste uitkering. Het conceptwetsvoorstel variabele pensioenuitkering is op 13 juli 2015 voor internetconsultatie gepubliceerd.42 De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 juli 2016.

    In de aanloop naar de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is per 8 juli 2015 tijdelijk de Regeling pensioenknip opnieuw ingevoerd43. Deze maakt het mogelijk om bij premie- en kapitaalovereenkomsten de pensioenuitkering op de ingangsdatum te splitsen in een direct ingaande tijdelijke uitkering en een daarop aansluitende levenslange uitkering.

  • Bevoegdheden ondernemingsraden inzake pensioen

    Met een in het najaar van 2015 in te dienen wetsvoorstel zal worden geregeld dat ondernemingsraden meer invloed krijgen op bepaalde afspraken over pensioenen in hun bedrijf. Het instemmingsrecht van de OR voor pensioenen wordt daarmee verder uitgebreid. Een advies van de SER vormt de leidraad voor de aanpassingen van de huidige wetgeving. De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 juli 2016.

  • Bescherming pensioenopbouw zelfstandigen

    Het streven is per 1 januari 2016 het wetsvoorstel vrijlating lijfrenteopbouw en inkomsten uit arbeid en bevordering vrijwillige voortzetting pensioenopbouw44 in werking te laten treden. Voor de onderdelen van dit wetvoorstel die betrekking hebben op de pensioenen is dit een uitwerking van in het Witteveenakkoord van december 2013 neergelegde afspraken over de verbetering van de positie van zelfstandigen.

  • Wet pensioencommunicatie

    Met deze wet worden pensioenuitvoerders ertoe aangezet de deelnemers eerlijk en realistisch te informeren over hun pensioen en de risico’s die daaraan zijn verbonden. Deze wet kent een gefaseerde inwerkingtreding; een aantal onderdelen is reeds per 1 juli 2015 inwerking getreden. Per 1 januari 2016 gelden nieuwe eisen rond het uniforme pensioenoverzicht (UPO), zodat dat korter en begrijpelijker wordt. Per 1 juli 2016 moeten pensioenuitvoerders het nieuwe communicatie-instrument «Pensioen 1-2-3» (de nieuwe startbrief) aanbieden, waarmee op hoofdlijnen inzicht wordt gegeven in de belangrijkste kenmerken van de pensioenregelingen. Vanaf deze datum geldt tevens de verplichting om bepaalde informatie beschikbaar te stellen op de website van de pensioenuitvoerder.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 8.1 Begrotingsuitgaven en -ontvangsten artikel 8 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Verplichtingen

1.011.827

113.337

40.014

36.953

31.544

31.065

32.144

Uitgaven

1.011.827

113.337

40.014

36.953

31.544

31.065

32.144

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

1.011.606

113.087

40.014

36.953

31.544

31.065

32.144

MKOB1

985.000

1.199

0

0

0

0

0

Overbruggingsregeling

11.300

16.628

21.008

17.089

11.978

10.815

12.198

AOV incl. tegemoetkoming

15.254

19.155

19.006

19.864

19.566

20.250

19.946

(Caribisch Nederland)

             

Tegemoetkoming wijziging inkomens-

52

0

0

0

0

0

0

begrip AOW/Anw

             

Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW

0

76.105

0

0

0

0

0

               

Opdrachten

221

250

0

0

0

0

0

Opdrachten

221

250

0

0

0

0

0

               

Ontvangsten

32.212

621

0

0

0

0

0

X Noot
1

Inclusief Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen.

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten Overbruggingsregeling en AOV.

Tabel 8.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 8 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Uitgaven

34.119.000

35.704.375

36.748.154

37.294.653

37.608.778

38.092.794

38.502.690

               

Inkomensoverdrachten

34.119.000

35.704.375

35.912.550

35.932.414

35.854.693

35.856.615

35.860.530

AOW

34.119.000

34.856.222

34.978.841

34.990.704

34.905.862

34.903.899

34.906.799

Inkomensondersteuning AOW

0

848.153

933.709

941.710

948.831

952.716

953.731

               

Nominaal

0

0

835.604

1.362.239

1.754.085

2.236.179

2.642.160

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Overbruggingsregeling AOW (OBR)

De OBR geldt voor mensen die per 1 januari 2013 reeds deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling of een daarmee vergelijkbare regeling en die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de leeftijdsverhoging van de AOW. De regeling is per 1 oktober 2013 in werking getreden, werkt terug tot 1 januari 2013 en sluit voor nieuwe instroom per 1 januari 2023. Vanaf 2016 wordt de OBR uitgebreid voor mensen die tussen 1 januari 2013 en 1 juli 2015 met vroegpensioen zijn gegaan. De OBR overbrugt voor deze groep alleen het AOW-gat voor zover dat het gevolg is van de versnelde verhoging van de AOW-leeftijd omdat deze groep zich niet op die versnelling heeft kunnen voorbereiden. De OBR kent een inkomenseis en een partner- en vermogenstoets (exclusief eigen woning en pensioenvermogen). De OBR wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komen ervoor in aanmerking?

Het inkomen waarbij er toegang ontstaat tot de OBR bedraagt maximaal 200% van het wettelijk minimumloon voor alleenstaanden en 300% van het wettelijk minimumloon voor paren. Dit is in de tweede helft van 2015 gelijk aan een bruto bedrag van € 3.015,60 per maand (exclusief vakantietoeslag) voor een alleenstaande en € 4.523,40 per maand (exclusief vakantietoeslag) voor een paar.

Voor de vermogenstoets wordt aangesloten bij de grens van het box 3-vermogen uit de Wet Inkomstenbelasting 2001. Het heffingvrije vermogen uit box 3 bedraagt € 21.330 per persoon (2015). Dit betekent voor een (volwassen) eenpersoonshuishouden dat er tot een vermogen van € 21.330 recht bestaat op een overbruggingsuitkering en voor een (volwassen) tweepersoonshuishouden tot een vermogen van € 42.660.

Hoe hoog is de OBR?

De maximale uitkeringshoogte van de overbruggingsregeling is afgeleid van het wettelijk minimumloon en komt netto overeen met de hoogte van het sociaal minimum onder de pensioengerechtigde leeftijd. Inkomen uit arbeid wordt gedeeltelijk en inkomen uit uitkeringen wordt volledig in mindering gebracht op de overbruggingsuitkering. De hoogte is voorts afhankelijk van het aantal verzekerde jaren in de opbouwperiode overeenkomstig de systematiek van de AOW, en begrensd tot de hoogte van het inkomen uit vut- of prepensioen of het daarmee vergelijkbaar inkomen dat aan de OBR vooraf ging.

Budgettaire ontwikkelingen

De geraamde uitkeringslasten OBR nemen in 2016 toe ten opzichte van 2015 omdat de duur van de uitkering meegroeit met de AOW-leeftijd. Vervolgens dalen de uitkeringslasten omdat de instroom sterk afneemt.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 8.3 Kerncijfers OBR1
 

Realisatie

20142

Raming

2015

Raming

2016

Instroom OBR (x 1.000 uitkeringen)

8,2

10,2

7,3

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

X Noot
2

Omdat aanvragen die betrekking hadden op 2013 met terugwerkende kracht konden worden aangevraagd, kan een deel van de instroom in 2014 betrekking hebben op 2013

A2. Algemene Ouderdomsverzekering (AOV) (Caribisch Nederland)

Inwoners van Caribisch Nederland die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt ontvangen een ouderdomspensioen op grond van de AOV. Naast het ouderdomspensioen wordt op St. Eustatius en Saba een tegemoetkoming verstrekt die recht doet aan de prijsverschillen tussen de eilanden.

Budgettaire ontwikkelingen

Tot 2021 wordt de pensioengerechtigde leeftijd stapsgewijs verhoogd naar 65 jaar. De hogere pensioenleeftijd leidt tot een daling in het volume van het aantal AOV-gerechtigden. Het aantal 60-plussers neemt in deze jaren in geringe mate toe. Hierdoor kunnen de uitgaven van de AOV-Caribisch Nederland jaarlijks fluctueren.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 8.4 Kerncijfers AOV1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Volume AOV (x 1.000 personen, ultimo)

3,9

4,1

4,1

X Noot
1

SZW unit RCN.

A3. Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW

Per 1 januari 2015 is een inkomensondersteuning voor AOW-gerechtigden geïntroduceerd die afhankelijk is van de opbouwjaren op grond van de AOW (zie verder A5). Die regeling wordt uitgevoerd door de SVB en gefinancierd uit het Ouderdomsfonds. Omdat de wetgeving voor de premiegefinancierde inkomensondersteuning niet op tijd is aangenomen, is op basis van de tijdelijke regeling gedurende één maand een begrotingsgefinancierde inkomensondersteuning uitgekeerd met dezelfde bedragen en voorwaarden. De uitgaven onder A3 hebben betrekking op januari 2015.

A4. Algemene Ouderdomswet (AOW)

De AOW is een volksverzekering en heeft als doel het verschaffen van een basispensioen aan degenen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. De AOW wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komen ervoor in aanmerking?

Iedereen die rechtmatig in Nederland woont tussen de aanvangsleeftijd (in 2016 15 jaar en zes maanden) en de AOW-leeftijd (in 2016 65 jaar en zes maanden) is verplicht verzekerd voor de AOW. Ook als een persoon niet in Nederland woont maar hier wel werkt en op grond daarvan onder de loonbelasting valt, is hij of zij verzekerd.

In 2016 zal de AOW-leeftijd 65 jaar en zes maanden bedragen. Na 2016 zet de geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd door. Vanaf 2016 is de versnelde verhoging van de AOW-leeftijd in werking getreden (zie beleidswijzigingen). De AOW-leeftijd wordt verhoogd naar 66 jaar in 2018 en 67 jaar in 2021. Daarna wordt de AOW-leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting.

Is de partner nog niet AOW-gerechtigd, dan heeft de pensioengerechtigde recht op een toeslag. Die toeslag wordt alleen uitgekeerd als de jongste partner geen of weinig eigen inkomen heeft. De toeslag stopt zodra de partner een eigen AOW-pensioen ontvangt. Per 1 januari 2015 is de partnertoeslag gesloten voor nieuwe instroom45.

Hoe hoog is de AOW?

De hoogte van het AOW-basispensioen is gekoppeld aan het wettelijk minimumloon. Alleenstaanden ontvangen 70% van het AOW-normbedrag dat is afgeleid van het wettelijk minimumloon en gehuwden of samenwonenden elk 50%.

Tabel 8.5 AOW bruto maandbedragen per 1 juli 2015, exclusief vakantietoeslag

Gehuwd / samenwonend1

€ 742,04

Alleenstaande

€ 1.088,21

X Noot
1

Indien beide partners AOW-gerechtigd zijn ontvangen zij beiden € 742,04.

De bedragen in bovenstaande tabel zijn volledige AOW-pensioenen. Wie pas later in Nederland is komen wonen of een aantal jaren in het buitenland heeft gewoond en daarom niet de volledige opbouw heeft gehad, krijgt een lagere uitkering: voor ieder jaar 2% minder AOW.

Budgettaire ontwikkelingen

Als gevolg van de stijgende levensverwachting en de vergrijzing neemt het AOW-volume de komende jaren toe. Door de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd sinds 2013 en de versnelling van deze verhoging vanaf 2016 wordt de toename enigszins afgevlakt. De uitkeringslasten AOW stijgen tot 2018 als gevolg van de toename van het volume. Na 2017 dalen de uitkeringslasten AOW als gevolg van de ingeboekte besparing door de kostendelersnorm in de AOW.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 8.6 Kerncijfers AOW1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Volume AOW (x 1.000 personen, jaargemiddelde)

3.259

3.329

3.366

Personen met een onvolledige AOW-uitkering (% van totaal, ultimo)

19

19

19

Gemiddeld kortingspercentage AOW-uitkering i.v.m. niet verzekerde jaren (%)

46

46

46

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

Handhaving

De gepercipieerde detectiekans is in 2014 hoger dan in 2012. Personen met een AOW-uitkering denken vaker dan in 2012 dat fraude wordt gesignaleerd. De kennis van de verplichtingen is niet significant toegenomen. De incassoratio 2013 is toegenomen met 26 procentpunt. Dit betekent dat na twee jaar (eind 2014) 65% van de over 2013 terug te vorderen uitkeringen en boetes is geïncasseerd. De eerste meting voor de incassoratio van in 2014 ontstane vorderingen op uitkeringen en boetes is 21%, dat is bijna de helft lager dan de incassoratio 2013 in het eerste jaar. Algemene opmerkingen over de kerncijfers fraude en handhaving zijn in de leeswijzer opgenomen.

Tabel 8.7 Kerncijfers AOW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

44

70

Kennis van de verplichtingen (%)

85

89

       

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

3,5

1,3

0,6

Totaal benadelingbedrag (x € mln)

12

5,6

2,7

       

Terugvordering2

     

Incassoratio 2013 (%)

39

65

Incassoratio 2014 (%)

 

21

X Noot
1

Ipsos, Kennis der verplichtingen en detectiekans 2014. Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

X Noot
2

SVB, jaarverslag.

A5. Inkomensondersteuning AOW

Per 1 januari 2015 is een inkomensondersteuning voor AOW-gerechtigden geïntroduceerd die afhankelijk is van de opbouwjaren op grond van de AOW. De regeling wordt uitgevoerd door de SVB en gefinancierd uit het Ouderdomsfonds.

Wie komen ervoor in aanmerking?

De inkomensondersteuning AOW-gerechtigden (IOAOW) wordt verstrekt aan iedereen die in aanmerking komt voor een AOW-uitkering en woonachtig is in de EU/EER/Zwitserland, verdragslanden of Caribisch Nederland.

Hoe hoog is de inkomensondersteuning AOW?

De hoogte van de IOAOW is afhankelijk van het aantal AOW-opbouwjaren en bedraagt maximaal € 25,35 bruto per maand (prijspeil 2015). De IOAOW wordt jaarlijks geïndexeerd.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten IOAOW bedragen in 2015 naar verwachting € 924 miljoen. Dit is de som van de uitgaven onder A3 en A5. In 2016 bedragen de uitkeringslasten IOAOW naar verwachting € 933 miljoen. Als gevolg van de stijgende levensverwachting en de vergrijzing stijgt het aantal mensen dat recht heeft op IOAOW. Door de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd wordt deze stijging enigszins afgevlakt.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 8.8 Kerncijfers inkomensondersteuning AOW
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Volume inkomensondersteuning AOW (x 1.000 personen, jaargemiddelde)

1

3.329

3.366

X Noot
1

De inkomensondersteuning AOW is ingegaan per 1 januari 2015, er is dus geen realisatie 2014.

Aanvullende arbeidspensioenen

Aanvullend pensioen is een arbeidsvoorwaarde. Sociale partners zijn verantwoordelijk voor de inhoud en de reikwijdte van pensioenregelingen. De overheid stelt regels om te bevorderen dat toezeggingen ook daadwerkelijk worden nagekomen en draagt zorg voor toezicht op de naleving daarvan.

Beleidsrelevante kerncijfers

Als kerncijfers zijn het aantal pensioenfondsen opgenomen en het aantal pensioenfondsen met een dekkingsgraad onder de 130%, alsmede de daarbij betrokken deelnemers en gepensioneerden. De maatstaf van 130% is gekozen omdat een dergelijke dekkingsgraad met de wettelijk vastgestelde mate van zekerheid toereikend is om de pensioenverplichtingen na te komen.

Het aantal pensioenfondsen neemt jaarlijks af. Het gaat hierbij vooral om de pensioenfondsen die vanwege de geringe omvang niet langer in staat zijn om te voldoen aan de eisen die worden gesteld aan een verantwoord beheer.

Het aandeel pensioenfondsen – ook in termen van daarbij betrokken deelnemers en gepensioneerden – met een dekkingsgraad lager dan 130% is vergelijkbaar met dat van voorafgaande jaren.

Tabel 8.9 Kerncijfers aanvullende pensioenen1
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Totaal aantal pensioenfondsen2

305

281

245

Aantal pensioenfondsen met dekkingsgraad ≤130%

290

263

227

Aantal bij deze fondsen betrokken deelnemers (x 1.000)

5.421

5.266

5.130

Aantal bij deze fondsen betrokken gepensioneerden (x 1.000)

2.992

2.897

2.943

X Noot
1

DNB, statistiek toezicht pensioenfondsen.

X Noot
2

Pensioenfondsen zonder eigen verplichtingen, bijvoorbeeld de volledig herverzekerde fondsen, kennen geen dekkingsgraad en zijn daarom niet opgenomen in de tabel.

9. Nabestaanden

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid beschermt nabestaande partners en wezen voor zover nodig tegen de financiële gevolgen van het verlies van partner of ouders.

De overheid vindt dat mensen die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s) en die vanwege de zorg voor een kind of arbeidsongeschiktheid niet (volledig) in een eigen inkomen kunnen voorzien, verzekerd moeten zijn van financiële ondersteuning. Daarom regelt zij op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) een nabestaandenuitkering voor de overblijvende partner en een wezenuitkering voor kinderen die beide ouders hebben verloren.

Inwoners van Caribisch Nederland die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s), hebben op grond van de Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW) recht op een uitkering.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij46 is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Er zijn in 2016 geen beleidswijzigingen op het terrein van nabestaanden.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 9.1 Begrotingsuitgaven en -ontvangsten artikel 9 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Verplichtingen

864

1.055

1.083

1.112

1.147

1.184

1.238

Uitgaven

864

1.055

1.083

1.112

1.147

1.184

1.238

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

864

1.055

1.083

1.112

1.147

1.184

1.238

AWW (Caribisch Nederland)

864

1.055

1.083

1.112

1.147

1.184

1.238

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten AWW Caribisch Nederland.

Tabel 9.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 9 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Uitgaven

594.282

471.762

455.745

443.432

429.160

420.253

419.927

               

Inkomensoverdrachten

594.282

471.762

449.969

434.728

419.761

410.614

409.981

Anw

584.645

463.440

442.003

426.981

412.259

403.284

402.754

Tegemoetkoming Anw

9.637

8.322

7.966

7.747

7.502

7.330

7.227

               

Nominaal

0

0

5.776

8.704

9.399

9.639

9.946

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW) (Caribisch Nederland)

Inwoners van Caribisch Nederland die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s), hebben op grond van de AWW recht op een uitkering. De SZW-unit bij de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regeling in Caribisch Nederland.

Budgettaire ontwikkelingen

De stijging van de uitgaven van de AWW wordt verklaard door de verhoging van de AOV-gerechtigde leeftijd (zie ook beleidsartikel 8). Hierdoor lopen de uitkeringen van de AWW langer door.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 9.3 Kerncijfers AWW Caribisch Nederland1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Volume AWW (x 1.000 personen, ultimo)

0,3

0,3

0,3

X Noot
1

SZW unit RCN.

A2. Algemene nabestaandenwet (Anw)

De Anw is een volksverzekering en regelt bij overlijden een uitkering voor de partner en een wezenuitkering voor kinderen die beide ouders hebben verloren. Daarnaast ontvangt iedere Anw-gerechtigde maandelijks de Anw-tegemoetkoming. De Anw wordt door de SVB uitgevoerd.

Wie komen ervoor in aanmerking?

  • Nabestaande partners komen in aanmerking voor een nabestaandenuitkering als zij jonger zijn dan de AOW-leeftijd, de partner op de datum van overlijden verzekerd was voor de Anw en de nabestaande:

    • één of meer kinderen onder de 18 jaar verzorgt, of;

    • voor minstens 45% arbeidsongeschikt is.

  • Een kind heeft recht op een wezenuitkering indien beide ouders zijn overleden. Wezen tot 16 jaar hebben altijd recht op een uitkering. De uitkering kan worden verlengd tot 18 jaar wanneer sprake is van arbeidsongeschiktheid van minstens 45%, en tot 21 jaar bij studie of wanneer de wees meer dan 19 uur per week het huishouden verzorgt waartoe minstens één andere wees behoort.

De Anw maakt geen onderscheid tussen gehuwden en mensen die ongehuwd zijn en samen een huishouding vormen. Daarom wordt gesproken van «partner». Nabestaanden die vóór 1 juli 1996 recht hadden op de voorganger van de Anw, de Algemene Weduwen- en Wezenwet, vallen onder een overgangsregeling.

Hoe hoog is de Anw?

De nabestaandenuitkering bedraagt 70% van het referentieminimumloon. Op de nabestaandenuitkering vindt inkomstenverrekening plaats. Daarbij kent de nabestaandenuitkering een vrijlating voor inkomen uit arbeid. Deze bedraagt 50% van het wettelijk minimumloon, plus eenderde deel van het meerdere inkomen. Inkomen in verband met arbeid (bijvoorbeeld WIA- of WW-uitkering) wordt geheel gekort. Eigen vermogen, de inkomsten uit dit vermogen en particuliere aanvullende nabestaandenpensioenen worden niet gekort op de nabestaandenuitkering.

De wezenuitkering bedraagt een percentage van het referentieminimumloon, afhankelijk van de leeftijd van de wees. De hoogte van de wezenuitkering is niet afhankelijk van het inkomen.

Nabestaanden of wezen ontvangen naast hun Anw-uitkering ook een tegemoetkoming Anw.

Tabel 9.4 Anw bruto maandbedragen (maxima) per 1 juli 2015, exclusief vakantietoeslag

Nabestaandenuitkering

€ 1.138,36

Nabestaandenuitkering met een of meer meerderjarige medebewoners (kostendelersnorm)

€ 1.097,66

Wezenuitkering (wezen tot 10 jaar)

€ 364,28

Wezenuitkering (wezen van 10 jaar tot 16 jaar)

€ 546,41

Wezenuitkering (wezen van 16 tot 21 jaar)

€ 728,55

Tegemoetkoming Anw

€ 16,65

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten dalen voornamelijk omdat de groep nabestaanden die bij inwerkingtreding van de huidige Anw al recht hadden op diens voorganger, de Algemene Weduwen- en Wezenwet, de komende jaren voor een groot deel uitstroomt vanwege het bereiken van de AOW-leeftijd.

Daarnaast dalen de uitkeringslasten omdat er geen recht meer kan ontstaan op Anw op grond van leeftijd. De groep Anw-gerechtigden die vóór 1950 geboren is, en daar hun recht op Anw aan ontleent, is volledig uitgestroomd op 1 april 2015 en kan vanaf die datum ook niet meer instromen omdat die groep reeds de AOW-leeftijd heeft bereikt.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal Anw-uitkeringen daalt licht, zoals hierboven toegelicht.

Tabel 9.5 Kerncijfers Anw1
 

Realisatie

20142

Raming

2015

Raming

2016

Volume Anw (x 1.000 uitkeringsjaren, jaargemiddelde)

37

33

32

Volume Anw (x 1.000 personen, jaargemiddelde)

47

42

40

       

Onderverdeling volume Anw:

     

Volume nabestaandenuitkering (x 1.000 uitkeringsjaren, jaargemiddelde), ingang recht voor 1 juli 1996

12

11

9

• waarvan nabestaanden met kind

<0,1

< 0,1

< 0,1

• waarvan nabestaandenuitkering o.g.v. arbeidsongeschiktheid3

11

10

9

       

Volume nabestaandenuitkering (x 1.000 uitkeringsjaren, jaargemiddelde), ingang recht na 1 juli 1996

25

21

22

• waarvan nabestaanden met kind

9

9

9

• waarvan nabestaandenuitkering o.g.v. arbeidsongeschiktheid3

16

12

12

       

Volume wezenuitkering (x 1.000 uitkeringsjaren, jaargemiddelde)

1,4

1,4

1,4

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

X Noot
2

SVB, juninota. De in het SVB-jaarverslag gepresenteerde uitkeringsjaren zijn excl. de uitkeringen die binnen het begrotingsjaar (2014) met terugwerkende kracht zijn verstrekt. De in de juninota van de SVB gepresenteerde uitkeringsjaren wel incl. terugwerkende kracht binnen het begrotingsjaar (2014).

X Noot
3

Inclusief de groep die tot 1 april 2015 in aanmerking kwam o.g.v. leeftijd (geboren vóór 1950).

Handhaving

De gepercipieerde detectiekans is fors toegenomen. Personen met een Anw-uitkering denken veel vaker dan in 2012 dat fraude wordt gesignaleerd. Hoewel de kennis van de verplichtingen nog altijd hoog is, is de afname statistisch significant. Dit komt met name doordat personen met een Anw-uitkering in 2014 in vergelijking met 2012 minder goed op de hoogte zijn van de regels omtrent het melden van wijzigingen in inkomen. De incassoratio 2013 is toegenomen met 9 procentpunt. Dit betekent dat na twee jaar (eind 2014) 30% van de over 2013 terug te vorderen uitkeringen en boetes is geïncasseerd. De eerste meting voor de incassoratio van in 2014 ontstane vorderingen op uitkeringen en boetes is 12%, dat is lager dan de incassoratio 2013 in het eerste jaar. Algemene opmerkingen over de kerncijfers fraude en handhaving zijn in de leeswijzer opgenomen.

Tabel 9.6 Kerncijfers Anw (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

61

83

Kennis van de verplichtingen (%)

95

90

       

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

0,5

0,2

0,1

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

4,1

1,9

1,9

       

Terugvordering2

     

Incassoratio 2013 (%)

21

30

Incassoratio 2014 (%)

12

X Noot
1

Ipsos, Kennis der verplichtingen en detectiekans 2014; cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

X Noot
2

SVB, jaarverslag.

10. Tegemoetkoming ouders

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt een financiële tegemoetkoming aan ouders of verzorgers voor de kosten van kinderen.

De overheid biedt ouders of verzorgers een financiële tegemoetkoming voor de kosten voor verzorging en opvoeding van kinderen op grond van de Algemene kinderbijslagwet (AKW). Gezinnen met een laag of middeninkomen komen daarnaast in aanmerking voor een tegemoetkoming op grond van de Wet op het kindgebonden budget (WKB).

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de tegemoetkoming met uitkeringsregelingen. Hij is in deze rol verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de tegemoetkoming op grond van de AKW en de WKB;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van de AKW door de SVB.

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor de rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van de WKB door de Belastingdienst.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • Kinderbijslagvoorziening BES

    Het kabinet is voornemens een kinderbijslagvoorziening in Caribisch Nederland (Bonaire, St. Eustatius en Saba) in te voeren per 1 januari 2016, zoals werd verzocht in een motie van de leden Schouten en Van Laar47. Dit wetsvoorstel lost de bestaande verzilveringsproblematiek van de fiscale kindertoeslag op voor mensen met een inkomen onder de belastingvrije som die wonen op Bonaire, St. Eustatius en Saba, en verbreedt de ondersteuning naar alle kinderen in Caribisch Nederland. De huidige fiscale tegemoetkoming voor kinderen vervalt.

  • Verhoging bedragen kindgebonden budget

    Ter ondersteuning van de inkomenspositie van gezinnen wordt het tweede kindbedrag eenmalig in 2016 verhoogd. Dit bedrag zal in 2017 weer met hetzelfde bedrag verlaagd worden. Het bedrag voor derde kinderen en vierde en volgende kinderen wordt per 2016 structureel verhoogd.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 10.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 10 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Verplichtingen

4.441.886

5.311.167

5.329.468

5.302.483

5.285.071

5.266.157

5.248.384

Uitgaven

4.441.886

5.311.167

5.329.468

5.302.483

5.285.071

5.266.157

5.248.384

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

4.441.886

5.311.167

5.329.468

5.302.483

5.285.071

5.266.157

5.248.384

AKW

3.202.671

3.238.420

3.239.515

3.223.741

3.205.965

3.186.997

3.169.223

Kinderbijslagvoorziening BES

0

0

1.740

1.740

1.740

1.740

1.740

WKB

1.213.415

2.063.241

2.088.213

2.077.002

2.077.366

2.077.420

2.077.421

TOG1

21.900

5.464

0

0

0

0

0

TOG-kopje1

3.900

4.042

0

0

0

0

0

               

Ontvangsten

205.454

239.358

239.915

243.212

244.011

243.954

243.910

X Noot
1

Geïntegreerd in de AKW.

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op huidige en toekomstige wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten AKW, kinderbijslagvoorziening BES (Caribisch Nederland) en WKB.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Algemene Kinderbijslag Wet (AKW)

De AKW biedt ouders een tegemoetkoming in de kosten die het opvoeden en verzorgen van kinderen onder de 18 jaar met zich mee brengt. De AKW wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komen ervoor in aanmerking?

Ouders van kinderen tot 18 jaar hebben recht op kinderbijslag.

Hoe hoog is de kinderbijslag?

De hoogte van de kinderbijslag hangt af van de leeftijd van het kind. De kinderbijslagbedragen worden per 1 januari 2016 en 1 juli 2016 geïndexeerd. Bij ziekte of handicap of omdat het kind niet thuiswoont om onderwijsredenen kan onder nadere voorwaarden sprake zijn van dubbele kinderbijslag.

Tabel 10.2 AKW tegemoetkoming, bedragen per kwartaal per 1 juli 2015

Voor kinderen van:

 

0 t/m 5 jaar

€ 191,65

6 t/m 11 jaar

€ 232,71

12 t/m 17 jaar

€ 273,78

Budgettaire ontwikkelingen

Door demografische ontwikkelingen neemt het aantal (werkelijke) kinderen met recht op kinderbijslag in de komende jaren verder af. Het totale budgettair beslag van de kinderbijslag daalt hierdoor na 2016 licht.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 10.3 Kerncijfers AKW1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Aantal gezinnen AKW (x 1.000, jaargemiddelde)

1.922

1.916

1.912

Aantal telkinderen2 AKW (x 1.000, jaargemiddelde)

3.416

3.424

3.419

X Noot
1

SVB, kwartaalbericht.

X Noot
2

Aantal keer kinderbijslag dat wordt uitbetaald. Kinderen met dubbele kinderbijslag tellen twee keer mee.

Handhaving

De gepercipieerde detectiekans en de kennis van de verplichtingen zijn beide in enige mate toegenomen. De incassoratio 2013 is toegenomen met 24 procentpunt. Dit betekent dat na twee jaar (eind 2014) 77% van de over 2013 terug te vorderen uitkeringen en boetes is geïncasseerd. De eerste meting voor de incassoratio van in 2014 ontstane vorderingen op uitkeringen en boetes is 65%, dat is hoger dan de incassoratio 2013 in het eerste jaar. Algemene opmerkingen over de kerncijfers fraude en handhaving zijn in de leeswijzer opgenomen.

Tabel 10.4 Kerncijfers AKW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

68

71

Kennis van de verplichtingen (%)

76

78

       

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

4,3

2,1

2,3

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

2,7

1,7

1,2

       

Terugvordering2

     

Incassoratio 2013 (%)

53

77

Incassoratio 2014 (%)

65

X Noot
1

Ipsos, Kennis der verplichtingen en detectiekans 2014. Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

X Noot
2

SVB, jaarverslag.

A2. Wet kinderbijslagvoorziening BES

De kinderbijslagvoorziening BES biedt ouders en verzorgers die op Bonaire, St. Eustatius en Saba wonen een tegemoetkoming voor de kosten van opvoeding en verzorging van kinderen die nog geen 18 jaar zijn. De kinderbijslagvoorziening BES wordt uitgevoerd door de RCN-unit Sociale Zaken namens de Minister van SZW.

Wie komen ervoor in aanmerking?

Ouders en verzorgers van kinderen tot 18 jaar die ingezetene zijn van Bonaire, St. Eustatius en Saba.

Hoe hoog is de kinderbijslagvoorziening BES?

De hoogte van het bedrag bedraagt in het wetsvoorstel $ 38 (USD) per kind per maand. Dit bedrag wordt voor 2016 nog geïndexeerd. Voor indexatie wordt gebruik gemaakt van de tabelcorrectiefactor, die ook zou zijn gebruikt voor de aanpassing van de (voorheen) fiscale tegemoetkoming voor kinderen.

Budgettaire ontwikkelingen

De geraamde uitgaven aan de kinderbijslagvoorziening BES zijn constant.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 10.5 Kerncijfers Wet kinderbijslagvoorziening BES
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Aantal kinderen kinderbijslagvoorziening BES (x 1.000, jaargemiddelde)

5,0

A3. Wet op het Kindgebonden Budget (WKB)

Het kindgebonden budget is een inkomensafhankelijke tegemoetkoming van de overheid in de kosten van kinderen voor gezinnen tot een bepaald inkomen en vermogen. De WKB wordt uitgevoerd door Belastingdienst/Toeslagen. Indien sprake is van een aanvulling op buitenlandse gezinstoeslagen, is de SVB verantwoordelijk voor de uitbetaling van de WKB.

Wie komen ervoor in aanmerking?

Ouders van kinderen tot 18 jaar kunnen het kindgebonden budget krijgen, afhankelijk van de hoogte van het inkomen en vermogen.

Hoe hoog is het kindgebonden budget?

De hoogte van het kindgebonden budget hangt af van het aantal kinderen, de leeftijd van de kinderen, het (gezamenlijke) inkomen en vermogen van de ouders en, vanaf 1 januari 2015, de leefvorm van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt. Als het gezinsinkomen hoger is dan € 19.464 (bedrag 2015) wordt het kindgebonden budget geleidelijk minder. Voor iedere euro boven dit inkomen, wordt het kindgebonden budget € 0,0675 lager (afbouwpercentage 6,75%). De bedragen van het kindgebonden budget worden per 1 januari aangepast aan de prijsontwikkelingen. Naast aanpassing van de WKB-bedragen aan de prijsontwikkeling wordt het tweede kindbedrag per 1 januari 2016 eenmalig met € 33 verhoogd. Per 1 januari 2017 zal het tweede kindbedrag weer met hetzelfde bedrag van € 33 verlaagd worden. Het bedrag voor het derde kind wordt structureel met € 100 verhoogd. Het bedrag voor vierde en volgende kinderen wordt structureel met € 177 verhoogd.

Tabel 10.6 WKB tegemoetkoming, maximum bedragen per jaar per 1 januari 2015

Een gezin met:

 

1 kind

€ 1.032

   

Verhoging 2e kind (extra bedrag per jaar)

€ 791

Verhoging 3e kind (extra bedrag per jaar)

€ 183

Verhoging ieder volgend kind (extra bedrag per jaar)

€ 106

   

Extra verhoging 12–15-jarigen1

€ 231

Extra verhoging 16–17-jarigen1

€ 412

Alleenstaande ouderkop

€ 3.050

X Noot
1

Ten opzichte van de bovengenoemde bedragen.

Budgettaire ontwikkelingen

Vanwege de invoering van de alleenstaande ouderkop is het budgettaire beslag van de WKB per 2015 fors toegenomen. De verhoging van de WKB-bedragen per 2016 zorgt daarnaast voor een lichte stijging van het budgettaire beslag.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 10.7 Kerncijfers WKB1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Aantal huishoudens WKB (x 1.000, jaargemiddelde)

809

800

770

Aantal kinderen WKB (x 1.000, jaargemiddelde)

1.479

1.508

1.455

Aantal alleenstaande ouders WKB (x 1.000, jaargemiddelde)2

338

337

X Noot
1

Ministerie van Financiën, Belastingdienst.

X Noot
2

Het aantal alleenstaande ouders wordt voor 2014 niet vermeld omdat de alleenstaande ouderkop pas in 2015 geïntroduceerd is.

B. Ontvangsten

De ontvangsten betreffen grotendeels de terugontvangsten ten gevolge van terugvorderingen van het kindgebonden budget. Nadat de toeslagen definitief zijn toegekend worden er terugvorderingen ingesteld bij de huishoudens die meer hebben ontvangen dan waar ze recht op hadden op basis van hun vastgestelde inkomen. Omdat de definitieve afrekening achteraf plaatsvindt, zijn de terugontvangsten in een bepaald jaar veelal gebaseerd op definitieve afrekeningen van eerdere jaren.

11. Uitvoering

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid voorziet de uitvoeringsorganisaties van financiële middelen voor een rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering van sociale zekerheidsregelingen, binnen de kaders die de overheid stelt.

De uitvoering van de sociale zekerheidswetten geschiedt mede door ZBO’s en RWT’s. De Minister van SZW bepaalt de kaders waarbinnen de uitvoering tot stand komt en stelt uitvoeringsbudget ter beschikking aan het UWV (inclusief het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen, BKWI), de SVB en het Inlichtingenbureau (IB). Hij maakt daarbij prestatieafspraken en stuurt op rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering. Hiertoe is een planning- en controlcyclus ingericht tussen de uitvoeringsorganen en het Ministerie.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister48 is verantwoordelijk voor het doen uitvoeren van de sociale zekerheidswetgeving door de uitvoeringsorganen en draagt zorg voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving (wet SUWI) waarbinnen de uitvoeringsorganen opereren;

  • De vormgeving van het stelsel van sociale zekerheidswetten die het UWV en de SVB uitvoeren;

  • De vaststelling van de budgetten die aan het UWV (incl. BKWI), de SVB en het IB beschikbaar worden gesteld met daarbij passende prestatieafspraken;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering door het UWV (incl. BKWI), de SVB en het IB en de verantwoording daarover;

  • De vaststelling van de omvang van de middelen die aan de Landelijke Cliëntenraad (LCR) beschikbaar worden gesteld.

In onderstaande tabel zijn de rechtmatigheidsindicatoren voor het UWV en de SVB weergegeven.

Tabel 11.1 Indicatoren rechtmatigheid uitvoering ZBO’s
 

Realisatie

2014

Streefwaarde

20151

Streefwaarde

20161

Rechtmatigheid UWV (in %)2

98,9

99

99

Rechtmatigheid SVB (in %)3

99,9

99

99

X Noot
1

Deze streefcijfers zijn opgenomen in de meibrieven aan de ZBO’s.

X Noot
2

UWV, jaarverslag.

X Noot
3

SVB, jaarverslag.

Beleidswijzigingen

Voor de beleidswijzigingen per wet wordt verwezen naar de overige beleidsartikelen.

In 2015 wordt de beleidsdoorlichting van artikel 11 uitgevoerd in samenhang met de evaluatie van de Wet SUWI. De verwachting is dat deze beleidsdoorlichting en wetsevaluatie eind 2015 aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 11.2 Begrotingsuitgaven en -ontvangsten artikel 11 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Verplichtingen

445.088

432.678

458.267

434.652

416.443

385.203

377.476

Uitgaven

445.088

432.678

458.267

434.652

416.443

385.203

377.476

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT's1

444.133

432.028

457.627

434.025

415.821

384.581

376.854

Uitvoeringskosten UWV

339.747

323.929

346.966

326.110

308.323

283.785

278.034

Uitvoeringskosten SVB

97.661

101.677

104.936

102.304

101.933

95.231

93.255

Uitvoeringskosten IB

6.725

6.422

5.725

5.611

5.565

5.565

5.565

               

Bijdrage aan nationale organisaties

955

650

640

627

622

622

622

Landelijke Cliëntenraad

955

650

640

627

622

622

622

               

Ontvangsten

6.522

10.000

0

0

0

0

0

X Noot
1

Deze bedragen hebben louter betrekking op de uitvoering van het SZW-beleid door de ZBO’s.

Budgetflexibiliteit

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s:

De bijdragen aan ZBO’s zijn 100% juridisch verplicht. Het betreft de uitvoeringsbudgetten van het UWV, de SVB en het IB. Deze budgetten worden bij de goedkeuring van de jaarplannen vastgesteld.

Bijdrage aan nationale organisaties:

De bijdrage aan nationale organisaties is 100% juridisch verplicht. Het betreft een bijdrage aan de LCR. Het budget wordt bij goedkeuring van het jaarplan vastgesteld.

Tabel 11.3 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 11 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Uitgaven

1.696.520

1.605.734

1.502.772

1.407.781

1.389.438

1.391.768

1.396.382

               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT's1

1.696.520

1.605.734

1.482.479

1.375.816

1.343.927

1.332.390

1.322.785

Uitvoeringskosten UWV

1.568.458

1.482.580

1.371.430

1.267.096

1.235.566

1.224.108

1.214.304

Uitvoeringskosten SVB

128.062

123.154

111.049

108.720

108.361

108.282

108.481

               

Nominaal

0

0

20.293

31.965

45.511

59.378

73.597

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

X Noot
1

Deze bedragen hebben louter betrekking op de uitvoering van het SZW-beleid door de ZBO’s.

A. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Toelichting financiële instrumenten

De Minister van SZW stelt de financiële kaders vast voor het UWV (inclusief het BKWI), de SVB en het IB, waarbinnen deze organisaties jaarplannen dienen op te stellen. Deze financiële kaders hebben louter betrekking op de uitvoering van SZW-taken door genoemde ZBO’s. In de jaarplannen nemen het UWV en de SVB een verdeling van de uitvoeringskosten naar wet en/of fonds op. De Minister stuurt in eerste aanleg op het totaalbudget per organisatie. Uitgangspunt daarbij is dat de organisaties zelfstandig de uitvoering organiseren en over de realisatie via het jaarverslag verantwoording afleggen aan de Minister van SZW. Hij maakt daarbij prestatieafspraken en stuurt op rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering. Hiertoe is een planning- en controlcyclus ingericht tussen de uitvoeringsorganen en het Ministerie.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitvoeringskosten van het UWV en de SVB wijzigen in de loop der jaren als gevolg van beleidswijzigingen en van volumeontwikkelingen in de onderscheiden wetten. Voor een nadere toelichting wordt naar de desbetreffende beleidsartikelen verwezen.

De taakstelling op de uitvoeringsorganen uit het regeerakkoord Rutte/Asscher is eveneens in de budgetten verwerkt. Zie voor een nadere toelichting op de taakstelling in het SZW-domein artikel 96.

In tabel 11.4 zijn de uitvoeringskosten van het UWV en de SVB toegedeeld aan de onderscheiden wetten en regelingen. Deze toedeling is extracomptabel. Uitgangspunt voor de Minister van SZW is sturing op het totaalbudget. Gegeven dit budget organiseren de ZBO’s zelfstandig de uitvoering en leggen ze via het jaarverslag verantwoording af aan de Minister van SZW. Hij maakt daarbij prestatieafspraken en stuurt op rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering. Hiertoe is een planning- en controlcyclus ingericht tussen de uitvoeringsorganen en het Ministerie.

Tabel 11.4 Extracomptabel overzicht begrotings- en premiegefinancierde uitgaven UWV en SVB (x € 1.000)1
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

UWV (incl. BKWI)

1.908.206

1.814.670

1.718.396

1.593.206

1.543.889

1.507.893

1.492.338

             

Begrotingsgefinancierd

339.747

332.090

346.966

326.110

308.323

283.785

278.034

IOW

1.325

1.775

1.948

2.287

2.390

2.795

3.202

Wajong

117.878

118.299

160.746

152.786

142.324

115.631

106.681

Re-integratie Wajong

70.496

78.642

61.631

61.819

55.234

55.234

56.234

Basisdienstverlening

100.322

85.229

76.954

75.554

75.454

75.454

77.454

Uitvoeringskosten WW 50+

19.550

15.450

13.600

240

0

0

0

Indicatiestelling P-wet en BQA

0

14.000

14.000

16.000

16.000

18.000

18.000

Wsw indicatiestelling

21.965

10.563

10.128

9.590

9.137

8.887

8.679

BKWI

8.201

8.132

7.959

7.834

7.784

7.784

7.784

               

Premiegefinancierd

1.568.458

1.482.580

1.371.430

1.267.096

1.235.566

1.224.108

1.214.304

WAO

87.750

74.802

71.122

67.144

63.978

61.315

59.288

IVA

80.630

64.290

67.301

68.284

70.667

74.645

78.656

WGA

235.878

221.524

220.565

215.497

214.982

217.943

222.363

WAZ

3.242

3.627

3.446

3.224

3.043

2.894

2.770

WW

853.176

817.111

705.086

619.220

594.847

583.480

567.469

ZW

269.309

246.223

248.975

239.859

234.493

229.644

228.710

WAZO

13.148

13.182

12.670

12.211

11.931

11.670

11.624

Re-integratie WAZ/WAO/WIA/ZW2

42.725

41.821

42.265

41.657

41.625

42.517

43.424

Toevoeging aan bestemmingsfonds

– 17.400

0

0

0

0

0

0

               

SVB

225.723

224.831

215.985

211.024

210.294

203.513

201.736

             

Begrotingsgefinancierd

97.661

101.677

104.936

102.304

101.933

95.231

93.255

AKW

64.032

71.698

73.891

71.915

71.940

71.118

70.987

TOG3

1.924

0

0

0

0

0

0

TAS

1.492

875

821

813

805

805

805

KOT/WKB

4.650

4.397

4.375

4.355

4.333

4.333

4.333

AIO

19.383

19.114

20.948

21.403

21.554

16.341

14.643

MKOB4

459

0

0

0

0

0

0

Bijstand buitenland

320

272

270

267

265

265

265

Overbruggingsregeling AOW

3.082

3.121

2.431

1.351

836

169

22

Remigratiewet

2.300

2.200

2.200

2.200

2.200

2.200

2.200

               

Premiegefinancierd

128.062

123.154

111.049

108.720

108.361

108.282

108.481

AOW

116.454

112.409

100.833

98.748

98.632

98.649

98.894

Anw

11.608

10.745

10.216

9.972

9.729

9.633

9.587

X Noot
1

SZW-administratie.

X Noot
2

Het betreft hier uitvoeringskosten, re-integratie in de vorm van voorzieningen en/of trajecten staan op het desbetreffende beleidsartikel.

X Noot
3

Geïntegreerd in de AKW.

X Noot
4

Opgegaan in de AOW.

B. Bijdrage aan nationale organisaties

De LCR is een overlegorgaan waarin landelijke cliëntenorganisaties, vertegenwoordigers van gemeentelijke cliëntenraden en vertegenwoordigers van de centrale cliëntenraden van de SVB en het UWV zitting hebben. De LCR heeft tot taak periodiek te overleggen met het UWV, de SVB, de gemeenten en de Minister van SZW over onderwerpen op het terrein van werk en inkomen. De Minister van SZW stelt de financiële kaders vast voor de LCR, waarbinnen de LCR een jaarplan dient op te stellen.

12. Rijksbijdragen

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid borgt voldoende dekking in sociale fondsen.

De financiering van de sociale fondsen loopt hoofdzakelijk via premie-inning. In een aantal gevallen acht de overheid premieheffing niet wenselijk, bijvoorbeeld om te voorkomen dat premiepercentages blijvend toenemen en daarmee een evenwichtige koopkrachtontwikkeling in de weg staan. In andere gevallen acht de overheid financiering van een regeling via de algemene middelen passender, maar wordt wel gekozen voor uitvoering via de sociale fondsen. De sociale fondsen worden in dat geval via rijksbijdragen voorzien van voldoende financiering.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de sociale fondsen uit de algemene middelen, al dan niet in aanvulling op premieheffing. Hij is in deze rol verantwoordelijk voor:

  • de vaststelling van de hoogte van de rijksbijdragen aan de desbetreffende sociale fondsen;

  • het betalen van de rijksbijdragen aan de sociale fondsen.

Beleidswijzigingen

Er zijn in 2016 geen belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 12.1 Begrotingsuitgaven en -ontvangsten artikel 12 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Verplichtingen

11.353.370

13.205.037

13.147.314

13.378.898

13.511.495

13.725.374

13.941.118

Uitgaven

11.353.370

13.205.037

13.147.314

13.378.898

13.511.495

13.725.374

13.941.118

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Bijdrage aan sociale fondsen

             

Rijksbijdrage:

11.353.370

13.205.037

13.147.314

13.378.898

13.511.495

13.725.374

13.941.118

in kosten heffingskortingen AOW

2.000.000

1.963.200

2.023.500

2.133.700

2.255.800

2.384.900

2.521.400

vermogenstekort Ouderdomsfonds

9.073.100

11.003.900

10.885.300

11.006.100

11.015.900

11.099.300

11.176.400

tegemoetkoming arbeidsongeschikten

208.480

171.600

171.557

172.360

173.302

174.853

177.100

tegemoetkoming Anw-gerechtigden

9.336

8.322

7.966

7.747

7.502

7.330

7.227

zwangere zelfstandigen

62.454

58.015

58.991

58.991

58.991

58.991

58.991

               

Ontvangsten

169

0

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Bijdrage aan sociale fondsen:

De bijdragen aan sociale fondsen zijn 100% juridisch verplicht. De rijksbijdrage in de kosten van heffingskortingen AOW, vermogenstekort Ouderdomsfonds en tegemoetkoming Anw-gerechtigden zijn juridisch verplicht volgens de Wet financiering sociale verzekeringen. De rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten is juridisch verplicht volgens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).

De rijksbijdrage zwangere zelfstandigen is juridisch verplicht volgens de Wet arbeid en zorg.

A. Bijdrage aan sociale fondsen

Toelichting financiële instrumenten

A1. Rijksbijdrage in de kosten van heffingskortingen AOW

Deze rijksbijdrage compenseert de gewijzigde premieopbrengst die het gevolg is van de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001. De hoogte van deze rijksbijdrage wordt jaarlijks aangepast aan de geraamde kosten van de heffingskortingen en wijzigingen van de belasting- en premietarieven in de eerste schijf.

Budgettaire ontwikkelingen

De ontwikkeling van de bijdrage volgt de ontwikkeling van heffingskortingen.

A2. Rijksbijdrage vermogenstekort Ouderdomsfonds

De uitgaven uit het Ouderdomsfonds worden grotendeels gedekt door de premie-inkomsten. De hoogte van de AOW-premie is echter wettelijk gemaximeerd om te voorkomen dat de groeiende AOW-uitgaven leiden tot een alsmaar stijgende AOW-premie en een onevenwichtige koopkrachtontwikkeling. Dit leidt tot een jaarlijks exploitatietekort in het Ouderdomsfonds. De rijksbijdrage Ouderdomsfonds is bedoeld om het exploitatietekort in het Ouderdomsfonds aan te vullen zodat er een neutrale kaspositie voor dit fonds bestaat.

Budgettaire ontwikkelingen

De rijksbijdrage Ouderdomsfonds stijgt in 2015 als gevolg van de introductie van de inkomensondersteuning AOW. In de rijksbijdrage van 2015 wordt een vermogenstekort uit 2014 verrekend en zijn de onderlinge betalingen hoger dan in 2016, hierdoor komt de rijksbijdrage 2015 hoger uit dan de rijksbijdrage in 2016. De oploop van de rijksbijdrage na 2016 wordt voornamelijk verklaard door de ontwikkeling van de premie-inkomsten.

A3. Rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten

De Wet Tegemoetkoming Chronisch zieken en Gehandicapten (Wtcg) is vanaf 2014 afgeschaft. De regeling van de tegemoetkoming arbeidsongeschikten is overgeheveld van de Wtcg naar de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong), de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De tegemoetkomingen voor de categorieën WAO, WAZ, IVA en WGA worden gefinancierd uit een rijksbijdrage die in het Toeslagenfonds wordt gestort. In deze rijksbijdrage zijn daarnaast de uitvoeringskosten van het UWV opgenomen. De tegemoetkomingen voor Wajonggerechtigden worden verantwoord op beleidsartikel 4.

Budgettaire ontwikkelingen

In het kader van het 6 miljard pakket is afgesproken de tegemoetkoming arbeidsongeschikten in twee tranches te verlagen. Hierdoor daalt de rijksbijdrage in (2014 en) 2015. Vanaf 2016 stijgt de rijksbijdrage licht als gevolg van een stijging van het aantal arbeidsongeschikten.

A4. Tegemoetkoming Anw-gerechtigden

Deze rijksbijdrage is ter financiering van de in beleidsartikel 9 verantwoorde tegemoetkoming Anw.

Budgettaire ontwikkelingen

De rijksbijdrage ter financiering van de Anw-tegemoetkoming daalt als gevolg van een dalend aantal Anw-gerechtigden.

A5. Rijksbijdrage zwangere zelfstandigen

De regeling Zelfstandig en Zwanger (ZEZ) voorziet in een uitkering aan zelfstandigen voorafgaand aan en volgend op de bevalling (zie ook beleidsartikel 6). Deze regeling wordt gefinancierd via een rijksbijdrage aan het Arbeidsongeschiktheidsfonds. Ook de uitkeringen voor zwangere alfahulpen worden via deze rijksbijdrage gefinancierd. In deze rijksbijdrage zijn daarnaast de uitvoeringskosten van het UWV opgenomen.

Budgettaire ontwikkelingen

De rijksbijdrage ZEZ kent een stabiele ontwikkeling.

13. Integratie en maatschappelijke samenhang

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid bevordert de maatschappelijke samenhang en sociale stabiliteit door participatie en inburgering van iedereen met een migrantenachtergrond.

In het integratiebeleid ligt de nadruk op het doen ontstaan van een sociaal stabiele samenleving. Een sociaal stabiele samenleving betekent dat:

  • Mensen zonder belemmeringen kunnen meedoen;

  • Zij in al hun verscheidenheid met elkaar samenleven;

  • Iedereen zich thuis voelt ongeacht herkomst, religie of levensovertuiging.

Het betekent ook dat migranten en hun kinderen zelfredzaam zijn en nieuwkomers verantwoordelijk zijn voor hun inburgering. Dit wordt gerealiseerd door:

  • Het bevorderen van samenhang en het voorkomen van maatschappelijke spanningen;

  • Het werken aan een evenredige positie en participatie in de Nederlandse samenleving en aan een evenredig bereik en effectiviteit van voorzieningen voor alle burgers in Nederland;

  • Er voor te zorgen dat nieuwkomers snel de Nederlandse taal machtig zijn en kennis hebben van de Nederlandse samenleving.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert met behulp van onder andere financiële instrumenten de zelfredzaamheid en deelname aan de samenleving van migranten. Hij financiert inkomensondersteuning met een sociaal leenstelsel en een uitkeringsregeling (Remigratiewet). Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het inburgeringstelsel;

  • De visie en samenhang van het integratiebeleid en de daarvoor benodigde kennis;

  • Het aanspreken van de vakdepartementen op hun verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat reguliere voorzieningen toegankelijk en effectief zijn voor alle burgers;

  • De uitvoering van de Remigratiewet, de Wet inburgering en de Wet inburgering buitenland.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • In 2016 zal de dienstverlening van de expertise-unit sociale stabiliteit verder worden geïntensiveerd, zodat in het kader van de aanpak radicalisering meer professionals, gemeenten en verschillende gemeenschappen kunnen worden bereikt49. Het Ministerie zal op basis van de uitkomsten van de evaluatie beleid ontwikkelen om de participatieverklaring landelijk te gaan uitrollen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 13.1 Begrotingsuitgaven en -ontvangsten artikel 13 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Verplichtingen

97.515

147.044

144.278

138.627

131.926

129.989

129.989

Uitgaven

94.761

147.044

144.278

138.627

131.926

129.989

129.989

waarvan juridisch verplicht (%)

   

74%

       
               

Inkomensoverdrachten

40.761

43.268

41.463

41.981

42.981

42.976

42.976

Remigratieregeling

39.266

42.768

41.463

41.981

42.981

42.976

42.976

Inburgering

1.495

500

0

0

0

0

0

               

Subsidies

8.504

6.992

5.940

5.940

5.032

5.032

5.032

Kennisinfrastructuur

5.546

3.240

3.240

3.240

3.250

3.250

3.250

LOM

326

1.373

0

0

0

0

0

Vluchtelingenwerk

1.030

1.032

1.032

1.032

1.032

1.032

1.032

Overige subsidies

1.602

1.347

1.668

1.668

750

750

750

               

Opdrachten

12.504

17.414

20.764

22.540

15.760

13.828

13.828

Inburgering en integratie

10.804

15.714

19.064

20.840

14.060

12.128

12.128

Remigratie

1.700

1.700

1.700

1.700

1.700

1.700

1.700

               

Bijdrage aan agentschappen

7.950

10.092

9.300

9.300

9.300

9.300

9.300

DUO

7.950

10.092

9.300

9.300

9.300

9.300

9.300

               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT's

8.759

31.266

28.266

20.266

20.266

20.266

20.266

COA

8.759

31.266

28.266

20.266

20.266

20.266

20.266

               

Leningen

16.283

38.012

38.545

38.600

38.587

38.587

38.587

DUO

16.283

38.012

38.545

38.600

38.587

38.587

38.587

               

Ontvangsten

7.933

1.000

800

600

200

0

0

Ontvangsten algemeen

6.466

1.000

800

600

200

0

0

Leningen

1.467

0

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten volgen uit wet- en regelgeving op het terrein van de Remigratiewet en zijn daarmee voor 100% juridisch verplicht.

Subsidies:

De middelen van dit instrument zijn voor 80% juridisch verplicht. Het betreft onder meer de afspraken in verband met de continuering van de kennisinfrastructuur op terrein integratie en een subsidie aan Vluchtelingenwerk Nederland.

Opdrachten:

Binnen dit onderdeel zijn de middelen voor circa 60% verplicht. Het gaat onder meer om het ontwikkelen, onderhouden en afnemen van examens in binnen- en buitenland.

Bijdrage aan agentschappen:

Als gevolg van gemaakte afspraken met Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) over de uitvoering van het leenstelsel en het beheer van het examenstelsel zijn deze middelen 100% verplicht.

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s:

De bijdrage aan het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) is niet juridisch verplicht.

Leningen:

Het leenstelsel is gebaseerd op de Wet Inburgering 2013. De uitgaven zijn daarmee 100% verplicht.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

De Remigratiewet biedt een uitweg aan personen die naar Nederland kwamen voor arbeid en vestiging, maar nu een dringende wens tot terugkeer hebben, doordat zij in een uitzichtloze situatie van afhankelijkheid (uitkeringsituatie) verkeren en zelf hun remigratie niet kunnen bekostigen. De SVB voert de Remigratiewet uit.

Wie komen ervoor in aanmerking?

Indien men aan bepaalde criteria voldoet kan men in aanmerking komen voor een remigratievoorziening (maandelijkse uitkering, met eventueel een tegemoetkoming in de kosten van een ziektekostenverzekering). De criteria betreffen onder meer leeftijd, verblijfsduur in Nederland, doelgroep en herkomstland.

Hoe hoog is de uitkering?

Op de uitkeringen remigratievoorziening is het woonlandbeginsel van toepassing. Voorts kunnen er volledige, gekorte of nihil-uitkeringen worden verstrekt (na verrekening van overige inkomsten uit uitkeringen). In 2014 bedroeg de gemiddelde uitkering remigratievoorziening € 492 per maand voor degenen die zijn vertrokken vanaf 1 april 2000 en € 274 per maand voor degenen die zijn vertrokken vóór die datum. Het verschil komt door een hoger aantal nihilgerechtigden vertrokken vóór 1 april 2000. Bovendien kende de remigratievoorziening vóór die datum nog geen tegemoetkoming voor een ziektekostenverzekering.

Budgettaire ontwikkelingen

De daling in 2016 houdt met name verband met het vervallen van de basisvoorziening remigratie, die onder meer bedoeld was voor de kosten van verhuizing.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 13.2 Kerncijfers Remigratie1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Aantal remigranten met een periodieke uitkering (x 1.000, ultimo)2

14

15

15

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

X Noot
2

Inclusief nihiluitkeringen: de remigrant heeft recht op een remigratie-uitkering, maar na verrekening van andere, exporteerbare uitkeringsgelden wordt het bedrag op nihil vastgesteld.

B. Subsidies

Het Verweij-Jonker instituut ontvangt in 2016 als onafhankelijk kennisinstituut een subsidie van € 3,2 miljoen voor het in stand houden van een kennisinfrastructuur op het terrein van integratievraagstukken. Hiertoe is in samenwerking met Movisie een Kennisplatform Integratie en Samenleving (www.kis.nl) opgezet. Specifieke kennis en expertise op het terrein van integratie komt hiermee beschikbaar voor gemeenten, bedrijven, organisaties en instellingen.

Vluchtelingenwerk Nederland (www.vluchtelingenwerk.nl) ontvangt een subsidie van € 1,0 miljoen voor de ondersteuning van het werk van vrijwilligers en medewerkers in de regio. De regionale vrijwilligers en medewerkers zetten zich in voor de maatschappelijke ondersteuning en integratie van asielgerechtigden.

Op basis van de Kaderwet SZW-subsidies worden desgevraagd incidentele subsidies beschikbaar gesteld aan organisaties die bevorderen dat de doelstellingen van de overheid op het terrein van integratie en participatie gerealiseerd kunnen worden.

C. Opdrachten

C1. Programma Inburgering en Integratie

Het programma Inburgering is samengevoegd met het programma Integratie omdat inburgering een onderdeel vormt van het integratiebeleid. De Minister van SZW stelt onder meer via wet- en regelgeving de kaders vast op het terrein van de inburgering van migranten in Nederland (Wet Inburgering) en in het buitenland (Wet Inburgering in het buitenland). Vervolgens worden activiteiten die hieruit volgen (ontwikkeling, onderhoud en toezicht inzake inburgeringexamens, en het monitoren van de inburgeringresultaten) uitbesteed aan verschillende organisaties.

Tabel 13.3 Kerncijfers Inburgering
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Inburgeringsplichtige nieuwkomers die een kennisgeving van DUO krijgen (x 1.000)1

19

25

25

Inburgeraars die slagen voor het inburgeringexamen of NT2-examen (x 1.000)1

13

10

10

Asielgerechtigde nieuwkomers die deelnemen aan de voorbereiding op inburgering in de opvang van de COA (x 1.000)2

5,6

8

7

Asielgerechtigde nieuwkomers die deelnemen aan de maatschappelijke begeleiding door gemeenten (x 1.000)2

5,9

20

18

Aantal aan inburgeraars toegekende leningen (x 1.000)1

9,8

15

15

X Noot
1

DUO, Informatiesysteem Inburgering.

X Noot
2

COA, voortgangsrapportages.

In 2014 en 2015 is het aantal asielmigranten fors toegenomen, met name door de ontwikkelingen in Syrië. De asielmigratie zal mede als gevolg van het nakomen van gezinsleden ook in 2016 hoog blijven. Hierdoor zijn ook meer activiteiten op het terrein van de inburgering voorzien.

De aanpak van de gevolgen van het Jihadisme blijft centraal staan. In dat kader zal er in 2016 verder uitvoering worden gegeven aan de preventieve maatregelen uit het «Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme»50 en gezorgd worden voor de borging daarvan.

In samenwerking met organisaties in het veld en onderzoeksinstellingen ontwikkelt het Ministerie aanvullende activiteiten in het kader van participatie en integratie. Daarbij moet onder meer gedacht worden aan opdrachten in het kader van voorlichting(scampagnes), materiaal- en methodiekontwikkeling, trainingen en trainingsmaterialen, conferenties betreffende belangrijke integratiethema’s zoals zelfbeschikking, burgerschap, onderwijs en arbeidsmarkt, jeugd en toegankelijkheid instellingen.

Ook zal in 2016 uitvoering worden gegeven aan een aantal actielijnen uit het programmaplan «Tel mee met taal»51.

Voorts zullen er aan verschillende organisaties (SCP, CBS en onderzoeksbureaus) opdrachten worden verstrekt in het kader van onderzoek naar en evaluatie van de effecten van het integratiebeleid.

C2. Remigratie

Het Nederlands Migratie Instituut (NMI) verzorgt objectieve voorlichting over de Remigratiewet, die belangstellenden moet ondersteunen bij het nemen van een persoonlijk, vrijwillig en verantwoord besluit om Nederland te verlaten onder het doen van afstand van het Nederlanderschap. De dienstverlening van het NMI zal vanaf 1 januari 2016 worden gecontinueerd op basis van een nieuwe dienstverleningsovereenkomst, waarbij rekening wordt gehouden met de consequenties van de inwerkingtreding van de gewijzigde Remigratiewet per 1 juli 2014 op langere termijn.

D. Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) organiseert de inburgeringexamens, voert het sociaal leenstelsel uit, voorziet in informatie aan inburgeraars, gemeenten en instellingen, en handhaaft de inburgeringplicht bij nieuwkomers vanaf 2013. Het Ministerie van SZW stelt hiervoor financiële middelen aan DUO beschikbaar.

E. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) biedt asielgerechtigden in de opvang het programma «Voorbereiding op inburgering» aan. Het Ministerie van SZW levert COA hiertoe een financiële bijdrage. Via COA verlopen eveneens de bijdragen aan gemeenten voor de uitgaven aan maatschappelijke ondersteuning van asielgerechtigde nieuwkomers die inburgeringsplichtig zijn.

De uitgaven aan voorbereiding op inburgering en maatschappelijke ondersteuning kennen in 2015 een piek. Het budget is hiervoor eerder meerjarig opgehoogd. Bij het opstellen van de raming was het uitgangspunt dat de volumeontwikkeling vanaf 2016 een dalende lijn zal vertonen. Daarom vertoont de raming van de uitgaven vanaf 2016 een neerwaartse lijn.

F. Leningen

Asielgerechtigde nieuwkomers die inburgeringplicht hebben, kunnen via het sociaal leenstelsel een bijdrage krijgen om hun inburgeringonderwijs te bekostigen. Slechts in geval de nieuwkomers onvoldoende inspanningen hebben verricht om het inburgeringdiploma of NT2-diploma tijdig te behalen dient de lening terugbetaald te worden.

Overige nieuwkomers kunnen een beroep doen op het sociaal leenstelsel wanneer zij niet over voldoende middelen beschikken om hun inburgering zelf te bekostigen. In tegenstelling tot de eerste groep dienen zij de lening wel terug te betalen.

G. Ontvangsten

Ontvangsten zijn het gevolg zijn van de terugbetaling van verstrekte leningen. Ook ontvangt het Ministerie middelen uit het Algemeen Werkloosheidsfonds die verband houden met de remigratie van personen die in het jaar van toekenning een WW-uitkering hadden.

2.3: NIET-BELEIDSARTIKELEN

96. Apparaatsuitgaven kerndepartement

Artikel

Op dit artikel worden alle personele en materiële uitgaven en ontvangsten van het Ministerie opgenomen. In beleidsartikel 11 zijn de bijdragen aan ZBO’s verder toegelicht. Voor een uitgebreide toelichting op het Agentschap SZW wordt verwezen naar hoofdstuk 3 van deze begroting.

Tabel 96.1 Apparaatsuitgaven kerndepartement (x € 1.000)

artikelonderdeel

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Verplichtingen

256.278

295.728

261.914

261.223

254.226

283.125

282.848

Uitgaven

250.857

295.013

262.254

261.598

254.226

283.125

282.848

               

Personele uitgaven

179.912

185.984

195.845

201.965

195.394

224.149

223.540

• waarvan eigen personeel

173.719

178.228

190.743

196.860

190.252

219.009

218.400

• waarvan externe inhuur

3.470

4.947

2.369

2.405

2.455

2.455

2.455

• waarvan overige personele uitgaven

2.723

2.809

2.733

2.700

2.687

2.685

2.685

               

Materiële uitgaven

70.945

109.029

66.409

59.633

58.832

58.976

59.308

• waarvan ICT

13.004

11.698

11.831

11.743

11.794

11.794

11.794

• waarvan bijdrage aan SSO's

46.394

82.636

41.121

35.269

34.719

34.816

34.926

• waarvan overige materiële uitgaven

11.547

14.695

13.457

12.621

12.319

12.366

12.588

               

Ontvangsten

4.761

3.073

17.996

28.928

32.025

63.842

63.842

A. Personele en materiële uitgaven

Toelichting

De totaal begrote apparaatsuitgaven voor het kerndepartement bedragen in 2016 € 262,3 miljoen. Dit bedrag bestaat uit € 195,9 miljoen personele uitgaven en € 66,4 miljoen materiële uitgaven.

Het bedrag aan externe inhuur in tabel 96.1 is lager dan de verwachte uitgaven van circa € 4 miljoen. Externe inhuur wordt ingeboekt door middel van een herschikking binnen de begroting zodra hier behoefte aan ontstaat (onder andere als vervanging bij ziekte en zwangerschap of bij tijdelijke projecten).

De piek in 2015 bij de bijdrage aan SSO’s wordt verklaard door de restwaarde van het SZW-gebouw die na de verhuizing aan het Rijksvastgoedbedrijf vergoed moet worden. Na 2015 loopt de bijdrage terug tot het structurele niveau van ongeveer € 35 miljoen.

B. Ontvangsten

De ontvangsten hebben betrekking op doorbelaste uitgaven aan derden, waaronder het Agentschap SZW en de Rijksschoonmaakorganisatie.

Rijksschoonmaakorganisatie (RSO)

In tabel 96.1 zijn mede de uitgaven en ontvangsten ten behoeve van de RSO opgenomen. In tabel 96.2 worden de bedragen voor de RSO en het kerndepartement exclusief RSO afzonderlijk weergegeven.

De RSO start in 2016 met het uitvoeren van de schoonmaakactiviteiten. De uitgaven die daarvoor worden gedaan komen ten laste van de begroting van SZW. De eerste schoonmakers komen dan in dienst van het Rijk. De opbouw van de organisatie zal in de komende jaren geleidelijk plaatsvinden. In de loop van 2016 zal nog een aantal andere organisaties zich aansluiten en naar verwachting zal ultimo 2016 circa 1,5 miljoen m2 vloeroppervlakte door de RSO worden schoongemaakt.

Op de begroting van SZW zijn taakstellende ontvangsten voor de RSO opgenomen. Facturering aan de opdrachtgevers vindt plaats op basis van meerjarige dienstverleningsafspraken. Ter financiering van aanloopkosten van de RSO is voor de eerste jaren ook een transitiebudget voorzien, omdat de inkomsten in de eerste jaren onvoldoende zijn om de uitgaven te kunnen dekken. De meerjarige bijdrage aan het transitiebudget is in 2015 van alle departementen ontvangen en verwerkt in de uitgavenraming van het kerndepartement. Dit is de verklaring voor het verschil tussen de ontvangstenraming RSO en de uitgavenraming RSO tot en met 2019. Vanaf 2020 zullen de inkomsten van de RSO volledig dekkend zijn. Aangezien opdrachtgevers zich in de loop van 2016 zullen aansluiten, zal pas in 2016 zicht komen op de onderverdeling in personele en materiële uitgaven van de RSO.

Tabel 96.2 Extracomptabele tabel apparaatsuitgaven kerndepartement en apparaatsuitgaven RSO (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Kerndepartement exclusief RSO

             

Uitgaven

249.897

292.327

245.291

237.046

227.477

227.233

227.163

Ontvangsten

4.761

3.073

5.068

7.317

8.157

8.157

8.157

               

Rijksschoonmaakorganisatie

             

Uitgaven RSO

960

2.686

16.963

24.552

26.749

55.892

55.685

Ontvangsten RSO

0

0

12.928

21.611

23.868

55.685

55.685

In tabel 96.3 zijn de apparaatsuitgaven van het kerndepartement, het Agentschap SZW en van de ZBO’s van het Ministerie in één tabel samengevat.

Tabel 96.3 Apparaatsuitgaven/kosten inclusief agentschappen en ZBO's/RWT's (x € 1.000)

artikelonderdeel

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Totaal apparaatsuitgaven Ministerie

250.857

295.013

262.254

261.598

254.226

283.125

282.848

               

Totaal apparaatskosten agentschappen

19.091

17.917

14.000

13.150

11.050

12.350

10.250

               

Totaal apparaatskosten ZBO’s/RWT’s1

2.134.164

2.027.762

1.940.106

1.809.841

1.759.748

1.716.971

1.699.639

UWV (inclusief BKWI)

1.908.187

1.796.509

1.718.396

1.593.206

1.543.889

1.507.893

1.492.338

SVB

219.405

224.831

215.985

211.024

210.294

203.513

201.736

IB

6.572

6.422

5.725

5.611

5.565

5.565

5.565

X Noot
1

Dit betreft apparaatskosten samenhangend met zowel begrotingsgefinancierde als premiegefinancierde artikelen binnen de SZW-begroting. De ontvangsten artikel 11 zijn in mindering gebracht op de uitgaven.

In onderstaande tabel zijn de apparaatsuitgaven van het departement onderverdeeld naar de verschillende organisatieonderdelen. De uitgaven voor de RSO, huisvesting en ICT van het gehele kerndepartement zijn bij de pSG opgenomen.

Tabel 96.4 Apparaatsuitgaven kerndepartement, naar directoraat-generaal (x € 1.000)
 

2016

SG

22.858

pSG

102.431

DG SZI

22.624

DG Werk

19.085

Inspectie SZW

95.256

Totaal kerndepartement

262.254

Taakstelling 2016–2018

De invulling van de taakstelling 2016–2018 op de apparaatsuitgaven uit het Regeerakkoord Rutte/Asscher, die oploopt tot een bedrag van circa € 65 miljoen, is aangegeven in de begroting van SZW van 2014. De implementatie van enkele maatregelen vergt wijziging van wet- en regelgeving. De voorbereiding daartoe is ter hand genomen.

Verdeling taakstelling tussen kerndepartement SZW, Agentschap SZW en ZBO’s

In tabel 96.5 wordt de verdeling van de taakstelling tussen het kerndepartement, het Agentschap SZW en de ZBO’s tot uitdrukking gebracht.

Tabel 96.5 Extracomptabele tabel invulling taakstelling (x € 1.000)
       

2016

2017

2018

Structureel

Departementale taakstelling 2016–2018 regeerakkoord Rutte/Asscher (totaal)

     

23.354

52.803

64.978

64.978

               

Kerndepartement

     

3.354

7.703

9.378

9.378

               

Agentschappen totaal

     

0

0

0

0

Agentschap SZW

     

0

0

0

0

               

ZBO’s totaal

     

20.000

45.100

55.600

55.600

UWV (inclusief BKWI)

     

17.700

39.700

48.900

48.900

SVB

     

2.300

5.400

6.700

6.700

Personele ontwikkeling SZW-domein in meerjarig perspectief

Onderstaande grafieken laten de ontwikkeling van het aantal fte voor het kerndepartement SZW en voor het SZW-domein zien voor de periode 2006–2020. Als basis is gekozen voor het jaar 2006, omdat in dat jaar ten behoeve van het programma Vernieuwing Rijksdienst een nulmeting heeft plaatsgevonden naar de personele omvang van de rijksdienst.

Figuur 96.1 fte-ontwikkeling kerndepartement SZW in- en exclusief RSO

Figuur 96.1 fte-ontwikkeling kerndepartement SZW in- en exclusief RSO

De door achtereenvolgende kabinetten opgelegde taakstellingen op de apparaatsuitgaven laten voor het kerndepartement SZW vanaf 2006 een afname van het aantal fte’s zien. Daarnaast is er de overgang van fte’s geweest naar het Ministerie van BZK door de uitvoering van de bedrijfsvoering in Shared Service Organisaties onder te brengen. Aan de andere kant is er een uitbreiding van het aantal fte’s door de komst van beleidsterreinen bij SZW (Kinderopvang in 2011 en Inburgering in 2012, Financieel Dienstencentrum in 2015). De verwachting na 2014 is enerzijds gebaseerd op de nog te realiseren taakstellingen op de apparaatsuitgaven in die periode. Anderzijds zal de formatie toenemen door een (tijdelijke) uitbreiding van taken bij de Inspectie SZW. Tevens leidt de oprichting van de RSO tot een opwaartse bijstelling van de formatie. Het effect van de oprichting van de RSO is indicatief in de figuren 96.1 en 96.2 in beeld gebracht.

Figuur 96.2 fte-ontwikkeling SZW-domein (inclusief UWV en SVB) in- en exclusief RSO

Figuur 96.2 fte-ontwikkeling SZW-domein (inclusief UWV en SVB) in- en exclusief RSO

De periode 2006–2020 laat voor het gehele SZW-domein een zelfde beeld zien als voor het kerndepartement. De verwachte ontwikkeling betreft een saldo van de gevolgen van de taakstellingen op de apparaatsuitgaven en de uitvoeringskosten, de overgang van dienstonderdelen van en naar andere departementen en van de in- en extensiveringen van beleid(suitvoering) en de oprichting van RSO. Daarbij hebben de optredende conjuncturele effecten op de formatie van het UWV geleid tot een toename van het aantal fte in het SZW-domein in de jaren 2009/2010 en 2013/2015.

97. Aflopende regelingen

Artikel

Voor de financiële afwikkeling en verantwoording van een aantal aflopende regelingen is in de begroting een afzonderlijke voorziening getroffen.

Tabel 97.1 Begrotingsuitgaven artikel 97 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Verplichtingen

0

0

0

0

0

0

0

Uitgaven

0

0

0

0

0

0

0

               

Programma-uitgaven

0

0

0

0

0

0

0

Aflopende regelingen

0

0

0

0

0

0

0

               

Ontvangsten

4

0

0

0

0

0

0

A. Programma-uitgaven

Toelichting

Een aantal wetten en regelingen is financieel afgewikkeld. Er kunnen nog wel nabetalingen plaatsvinden. Het gaat hierbij om nagekomen declaraties of vergoedingen voor nabetalingen op grond van gerechtelijke uitspraken (bezwaar- en beroepsprocedures) naar aanleiding van geschillen in het verleden. Er worden dan ook geen ramingen voor 2016 en latere jaren opgenomen.

98. Algemeen

Artikel

Op dit artikel worden de niet naar beleidsartikelen toe te rekenen budgetten verantwoord.

Tabel 98.1 Begrotingsuitgaven artikel 98 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Verplichtingen

42.548

34.778

47.231

42.086

38.755

44.377

39.861

Uitgaven

39.442

34.985

47.231

42.086

38.755

44.377

39.861

               

Subsidies

244

100

0

0

0

0

0

               

Opdrachten

14.271

15.555

26.584

25.355

23.964

24.186

24.186

Handhaving

851

2.893

14.061

14.152

13.810

14.010

14.010

Opdrachten overig

13.420

12.662

12.523

11.203

10.154

10.176

10.176

               

Bekostiging

2.260

4.253

3.479

3.036

3.036

3.036

2.720

Uitvoeringskosten Caribisch Nederland

2.260

4.253

3.479

3.036

3.036

3.036

2.720

               

Bijdrage aan medeoverheden

5.633

0

0

0

0

0

0

Verzameluitkering SZW

5.633

0

0

0

0

0

0

               

Bijdrage aan agentschappen

15.352

13.277

14.968

11.495

9.555

14.955

10.755

Agentschap SZW

14.898

12.860

14.459

10.990

9.050

14.450

10.250

Rijksdienst Ondernemend Nederland

454

417

509

505

505

505

505

               

Bijdrage aan andere begrotingen

1.682

1.800

2.200

2.200

2.200

2.200

2.200

Bijdrage andere begrotingen

1.682

1.800

2.200

2.200

2.200

2.200

2.200

               

Ontvangsten

9.779

0

0

0

0

0

0

A. Opdrachten

Toelichting

A1. Handhaving

Dit beleidsbudget voor handhaving bedraagt in 2016 € 14,1 miljoen. Een belangrijk deel daarvan is gereserveerd voor de uitvoering van niet structurele innovatieve projecten. Daarvoor zullen tijdens de begrotingsuitvoering overboekingen plaatsvinden naar de relevante budgetten voor de feitelijke realisatie. De bedragen voor 2016 en volgende jaren zijn hoger dan voor 2015 omdat voor laatstgenoemd jaar al bedragen naar andere artikelen zijn overgeboekt.

A2. Opdrachten overig

Hieronder vallen de uitgaven voor onderzoek en voorlichting die niet zijn toebedeeld aan beleidsartikelen. Het onderzoeksbudget op artikel 98 is departementaal breed en bedraagt € 8 miljoen. Van het totale onderzoeksbudget is € 2,7 miljoen bestemd voor beleidsinformatie. Naast de uitgaven voor voorlichtingsprogramma’s worden uit het budget op artikel 98 ook de uitgaven voor bibliotheek, documentatie en andere algemene publieksinformatie betaald.

B. Bekostiging

De unit SZW, die ondergebracht is bij de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN), voert namens de Minister de regelingen op Caribisch Nederland uit. De uitvoeringskosten van de RCN worden op artikel 98 verantwoord.

C. Bijdrage aan medeoverheden

In een verzameluitkering worden per Ministerie alle financieel geringe overdrachten (beleidsthema's) aan een medeoverheid opgenomen. Alle bedragen waarvoor een budget beschikbaar is dat onder het grensbedrag (€ 10 miljoen) ligt moeten in de verzameluitkering worden opgenomen. De Financiële verhoudingswet geeft de wettelijke grondslag voor de verzameluitkering. Met de verzameluitkering wordt beoogd de medeoverheden ruimte te bieden voor lokaal maatwerk en de administratieve lasten bij het Rijk en de medeoverheden te beperken52. Het gaat om de uitkering ten behoeve van de regionale centra fraudebestrijding en de landelijke expertisefunctie van de regionale coördinatiepunten fraudebestrijding. Deze uitkering wordt jaarlijks vanuit de verzameluitkering SZW via het Ministerie van BZK aan de negen betrokken gemeenten overgemaakt. De hiervoor beschikbare middelen worden daartoe in de loop van 2016 eerst met een suppletoire begroting vanuit het handhavingsbudget naar de verzameluitkering SZW geboekt. In de begroting 2016 heeft de verzameluitkering SZW daarom nog de waarde nul.

D. Bijdrage aan agentschappen

In hoofdstuk 3 van deze begroting wordt nader ingegaan op het Agentschap SZW.

De bijdrage aan Rijksdienst Ondernemend Nederland heeft betrekking op de uitvoeringskosten van de borgstellingsregeling (€ 0,1 miljoen). Daarnaast wordt jaarlijks € 0,4 miljoen gereserveerd voor de controle van de betaalaanvragen uit het Europees Globalisering Fonds en de ESF-programma’s.

E. Bijdrage aan andere begrotingen

Structureel wordt € 2,2 miljoen overgeboekt naar het Ministerie van Financiën ten behoeve van controlewerkzaamheden voor het ESF-programma 2007–2013 en het ESF programma 2014–2020.

99. Nominaal en onvoorzien

Artikel

Op dit artikel worden de uitgaven verantwoord voor onvoorziene uitgaven, loon- en prijsbijstelling.

Tabel 99.1 Begrotingsuitgaven artikel 99 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Verplichtingen

0

12.707

90.282

640.315

980.639

987.329

1.032.882

Uitgaven

0

12.707

90.282

147.315

683.639

987.329

1.032.882

               

Overige beleidsuitgaven

0

12.707

90.282

147.315

683.639

987.329

1.032.882

Loonbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

Prijsbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

Onvoorzien

0

12.707

90.282

147.315

683.639

987.329

1.032.882

A. Overige beleidsuitgaven

Toelichting

Onvoorzien

De grondslag ligt in de Comptabiliteitswet, waarin de mogelijkheid bestaat een artikel voor onvoorziene uitgaven op te nemen. Op dit artikel staan middelen geparkeerd (oplopend tot € 0,2 miljard in 2020) die op een later moment nog uitgedeeld moeten worden, zoals middelen voor 2 dagdelen opvang voor alle peuters, uitbreiding betaald kraamverlof voor partners naar 5 dagen en een impuls aan het creëren van nieuw beschut werk.

Daarnaast is – in afwachting van de nadere uitwerking – ervoor gekozen om het lage-inkomensvoordeel (LIV, € 0,5 miljard vanaf 2018) en het loonkostenvoordeel (LKV, € 0,3 miljard vanaf 2019) voor werkgevers als niet-kaderrelevante uitgaven op te nemen op dit artikel. De kosten daarvan vallen onder het lastenkader.

HOOFDSTUK 3: AGENTSCHAPPEN

AGENTSCHAP SZW

Algemeen

Het Agentschap SZW richt zich met name op de uitvoering van complexe Europese subsidieregelingen. In de huidige opdrachtenportefeuille zitten ook enkele nationale regelingen. Bij de uitvoering van de subsidieregelingen ligt de nadruk op het waarborgen van de rechtmatigheid en de doelmatigheid. Onderstaand volgt een opsomming van de subsidieregelingen die het Agentschap SZW uitvoert. Tenzij anders vermeld is het Ministerie van SZW opdrachtgever van de regelingen.

Europees Sociaal Fonds (ESF)

Het ESF verbetert de kansen van mensen op de arbeidsmarkt. De ESF-programmaperiode 2007–2013 verkeert in de afrondende fase. In het eerste halfjaar van 2016 worden de laatste projecten afgehandeld en worden voorbereidingen getroffen voor de eindafrekening aan de Europese Commissie over deze programmaperiode in 2017. In deze programmaperiode staan de volgende groepen centraal:

  • Werklozen met achterstand op de arbeidsmarkt (ouderen, langdurig werklozen, arbeidsongeschikten, gevangenen);

  • Leerlingen aan een Praktijkschool of school voor Voortgezet Speciaal Onderwijs;

  • Laagopgeleide werknemers die moeilijk kunnen doorstromen naar een betere of andere baan;

  • Werkgevers die via sociale innovatie hun personeel slimmer en beter willen inzetten;

  • Jongeren die via projecten aan duurzaam werk worden geholpen.

De uitvoering van de nieuwe ESF-programmaperiode 2014–2020 loopt in ieder geval tot en met 2022. Subsidie wordt verstrekt aan projecten met de volgende thema’s:

  • Actieve inclusie: re-integratie van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt;

  • Actief en gezond ouder worden: het bevorderen van duurzame arbeidsinzet van werkenden.

Als onderdeel van ESF 2014–2020 worden ook projecten gefinancierd vanuit het Europees Fonds voor Meest Behoeftigen (EFMB). Deze regeling wordt ingezet om de sociale participatie van kwetsbare ouderen (met een laag besteedbaar inkomen) te stimuleren.

Europees Globalisatiefonds (EGF)

Het EGF is een andere Europese subsidieregeling die het Agentschap SZW uitvoert. Bedrijven en sectoren die zijn getroffen door grote veranderingen in de wereldhandelspatronen of als gevolg van de wereldwijde economische financiële crisis, kunnen bij massaontslag gebruikmaken van geld uit het EGF. Dit fonds helpt werknemers met scholing, hulp bij het vinden van een nieuwe baan of steun bij het opzetten van een eigen bedrijf. De programmaperioden en de verwachte looptijd zijn ongeveer hetzelfde als bij ESF.

Europese Migratie- en Veiligheidsfondsen (EMVF)

In opdracht van het Ministerie van V&J voert het Agentschap SZW de subsidieregelingen van de EMVF uit. Net als bij ESF is de uitvoering opgedeeld in programmaperioden en is de verwachte looptijd van deze activiteiten tot en met 2022.

De projecten van de lopende programmaperiode 2007–2013 worden door het Agentschap SZW afgerond. In deze periode worden projectactiviteiten uit vier afzonderlijke fondsen gefinancierd:

  • Europees buitengrenzenfonds (EBF): beheer van de buitengrenzen van de EU;

  • Europees integratiefonds (EIF): de integratie van mensen van buiten de EU;

  • Europees terugkeerfonds (ETF): terugkeer van asielzoekers, uitgeprocedeerde asielzoekers en illegale migranten;

  • Europees vluchtelingenfonds (EVF): projecten inzake opvang en integratie van asielzoekers en vluchtelingen.

In de nieuwe begrotingsperiode (2014–2020) bestaan de Europese migratie- en veiligheidsfondsen uit het Asiel, Migratie en Integratiefonds (AMIF) en het fonds voor de Interne Veiligheid (ISF). De huidige vier eerdergenoemde migratiefondsen verdwijnen.

Het AMIF richt zich op asiel- en migratiebeleid en verstrekt subsidie voor:

  • het behouden en verbeteren van de kwaliteit van het opvang- en asielstelsel;

  • het bevorderen van de participatie van onderdanen uit niet-westerse derde landen en hun naaste verwanten in de samenleving;

  • het bevorderen van de terugkeer van vreemdelingen die geen recht op verblijf in Nederland hebben, nog in afwachting zijn van een beslissing op hun verzoek tot verblijf of tijdelijk verblijfsrecht hebben.

Het ISF is gericht op het bevorderen van grensbewaking en visummanagement, en bestaat uit twee programma’s:

  • Het programma ISF-grenzen heeft als doel de veiligheid in de EU te verhogen en daarnaast legaal reizen makkelijker te maken. Ook financiert het de IT-systemen die nodig zijn voor het grensbewakingssysteem van de EU. Daarnaast worden acties voor de efficiënte verwerking van migratiestromen en visumaanvragen gesteund;

  • Het programma ISF-Politie heeft als doel bij te dragen aan de veiligheid in de EU. Het programma financiert acties ter voorkoming van grensoverschrijdende georganiseerde misdaad, waaronder terrorisme. Het programma heeft ook als doel de samenwerking tussen de rechtsautoriteiten van de lidstaten te verbeteren.

Nationale regelingen

Daarnaast voert het Agentschap SZW enkele nationale regelingen uit:

  • Regeling sectorgewijze opleidingen / sectorplannen (RCSP). Looptijd: 1 oktober 2013 tot en met 2018;

  • Kinderopvang: versterking taal- en interactievaardigheden (KTA). Looptijd: eind 2014 tot en met 2018.

Door middel van de RCSP kunnen werkgevers- en werknemersorganisaties een financiële bijdrage van de overheid krijgen als zij gezamenlijke plannen maken om mensen aan het werk te krijgen en te houden. Een betere werking van de arbeidsmarkt, het bieden van werkzekerheid en het voorkomen van werkloosheid staan centraal.

De regeling KTA heeft ten doel om de taal- en interactieve vaardigheden van gastouders en medewerkers in de kinderopvang te verbeteren.

Tabel 3.1 Begroting van baten en lasten Agentschap SZW voor het jaar 2016 (x € 1.000)
 

Realisatie

Raming

Begroting

       
 

20141

20152

2016

2017

2018

2019

2020

Baten

             

Opbrengst moederdepartement3

16.883

15.597

13.400

12.950

11.000

12.100

10.050

Opbrengst overige departementen

2.575

2.848

1.600

1.200

950

1.050

900

Opbrengst derden

Rentebaten

21

Vrijval voorzieningen

284

Bijzondere baten

Totaal Baten

19.763

18.445

15.000

14.150

11.950

13.150

10.950

               

Lasten

             

Apparaatskosten

             

Personele kosten

13.160

13.204

9.650

9.200

7.800

8.900

7.000

waarvan eigen personeel

9.650

10.786

8.550

8.100

6.900

7.400

6.100

waarvan externe inhuur

2.791

1.668

500

500

400

900

400

waarvan overige kosten

719

750

600

600

500

600

500

Materiële kosten

5.931

4.713

4.350

3.950

3.250

3.450

3.250

waarvan apparaat ICT

1.508

1.600

1.500

1.500

1.000

1.200

950

waarvan bijdrage aan SSO's

963

1.250

1.000

950

900

930

900

waarvan overige kosten

3.460

1.863

1.850

1.500

1.350

1.320

1.400

Rentelasten

Afschrijvingskosten

             

Materieel

4

0

0

0

0

0

0

waarvan apparaat ICT

Immaterieel

1.358

978

1.000

1.000

900

800

700

Overige kosten

Dotaties voorzieningen

Bijzondere lasten

Totaal Lasten

20.453

18.895

15.000

14.150

11.950

13.150

10.950

               

Saldo van baten en lasten

– 690

– 450

0

0

0

0

0

X Noot
1

Slotwet 2014.

X Noot
2

Eerste suppletoire begroting 2015.

X Noot
3

Het verschil met de in tabel 98.1 genoemde Bijdrage aan AG SZW wordt hoofdzakelijk veroorzaakt doordat in die tabel de bijdragen uit rekeningen buiten begrotingsverband, ter cofinanciering van de uitvoeringskosten van Europese regelingen, niet zijn opgenomen.

Toelichting bij de begroting van baten en lasten

De meerjarenbegroting van het Agentschap SZW wordt bepaald door ontwikkelingen in de orderportefeuille. Bij het opstellen van de ontwerpbegroting wordt alleen rekening gehouden met de omzet en de te maken kosten voor de subsidieregelingen waarvoor formeel opdracht is gegeven. Daarnaast is op dat moment nog onvoldoende zicht op de werkvoorraad voortvloeiend uit de uitvoering van de lopende opdrachten. De schattingen in de begroting zijn dan ook globaal.

In het najaar vindt het overleg met de opdrachtgevers plaats over de te verrichten activiteiten in het komend jaar. Op basis daarvan worden voor het komend jaar de uurtarieven (integrale kostprijs) berekend en offertes uitgebracht aan de opdrachtgevers. In de eerste suppletoire begroting 2016 wordt bij Voorjaarsnota de begroting aangepast naar de verwachtingen op basis van de uitgebrachte offertes.

Baten

De opbrengsten moederdepartement en overige departementen betreft de omzet van de subsidieregelingen die voor het moederdepartement respectievelijk overige departementen worden uitgevoerd.

Het grillige patroon van de omzet vanaf 2016 is te verklaren doordat bij de uitvoering van de Europese subsidieregelingen veelal sprake is van tweejarige projecten met grotere werkdruk bij openstelling van het tijdvak (intake en aanvraag) en aan het eind van het project (einddeclaratie). Doordat dit voor zowel ESF als EMVF geldt en de acties ook veelal samenvallen, resulteert dit in het patroon van jaren met meer en minder bedrijfsdrukte.

Lasten

Personele kosten

De personele kosten vormen de belangrijkste kostenpost voor het Agentschap SZW. Het verloop van de regelingen en hiermee het aantal activiteiten bepaalt in hoge mate de ontwikkeling in de personele kosten. Het huidige personeelbestand bestaat uit een kern van vast en tijdelijk ambtelijk personeel; daarnaast vindt noodzakelijke inhuur van externen plaats (via mantelcontracten van het Rijk of van SZW).

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten betreffen de materiële en immateriële vaste activa. De investeringen in immateriële vaste activa die voortvloeien uit specifieke wensen van de opdrachtgevers worden over meerdere jaren afgeschreven en ook in dit ritme aan de opdrachtgevers doorberekend.

Saldo van baten en lasten

Bij het opstellen van de begroting is een sluitende begroting het uitgangspunt.

Het saldo van baten en lasten van een jaar wordt in het daarop volgend jaar verwerkt in overeenstemming met het besluit van de eigenaar.

Kasstroomoverzicht

In tabel 3.2 wordt het kasstroomoverzicht van AG SZW opgenomen.

Tabel 3.2 Kasstroomoverzicht Agentschap SZW voor het jaar 2016 (x € 1.000)
 

Realisatie

Raming

Begroting

       
 

20141

20152

2016

2017

2018

2019

2020

1. Rekening-courant RHB 1 januari

6.569

2.145

973

973

1.223

1.523

1.823

               

2. Totaal operationele kasstroom

– 2.921

528

1.000

1.000

900

800

700

               

3a. Totaal investeringen (-/-)

– 1.503

– 1.700

– 1.000

– 750

– 600

– 500

– 500

3b. Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

3. Totaal investeringskasstroom

– 1.503

– 1.700

– 1.000

– 750

– 600

– 500

– 500

               

4a. Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)

4b. Eenmalige storting door moederdepartement (+)

4c. Aflossingen op leningen (-/-)

4d. Beroep op leenfaciliteit (+)

4. Totaal financieringskasstroom

0

0

0

0

0

0

0

               

5. Rekening-courant RHB 31 december (=1+2+3+4)

2.145

973

973

1.223

1.523

1.823

2.023

X Noot
1

Slotwet.

X Noot
2

Eerste suppletoire begroting 2015.

Doelmatigheidsindicatoren

In tabel 3.3 worden de doelmatigheidsindicatoren vermeld.

Tabel 3.3 Overzicht doelmatigheidsindicatoren Agentschap SZW 2016
 

Realisatie

Raming

Begroting

       
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Generieke doelmatigheidsindicatoren

             

Uurtarieven

             

Integraal uurtarief (voorcalculatorisch)(€)

90,93

98,68

109,05

112,32

126,60

126,51

130,42

Index reëel uurtarief (gecorrigeerd voor inflatie, 2011=100)

96,1

102,7

111,9

113,5

126,1

124,1

126,0

Omzet per fte:

             

Totale omzet in € 1.000

19.458

18.445

15.000

14.150

11.950

13.150

10.950

fte-totaal

152,0

158,3

125,5

118,9

101,3

108,6

89,5

Omzet per fte (€)

127.979

116.519

119.522

119.008

117.966

121.087

122.346

Productiviteit:

             

Declarabiliteit (facturabele/beschikbare uren)(%)

70,4

70,0

70,0

70,0

70,0

70,0

70,0

Ziekteverzuim (totaal incl.langdurig) (%)

3,2

2,5

2,5

2,5

2,5

2,5

2,5

Kwalitatieve indicatoren

             

Klanttevredenheid: algemeen oordeel enquête

7,2

7,4

7,5

7,5

7,5

7,5

7,5

Beroepsprocedures:

             

% beschikkingen die leiden tot beroepsprocedure

1,5

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

% beroepsprocedures geheel of deels gegrond

13

15

15

15

15

15

15

Tijdigheid beschikken en betalen:

             

% tijdige beschikkingen

82

85

90

95

95

95

95

% tijdige betalingen

98

99

99

99

99

99

99

Specifieke indicatoren

             

Kosten subsidieproces in % vd subsidie / subsidiabele kosten per project

             

Europese subsidieregelingen

1,5

1,6

1,6

1,6

1,6

1,6

1,6

Nationale subsidieregelingen

             

• RUS-variant 1a: One Touch (direct vaststellen)

11,3

• RUS-variant 1b: One Touch (ambtshalve vaststellen)

nb

17,7

17,5

17,5

17,5

• RUS-variant 3: Presteren en inzicht in kosten

0,1

0,2

0,2

0,2

0,2

RUS = Raamwerk voor Uitvoering van Rijkssubsidies.

De voorcalculatorische uurtarieven zijn integrale kostprijzen (alle kosten / facturabele uren). De uurtarieven vormen de basis voor de facturering aan de opdrachtgevers. De volgende ontwikkelingen hebben invloed op de uurtarieven:

  • Aangezien geen rekening gehouden wordt met de uitvoering van eventuele nieuwe subsidieregelingen, is – door het beëindigen van regelingen – een dalende omzet te zien. Minder bedrijfsdrukte leidt tot minder facturabele uren en (door de vaste kosten) tot hogere tarieven.

  • De grote stijging van de uurtarieven in 2016 en het grillige patroon in de jaren daarna is te verklaren door het patroon van jaren met meer en minder bedrijfsdrukte. De oorzaak voor dit patroon is toegelicht bij de begroting van baten en lasten (onder kopje «baten»).

  • Voorheen werd de impact van een dalende bedrijfsdrukte op de tarieven gematigd door de incidentele inzet van het surplus aan eigen vermogen. Dit is volgens de Regeling Agentschappen 2013 niet meer toegestaan.

  • Gezien de bovenstaande ontwikkelingen is een werkgroep ingesteld om maatregelen uit te werken om de efficiëntie van het AGSZW te vergroten. Tevens worden voorstellen gedaan voor meer structurele maatregelen. Een van de voorstellen is om een doorlichting te laten uitvoeren, waarbij niet alleen gekeken wordt naar de tarieven en de overhead maar ook naar de positionering van AGSZW op langere termijn.

In de berekening van de reële indexcijfers van de uurtarieven is het effect van de jaarlijkse algemene prijsstijgingen geëlimineerd (vanaf 2015: schatting 1,5%).

Bij de specifieke indicatoren worden de uitvoeringskosten gepresenteerd in verhouding tot de gemiddelde subsidie of de totale subsidiabele kosten per project. De niet aan afzonderlijke projecten toe te rekenen activiteiten en materiële kosten worden in deze berekening niet meegenomen.

Voor de Europese subsidieregelingen worden de kosten van het subsidieproces gerelateerd aan de totale subsidiabele kosten. Deze kosten zijn absoluut gezien hoger dan bij Nationale regelingen vanwege de hoge eisen die de Europese Commissie stelt aan de projectkosten en de controle ervan. Vanwege de grotere gemiddelde projectomvang zijn de kosten van het subsidieproces bij Europese regelingen relatief lager.

Voor de Nationale subsidieregelingen die het Agentschap SZW uitvoert, worden de uitvoeringskosten inzichtelijk gemaakt naar de uitvoeringsvariant die in het Rijksbreed geldende Raamwerk voor Uitvoering van Rijkssubsidies (RUS) worden onderscheiden. De subsidie van de regelingen onder variant «One Touch» is lump sum: de gemiddelde projectomvang is berekend op basis van de verleende subsidie. Vanaf 2015 voert het Agentschap SZW geen subsidieregeling in deze variant meer uit. Voor de variant «Presteren en inzicht in kosten» betreft de gemiddelde projectomvang de totale subsidiabele kosten.

HOOFDSTUK 4: BIJLAGEN

BIJLAGE 1 SZA-KADER INCLUSIEF VERDIEPINGSHOOFDSTUK

Deze bijlage bevat de volgens de Rijksbegrotingsvoorschriften (RBV) verplichte aansluitingstabellen en (per artikel) de verplichte tabellen van het verdiepingshoofdstuk. In aanvulling daarop zijn dergelijke tabellen ook voor de premiegefinancierde regelingen opgenomen. De bijlage begint met een toelichting op de opbouw van het SZA-kader.

B.1.1 HET SZA-KADER

Het SZA-kader bevat zowel uitgaven van regelingen die begrotingsgefinancierd zijn als uitgaven van regelingen die premiegefinancierd zijn. De begrotingsgefinancierde uitgaven worden uit belastinginkomsten betaald. De premiegefinancierde uitgaven worden voornamelijk door middel van premies gefinancierd. Tabel B.1.1 bevat een toelichting op de opbouw van de SZA-uitgaven.

Tabel B.1.1 SZA uitgaven (x € 1 mld)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Totale uitgaven begroting

31,4

31,8

32,2

32,7

33,4

33,8

– Correctie rijksbijdragen

13,2

13,1

13,4

13,5

13,7

13,9

– Correctie Rbg-eng

0,6

0,6

0,6

0,4

0,4

0,4

– correctie LIV en LKV

     

0,5

0,8

0,8

– Correctie ontvangsten

0,8

0,6

0,6

0,6

0,6

0,6

+ Loon- en prijsbijstelling

0,0

0,3

0,5

0,7

0,9

1,0

A. SZA-uitgaven begroting

16,9

17,7

18,1

18,4

18,7

19,2

             

Totale uitgaven premie

56,5

57,5

58,0

58,3

58,8

59,2

– Correctie ontvangsten

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

B. SZA-uitgaven premie

56,1

57,1

57,6

57,9

58,4

58,8

             

C. Integratie-uitkering sociaal domein

2,9

2,7

2,5

2,4

2,3

2,2

             

Totale SZA-uitgaven (lopende prijzen) (A+B+C)

75,9

77,5

78,2

78,7

79,4

80,1

Allereerst wordt voor een dubbeltelling gecorrigeerd omdat sociale fondsen voor een deel gefinancierd worden uit begrotingsmiddelen (correctie rijksbijdragen). Dit betreft hoofdzakelijk een bijdrage aan het Ouderdomsfonds, welke nodig is omdat de opbrengsten van de AOW-premie onvoldoende zijn om de AOW-uitgaven te dekken. In 2016 worden de SZA-uitgaven hierdoor met € 13,1 miljard gecorrigeerd. Tevens vallen de apparaatuitgaven van SZW en enkele andere uitgaven niet onder het SZA-kader maar onder het kader Rbg-eng (€ 0,6 miljard). Vanaf het jaar 2018 worden de SZA-uitgaven gecorrigeerd voor de uitgaven ingevolge het lege-inkomensvoordeel (LIV) en de loonkostenvoordelen (LKV). Voor het gedeelte van de ontvangsten dat tot de niet-belastingontvangsten wordt gerekend wordt eveneens gecorrigeerd: € 0,6 miljard (terugontvangsten kinderopvang en Tegemoetkoming ouders) en € 0,4 miljard (ontvangsten UFO). De middelen voor de Wsw en het participatiebudget maken onderdeel uit van de integratie-uitkering sociaal domein. Deze uitgaven blijven onderdeel van het SZA-kader en worden bijgeteld. Het uitgavenplafond (SZA-kader) wordt in lopende prijzen uitgedrukt, wat betekent dat rekening wordt gehouden met toekomstige loon- en prijsontwikkelingen en de gevolgen daarvan voor de uitgaven. Voor de begrotingsgefinancierde regelingen staan de hiervoor gereserveerde middelen (€ 0,3 miljard) niet op de SZW-begroting, maar op een afzonderlijke begrotingspost die door de Minister van Financiën wordt beheerd. De premiegefinancierde uitgaven zijn al uitgedrukt in lopende prijzen. In lopende prijzen bedragen de SZA-uitgaven in 2016 € 77,1 miljard.

B.1.2 DE AANSLUITINGSTABELLEN

In dit onderdeel van de begroting worden de samenvattende aansluitingstabellen van de premie- en de begrotingsgefinancierde regelingen weergegeven, zowel voor de uitgaven als voor de ontvangsten. De mutaties in deze tabellen worden per artikel gedetailleerd opgenomen in het verdiepingshoofdstuk in onderdeel B.1.3 van deze bijlage.

De opbouw van deze tabellen verschilt van elkaar. Bij de begrotingsgefinancierde regelingen worden, conform de RBV, de mutaties als gevolg van de nota van wijziging, de 1e suppletoire begroting (Voorjaarsnota) en de nieuwe mutaties (Miljoenennota) vermeld. Bij de premiegefinancierde regelingen is geen sprake van een nota van wijziging of van een suppletoire wet. Voor deze regelingen worden de mutaties uitgesplitst naar uitvoeringsmutaties, macromutaties, loon- en prijsmutaties, beleidsmatige mutaties en kasschuiven. Bovendien wordt een onderverdeling aangebracht in reëel en nominaal.

Tabel B.1.2 Aansluitingstabel uitgaven begrotingsgefinancierd begroting 2015 naar begroting 2016 (bedragen x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Ontwerpbegroting 2015

32.421.680

32.875.952

33.671.999

33.985.288

34.402.969

 

Vastgestelde begroting 2015

32.421.680

32.875.952

33.671.999

33.985.288

34.402.969

 

Mutaties Voorjaarsnota

– 956.075

– 1.771.464

– 2.151.987

– 2.238.954

– 2.220.560

 

Totaal tot en met Voorjaarsnota 1e suppletoire

31.465.605

31.104.488

31.520.012

31.746.334

32.182.409

 

Mutaties Miljoenennota

– 19.498

662.662

659.869

980.384

1.232.411

 

Ontwerpbegroting 2016

31.446.107

31.767.150

32.179.881

32.726.718

33.414.820

33.843.461

Tabel B.1.3 Aansluitingstabel ontvangsten begrotingsgefinancierd begroting 2015 naar begroting 2016 (bedragen x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Ontwerpbegroting 2015

1.685.276

1.702.071

1.677.543

1.681.076

1.687.165

 

Vastgestelde begroting 2015

1.685.276

1.702.071

1.677.543

1.681.076

1.687.165

 

Mutaties Voorjaarsnota

133.083

30.133

22.950

5.018

– 8.362

 

Totaal tot en met Voorjaarsnota 1e suppletoire

1.818.359

1.818.359

1.732.204

1.700.493

1.686.094

 

Mutaties Miljoenennota

31.001

– 8.197

30.163

34.124

66.157

 

Ontwerpbegroting 2016

1.849.360

1.724.007

1.730.656

1.720.218

1.744.960

1.740.604

Tabel B.1.4 Aansluitingstabel uitgaven premiegefinancierd begroting 2015 naar begroting 2016 (bedragen x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Ontwerpbegroting 2015 reëel

56.529.702

56.396.879

56.178.668

56.131.989

55.853.717

55.623.471

Mutaties:

           

Uitvoeringsmutaties

107.691

118.849

142.168

147.740

167.848

163.318

Macro mutaties

– 530.034

– 798.978

– 928.243

– 1.013.166

– 941.101

– 910.477

Loon- en prijsontwikkeling

511.156

509.226

507.390

506.278

502.412

497.914

Beleidmatige mutaties

– 181.675

46.187

124.471

23.133

24.608

22.417

Kasschuiven

2.545

5.078

3.680

1.141

– 373

– 2.049

Diverse overige mutaties

63.366

11.024

– 15.685

– 19.993

– 13.127

– 14.804

Stand ontwerpbegroting 2016 reëel

56.502.751

56.288.265

56.012.449

55.777.122

55.593.984

55.379.790

             

Ontwerpbegroting 2015 nominaal

633.920

1.445.949

2.124.191

2.810.012

3.490.510

4.174.385

Mutaties:

           

Bijstellingen grondslag en indexatiepercentage

–122.764

271.028

327.984

228.563

217.872

122.361

Uitdelen loon- en prijsontwikkeling

– 511.156

– 509.226

– 507.390

– 506.278

– 502.412

– 497.914

Stand ontwerpbegroting 2016 nominaal

0

1.207.751

1.944.785

2.532.297

3.205.970

3.798.832

             

Ontwerpbegroting 2016 totaal

56.502.751

57.496.016

57.957.234

58.309.419

58.799.954

59.178.622

Voor de aansluitingstabel van de ontvangsten premiegefinancierd wordt verwezen naar de aansluitingstabel bij artikel 5 van het verdiepingshoofdstuk.

B.1.3 HET VERDIEPINGSHOOFDSTUK

Dit onderdeel bevat het verdiepingshoofdstuk van de SZW-begroting. In deze paragraaf wordt voor alle artikelen op de SZW-begroting de mutatie van uitgaven en ontvangsten tussen de ontwerpbegroting 2015 en de huidige ontwerpbegroting 2016 gedetailleerd toegelicht. Dit gebeurt zowel voor de begrotingsgefinancierde als voor de premiegefinancierde regelingen.

B.1.3.1 Arbeidsmarkt

Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 1 (x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand ontwerpbegroting 2015

17.525

22.442

22.417

23.407

22.407

22.407

Amendementen

– 375

– 375

– 375

– 375

– 375

– 375

Mutatie 1e suppletoire begroting 2015

121

– 984

– 1.032

168

– 32

– 32

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Budgettair neutrale herschikkingen

1.729

650

– 759

– 1.081

– 1.081

– 1.081

2. Overboekingen met departementen

– 396

– 500

– 500

– 500

– 120

 
             

Stand ontwerpbegroting 2016

18.604

21.233

19.751

21.619

20.799

20.919

  • 1. Budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.

  • 2. Er zijn in totaal 6 overboekingen met andere departementen verwerkt.

Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 1 (x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand ontwerpbegroting 2015

33.748

36.067

36.067

36.067

36.067

36.067

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Bijstelling raming boeteontvangsten

– 8.278

– 6.431

       
             

Stand ontwerpbegroting 2016

25.470

29.636

36.067

36.067

36.067

36.067

  • 1. Bijstelling van de raming boeteontvangsten op basis van realisatiegegevens.

B.1.3.2 Bijstand, Participatiewet, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening

Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 2 (x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand ontwerpbegroting 2015

6.529.723

6.594.724

6.605.624

6.740.347

6.881.476

6.973.134

Mutatie 1e suppletoire begroting 2015

– 25.768

– 9.418

202.049

116.342

100.342

157.067

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Macro mutaties

24.681

12.625

– 101.335

– 136.469

– 158.006

– 182.582

2. Loon- en prijsbijstelling 2015

14.772

14.838

15.053

15.613

15.773

15.958

3. Budgettair neutrale herschikkingen

– 277

1.059

1.511

1.264

1.264

– 992

4. Taaleis

0

– 2.500

– 5.000

– 5.000

– 5.000

– 5.000

5. Harmonisatie instrumenten Participatiewet

0

– 5.000

– 7.000

– 10.000

– 13.000

– 14.000

6. Overboekingen met departementen

– 3.523

– 3.500

       

7. Kasschuif sectorplannen

– 16.475

8.250

8.225

     
             

Stand ontwerpbegroting 2016

6.523.133

6.611.078

6.719.127

6.722.097

6.822.849

6.943.585

  • 1. De ramingen voor het Macrobudget participatiewetuitkeringen, AIO en de TW zijn aangepast op basis van ontwikkelingen in de werkloosheid en realisaties en op basis van uitvoeringsinformatie van het UWV, de SVB en de gemeenten.

  • 2. De loon- en prijsbijstelling 2015 is overgeheveld om de uitkeringslasten Macrobudget participatiewetuitkeringen, BBZ, AIO, TW en Onderstand CN op prijspeil 2015 te brengen.

  • 3. Budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.

  • 4. Door invoering van de Wet Taaleis ontstaat een hogere uitstroom uit de Participatiewet en nemen de uitkeringslasten af.

  • 5. Het Macrobudget participatiewetuitkeringen is verlaagd omdat loonkostensubsidies worden stopgezet als betreffende werknemers een ziektewetuitkering ontvangen. Dit vloeit voort uit het wetsvoorstel Harmonisatie van instrumenten in de Participatiewet.

  • 6. In 2015 en 2016 is een bedrag van € 3,5 miljoen overgeboekt naar het Gemeentefonds ten behoeve van extra inzet van centrumgemeenten op jeugdwerkloosheid.

  • 7. Het betaalritme van de eerste en tweede tranche sectorplannen is gewijzigd. Met deze kasschuif wordt het kasritme van de beschikbare middelen daarop aangepast.

Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 2 (x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand ontwerpbegroting 2015

500

500

500

500

500

500

Mutatie 1e suppletoire begroting 2015

26.000

         
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Boedelscheiding SVB Nederlandse Antillen

903

3.475

2.572

2.572

2.572

 

2. Correctie

– 500

– 500

– 500

– 500

– 500

– 500

3. Restituties

15.814

         
             

Stand ontwerpbegroting 2016

42.717

3.475

2.572

2.572

2.572

 
  • 1. Opbrengsten uit de boedelscheiding van de SVB op de Nederlandse Antillen.

  • 2. Correctie van de ontvangstenraming op terugontvangsten beleidondersteunende budgetten.

  • 3. De restituties hebben betrekking op verrekeningen inzake betaalde rijksvergoedingen Bijstand aan zelfstandigen in 2014.

B.1.3.3 Arbeidsongeschiktheid

Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 3 (x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand ontwerpbegroting 2015

604

624

646

678

711

757

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2015

13

13

14

14

15

16

2. Ramingsbijstelling

136

128

118

110

102

93

             

Stand ontwerpbegroting 2016

753

765

778

802

828

866

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2015 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2015 te brengen.

  • 2. De ramingsbijstelling heeft betrekking op volume- en prijsontwikkelingen en op de koersverschillen tussen de dollar en de euro.

Uitgaven premiegefinancierd artikel 3 (x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand ontwerpbegroting 2015 reëel

8.959.444

8.999.726

9.060.192

9.121.339

9.233.883

9.386.452

             

Mutaties:

           

1. Uitvoering

94.492

94.895

74.627

60.594

60.049

52.662

2. Loon- en prijsbijstelling 2015

91.197

91.867

92.700

93.490

94.807

96.383

3. Overig

2.715

2.587

2.408

2.352

2.314

2.257

Stand ontwerpbegroting 2016 reëel

9.147.848

9.189.075

9.229.927

9.277.775

9.391.053

9.537.754

             

Stand ontwerpbegroting 2015 nominaal

107.305

207.778

295.645

384.023

477.079

575.753

Mutaties:

           

4. Bijstellingen grondslag en indexatiepercentage

– 16.108

43.190

57.380

58.042

59.413

60.459

5. Overhevelen loon- en prijsbijstelling 2015

– 91.197

– 91.867

– 92.700

– 93.490

– 94.807

– 96.383

Stand ontwerpbegroting 2016 nominaal

0

159.101

260.325

348.575

441.685

539.829

             

Stand ontwerpbegroting 2016 totaal

9.147.848

9.348.176

9.490.252

9.626.350

9.832.738

10.077.583

  • 1. Het geraamde aantal mensen met een IVA-uitkering en de gemiddelde jaaruitkering in de IVA zijn naar boven bijgesteld. Hierdoor zijn de IVA-uitgaven opwaarts bijgesteld. De WGA-uitgaven zijn neerwaarts bijgesteld. Dit komt met name doordat de instroom in de WGA neerwaarts is bijgesteld en de doorstroom van de WGA naar de IVA opwaarts. Deze bijstellingen zijn gedaan op basis van uitvoeringsinformatie van het UWV. De WAO-uitgaven zijn opwaarts bijgesteld. Dit komt met name door een hogere gemiddelde uitkering en een lagere uitstroom op basis van uitvoeringsinformatie van het UWV.

  • 2. De loon- en prijsbijstelling 2015 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2015 te brengen.

  • 3. Diverse overige mutaties.

  • 4. Nominale ontwikkeling als gevolg van bovenstaande mutaties van de uitkeringen (grondslag) en als gevolg van aanpassingen van de indexcijfers.

  • 5. Zie 2.

B.1.3.4 Jonggehandicapten

Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 4 (x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand ontwerpbegroting 2015

3.113.430

3.184.000

3.227.228

3.146.345

3.194.554

3.224.494

Mutatie 1e suppletoire begroting 2015

– 60.200

– 35.345

– 35.498

– 35.345

– 30.497

– 20.490

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2015

28.756

29.421

29.918

29.274

29.891

30.247

2. Uitvoering

21.466

         

3. Compensatie Jeugdwerkloosheid

– 3.700

– 3.700

       
             

Stand ontwerpbegroting 2016

3.099.752

3.174.376

3.221.648

3.140.274

3.193.948

3.234.251

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2015 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2015 te brengen.

  • 2. Bijstelling van de raming op basis van de Juninota van het UWV. De gemiddelde prijs valt hoger uit dan eerder is geraamd.

  • 3. Uit het re-integratiebudget zijn ter dekking van de intensivering van de maatregelen Jeugdwerkloosheid middelen overgeheveld naar artikel 11 (zie artikel 11).

B.1.3.5 Werkloosheid

Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 5 (x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand ontwerpbegroting 2015

41.859

45.301

48.396

57.297

67.130

85.498

Mutatie 1e suppletoire begroting 2015

2.912

16.036

13.083

2.346

9.930

9.541

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2015

281

442

546

577

744

917

2. Uitvoering

3.530

4.841

5.271

1.337

1.236

1.846

             

Stand ontwerpbegroting 2016

48.582

66.620

67.296

61.557

79.040

97.802

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2015 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2015 te brengen.

  • 2. De raming van de IOW-uitgaven is naar boven bijgesteld op basis van uitvoeringsinformatie van het UWV. De ontwikkeling van de IOW-uitgaven volgt meerjarig de doorwerking van WW-instroom uit voorgaande jaren, de AOW-leeftijdsverhoging en de WW-duurverkorting. De uitgavenraming van de Cessantiawet is neerwaarts bijgesteld als gevolg van volume- en prijsontwikkeling.

Uitgaven premiegefinancierd artikel 5 (x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand ontwerpbegroting 2015 reëel

7.495.036

7.321.433

7.242.252

7.159.532

6.801.605

6.416.032

             

Mutaties:

           

1. Macro mutaties

– 530.034

– 774.640

– 905.405

– 994.107

– 924.758

– 896.688

2. Loon- en prijsbijstelling 2015

105.975

101.431

99.581

97.386

92.087

85.672

3. Betalingssystematiek WW

– 117.000

         

4. Fraudewet

10.751

10.555

10.191

10.271

10.423

10.501

Stand ontwerpbegroting 2016 reëel

6.694.728

6.658.779

6.446.619

6.273.082

5.979.357

5.615.517

             

Stand ontwerpbegroting 2015 nominaal

144.937

227.302

305.305

382.259

440.378

489.133

Mutaties:

           

5. Bijstellingen grondslag en indexatiepercentage

– 38.962

8.299

– 5.224

– 20.330

– 29.217

– 40.236

6. Overhevelen loon- en prijsbijstelling 2015

–105.975

–101.431

–99.581

–97.386

–92.087

–85.672

Stand ontwerpbegroting 2016 nominaal

0

134.170

200.500

264.543

319.074

363.225

             

Stand ontwerpbegroting 2016 totaal

6.964.728

6.792.949

6.647.119

6.537.625

6.298.431

5.978.742

  • 1. Op basis van neerwaarts bijgestelde werkloosheidsramingen van het CPB en uitvoeringsinformatie van het UWV is de raming van het volume uitkeringsjaren WW meerjarig neerwaarts bijgesteld. Tevens is de raming van het saldo overige lasten en baten WW neerwaarts bijgesteld. Dit betreft onder meer de loonovername bij faillissement.

  • 2. De loon- en prijsbijstelling 2015 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2015 te brengen.

  • 3. De betalingssystematiek van de WW-uitkering gaat als gevolg van de inkomensverrekening in de Wwz over van een wekensystematiek naar een maandsystematiek. De uitkering wordt dan na afloop van de maand waarop deze betrekking heeft uitbetaald. Dit zorgt voor een kaseffect waardoor de WW-uitgaven in 2015 € 117 miljoen lager uitkomen.

  • 4. Naar aanleiding van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt de Fraudewet op punten aangepast. Dit leidt naar verwachting tot hogere WW-uitgaven.

  • 5. Nominale ontwikkeling als gevolg van bovenstaande mutaties van de uitkeringen (grondslag) en als gevolg van aanpassingen van de indexcijfers.

  • 6. Zie 2.

Ontvangsten premiegefinancierd artikel 5 (x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand ontwerpbegroting 2015 reëel

420.085

420.085

420.085

420.085

420.085

420.085

             

Mutaties:

           

1. Uitvoering

– 41.494

– 41.494

–  41.494

– 41.494

– 41.494

– 41.494

2. Loon- en prijsbijstelling 2015

6.409

6.409

6.409

6.409

6.409

6.409

Stand ontwerpbegroting 2016 reëel

385.000

385.000

385.000

385.000

385.000

385.000

             

Stand ontwerpbegroting 2015 nominaal

8.343

13.236

17.861

22.534

27.257

32.030

Mutaties:

           

3. Bijstellingen grondslag en indexatiepercentage

– 1.934

1.013

591

154

– 287

– 732

4. Overhevelen loon- en prijsbijstelling 2015

– 6.409

– 6.409

– 6.409

– 6.409

– 6.409

– 6.409

Stand ontwerpbegroting 2016 nominaal

0

7.840

12.043

16.279

20.561

24.889

             

Stand ontwerpbegroting 2016 totaal

385.000

392.840

397.043

401.279

405.561

409.889

  • 1. Overheidswerkgevers zijn eigen-risicodragers voor de WW. De WW-uitgaven worden door UWV verhaald op deze werkgevers. De raming van de ontvangsten uit verhaal is naar beneden bijgesteld op grond van uitvoeringsinformatie van het UWV.

  • 2. De loon- en prijsbijstelling 2015 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2015 te brengen.

  • 3. Nominale ontwikkeling als gevolg van bovenstaande mutaties van de uitkeringen (grondslag) en als gevolg van aanpassingen van de indexcijfers.

  • 4. Zie 2.

B.1.3.6 Ziekte en zwangerschap

Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 6 (x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand ontwerpbegroting 2015

6.743

6.830

6.920

7.054

7.192

7.383

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2015

102

104

105

106

108

111

2. Uitvoering

521

482

442

408

373

334

3. Nadere afrekening over 2014

117

         
             

Stand ontwerpbegroting 2016

7.483

7.416

7.467

7.568

7.673

7.828

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2015 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2015 te brengen.

  • 2. Bijstelling van de Ziekteverzekering Caribisch Nederland op grond van volume- en prijsontwikkelingen en vanwege koersverschillen tussen de dollar en de euro.

  • 3. Begrotingsgefinancierde regelingen worden gedurende het jaar aan uitvoeringsinstanties bevoorschot en achteraf exact afgerekend. De nabetaling over 2014 heeft betrekking op de TAS.

Uitgaven premiegefinancierd artikel 6 (x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand ontwerpbegroting 2015 reëel

2.595.946

2.590.438

2.586.962

2.590.376

2.589.123

2.587.797

             

Mutaties:

           

1. Uitvoering

– 28.050

– 46.419

– 49.393

– 46.158

– 35.104

– 27.659

2. Loon- en prijsbijstelling 2015

39.213

39.621

39.643

39.924

40.177

40.318

3. Harmonisatie instrumenten Participatiewet

 

12.000

18.000

26.000

32.000

35.000

4. Overige mutaties

1.195

– 227

– 2.267

– 2.258

– 2.241

– 2.233

Stand ontwerpbegroting 2016 reëel

2.608.304

2.595.413

2.592.945

2.607.884

2.623.955

2.633.223

             

Stand ontwerpbegroting 2015 nominaal

51.467

81.509

109.858

138.795

167.815

197.110

Mutaties:

           

5. Bijstellingen grondslag en indexatiepercentage

– 12.254

10.919

10.837

11.313

12.377

13.283

6. Overhevelen loon- en prijsbijstelling 2015

– 39.213

– 39.621

– 39.643

– 39.924

– 40.177

– 40.318

Stand ontwerpbegroting 2016 nominaal

0

52.807

81.052

110.184

140.015

170.075

             

Stand ontwerpbegroting 2016 totaal

2.608.304

2.648.220

2.673.997

2.718.068

2.763.970

2.803.298

  • 1. De raming is bijgesteld op basis van uitvoeringsgegevens van het UWV. Bij de WAZO zijn zowel het volume als de gemiddelde hoogte van de uitkering naar beneden bijgesteld. De ZW-uitgaven zijn op basis van uitvoeringsgegevens van het UWV in beperkte mate naar boven bijgesteld.

  • 2. De loon- en prijsbijstelling 2015 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2015 te brengen.

  • 3. Met het wetsvoorstel Harmonisatie van instrumenten in de Participatiewet komt de gemeentelijke doelgroep van de banenafspraak onder de no-riskpolis in de ZW te vallen.

  • 4. Diverse overige mutaties.

  • 5. Nominale ontwikkeling als gevolg van bovenstaande mutaties van de uitkeringen (grondslag) en als gevolg van aanpassingen van de indexcijfers.

  • 6. Zie 2.

B.1.3.7 Kinderopvang

Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 7 (x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand ontwerpbegroting 2015

2.408.446

2.445.825

2.499.102

2.566.716

2.635.254

2.642.458

Mutatie 1e suppletoire begroting 2015

– 239.802

– 288.277

– 355.372

– 404.002

– 455.621

– 445.925

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2015

6.319

6.290

6.264

6.323

6.372

6.419

2. Budgettair neutrale herschikkingen

990

– 84

– 363

– 482

– 682

– 682

3. Technische correctie

       

557

 

4. Kasschuif

– 1.176

717

459

     

5. Intensivering kinderopvang

20.000

220.000

269.000

293.000

293.000

293.000

6. Uitvoering

– 43.000

– 19.000

– 19.000

– 43.000

– 43.000

– 43.000

             

Stand ontwerpbegroting 2016

2.194.777

2.365.471

2.400.090

2.418.555

2.435.880

2.452.270

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2015 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2015 te brengen.

  • 2. Budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.

  • 3. Als gevolg van de stijging van de uitgaven in 2020 stijgen ook de uitgaven 2019 op kasbasis (AWIR-effect).

  • 4. Kasschuif van middelen voor invoering van het peuterplan vanwege uitstel van invoering naar 2018 (€ 0,459 miljoen) en een kasschuif voor de subsidieregeling Versterking Taal- en Interactievaardigheden Beroepskrachten en Gastouders in de Kinderopvang (€ 0,717 miljoen).

  • 5. Intensivering in de kinderopvangtoeslag door het verhogen van de toeslagpercentages vanaf 2016. De hiermee gepaard gaande hogere kosten in januari 2016 (€ 20 miljoen) worden in december 2015 betaald.

  • 6. Ramingsbijstelling kinderopvangtoeslag op basis van uitvoeringsinformatie van de Belastingdienst.

Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 7 (x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand ontwerpbegroting 2015

1.408.866

1.419.568

1.393.933

1.399.137

1.406.458

1.406.458

Mutatie 1e suppletoire begroting 2015

97.913

32.617

25.344

6.206

– 7.933

– 9.673

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Restituties

342

         

2. Bijstelling ontvangstenraming

20.000

– 20.000

       
             

Stand ontwerpbegroting 2016

1.527.121

1.432.185

1.419.277

1.405.343

1.398.525

1.396.785

  • 1. De restituties hebben betrekking op verrekeningen inzake betaalde rijksvergoedingen Kinderopvangtoeslag in 2014.

  • 2. Ramingsbijstelling ontvangsten kinderopvangtoeslag op basis van uitvoeringsinformatie van de Belastingdienst.

B.1.3.8 Oudedagsvoorziening

Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 8 (x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand ontwerpbegroting 2015

31.890

35.632

31.987

26.449

22.826

17.229

Mutatie 1e suppletoire begroting 2015

76.355

         
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2015

366

368

375

361

371

368

2. Verlengen en uitbreiden Overbruggingsregeling AOW

 

400

700

900

3.900

10.700

3. Uitvoering

3.527

3.475

3.604

3.551

3.675

3.559

4. Overige mutaties

 

139

287

283

293

288

5. Nadere afrekening over 2014

1.199

         
             

Stand ontwerpbegroting 2016

113.337

40.014

36.953

31.544

31.065

32.144

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2015 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2015 te brengen.

  • 2. De OBR wordt verlengd van 1-1-2019 tot 1-1-2023 en de OBR wordt verruimd door deze, voor wat betreft de versnelling van de verhoging van de AOW-leeftijd, ook open te stellen voor mensen die tussen 1 januari 2013 en 1 juli 2015 met Vut- of prepensioen zijn gegaan.

  • 3. Bijstelling van de Algemene Ouderdomsverzekering Caribisch Nederland op grond van volume- en prijsontwikkeling en op de koersverschillen tussen de dollar en de euro.

  • 4. Diverse overige mutaties.

  • 5. Begrotingsgefinancierde regelingen worden gedurende het jaar aan uitvoeringsinstanties bevoorschot en achteraf exact afgerekend. De nabetaling over 2014 heeft betrekking op de MKOB.

Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 8 (x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand ontwerpbegroting 2015

           
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Restituties

621

         
             

Stand ontwerpbegroting 2016

621

         
  • 1. De restituties hebben betrekking op verrekeningen inzake betaalde rijksvergoedingen OBR in 2014.

Uitgaven premiegefinancierd artikel 8 (x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand ontwerpbegroting 2015 reëel

35.465.812

35.550.439

35.453.030

35.467.128

35.454.500

35.467.135

             

Mutaties:

           

1. Uitvoering

40.829

65.524

112.622

131.704

143.381

139.064

2. Loon- en prijsbijstelling 2015

268.524

270.317

269.739

269.905

269.849

270.043

3. Tijdelijke inkomensondersteuning AOW

– 75.426

         

4. Uitstel kostendelersnorm 1,5 jaar

 

27.000

104.000

     

5. Versnelde verhoging AOW leeftijd

 

– 3.368

– 7.720

– 13.138

– 17.815

– 23.084

6. Overige mutaties

4.636

2.638

743

– 906

6.700

7.372

Stand ontwerpbegroting 2016 reëel

35.704.375

35.912.550

35.932.414

35.854.693

35.856.615

35.860.530

             

Stand ontwerpbegroting 2015 nominaal

312.453

892.396

1.361.176

1.837.825

2.323.150

2.815.160

Mutaties:

           

7. Bijstellingen grondslag en indexatiepercentages

– 43.929

213.525

270.802

186.165

182.878

97.043

8. Overhevelen loon- en prijsbijstelling 2015

– 268.524

– 270.317

– 269.739

– 269.905

– 269.849

– 270.043

Stand ontwerpbegroting 2016 nominaal

0

835.604

1.362.239

1.754.085

2.236.179

2.642.160

             

Stand ontwerpbegroting 2016 totaal

35.704.375

36.748.154

37.294.653

37.608.778

38.092.794

38.502.690

  • 1. De raming is op basis van uitvoeringsinformatie van de SVB bijgesteld. Het aantal mensen met een AOW-uitkering stijgt als gevolg van de gestegen levensverwachting.

  • 2. De loon- en prijsbijstelling 2015 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2015 te brengen.

  • 3. Het wetsvoorstel inkomensondersteuning AOW is niet per 1-1-2015 maar per 1-2-2015 in werking getreden. Hierdoor is de financieringsschuif van algemene middelen naar het Ouderdomsfonds ook niet met ingang van 1-1-2015 geformaliseerd. De inkomensondersteuning is in januari 2015 nog uit de algemene middelen naar de SVB overgemaakt ten behoeve van de bevoorschotting door de SVB in januari. Dit is in de 1e suppletoire begroting 2015 geformaliseerd.

  • 4. Omdat de invoering van de kostendelersnorm AOW met 1,5 jaar extra is uitgesteld tot 1 januari 2018 vallen de AOW-uitgaven in 2016 en 2017 hoger uit.

  • 5. Door de versnelde verhoging van de AOW-leeftijd vallen ook de uitgaven aan de inkomensondersteuning AOW hoger uit.

  • 6. Diverse overige mutaties.

  • 7. Nominale ontwikkeling als gevolg van bovenstaande mutaties van de uitkeringen (grondslag) en als gevolg van aanpassingen van de indexcijfers.

  • 8. Zie 2.

B.1.3.9 Nabestaanden

Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 9 (x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand ontwerpbegroting 2015

829

858

887

931

977

1.040

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2015

18

19

19

20

21

22

2. Uitvoering

208

195

183

173

162

151

3. Overige mutaties

 

11

23

23

24

25

             

Stand ontwerpbegroting 2016

1.055

1.083

1.112

1.147

1.184

1.238

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2015 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2015 te brengen.

  • 2. Bijstelling van de Algemene weduwen- en wezenverzekering Caribisch Nederland op grond van volume- en prijsontwikkeling en vanwege de koersverschillen tussen de dollar en de euro.

  • 3. Diverse overige mutaties.

Uitgaven premiegefinancierd artikel 9 (x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand ontwerpbegroting 2015 reëel

470.327

442.201

428.713

415.320

405.270

405.376

             

Mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2015

4.004

3.816

3.685

3.558

3.478

3.472

2. Overige mutaties

– 2.569

3.952

2.330

883

1.866

1.133

Stand ontwerpbegroting 2016 reëel

471.762

449.969

434.728

419.761

410.614

409.981

             

Stand ontwerpbegroting 2015 nominaal

4.670

7.943

10.144

10.749

10.858

11.109

Mutaties:

           

3. Bijstellingen grondslag en indexatiepercentage

– 666

1.649

2.245

2.208

2.259

2.309

4. Overhevelen loon- en prijsbijstelling 2015

– 4.004

– 3.816

– 3.685

– 3.558

– 3.478

– 3.472

Stand ontwerpbegroting 2016 nominaal

0

5.776

8.704

9.399

9.639

9.946

             

Stand ontwerpbegroting 2016 totaal

471.762

455.745

443.432

429.160

420.253

419.927

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2015 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2015 te brengen.

  • 2. Diverse overige mutaties.

  • 3. Nominale ontwikkeling als gevolg van bovenstaande mutaties van de uitkeringen (grondslag) en als gevolg van aanpassingen van de indexcijfers.

  • 4. Zie 2.

B.1.3.10 Tegemoetkoming ouders

Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 10 (x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand ontwerpbegroting 2015

5.389.722

5.348.967

5.307.978

5.286.704

5.263.602

5.243.347

Mutatie 1e suppletoire begroting 2015

– 10.566

16.266

36.147

40.074

44.345

46.916

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Nader afrekening over 2015

1.238

         

2. Geen woonlandbeginsel Marokko

2.300

1.200

1.800

1.700

1.600

1.500

3. Kinderbijslag Caribisch Nederland

 

1.740

1.740

1.740

1.740

1.740

4. Uitvoering

– 76.243

– 84.152

– 76.404

– 76.147

– 76.082

– 76.066

5. Verhoging WKB-bedragen

4.716

45.447

31.222

31.000

30.952

30.947

             

Stand ontwerpbegroting 2016

5.311.167

5.329.468

5.302.483

5.285.071

5.266.157

5.248.384

  • 1. Begrotingsgefinancierde regelingen worden gedurende het jaar aan uitvoeringsinstanties bevoorschot en achteraf exact afgerekend. De nabetaling over 2014 heeft betrekking op de AKW.

  • 2. Als gevolg van een uitspraak van het Hof van Den Haag mag op de WKB het woonlandbeginsel niet toegepast worden voor Marokko en moeten bestaande rechten geëerbiedigd worden.

  • 3. Budgettair effect van het invoeren van een kinderbijslagvoorziening voor Caribisch Nederland.

  • 4. Uitvoeringsinformatie van de belastingdienst geeft aanleiding om de eerdere raming van het kindgebonden budget naar beneden bij te stellen.

  • 5. Ter ondersteuning van de inkomenspositie van gezinnen wordt het 2e kindbedrag eenmalig en het bedrag voor 3e en verdere kinderen structureel verhoogd.

Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 10 (x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand ontwerpbegroting 2015

237.589

241.563

242.870

241.600

240.568

240.175

Mutatie 1e suppletoire begroting 2015

– 330

– 1.984

– 1.894

– 688

71

367

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Nader afrekening over 2015

2.100

         

2. Overige mutaties

– 3

– 109

– 553

– 426

– 243

– 161

3. Verhoging WKB-bedragen

2

445

2.789

3.525

3.558

3.529

             

Stand ontwerpbegroting 2016

239.358

239.915

243.212

244.011

243.954

243.910

  • 1. De restituties hebben betrekking op verrekeningen inzake betaalde rijksvergoedingen TOG, TOG+ en WKB in 2014.

  • 2. Diverse overige mutaties.

  • 3. De onder punt 5. bij de uitgaven opgenomen mutatie leidt ook tot hogere ontvangsten.

B.1.3.11 Uitvoering

Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 11 (x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand ontwerpbegroting 2015

462.130

409.864

359.257

353.033

333.241

331.196

Mutatie 1e suppletoire begroting 2015

2.487

49.691

72.871

60.208

47.932

41.041

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2015

658

582

510

502

473

470

2. Uitvoering

 

– 1.947

1.594

1.215

1.072

1.061

3. Budgettair neutrale herschikkingen

– 36.297

– 4.623

– 580

485

485

1.708

4. Harmonisatie instrumenten Participatiewet

 

1.000

1.000

1.000

2.000

2.000

5. Extra inzet jeugdwerkloosheid

3.700

3.700

       
             

Stand ontwerpbegroting 2016

432.678

458.267

434.652

416.443

385.203

377.476

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2015 is overgeheveld om de uitvoeringskosten op prijspeil 2015 te brengen.

  • 2. De ramingen zijn bijgesteld voor veranderde volumeprognoses van diverse regelingen.

  • 3. Budgettair neutrale herschikkingen zowel binnen de totale uitvoeringskosten (begroting en premiegefinancierde) als binnen de SZW-begroting.

  • 4. Met het wetsvoorstel Harmonisatie van instrumenten in de Participatiewet komt de gemeentelijke doelgroep van de banenafspraak onder de no-riskpolis in de ZW te vallen, de uitvoeringskosten voor het UWV nemen daardoor toe.

  • 5. Ten behoeve van intensivering van de maatregelen Jeugdwerkloosheid zijn extra middelen beschikbaar gesteld (zie ook toelichting artikel 4).

Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 11 (x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Mutatie 1e suppletoire begroting 2015

10.000

         
             

Stand ontwerpbegroting 2016

10.000

         
Uitgaven premiegefinancierd artikel 11 (x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand ontwerpbegroting 2015 reëel

1.543.137

1.492.642

1.407.519

1.378.294

1.369.336

1.360.679

             

Mutaties:

           

1. Macro mutaties

 

– 24.338

– 22.838

– 19.059

– 16.343

– 13.789

2. Loon- en prijsbijstelling 2015

2.243

2.174

2.042

2.015

2.014

2.026

3. Uitvoering

420

4.849

4.312

1.600

– 478

– 749

4. Overige mutaties

8.635

13.921

– 1.047

– 1.247

– 2.247

– 2.247

5. Kasschuiven

2.545

5.078

3.680

1.141

– 373

– 2.049

6. Herschikkingen binnen de totale uitvoeringskosten

48.754

– 11.847

– 17.852

– 18.817

– 19.519

– 21.086

Stand ontwerpbegroting 2016 reëel

1.605.734

1.482.479

1.375.816

1.343.927

1.332.390

1.322.785

             

Stand ontwerpbegroting 2015 nominaal

13.088

29.021

42.063

56.361

71.230

86.120

Mutaties:

           

7. Bijstellingen grondslag en indexatiepercentage

– 10.845

– 6.554

– 8.056

– 8.835

– 9.838

– 10.497

8. Overhevelen loon- en prijsbijstelling 2015

– 2.243

– 2.174

– 2.042

– 2.015

– 2.014

– 2.026

Stand ontwerpbegroting 2016 nominaal

0

20.293

31.965

45.511

59.378

73.597

             

Stand ontwerpbegroting 2016 totaal

1.605.734

1.502.772

1.407.781

1.389.438

1.391.768

1.396.382

  • 1. De raming is aangepast aan de ontwikkelingen in de werkloosheid.

  • 2. De loon- en prijsbijstelling 2015 is overgeheveld om de uitvoeringskosten op prijspeil 2015 te brengen.

  • 3. De raming is bijgesteld op basis van volumeontwikkelingen van de verschillende regelingen die worden uitgevoerd door het UWV en de SVB.

  • 4. Diverse overige mutaties.

  • 5. De kasschuiven betreffen correcties op eerder verwerkte kasschuiven.

  • 6. Budgettair neutrale herschikkingen binnen de totale uitvoeringskosten (zowel begrotings- als premiegefinancierd).

  • 7. Nominale ontwikkeling van bovenstaande mutaties van de uitvoeringskosten (grondslag) en als gevolg van aanpassingen van de indexcijfers.

  • 8. Zie 2.

B.1.3.12 Rijksbijdragen

Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 12 (x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand ontwerpbegroting 2015

13.952.163

14.340.968

15.106.410

15.320.204

15.507.182

15.719.710

Mutatie 1e suppletoire begroting 2015

– 744.610

– 1.546.410

– 2.084.410

– 2.012.510

– 1.938.410

– 1.940.210

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Macro mutaties

– 1.500

66.300

69.900

73.900

78.200

82.700

2. Uitvoering

– 1.016

156

298

601

1.002

1.318

3. Rijksbijdrage Ouderdomsfonds

 

286.300

286.700

129.300

77.400

77.600

             

Stand ontwerpbegroting 2016

13.147.314

13.378.898

13.511.495

13.205.037

13.725.374

13.941.118

  • 1. De raming van de rijksbijdrage in de heffingskorting AOW is op basis van macro-economische gegevens bijgesteld.

  • 2. De ramingen van de rijksbijdragen ZEZ, AO en Anw-tegemoetkoming zijn op basis uitvoeringsgegevens uit de juninota van het UWV bijgesteld.

  • 3. De rijksbijdrage Ouderdomsfonds is bijgesteld op basis van macro informatie van het CPB.

B.1.3.13 Integratie en maatschappelijke samenhang

Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 13 (x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand ontwerpbegroting 2015

123.166

121.907

122.584

113.558

112.558

112.558

Mutatie 1e suppletoire begroting 2015

25.223

21.425

14.550

12.100

13.100

13.100

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2015

337

339

336

336

331

331

2. Budgettair neutrale herschikkingen

– 1.556

725

1.275

6.050

4.000

4.000

3. Overboekingen met andere departementen

– 126

– 118

– 118

– 118

   
             

Stand ontwerpbegroting 2016

147.044

144.278

138.627

131.926

129.989

129.989

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2015 is overgeheveld om de uitgaven op prijspeil 2015 te brengen.

  • 2. Budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.

  • 3. Er zijn twee overboekingen met OCW en VWS verwerkt.

Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 13 (x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand ontwerpbegroting 2015

1.000

800

600

200

   
             

Stand ontwerpbegroting 2016

1.000

800

600

200

   

B.1.3.96 Apparaat

Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 96 (x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand ontwerpbegroting 2015

277.741

228.340

223.522

215.609

215.399

215.269

Amendementen

750

750

750

750

750

750

Mutatie 1e suppletoire begroting 2015

11.565

1.039

1.039

– 461

– 461

– 461

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2015

1.035

884

865

831

830

830

2. Budgettair neutrale herschikkingen

446

5.491

7.444

8.136

8.161

8.266

3. Overboekingen departementen

1.293

1.734

1.732

1.732

1.732

1.732

4. Herverdeling prijzen kantoren

 

7.056

1.197

880

821

777

5. Rijksschoonmaakorganisatie

2.683

16.960

24.549

26.749

55.893

55.685

6. Kasschuif

– 500

 

500

     
             

Stand ontwerpbegroting 2016

295.013

262.254

261.598

254.226

283.125

282.848

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2015 is overgeheveld om de uitgaven op prijspeil 2015 te brengen.

  • 2. Budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.

  • 3. Er zijn 9 overboekingen met andere departementen verwerkt. Twee daarvan (totaal € 1,7 miljoen) hebben betrekking op de inrichting van een gezamenlijk financieel dienstencentrum.

  • 4. Interdepartementale herverdeling van de huisvestingsbudgetten in verband met de eenheidsprijzen voor huisvesting in 2020.

  • 5. Vanaf 2016 wordt de Rijksschoonmaakorganisatie geleidelijk op de begroting van SZW geplaatst. Onder de uitgaven zijn zowel de transitiekosten als de kosten van de schoonmakers opgenomen. Onder de ontvangsten staan de schoonmaakkosten die bij departementen worden gedeclareerd.

  • 6. Met een kasschuif sluiten de middelen «Van werk naar werk» beter aan op de behoefte.

Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 96 (x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand ontwerpbegroting 2015

3.573

3.573

3.573

3.572

3.572

3.572

Mutatie 1e suppletoire begroting 2015

– 500

– 500

– 500

– 500

– 500

– 500

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Inningskosten Brzo

 

1.995

4.244

5.085

5.085

5.085

2. Rijksschoonmaakorganisatie

 

12.928

21.611

23.868

55.685

55.685

             

Stand ontwerpbegroting 2016

3.073

17.996

28.928

32.025

63.842

63.842

  • 1. Doorberekening van de toezichtskosten Besluit Risico’s Zware Ongevallen (Brzo) aan bedrijven met ingang van 2016.

  • 2. Zie uitgavenmutatie nr. 5.

B.1.3.98 Algemeen

Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 98 (x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand ontwerpbegroting 2015

46.326

47.445

42.552

42.362

47.562

43.362

Mutatie 1e suppletoire begroting 2015

– 6.289

– 996

– 513

– 488

– 283

– 188

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2015

1.112

1.029

642

401

423

423

2. Budgettair neutrale herschikkingen

– 901

– 1.301

– 2.006

– 3.731

– 3.536

– 3.631

3. Overboekingen departementen

– 4.155

– 565

– 565

– 565

– 565

– 565

4. Uitvoeringskosten Kinderbijslag Caribisch Nederland

492

1.219

776

776

776

460

5. Kasschuif

– 1.600

400

1.200

     
             

Stand ontwerpbegroting 2016

34.985

47.231

42.086

38.755

44.377

39.861

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2015 is overgeheveld om de uitgaven op prijspeil 2015 te brengen.

  • 2. Budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.

  • 3. Er zijn 2 overboekingen met andere departementen verwerkt. Een bedrag van € 4,2 miljoen ten behoeve van de Landelijke Coördinatiepunten Fraudebestrijding is overgeboekt naar het Gemeentefonds.

  • 4. De uitvoeringskosten Kinderbijslag Caribisch Nederland zijn toegevoegd aan het budget voor de Rijksdienst Caribisch Nederland.

  • 5. De handhaving voorlichtingscampagne «weet hoe het zit» is een half jaar uitgesteld. Het gereserveerde budget voor deze campagne zal nu in 2016 tot uitgaven leiden. In de uitvoeringskosten van de sectorplannen dient een kasschuif van € 1,2 miljoen te worden verwerkt van 2015 naar 2017.

B.1.3.99 Nominaal en onvoorzien

Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 99 (x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand ontwerpbegroting 2015

19.383

42.225

66.489

84.594

90.898

92.898

Amendementen

– 375

– 375

– 375

– 375

– 375

– 375

Mutatie 1e suppletoire begroting 2015

12.497

5.509

– 14.901

– 17.386

– 10.905

6.588

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Uitdelen LPO naar artikelen

– 3.174

– 2.865

– 2.370

– 2.087

– 2.074

– 2.071

2. Budgettair neutrale herschikkingen

 

– 9.478

– 11.629

– 14.761

– 16.961

– 18.961

3. Overboekingen departementen

– 2.815

– 3.637

– 1.087

2.463

7.663

8.663

4. Diverse reserveringen en dekkingen

– 1.856

22.855

14.881

14.667

– 1.991

9.140

5. Kasschuif

– 10.953

6.048

9.307

1.524

– 5.926

 

6. Voorschoolse voorziening peuters

 

10.000

20.000

30.000

40.000

50.000

7. Uitbreiding kraamverlof

   

40.000

65.000

70.000

70.000

8. Beschut werk

 

20.000

20.000

20.000

20.000

20.000

9. Lage-inkomensvoordeel (LIV)

     

493.000

493.000

493.000

10. Uitvoeringskosten LIV

   

7.000

7.000

7.000

7.000

11. Loonkostenvoordelen

       

297.000

297.000

             

Stand ontwerpbegroting 2016

12.707

90.282

147.315

683.639

987.329

1.032.882

  • 1. Toedeling van de loon- en prijsbijstelling 2015 naar de begrotingsartikelen om de budgetten op prijspeil 2015 te brengen.

  • 2. Budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.

  • 3. Er zijn 6 overboekingen met andere departementen verwerkt. De 2 voornaamste betreffen een uitname uit het Gemeentefonds in verband met de harmonisatie van het instrumentarium Participatiewet (€ 8 miljoen in 2016 oplopend tot € 23 miljoen in 2020) en een toevoeging aan het Gemeentefonds in verband met uitvoeringskosten ZZP pensioen (-/- € 4 miljoen in 2015 oplopend tot -/- € 14 miljoen in 2020).

  • 4. Diverse reserveringen en dekkingen binnen de SZW-begroting.

  • 5. Diverse kasschuiven.

  • 6. Het kabinet heeft middelen vrijgemaakt waarmee gemeenten extra aanbod kunnen creëren, zodat alle peuters gebruik kunnen maken van een voorschoolse voorziening.

  • 7. Per 1 juli 2017 wordt het kraamverlof verlengd naar 5 dagen. Dit leidt tot drie dagen extra kraamverlof.

  • 8. Het kabinet geeft met een investering van cumulatief € 100 miljoen in de periode 2016–2020 een impuls aan het creëren van nieuw beschut werk.

  • 9. Per 1 januari 2017 wordt het lage-inkomensvoordeel (LIV) ingevoerd via het Wetsvoorstel tegemoetkomingen loondomein. De LIV is een gericht loonkostenvoordeel dat het voor werkgevers aantrekkelijker maakt om mensen met lage inkomens aan te nemen of in dienst te houden. De LIV wordt na afloop van het jaar uitbetaald.

  • 10. Uitvoeringskosten lage-inkomensvoordeel.

  • 11. Per 1 januari 2018 worden de premiekortingen oudere en arbeidsgehandicapte werknemers omgevormd naar loonkostenvoordelen: een loonkostenvoordeel voor werkgevers voor het in dienst nemen van deze werknemers. De loonkostenvoordelen worden na afloop van het jaar uitbetaald.

BIJLAGE 2 SOCIALE FONDSEN SZW

B.2.1 Inleiding

Inhoud

Deze bijlage beschrijft de financiering van de premie-uitgaven voor de budgetdisciplinesector Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt (SZA). Hiertoe zijn de door de Minister van SZW vast te stellen premiepercentages voor de volks- en werknemersverzekeringen opgenomen. In de laatste paragraaf wordt een overzicht gegeven van de exploitatiesaldi en vermogensposities van de sociale fondsen.

B.2.2 Financiering SZA-uitgaven 2015–2016

Premievaststelling

Jaarlijks stelt de Minister van SZW de premiepercentages volks- en werknemersverzekeringen vast. De voorstellen hiertoe voor 2016 zijn in tabel B.2.1 opgenomen. Deze premiestelling heeft het kabinet beoordeeld binnen het lastenkader voor huishoudens en bedrijven, de koopkrachtontwikkeling en het gewenste EMU-saldo. Een aantal premiepercentages is nog onder voorbehoud van (definitieve) vaststelling. Het saldo van de premie-inkomsten en de premiegefinancierde uitgaven (het exploitatiesaldo van de fondsen) telt mee voor de berekening van het EMU-saldo.

  • AOW en Anw: de premiepercentages voor de AOW en Anw worden op hetzelfde niveau vastgesteld als in 2015. Bij het ouderdomsfonds zijn bij dit premiepercentage de premieopbrengsten niet voldoende om de uitgaven te dekken. De inkomsten van het ouderdomsfonds worden daarom aangevuld door middel van rijksbijdragen (zie artikel 12). Beide premies worden gecombineerd geheven met de loon- en inkomstenbelasting in de eerste en tweede schijf.

  • Sectorfondsen: de sectorfondspremies voor 2016 worden in oktober 2015 door het UWV vastgesteld, op advies van de verschillende sectoren. Uit de sectorfondsen wordt het eerste halfjaar van een WW-uitkering gefinancierd. De in de tabel weergegeven premie van 1,72% is een gemiddelde. In werkelijkheid verschilt de premie per sector.

  • AWf: het Algemeen Werkloosheidsfonds financiert de WW-uitkeringen met een duur langer dan 6 maanden. De Awf-werkgeverspremie wordt voorlopig vastgesteld op 2,48%, ongeveer 0,41 procentpunt hoger dan in 2015. De hoogte van de AWf-premie is nog onder voorbehoud van vaststelling van de sectorfondspremies. Als het UWV voor 2016 een andere (gemiddelde) sectorfondspremie vaststelt dan nu wordt verwacht, dan kan de AWf-werkgeverspremie worden aangepast, zodat het effect op de lasten neutraal is.

  • Ufo: alleen overheidswerkgevers betalen de Ufo-premie. De Ufo-premie wordt op hetzelfde niveau vastgesteld als in 2015.

  • Uniforme opslag kinderopvang: de premieopslag kinderopvang voor 2016 blijft met 0,50% gelijk aan die in 2015. De verplichte werkgeversbijdrage kinderopvang wordt door werkgevers in de marktsector betaald door middel van en opslag op de Aof-premie.

  • Aof: de Aof-premie is (voorlopig) vastgesteld op 5,91%, een verhoging van 0,66 procentpunt ten opzichte van 2015. De Aof-premie is hoger vastgesteld om te compenseren voor lastenverlichtingen op andere werkgeversterreinen (zie voor het volledige beeld van werkgeverslasten de Miljoenennota 2016). Definitieve vaststelling van de Aof-premie vindt plaats in oktober.

  • Whk: de premie voor de Werkhervattingskas, waaruit de uitkeringen voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) worden betaald, wordt vastgesteld door het UWV. Een eerste inschatting duidt op een rekenpremie van 1,15% in 2016.

Tabel B.2.1 Premiepercentages voor de sociale verzekeringen (%)

premie

fonds

uitgaven

betaald door

2015

2016

AOW

Ouderdomsfonds

AOW

Werknemer

17,90%

17,90%

Anw

Nabestaandenfonds

Anw

Werknemer

0,60%

0,60%

           

Sfn

Sectorfondsen (gemiddelde premie)

WW, ZW, WGA

Werkgever

2,16%

1,72%

AWf

Algemeen Werkloosheidsfonds

WW, ZW, re-integratie

Werkgever

2,07%

2,48%

           

Ufo

Uitvoeringsfonds voor de overheid

ZW, WAZO, WGA overheid

Werkgever

0,78%

0,78%

Aof

Uniforme opslag kinderopvang

Kinderopvang

Werkgever

0,50%

0,50%

           

Aof

Arbeidsongeschiktheidsfonds

WAO, WIA, WAZ, WAZO

Werkgever

5,25%

5,91%

Whk

Werkhervattingskas (rekenpremie)

WGA

Werkgever

1,15%

1,15%

B.2.3 Sociale fondsen 2015–2016

Exploitatiesaldi

De premiegefinancierde uitgaven worden vanuit de sociale fondsen gedaan. Op basis van de eerdergenoemde premiepercentages voor 2015 en 2016 en de verwachte ontwikkeling van de desbetreffende grondslagen zijn de ontvangsten van de sociale fondsen geraamd, zie tabel B.2.2 en B.2.3. Hierbij is rekening gehouden met de bijdragen aan de fondsen van het rijk en de onderlinge betalingen van de fondsen. Het saldo tussen betaalde en ontvangen onderlinge betalingen is voor alle voor SZW relevante sociale verzekeringen negatief, omdat uit enkele van deze fondsen premies voor de zorgverzekering worden betaald. Tegenover deze negatieve saldi staan dus positieve saldi bij de zorgfondsen.

In de onderstaande tabellen zijn de arbeidsongeschiktheidsfondsen (het Aof en de Whk) samengevoegd. Dit geldt eveneens voor de werkloosheidsfondsen (het AWf en de sectorfondsen). In de praktijk betreft het hier gescheiden fondsen. In tabel B2.4 worden de vermogens van de werkloosheidsfondsen wel afzonderlijk weergegeven.

Het exploitatiesaldo van de fondsen is het verschil tussen de premie-inkomsten en de premiegefinancierde uitgaven van de fondsen. In 2016 bedraagt dit saldo naar verwachting € 0,9 miljard voor alle fondsen samen, tegenover een exploitatiesaldo van – € 0,8 miljard over 2015. Doordat de economie inmiddels in een herstellende fase is en omdat de Aof- en Awf-premie zijn verhoogd, zien we in 2016 een vermogensoverschot ontstaan. Het positieve exploitatiesaldo in 2016 maakt onderdeel uit van het totale (negatieve) EMU-saldo.

Het exploitatiesaldo van het ouderdomsfonds is € 0,1 miljard. Het positieve exploitatiesaldo in 2016 wordt in het volgende jaar verrekend met de uitbetaling van de rijksbijdrage ouderdomsfonds. Het exploitatiesaldo van het Anw-fonds is in 2016 positief, de premie blijft hetzelfde terwijl de uitgaven dalen. Het positieve exploitatiesaldo van € 1,8 miljard in 2016 bij de arbeidsongeschiktheidsfondsen wordt voornamelijk veroorzaakt door de verhoging van de Aof-premie om te compenseren voor lastenverlichting op andere terreinen. Het exploitatiesaldo bij de WW is – € 1,6 miljard. Ondanks de gestegen werkgelegenheid, is de daling van de werkloosheid nog beperkt. Hierdoor zijn de WW-uitgaven relatief hoog. Daarnaast speelt de verlaging van de AWf-premies in 2009 een belangrijke rol bij het exploitatietekort. Het negatieve exploitatiesaldo zorgt niet voor risico’s met betrekking tot de uitbetaling van uitkeringen.

Tabel B.2.2 Overzicht sociale verzekeringen 20151 (x € 1 mln)
 

AOW

Anw

WAO

WW

Totaal

Premies

24.068

1.016

11.453

7.414

43.951

Bijdragen van het rijk

12.967

8

230

145

13.350

Ontvangen onderlinge betalingen

1.105

1.001

2.106

Saldo Interest

15

16

5

– 31

4

Totaal Ontvangsten

37.050

1.040

12.792

8.529

59.411

           

Uitkeringen/ Verstrekkingen

35.704

472

10.435

7.939

54.551

Uitvoeringskosten

112

11

419

1.063

1.606

Betaalde onderlinge betalingen

734

31

1.738

1.589

4.092

Totaal Uitgaven

36.551

514

12.592

10.592

60.249

           

Exploitatiesaldo

499

526

200

– 2.063

– 838

X Noot
1

SZW en CPB (MEV 2016).

Tabel B.2.3 Overzicht sociale verzekeringen 2016 (x € 1 mln)
 

AOW

Anw

WAO

WW

Totaal

Premies

24.486

1.069

13.241

7.570

46.365

Bijdragen van het rijk

12.909

8

231

148

13.295

Ontvangen onderlinge betalingen

1.189

857

2.046

Saldo Interest

16

21

15

– 47

5

Totaal Ontvangsten

37.411

1.098

14.674

8.527

61.711

           

Uitkeringen/ Verstrekkingen

36.748

456

10.670

7.749

55.623

Uitvoeringskosten

102

10

422

967

1.502

Betaalde onderlinge betalingen

449

29

1.797

1.406

3.680

Totaal Uitgaven

37.299

495

12.889

10.122

60.805

           

Exploitatiesaldo

112

603

1.785

– 1.595

906

SZW en CPB (MEV 2016).

Vermogensposities

In tabel B.2.4 wordt voor de jaren 2015 en 2016 de vermogenspositie van de verschillende fondsen weergegeven. De vermogens van de fondsen worden vergeleken met de normen. Een vermogen gelijk aan de norm geeft aan dat het fonds gemiddeld genomen over het jaar over voldoende financiële middelen beschikt om de uitkeringen te financieren. Overschotten en tekorten bij de fondsen gedurende het jaar worden aangehouden op een rekening-courant bij het Rijk. Indien er sprake is van een vermogenstekort zal het Rijk niet alleen tijdelijk gedurende het jaar maar ook langduriger deze tekorten moeten aanvullen via de rekening-courant.

Voor de sociale fondsen samen daalt het vermogenstekort in 2016 van – € 10,5 miljard naar – € 9,6 miljard. De achtergrond bij de huidige tekorten is voor een deel gelegen in de afspraken over de begrotingsregels. Daarin is een expliciete scheiding tussen uitgaven en inkomsten opgenomen. Een stijging van de uitgaven wordt daardoor niet gecompenseerd via een verhoging van de inkomsten.

Bij het ouderdomsfonds is het feitelijke vermogen ultimo 2016 € 1,0 miljard. Bij het nabestaandenfonds is sprake van een vermogensoverschot. Door het jaarlijkse positieve exploitatiesaldo neemt dit overschot toe. Voor de arbeidsongeschiktheidsfondsen is het feitelijke vermogen in 2015 en 2016 respectievelijk € 2,2 miljard en € 4,0 miljard.

De WW-fondsen hebben in 2015 en 2016 een vermogenstekort. Dit zorgt niet voor risico’s met betrekking tot de uitbetaling van uitkeringen. Deze fondsen maken onderdeel uit van de totale Rijksbegroting en zijn in feite niets anders dan een rekening van het UWV bij het ministerie van Financiën. Het ministerie van Financiën garandeert hiermee dat het UWV altijd over voldoende middelen kan beschikken. Het zogenoemde «leeglopen van de fondsen» vormt derhalve geen enkel risico voor de uitbetaling van werkloosheidsuitkeringen. Wel maken de exploitatietekorten, die de leegloop veroorzaken, onderdeel uit van het EMU-saldo in deze jaren.

Tabel B.2.4 Vermogens sociale fondsen (x € 1 mln)
   

Ultimo 2015

   

Ultimo 2016

 
 

Feitelijk vermogen

Normvermogen

Vermogensoverschot

Feitelijk vermogen

Normvermogen

Vermogensoverschot

AOW

916

934

– 18

1.028

916

112

Anw

3.285

56

3.229

3.888

45

3.843

Arbeidsongeschiktheidsfondsen

2.226

540

1.686

4.012

548

3.464

WW-fondsen

– 13.165

2.233

– 15.398

– 14.760

2.220

– 16.981

             

Totaal sociale fondsen

– 6.738

3.764

– 10.502

– 5.832

3.729

– 9.562

CPB (MEV 2016).

BIJLAGE 3 KOOPKRACHT EN SPECIFIEKE INKOMENSEFFECTEN

B.3.1 Inleiding

In deze bijlage wordt de koopkrachtontwikkeling voor 2016 uitgebreid toegelicht. In paragraaf B.3.2 wordt de koopkrachtontwikkeling voor een aantal voorbeeldhuishoudens gepresenteerd. Hierbij is rekening gehouden met de algemene economische ontwikkeling (lonen, prijzen, etc.) en gebruik van regelingen die voor iedereen van toepassing zijn. Specifieke maatregelen die niet voor iedereen van toepassing zijn en waarvan het effect per huishouden kan verschillen (bijvoorbeeld wijzigingen in de kinderopvangtoeslag) zijn hier niet in meegenomen. Paragraaf B.3.3 gaat verder in op de effecten van specifieke maatregelen. Op basis van een representatieve steekproef van ongeveer 90.000 huishoudens, waarbij ook bekend is wat het gebruik is van specifieke regelingen, wordt een beeld geschetst van de totale koopkrachtontwikkeling.

Verder wordt in paragraaf B.3.4 ingegaan op de ontwikkeling van financiële prikkels bij werkaanvaarding. Ook wordt er stilgestaan bij de veranderingen in marginale druk als gevolg van kabinetsmaatregelen. In paragraaf B.3.5 wordt een nadere toelichting gegeven op relevante maatregelen die de koopkracht van verschillende huishoudens raken. De hier gepresenteerde effecten en maatregelen hebben alleen betrekking op Europees Nederland. Paragraaf B.3.6 bevat een overzicht van de maatregelen die de inkomens op Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (Caribisch Nederland) raken.

De stapelingsmonitor die in de begroting van 2015 is opgenomen, is in deze begroting niet opnieuw opgenomen. Met de stapelingsmonitor werd onderzocht hoeveel huishoudens te maken zouden krijgen met maatregelen die niet in het koopkrachtbeeld worden meegenomen zoals bijvoorbeeld de wijzigingen in Wmo en AWBZ-voorzieningen vanuit de hervorming langdurige zorg, de invoering van de Participatiewet en de decentralisatie van de jeugdzorg. Hierbij is gekeken naar degenen die in 2011 gebruik maakten van deze regelingen (ex ante). De stapelingsmonitor beschrijft dus in feite het eindbeeld voor 2018. Omdat de maatregelen niet in belangrijke mate zijn gewijzigd, verandert het beeld niet meer. Voor de uitkomsten zij daarom verwezen naar de stapelingsmonitor in de begroting van 2015.

B.3.2 Algemeen koopkrachtbeeld (voorbeeldhuishoudens)

Het generieke inkomensbeeld wordt gepresenteerd in de vorm van een standaard koopkrachtoverzicht zoals weergegeven in tabel B.3.1. Deze cijfers laten voor achttien standaardhuishoudens de koopkrachtontwikkeling zien als gevolg van de gemiddelde loon- en prijsontwikkeling en als gevolg van generieke maatregelen, zoals aanpassingen in belastingen, (ziektekosten)premies, zorgtoeslag, kinderbijslag en kindgebonden budget, die voor iedereen in de betreffende groep gelden. Voor huishoudens met kinderen wordt in de berekeningen uitgegaan van twee kinderen tussen 6 en 11 jaar oud.

Belangrijke ontwikkelingen die leiden tot het generieke koopkrachtbeeld in 2016 zijn:

  • Een gemiddelde contractloonstijging van 1,4% in de markt.

  • Stijging van het minimumloon met 1,71%, door de koppeling werkt dit ook door naar de uitkeringen.

  • Stijging van consumentenprijzen met 1,22%.

  • Een stijgende pensioenpremie voor werknemers van 7,03% naar 7,27%.

  • Niet alle aanvullende pensioenen worden geïndexeerd.

Naast bovenstaande ontwikkelingen wordt het standaardkoopkrachtbeeld ook beïnvloed door de volgende maatregelen:

  • Een toename van de gemiddelde nominale zorgpremie van € 1.158 naar € 1.243.

  • Een verhoging van de lage inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet van 4,85% naar 5,5%.

  • Verlenging van de tijdelijke verhoging van de normpercentages van de zorgtoeslag.

  • Verhoging van de maximale arbeidskorting met € 883. Tegelijkertijd wordt de arbeidskorting eerder en volledig afgebouwd.

  • Verhoging van het belastingtarief eerste schijf en verlaging van de belastingtarieven tweede en derde schijf met respectievelijk 0,05%-punt en 1,85%-punt.

  • Verhoging van het startpunt van de vierde belastingschijf met € 8.836 naar € 66.422.

  • Verhoging opbouwpercentage en maximumbedrag inkomensafhankelijke combinatiekorting met respectievelijk 2,159%-punt en € 617.

  • Verhoging afbouwpercentage algemene heffingskorting naar 4,7958% en volledige afbouw naar 0.

  • Het tweede-kindbedrag in het kindgebonden budget wordt met € 33 verhoogd. Daarnaast worden de derde en volgende kindbedragen verhoogd, maar dit is niet zichtbaar in het standaardkoopkrachtbeeld.

  • Verhoging van de ouderenkorting met € 145.

  • Afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in de sociale zekerheid en versobering uitbetaling algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner.

Het komende jaar is de koopkrachtontwikkeling positief voor veel huishoudens. Ruim 80% van de huishoudens gaat er in koopkracht op vooruit, waarbij de mediane koopkrachtontwikkeling uitkomt op +1,4%. Het kabinet trekt € 5 miljard uit voor het structureel verlagen van de lasten op arbeid. Dit komt vooral ten goede aan werkenden; werken wordt vooral voor lagere inkomens meer lonend. Zo wordt in 2016 de arbeidskorting verhoogd en het belastingtarief in de tweede en derde schijf verlaagd. Daarnaast wordt de derde belastingschijf verlengd. Werkenden gaan er hierdoor volgend jaar fors op vooruit. Het € 5 miljardpakket bevat verder een verhoging van de inkomensafhankelijke combinatiekorting en een intensivering in de kinderopvangtoeslag waardoor de combinatie van arbeid en zorg vergemakkelijkt wordt53.

Niet iedereen kan nu al profiteren van het economisch herstel. Zo voelen pensioenfondsen nog steeds de gevolgen van de crisis. Het kabinet repareert de koopkracht van ouderen en uitkeringsgerechtigden door voor 2016 extra geld voor de ouderenkorting, de huurtoeslag en de zorgtoeslag vrij te maken.

Vorig jaar sprong de inkomensachteruitgang van alleenverdieners met kinderen in het oog. Dit is vorig jaar deels gerepareerd door het afbouwpercentage van het kindgebonden budget te verlagen. Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen in 2014 is de SGP toegezegd dat het kabinet aandacht zal houden voor de positie van alleenverdieners met kinderen. Het kabinet komt zijn toezegging na door het tweede-kindbedrag in het kindgebonden budget in 2016 te verhogen en daarnaast grote gezinnen extra te ondersteunen door de bedragen in het kindgebonden budget voor derde en verdere kinderen structureel te verhogen en te uniformeren.

Tabel B.3.1 Standaard koopkrachteffecten in %1

Actieven

Raming

2015

Raming

2016

Alleenverdiener met kinderen

   

modaal

– 2,3

1,8

2 x modaal

0,9

0,5

     

Tweeverdieners

   

modaal + ½ x modaal met kinderen

0,6

3,7

2 x modaal + ½ x modaal met kinderen

1,2

2,2

modaal + modaal zonder kinderen

0,6

2,8

2 x modaal + modaal zonder kinderen

1,1

1,7

     

Alleenstaande

   

minimumloon

0,9

5,3

modaal

0,6

2,8

2 x modaal

1,4

1,0

     

Alleenstaande ouder

   

minimumloon

10,7

4,3

modaal

2,4

4,0

Inactieven

Raming

2015

Raming

2016

Sociale minima

   

paar met kinderen

1,0

0,0

alleenstaande

– 0,3

0,0

alleenstaande ouder

– 0,3

0,0

     

AOW (alleenstaand)

   

(alleen) AOW

0,2

0,8

AOW + € 10.000

– 0,6

0,1

     

AOW (paar)

   

(alleen) AOW

– 0,2

0,3

AOW + € 10.000

– 1,4

0,1

X Noot
1

In het beeld (en elders in de begroting) is gerekend met de raming van de nominale zorgpremie van het Ministerie van VWS. Deze raming valt in 2016 € 16 lager uit dan de raming van het CPB. Een onderbouwing van de raming van het Ministerie van VWS is opgenomen in de begroting van het Ministerie van VWS.

B.3.3 Algemeen koopkrachtbeeld (puntenwolk inclusief specifieke effecten)

Het koopkrachtbeeld op basis van voorbeeldhuishoudens zoals hierboven is gepresenteerd, houdt geen rekening met verschillen tussen specifieke huishoudens. Ook maatregelen die een deel van een bepaalde groep raken zijn niet in de effecten voor de voorbeeldhuishoudens verwerkt. Een grotere diversiteit van huishoudkenmerken en specifieke maatregelen zorgen voor een grotere spreiding in het koopkrachtbeeld dan de voorbeeldhuishoudens (tabel B.3.1) suggereren. De spreiding in het koopkrachtbeeld wordt getoond in figuur B.3.1. In deze puntenwolk wordt voor een representatieve steekproef van ongeveer 90.000 huishoudens in kaart gebracht welke koopkrachteffecten zich voordoen, rekening houdend met de kenmerken van de huishoudens zoals de verdeling van inkomen over partners, de kosten van de woning, het aantal kinderen en een breed scala van specifieke maatregelen. Bij deze berekeningen is – zoals gebruikelijk – verondersteld dat zich geen veranderingen voordoen in de persoonlijke situatie van huishoudens. Met andere woorden, werkloosheid, baanaanvaarding of gezinsuitbreiding en dergelijke zijn niet meegenomen bij de doorrekeningen. Dergelijke veranderingen in de persoonlijke situatie hebben in veel gevallen een veel groter effect op de koopkracht van huishoudens dan de hier gepresenteerde statische koopkrachteffecten.

Er zijn dit jaar drie lijnen toegevoegd in de puntenwolk die de spreiding verduidelijken. De bovenste en onderste lijn, respectievelijk het 95ste en 5de percentiel, geven de bandbreedte aan waarbinnen de koopkracht van 90% van de huishoudens met een bepaald inkomensniveau valt. De middelste lijn geeft de mediane koopkracht per inkomensniveau aan. Deze lijnen sluiten aan bij de lijnen die het CPB al eerder presenteerde in de puntenwolken van de CEP- en MEV-rapporten.

Figuur B.3.1 Statische koopkrachtontwikkeling 2016 huishoudens naar bruto huishoudinkomen (incl. specifieke effecten)1

Figuur B.3.1 Statische koopkrachtontwikkeling 2016 huishoudens naar bruto huishoudinkomen (incl. specifieke effecten)

1 SZW-berekeningen

Uit een puntenwolk is niet goed af te lezen hoeveel huishoudens precies te maken hebben met een koopkrachteffect van een bepaalde omvang. Ter aanvulling is daarom onderstaande tabel opgenomen die inzicht geeft in de verdeling van de koopkrachtontwikkeling uitgesplitst naar inkomenshoogte, inkomensbron en het al dan niet hebben van kinderen.

Tabel B.3.2 Statische koopkrachtontwikkeling 2016
 

<-5%

– 5 tot – 2%

– 2 tot 0%

0 tot 2%

2 tot 5%

>5%

Totaal

Mediaan

Aantal (x1.000)

Inkomenshoogte1

                 

Minimum

1%

1%

14%

76%

5%

4%

100%

0,3%

370

Minimum-modaal

1%

1%

15%

51%

26%

6%

100%

0,8%

2.340

1x-1,5x modaal

0%

1%

22%

29%

40%

8%

100%

1,9%

1.590

1,5x-2x modaal

0%

1%

15%

32%

42%

11%

100%

2,2%

1.210

>2x modaal

0%

1%

8%

44%

44%

2%

100%

1,9%

1.670

                   

Inkomensbron2

                 

Werkenden

0%

0%

5%

32%

54%

10%

100%

2,6%

4.520

Uitkeringsontvangers

1%

0%

19%

72%

7%

1%

100%

0,2%

700

Gepensioneerden

1%

3%

35%

59%

2%

1%

100%

0,2%

1.780

                   

Kinderen3

                 

Zonder kinderen

0%

1%

9%

39%

45%

6%

100%

2,1%

3.570

Met kinderen

0%

0%

5%

34%

48%

12%

100%

2,5%

1.810

                   

Alle huishoudens

0%

1%

15%

43%

35%

6%

100%

1,4%

7.170

X Noot
1

Categorie minimum op basis van netto inkomen, overige op basis van bruto inkomen.

X Noot
2

Indeling op basis van belangrijkste inkomensbron van huishouden.

X Noot
3

Indeling naar kinderen op basis van aanwezigheid kinderen tot 18 jaar en exclusief gepensioneerden.

  • Bij alle huishoudgroepen geldt dat de meerderheid van de huishoudens erop vooruit gaat. Over alle huishoudens bezien gaat zo’n 84% er per saldo in koopkracht op vooruit en circa 16% op achteruit.

  • Binnen de groep werkenden gaat 64% er meer dan 2% op vooruit. Lagere inkomens gaan er meer op vooruit dan hoge inkomens. Dit is voornamelijk het gevolg van het pakket lastenverlichting.

  • Van de huishoudens met kinderen gaat 60% er meer dan 2% op vooruit. Dit heeft onder andere te maken met verhogingen van de inkomensafhankelijke combinatiekorting, kinderopvangtoeslag en kindgebonden budget.

B.3.4 Financiële prikkels voor werkaanvaarding

Naast een evenwichtig inkomensbeeld is het van belang dat het inkomensbeeld activerend is. Dat houdt in dat werken en/of meer werken loont en niet leidt tot een armoedeval. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar de werkloosheidsval, de herintredersval en de deeltijdval.

De werkloosheidsval laat het verschil in inkomen zien tussen werk en een bijstandsuitkering. Een hoger percentage betekent dat werken meer lonend is geworden. Uit tabel B.3.3 blijkt dat alleenstaanden en alleenstaande ouders erop vooruit gaan bij het aanvaarden van werk tegen het minimumloon. Werken wordt volgend jaar lonender door het € 5 miljardpakket aan lastenverlichting waarmee onder andere de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting verhoogd wordt. De inkomensvooruitgang bij werkaanvaarding voor alleenverdieners daalt licht. Dit komt door de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting.

De herintredersval toont de inkomensvooruitgang van alleenverdieners met een niet-werkende partner die (weer) aan het werk gaat. De herintredersval wordt gemeten door te kijken naar welk deel van het extra inkomen het huishouden inlevert aan belastingen, minder toeslagen, en kosten kinderopvang als de partner 3 dagen gaat werken. Dit wordt de marginale druk genoemd. De tabel laat zien dat in 2016 de marginale druk daalt voor alle groepen herintreders. Zij profiteren van de verhoging van de arbeidskorting, de verlaging van het belastingtarief in de 2e en 3e schijf en de intensiveringen in de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de kinderopvangtoeslag.

De deeltijdval laat zien hoeveel een huishouden inlevert als een in deeltijd werkende partner een dag meer gaat werken. Ook de deeltijdval wordt gemeten in termen van marginale druk. Tabel B.3.3 laat zien dat de deeltijdval fors verbetert voor alle huishoudens. Evenals de verbetering van de herintredersval is dit het gevolg van het pakket aan lastenverlichting op arbeid.

Tabel B.3.3 Arbeidsmarktprikkels
 

vooruitgang in %

 

2015

2016

Verschil1

Werkloosheidsval

     

(inkomensvooruitgang bij aanvaarden werk in plaats van bijstand tegen minimumloon)2

Alleenverdiener met kinderen3

4%

3%

0%

Alleenstaande

18%

24%

6%

Alleenstaande ouder (gaat 4 dagen werken)3

2%

6%

4%

 

marginale druk in %

 

2015

2016

Verschil1

Herintredersval

   

(marginale druk bij aanvaarden werk niet-werkende partner)2

Hoofd minimumloon, partner 3 dagen werk (0,6xminimumloon)3

81%

69%

– 12%

Hoofd modaal partner 3 dagen werk (1/2xmodaal)3

37%

29%

– 8%

Hoofd 2xmodaal partner 3 dagen werk (1/2xmodaal)3

43%

34%

– 9%

 

marginale druk in %

 

2015

2016

Verschil1

Deeltijdval minstverdienende partner2

 

(Marginale druk bij dag extra werk)

 

Hoofd minimumloon, partner van 3 naar 4 dagen werk (0,8xminimumloon)3

67%

54%

– 13%

Hoofd modaal partner van 3 naar 4 dagen werk (2/3xmodaal)3

56%

45%

– 11%

Hoofd 2xmodaal partner van 3 naar 4 dagen werk (2/3xmodaal)3

70%

59%

– 11%

X Noot
1

Vanwege afronding zijn de waarden niet altijd gelijk aan het verschil in de eerste twee kolommen.

X Noot
2

Er wordt uitgegaan van een voltijdbaan (5 dagen), tenzij anders vermeld.

X Noot
3

Er wordt uitgegaan van een huishouden met 2 kinderen tussen 6 en 11 jaar en gebruik van buitenschoolse opvang.

Tabel B.3.4 Gemiddelde marginale druk naar inkomenscategorie voor werknemers (%)

Bruto inkomen

2013

2014

2015

2016

Omvang (2015, in %)

< wml

33,5

29,2

28,4

23,3

20

1x–1,5x wml

48,4

48,2

49,4

48,9

20

1,5x–2x wml

49,8

49,7

48,9

50,6

22

2x–3x wml

50,4

51,1

49,6

52,4

25

>3x wml

54,9

56,0

56,1

55,0

14

Totaal

47,1

46,5

46,1

45,9

100

In tabel B.3.4 is de gemiddelde marginale druk voor werknemers weergegeven bij een bruto loonstijging (dit verschilt van de situatie in tabel B.3.3 waar het gaat om het meer uren werken). Deze is berekend voor alle werknemers in de eerder genoemde representatieve steekproef, rekening houdend met alle fiscale en inkomensafhankelijke regelingen waar een huishouden mee te maken heeft. De hier getoonde marginale druk geeft aan hoeveel procent van de bruto loonstijging niet resulteert in een hoger besteedbaar inkomen. In 2016 daalt de marginale druk met name voor de lagere inkomens door de verhoging van de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Deze daling van de marginale druk is positief voor de arbeidsparticipatie van mensen met kleinere banen en lagere inkomens. Voor hogere inkomens kan de marginale druk stijgen door het langere afbouwtraject van de arbeidskorting.

B.3.5 Beschrijving maatregelen inkomensbeeld

In deze paragraaf wordt een nadere toelichting gegeven op de beleidsmaatregelen die de koopkracht van verschillende huishoudens raken. In tabel B.3.5 staan de maatregelen die voor 2016 van belang zijn. Hierbij is ook aangegeven in hoeverre deze maatregelen al dan niet in de puntenwolk en de frequentietabel in paragraaf B.3.3 zijn opgenomen. In alle voorstellen voor wetgeving en beleidsmaatregelen waarbij koopkrachteffecten voor specifieke groepen aan de orde zijn worden deze betreffende effecten ook vermeld. Hiermee wordt er invulling gegeven aan de motie Strik54.

Tabel B.3.5 Overzicht van beleidsmaatregelen met inkomenseffecten in 2016

Thema

Beleidsmaatregel

Inkomenseffect

In puntenwolk verwerkt

1. Fiscaal generiek

Wijzigingen arbeidskorting

+/–

Ja

 

Verhoging tarief eerste schijf

Ja

 

Verlaging tarief tweede en derde schijf

+

Ja

 

Verhoging startpunt vierde schijf

+

Ja

 

Intensivering IACK

+

Ja

 

Afbouw algemene heffingskorting

Ja

 

Afschaffen ouderentoeslag box 3

Ja

 

Beperkt indexeren tweede schijf

Ja

 

Versobering uitbetaling algemene heffingskorting

Ja

 

Verhoging ouderenkorting

+

Ja

 

Inflatieverhogende maatregelen

Ja (via inflatie)

       

2. Kinderen

Intensivering kindgebonden budget

+

Ja

 

Intensivering kinderopvangtoeslag

+

Ja

       

3. Zorg

Verhoging lage IAB-tarief

Ja

 

Maatregelen zorgtoeslag

+

Ja

       

4. Wonen

Invoering passendheidsnorm in Woningwet

+

Nee

 

Huursombenadering

+/–

Nee

 

Beperking hypotheekrenteaftrek

+/–

Ja

       

5. Onderwijs

Vervallen overgangsrecht alleenstaande ouders Participatiewet

Nee

 

Bescherming pensioenopbouw zelfstandigen

+

Nee

 

Wijziging WIA-criterium loonkostensubsidie

Nee

 

(Versnelde) verhoging AOW-leeftijd

Nee

 

Uitbreiding Overbruggingsregeling

+

Nee

 

Kostendelersnorm Anw/IOAW/IOAZ/TW

Nee

 

Afbouw dubbele AHK in sociale zekerheid

Ja

De maatregelen uit de bovenstaande tabel worden hieronder verder toegelicht:

1. Fiscaal generiek

Wijzigingen arbeidskorting

Een belastingplichtige heeft recht op arbeidskorting als hij één van de volgende inkomsten heeft: loon, winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden. Het maximumbedrag van de arbeidskorting wordt met € 883 verhoogd van € 2.220 in 2015 naar € 3.103 in 2016. Het afbouwpunt van de arbeidskorting wordt verlaagd van € 49.770 naar € 34.015 in 2016. Daarnaast wordt de arbeidskorting voor de hoogste inkomens volledig afgebouwd naar 0. Deze veranderingen geven een positief inkomenseffect van 5,2% voor werkenden op het minimumloon en circa 1% voor werkenden met een inkomen rond € 50.000. Voor hogere inkomens loopt het positieve inkomenseffect weer af en slaat om in een negatief inkomenseffect van – 0,3% voor inkomens boven circa € 100.000.

Verhoging tarief eerste schijf

Het tarief van de eerste schijf gaat omhoog van 36,50% in 2015 naar 36,55% in 2016. Dit geeft een negatief inkomenseffect voor de meeste huishoudens van maximaal 0,05%.

Verlaging tarief tweede en derde schijf

De tarieven voor de tweede en derde schijf gaan omlaag van 42% in 2015 naar 40,15% in 2016. Huishoudens met een inkomen boven € 19.922 ondervinden hiervan een positief inkomenseffect. Een huishouden met een modaal inkomen gaat er hierdoor 1,1% op vooruit. Een huishouden met een twee keer modaal inkomen 2,1%.

Verhoging startpunt vierde schijf

Het startpunt van de vierde schijf wordt vanwege het € 5 miljardpakket in 2016 met € 8.000 verhoogd. Verhoging van het startpunt van de vierde schijf betekent feitelijk een verlenging van de derde schijf. Dit geeft voor de betroffen huishoudens een positief inkomenseffect van gemiddeld 1,1%.

Intensivering inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK)

Het opbouwpercentage van de IACK wordt met 2,159%-punt verhoogd in 2016 naar 6,159%. Daarnaast is ook het maximumbedrag met € 616 verhoogd naar € 2.769. Deze maatregelen zorgen voor een positief inkomenseffect bij tweeverdieners met kinderen en alleenstaande ouders. Voor tweeverdieners waarvan de kostwinner een modaal inkomen en de minstverdienende partner ½x modaal verdient is het inkomenseffect 0,6%. Een alleenstaande ouder met een modaal inkomen gaat er door de wijzigingen in de IACK 1,9% op vooruit.

Afbouw algemene heffingskorting

Iedere belastingplichtige heeft recht op de algemene heffingskorting. In 2016 wordt het afbouwpercentage van de algemene heffingskorting verhoogd van 2,32% in 2015 naar 4,7958%. Daarnaast wordt de algemene heffingskorting voor de hoogste inkomens volledig afgebouwd naar 0. Dit geeft een negatief inkomenseffect voor belastingplichtigen met een inkomen boven € 19.922, dat oploopt tot – 2,6% voor belastingplichtigen met een inkomen van circa € 72.000.

Afschaffen ouderentoeslag box 3

Vanaf 2016 wordt de extra vrijstelling voor ouderen in box 3 (ouderentoeslag) afgeschaft. Het negatieve inkomenseffect voor de betroffen huishoudens is gemiddeld 1,2%. De spreiding van de inkomenseffecten is echter groot, doordat voor een kleine groep ouderen met vermogen hierdoor ook het recht op huur- of zorgtoeslag vervalt.

Beperkt indexeren 2e schijf

Met ingang van 2011 wordt de bovengrens van de tweede schijf maar voor 75% geïndexeerd, zodat vergeleken met volledige indexatie de tweede schijf verkort wordt en de derde schijf verlengd. Aangezien voor belastingplichtigen jonger dan de AOW-leeftijd de totaaltarieven van de tweede en derde schijf sinds 2013 gelijk zijn is deze maatregel alleen van belang voor belastingplichtigen vanaf de AOW-leeftijd, die geboren zijn na 1945.

Versobering uitbetaling algemene heffingskorting

De minstverdienende partner die niet genoeg belastbaar inkomen heeft om de algemene heffingskorting te verzilveren, krijgt deze toch uitbetaald als de partner genoeg belasting betaalt. Om de arbeidsparticipatie te bevorderen wordt sinds 2009 stapsgewijs over een periode van vijftien jaar de uitbetaling van de algemene heffingskorting afgebouwd. Het gevolg hiervan is dat de minstverdienende partner een grotere prikkel ervaart om (meer) te gaan werken. De minstverdienende partner geboren vóór 1 januari 1963 is uitgezonderd van de maatregel. In 2016 zijn er ongeveer 360.000 huishoudens waarvoor geldt dat de overdraagbaarheid wordt afgebouwd. Zij ondervinden een gemiddeld negatief inkomenseffect van – 0,4%.

Verhoging ouderenkorting

De ouderenkorting wordt verhoogd van € 1.042 in 2015 naar € 1.187 in 2016. Gepensioneerden met een inkomen tot € 35.949 ondervinden hiervan een positief inkomenseffect van gemiddeld 0,7%.

Inflatieverhogende maatregelen

Vanaf 1 januari 2016 geldt er een aantal nieuwe fiscale maatregelen die effect hebben op de prijzen die de consument betaalt. Het gaat dan om een verhoging van de energiebelasting en een tariefverhoging in de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken. Deze maatregelen hebben een negatief effect op de koopkracht en worden meegenomen in de inflatie.

2. Kinderen

Intensivering kindgebonden budget

In 2016 worden de bedragen in het kindgebonden budget vanaf het tweede kind verhoogd. Het tweede-kindbedrag wordt met € 33 verhoogd, het derde-kindbedrag met € 100 en de bedragen vanaf het vierde kind met € 177. Daarmee worden de bedragen vanaf het derde kind geüniformeerd. Met name de grotere gezinnen profiteren hiervan. 40% van alle gezinnen met twee kinderen heeft een positief inkomenseffect door deze maatregel; 48% van alle gezinnen met drie kinderen en bijna 2/3e (65%) van alle gezinnen met meer dan drie kinderen. Onder de gezinnen met meer dan twee kinderen gaan met name de alleenstaande ouders en de alleenverdieners erop vooruit. Een alleenverdienersgezin met vier kinderen en een modaal inkomen gaat er bijvoorbeeld door deze maatregel € 310 op vooruit. Dat is een positief inkomenseffect van ongeveer 1,2%.

Intensivering kinderopvangtoeslag

In het kader van de belastingherziening worden de eerste- en tweede-kindtabel van de kinderopvangtoeslag voor bijna iedereen vanaf 2016 met 5,8%-punt verhoogd. De allerhoogste toeslagpercentages zijn gemaximeerd om het uitgangspunt bij de kinderopvangtoeslag, namelijk dat ouders een ouderbijdrage betalen, voor alle huishoudens in stand te houden. Alle huishoudens met kinderopvangtoeslag gaan erop vooruit. Het mediane inkomenseffect is 0,6%.

3. Zorg

Verhoging lage IAB-tarief

Het verschil in de percentages van de inkomensafhankelijke bijdrage voor de zorgverzekeringswet (IAB) tussen werkgevers en mensen zonder werkgever, wordt verkleind tot 1,25% in 2016. Het verschil bedroeg 2,1% in 2015. Dit zorgt voor een negatief inkomenseffect voor mensen die zelf de IAB betalen. Een paar met AOW en een aanvullend pensioen van € 10.000 gaat er door deze maatregel bijvoorbeeld 0,3% op achteruit.

Maatregelen zorgtoeslag

Via de zorgtoeslag wordt een inkomensafhankelijke tegemoetkoming verstrekt die het voor huishoudens met lage en middeninkomens mogelijk moet maken de nominale zorgpremies en het verplicht eigen risico voor de zorgverzekering te betalen. In 2016 wordt de zorgtoeslag ten opzichte van 2015 licht verhoogd. Deze verhoging van de zorgtoeslag wordt bereikt door de normpercentages die de hoogte van de zorgtoeslag bepalen in 2016 neerwaarts aan te passen. Het normpercentage voor eenpersoonshuishoudens daalt van 2,395% in 2015 naar 2,380% in 2016. Het normpercentage voor meerpersoonshuishoudens daalt van 5,265% in 2015 naar 5,220% in 2016. Deze maatregelen staan los van de stijging van de zorgtoeslag als gevolg van de hogere nominale zorgpremie. Het positieve inkomenseffect loopt op tot 0,1%.

4. Wonen

Invoering passendheidsnorm in Woningwet

In de onlangs herziene Woningwet wordt per 2016 een passendheidsnorm ingevoerd. Deze norm bepaalt dat corporaties ten minste aan 95% van de woningzoekende huishoudens met (potentieel) recht op huurtoeslag een woning moeten toewijzen met een huurprijs tot ten hoogste de voor dat huishouden toepasselijke aftoppingsgrens. De inkomensgevolgen zijn sterk afhankelijk van de invulling die de corporaties eraan gaan geven, beoogd is dat huurtoeslagontvangers in goedkopere woningen zullen worden gehuisvest, wat positieve inkomenseffecten voor deze groep zal hebben.

Huursombenadering

Het voornemen is om per 1 juli 2016 in het huurbeleid de inkomensafhankelijke huurverhoging te vervangen door een huursombenadering. De maximale individuele huurstijging wordt dan onafhankelijk van het inkomen vastgesteld op maximaal 2,5% boven de inflatie. Voor corporaties geldt daarnaast de beperking dat de huursom inclusief harmonisatie maar mag stijgen met maximaal 1% per jaar. Daarnaast is het voornemen een vijfjaarlijkse inkomenstoets in te voeren voor huishoudens waarin nog geen lid de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Op grond hiervan kan, als het inkomen uitkomt boven € 38.950 de huur met 4%, in plaats van 2,5% worden verhoogd. In het algemene koopkrachtbeeld wordt met de huurstijging rekening gehouden via de consumentenprijsindex. Deze zal als gevolg van de, met name in de corporatiesector meer beperkte huurstijging, minder stijgen. Het effect voor individuele huishoudens hangt af van het inkomen van de huurder, of de woning bij een corporatie wordt gehuurd of niet, en in welke mate de verhuurder de ruimte die het huurbeleid biedt voor huurstijgingen daadwerkelijk benut. Uitgaande van een volledig gebruik van de ruimte voor huurverhogingen is er voor zittende huurders van corporatiewoningen op jaarbasis vanaf 1 juli 2016 een positief inkomenseffect van gemiddeld 0,1% voor huurtoeslagontvangers, oplopend tot 0,4% voor huishoudens zonder huurtoeslag met een inkomen onder de € 38.950. Voor ouderenhuishoudens is ook bij een hoger inkomen sprake van een positief inkomenseffect.

Beperking hypotheekrenteaftrek

De hypotheekrenteaftrek wordt aangepast voor bestaande en nieuwe hypotheken. Vanaf 2014 is begonnen het maximale aftrektarief in de vierde schijf stapsgewijs te verlagen naar 38%. Dit gebeurt in stappen van ½%-punt per jaar. Daarbij wordt de opbrengst van deze maatregel teruggeven door de derde schijf te verlengen. Voor alle hypotheken wordt in 2016 de aftrek inkomstenbelasting daardoor maximaal mogelijk tegen 50,5% en wordt de derde schijf (extra) verlengd met bijna € 550. Voor 90% van de betroffen huishoudens ligt het inkomenseffect in 2016 tussen – 0,1% en + 0,1%.

5. Sociale zekerheid

Vervallen overgangsrecht alleenstaande ouders Participatiewet

Als gevolg van de hervorming kindregelingen is de aanvulling van 20% van het minimumloon voor alleenstaande ouders in alle minimumregelingen per 2015 vervangen door de alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget. Een beperkte groep alleenstaande ouders in de Participatiewet heeft de aanvulling een jaar langer behouden. Dit overgangsrecht vervalt per 1 januari 2016.

Bescherming pensioenopbouw zelfstandigen

Per 1 januari 2016 worden lijfrenten binnen zekere grenzen in de Participatiewet niet meer als vermogen aangemerkt. Daarnaast wordt de vrijlating voor inkomsten uit arbeid van zelfstandigen binnen de Participatiewet verruimd.

Wijziging WIA voor personen die hebben gewerkt met loonkostensubsidie

In de huidige WIA-systematiek worden mensen die gewerkt hebben met loonkostensubsidie vrijwel altijd volledig arbeidsongeschikt verklaard omdat zij geen regulier werk kunnen verrichten op wml-niveau. Dit neemt niet weg dat zij wellicht een andere functie met loonkostensubsidie zouden kunnen vervullen. Personen die vanaf 1 oktober 2016 in de WIA stromen en voorheen met loonkostensubsidie hebben gewerkt, worden met een nieuw arbeidsongeschiktheidscriterium beoordeeld. Hierdoor daalt het gemiddelde arbeidsongeschiktheidspercentage.

(Versnelde) verhoging AOW-leeftijd

In 2013 is gestart met het stapsgewijs verhogen van de AOW-leeftijd. Vanaf 2016 wordt een versnelling aangebracht in de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd als gevolg van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd. In 2016 wordt de AOW-leeftijd met 3 maanden verhoogd naar 65 jaar en 6 maanden.

Uitbreiding Overbruggingsregeling

Voor mensen die tussen 1 januari 2013 en 1 juli 2015 met vroegpensioen zijn gegaan en zich niet hebben kunnen voorbereiden op de versnelde AOW-leeftijdsverhoging wordt vanaf 2016 ook voorzien in compensatie door middel van de Overbruggingsregeling. Deze uitbreiding voor deze groep geldt alleen voor het AOW-gat dat het gevolg is van de versnelde leeftijdsverhoging.

Overgangsrecht kostendelersnorm Anw/IOAW/IOAZ/TW

Bij de minimumregelingen Anw, IOAW, IOAZ en TW wordt de uitkering voor personen die samenwonen met een of meer volwassenen geleidelijk verlaagd van 70% naar 50% van het minimumloon in 2019. In 2016 krijgt deze groep 65% van het minimumloon.

Afbouw dubbele AHK in sociale zekerheid

Sinds januari 2012 wordt de dubbele algemene heffingskorting in de sociale zekerheid (excl. AOW) afgebouwd. In de structurele situatie hebben uitkeringsgerechtigden, evenals alleenverdieners in de fiscaliteit, recht op eenmaal de algemene heffingskorting. De afbouw van de dubbele heffingskorting in de sociale zekerheid wordt in de jaren 2014 tot en met 2017 echter getemporiseerd, zodat per jaar 2,5%-punt wordt afgebouwd in plaats van 5%-punt per jaar. Dit betreft een tijdelijke koopkrachtmaatregel voor sociale minima die is afgesproken in het Regeerakkoord. Per saldo resulteert nog steeds een negatief inkomenseffect van gemiddeld 0,3% voor bijstandsgerechtigden.

B.3.6 Maatregelen Caribisch Nederland

De eilanden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba zijn met ingang van 10 oktober 2010 afzonderlijke openbare lichamen van Nederland. Daarom wordt vanaf de begroting 2012 ook aandacht besteed aan maatregelen en ontwikkelingen die de inkomens in Caribisch Nederland raken. Voor Caribisch Nederland beschikt SZW niet, zoals voor Europees Nederland, over betrouwbare ramingen van de contractloonontwikkeling, de indexatie van de pensioenen en de inflatie. Hierdoor is het niet mogelijk om de koopkrachtontwikkeling kwantitatief te visualiseren, zoals dat voor de Europees-Nederlandse situatie wordt gedaan. Wel wordt de inflatie-ontwikkeling nauwgezet door het CBS gemonitord.

Daarnaast publiceert het CBS, in opdracht van het Rijk, sinds augustus 2014 cijfers over het Bruto Binnenlands Product (BBP) en sinds februari 2015 cijfers over de inkomens in Caribisch Nederland. Dit biedt inzicht in de omvang van de economie en het besteedbare inkomen van huishoudens op de drie eilanden afzonderlijk.

Prijsontwikkeling en indexering van uitkeringen

Jaarlijks worden het minimumloon, de AOV, de AWW, en de Onderstand geïndexeerd op basis van de gerealiseerde prijsontwikkeling in het derde kwartaal van het voorgaande jaar. Per 1 januari 2016 zullen de uitkeringen en het minimumloon dan ook geïndexeerd worden met de consumentenprijsindex (CPI) van het derde kwartaal van 2015.

Nieuwe inzichten op basis van de Inkomensstatistiek Caribisch Nederland hebben, naast de reguliere indexatie, aanleiding gegeven voor een extra verhoging van het wettelijk minimumloon (wml) en uitkeringen voor Saba en Sint-Eustatius. Het wml en daarmee de uitkeringen zullen met 6,5% voor Saba en 4% voor Sint-Eustatius verhoogd worden. Uit de Inkomensstatistiek Caribisch Nederland bleek dat er geen ruimte was voor een extra verhoging voor Bonaire.

De extra verhoging van de uitkeringen en het wml heeft een positief inkomenseffect voor huishoudens op Saba en Sint-Eustatius. In de CN-week van juni 2015 is bovendien met de bestuurscolleges afgesproken dat de staatssecretaris van SZW zich beraadt op een aanvullend pakket ter grootte van circa € 300.000 (waarvan ook huishoudens op Bonaire profiteren).

Introductie kinderbijslag BES

Op dit moment kent Caribisch Nederland alleen een kindertoeslag Onderstand en een fiscale tegemoetkoming in de kosten voor het onderhoud van kinderen, waardoor een adequate vorm van kinderbijslag voor alle inwoners met kinderen nog ontbreekt. In verband met de verzilveringsproblematiek en onder verwijzing naar het UNICEF-rapport «Koninkrijkskinderen» vroeg de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties onder andere of de regering bereid is om in Caribisch Nederland een systeem van kinderbijslag in te voeren55. Tevens is bij gelegenheid van de SZW-begrotingsbehandeling 2014 in de Tweede Kamer in verband met de motie Schouten56 door het kabinet aan het parlement toegezegd om de mogelijkheden voor de omvorming van de kinderkorting in een kinderbijslagregeling te onderzoeken. Daarnaast is op 27 november 2014 de motie Schouten-Van Laar57 aanvaard die verzoekt om voor Caribisch Nederland een kinderbijslagregeling per 1 januari 2016 op te stellen waarbij niemand erop achteruitgaat. Vanaf 1 januari 2016 zal dan ook de kinderbijslag in worden gevoerd in Caribisch Nederland, onder voorbehoud van parlementaire instemming.

De kinderbijslag BES zal, als gevolg van het voorstel, bij inwerkingtreding circa 456 USD per jaar per kind bedragen. Dit bedrag is gebaseerd op het maximale bedrag per kind dat gezinnen op dit moment voor de eerste twee kinderen via de belastingen kunnen verzilveren en waarvan is beoogd dat zij er niet op achteruitgaan in inkomen. Gezinnen met meer dan twee kinderen en het maximum aan fiscale tegemoetkoming gaan er op vooruit omdat dit voorstel uitgaat van een vast bedrag per kind en geen maximum stelt bij twee kinderen.

Gezinnen in de Onderstand gaan er eveneens op vooruit. De onderstand is een vorm van bijstand. Deze gezinnen ontvangen op dit moment een kindertoeslag voor maximaal drie kinderen. Ouders in de onderstand ontvangen de nieuwe kinderbijslag BES naast de kindertoeslag. De overige groep huishoudens met kinderen met een inkomen onder de belastingvrije som ontvangt op dit moment geen tegemoetkoming voor de kosten in het onderhoud van kinderen. Zij zullen deze nu wel gaan ontvangen waardoor er een positief inkomenseffect van circa 456 USD per jaar per kind ontstaat. Dit bedrag kan nog aan verandering onderhevig zijn, afhankelijk van de ontwikkeling van de inflatie en de besluitvorming over de eerder genoemde additionele inzet van circa € 300.000.

BIJLAGE 4 ZBO’s EN RWT’s

Deze bijlage bevat in tabel B4.1 een overzicht van de zelfstandige bestuursorganen (ZBO) en rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT) die onder de verantwoordelijkheid van het moederdepartement vallen. In tabel B4.2 zijn de bijdragen aan de ZBO’s en de RWT’s opgenomen die onder de verantwoordelijkheid van een ander Ministerie vallen. De opgenomen bedragen betreffen de in de beleidsartikelen in de budgettaire tabellen onder het instrument «Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s» verantwoorde uitgaven van de begrotings- en de premiegefinancierde regelingen, verminderd met de relevante ontvangsten.

Tabel B.4.1 Overzicht ZBO's en RWT's vallend onder Ministerie SZW

Naam organisatie

ZBO

RWT

Functie

Begrotingsartikel

Raming 2016 (x € 1 mln)

Verwijzing

Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) inclusief BKWI

x

x

Het UWV voert de sociale verzekeringen voor werknemers, zelfstandigen en jonggehandicapten uit. Werkzoekenden kunnen terecht voor het vinden van werk of het aanvragen van een uitkering, werkgevers voor vacaturebemiddeling en informatie over de arbeidsmarkt. Daarnaast verleent het UWV ontslagvergunningen en tewerkstellingsvergunningen, verricht keuringen en indicatiestellingen en geeft arbeidsrechtelijke informatie. Het BKWI is opgericht om het geheel aan centrale voorzieningen binnen de keten van werk en inkomen te beheren en door te ontwikkelen.

3,4,5,11

1.962,3

www.uwv.nl en www.bkwi.nl

             

Sociale Verzekeringsbank (SVB)

x

x

De SVB voert voor verschillende overheidsorganisaties regelingen en wetten uit.

11

216,0

www.svb.nl

             

Inlichtingenbureau (IB)

 

x

Het IB ondersteunt gemeenten bij hun wettelijke taken in het kader van de sociale zekerheid. Het doel is bestrijding van fraude en bevorderen van samenwerking tussen de verschillende organisaties door gegevensuitwisseling tussen gemeenten en derden in de keten van werk en inkomen.

11

5,7

www.inlichtingenbureau.nl

Tabel B.4.2 Overzicht ZBO's en RWT's vallend onder andere Ministeries

Naam organisatie

Ministerie

ZBO

RWT

Functie

Begrotingsartikel

Raming 2016 (x € 1 mln)

Verwijzing

Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA)

VenJ

x

 

Het COA is verantwoordelijk voor de opvang, begeleiding en uitstroom (uit de opvang) van asielzoekers in Nederland.

13

28,3

www.coa.nl

BIJLAGE 5 MOTIES EN TOEZEGGINGEN

B.5.1 Afgehandelde moties

Overzicht van de door de bewindspersonen afgehandelde moties, vergaderjaar 2005–2006

ID1

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

371

Kamerstukken II, 2008–2009, 31 700 XV, nr. 38

Motie-Ortega-Martijn/Van Hijum over tegengaan van belemmeringen om na het 65e jaar door te werken

Afgehandeld met indiening van wetsvoorstel doorwerken na AOW-leeftijd bij Tweede Kamer d.d. 11-11-2014. (Kamerstukken II, 2014–2015, 34 073, nrs. 1–3)

X Noot
1

Dit is een identificatienummer voor de administratie van de motie binnen het Ministerie van SZW.

Overzicht van de door de bewindspersonen afgehandelde moties, vergaderjaar 2011–2012

ID

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

536

Kamerstukken II, 2011–2012, 32 815, nr. 43

Motie-Dijkgraaf/Sterk over de uitzondering op de gezinsbijstand

Nu de huishoudinkomenstoets is ingetrokken, heeft deze motie haar grondslag verloren. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd middels de begroting 2015.

(Kamerstukken II, 2014–2015, 34 000 XV, nr. 1–2)

537

Kamerstukken II, 2011–2012, 32 815, nr. 37

Motie-Sterk over een regeling voor onvermijdbare kosten voor levensonderhoud

Nu de huishoudinkomenstoets is ingetrokken, heeft deze motie haar grondslag verloren. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd middels de begroting 2015.

(Kamerstukken II, 2014–2015, 34 000 XV, nr. 1–2)

538

Kamerstukken II, 2011–2012, 32 815, nr. 45

Motie-Sterk c.s. over een implementatie van de huishoudinkomenstoets in de ICT-systemen

Nu de huishoudinkomenstoets is ingetrokken, heeft deze motie haar grondslag verloren. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd middels de begroting 2015.

(Kamerstukken II, 2014–2015, 34 000 XV, nr. 1–2)

550

Kamerstukken II, 2011–2012, 31 322, nr. 149

Motie-Van Gent c.s. over het afschaffen van het urencriterium

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 03-07-2104, (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 447, nr. 6)

552

Kamerstukken II, 2011–2012, 31 322, nr. 159

Motie-Van Hijum/Van Gent over facilitering van ouderparticipatiecrèches

Deze motie is meegenomen in de MvT van het wetsvoorstel ouderparticipatiecrèches dat op 16-07-2015 bij de Tweede Kamer is ingediend. Hierin is de motie verwerkt op pagina 10, met verwijzing naar voetnoot 4

Overzicht van door de bewindspersonen afgehandelde moties, vergaderjaar 2012–2013

ID

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

616

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 400-XV, nr. 44

Gewijzigde motie-Heerma/Schouten over meer ruimte voor proportionaliteit bij terugvorderingsbeleid participatiebudget

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 01-09-2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, 29 817, nr. 133)

628

Kamerstukken II, 2012–2013, 32 043, nr. 159

Motie-Van Weyenberg inz. aansluiting bij de normen «correct en niet misleidend» uit de Wet op het financieel toezicht mogelijk is voor de wettelijk verplichte informatie-elementen

Afgehandeld met inwerkingtreding van de Wet Pensioencommunicatie (Stb.2015, 193) per 01-07-2015

636

Kamerstukken II, 2012–2013, 29 544, nr. 443

Motie-Van Weyenberg over ondernemerschap als onderdeel van aanpak jeugdwerkloosheid

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 31-03-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 29 544, nr. 599)

644

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 566, nr. 24

Motie-Slob over effecten tussen de verschillende generaties

Afgehandeld met wetten van 02-06-2014, Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen (Staatsblad 196) en Wet tot wijziging Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014 (Staatsblad 197)

652

Kamerstukken II, 2012–2013, 29 544, nr. 457

Motie-Hamer/Van Weyenberg over bijzondere aandacht voor jongeren met een niet-westerse achtergrond

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 04-04-2014, (Kamerstukken II, 2013–2014, 29 544, nr. 513)

655

Kamerstukken II, 2012–2013, nr. 32 043, nr. 165

Motie-Van Weyenberg over doorrekenen plan voor hervorming pensioenstelsel van een aantal politieke jongerenorganisaties

Afgehandeld met Hoofdlijnenbrief toekomst pensioenstelsel aan de Tweede Kamer d.d. 06-07-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 32 043, nr. 263)

739

Kamerstukken II, 2012–2013, 29 544, nr. 451

Motie-Karabulut overwegende dat volgens de Inspectie SZW gemeenten er slechts in beperkte mate in slagen om uitkeringsgerechtigde die begeleiding nodig hebben passend werk te bieden

Met het aannemen van de Participatiewet in de Tweede en Eerste Kamer en de ruimte die daarin aan gemeenten wordt geboden om uitkeringsgerechtigden naar werk te begeleiden wordt met de inwerkingtreding van deze wet per 01-01-2015 deze motie als afgedaan beschouwd

Overzicht van door de bewindspersonen afgehandelde moties, vergaderjaar 2013–2014

ID

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

665

Kamerstukken II, 2013–2014, 32 824, nr. 36

Motie-Yücel over onderzoek naar uitspraken van de rector van de Islamitische Universiteit in Rotterdam

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 25-03-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 29 614, nr. 37)

671

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 750 XV, nr. 25

Motie-Van Nieuwenhuizen-Wijbenga/Hamer over duidelijkheid over het begrip «normale arbeidsduur'

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer, d.d. 09-02-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 17 050, nr. 499)

674

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 750 XV, nr. 35

Motie-Hamer/Kerstens over spelregels om verdringing van reguliere banen tegen te gaan

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 01-10-2014 (Kamerstukken II, 2014–2015, 29 544, nr. 558)

676

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 750 XV, nr. 37

Motie-Hamer over bestrijding van armoede onder werkenden

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 19-11-2014 (Kamerstukken II, 2014–2015, 24 515, nr. 294)

684

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 750 XV, nr. 49

Motie-Klein over een flexibel opneembare AOW

Afgehandeld met brief aan Tweede Kamer d.d. 16-02-2015 Kamerstukken II, 2014–2015, 32 163, nr.37)

686

Kamerstukken II, 2013–2014, 32 043, nr. 185

Motie-Lodders over meer flexibiliteit bij de aankoop van het pensioen

Afgehandeld met brief van aan Tweede Kamer d.d. 15-07-2014 (Kamerstukken II 2013–2014, 32 043, nr. 221)

687

Kamerstukken II, 2013–2014, 24 515, nr. 271

Motie-Kuzu/Schouten over instrumenten voor bestrijding van armoede onder kinderen

Afgehandeld met brief aan Tweede Kamer d.d. 19-11-2014 over het onderzoek gemeentelijk armoede- en schuldenbeleid. (Kamerstukken II, 2014–2015, 24 515, nr. 294)

690

Kamerstukken II, 2013–2014, 29 544, nr. 493

Motie-Van Weyenberg/Van Nieuwenhuizen-Wijbenga over het niet uitsluiten van zzp'ers in cao's

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 08-07-2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, 29 544, nr. 549)

691

Kamerstukken II, 2013–2014, 29 544, nr. 494

Motie-Van Weyenberg/Van Nieuwenhuizen-Wijbenga over het niet benadelen van niet-vakbondsleden in cao's

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 08-07-2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, 29 544, nr. 549)

695

Kamerstukken II, 2013–2014, 28 917, nr. 87

Motie-Kerstens/Potters over wegnemen van knelpunten in wet- en regelgeving

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-11-2014 (Kamerstukken II, 2014–2015, 28 719, nr. 90)

696

Kamerstukken II, 2013–2014, 28 719, nr. 88

Motie-Kerstens/Karabulut over het probleem dat uitzendbureaus bijstandsgerechtigden niet willen inschrijven

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 09–02- 2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 17 050, nr. 499)

697

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 801, nr. 48

Motie-Potters/Dijkgraaf over onderzoeken in hoeverre het verzamelinkomen uit de bijstandsuitkering kan worden gemaximeerd tot bijvoorbeeld een modaal inkomen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 24-11-2014 (Kamerstukken II, 2014–2015, 30 545, nr. 143)

698

Kamerstukken II, 2013–2014, nr. 33 801, nr. 52

Motie-Pieter Heerma/Van Weyenberg over het minimaliseren van de kans op ontwijking van de kostendelersnorm en te onderzoeken hoe het aantal kostendelers gemonitord kan worden

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 24-11-2014 (Kamerstukken II, 2014–2015, 30 545, nr. 143)

699

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 818, nr. 41

Gewijzigde motie-Voortman/Pieter Heerma over het onderzoeken van de mogelijkheden van een meerjarig tweede contract

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 25–11- 2014. (Kamerstukken II, 2014–2015, 33 818, nr. 60)

701

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 818, nr. 44

Motie-Van Weyenberg/Van Nieuwenhuizen-Wijbenga over de rol van de Ontslagadviescommissie bij het besluit van het UWV

Is verwerkt in de Regeling UWV ontslagprocedure die per 1 juli 2015 in werking is getreden. (Stcrt. 2015, 12688)

702

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 818, nr. 46

Nader gewijzigde motie-Pieter Heerma over de gevolgen van de aanpassing van het ontslagrecht voor het mkb

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 30-06-2014

(Kamerstukken II, 2013–2014, 29 544, nr. 544)

703

Kamerstukken II, 2013–2014, nr. 33 818, nr. 50

Motie-Klein over de inwerkingtreding van de Wet en werk en zekerheid en van de nieuwe wet werken na AOW-leeftijd op elkaar afstemmen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-11-2014 (Kamerstukken II, 2014–2015, 34 073, nrs. 1–3)

711

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 161, nr. 172

Motie-Potters/Pieter Heerma over een pilot met een integrale benadering van de Wmo en de participatiewet

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 04-11-2014, (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 161, nr. 172)

714

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 161, nr. 179

Motie-Kerstens c.s. over het meewegen van het opnamevermogen van het regionale arbeidsmarktbeleid bij het vaststellen van de verdeelmodellen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 15-05-2014 «verdeelmodel inkomensdeel en participatiebudget vanaf 2015» (Kamerstukken II, 2014–2015, 30 545, nr. 137)

715

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 161, nr. 175

Motie-Heerma over loondispensatie op individuele basis

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 25-11-2014, (Kamerstukken II, 2014–2015, 33 161, nr. 196)

716

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 161, nr. 178

Motie-Kerstens over een individueel plan van aanpak

De Staatssecretaris heeft, overeenkomstig haar toezegging tijdens de behandeling van de Participatiewet, in de eerste Verzamelbrief van 2014 van 25 april gewezen op de meerwaarde van een individueel plan van aanpak. De Staatssecretaris heeft gemeenten verzocht om bij de uitwerking van beleid hier aandacht aan te besteden. Daarmee is uitvoering gegeven aan de motie

717

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 716, nr. 23

Motie-Pieter Heerma over een standaard rekenregel bij het vaststellen van kinderalimentatie

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 22-04-2915, (Kamerstukken II, 2014–2015, 33 716, nr. 23)

718

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 716, nr. 27

Motie Van Weyenberg/ Tellegen over het meer lonend maken van meer uren werken

Wordt meegenomen bij de begrotingsbehandeling 3e kwartaal voor Prinsjesdag 2015

719

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 818, nr. 45

Motie-Van Weyenberg over ruimere contractvormen voor werkenden boven de AOW-leeftijd

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-11-2014 (Kamerstukken II, 2014–2015, 34 073, nrs. 1–3)

721

Kamerstukken II, 2013–2014, 21 501–20, nr. 874

Motie Dijkgraaf c.s. over expliciet agenderen van de aanpak van antisemitisme in Europees verband

Afgedaan met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-02-2015, (Kamerstukken II, 2014–2015, 30 950, nr. 76)

722

Kamerstukken II, 2013–2014, 21 501–20, nr. 876

Motie-Klein over ongemoeid laten van de individuele pensioenstelsels- en regelingen van de individuele lidstaten

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 04-12-2104, (Kamerstukken II, 2014–2015, 33 931, nr. 81)

723

Kamerstukken II, 2013–2014, 26 448, nr. 512

Gewijzigde-Motie-Schut-Welkzijn/Dijkgraaf over opzegging van het sociale zekerheidsverdrag met Marokko (26 448, nr. 512)

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 14-10-2014 (Kamerstukken II, 2014–2015, 34 052, nr. 5)

724

Kamerstukken II, 2013–2014, 26 448, nr. 513

Motie- Ulenbelt/Van Weyenberg over aanscherpen van de autorisatie-eisen voor Suwinet

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 03-06-2014 (Kamerstukken II, 2014–2015, 26 448, nr. 516)

726

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 932, nr. 2

Motie-Omtzigt c.s. over niet instemmen met gedelegeerde regelgeving

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 04-12-2014 (Kamerstukken II, 2014–2015, 33 931, nr. 8)

727

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 930-XV, nr. 6

Motie-Pieter Heerma c.s. over meer en voldoende informatie per sectorplan

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 17-11-2014 (Kamerstukken II, 2014–2015, 33 566, nr. 71)

729

Kamerstukken II, 2013–2014, 24 515, nr. 284

Motie-Schouten c.s. over respecteren van de beslagvrije voet

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 09-06-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 31 066, nr. 244)

731

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 853, nr. 13

Motie-Schouten/Ulenbelt over een onderzoek naar de consequenties van de tweewoningenregel in de Anw

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 24-11-2014 (Kamerstukken II, 2014–2015, 33 853, nr. 16)

733

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 863, nr. 24

Motie-Lodders/Van Weyenberg over waarborgen dat het percentage van 1,875% kan worden gerealiseerd

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 01-09-2014, Kamerstukken II, 2013–2014, 33 863, nr. 30

734

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 863, nr. 25

Motie-Lodders over duidelijkheid creëren over de 10% werkgeversbijdrage

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 01–09- 2014 (Kamerstukken II 2013–2014, 33 863, nr. 30)

736

Kamerstukken II, 2013–2014,

17 050, nr. 481

Gewijzigde motie-Van Weyenberg over meldingen van de Stichting Normering Arbeid

Zie bijlage 3 bij de brief d.d. 08-07-2015 «Stand van zaken uitzendsector». De Kamer is hiermee overeenkomstig motie-Van Weyenberg voor de eerste maal geïnformeerd over aantallen meldingen SNA en inzet Inspectie SZW daarop. (Kamerstukken II, 2014–2015, 29 544, nr. 641)

737

Kamerstukken II, 2013–2014, 32 824, nr. 72

Motie-Pieter Heerma c.s. over het structureel waarborgen van de waardevolle activiteiten van FORUM binnen andere organisaties

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 30-10-2014, Kamerstukken II, 2014–2015, 32 824, nr. 76

Overzicht van door de bewindspersonen afgehandelde moties, vergaderjaar 2014–2015

ID

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

742

 

Motie-Segers c.s. over in de contacten met de moslimgemeenschap prioriteit geven aan het tegengaan van antisemitisme

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11–02- 2015, (Kamerstukken II, 2014–2015, 30 950, nr. 76)

743

Kamerstukken II, 2014–2015, 33 928, nr. 15

Motie-Omtzigt/Schut-Welkzijn over onwenselijk hoge aanspraken op sociale zekerheid en toeslagen

Afgehandeld met brief aaKamerstukken II, 2014–2015, 29 754, nr. 262

n de Tweede Kamer d.d. 30-03-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 33 928, nr. 15

744

Kamerstukken II, 2014–2015, 33 928, nr. 16

Motie-Van Weyenberg/Vermeij over de voor- en nadelen van het vrijwillig inkopen van AOW over een achterliggende periode

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 30-06-2015, (Kamerstukken II, 2014–2015, 33 928, nr. 20)

746

Kamerstukken II, 2014–2015, nr. 33 972, nr. 42

Motie-Van Weyenberg en Lodders over afzien van de bijdrage aan de hersteleis

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 04-12-2014 (Kamerstukken II, 2014–2015, 33 972, nr. 55)

747

Kamerstukken II, 2014–2015, 33 972, nr. 42

Motie-Van Weyenberg/Dijkgraaf over de zwaktes van de huidige systematiek

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 16-07-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 32 043, nr. 263)

748

Kamerstukken II, 2014–2015, 33 972, nr. 44

Motie-Klaver c.s. over rapporteren door pensioenfondsen over hun reële dekkingsgraad

Motie is uitgevoerd door opname van bepaling in het wetsvoorstel pensioencommunicatie waardoor pensioenfondsen in hun jaarverslag informatie moeten opnemen over de reële dekkingsgraad. Wet Pensioencommunicatie is per 01–07- 2015 in werking getreden (Stb. 2015, 193)

749

Kamerstukken II, 2014–2015, 33 972, nr. 45

Motie-Dijkgraaf/Van Weyenberg over voorstellen voor een nieuw pensioenstelsel

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 06-07-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 32 043, nr. 263)

752

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 000-XV, nr. 20

Motie-Schut-Welkzijn/ Dijkgraaf over de export van de WGA-uitkering

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 01-06-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 34 000 XV, nr. 20)

753

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 000, nr. 24

Motie-Vermeij/Van Weyenberg over een aanvullende aanpak van de jeugdwerkloosheid

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 31-03-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 29 544, nr. 599)

755

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 000, nr. 26

Motie-Vermeij/Lucas over inzicht in de scholingsbehoefte van werknemers in Scandinavische landen

Verkenning naar scholingsbehoefte en beleidsmaatregelen in Scandinavische landen is via bestaande literatuur en contacten bij Ministeries en sociale partners in Scandinavië uitgevoerd.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 30-06-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 30 012, nr. 53)

756

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 000-XV, nr. 27

Motie-Kerstens c.s. over herstructurering van bedrijven in de sociale werkvoorziening

Tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van SZW is een motie aangenomen (Motie Kerstens c.s.), waarin de regering wordt verzocht binnen de middelen van de Regeling cofinanciering sectorplannen € 30 miljoen toe te wijzen in het kader van de herstructurering van bedrijven in de sociale werkvoorziening. In overleg met Cedris en de VNG is besloten de procedure zodanig vorm te geven dat de betaling van de € 30 miljoen op basis van het Wsw verdeelmodel via een zogenaamde decentralisatie-uitkering plaatsvindt aan de 35 centrumgemeenten. Cedris coördineert op verzoek van SZW het proces (waaronder de afstemming met de VNG en de sociale partners) rond de aanvraag van de sw-sector en toetst de gezamenlijke plannen van de sw-bedrijven, nadat de centrumgemeente akkoord is gegaan met de cofinanciering door de deelnemende gemeenten. De plannen kunnen tot 1 juli bij Cedris worden ingediend. Het betreffende besluit daartoe is op 7 april 2015 door de Minister getekend, na akkoord van de Staatssecretaris. Het besluit heeft terugwerkende kracht tot 1 april 2015

759

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 000-XV, nr. 33

Motie-Van Weyenberg/Lodders over de uitwerking van het Witteveenakkoord

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 16-06-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 34 227, nrs. 1–3). Inwerkingtreding gepland 01-01-2016

760

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 000-XV, nr. 34

Motie-Schouten/Potters over de kosten van de indicatie voor beschut werk

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 02-03-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 26 448, nr. 532)

763

Kamerstukken II, 2014–2015, 30 545, nr. 147

Motie van de leden Van Weyenberg en Karabulut inz. het verbeteren van het verdeelmodel

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 22-12-2014 (Kamerstukken II, 2014–2014, 30 545, nr. 149)

777

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 008, nr. 20

Motie-Van Weyenberg c.s. waarborgen dat bij inwerkingtreding van de wet de uitvoeringskosten van pensioenfondsen en pensioenverzekeraars niet alleen openbaar worden gemaakt, maar dat daarbij ook één uniforme rekenwijze wordt gebruikt zodat uitvoeringskosten met elkaar kunnen worden vergeleken.

Afgehandeld met inwerkingtreding per 1 juli 2015 van de AMvB pensioencommunicatie (Stb.2015, 259)

778

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 008, nr. 21

Motie-Van Weyenberg/Vermeij: voor mensen in het pensioenregister een variant op te nemen gebaseerd op hun verwachte AOW-leeftijd en de Kamer voor 1 mei 2015 over de uitvoering van deze motie te informeren

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 13-07-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 34 008, nr. 34)

780

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 008, nr. 27

Gewijzigde motie-Krol c.s. over brede voorlichting over de nieuwe communicatiewijze

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 13-07-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 34 008, nr. 34)

781

Kamerstukken II, 2014–2015, 33 566, nr. 80

Motie-Voordewind over niet extra bezuinigingen op zorg en sociale zekerheid

Afgehandeld (zie beleidsagenda onderhavige begroting 2016)

793

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 117, nr. 20

Gewijzigde motie-Klein over het beleggingsgeld van pensioenfondsen in de fossiele brandstofsector

Planning:

De Staatssecretaris heeft deze motie tijdens het debat aangemerkt als overbodig. Er zijn nu immers geen regels die het beleggingsbeleid van pensioenfondsen met betrekking tot de fossiele brandstofsector aan regels onderwerpen. Er hoeft dus geen nadere actie te worden ondernomen om deze motie uit te voeren. Deze motie is afgehandeld

B.5.2 Lopende moties

Overzicht van de door de bewindspersonen nog af te handelen moties, vergaderjaar 2008–2009

ID1

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

372

Kamerstukken II, 2008–2009, 31 802, nr. 2

Motie-Omtzigt/Spekman over aspecten van de Anw en de verhouding tot de herziene Europese Sociale Code; hierin meenemen de rol van gemeentes bij re-integratie van nabestaanden

Planning: 4e kwartaal 2015

394

Kamerstukken II, 2008–2009, 31 780, nr. 34

Motie-Ortega-Martijn c.s. over verruimen van de criteria voor zelfstandigenaftrek voor Wajong'ers

EZ maakt een plan van aanpak voor de evaluatie van de zelfstandigenregelingen, waaronder de zelfstandigenaftrek van arbeidsongeschikten. Streven is de evaluatie in 2015 aan te besteden en deze op z’n laatst begin 2016 af te ronden. Na de afronding van de evaluatie zal de Kamer over de bevindingen en over de uitvoering van de motie worden bericht. Planning: eind 2e kwartaal 2016

X Noot
1

Dit is een identificatienummer voor de administratie van de motie binnen het Ministerie van SZW.

Overzicht van de door de bewindspersonen nog af te handelen moties, vergaderjaar 2010–2011

ID

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

472

Kamerstukken I, 2010–2011, 32 500 M

Motie-Schuurman c.s. over het versterken van de positie van jonge werknemers en startende gezinnen

Aan de uitwerking van deze motie wordt op dit moment gewerkt. Beoogd wordt de Kamer dit jaar te informeren. Planning: eind december 2015

Overzicht van de door de bewindspersonen nog af te handelen moties, vergaderjaar 2011–2012

ID

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

539

Kamerstukken II, 2011–2012, 32 701, nr. 18

Motie-Peters/Azmani over integratie van de WwiK in het Bbz

Deze motie wordt bezien in het licht van IBO zzp. Planning: 4e kwartaal 2015

573

Kamerstukken II, 2011–2012, 31 929, nr. 17

Motie-Sterk over een kwalitatief onderzoek naar de effecten van het wetsvoorstel huisbezoek

De Staatssecretaris heeft op 13-07-2015 de Inspectie SZW verzocht dit onderzoek 4e kwartaal 2016 uit te voeren

Overzicht van de door de bewindspersonen nog af te handelen moties, vergaderjaar 2012–2013

ID

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

605

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 086, nr. 35

Motie-Schouw over prijs en kwaliteit van inburgeringcursussen

Monitoring vindt continu plaats. De Tweede Kamer wordt hierover twee jaar na invoering van de wijzigingen op de Wet inburgering geïnformeerd (zie ook motie 607).

Planning: december 2015

607

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 086, nr. 48

Gewijzigde motie-Dibi over monitoren van de effecten van de gewijzigde wet

Monitoring vindt continu plaats. De Tweede Kamer wordt twee jaar na invoering van de wetswijzigingen op de Wet inburgering (zie ook motie 605) geïnformeerd.

Planning: december 2015

641

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 538, nr. 14

Motie-Tellegen/Heerma over verzoek om het functioneren van het systeem van continue screening, alsmede van andere maatregelen in navolging van rapport-Gunning na een periode van drie jaar na inwerkingtreding van de Wijzigingswet kinderopvang 2013 te evalueren en de Kamer te informeren

De werking van het systeem alsmede de andere maatregelen zullen in 2016 worden geëvalueerd. De resultaten daarvan zullen naar de Tweede Kamer worden gestuurd

Overzicht van de door de bewindspersonen nog af te handelen moties, vergaderjaar 2013–2014

ID

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

670

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 750-XV, nr. 24

Motie-Van Nieuwenhuizen-Wijbenga over vereenvoudiging van het grote aantal inkomensregelingen

De Tweede Kamer wordt in het 4e kwartaal van 2015 geïnformeerd

681

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 750 XV, nr. 42

Motie-Van Weyenberg/ Van Nieuwenhuizen over modernisering van het avv-beleid

Het onderzoek wordt in de eerste helft van september opgeleverd. Het wordt dan zo spoedig mogelijk aan de Tweede Kamer verstuurd, vooruitlopend op het nog te plannen debat

682

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 750 XV, nr. 45

Motie-Schouten c.s. over begeleiding voor nabestaanden

Onderwerp rouwverwerking en werk heeft onderdeel uitgemaakt van een bijeenkomst in het kader van het project Duurzame inzetbaarheid

688

Kamerstukken II, 2013–2014, 24 515, nr. 273

Motie-Schouten over privacyproblemen bij het vroegtijdig signaleren van schulden

Bureau Krediet Registratie (BKR) heeft met een aantal gemeenten afspraken gemaakt over het uitvoeren van pilots. Beoogd is de Kamer in juli over deze aanpak te informeren. Planning oktober 2015

700

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 818, nr. 43

Motie-Hamer over gelijke behandeling bij de arbeidsvoorwaarden voor payrollwerknemers

Er komt geen advies van de StvdA over driehoeksrelaties. Motie wordt momenteel uitgewerkt in wetgeving. Planning inwerkingtreding: 1 juli 2016

704

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 161, nr. 186

Gewijzigde motie Koşer Kaya over een participatiewet

De Tweede Kamer zal voor het einde van 2015 over de uitvoering van deze motie worden geïnformeerd. Planning december 2015

705

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 161, nr. 153

Gewijzigde motie-Dijkgraaf c.s. over het beschikbaar stellen van aanvullende instrumenten

De motie verzoekt om aanvullende instrumenten indien blijkt dat het instrumentarium van de Participatiewet tekort zou schieten. Uitvoering van de motie wordt betrokken bij de voorgenomen monitoring en evaluatie van de Participatiewet. De evaluatie is voorzien uiterlijk in 2019, daarvoor vinden tussenrapportages plaats in 2016 en 2018. Planning januari 2019

707

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 161, nr. 168

Motie-Potters/Dijkgraaf over één landelijk aanspreekpunt voor werkgevers om plaatsing van arbeidsbeperkten te bevorderen

Het UWV is verzocht een tekst over de afspraken voor een landelijk aanspreekpunt te leveren voor de brief over de banenafspraak. Het blijkt dat UWV, gemeenten en Locus er nog niet uit zijn.

Onderwerp is geagendeerd binnen de Programmaraad.

Planning oktober 2015

709

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 161, nr. 170

Motie-Potters/Schouten over het mogelijk maken van maatwerk voor werkgevers

Deze motie zal afgehandeld worden middels een brief aan de Tweede Kamer vóór het zomerreces 2015 3e kwartaal voor Prinsjesdag 2015

710

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 161, nr. 171

Motie-Potters c.s. over monitoren van de banen voor mensen met een beperking die het wettelijk minimumloon kunnen verdienen

Deze motie zal afgehandeld worden middels een brief aan de Tweede Kamer vóór het voor Prinsjesdag 2015

712

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 161, nr. 174

de motie Van Weyenberg/Pieter Heerma over onderzoek naar de effectiviteit van loondispensatie en loonkostensubsidie

Motie verzoekt om onderzoek naar effectiviteit loondispensatie en loonkostensubsidie uiterlijk drie jaar na invoering Participatie-wet. Planning januari 2018

720

Kamerstukken II, 2013–2014, 31 322, nr. 237

Motie-Yücel/Tellegen over de onderlinge aansluiting tussen kwaliteitseisen voor basisonderwijs en kinderopvangvoorzieningen

Op 07-07-2015 is een brief naar de Tweede Kamer gestuurd waarin de stand van zaken uitvoering van de motie is opgenomen. De aangekondigde maatregelen in deze brief worden nu verankerd in een wetsvoorstel, een AMvB en een regeling. Volgens planning worden deze 01-01-2017 gepubliceerd

728

Kamerstukken II, 2013–2104, 29 544, nr. 537

Gewijzigde motie-Kerstens c.s. over monitoren van de nieuwe grens van belastbaarheid van ten minste twee uur per dag

In overleg met UWV wordt bekeken hoe dit gemonitord kan worden. Planning: 4e kwartaal 2016

730

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 853, nr. 8

Gewijzigde motie-Baay-Timmerman/Omtzigt over monitoren van het gebruik van de tweewoningenregeling

Er wordt een plan van aanpak voor het opzetten van de monitor gemaakt.

De Tweede Kamer wordt conform de motie uiterlijk in tweede kwartaal van 2016 geïnformeerd over de uitkomsten van de monitor

732

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 863, nr. 23

Gewijzigde motie-Omtzigt/Vermeij over een oplossing voor het probleem van het niet samenvallen van verschillende data

Planning: eind september 2015

Overzicht van de door de bewindspersonen nog af te handelen moties, vergaderjaar 2014–2015

ID

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

745

Kamerstukken II, 2014–2015, 33 972, nr. 39

Motie-Vermeij c.s. over aanpassing van het strategisch beleggingsbeleid

Planning: eind september 2015

750

Kamerstukken II, 2014–2015, 31 322, nr. 258

Motie-Van Weyenberg c.s. over een vervolgadvies van de SER

Naar aanleiding van deze motie heeft de SER het verzoek gekregen om een vervolgadvies uit te brengen over de inrichting van de voorzieningen voor jonge kinderen en de sociaaleconomische effecten daarvan in kaart te brengen. De Minister heeft aangegeven dat dit kan worden meegenomen in de bredere adviesaanvraag: «Werken en leven in de toekomst». De SER streeft ernaar de aanbevelingen in het najaar van 2015 op te stellen en het traject af te ronden

751

Kamerstukken II, 2014–2015, 31 322, nr. 259

Motie-Pieter Heerma/Van Weyenberg over vertegenwoordiging van de sector en de wetenschap in het BKK

Dit is verwerkt in de toegezegde kinderbijslagvoorziening BES.

Planning: 4e kwartaal 2015

754

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 000, nr. 25

Motie Vermey/Van Oijk over de toegankelijkheid van de kinderopvang voor zzp'ers

De toegankelijkheid van Kinderopvang voor zzp’ers wordt nadrukkelijk meegenomen in de uitwerking van Directe Financiering en de daarbij betrokken vereenvoudigingen.

De Tweede Kamer zal dus hoe dan ook worden geïnformeerd op het moment dat de wetgeving naar de Kamer gaat (juni 2016)

758

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 000-XV, nr. 32

Motie-Van Weyenberg c.s. over het bevorderen van intersectorale scholing

Procesbrief over de voortgang van activiteiten is 08-07-2015 aan de Tweede Kamer verzonden. (Kamerstukken II, 2014–2015, 30 012/29 544, nr. 54) N.a.v. brief Stichting van de Arbeid aan de Minister van SZW van 26-06-2015 over bevordering intersectorale mobiliteit vindt na het zomerreces 2015 gesprek plaats met sociale partners. Op basis daarvan volgt definitieve brief aan de Tweede Kamer. Planning najaar 2015, voor Begrotingsbehandeling SZW.

761

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 000-XV, nr. 35

Motie-Schouten c.s. over initiatieven om werken over de grens gemakkelijker te maken

Brief aan de Tweede Kamer d.d. 17-07-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 32 851, nr. 27). Er wordt nog een jaar verder gegaan met een actieteam grensoverschrijdende economie en grensarbeid (toegezegd door Minister van EZ)

764

Kamerstukken II, 2014–2015, 33 981, nr. 15

Motie-Potters/Kerstens over voorkomen van verdringing

Deze motie zal afgehandeld worden middels een brief aan de Tweede Kamer. Planning eind september 2015

765

Kamerstukken II, 2014–2015, 33 981, nr. 16

Motie-Potters/Kerstens over deactivering van de quotumheffing

Deactivering is niet opportuun zolang nog niet tot activering van de quotumheffing is overgegaan. Als besloten wordt tot activering zal middels wetswijziging de mogelijkheid tot deactivering worden geregeld. Planning: 1e kwartaal 2017

766

Kamerstukken II, 2014–2015, 33 981, nr. 33

Motie-Pieter Heerma c.s. over het doorgeven van het quotum bij afnemen van diensten

Deze motie zal afgehandeld worden middels een brief aan de Tweede Kamer 3e kwartaal voor Prinsjesdag 2015

767

Kamerstukken II, 2014–2015, 33 981, nr. 35

Motie-Kerstens c.s. over cao-afspraken voor mensen met een arbeidsbeperking

Deze motie zal afgehandeld worden middels een brief aan de Tweede Kamer 3e kwartaal voor Prinsjesdag 2015

768

Kamerstukken II, 2014–2015, 33 981, nr. 36

Motie Kerstens c.s. over een brede prestatieladder sociaal ondernemen

De uitwerking van deze motie hangt samen met de kabinetsreactie op het SER-advies sociaal ondernemen. Planning 1 oktober 2015

769

Kamerstukken II, 2014–2015, 33 981, nr. 37

Motie-Van Weyenberg c.s. over monitoren of het totaal aantal banen voor de doelgroep toeneemt

Deze motie zal afgehandeld worden middels een brief aan de Tweede Kamer 3e kwartaal voor Prinsjesdag 2015

771

Kamerstukken II, 2014–2015, 33 981, nr. 40

Motie-Van Ojik/Kerstens over het eventueel verhogen van de heffing

Deze motie vraagt de heffing te verhogen als werkgevers er voor kiezen de heffing te betalen in plaats van meer mensen met een beperking in dienst te nemen. De heffing wordt niet eerder dan 1-1-2017 geactiveerd. Pas in 2018 zal dan voor het eerst blijken of werkgevers ervoor kiezen de heffing te betalen. Als de heffing dan verhoogd moet worden, zal dit niet eerder dan 1-1-2019 aan de orde kunnen zijn. Planning januari 2019

773

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 045, nr. 14

Motie-Yücel c.s. over geschikte vormen van alternatieve ouderraadpleging

Over de uitvoering van deze motie vindt verder overleg plaats met de betrokken veldpartijen en GGD/GHOR-Nederland

774

Kamerstukken II, 2014–2015, 31 322, nr. 72

Motie Van Weyenberg /Pieter Heerma over het jaarlijks monitoren van de ontwikkeling van het aantal oudercommissies

Het voornemen is in het najaar van 2015 een eerste inventariserend onderzoek te doen plaatsvinden naar het aantal oudercommissies

775

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 108, nr. 19

Motie-Van Weyenberg c.s. over de jaarlijkse monitor over het resultaat van de Wet aanpak schijnconstructies

Kabinet zal monitor WAS opstellen en jaarlijks rapporteren over rol publieke opdrachtgevers. Planning: eerste rapportage aan de Tweede Kamer op 1 juli 2016

779

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 008, nr. 23

Motie-Vermeij/Van Weyenberg verzoekt de regering om, communicatiekanalen te verkennen om werknemers meer inzicht te bieden in het absolute bedrag aan pensioenpremie dat de werkgever voor hen betaalt en de Kamer hier voor 1 juli 2015 over te informeren.

In de Planningsbrief van 1 mei 2015 is aangegeven dat de Tweede Kamer in het 4e kwartaal van 2015 wordt geïnformeerd

794

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 117, nr. 29

Motie Ulenbelt/Van Weyenberg over het bewandelen van de staatsrechtelijke juiste route

De Tweede en Eerste Kamer worden geïnformeerd voor de (plenaire) behandeling van het wetsvoorstel door de Eerste Kamer Is nog niet bekend

795

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 117, nr. 30

Motie-Omtzigt over te ondernemen acties indien het amendement Lodders/Vermeij wordt aangenomen

De Tweede en Eerste Kamer worden geïnformeerd voor de (plenaire) behandeling van het wetsvoorstel door de Eerste Kamer

Is nog niet bekend

796

Kamerstukken II, 2014–2015,

29 544, nr. 626

Motie-Ulenbelt/Van Weyenberg over in kaart brengen van mogelijkheden om beroepsziekten terug te dringen

De Tweede Kamer ontvangt voor het eind van het jaar 2015 een voorstel

798

Kamerstukken II, 2014–2015, 29 544, nr. 630

Motie-Tanamal/Voortman over monitoren van het van het melden van beroepsziekten

De Tweede Kamer wordt binnen 3 jaar geïnformeerd

802

Kamerstukken II, 2014–2015, 32 000-XV, nr. 11

Motie-Pieter Heerma/Van Weyenberg over onderzoeken van de effectiviteit van sectorplannen

De motie verzoekt de regering de Algemene Rekenkamer te vragen de sectorplannen grondig op hun effectiviteit te onderzoeken en de resultaten daarvan voor de Begrotingsbehandeling 2016 aan de Tweede Kamer te rapporteren. Planning: 4e kwartaal 2015

803

Kamerstukken II, 2014–2015, 32 000-XV, nr. 12

Motie-Anne Mulder over de effectiviteit van het reïntegratiebeleid

In het najaar wordt deze motie afgewikkeld met een brief aan de Tweede Kamer. Planning november 2015

804

Kamerstukken II, 2014–2015, 30 545, nr. 164

Gewijzigde motie-Van Weyenberg over gemeenten die de informatiebeveiliging van Suwinet niet op orde hebben

Op 3 september, is bestuurlijk overleg met de VNG gepland. Daarna wordt een brief aan de Tweede Kamer gestuurd

805

Kamerstukken II, 2014–2015, 30 545, nr. 165

Motie-Van Weyenberg/Voortman over een integrale oplossing voor bronnen waarin iemands adres kan worden opgezocht

Dit moet nader worden onderzocht i.s.m. BZK en SUWIpartijen. Reactie zal na Prinsjesdag naar de Tweede Kamer gaan

807

Kamerstukken II, 2014–2015, 25 883, nr. 252

Motie-Kerstens over de mogelijkheid van één certificerings- en keurings-instelling

Het onderzoek vindt plaats in 2016

808

Kamerstukken II, 2014–2015, 33 818, nr. 74

Motie-Van Weyenberg over het in dienst nemen van payrollmedewerkers met een arbeidscontract voor onbepaalde tijd

Planning: voor 1 januari 2016

809

Kamerstukken II, 2014–2015, 33 818, nr. 75

Motie-Voortman c.s. over het mogelijk maken van meerjarige contracten

Brief naar de Tweede Kamer voor de begrotingsbehandeling 2016

812

Kamerstukken II, 2014–2015, 17 050, nr. 510

Motie-Schouten/Kerstens over beleidsregels voor vrijwilligerswerk bij commerciële activiteiten

De motie loopt mee in de evaluatie van de aanpak van de beleidsregels vrijwilligerswerk WW. Planning: 2e kwartaal 2016

813

Kamerstukken II, 2014–2015, nr. xx

Motie-Kerstens over de wijze waarop lagere overheden omgaan met hun verantwoordelijkheden uit hoofde van de Was

Planning: brief naar de Tweede Kamer december 2015

814

Kamerstukken II, 2014–2015, 29 279, nr. 258

Motie-Pieter Heerma c.s. over een verbod op groeperingen met doelstellingen die in strijd zijn met de democratische rechtsorde

Er volgt een nader internationaal onderzoek. De Tweede Kamer wordt in het 1e kwartaal van 2016 geïnformeerd

815

Kamerstukken II, 2014–2015, 29 797, nr. 259

Motie-Van Dam over gedeelde waarden en onderlinge verbondenheid in de samenleving

Diverse departementen zijn benaderd. Ambtelijk BZK heeft nu het voortouw. De Tweede Kamer wordt in oktober 2015 geïnformeerd

816

Kamerstukken II, 2014–2015,

30 545, nr. 170

Motie van het lid Nijkerken-De Haan

over het onderzoeken of er een financiële sanctie kan worden ingevoerd

Streven is reactie mee te nemen in de brief n.a.v. motie 804 (Kamerstukken II, 2014–2015, 30 545, nr. 164 gewijzigde motie-Van Weijenberg over gemeenten die de informatiebeveiliging van Suwinet op orde hebben.)

B.5.3 Afgehandelde toezeggingen

Overzicht van door de bewindspersonen afgehandelde toezeggingen vergaderjaar 2009–2010

ID1

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

2306

(Kamerstukken II, 2009–2010, 32 037, nr. 6, en Kamerstukken I, 2009–2010, 32 037, C)

Evaluatie uitvoering aanvullende bijstand door SVB. De regering zal de effecten van de overheveling van de uitvoering van de aanvullende bijstand voor 65-plussers naar de SVB 5 jaar na inwerkingtreding evalueren. In deze toegezegde evaluatie van de effecten van de overheveling, zal de regering de wijze waarop gemeenten de doelgroep ondersteunen bij de re-integratie en de daarbij benodigde samenwerking tussen SVB en gemeenten betrekken, zodat uiteindelijk een beeld uit de praktijk wordt verkregen. (Kamerstukken I, 2009/10, 32 037, C)

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 23-06-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 32 037, nr. 11)

X Noot
1

Dit is een identificatienummer voor de administratie van de toezegging binnen het Ministerie van SZW.

Overzicht van door de bewindspersonen afgehandelde toezeggingen vergaderjaar 2011–2012

ID

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

2567

23-11-2011

Vervolg AO vaste cie SZW over Kinderopvang en Kindregelingen

De Minister zegt toe dat met de VNG besproken zal worden hoe oudercommissies meer betrokken kunnen worden bij handhavingsadviezen die de gemeente uitschrijft aan ondernemers

Het wetsvoorstel Versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen is 28 april jl. door de Eerste Kamer aangenomen. Toezegging 2567 is onderdeel van het wetsvoorstel. In het wetsvoorstel is een bepaling opgenomen dat in de wet bepaalde gegevens uit onherroepelijke handhavingsbesluiten door de gemeente openbaar zullen worden gemaakt in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP). Over het wetsvoorstel is o.m. afgestemd met de VNG. De toezegging is hiermee afgehandeld

2570

23-11-2011

Vervolg AO vaste cie SZW over Kinderopvang en Kindregelingen

De Minister zegt toe dat er overleg volgt met de VNG over hoe de mogelijkheden in de gemeentelijke praktijk worden benut om kinderopvangtoeslag toe te kennen aan mensen met een sociaal-medische indicatie (smi)

Afgedaan met brief aan de Tweede Kamer, d.d. 03-07-2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, 31 322, nr. 245)

2582

30-11-2011

AO WWB-onderwerpen

Stand van zaken ICT in verband met nieuwe WWB-maatregelen. De Staatssecretaris zal de Tweede Kamer over drie maanden (eind februari 2012) per brief informeren over de stand van zaken rond de invoering van de nieuwe ICT-systemen in verband met de nieuwe WWB-maatregelen

De toezegging is afgedaan middels de SZW begroting 2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 34 000 XV, nr. 1–2).

2661

26-01-2012

AO arbeidsmarktbeleid

Tijdens het AO Arbeidsmarktbeleid op 26 januari heeft de Minister toegezegd: Onderdelen van de aanpak leven lang leren in Denemarken, Zweden, Finland en het Verenigd Koninkrijk nader te analyseren op hun bruikbaarheid voor Nederland en hierover de Kamer nader te informeren

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer van OCW en SZW d.d. 31-10-2014

(Kamerstukken II, 2014–2015, 30 012, nr. 41)

2664

(20-12-2011) Handelingen I, 2011–2012, nr. 13 – blz. 13-4-34

De Staatssecretaris van SZW zal de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Beckers, informeren over het aantal jongeren dat door de huishoudinkomenstoets geraakt wordt, tenzij dit leidt tot een verzwaring van de (bestuurlijke) lasten voor gemeenten

Nu de huishoudinkomenstoets is ingetrokken, heeft deze toezegging haar grondslag verloren. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd middels de begroting 2015.(Kamerstukken II, 2014–2015, 34 000 XV, nr. 1–2)

Overzicht van door de bewindspersonen afgehandelde toezeggingen vergaderjaar 2012–2013

ID

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

2809

12-02-2013

Plenaire behandeling van de Wet op de ondernemingsraden in verband met wijziging van de financiering van het scholingssysteem voor leden van de ondernemingsraad en enkele andere wijzigingen van deze wet (Handelingen 2012–2013, nr. 51, item 17)

De Tweede Kamer zal op de hoogte worden gesteld van de uitvoering van het wetsvoorstel en de rol die de SER daarbij krijgt. De SER zal via de Commissie Bevordering Medezeggenschap de ontwikkelingen volgen. Zodra daar relevante informatie uitkomt, zal dat met de Tweede Kamer worden gedeeld. Dan kan worden bezien of het moet leiden tot een reactie

Afgehandeld met brief van 13-04-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 29 818, nr. 39)

2833

17-04-2013

Plenaire behandeling van de Herziening van de Wet arbeid Vreemdelingen (33 475)

De Minister zegt toe in contact te treden met de waterbouw om eventuele misverstanden op te lossen. Dat betekent overigens niet dat regelgeving zal worden aangepast

Gesprek met de sector heeft plaatsgevonden. Daarmee is de toezegging afgehandeld

2837

17-04-2013 N.a.v. de RvW van 9 april jl. in de week van 16 april 2013 een debat aan de MP en Minister SZW inz. stand van zaken sociaal akkoord (Handelingen 2012–2013, nr. 76, item 6)

De Minister heeft toegezegd dat er een nulmeting in 2013 komt i.v.m. de extra te realiseren banen voor mensen met een arbeidsbeperking in de jaren daarna

Afgehandeld met brief aan Tweede Kamer d.d. 19-12-2014 (Kamerstukken II, 2014–2015, 33 981, nr. 46)

2853

Kamerbrief van 02-04-2013 inzake toezeggingen AO Armoede- en schuldenbeleid (Kamerstukken II, 2012–2013, 24 515, nr. 254)

De Staatssecretaris zegt toe dat er voor 31-12-2014 een monitor betalingsachterstanden plaatsvindt en vervolgens een derde meting van «huishouden in de rode cijfers'

Afgehandeld met brief aan Tweede Kamer d.d. 19-12-2014, Kamerstukken II, 2014–2015, 24 515, nr. 298)

2871

05-06-2013

AO WWB-onderwerpen

Nader overleg gemeenten over flexibilisering van de WWB en terugkoppeling inzichten. Er zal verder worden gesproken met gemeenten over flexibilisering van de WWB. Na de zomer zal de Tweede Kamer geïnformeerd worden over de inzichten die hierbij worden opgedaan

21-02-2015 Op 11 november 2014 is een brief naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2014–2015, 28 719, nr. 90)

2872

30-05-2013

AO Pensioenonderwerpen

In het kader van de herziening van de pensioencommunicatie wordt bezien of digitale communicatie van «kruimelpensioenen» mogelijk is. Het wetsvoorstel over pensioencommunicatie kan de Tweede Kamer eind 2013 tegemoet zien

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 02-02-2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, 34 008, nr. 1–3)

2883

10-04-2013

plenaire behandeling Wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 538, nr. 73)

Minister zegt toe nog dit jaar (2013) een wetsvoorstel over de positie van ouders aan de Tweede Kamer toe te sturen waarin ook de positie van de oudercommissies zal worden betrokken

Het wetsvoorstel Versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen is in de tweede helft van 2014 aan de Tweede Kamer aangeboden. De behandeling van het wetsvoorstel heeft inmiddels plaatsgevonden. Het wetsvoorstel is op 28 april jl. aangenomen door de Eerste Kamer. De toezegging is hiermee afgehandeld

2900

19-06-2013

AO Armoede- en schuldenbeleid

Staatssecretaris Teeven zal de KBvG verzoeken of het preadvies over de beslagvrije voet met enige snelheid kan verschijnen en samen met de Staatssecretaris van SZW de Kamer over de uitkomsten van dit gesprek informeren

Afgehandeld met brief aan Tweede Kamer d.d. 16-06-2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, 24 515, nr 281)

2906

10-04-2013

plenaire behandeling Wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 538, nr. 73)

Besluit over de wettelijke positie van de ouderparticipatiecrèches per uiterlijk 31 december 2014.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 05-04-2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, 31 322, nr. 232)

2909

10-07-2013

Uitgaande brief d.d. 10-07-2013, Pilot ID12 in champignonsector (Kamerstukken II, 2012–2013, 29 407, nr. 173)

De Minister heeft mede namens de Staatssecretaris van Financiën toegezegd om de Tweede Kamer na afloop van de evaluatie (Pilot ID12 in champignonsector) te informeren over de uitkomsten en de mogelijke vervolgstappen

Afgehandeld met brief aan Tweede Kamer d.d. 29 juni 2015. (Kamerstukken II, 2014–2015, 29 544, nr. 636)

3078

Uitgaande brief [05-02-2013] – Arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden in de pakketdienstensector (Kamerstukken II 2012–2013, 25 883, nr. 217)

ARBO Nederlandse pakketdienstsector: De Minister zegt toe in 2013 een verkenning uit te voeren naar de arbeidsomstandigheden in de sector n.a.v. een FNV-rapport over werkdruk bij postpakketbezorgers

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 23-09-2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, 25 883, nr. 244)

Overzicht van door de bewindspersonen afgehandelde toezeggingen vergaderjaar 2013–2014

ID

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

2961

25-09-2013

Algemene Politieke Beschouwingen Tweede Kamer (25 en 26 september 2013)

Het kabinet wil bekijken of er met de sociale partners valt te praten over eerdere invoering van de quotumregeling met structurele en zekerdere afspraken

Afgehandeld met brief aan Tweede Kamer d.d. 03-02-2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 161, nr. 116)

2965

13-11-2013

AO ESF (Europees Sociaal Fonds)

Staatssecretaris zal bij de eindafrekening begin 2015 van de huidige ESF periode de resultaten vergelijken met andere EU-landen en de Tweede Kamer hierover informeren

Afgehandeld met brief aan Tweede Kamer d.d. 24-11-2014 (Kamerstukken II, 2014–2015, 26 642, nr. 129)

2977

04-12-2013 Begroting SZW 2014

De Minister zegt toe het voorstel van de heer Heerma om te komen tot een Integratieakkoord te bezien en daarover te rapporteren aan de Kamer. Minister zegt toe te proberen met alle partijen om tafel te zitten mits het de juiste vertegenwoordiging betreft, d.w.z. vertegenwoordigers die respect hebben voor het individu

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-03-2014, (Kamerstukken II, 2013–2014, 32 824, nr. 51)

2991

27-11-2013 AO Armoede- en schuldenbeleid

In het najaar van 2014 informeert de Staatssecretaris de Tweede Kamer over het armoede- en schuldenbeleid van gemeenten en de versterking daarvan sinds juli 2013

Afgehandeld met brief aan Tweede Kamer d.d. 19-11-2014 over het onderzoek gemeentelijk armoede- en schuldenbeleid (Kamerstukken II, 2014–2015, 24 515, nr. 294)

2995

03-12-2013 Begrotingsbehandeling SZW 2013

Minister zegt toe de Tweede Kamer van tijd tot tijd te rapporteren over voortgang en uitvoering van de plannen inzake de JWL, waaronder de sectorplannen en wat het oplevert

Afgehandeld met brief aan Tweede Kamer d.d. 31-03-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 29 544, nr. 599)

2996

03-12-2013 Begrotingsbehandeling SZW 2013

Minister zegt toe het gesprek voort te zetten met de sectoren om de bestaande informatie en de websites over de mogelijkheden die er zijn zoals sectorplannen en premiekortingsregelingen, nogmaals onder hun aandacht te brengen. Dit zodat de sectoren vervolgens de ondernemers op deze mogelijkheden gaan wijzen

Afgehandeld met brief aan Tweede Kamer d.d. 31-03-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 29 544, nr. 599)

3001

03-12-2013- Begrotingsbehandeling SZW 2013

De Staatssecretaris vindt het belangrijk samen met de Staatssecretaris van VWS, collega Van Rijn, goed inzicht te bieden in hetgeen er nu geregeld is voor mantelzorgers

Afgehandeld met de Memorie van Antwoord van de WWB-maatregelen (Kamerstukken I, 2013–2014, 33 161, nr. E)

3005

12-09-2013

dertigledendebat over bekostigen van Moskeeën vanuit het buitenland(RvW d.d. 28-05-2013 aanvraag door het lid Van Klaveren)

De Minister zegt toe dat de motie Segers cs. tijdig zal worden uitgevoerd in gezamenlijk opdrachtgeverschap SZW/V&J en dat in dit onderzoek zowel instrumentarium als beleidsreactie zal worden opgenomen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 25-03-2015.

(Kamerstukken II, 2014–2015, 29 614, nr. 37)

3006

Verslag plenair debat d.d. 12-09-2013 Buitenlandse financiering van moskeeën in Nederland

De Minister zegt toe een aanvraag voor een onafhankelijk advies om aanvullend overheid instrumentarium te verkennen om onwenselijke buitenlandse financiering van moskeeën tegen te gaan

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 25-09-2014 (Kamerstukken II,

2014–2015, 29 614, nr. 35)

3040

05-03-2014

Plenaire behandeling wetsvoorstel hervorming kindregelingen (33 716) 1e termijn

De Tweede Kamer per brief informeren over de verkenning naar de kinderbijslag in Caribisch Nederland na de zomer 2014

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 25-11-2014 (Kamerstukken II, 2014–2015, 34 000 XV, nr. 54)

3047

12-03-2014

AO integratieonderwerpen

De Minister zegt toe met werkgevers en werknemers in gesprek te gaan over het integratieakkoord

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11–11- 2014 (Kamerstukken II, 2014–2015, 32 824, nr. 77)

3048

12-03-2014

AO integratieonderwerpen

De Minister zegt toe dat het onderzoek naar triggerfactoren van antisemitisme begin 2015 komt

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 16-06-2015, (Kamerstukken II, 2014–2015, 39 050, nr. 78)

3056

12-03-2014

AO Arbeidsmarktbeleid

De Minister zal in een brief over reshoring aandacht schenken aan de rol van het UWV

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 19-08-2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, 29 544, nr. 553)

3074

12-03-2014 AO Arbeidsmarktbeleid

De Minister zal de Tweede Kamer schriftelijk informeren over het gebruik van de no-riskpolis (inclusief uitkering n.a.v. de polis)

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 30-06-2014 (Kamerstukken 2013–2014, 29 544, nr. 540)

3076

15-05-2014

AO Arbeidsomstandigheden

CKI's asbest: De Minister informeert de Kamer – na afloop van de juridische procedure – schriftelijk over zijn besluit over het niet heraanwijzen van twee certificerende en keurende instellingen op het terrein van asbest

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 03-04-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 25 834, nr. 95)

3106

21-05-2014

AO discriminatieonderwerpen

De Minister zegt toe de Tweede Kamer voor 15-10-2014 te informeren over de invulling van het burgerschapsonderwijs (uitvoering motie Yücel)

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 24-11-2014 (Kamerstukken II, 2014–2015, 32 824, nr. 79)

3107

21-05-2014-

AO discriminatieonderwerpen

De Minister zegt toe om samen met de Minister van VenJ terug te komen op de cijfers over aangiftes in de voortgangsbrief discriminatie van eind 2014

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 03-03-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 30 950, nr. 76)

3108

21-05-2014

AO discriminatieonderwerpen

De Minister zegt toe de Tweede Kamer voor 01-10-2014 te informeren over de voortgang bij de invulling van het integratie akkoord werk

Afgehandeld met brief aan deTweede Kamer d.d. 17-11-2014, (Kamerstukken II, 2014–2015, 32 824, nr. 77)

3109

5-06-2014

AO Inburgering

De Minister zegt toe terug te komen op de relatie van de arbeidsmarktmodule (na afronding door de inburgeraar) met de praktijk. Het gaat om daadwerkelijke stappen naar werk, hoe kan worden aangesloten op reguliere trajecten (re-integratie, sectorplannen), waarbij ook aandacht is voor persoonlijk actieplan. Dit n.a.v. de bijdragen van Yücel, Azmani, Karabulut

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 24-11-2014 (Kamerstukken II, 2014–2015, 32 824, nr. 79)

3118

18-06-2014

AO Raad WSBVC (Raad WSBVC 19 juni 2014)

AO Europa/sociale dumping: De Minister heeft toegezegd over de uitkomsten van de bilaterale afspraken in het kader van de bestrijding van sociale dumping te rapporteren voorafgaand aan het volgend AO Europa. Indien dit niet mogelijk blijkt, zal hij het toelichten tijdens dat AO

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 05-11-2014 (Kamerstukken II, 2014–2015, 32 005, nr. 5)

3125

26-06-2014

AO WWB-onderwerpen en Participatiewet

Bekendmaking studieregeling medisch urenbeperkten. De Staatssecretaris zal de studieregeling medische urenbeperkten onder de aandacht brengen in de verzamelbrief gemeenten

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 21-02-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 33 988, nr.12). De gemeenten zijn geïnformeerd middels de Verzamelbrief d.d. 16 juli 2014

3127

25-06-2014

AO Arbeidsongeschiktheid

Informeren over gelijk speelveld. De Minister zegt toe de Tweede Kamer na de zomer of begin van het najaar te informeren over het overleg met het Verbond van Verzekeraars over het gelijk speelveld in de WGA indien hier aanpassingen uit voortkomen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 22-06-2015, (Kamerstukken II, 2014–2015, 32 716, nr. 18)

3129

Uitgaande brief 28-05-2014 Memorie van antwoord bij wijziging van de Wet werk en bijstand en enkele andere sociale zekerheidswetten (Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten).

Verzamelbrief en gegevens kostendelersnorm. De regering zal in de Verzamelbrief extra aandacht besteden aan de kostendelersnorm in relatie tot privacy: welke gegevens van medebewoners mogen worden vastgelegd en hoe Suwinet mag worden geraadpleegd

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 16–07- 2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 988, nr. 3)

3138

03-07-2014

VAO Armoede en Schuldhulpverlening

De Staatssecretaris van SZW zal in het najaar samen met de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de Ministers van Financiën en Economische Zaken een brief naar de Tweede Kamer sturen over de schuldenaanpak. In deze brief zal per instrument aangegeven worden wat de stand van zaken is en wanneer welke vervolgstappen volgen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 12-12-2014 (Kamerstukken II, 2014–2015, 24 515, nr. 297)

3139

03-07-2014] – VAO Armoede en Schuldhulpverlening

De Staatssecretaris van SZW stuurt de Tweede Kamer eind 2014 een actueel overzicht van projecten op het terrein van armoede die lopen op de BES

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 30-06-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 24 515, nr. 296)

3141

03-07-2014 VAO WWB-onderwerpen en Participatiewet n.a.v. het AO 26 juni jl.

De Staatssecretaris zal de studieregeling voor mensen met een medische urenbeperking netjes regelen in de wet alsmede communiceren richting gemeenten zoals eerder toegezegd in het AO

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 21-02-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 33 988, nr.12). De gemeenten zijn geïnformeerd middels de Verzamelbrief d.d. 16-07-2014

3151

26-06-2014

AO WWB-onderwerpen en Participatiewet

De Staatssecretaris zal de Tweede Kamer na de zomer informeren over de besproken maatregelen voor Oost-Groningen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 30-06-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 30 545, nr. 141)

3152

26-06-2014

AO WWB-onderwerpen en Participatiewet

De Staatssecretaris zegt toe een onderzoek naar de individuele toepassing van het middel loondispensatie n.a.v. de motie Heerma voor de begrotingsbehandeling van SZW naar de Tweede Kamer te sturen.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 30-06-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 33 161, nr. 196)

3158

26-06-2014

AO WWB-onderwerpen en Participatiewet

De Staatssecretaris zegt toe om te laten onderzoeken of het een probleem is dat mensen die in de bijstand komen vier weken op vakantie gaan.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 24-02-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 30 545, nr. 143)

3159

03-07-2014

VAO WWB onderwerpen en Participatiewet n.a.v. het AO 26 juni jl.

De Staatssecretaris zal de studieregeling voor mensen met een medische urenbeperking netjes regelen in de wet, alsmede communiceren richting gemeenten, zoals eerder toegezegd in het AO.

Afgehandeld met brief aan Tweede Kamer d.d. 21-02-2015 Kamerstukken II, 2014–2015, 33 988, nr.12). De gemeenten zijn geïnformeerd middels de Verzamelbrief d.d. 16-07-2014

2927

Uitgaande brief 13-09-2013 EU-arbeidsmigratie (Kamerstukken II, 29 407, nr. 175)

Een onderzoek naar verdringing als gevolg van arbeidsmigratie en het in kaart brengen van maatregelen om verdringing tegen te gaan. «Om de reikwijdte en omvang van bovengenoemde verdringingseffecten te bepalen, laat ik hiernaar komend najaar een onderzoek uitvoeren»

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 20-11-2014, (Kamerstukken II, 2014–2015, 29 544, nr. 78)

2966

13-11-2013

AO ESF (Europees Sociaal Fonds)

De Staatssecretaris informeert de Tweede Kamer in de loop van 2014 over de afwikkeling van de terugvordering van de voorschotten

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 24-11-2014 (Kamerstukken II, 2014–2015, 26 642, nr. 129)

2967

07-11-2013

AO ontslagen thuiszorg Sensire

De Minister brengt de suggestie om de zorg expliciet mee te nemen, over aan de Stichting van de Arbeid.NB. Deze toezegging heeft betrekking op de afspraak uit het sociaal overleg van 11 april 2013: «Kabinet en sociale partners zullen bezien of er aanleiding is tot het aanpassen van de regels inzake overgang van ondernemingen, in relatie tot aanbestedingen.»

De Minister heeft de suggesties om de zorg expliciet mee te nemen overgebracht aan de Stichting van de Arbeid per 30 april 2014. De Stichting heeft aangegeven dat zij deze discussie in eigen kring verder wenst te voeren. Daarmee afgehandeld

2976

Uitgaande brief 04-11-2013 Evaluatie regeling Pensioenknip (Kamerstukken II, 2013–2014, 32 043, nr. 178)

Toegezegd is om in overleg met FIN en marktpartijen te bezien of de overgang naar de uitkeringsfase langs een andere weg kan worden vormgegeven. De betreffende marktpartijen zullen door het Ministerie van Financiën en het Ministerie van SZW worden verzocht om een analyse te maken en om -voor zover daaraan behoefte bestaat- met voorstellen te komen tot een andere vormgeving van de overgang naar de uitkeringsfase bij premie- en kapitaalovereenkomsten

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 15-07-2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, 32 043, nr. 221)

2984

04-12-2013

begroting SZW 2014

Minister zegt toe in de gaten te houden in hoeverre de lessen die geleerd kunnen worden uit de code voor verantwoordelijk aanbesteden van de StvdA ook kunnen worden toegepast in andere ketens zoals de champignonketen teneinde miststanden zoals uitbuiting zo effectief mogelijk tegen te kunnen gaan

Afgehandeld met derde voortgangsrapportage schijnconstructies, d.d. 09-02-2015 naar beide Kamers is gestuurd (Kamerstukken II, 2014–2015, 17 050, nr. 499)

2985

04-12-2013

begroting SZW 2014

Minister zegt toe een brede effectrapportage inzake misstanden rond arbeidsmigratie aan de Kamer toe te zenden waarin wordt ingegaan op wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot de aanpak daarvan. Daarbij zal worden ingegaan op welke maatregelen er inmiddels genomen zijn en wat deze tot nu toe hebben opgeleverd

Afgehandeld met brief aan Tweede Kamer d.d. 20-11-2014, (Kamerstukken II, 2014–2015, 29 544, nr. 198)

3014

22-01-2014N.a.v. de RvW 10 september jl. verzoek van dhr. Potters (VVD) om debat inz. het bericht «Werklozen worden nauwelijks ingezet bij seizoenarbeid'

De staatsecretaris zal samen met de Minister bekijken of in de arbeidsmarktrapportage van SZW een beschouwing gegeven kan worden over een schatting van hoeveel Oost-Europeanen er daadwerkelijk in de tuinbouw aan de slag zijn of mensen met een bijstandsuitkering daardoor niet aan de slag komen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 20-11-2014, (Kamerstukken II, 2014–2015, 29 544, nr. 198)

3018

16-01-2014 N.a.v. RvW 3 september 2013 verzoek van het lid Graaf om een dertigledendebat inz. vrij verkeer werknemers

De Minister zal de Tweede Kamer regelmatig informeren over de aantallen EU-burgers die zich registreren in de RNI

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 20-11-2014, (Kamerstukken II, 2014–2015, 29 407, nr. 198)

3026

16-01-2014 N.a.v. RvW 3 september 2013 verzoek van het lid Graaf om een dertigledendebat inz. vrij verkeer werknemers

De Tweede Kamer wordt geïnformeerd over de eerste ervaringen rondom pilot in Rotterdam

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 20-11-2014, (Kamerstukken II, 2014–2015, 29 407, nr. 198)

3028

Uitgaande brief 04-03-2014 Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 623, nr. 11)

De Minister zal voor het zomerreces 2014 een brief over de Wml de Tweede Kamer doen toekomen waarin hij in zal gaan op de beleidsmatige ontwikkelingen inzake de toepassing van de Wml

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 02-09-2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 623, nr. 12)

3030

23-01-2014

AO Verzuimbegeleiding

Gedragscode bescherming persoonsgegevens CBP. De Minister zal het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) vragen naar hun bereidheid om de gedragscode met betrekking tot het uitwisselen van persoonsgegevens te actualiseren

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 10-07-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 32 802, nr. 16)

3031

23-01-2014-

AO Verzuimbegeleiding

Overleg met Verbond van Verzekeraars over privacy. De Minister zal in gesprek gaan met het Verbond van Verzekeraars over suggesties ter verbetering van het re-integratieproces, waarbij privacy voorop blijft staan

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 10-07-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 32 802, nr. 16)

3034

13-03-2014

AO arbeidsmigratie

Er zal een ambtelijk gesprek plaatsvinden over het tewerkstellingsvergunningenbeleid voor de Aziatische koks met een zo breed mogelijke delegatie en hierover zal de Tweede Kamer voor de zomer een brief ontvangen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 01-10-2014, (Kamerstukken II, 2014–2015, 29 861, nr. 37)

3035

17-03-2014

Plenaire behandeling wijziging Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (33.623)

De Minister zal de Eerste Kamer en de Tweede Kamer voor het zomerreces 2014 een brief over de Wml doen toekomen waarin hij in zal gaan op de beleidsmatige ontwikkelingen inzake de toepassing van de Wml

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 02-09-2014, (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 623, nr. 12)

3041

05-03-2014

Plenaire behandeling wetsvoorstel hervorming kindregelingen (33 716 1e termijn)

Zo spoedig mogelijk een oplossing zoeken voor verbetering van de aansluiting AKW en stufi. De Tweede Kamer hierover per brief informeren

 

3049

Uitgaande brief 04-04-2014 Maatschappelijke dialoog over toekomst pensioenstelsel. (Kamerstukken II, 2013–2014, 32 043, nr. 204)

De Staatssecretaris is van plan de Tweede Kamer ten minste twee keer per jaar te rapporteren over de voortgang en opbrengsten van de dialoog toekomst pensioenstelsel en de Tweede Kamer, als dat opportuun is, er uiteraard ook bij betrekken

Afgehandeld met de Hoofdlijnenbrief toekomst pensioenstelsel aan de Tweede Kamer d.d. 06-07-2015, (Kamerstukken II, 2014–2015, 32 043, nr. 263)

3054

26-03-2014

AO Kinderopvang 2014

De Minister van SZW heeft toegezegd het gezamenlijk inspectiekader van OCW en SZW mee te nemen in de brief over het Nieuwe Toezicht die hij in de tweede helft van 2014 aan de Tweede Kamer zal toezenden

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 17-11-2014 (Kamerstukken II, 2014–2015, 31 322, nr. 263)

3065

Uitgaande brief 11-04-2014 Schriftelijk overleg vaste commissie voor SZW over diverse pensioenonderwerpen (Kamerstukken II, 2013–2014, 32 043, nr. 206)

De Staatssecretaris heeft toegezegd zich te oriënteren op de casus Alcatel-Lucent pensioenfonds, met als doel om de aspecten die een rol van betekenis kunnen spelen bij «verweesde» pensioenfondsen (fondsen zonder sponsor) helder te krijgen als het repercussies heeft voor de regelgeving. Over de uitkomsten van die oriëntatie zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 01-12-2014 (Kamerstukken II, 2014–2015, 32 043, nr. 232)

3066

Uitgaande brief 11-04-2014 Schriftelijk overleg vaste commissie voor SZW over diverse pensioenonderwerpen (Kamerstukken II, 2013–2014, 32 043, nr. 206)

«De doorsneepremiesystematiek heeft voordelen, maar leidt als gevolg van diverse ontwikkelingen steeds vaker tot effecten die vroeger niet optraden en die bij de invoering niet waren voorzien. In vervolg op het rapport van het CPB zal het kabinet onderzoeken hoe omgegaan kan worden met de doorsneepremie. Het kabinet zal daarbij verschillende modaliteiten verkennen

Afgehandeld met de Hoofdlijnenbrief toekomst pensioenstelsel aan de Tweede Kamer d.d. 06-07-2015, (Kamerstukken II, 2014–2015, 32 043, nr. 263)

3067

16-04-2014

AO Pensioenonderwerpen

Staatssecretaris zegt toe in overleg te gaan met Staatssecretaris Wiebes, Pensioenfederatie en SVB over afkoop kleine pensioenen. De Kamer wordt over de uitkomst voor de zomer 2014 geïnformeerd.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 02-07-2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, 32 043, nr. 220)

3068

Uitgaande brief 11-04-2014 Schriftelijk overleg vaste commissie voor SZW over diverse pensioenonderwerpen (Kamerstukken II, 2013–2014, 32 043, nr. 206)

Oriënteren op de casus van het pensioenfonds voor uitzendkrachten (StiPP), met als doel om de aspecten die een rol van betekenis kunnen spelen helder te krijgen als het repercussies heeft voor de regelgeving. Over de uitkomsten van die oriëntatie zal de Kamer nader geïnformeerd worden

Afgehandeld met brief aan Tweede Kamer d.d. 07-07-2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, 32 043, nr. 224)

3070

13-03-2014

AO arbeidsmigratie

Minister heeft toegezegd in zijn reactie op het SER-advies, dat na de zomer van 2014 uitkomt, ook aandacht te besteden aan de arbeidsmigratie van hoger opgeleiden

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 16-06-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 30 950, nr. 78)

3080

Uitgaande brief

12-05-2014

Aanpak malafide uitzendbureaus en zelfregulering. (Kamerstukken II, 2013–2014, 17 050, nr. 473)

AMU/Maatregelen zelfregulering: De Minister heeft toegezegd toe te zien op snelle invoering van de maatregelen in het kader van zelfregulering en tussentijds de voortgang te monitoren. Over een jaar wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de resultaten van het pakket aan maatregelen betreffende zelfregulering

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 08-07-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 29 544, nr. 641)

3082

16-05-2014 Actieplan arbeidsmarktdiscriminatie en kabinetsreactie SER advies «Discriminatie werkt niet!» (Kamerstukken II, 2013–2014, 29 544, nr. 523)

De Ministeries van SZW en OCW gaan aan het CBS de opdracht verstrekken voor een update van het CBS onderzoek «Gelijk loon voor gelijk werk» (2012). Hierbij zal rekening worden gehouden met de invloed van achtergrondkenmerken en zal daarom worden gecorrigeerd voor verschillen in onder andere geslacht, herkomst, leeftijd, opleidingsniveau, arbeidsduur, werkervaring en sector of bedrijfstak. Bezien wordt nog of er eveneens onderzoek verricht zal worden naar verschillen in secundaire arbeidsvoorwaarden

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 17-11-2014 (Kamerstukken II, 2014–2015, 27 099, nr. 22)

3084

25-09-2013

Algemene Politieke Beschouwingen Tweede Kamer (25 en 26 september 2013)

Het kabinet is bereid te spreken over het versnellen van onderdelen van het sociaal akkoord, maar ziet slechts beperkte ruimte. Het kabinet ziet beperkte mogelijkheden op het terrein van WW (m.u.v. inkomstenverrekening) en ontslagrecht, maar meer op het gebied van pensioenen en Participatiewet

Toezegging uitgevoerd. Versnellingen op onderdelen ontslag en flex zijn afgesproken bij begrotingsakkoord 2014 (Herfstakkoord)

3096

13-02-2014

Plenair debat Wet werk en zekerheid (33 818) Voortzetting

Monitoren ontwikkelingen werkgelegenheid in het mkb als gevolg van de transitievergoeding. De Minister zegt toe dat hij de komende jaren de effecten van de transitievergoeding voor het mkb zal monitoren, waarbij de vraag betrokken zal worden of het mkb reserveringen heeft aangelegd. Daarbij zal specifiek aandacht zijn voor het onderscheid tussen echt kleine bedrijven (minder dan 25 werknemers) en die van 25 werknemers of meer. Naast de jaarlijkse cijfers van het CBS wordt er een beroep gedaan op het online panel van ongeveer 2000 mkb-bedrijven, dat beheerd wordt door onderzoeksbureau Panteia.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 30-06-2014, (Kamerstukken II, 2013–2014, 29 544, nr. 544)

3111

Uitgaande brief 03-04-2015 Maatregelen tegen dubbele certificaten, aanbieding rapport «Een goede start» en informatie over het niet aanwijzen van twee CKI's.

De Minister informeert de Tweede Kamer – na afloop van de juridische procedure – schriftelijk over zijn besluit over het niet heraanwijzen van twee certificerende en keurende instellingen op het terrein van asbest

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 03-04-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 25 834, nr. 95)

3120

25-06-2014

AO Handhaving

In de eerstvolgende rapportage over de aanpak van schijnconstructies aan de Tweede Kamer ingaan op:- de mogelijkheden voor een «three-strikes-out» systeem, en- de mogelijkheid tot invoeringen van ketenaansprakelijkheid in het domein van gezond en veilig werken

Afgehandeld met derde Voortgangsrapportage die op 09–02-i 2015 naar de Tweede Kamer is gestuurd (Kamerstukken II, 2014–2015, 17 050, nr. 499)

3121

25-06-2014

AO Handhaving

In de brief die na de zomer 2014 naar de Tweede Kamer gaat over de WAS de Tweede Kamer een update geven over de realisatie in 2014 van de doelstellingen van de Inspectie SZW tot dan toe, en- de verschillen in cijfers tussen het jaarverslag van Inspectie SZW en jaarverslag van SZW verklaren

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 01-10-2014 (Kamerstukken II, 2014–2015, nr. 17 050, nr. 488)

3122

25-06-2014

AO Handhaving

De Tweede Kamer na de zomer 2014 (en indien mogelijk eerder) informeren of het praktijk is voor de rijksoverheid om alleen gebruik te maken van gecertificeerde uitzendbureaus

Afgehandeld met derde Voortgangsrapportage aan beide Kamers d.d. 09-02-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 17 050, nr. 499)

3144

03-07-2014

Plenaire behandeling van de Verzamelwet pensioenen 2014 (33 863)

De Staatssecretaris zal de mogelijkheden en voorwaarden voor dispensatie op grond van het vrijstellings- en boetebesluit toelichten in de brief i.v.m. voorhang van de amvb nettolijfrente.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 01-09-2014,

(Kamerstukken II, 2014–2015, 33 863, nr. 30)

3146

03-07-2014

Plenaire behandeling van de Verzamelwet pensioenen 2014 (33 863)

De Staatssecretaris heeft in reactie op het verzoek van de heer Omtzigt toegezegd om inzage te geven in de interne toets naar de verhouding tussen de verplichtstelling van nettopensioen en het Europees recht.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 01-09-2014 i.v.m. voorhang Ontwerpbesluit nettopensioen (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 863, nr. 30)

3147

03-07-2014

Plenaire behandeling van de Verzamelwet pensioenen 2014 (33 863)

De Staatssecretaris heeft in reactie op een verzoek van de heer Van Weyenberg toegezegd de Kamer inzicht te bieden in hoe de gover-nance bij beroepspensioenfondsen gestalte krijgt en daarbij aandacht te schenken aan de gepensioneerden in het bestuur

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 13-07-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 33 863, nr. 33)

Overzicht van door de bewindspersonen afgehandelde toezeggingen vergaderjaar 2014–2015

ID

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

3166

13-10-2014 Wetgevingsoverleg Wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet in verband met aanpassing van het financieel toetsingskader voor pensioenfondsen (Wet aanpassing financieel toetsingskader) (33 972)

In mei 2015 zal ik u de hoofdlijnennotitie over de uitkomsten van de nationale pensioendialoog doen toekomen.

Afgehandeld met de Hoofdlijnenbrief toekomst pensioenstelsel aan de Tweede Kamer d.d. 06-07-2015, (Kamerstukken II, 2014–2015, 32 043, nr. 263)

3167

13-10-2014 Wetgevingsoverleg Wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet in verband met aanpassing van het financieel toetsingskader voor pensioenfondsen (Wet aanpassing financieel toetsingskader) (33 972)

Eind 2015 zal ik u informeren over de uitkomsten van het onderzoek van DNB naar de ontwikkeling van de pensioenpremies

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 06-03-2015, (Kamerstukken II, 2014–2015, 32 043, nr. 255)

3170

13-10-2014 Wetgevingsoverleg Wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet in verband met aanpassing van het financieel toetsingskader voor pensioenfondsen (Wet aanpassing financieel toetsingskader) (33 972)

In november 2014 zal ik u schriftelijk informeren over het onderzoek naar de mogelijkheden van collectieve risicodeling binnen premieovereenkomsten.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 20-12-2014 (Kamerstukken II, 2014–2015, 32 043, nr. 240)

3171

13-10-2014 Wetgevingsoverleg Wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet in verband met aanpassing van het financieel toetsingskader voor pensioenfondsen (Wet aanpassing financieel toetsingskader) (33 972)

Tijdens het wetgevingsoverleg op 13 oktober jl. over het wetsvoorstel aanpassing financieel toetsingskader pensioenfondsen (33 972) heb ik over een aantal onderwerpen aanvullende informatie toegezegd.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 14-10-2014 (Kamerstukken II, 2014–2015, 33 972, nr. 29)

3173

01-10-2014

Vervolg AO Kinderopvang

Voor begrotingsbehandeling een brief aan de Tweede Kamer over systeem omkering financiering op hoofdlijnen en antwoord op vraag bij wie het risico op terugvordering n.a.v. fouten of fraude komt te liggen (ouders of ondernemers)

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 17-11-2014 (Kamerstukken II, 2014–2015, 31 322, nr. 262)

3175

01-10-2014 Vervolg AO Kinderopvang

Voor de begrotingsbehandeling een brief aan de Tweede Kamer over de samenhang tussen lopende projecten (kwaliteit BKK, Het Nieuwe Toezicht, regeldruk, peuters, omkering financiering en positie van ouders)

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 21-11-2014 (Kamerstukken II, 2014–2015, 31 322, nr. 265)

3177

01-10-2014

Vervolg AO Kinderopvang

De Tweede Kamer wordt met brief geïnformeerd over resultaat onderzoek curator Estro.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 14-01-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 31 322, nr. 266)

3178

01-10-2014

Vervolg AO Kinderopvang

Voor de begrotingsbehandeling wordt de Tweede Kamer met brief geïnformeerd over de resultaten van het onderzoek van Panteia naar de regeldruk in de kinderopvangsector

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 20-11-2014 (Kamerstukken II, 2014–2015, 31 322, nr. 263)

3181

24-09-2014

AO Kinderopvang

Minister zal onderzoek doen naar de positie van werknemers in faillissement

Afgehandeld met brief van 26-08-2015

3183

15-10-2014

AO Arbeidsmarktbeleid

Minister neemt in de volgende voortgangsrapportage Actieplan 50+ analyse over de uitstroom van ouderen uit de WW mee

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 30-06-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 29 544, nr. 617)

3184

15-10-2014

AO Arbeidsmarktbeleid

Minister doet voor de begrotingsbehandeling SZW verslag van gesprek met de AWVN over reshoring

Afgehandeld met brief aan Tweede Kamer d.d. 30-06-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 24 515, nr. 295)

3188

15-10-2014

AO Arbeidsmarktbeleid

De Minister zegt toe om schriftelijk specifieke voorbeelden te geven van situaties waarin in relatie tot het avv’en van cao’s dispensatie om bedrijfsspecifieke redenen wordt verleend.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 17-11-2014, (Kamerstukken II, 2014–2015, 29 544, nr. 573)

3189

05-11-2014

AO Pensioenonderwerpen

Planningsbrief voor 18 november 2014 naar Tweede Kamer, waarin o.m. wetsvoorstel zzp-bijstand, verdere evaluatie PPI en bilaterale verdragen (AOW)

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 18-11-2014. (Kamerstukken II, 2014–2015, 23 043, nr. 231)

3190

05-11-2014

AO Pensioenonderwerpen

Voor eind november 2014 richtinggevende brief naar Tweede Kamer over risicodragende uitkeringen in DC-regelingen, incl. nadere appreciatie over rapport LCP

Afgehandeld met brief aan Tweede Kamer d.d. 20-12-2014 (Kamerstukken II, 2014–2015, 32 043, nr. 240)

3191

05-11-2014

AO Pensioenonderwerpen

Brief met contouren aanpak zzp + bijstand voor kerst 2014 naar Tweede Kamer. Ook voor de kerst overleg met VNG over uitvoeringspraktijk.

Afgehandeld met brief aan Tweede Kamer d.d. 18-12-2014 (Kamerstukken II, 2014–2015, 32 043, nr. 239)

3192

05-11-2014

AO Pensioenonderwerpen

Binnen twee weken NNAVV pensioencommunicatie naar Tweede Kamer

Afgehandeld met brief aan TK d.d. 19-12-2014 (Kamerstukken II, 2014–2015, 34 008, nr. 6)

3193

05-11-2014

AO Pensioenonderwerpen

Concept-amvb waardeoverdracht voor 15 januari 2015 naar Tweede Kamer

Voorhang concept amvb bij Tweede Kamer en Eerste Kamer d.d. 13-02-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 32 043, nr. 252)

3194

05-11-2014

AO Pensioenonderwerpen

In voorjaar 2015 onderzoek naar Tweede Kamer over gepensioneerden in bestuur beroepspensioenfondsen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 13-07-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 33 863, nr. 33)

3195

05-11-2014 AO Pensioenonderwerpen

Overleg met overheidswerkgevers over verlenging termijn voor vrijwillige voortzetting bij ABP van 3 naar 10 jaar. Voor 15 januari 2015 Tweede Kamer informeren over stand van zaken

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 23-01-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 32 043, nr. 232)

3211

12-11-2014

AO integratieonderwerpen

De Minister heeft toegezegd dat voor de begrotingsbehandeling een update van het integratiebeleid en -proces aanwezig is (Voortgangsbrief Agenda Integratie)

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 21-11-2014 (Kamerstukken II, 2014–2015, 32 824, nr. 79)

3212

12-11-2014

AO integratieonderwerpen

De Minister heeft toegezegd binnen drie weken een verdere inhoudelijke uitwerking van het plan voor een kwalitatief vervolgonderzoek onder migrantenjongeren aan de Kamer toe te sturen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-01-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 32 824, nr. 87)

3213

12-11-2014

AO integratieonderwerpen

De Minister heeft aangegeven dat er eind januari/begin februari een brief bij de Kamer ligt met daarin:- een uitleg over de invulling van de maatregel om Turkse organisaties te monitoren;- een verslag van hoe het contact met Duitse collega's is verlopen;- een verslag van de uitkomsten van het gesprek met de Turkse organisaties

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 03-06-2015, (Kamerstukken II, 2014–2015, 32 824, nr. 94)

3215

Uitgaande brief d.d. 24-10-2014 (Kamerstuknummer volgt)

Brief over de effecten van de technologische ontwikkelingen op de arbeidsmarkt (robotisering).

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 19-12-2014 (Kamerstukken II, 2014–2015, 29 544, nr. 581)

3218

26-11-2014- Begrotingsbehandeling SZW Tweede Kamer

Onderzoek loondoorbetaling bij ziekte De Minister zegt toe het onderzoek loondoorbetaling bij ziekte vóór het eind van 2014 naar de Kamer te sturen (Schut-Welkzijn, VVD)

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 06-02-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 29 544, nr. 586)

3220

26-11-2014] – Begrotingsbehandeling SZW Tweede Kamer

Contouren wetsvoorstel verzilveringsproblematiek premiekorting De Minister zegt toe begin 2015 een brief naar de Kamer te sturen met daarin de contouren van het wetsvoorstel waarmee de verzilveringsproblematiek premiekorting opgelost dient te worden. (Dijkgraaf, SGP)

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 06-02-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 28 719, nr. 588)

3221

26-11-2014- Begrotingsbehandeling SZW Tweede Kamer

Onderzoek risque social, risque professionel naar de Kamer sturen. De Minister zegt toe vóór Kerst 2014 het onderzoek over risque social, risque professionel met zijn appreciatie naar de Kamer te zenden (Schut-Welkzijn, VVD)

09-01-2015 Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-01-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 29 544, nr. 580)

3222

26-11-2014 Begrotingsbehandeling SZW Tweede Kamer

Informeren van de Kamer over onderzoek effectieve vormen van re-integratie bij ziekte. De Minister zal (in overleg met het CPB) binnen een week een brief aan de Kamer sturen om te melden wanneer precies nader vernomen zal worden over het onderzoek over effectieve vormen van re-integratie bij ziekte (Schut-Welkzijn, VVD)

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-01-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 29 544, nr. 580)

3223

09-10-2014

Plenaire behandeling wetsvoorstel modernisering regelingen voor verlof (32 855)

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel «Modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden (38 255) op 9 oktober 2014 heeft de Minister toegezegd dat hij de Kamer zal informeren over de uitkomsten van de literatuurstudie «Mannen, zorg en werk». Daarna debat of resultaten nopen tot aanvullend beleid

Afgehandeld met toezending rapport «mannen, zorg en werk» naar Tweede Kamer d.d. 20-05-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 32 855, nr. 32)

3225

AO Handhaving 17-12-14:

Taken zorgfraude: De VVD constateert dat de Inspectie SZW met 35 fte activiteiten voor derden verricht. De Minister licht toe dat dit zorgfraude betreft, gefinancierd door VWS. De VVD wil hierover meer informatie. De Minister zegt dit toe.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 09-02-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 17 050, nr. 497)

3233

31-10-2013

AO Handhaving

De Minister zegt duidelijkheid over mogelijkheden en onmogelijkheden van juridisch onverplicht herzien van onherroepelijk boetebesluiten toe.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 30-04-2015, (Kamerstukken II, 2014–2015, 17 050, nr. 504)

3234

31-10-2013

AO Handhaving

De Minister zegt toe voor het volgende AO Handhaving inzicht te geven in de resultaten van Syri

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 29-06-2015, (Kamerstukken II, 2014–2015, 17 050, nr. 508)

3235

31-10-2013

AO Handhaving

De Minister zegt brief toe die ingaat op aanbevelingen Ombudsman m.b.t. schuldhulpverlening

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 30-04-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 17 050, nr. 504)

3238

22-01-2015

AO Inburgering

De Minister zegt toe om eind februari een brief te sturen naar de Tweede Kamer met schriftelijke beantwoording van aantal vragen. Hierin:PVV: Definitie betaald werk (valt 0-urencontract daar ook onder?), definitie van werkloosheid (oude nationale definitie of de nieuwe internationale definitie), bij huwelijks/gezinsmigratie: in hoeveel gezinnen is de overheid de enige kostwinner?PvdA: alternatieve mogelijkheden voor inzagerecht examens.SP: hebben «kinderpardonners» geen recht op kwijtschelding lening? VVD: overleg met BZ over informatieverstrekking over inburgering door ambassade aan Turkse migranten. En verder: invulling van de toezegging om inburgeraars vier weken na examen te bellen over werk en zo nodig verder te helpen.

Afgehandeld met brief aan Tweede Kamer d.d. 30-03-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 32 824, nr. 90)

3246

28-01-2015

AO Pensioenonderwerpen

De brief over de AMvB waardeoverdracht ontvangt de Kamer volgende week.

Afgehandeld met voorhang amvb aan de Tweede Kamer d.d. 13-02-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 32 043, nr. 252)

3247

28-01-2015

AO Pensioenonderwerpen

De rapportage van DNB over de effecten van de lagere belastingvoordelen voor pensioenpremies op de daadwerkelijke hoogte van die premies gaat eind maart naar de Kamer.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 06-03-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 32 043, nr. 255)

3248

28-01-2015

AO Pensioenonderwerpen

Wetsvoorstel optimalisering premieovereenkomsten gaat voor de zomer naar de Kamer, als dat niet lukt, krijgt de Kamer tijdig een brief.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 01-05-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 32 047, nr. 257)

3253

28-01-2015

AO Pensioenonderwerpen

Er zal voorts in de context van de hoofdlijnennota toekomstvisie met de pensioensector worden gesproken over doorontwikkeling premieovereenkomsten in relatie tot bedrijfstakpensioenfondsen.

Afgehandeld met Hoofdlijnenbrief toekomst pensioenstelsel naar de Tweede Kamer d.d. 06-07-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 32 043, nr. 265)

3254

28-01-2015

AO Pensioenonderwerpen

De Staatssecretaris duikt in de communicatie over pensioenopbouw tijdens WW, alsmede over nabestaandenpensioen op risicobasis en stuurt daarover voor eind maart een brief naar de Tweede Kamer

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 05-06-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 32 043, nr. 258)

3262

25-02-2015

Plenair debat Tweede Kamer Wetsvoorstel Pensioencommunicatie

(34 008)

Artikel met link naar instrument voor financiële planning wordt uit de concept amvb pensioencommunicatie gehaald

Afgehandeld met AMvB pensioencommunicatie die per 01 -07–2015 in werking is getreden. (Stb. 2015, 259)

3268

25-02-2015

Plenair debat Tweede Kamer Wetsvoorstel pensioencommunicatie (34 008)

Binnen twee maanden ontvangt de Kamer een brief waarin de gemaakte keuzes t.a.v. de reële dekkingsgraad worden toegelicht.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 28-05-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 34 008, nr. 32)

3269

25-02-2015

Plenair debat Tweede Kamer Wetsvoorstel Pensioencommunicatie (34 008)

Met het Pensioenregister wordt besproken hoe en wanneer de levensverwachting kan worden ingebouwd bij de weergave van het te bereiken pensioeninkomen.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 13-07-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 34 008, nr. 34)

3273

11-02-2015

AO Arbeidsmarktbeleid

Binnen 2 weken brief over wat de Kamer wanneer kan verwachten op het onderwerp grensoverschrijdende samenwerking (GROS), inclusief de stand van zaken rond de p-wet en grensproblematiek. Deze brief zal, naast toezending aan de commissie SZW ook doorgeleid worden naar de commissie VWS

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 02-03-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 32 851, nr. 18)

3280

AO WWB-onderwerpen en Participatiewet 04-03-2015

De Tweede Kamer wordt in het voorjaar 2015 door de Minister geïnformeerd over de belemmeringen en eventuele oplossingen bij grensoverschrijdende arbeid. De Staatssecretaris blijft verantwoordelijk voor de bijstand

Afgehandeld met brief aan Tweede Kamer d.d. 30-06-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 31 851, nr. 18)

3281

04-03-2015

AO WWB-onderwerpen en Participatiewet

De Staatssecretaris informeert de Kamer in het najaar over de tussenstand van het aantal extra banen uit hoofde van de baanafspraak sociaal akkoord, inclusief aantal extra banen in 2014

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 03-7-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 29 544, nr. 640)

3282

04-03-2015

AO WWB-onderwerpen en Participatiewet

Stand van zaken verbetertraject verdeelmodel Eind april 2015 wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van het verbetertraject voor het verdeelmodel van de bijstandsbudgetten.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 19-06-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 30 545, nr. 162)

3286

11-03-2015

AO Arbeidsmigratie

De Minister informeert de Tweede Kamer voor de zomer over het standpunt inzake het Duitse minimumloon, inclusief de vraag of het Nederlandse WML ook voor internationaal transport door in het buitenland gevestigde transportondernemingen zou moeten gelden.

Afgehandeld met brief aan Tweede Kamer d.d. 08-07-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 29 861, nr. 39)

3292

05-03-2015

2e Termijn AO Arbeidsmarktbeleid

De Minister stuurt de Kamer binnen 4 weken reactie aangaande de Besloten Busvervoer Cao, met betrekking tot de vraag van D66 dat de cao die voorligt voor avv een artikel met betrekking tot inzet van zzp-ers zou bevatten waartegen de rechter zich heeft uitgesproken.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 01-04-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 29 544, nr. 600)

3293

25-03-2015

AO Armoede- en Schuldenbeleid

De Staatssecretaris van SZW zal voor eind april de Tweede Kamer een brief sturen met daarin de resultaten van de specifieke uitvoeringstoets van de Belastingdienst op de invoering van de kostendelersnorm in de berekening van de beslagvrije voet die voorzien is per 1 juli 2015.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 09-06-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 24 515, nr. 307)

3294

25-03-2015

AO Armoede- en Schuldenbeleid

De Staatssecretaris van SZW zal voor het zomerreces een brief naar de Tweede Kamer sturen met daarin de volgende punten: De uitkomst van gesprekken die de Staatssecretaris gaat voeren met banken over preventie en vroegsignalering van schulden. Een reactie op het onderzoek Inkomenseffecten landelijke en gemeentelijke minimaregelingen van KWIZ, uitgevoerd in opdracht van de SP. In samenspraak met OCW zal de Staatssecretaris de Kamer informeren over het kader rondom (dak(loze) jongeren, schuldhulpverlening en studiefinanciering. In samenspraak met Financiën een toelichting op het partnerbegrip in een aantal specifieke situaties inzake het aanvragen van de alleenstaande ouderenkop

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 02-07-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 24 515, nr. 310)

3308

AO Arbeidsmarktbeleid

23-04-2015

De vragen over het gebruik van het doelgroepenregister zal de Staatssecretaris beantwoorden voor 1 juli

30-06-2015 Deze toezegging is afgedaan met een brief aan de Tweede Kamer van 8 mei 2015 over de indicaties doelgroep banenafspraak (Kamerstukken II, 2014–2015, 29 544, nr. 614)

3317

21-05-2015

AO Loondoorbetaling bij ziekte

Problematiek vrijwillige brandweer en vrijwillige politie. De Minister koppelt richting de Tweede Kamer terug over de mogelijke problematiek rondom de vrijwillige brandweer/politie en verantwoordelijkheden van gemeenten bij ongevallen / loondoorbetaling bij ziekte

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 02-07-2015, (Kamerstukken II, 2014–2015, 29 544, nr. 637)

3318

21-05-2015-

AO Loondoorbetaling bij ziekte

Brief overgangsrecht aanpassing Schattingsbesluit. Minister heeft de Kamer een brief gestuurd over het overgangsrecht bij de aanpassing van het Schattingsbesluit naar aanleiding van vragen vanuit de Kamer. Tegelijkertijd zou de brief gebruikt worden om in te gaan op het alternatieve voorstel van Kamerlid Ulenbelt om de huidige systematiek in de inkomstenverrekening WAO, WAZ, Wajong te behouden en de gewenste geautomatiseerde uitvoering mogelijk te maken door van werkgevers te verlangen dat zij het aantal gewerkte uren registreren.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 02-06-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 29 544, nr. 620)

3320

Verslag d.d. 5 juni 2015 inzake AO Integratie 4 juni 2015

De Minister zegt toe dat voor 1 juli 2015 het onderzoek van Labyrint naar de kwaliteit van het Motivaction-onderzoek aan de Kamer wordt verstuurd

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 30-06-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 32 824, nr. 101)

3337

24-06-2015

AO WWB-onderwerpen en Participatiewet

Zodra deze consequenties voor de verdeling (verdeelmodel) duidelijk zijn zal de Staatssecretaris de Kamer hierover vóór 1 augustus 2015 informeren

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 16-07-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 30 545, nr. 186)

xxxx

25-06-2015

Wetgevingsoverleg Verantwoordingsstukken en Slotwet

Toelichting geven op OBR-bedragen en of de voorwaarden voor inkomensverrekening niet te streng zijn

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 01-07-2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 34 200-XV, nr. 15)

B.5.4 Lopende toezeggingen

Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen vergaderjaar 1996–1997

ID1

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

3

Uitgaande brief 29-10-1996

Kabinetsstandpunt over bekrachtiging van protocol bij ILO-verdrag nr. 81 (Arbeidsinspectie)(Kamerstukken II, 1996–1997, 25 478, nr. 4)

Kabinetsstandpunt over bekrachtiging van protocol bij ILO-verdrag nr. 81 (Arbeidsinspectie)

Er is een samenhang met een klacht van de Nederlandse vakcentrales over naleving van ILO-verdrag 81. Nadat het thans nog lopende ILO-traject daarover is afgerond zal een kabinetsstandpunt voorbereid worden over het Protocol bij dit verdrag. Naar verwachting zal dit in de tweede helft van 2016 het geval zijn.

X Noot
1

Dit is een identificatienummer voor de administratie van de toezegging binnen het Ministerie van SZW.

Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen vergaderjaar 2007–2008

ID1

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

2032

Uitgaande brief 19-05-2008 Memorie van antwoord wijzigingswet Pensioenwet (Kamerstukken I, 2007–2008, 31 226, D)

Toezegging dat de regering zal bezien of de in de artikelen 85 en 87 Pensioenwet opgenomen voorwaarde voor waardeoverdracht naar het buitenland, namelijk dat de afkoopmogelijkheid niet ruimer mag zijn dan in Nederland, niet ook moet gelden voor de artikelen 88 en 89 van de Pensioenwet

Planning: voorjaar 2016

Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen vergaderjaar 2008–2009

ID

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

2120

03-03-2009

Plenaire behandeling Tweede Kamer wetsvoorstel Wijziging van de Werkloosheidswet in verband met het vergroten van de kans op werk van langdurig werklozen (Passende arbeid) (31 767)(Handelingen 2008–2009, nr. 58, Tweede Kamer, pag. 4716–4747)

De Minister zegt toe dat hij het samenstel van regelingen zal evalueren. Het tijdstip van die evaluatie wet verbetering kansen langdurig werklozen wordt nader bezien in verband met de economische omstandigheden

Planning: brief naar de Tweede Kamer 4e kwartaal 2015

2538

Uitgaande brief

27-03-2009 rapportage incidenten Brzo «99 bedrijven over het kalenderjaar 2007 (Kamerstukken II, 2008–2009, 25 884, nr. 144)

Incidentenrapportage MHC/Brzo: De Minister heeft toegezegd om met ingang van 2008 in een driejaren cyclus de Tweede Kamer incl. bedrijfsleven te informeren over de onderzochte ongevallen en de resultaten van de MHC/Brzo-onderzoeken

De incidentenrapportage wordt onderdeel van de Staat van de Veiligheid en die gaat op 15 september 2015 naar de Tweede Kamer

Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen vergaderjaar 2010–2011

ID

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

2382

06-10-2010

Plenaire behandeling Wetsvoorstel (Aanpassing Wet arbeid vreemdelingen; introductie van de referent in de Vreemdelingenwet 2000 en verkorting van de wachttermijn voor seizoenswerkers) (32 287) (Handelingen 2010–2011, nr. 8, Tweede Kamer, pag. 47–53)

De Tweede Kamer ontvangt een brief over de beleidsregels UWV inzake de nieuwe weigerings/intrekkingsgrond, binnen een half jaar nadat het wetsvoorstel door beide Kamers is aanvaard

Planning brief naar Tweede Kamer voor 1 oktober 2015. Deze brief zal ook antwoord geven op toezegging 2831 (het aantal verleende twv's en in hoeverre deze repeterend worden toegekend)

Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen vergaderjaar 2011–2012

ID

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

2531

07-09-2011

AO Arbeidsmarktbeleid

Uitvragen suggesties aan werkgevers verlichting administratieve lasten na afschaffing kleinebanenregeling. Ten aanzien van administratieve lastenverlichting in verband met afschaffing van de regeling kleine banen zal de Minister werkgevers vragen welke mogelijkheden ze daartoe concreet zien, suggesties oppikken en desgewenst met de Tweede Kamer communiceren

Meenemen in reactie op advies van de SER. De toezegging loopt mee in de uitwerking van het Sociaal Akkoord.

Planning: 3e kwartaal 2015, na Prinsjesdag

2569

23-11-2011-

Vervolg AO Kinderopvang en Kindregelingen

De Minister zegt toe overleg te plegen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over dagarrangementen en speciaal onderwijs met betrekking tot kinderopvang

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 12-08-2015

2681

06-06-2012 Dertigledendebat over het bericht dat de crisis wordt misbruikt als reden voor massaontslag en grote ondernemingen met mooie winsten zo tien procent van hun personeelsbestand schrappen (Hamer) (na ontvangst van een brief) (Minister SZW) (verzoek van mw. Hamer bij de regeling van werkzaamheden 08-11-2011) (Handelingen 2011–2012, nr. 92 item 11)

De Minister doet zijn best om, op verzoek van de PVV, vóór het zomerreces een brief aan de Tweede Kamer te sturen met informatie over een aantal, dat reorganisaties hebben aangekondigd: hoeveel mensen hebben hun arbeidsplaats daadwerkelijk verloren, hoeveel werknemers zijn intern en extern aan een andere baan geholpen en voor hoeveel mensen is een ontslagvergunning aangevraagd

Wordt meegenomen in de volgende monitor arbeidsmarkt. Planning: eind september 2015 na Prinsjesdag 2015

3145

19-06-2012

Plenaire behandeling wetsvoorstel (Wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met bonussen voor werkgevers voor het in dienst nemen en

in dienst houden van oudere werknemers en arbeidsgehandicapte werknemers) (33 284)

Evaluatie mobiliteitsbonussen. De mobiliteitsbonussen voor oudere werklozen en arbeidsgehandicapten dient te worden geëvalueerd. Deze toezegging is ook opgenomen in de evaluatieagenda

Planning opleveren evaluatie: 4e kwartaal 2019

Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen vergaderjaar 2012–2013

ID

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

2772

23-10-2012

Plenaire behandeling Wet vereenvoudiging regeling UWV (33 327)

Monitoring en evaluatie wet vereenvoudiging regelingen UWV. De uitvoering van de starterregeling zal vanaf 1 januari gemonitord worden, onder meer om te bezien of het gebruik van de regeling afneemt. De resultaten daarvan worden na 1 jaar aan de Kamer gerapporteerd. De toepassing van de wijziging in de dagloonregels die uit het wetsvoorstel voortvloeit, zal eveneens worden gemonitord en hierover zal na 2 jaar worden gerapporteerd aan de Kamer. In zijn brief van 29-10-2012 heeft de Staatssecretaris toegelicht dat UWV de nieuwe berekening zal monitoren. Dit heeft mede betrekking op de consequenties van het werken met het loon uit de laatste dienstbetrekking en het gebruik van de dagloongarantieregeling. De Staatssecretaris zal de Kamer informeren over de resultaten van deze monitoring. De hele evaluatie van het wetsvoorstel inclusief de andere maatregelen die daarin voorliggen, gebeurt na 2 jaar

De planning van de evaluatie zal in overleg met UWV gebeuren. Planning informeren Kamer: 4e kwartaal 2015

2822

03-04-2013

AO Beleidsdoorlichting Algemene nabestaandenwet (Anw)

De Staatssecretaris zal d.m.v. de Verzamelbrief gemeenten oproepen zich actiever in te zetten om nabestaanden te ondersteunen

Planning: 4e kwartaal 2015

2831

17-04-2013

Plenaire behandeling van de Herziening van de Wet arbeid Vreemdelingen (33 475)

De Minister zegt op verzoek van D66 toe na een te jaar kijken naar het aantal verleende twv's en in hoeverre deze repeterend worden toegekend

Planning brief naar Tweede Kamer 1 oktober 2015. Deze brief zal ook antwoord geven op toezegging 2382 (beleidsregels UWV inzake nieuwe weigerings/intrekkingsgrond)

2843

25-04-2013

AO Arbeidsmigratie

De Minister zal de Tweede Kamer halfjaarlijks informeren over de voortgang van de aanpak van schijnconstructies

Derde voortgangsrapportage verzonden naar de Kamer op 9 februari 2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 17 050, nr. 499) De vierde volgt in september 2015

2847

23-05-2013

AO arbeidsomstandigheden

Minister informeert de Tweede Kamer over voorstel(len) om nationale kop(pen) te schrappen, op moment dat dit aan de orde is

De Minister heeft aangegeven het overleg met de sociale partners hierover voortvarend voort te zetten en nog dit jaar af te ronden

2866

22-05-2013

AO Arbeidsmarktbeleid

De Minister zegt toe dat het advies van de Stichting van de Arbeid over driehoeksrelaties zo mogelijk al gaat meelopen in wetsvoorstel ontslag flex, zo nodig bij nota van wijziging

Er is nog geen advies van de Stichting van de Arbeid over driehoeksrelaties ontvangen

2868

22-05-2013

Vervolg plenaire behandeling wetsvoorstel Versterking Bestuur Pensioenfondsen (33 182)

In de evaluatie van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen worden ook de onderwerpen visitatiecommissie, diversiteit en de bevindingen van DNB over onder meer bestuursleden zonder stemrecht meegenomen

Planning: Start van de evaluatie is drie jaar na inwerkingtreding van de organisatiebepalingen van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen en dat is 1 juli 2017. De resultaten van de evaluatie inclusief de monitoring kunnen vervolgens in 4e kwartaal 2017 aan beide kamers gemeld worden

2870

Uitgaande brief 17-03-2013 Voortgangsbrief aanpak malafide uitzendbureaus

G-rekening voor uitzendbureaus

Er komt een amvb waardoor niet-gecertificeerde uitzendbureaus een g-rekening moeten openen. Amvb treedt in werking m.i.v. 01-01-2016

2878

30-05-2013

AO Pensioenonderwerpen

De Staatssecretaris neemt in het traject pensioenopbouw voor zelfstandigen de PPI en de verlenging van de vrijwillige voortzetting mee

Planning: De Tweede Kamer wordt eind september 2015 geïnformeerd

Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen vergaderjaar 2013–2014

ID

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

2951

Uitgaande brief 01-11-2013 Registratieplicht zelfstandigen op grond van de Waadi

De beleidsregels boeteoplegging Waadi zullen gepubliceerd worden in de Staatscourant. Over twee jaar zal ik onderzoeken of deze regeling tot misbruik heeft geleid. Als dat niet het geval is, kan zo nodig een wettelijke uitzondering van de registratieplicht voor deze groep zelfstandigen in de Waadi worden opgenomen

De Beleidsregel is op 21-02-2014 in werking getreden. (Stcrt. 2014, 5048). Evaluatie 2 jaar na dato

3003

05-09-2013

Debat over het bericht «In deel Schilderswijs is sharia wet» (Van Klaveren)

De Minister zegt toe ander wijken in een onderzoek te betrekken, waarbinnen zich een vergelijkbare samenspel van factoren voortdoet als in de Schilderswijk

De rapportage wordt meegestuurd met de voortgangsbrief integratie (begin december 2015)

3011

20-01-2014 Waardeoverdracht (Kamerstukken II 2013–2014, 32 043, nr. 197)

De Staatssecretaris streeft er naar de Tweede Kamer voorjaar 2014 van de uitkomst van het onderzoek op de hoogte te stellen, evenals van het tijdstip waarop de beoogde wetswijziging tot aanpassing van het wettelijk systeem van waardeoverdracht bij de Tweede Kamer kan worden ingediend

Planning: in het eerste kwartaal van 2016 brief naar Tweede Kamer met uitkomst onderzoek

3024

23-01-2014

AO Arbeidsomstandigheden (Arbo)

De Minister zal de Tweede Kamer in mei informeren over de uitkomsten van het overleg met de sociale partners over de verbetering van de positie van de preventiemedewerker

De Tweede Kamer wordt hierover binnenkort geïnformeerd

3025

23-01-2014

AO Arbeidsomstandigheden (Arbo)

De Minister zal samen en in overleg met werkgevers en werknemers voorlichting organiseren over de certificering van arbodiensten (maatwerkregeling). Hierover wordt de Tweede Kamer na de zomer geïnformeerd

De Tweede Kamer wordt hierover binnenkort geïnformeerd

3043

05-03-2014

Verslag plenair debat Tweede Kamer wetsvoorstel hervorming kindregelingen

Jaarlijks monitoren van fraude mbt alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget

Dit wordt meegenomen in de reguliere halfjaarrapportage van de Belastingdienst. Eerste cijfers verschijnen in de rapportage over het eerste half jaar van 2015.

Planning: 16 september 2015

3072

16-04-2014 – AO Pensioenonderwerpen

Staatssecretaris gaat in gesprek met de pensioensector over hoe pensioenfondsen omgaan met vrijwillige voortzetting van pensioenopbouw voor ex-werknemers die na ontslag zzp-er zijn geworden. In dat verband verzoekt de Staatssecretaris de Minister van BZK daarover in gesprek te gaan met ABP

Planning: De Tweede Kamer wordt eind september 2015 geïnformeerd

3075

23-01-2014

AO Arbo

Brand windturbine: De Minister zegt toe de Kamer te informeren over de resultaten van de onderzoeken naar aanleiding van de brand in een windturbine met dodelijke slachtoffers

Door Min V&J en SZW in april aan Kamer gemeld. Onderzoeken van OM, NFI, Inspectie SZW en Veiligheidsregio lopen nog. Daarna besluitvorming over eigen (SZW) bestuursrechtelijk of met OM strafrechtelijk vervolgtraject. Kamer wordt eind 2015 nader geïnformeerd

3079

Uitgaande brief 6-05-2014 – Actieplan arbeidsmarktdiscriminatie en kabinetsreactie SER advies «Discriminatie werkt niet!» (Kamerstukken II, 2013–2014, 29 544, nr. 523)

Arbeidsdiscriminatie/PSA:- De Inspectie SZW analyseert de bij het College Rechten vd Mens beschikbare informatie over discriminatie op de arbeidsmarkt en start indien daartoe aanleiding is een nalevingsonderzoek op grond van de arbo-wet. De Inspectie SZW richt nog dit jaar een programma PSA in. Hiervoor worden eind 2014, begin 2015 verkenningen uitgevoerd. Op basis van deze verkenningen worden mogelijke interventies geprogrammeerd. En rapporteert de Kamer hierover bij voortgangsbrief 2015.In het AO Arbeidsdiscriminatie van 21-5-14 heeft de Min aanvullend toegezegd om zo mogelijk in de voortgangsbrief (najaar van 2014) een stand van zaken te geven van het overleg tussen de Inspectie en het College van de Rechten van de Mens. Dit overleg richt zich op de analyse die de Inspectie doet van de beschikbare informatie bij het College over discriminatie op de arbeidsmarkt

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 01-09-2015

3081

Uitgaande brief 16-05-2014

Actieplan arbeidsmarktdiscriminatie en kabinetsreactie SER advies «Discriminatie werkt niet!» (Kamerstukken II, 2013–2014, 29 544, nr. 523)

Het kabinet gaat, in die gevallen waarin dat juridisch mogelijk is, in de nieuwe contracten een clausule opnemen waarin is vastgelegd dat het contract zal worden beëindigd als bedrijven, of de leiding van bedrijven, onherroepelijk strafrechtelijk zijn veroordeeld voor discriminatie. Tevens gaat het kabinet, opnieuw in die gevallen waarin dat juridisch mogelijk is, in de aanbestedingsdocumenten een clausule opnemen dat, als bedrijven of de leiding van bedrijven onherroepelijk strafrechtelijk zijn veroordeeld voor discriminatie in de vier jaren voorafgaande aan een aanbestedingsprocedure, deze bedrijven uitgesloten worden bij aanbestedingsprocedures van het Rijk. Generieke toepassing van deze clausules is niet mogelijk gebleken

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 01-09-2015

3083

Uitgaande brief 16-05-2014

Actieplan arbeidsmarktdiscriminatie en kabinetsreactie SER advies «Discriminatie werkt niet!» (Kamerstukken II, 2013–2014, 29 544, nr. 523)

Het kabinet zal in 2014 starten met aanvullend onderzoek naar arbeidsmarktdiscriminatie. Momenteel verkent het kabinet de haalbaarheid en opzet van een onderzoek om middels online sollicitatieplatforms te achterhalen hoe werkgevers op CV’s met verschillende persoonskenmerken reageren. Hierbij zal ook worden bekeken hoe discriminatie bij het zoeken van stages en leerbanen in beeld gebracht kan worden. Het kabinet is voornemens om het onderzoek na twee jaar te herhalen om te zien of er een verschil is met de resultaten van het eerste onderzoek. Met de toezegging om nieuw onderzoek te doen geeft het kabinet invulling aan de motie Van Weyenberg c.s.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 01-09-2015

3090

13-02-2014

Plenair debat Wet werk en zekerheid (33 818)

De Minister zegt toe nauwlettend te zullen volgen of de mogelijkheid van hoger beroep en cassatie in de WWZ er, gezien de precedentwerking, toe leidt dat het aantal zaken bij de rechter op termijn zal afnemen. Minister zegt ook toe scherp in de gaten te houden of het middel niet misbruikt wordt (in die zin dat het een onderhandelpunt wordt), en of dit al dan niet leidt tot een toename van hogere vergoedingen in vaststellingsovereenkomsten dan de wettelijke transitievergoeding. Dit zal te zijner tijd onderzocht worden door een enquête onder werkgevers en werknemers te houden, om na te gaan hoe de vaststellingsovereenkomsten eruit zien. De Tweede Kamer zal over de resultaten worden geïnformeerd

Eerste stappen worden gezet in opzetten monitoring/evaluatie van deze wet

3092

13-02-2014

Plenair debat Wet werk en zekerheid (33 818) Voortzetting

De Minister zegt toe om de komende tijd ook breder de vinger aan de pols te houden met betrekking tot de positie van het mkb. Het gaat dan om een agenda voor het mkb, samen met de Minister van Economische Zaken en het mkb zelf over o.a. administratieve lasten, ondersteuning bij sectorplannen en de loondoorbetaling bij ziekte (hoe kun je samen de premie drukken, want het risico is groot). Minister zal binnen een jaar in het bredere kader van de mkb-agenda terugkoppelen wat daar aan de orde komt over cumulatie van de transitievergoeding en loondoorbetaling tijdens ziekte

Na de zomer 2015 gaat er een gezamenlijke brief van SZW en EZ naar de Tweede Kamer

3093

13-02-2014

Plenair debat Wet werk en zekerheid (33 818) Voortzetting

De Minister zegt toe dat hij de jurisprudentie over de uitwerking van het criterium «billijke vergoeding» bij «ernstig verwijtbaar handelen of nalaten» in de WWZ op de voet zal volgen en zal analyseren. Daarmee wacht hij niet op de evaluatie van de totale WWZ in 2020. Als het misgaat, als het uit de hand loopt, komt de Minister terug naar de Kamer met voorstellen

De jurisprudentie zal worden gevolgd. In de MvT bij de WWZ is opgenomen dat dit uiterlijk in 2017 zal worden geëvalueerd, waarna het kabinet in samenspraak met de StvdA conclusies zal trekken en die aan de Tweede Kamer zal voorleggen

3098

27-05-2014

Verzoek mw. Karabulut tijdens de RvW 5 maart 2013 om een dertig-ledendebat inz. de gevolgen fraudewet in de sociale zekerheid

Toegezegd om voor 01-01-2014 te komen met een concrete uitwerking van de maatregelen die in de brief van 26-05-2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, 17 050 nr. 474) zijn aangekondigd en daarbij de overweging over de mogelijke aanpassing van de wet Wav/Waadi) te betrekken

Er volgt een brief aan de Tweede Kamer na Prinsjesdag 2015

3112

04-06-2014

AO Arbeidsmarktbeleid

In de volgende reguliere jaarrapportage over de cao-afspraken wordt aandacht besteed aan het monitoren van bovenwettelijke aanvullingen op de WW

Planning: brief aan Tweede Kamer over jaarrapportage cao-afspraken 2014 voor Prinsjesdag 2015

3135

Uitgaande brief [02-07-2014] – Antwoorden nader schriftelijk overleg wijziging Schattingsbesluit.

Toezenden herziene richtlijn «Verminderde arbeidsduur». Vanaf 1 januari 2015 zal een herziene richtlijn «Verminderde Arbeidsduur» van kracht zijn. Deze herziene richtlijn zal te zijner tijd eveneens aan de Tweede Kamer worden gestuurd

De Tweede Kamer zal in het 3e kwartaal geïnformeerd worden, na Prinsjesdag 2015

3140

03-07-2014

VAO Armoede en Schuldhulpverlening

De Staatssecretaris van SZW stuurt voor 01-07-2016 de evaluatie van de wet gemeentelijke schuldhulpverlening naar de Tweede Kamer

De Tweede Kamer zal uiterlijk 01-06-2016 worden bericht over de evaluatie wet gemeentelijke schuldhulpverlening. Planning begin juni 2016

3142

03-07-2014

VAO WWB onderwerpen en Participatiewet n.a.v. het AO 26 juni jl.

De Staatssecretaris zal het UWV vragen om Wajongers die niet worden opgeroepen voor een beoordeling (omdat zij bijvoorbeeld in een instelling zitten) zo spoedig mogelijk te informeren. Zij zal de Tweede Kamer informeren over de wijze van beoordeling

Het proces wordt besproken met UWV, vervolgens wordt de Tweede Kamer bericht.

Planning: 3e kwartaal 2015, na Prinsjesdag 2015

3143

25-06-2014

AO Arbeidsongeschiktheid

Juridische procedures beroepsziekten:de Minister zegt toe dat hij dit jaar een brief stuurt over het bekorten van de duur van juridische procedures met betrekking tot het verhalen van werkgerelateerde schade

De Kamer wordt voor 1 oktober 2015 geïnformeerd

3157

03-07-2014

VAO WWB onderwerpen en Participatiewet n.a.v. het AO 26 juni jl.

De Staatssecretaris zal het UWV vragen om Wajongers die niet worden opgeroepen voor een beoordeling (omdat zij bijvoorbeeld in een instelling zitten) zo spoedig mogelijk informeren. Zij zal de Kamer informeren over de wijze van beoordeling.

Het proces wordt besproken met UWV, vervolgens wordt de Tweede Kamer bericht.

Planning: 3e kwartaal 2015, na Prinsjesdag 2015

3258

Verslag VAO Nederlandse inkomens- en vermogensongelijkheid.d. 04-02-2014

In reactie op de vraag van Nijboer en Koolmees, is een kabinetsreactie toegezegd op het rapport van SCP (sociaal en cultureel rapport 2014), over ongelijkheid in Nederland

Planning brief naar de Tweede Kamer na Prinsjesdag 2015

Overzicht van door de bewindspersonen lopende toezeggingen vergaderjaar 2014–2015

ID

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

3168

13-10-2014 Wetgevingsoverleg Wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet in verband met aanpassing van het financieel toetsingskader voor pensioenfondsen (Wet aanpassing financieel toetsingskader) (33 972)

Zodra EIOPA – in het kader van Solvency II – een UFR vaststelt voor de waardering van verplichtingen van verzekeraars, zal de Staatssecretaris onderzoeken of het wenselijk is de UFR die voor Nederlandse pensioenfondsen geldt, te stroomlijnen met de UFR voor verzekeraars

Planning: eind 2015

3169

13-10-2014 Wetgevingsoverleg Wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet in verband met aanpassing van het financieel toetsingskader voor pensioenfondsen (Wet aanpassing financieel toetsingskader) (33 972)

In november 2014 zal ik u schriftelijk informeren over de verkenning van het voorstel van de RMU om pensioenpremies, respectievelijk pensioenaanspraken, te kunnen benutten voor de aflossing van woningschulden.

Planning: Onderzoeksrapport naar verkenning voor Prinsjesdag 2015 naar de Tweede Kamer

3174

01-10-2014

Vervolg AO Kinderopvang

Vraag of kinderopvang onder WNT valt, wordt meegenomen in de nadere uitwerking van de omkering die aankomend voorjaar aan de Tweede Kamer wordt aangeboden

Vraag of Kinderopvang onder WNT valt wordt meegenomen in de nadere uitwerking van directie financiering van Kinderopvang

3179

01-10-2014

Vervolg AO Kinderopvang

Minister zal de door BKK geselecteerde trainingen voor het verbeteren van taal- en interactievaardigheden monitoren en de Tweede Kamer medio 2016 informeren over de effecten van deze trainingen.

Planning: medio 2016

3180

01-10-2014

Vervolg AO Kinderopvang

Naar aanleiding van de uitkomst van de verkenning naar kinderen met diabetes in het onderwijs, zal de Minister de Tweede Kamer informeren over de maatregelen die hij (eventueel) zal nemen in de kinderopvangsector voor deze kinderen

SZW wacht op resultaten van het onderzoek in het onderwijs

3201

19-11-2014

AO Dienstverlening aan huis, inclusief de kabinetsreactie

Voor het zomerreces 2015 informeert de Minister de Tweede Kamer over de resultaten van het onderzoek naar de mogelijkheid van omzetting van het dagencriterium in een urencriterium in de Regeling dienstverlening aan huis

Het onderzoeksrapport en de aanbiedingsbrief zullen begin september 2015 naar de Tweede Kamer worden gestuurd.

3204

26-11-2014

Begrotingsbehandeling SZW Tweede Kamer

Minister zegt toe de praktische belemmeringen t.a.v. de sollicitatieverplichtingen voor oudere werklozen te bezien

Aan de uitwerking van deze toezegging wordt gewerkt. Beoogd is de Kamer eind 2015 te informeren. Planning 4e kwartaal 2015

3210

26-11-2014 Begrotingsbehandeling SZW Tweede Kamer

Dekking kinderbijslag BES De Staatssecretaris herhaalt de eerdere toezegging mbt verzilveringsproblematiek van de kinderbijslag op de BES-eilanden en zal zich inspannen voor het vinden van een dekking (zie begroting 2015 motie Schouten/Van Laar, stuknr 36)

Planning: eind 2015

3216

09-12-2014

Stemmingen n.a.v. ingediende moties bij het VAO Pensioenen van 9 december jl. motie Omtzigt c.s. over niet voor 1 februari 2015 agen-deren van het IORP-2 voorstelmotie Omtzigt c.s. over niet instemmen met de IORP-2 pensioenrichtlijn

De Staatssecretaris is bereid om de Kamer te informeren als uit de onderhandelingen en de trialoog over de IORP-richtlijn blijkt dat de uitkomst afwijkt van datgene wat nu voorligt

Behandeling in EP zal worden gevolgd. Voortgangsrapportage verzonden 27 januari 2015.(Kamerstukken II, 2014–2015, 33 931, nr. 9) Volgende rapportage 1e kwartaal 2016

3217

Uitgaande brief 16-05-2014 Actieplan arbeidsmarktdiscriminatie en kabinetsreactie SER advies «Discriminatie werkt niet!» (Kamerstukken II, 2013–2014, 29 544, nr. 523)

De Minister zal in 2015 rapporteren over het actieplan arbeidsmarktdiscriminatie

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 01-09-2015

3227

Verslag debat Nasleep aanslag Parijs

Minister zegt toe dat hij in de eerst volgende voortgangsrapportages rondom het actieplan jihadisme in te gaan op de punten van Kamerlid Van Oijk (Groen links), die verzoekt de Minister om na te gaan of er voldoende expertise wordt opgebouwd bij de gemeenten en of er voldoende gebeurd in de eerste lijn omtrent jihadisme

De quickscan is gereed, in juli vindt de analyse plaats en de resultaten worden in de voortgangsrapportage die eind september 2015 aan de Tweede Kamer wordt verzonden meegenomen

3230

xxx

In de eerste helft van 2015 informeert de Minister de kamer over het overleg met de sociale partners over de beeldschermrichtlijn

Voor het eind van het jaar 2015 wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de implementatie van de beeldschermrichtlijn

3236

22-01-2015

AO Inburgering

De Minister zegt toe vóór de zomer een brief naar de Tweede Kamer te sturen over resultaten pilot participatieverklaring: daarin zal ook worden ingegaan op de «verdieping» van KNS (grondrechten, vrijheden, normen en waarden) in het inburgeringsexamen

De Kamer wordt na Prinsjesdag 2015 hierover geïnformeerd (brief inburgering)

3237

22-01-2015

AO Inburgering

De Minister zegt toe om eind 2015 een brief naar de Tweede Kamer te sturen, waarin inzicht wordt geboden in prijs en kwaliteit inburgeringcursussen

Deze toezegging is conform de motie – Schouw (ID 605). Monitoring vindt continu plaats. De Tweede Kamer wordt hierover twee jaar na invoering van de wijzigingen op de Wet inburgering geïnformeerd. (Zie ook motie 607) Planning: dec.2015

3239

22-01-2015

AO Inburgering

De Minister zegt toe om een brief aan de Tweede Kamer te sturen over Europese procedures zodra infractieprocedure EC over Wib officieel binnen is

Tot op heden is er nog geen reactie van de EC op de uitspraak van het Hof bekend

3240

22-01-2015

AO Inburgering

De Minister zegt toe na de zomer brief aan de Tweede Kamer te sturen met update inburgeringexamens en leningen

Planning: eind 2015

3241

22-01-2015

AO Inburgering

De Minister zegt toe vóór zomer de Tweede Kamer te informeren over wat gedaan is aan de knelpunten in het overgangsrecht n.a.v. brief BVNT2: verzilveren gehaalde examenonderdelen, berekening aantal uren voor ontheffing en eis van gekeurmerkte instellingen

Het onderzoekje is nog niet gestart. De Kamer zal begin september 2015 worden geïnformeerd

3242

22-01-2015

AO Inburgering

De Minister zegt toe de Kamer te informeren over de resultaten van het onderzoek naar leesvaardigheid die eind maart beschikbaar zijn

De censuur van het leesexamen zal volgens planning in september aangepast worden. Dan zal de Kamer voor Prinsjesdag 2015 hierover worden geïnformeerd

3256

Uitgaande brief [05-02-2015] – Nota n.a.v. Verslag en nota van wijziging Wet aanpak schijnconstructies (Kamerstukken II, 2014–2015, 34 108, nrs. 6–7)

De inhoud en strekking van de amvb (bij openbaarmaking inspectiegegevens) zal worden gedeeld met de Tweede Kamer.

Planning: brief naar de Tweede Kamer voor 10 september 2015

3261

11-02-2015

AO Arbeidsmarktbeleid

De Minister stuurde op 1 april 2015 een brief samen met OCW aan de Tweede Kamer over het vervolg van de Aanpak Jeugdwerkloosheid en zegt daarin toe de Kamer periodiek te informeren over de voortgang.

De Minister zal de Tweede Kamer periodiek informeren over voortgang aanpak jeugdwerkloosheid, en dan loopt dat tot eind project. Planning eind 2016

3263

25-02-2015

Plenair debat Tweede Kamer Wetsvoorstel Pensioencommunicatie (34 008)

Binnen half jaar ontvangt de Kamer een analyse van de rechten die kunnen worden ontleend aan het UPO

Planningsbrief 1 mei 2015: 4e kwartaal 2015

3264

25-02-2015

Plenair debat Tweede Kamer Wetsvoorstel Pensioencommunicatie

(34 008)

Binnen een half jaar ontvangt de Kamer nadere informatie over de mogelijkheden voor uitbreiding van het pensioenregister met derdepijlerproducten

Planningsbrief 4e kwartaal 2015

3265

25-02-2015

Plenair debat Tweede Kamer Wetsvoorstel Pensioencommunicatie

(34 008)

Tijdens de Pensioen3daagse wordt publieksaandacht gevraagd voor het Pensioenregister

Pensioen 3-daagse is 03-11-2015

3266

25-02-2015

Plenair debat Tweede Kamer Wetsvoorstel Pensioencommunicatie

(34 008)

De Pensioenkijker wordt geactualiseerd en andere websites worden tegen het licht gehouden

Toezegging deels afgedaan wat betreft website pensioenkijker (Kamerstukken II, 2014–2015, 34 008, nr. 34) Planning eind 2015 brief over andere websites

3267

25-02-2015

Plenair debat Tweede Kamer Wetsvoorstel Pensioencommunicatie

(34 008)

Voor de zomer wordt de Kamer geïnformeerd hoe het best kan worden gecommuniceerd over het werkgeversdeel in de pensioenpremie

Planningsbrief 1 mei 2015: 4e kwartaal 2015

3283

Uitgaande brief 02-03-2015 n.a.v. Wetsvoorstel pensioencommunicatie (Kamerstukken II, 2014–2015, 34 008, nr. 30)

De Staatssecretaris zal hierover contact opnemen met de pensioenuitvoerders, omdat zij op basis van de huidige wetgeving nog de UPO-modellen vaststellen. Daarbij zal ik onder meer aan de orde stellen of het niet mogelijk is uit te gaan van de actuele rekenrente, die de betrokken pensioenuitvoerder hanteert bij de aankoop van pensioen

Planning: eind september 2015

3284

11-03-2015

AO Arbeidsmigratie

Minister informeert de Kamer als afspraken uit het Convenant Aziatische Horeca niet worden nagekomen of zaken niet goed gaan

Planning: elk half jaar het nakomen van de afspraken beoordelen

3285

05-03-2015

2e Termijn AO Arbeidsmarktbeleid

De Minister stuurt de Tweede Kamer 6 en 12 maanden na inwerkingtreding van de Wwz een beeld over de effecten van het overgangsrecht transitievergoeding voor seizoenswerkers op basis van contacten met organisaties van werkgevers en werknemers.

Brieven naar Tweede Kamer in december 2015 en in juli 2016

3287

11-03-2015

AO Arbeidsmigratie

De Minister stuurt de Tweede Kamer voor 1 mei 2015 een brief over de waarschuwing Wav en stand van zaken Fair Produce

Minister zal na Prinsjesdag 2015 een brief naar de Tweede Kamer sturen.

3288

26-02-2015

Plenaire behandeling Tweede Kamer Wet aanpak schijnconstructies

(34 108)

Minister zal Tweede Kamer voor 1 juni 2015 een brief sturen met de voors en tegens van het verbod op inhoudingen voor kosten van huisvesting en zorgverzekering op het wettelijk minimumloon

Op 02-06-2015 is een uitstelbrief naar de Tweede Kamer gestuurd.(Kamerstukken II, 2014–2015, 34 108, nr. 23)

3289

26-02-2015 Plenaire behandeling Tweede Kamer Wet aanpak schijnconstructies (34 108)

Minister zegt toe te bezien of het, bijvoorbeeld in het geval waarin er sprake is van overeengekomen tarieven, in het licht van de strijd tegen schijnzelfstandigheid in de rede zou kunnen liggen om de ketenaansprakelijkheid open te stellen

Meenemen in de voortgangsbrief over schijnconstructies die voor 10 september 2015 naar de Tweede Kamer gaat.

3290

12-03-2015-

Plenaire behandeling Wet werken na de AOW (34 073)

Minister zal de werking van de WAA-maatregel uit het wetsvoorstel Werken na de AOW-gerechtigde leeftijd betrekken bij de evaluatie van de wet (of dit inderdaad als antiverdringingsmaatregel werkt en AOW-gerechtigden niet juist aantrekkelijker maakt als werknemer)

Planning: Betrekken bij evaluatie over de werking van de wet over de eerste twee jaar na inwerkingtreding, najaar 2018 gereed

3291

12-03-2015

Plenaire behandeling Wet werken na de AOW (34 073)

Minister zegt toe om in overleg met de Staatssecretaris nader onderzoek te doen naar hoe pensioenopbouw bij werken na de AOW in pensioenregelingen is geregeld. Daarbij zal de vraag worden betrokken hoe dat het beste geregeld kan worden voor AOW-gerechtigden, en zal het belang van werknemers worden meegewogen. Minister merkt op dat het wel een zaak van sociale partners is om hier afspraken over te maken.

Planning: Voorjaar 2016 gereed

3302

Uitgaande brief [19-12-2014] – Wetsvoorstel pensioencommunicatie. (Kamerstukken II, 2014–2015, 34 008, nr. 6)

Drie jaar na inwerkingtreding van het (volledige) wetsvoorstel nagaan of de maatregelen hebben bijgedragen tot een beter pensioenbegrip van de deelnemer en daarbij ook na te gaan of er sprake is geweest van een verlaging van de regeldruk.

01-07-2015 Wet Pensioencommunicatie is 1 juli 2015 in werking getreden. Onderzoek in 2018.

3303

31-03-2015

Mondelinge vraag van het lid Ulenbelt (SP) aan de Minister van SZW over de uitspraken van de Minister inzake pakketbezorgers bij de actie voor het Ministerie van SZW (eigen waarneming) (Zie ook MV Mei Li Vos)

De Minister kondigt aan voor de zomer te komen met een concrete aanpak voor de pakketsector. Hij is bereid in gesprek te gaan met de Minister van EZ, zonder belofte daarover. Hij zal met EZ/ACM kijken naar de mogelijkheden voor zzp’ers om gezamenlijk te onderhandelen over prijzen. Het resultaat neemt de Minister mee in de brief over de verkenning. De Minister gaat ook in gesprek met de sector. De resultaten gaan mee in de brief over de verkenning.

Inmiddels hebben gesprekken plaatsgevonden. Thans vindt interdepartementale afstemming plaats. Daarna zal een brief naar de Tweede Kamer worden gestuurd

3304

14-04-2015 Mondelinge vraag van het lid KROL (50PLUS) aan de Staatssecretaris van SZW over het bericht «Kabinet prikkelt langer werken én straft af»

Staatssecretaris zal het verzoek m.b.t. het fiscale doorwerkvereiste overbrengen aan de Staatssecretaris van Financiën. De Tweede Kamer zal voor 15 mei a.s. een gezamenlijke brief ontvangen. NB Regeling van werkzaamheden d.d. 15 april: De vaste commissie voor SZW zal nog een inventarisatie van de vragen over het fiscale doorwerkvereiste toesturen aan SZW ten behoeve van de brief die is toegezegd

De vaste commissie voor SZW zal nog een inventarisatie van de vragen over het fiscale doorwerkvereiste toesturen aan SZW ten behoeve van de brief die is toegezegd. Deze inventarisatie is nog niet ontvangen. Planning: brief naar Tweede Kamer eind september 2015

3305

14-04-2015 Mondelinge vraag van het lid KROL (50PLUS) aan de Staatssecretaris van SZW over het bericht «Kabinet prikkelt langer werken én straft af»

De Tweede Kamer heeft een motie aangenomen, die verzoekt in overleg met sociale partners en pensioenuitvoerders te komen met voorstellen om de data voor pensioen, ontslag en AOW te laten samenvallen. De Tweede Kamer zal voor de zomer in kennis worden gesteld van de resultaten van het overleg met sociale partners en pensioenuitvoerders

Planning: brief naar Tweede Kamer eind september 2015

3306

Uitgaande brief 23-04-2015 schriftelijk overleg n.a.v. Wetsvoorstel aanpak schijnconstructies en schijnzelfstandigheid. (Kamerstukken I 2014–2015, 34 108, D)

De Minister zal de sociale partners in de pakketdienstensector uitnodigen om in gesprek te gaan over de vraag hoe tot een duurzaam stelsel van arbeidsrelaties kan worden gekomen. Afhankelijk van de ontwikkelingen en bevindingen in de loop van 2015, zal hij aan het eind van dit jaar bezien of aanvullende (wettelijke) maatregelen nodig zijn

Inmiddels hebben gesprekken plaatsgevonden. Thans vindt interdepartementale afstemming plaats. Daarna zal een brief naar de Tweede Kamer worden gestuurd

3319

Verslag d.d. 5 juni 2015 AO Integratie 4 juni 2015

De Minister zegt toe dat, met de eerste voortgangsrapportage van het Actieprogramma Integrale aanpak jihadisme na de zomer, een toelichting wordt gegeven op de invulling van het actiepunt «tegengeluid'

Wordt opgenomen in de voortgangsrapportage die eind september aan de Tweede Kamer wordt gezonden

3321

Verslag d.d. 5 juni 2015 inzake AO Integratie 4 juni 2015

De Minister zegt toe dat de Kamer in oktober 2015 het kwalitatieve onderzoek van SCP naar de opvattingen van o.a. Turks-Nederlandse jongeren ontvangt

De Kamer wordt in oktober 2015 geïnformeerd

3322

Verslag d.d. 5 juni 2015 inzake AO Integratie 4 juni 2015

De Minister zegt toe dat het Survey Integratie Minderheden (SIM) in januari 2016 aan de Kamer wordt aangeboden

04-07-2015 De Kamer wordt in januari 2016 geïnformeerd

3328

Uitgaande brief

17-06-2015 Brief n.a.v. Amendement Lodders/Vermeij: ringfencing bij fusie tussen verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen (Kamerstukken II, 2014–2015, 34 117, nr. 35)

De Staatssecretaris voert momenteel onderzoek uit naar de mogelijkheid het algemeen pensioenfonds open te stellen voor verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen met alle bijbehorende waarborgen. Als het onderzoek tot een positieve uitkomst leidt, dan kan op die manier de gewenste schaalvergroting bewerkstelligd worden. Het onderzoek wordt deze zomer opgeleverd. Het onderzoek en de analyse van het kabinet stuur ik in het najaar 2015 naar uw Kamer

Planning: onderzoek wordt in de zomer opgeleverd. In het najaar wordt het onderzoek en de reactie daarop naar de Tweede Kamer gestuurd

3329

28-05-2015

AO Arbeidsongeschiktheid en Beroepsziekten

Minister zal Tweede Kamer voor 1 augustus 2015 informeren over de regeling voor verlof wegens een vruchtbaarheidsbehandeling en dit thema ook betrekken in de SER adviesaanvraag «Werken en leren in de toekomst»

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 31-08-2015

3330

09-10-2014

Plenaire behandeling wetsvoorstel modernisering regelingen voor verlof 32 855

Minister zal een arbeid en zorgbijeenkomst organiseren en daarna een brief met de visie van het kabinet over arbeid en zorg naar de Tweede Kamer sturen

Planning: Bijeenkomst wordt begin 2016 gehouden, brief volgt daarna.

Op 20 mei 2015 is de Tweede Kamer over deze planning geïnformeerd

3331

16-06-2015

Tweede Kamer Plenaire behandeling Wet Algemeen Pensioenfonds

(34 117)

De Staatssecretaris doet de Tweede en Eerste Kamer het advies van de Raad van State als dat beschikbaar is, en het kabinetsstandpunt daarover, zo snel mogelijk toekomen

De Tweede en Eerste Kamer worden geïnformeerd voor de (plenaire) behandeling van het wetsvoorstel door de Eerste Kamer

3332

16-06-2015

Tweede Kamer Plenaire behandeling Wet Algemeen Pensioenfonds (34 117)

De Staatssecretaris bericht in het najaar de Tweede Kamer over wat het voor deelnemers betekent als een pensioenregeling naar België verhuist

Planning: Samen met het Ministerie van Financiën en DNB zal na het zomerreces 2015 een brief aan de Tweede Kamer worden opgesteld

3333

16-06-2015

Tweede Kamer Plenaire behandeling Wet Algemeen Pensioenfonds (34 117)

De Staatssecretaris zal de Tweede Kamer in het najaar informeren over hoe de Nederlandsche Bank om denkt te gaan met pensioenfondsen die te maken zouden kunnen krijgen met punten van aandacht rond gesloten boekjaren in relatie tot de vergunningverlening van het algemeen pensioenfonds

Planning: De vraag wordt uitgezet bij DNB. Op basis van de analyse van DNB zal samen met het Ministerie van Financiën worden bezien wat de mogelijke oplossingen zijn. De Tweede Kamer wordt daar in het najaar 2015 over geïnformeerd

3334

16-06-2015

Tweede Kamer Plenaire behandeling Wet Algemeen Pensioenfonds (34 117)

De Staatssecretaris stuurt de Tweede Kamer een inventarisatie van wat er moet gebeuren om het algemeen pensioenfonds voor internationale regelingen werkbaar te maken

Planning: Na het zomerreces 2015 zal in overleg met het Ministerie van Financiën en DNB een conceptbrief worden opgesteld

3335

16-06-2015

Tweede Kamer Plenaire behandeling Wet Algemeen Pensioenfonds (34 117)

Het keuzerecht rond de ingang van de pensioendatum wil ik snel nader bestuderen. Als het enigszins kan neem ik het in de beantwoording van de Kamervragen van de heer Omtzigt over de kleine pensioenen mee

Planning: voor 1 oktober 2015 wordt een brief naar de Tweede Kamer gestuurd

3336

16-06-2015

Tweede Kamer Plenaire behandeling Wet Algemeen Pensioenfonds (34 117)

De Staatssecretaris zal de Tweede Kamer op de hoogte stellen van de juridische analyse over de mogelijkheden om het overdragen van het pensioenkapitaal bij een verzekeraar aan een lopende pensioenregeling bij een pensioenfonds mogelijk te maken

Na zomerreces 2015 brief naar de Tweede Kamer

3338

24-06-2015

AO WWB-onderwerpen en Participatiewet -

De Staatssecretaris zegt toe in het najaar te komen met de eerder genoemde monitorgegevens (beschut werk) en een overzicht te gaan maken van gemeenten, die geen beschut werk inrichten

De Inspectie SZW is verzocht een onderzoek in te stellen

3339

06-07-2015

Uitgaande brief

Hoofdlijnen van een toekomstig pensioenstelsel

(Kamerstukken II, 2014–2015, 32 043, nr. 263)

De Staatssecretaris zegt toe in het najaar van 2015 een werkprogramma naar de Tweede Kamer te sturen waarin uitgezet zal worden welke stappen het Kabinet de komende tijd gaat nemen

Planning: oktober 2015

3340

13-07-2015

Uitgaande brief

Onderzoek gepensioneerden in besturen beroepspensioenfondsen (Kamerstukken II, 2014–2015, 33 863, nr. 33)

Er zijn vele ontwikkelingen gaande bij de beroepspensioenfondsen die de Staatssecretaris de komende jaren zal blijven bezien. De Staatssecretaris is voornemens de Tweede Kamer over 2 jaar te informeren over hoe die ontwikkelingen zijn verlopen en welke conclusies daaruit zouden kunnen volgen

Ontwikkelingen monitoren en na 2 jaar (in 2017) resultaten in een brief naar de Tweede Kamer

3341

18-06-015

AO Raad WSB

Als de Minister in het najaar ihkv herziening minimumloon zal ingaan op de discussie over de hoogte en het bestaan van een jeugdminimum zal de Minister de Tweede Kamer ook gegevens verstrekken over de hoogte van het jeugdminimum tov het minimumloon voor volwassenen in de landen om ons heen

Planning: najaar 2015

3342

08-04-2015

AO SUWI-onderwerpen

De Minister zeg toe om voor de begrotingsbehandeling een brief aan de Tweede Kamer te sturen met daarin een eerste beeld over de werking van de WWZ

Planning: voor de begrotingsbehandeling 2016

3343

16-04-2015

Plenair debat WWZ

De Minister zegt toe om in een brief voor de begrotingsbehandeling naar de Tweede Kamer te sturen over een eerste beeld van de werking van de WWZ en dan ook in te gaan op de opzet van de evaluatie van de WWZ in het algemeen en de ketenbepaling in het bijzonder

Planning: voor de begrotingsbehandeling 2016

3344

02-07-2015

Plenair debat WWZ

Minister nodigt FNV en LTO uit voor een overleg in augustus om te horen wat er uit hun overleg t.a.v. seizoenswerk is gekomen. Aan het begin van het parlementair jaar stuurt de Minister een verslag van dit overleg naar de Tweede Kamer

Planning: brief aan de Tweede Kamer, planning eind september 2015

3345

02-07-2015

Plenair debat WWZ

Minister zal sociale partners vragen naar hun visie op een wijziging van de ketenbepaling die inhoudt dat een tweede langdurig contract kan worden aangegaan zonder dat een vast contract tussentijds kan worden opgezegd

Planning: brief naar de Tweede Kamer voor begrotingsbehandeling 2016

3346

02-07-2015

Plenair debat WWZ

De Minister zal de Tweede Kamer in brief over het eerste beeld van de WWZ ook informeren voor welke sectoren een uitzondering op de ketenbepaling is getroffen

Planning: brief naar de Tweede Kamer voor begrotingsbehandeling 2016

3347

28-10-2014

Uitgaande brief

Voorstel wet banenafspraak + quotum arbeidsbeperkten

De regering zal de Tweede Kamer voor de zomer van 2015 informeren over de voortgang van de uitwerking voor inleenverbanden tijdens de quotumheffing

Planning: brief naar de Tweede Kamer voor begrotingsbehandeling 2016

3348

08-04-2015

AO SUWI-onderwerpen

Eerste beeld werking WWZ. De Minister zegt toe om vóór de begrotingsbehandeling in december 2015 een brief aan de Kamer te sturen met een eerste beeld over de werking van de WWZ.

Planning: brief naar de Tweede Kamer voor begrotingsbehandeling 2016

3349

01-07-2015

AO Handhaving

Geven van een nadere toelichting op de antwoorden op Kamervragen van Kamerlid Schouten over vrijwilligerswerk

Planning: brief naar de Tweede Kamer voor Prinsjesdag 2015

3350

25-06-2015

Wetgevingsoverleg Verantwoordingsstukken 2014 en Slotwet

Beeld en redenen van de onderrealisatie van de sectorplannen en of en hoe de eventuele onderuitputting kan worden ingezet.

De Tweede Kamer ontvangt als onderdeel van de halfjaarlijkse quick-scan over sectorplannen in november (d.w.z. vóór de begrotingsbehandeling 2016) een gefundeerd beeld van het kasritme en uitputting van de 3e tranche sectorplannen, de onderrealisatie van het eerste en tweede aanvraagtijdvak en de redenen voor deze onderrealisatie en of en hoe de (eventuele) onderuitputting kan worden ingezet.

De Tweede Kamer ontvangt de gevraagde gegevens vóór de begrotingsbehandeling 2016 van SZW.

Planning: 4e kwartaal 2015 vóór SZW-begrotingsbehandeling 2016

3351

25-06-2015

Wetgevingsoverleg Verantwoordingsstukken 2014 en Slotwet

Brug-WW los van de sectorplannen.

De Minister heeft toegezegd te bezien of het mogelijk is om de brug-WW ook open te stellen voor sectoren en werkgevers zonder sectorplan.

Planning: 4e kwartaal 2015 vóór SZW-begrotinsgbehandeling 2016

3352

18-06-2015

AO Raad WSB

De Minister zal de Tweede Kamer te zijner tijd informeren over de uitspraak van de Raad van State inzake tewerkstellingsvergunningen voor Japanners in relatie tot de toelating van Kroaten tot de Nederlandse arbeidsmarkt

Planning brief naar de Tweede Kamer uiterlijk december 2015

3353

25-06-2015

Wetgevingsoverleg Verantwoordingsstukken 2014 en Slotwet

Zorgen voor een beperkte set indicatoren in de beleidsagenda en het beleidsverslag om inzicht te verbeteren en betere oordeelsvorming Tweede Kamer mogelijk te maken

Planning: brief in 4e kwartaal 2015 voor de SZW-begrotingsbehandeling 2016

BIJLAGE 6 SUBSIDIEOVERZICHT

In deze bijlage wordt een overzicht gegeven van de subsidies van het Ministerie van SZW.

Binnen deze bijlage wordt onderscheid gemaakt tussen subsidies uit hoofde van subsidieregelingen en incidentele subsidies uit hoofde van de Kaderwet SZW. Subsidieregelingen zijn regelingen die door het Ministerie van SZW zijn ingesteld. De Kaderwet SZW is een algemene titel op grond waarvan partijen een subsidieverzoek kunnen indienen bij het Ministerie van SZW.

Definitie subsidie

In deze bijlage wordt de subsidiedefinitie van de Algemene wet bestuursrecht gebruikt. Deze wet definieert een subsidie als volgt (artikel 4.21 Awb):

«De aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten».

Tabel B.6.1 Subsidies uit hoofde van subsidieregelingen (x € 1.000)

Artikel

Naam subsidie (met hyperlink naar vindplaats)

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Aantal verle-ningen 2014

Laatste evaluatie (jaartal, met hyperlink naar vindplaats)

Volgende evaluatie (jaartal)

Einddatum subsidie (jaartal)

1

Kwaliteit arbeidsverhoudingen

247

300

300

0

0

0

0

5

2013

2018

2017

2

Tegemoetkoming pensioenverevening

139

0

0

0

0

0

0

divers

2007

2

Sectorplannen

73.525

107.000

182.250

197.225

30.000

0

0

63

2016

2015

2

Armoede en schulden

859

5.800

1.100

300

0

0

0

14

2018

2015

4

Scholing jonggehandicapten1

12.330

13.300

13.300

13.300

0

0

0

6

2013

2017

2017

5

Scholing en plaatsing oudere werklozen

5.000

15.500

15.500

5.000

0

0

0

divers

2016

2016

7

Versterking vaardigheden

0

3.300

3.400

3.400

3.400

0

0

0

 

nnb

2018

13

Subsidiëring overleg minderheden

295

1.373

0

0

0

0

0

4

 

20162

2014

98

Verlenging bewaartermijn ESF

6

0

0

0

0

0

0

2

 

2013

                         
 

TOTAAL

92.401

146.573

215.850

219.225

33.400

0

0

94

     
X Noot
1

De regeling Scholing jonggehandicapten wordt steeds voor een periode opengesteld en toegekend en daarna via een in het Staatsblad te publiceren wijziging verlengd.

X Noot
2

De opdrachtverlening neemt meer tijd in beslag dan verwacht.

Tabel B.6.2 Beschikbare middelen incidentele subsidies uit hoofde van de Kaderwet (x € 1.000)

Artikel

Naam subsidie (met hyperlink naar vindplaats)

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Aantal verleningen 2014

Laatste evaluatie (jaartal, met hyperlink naar vindplaats)

Volgende evaluatie (jaartal)

Einddatum subsidie (zie toelichting)

1

Arbeidsmarkt

1.704

3.307

2.496

3.109

3.020

2.325

2.445

 

2013

2020

 
 

subsidies algemeen

1.704

3.307

2.496

3.109

3.020

2.325

2.445

15

     

2

Bijstand, Participatiewet, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening

5.735

7.841

6.067

5.334

5.084

5.056

2.800

 

nvt

2018

 
 

subsidies algemeen

2.887

5.024

1.011

278

28

0

0

17

     
 

re-integratie BES

48

17

2.256

2.256

2.256

2.256

0

01

     
 

SBCM

2.800

2.800

2.800

2.800

2.800

2.800

2.800

1

     

7

Kinderopvang

4.150

2.412

4.112

1.495

1.206

4.600

4.600

7

nvt

2015

 

13

Integratie en maatschappelijke samenhang

9.911

5.619

5.940

5.940

5.032

5.032

5.032

 

nvt

2016

 
 

opbouw kennisfunctie integratie

5.546

3.240

3.240

3.240

3.250

3.250

3.250

1

     
 

vluchtelingenwerk

1.030

1.032

1.032

1.032

1.032

1.032

1.032

1

     
 

overig

3.335

1.347

1.668

1.668

750

750

750

19

     

98

Algemeen

238

100

0

0

0

0

0

2

     
                         
 

TOTAAL

21.738

19.279

18.615

15.878

14.342

17.013

14.877

63

     
X Noot
1

In 2014 zijn geen nieuwe subsidies verleend. De in 2014 betaalde bedragen zijn nabetalingen op eerder verleende subsidies.

Incidentele subsidies worden vanwege het ad-hoc-karakter en de veelal kleine bedragen niet afzonderlijk geëvalueerd. In tabel B.6.2 wordt onder de laatste en volgende evaluatie verwezen naar de beleidsdoorlichtingen op het desbetreffende beleidsartikel. In een beleidsdoorlichting kan het gehele beleidsterrein aan de orde komen. In 2013 is de begroting van SZW opnieuw ingedeeld. Artikel 2 is gevormd uit diverse andere artikelen. Dit houdt in dat er nog geen beleidsdoorlichting van artikel 2 is geweest. Omdat artikel 7 Kinderopvang (2011) en Artikel 13 Integratie en maatschappelijke samenhang (2013) pas sinds kort op de begroting van SZW staan, heeft hier nog niet eerder een beleidsdoorlichting plaatsgevonden.

Tabel B.6.2 geeft een overzicht van de in de begroting 2016 onder het financiële instrument subsidies beschikbare middelen. Deze middelen zijn beschikbaar voor aanvragen voor incidentele subsidies (looptijd in de regel niet meer dan vier jaar). Op voorhand kan niet worden aangegeven welke subsidies zullen worden aangevraagd en wat de einddatum zal zijn. Omdat daarnaast de middelen structureel op de begroting staan, wordt de einddatum in deze tabel niet ingevuld.

BIJLAGE 7 OVERZICHT EVALUATIES EN OVERIG ONDERZOEK

Tabel B.7 Overzicht evaluaties en overig onderzoek

Soort onderzoek

 

Titel/onderwerp

Artikel

Start

Afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

1a. Beleidsdoorlichtingen

   

Arbeidsmarkt

1

2019

2020

   

Bijstand, Participatiewet, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening

2

2017

2018

   

Arbeidsongeschiktheid

3

2016

2017

   

Jonggehandicapten

4

2016

2017

   

Werkloosheid

5

2015

2016

   

Ziekte en zwangerschap

6

2015

2017

   

Kinderopvang

7

2014

2015

   

Oudedagsvoorziening

8

2018

2019

   

Nabestaanden

9

2018

2019

   

Tegemoetkoming ouders

10

2017

2018

   

Uitvoering

11

2014

2015

   

Integratie en maatschappelijke samenhang

13

2015

2016

 

1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

   

Evaluatie Wet Werk en Zekerheid

1 en 5

2014

2020

   

Tussentijdse evaluatie Actieplan Gezond Bedrijf

1

2015

2015

   

Definitieve evaluatie Actieplan Gezond Bedrijf

1

2016

2016

   

Evaluatie sectorplannen

1

2016

2019

   

Evaluatie mobiliteitsbonussen in dienst nemen arbeidsgehandicapten en uitkeringsgerechtigden ouder dan 56 jaar

1

2019

2019

   

Evaluatie arbeidsgerelateerde zorg

1

2020

2020

   

Experiment netto effectiviteit re-integratie

2, 3 en 5

2011

2015

   

Onderzoek uitvoering algemene bijstand door SVB

2

2014

2015

   

Monitoring en evaluatie Regeling cofinanciering sectorplannen

2

2014

2016

   

Evaluatie wet op gemeentelijke schuldhulpverlening

2

2015

2016

   

Evaluatie Participatiewet

2

2015

2019

   

Subsidieregeling evaluatie armoede- en schuldenproblematiek

2

2018

2018

   

Evaluatie no risk polis o.g.v. wetsvoorstel Harmonisatie instrumenten Participatiewet

2

2019

2019

   

Evaluatie quotumheffing (indien quotum geactiveerd)

2

2019

2020

   

Evaluatie loonkostensubsidie en dispensatie

2

N.t.b.

2018

   

Vervolgonderzoek WGA 80–100

3

2014

2015

   

Evaluatie modernisering ZW

3 en 6

2014

2016

   

Evaluatie subsidie 50plus werkt!

5

2016

2017

   

Pilot ziektewet uitstroom sectoren

6

2014

2016

   

Vervolgonderzoek loondoorbetaling bij ziekte

6

2015

N.t.b.

   

Rapportage pilot Gemeentebrede dagarrangementen

7

2012

2015

   

Monitor gemeentebrede dagarrangementen

7

2012

2015

   

Evaluatie Wet Ontwikkelkansen door Kwaliteit en Educatie

7

2013

2015

   

Evaluatie continue screening

7

2016

2016

   

Evaluatie SUWI-wet

11

2014

2015

   

Evaluatieonderzoek zelfbeschikking

13

2015.

2017

           

2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

2a. MKBA’s

     
   

 

2b. Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
   

Invloed herziene Europese richtlijn drukapparatuur op nationaal regime

1

2014

2015

   

Nulmeting arbeidsgerelateerde zorg

1

2015

2015

           

3 Overig onderzoek

   

RIE game (instrumentontwikkeling)

1

2013

2015

   

Toekomst onderkant arbeidsmarkt

1

2014

2015

   

Arbeidsduuraanpassing

1

2014

2015

   

Preventie van beroepsziekten

1

2014

2015

   

Haalbaarheid Persoonlijk Gezondheidsdossier

1

2014

2015

   

Ervaringsonderzoek werkgevers monitor en evaluatie participatiewet

2

2014

2019

   

Gemeentecijfers monitor transities Participatiewet

2

2015

2019

   

Ervaringsonderzoek doelgroep participatiewet

2

2014

2019

   

Ervaringsonderzoek gemeenten participatiewet

2

2014

2019

   

Jongvolwassenen en schulden

2

2014

2015

   

Onderzoek uitvoering algemene bijstand ouderen door SVB

2

2014

2015

   

Oorzaken voor onder bewindstelling bij doelgroepen waarvoor gemeenten de kosten bij bijzonder bijstand betalen

2

2014

2015

   

Inleenverbanden in het kader van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten

2

2014

2015

   

Huishoudens in de rode cijfers, tweemeting

2

2014

2015

   

Onderzoek kindpakketten

2

2015

2015

   

Verbeterslag verdeelmodel I-deel

2

2015

2015

   

Thermometer Wsw (nulmeting)

2

2015

2017

   

Verdiepingsonderzoek benutbare mogelijkheden WGA 80–100

3

2014

2015

   

Begrotingsakkoordonderzoeken loondoorbetaling (knelpunten werkgevers en verhogen verzekeringsgraad kleine werkgevers).

3

2014

2015

   

Onderzoek naar het begrip «Arbeidsvermogen»

4

2015

2016

   

Opvang van kinderen met een beperking

7

2014

2015

   

Nulmeting aanwezigheid oudercommissies en alternatieve vormen van ouderparticipatie

7

2015

2016

   

Wachtlijst en capaciteitsonderzoek

7

2015

2016

   

Kwaliteitsonderzoek (monitor) Kinderopvang

(KDV, BSO, PSZ, GO)

7

2016

2016

   

Effecten kostendelersnorm AOW op mantelzorg

8

2014

2015

   

Monitor twee-woningenregel

8

2015

2016

   

Monitor alleenstaande ouders

10

2015

2016

   

Triggerfactoren antisemitisme

13

2013

2015

   

Onderzoek Leren van de Nederlandse Taal

13

2014

2015

   

Internationale juridische verkenning van participatieverklaringen en integratiecontracten

13

2014

2015

   

Good practices culturele diversiteit

13

2014

2015

   

Monitoring en evaluatie pilots participatieverklaring

13

2014

2015

   

Monitor inclusie (Roma)

13

2014

2015

   

Survey Integratie Migranten 2015

13

2014

2015

   

Kwalitatieve aanvulling verdiepende studie 2014; achtergronden opvatting IS-steun onder Turkse jongeren

13

2015

2015

   

Jaarrapport Integratie

13

2015

2016

   

Verdiepende studie 2015, de effecten van het integratiebeleid in Nederland

13

2015

2016

   

Hoofdonderzoek Maatschappelijke aansluiting kinderen EU-migranten

13

2015

2016

   

Informele (kind)huwelijken

13

2015

2015

BIJLAGE 8 HORIZONTALE OVERZICHTCONSTRUCTIE INTEGRATIEBELEID ETNISCHE MINDERHEDEN

Tabel B.8 Overzichtconstructie Integratiebeleid etnische minderheden

Nr. hoofdstuk

Ministerie

Artikel

Onderdeel

Doelstelling

Inburgering

XV

SZW

13

Faciliteren dat inburgeringsplichtigen hun inburgeringsexamen halen.

Arbeid en werkgelegenheid

XVIII

WR

2

2.3

Kwaliteit woon- en leefomgeving; integrale, gebiedsgerichte aanpak in wijken en regio’s met ruimte voor initiatieven van bewoners en andere partijen.

VI

VenJ

31

31.2

Overheid als werkgever.

VII

BZK

7

7.1

Mede zorgen voor een voldoende aanbod van goed geschoold overheidspersoneel en voor een betrouwbare, herkenbare overheid door het bevorderen van integriteit, diversiteit, transparantie en kostenbewustzijn van overheidsorganisaties.

Kwaliteit woon- en leefomgeving; integrale, gebiedsgerichte aanpak in wijken en regio’s met ruimte voor initiatieven van bewoners en andere partijen, bv. via programma Rotterdam-Zuid.

XVIII

WR

3

3.1

Kwaliteit Rijksdienst.

Jeugd (en veiligheid)

XVIII

WR

2

2.3

Kwaliteit woon- en leefomgeving; integrale, gebiedsgerichte aanpak in wijken en regio’s met ruimte voor initiatieven van bewoners en andere partijen, bv. via programma Rotterdam-Zuid.

XV

SZW

13

 

Het versterken van maatschappelijke en economische zelfredzaamheid, zodat de maatschappelijke samenhang toeneemt en tegenstellingen worden tegengegaan.

Onderwijs

       

XVIII

OC&W

8

2.5

Het versterken van maatschappelijke zelfredzaamheid van bi-culturele LHBT’s en bijdragen aan de sociale acceptatie op grond van seksuele oriëntatie en/of gender-identiteit in bi-culturele kringen.

Cultuur

       
 

     

Participatie

       

XV

SZW

13

 

Het versterken van maatschappelijke en economische zelfredzaamheid, zodat de maatschappelijke samenhang toeneemt en tegenstellingen worden tegengegaan.

VII

BZK

7

7.2

Uitvoeren van pensioenregelingen voor Nederlandse ambtenaren uit de overzeese gebiedsdelen.

XVIII

WR

1

1.1

Een vrij toegankelijke, vraaggerichte woningmarkt met steun voor degenen die dat nodig hebben.

Toelichting

In het interdepartementaal overzicht integratiebeleid etnische minderheden zijn doelstellingen opgenomen uit de begrotingen met specifieke maatregelen en algemene maatregelen, waarbij expliciete beleidsdoelstellingen op het terrein van het integratiebeleid etnische minderheden zijn geformuleerd in de begroting, in beleidsnota’s of in de integratiemonitor. Het overzicht is ingedeeld naar een aantal beleidsterreinen om de samenhang tussen de beleidsmaatregelen van de verschillende ministeries inzichtelijker te maken: Inburgering, Arbeid en werkgelegenheid, Jeugd (en veiligheid), Onderwijs, Cultuur en Participatie.

Voor elk beleidsterrein is weergegeven waar de specifieke en algemene maatregelen zijn te vinden in de Rijksbegroting. Weergegeven zijn:

  • begrotingshoofdstuk;

  • Ministerie;

  • nummer artikel;

  • onderdeel artikel (indien in de desbetreffende begroting nader uitgesplitst);

  • omschrijving doelstelling waar de maatregel deel van uitmaakt.

De maatregelen op andere begrotingshoofdstukken dan die van SZW worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van bewindspersonen van andere departementen.

BIJLAGE 9 LIJST MET AFKORTINGEN

AIO

Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen

AKW

Algemene Kinderbijslagwet

AMU

Aanpak Malafide Uitzendbureaus

Anw

Algemene nabestaandenwet

Aof

Arbeidsongeschiktheidsfonds

AOV

Algemene Ouderdomsverzekering Caribisch Nederland

AOW

Algemene Ouderdomswet

Arbo

Arbeidsomstandigheden

ATW

Arbeidstijdenwet

avv

Algemeen verbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten

Awb

Algemene wet bestuursrecht

AWf

Algemeen Werkloosheidsfonds

AWW

Algemene Weduwen- en Wezenverzekering Caribisch Nederland

BIKK

Bijdragen in de kosten van heffingskortingen

BKWI

Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen

Brzo

Besluit risico’s zware ongevallen

BTW

Belasting Toegevoegde Waarde

BZK

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

cao

collectieve arbeidsovereenkomst

CBS

Centraal Bureau voor de Statistiek

Cedris

Nederlandse brancheorganisatie voor sociale werkgelegenheid en arbeidsintegratie

CEP

Centraal Economisch Plan

COA

Centraal Orgaan opvang Asielzoekers

CPB

Centraal Planbureau

Ctgb

College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen

Divosa

Vereniging van directeuren van gemeentelijke sociale diensten

DNB

De Nederlandsche Bank

DUO

Dienst Uitvoering Onderwijs

EBB

Enquête Beroepsbevolking

EFMB

Europees Fonds voor Meest Behoeftigen

EGF

Europees Globalisatiefonds

EMU

Economische en Monetaire Unie

EMVF

Europese Migratie- en VeiligheidsFondsen

ESF

Europees Sociaal Fonds

EU

Europese Unie

EZ

Ministerie van Economische Zaken

fte

fulltime equivalent (=voltijdbaan)

GGD

Gemeentelijke of Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst

IAU

Incidentele aanvullende uitkering

IB

Inlichtingenbureau

IBO

Interdepartementaal Beleidsonderzoek

ICT

Informatie- en Communicatie Technologie

ILO

International Labour Organization

IOAOW

Inkomensondersteuning AOW-gerechtigden

IOAW

Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

IOAZ

Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

IOW

Inkomensvoorziening oudere werklozen

IVA

Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten

IWI

Inspectie Werk en Inkomen

KOT

Kinderopvangtoeslag

LCR

Landelijke Cliënten Raad

LHBT

Lesbische vrouwen, Homoseksuele mannen, biseksuelen en transgenders

LIV

Lage inkomensvoordeel

LKV

Loonkostenvoordeel

LRKP

Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzaalwerk

MAU

Meerjarige aanvullende uitkering

MEV

Macro-Economische Verkenning

mkb

midden- en kleinbedrijf

MKOB

Mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming voor oudere belastingplichtigen

NCvB

Nederlands Centrum voor Beroepsziekten

NT2

Nederlands als tweede Taal

OBR

Overbruggingsregeling AOW

OCW

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

OM

Openbaar Ministerie

OOP

Out Of Pocket kosten

OR

Ondernemingsraad

Pgb

Persoonsgebonden Budget

PGVN

Publieke Gezondheid en Veiligheid Nederland

RBG-eng

Rijksbegroting in enge zin

RCSP

Regeling sectorgewijze opleidingen / sectorplannen

RCN

Rijksdienst Caribisch Nederland

RIVM

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu

RSO

Rijksschoonmaakorganisatie

RWT

Rechtspersoon met een wettelijke taak

RUS

Raamwerk voor Uitvoering van Rijkssubsidies

SBCM

Stichting Beheer Collectieve Middelen

SER

Sociaal Economische Raad

SSO

Shared Service Organisaties

SUWI

Structuur Uitvoering Werk en Inkomen

SVB

Sociale Verzekeringsbank

Sw

Sociale werkvoorziening

SZA

Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt

SZW

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

TAS

Regeling Tegemoetkoming Asbestslachtoffers

TK

Tweede Kamer

TOG

Tegemoetkoming Onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen

TNO

Instituut voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderwijs

TW

Toeslagenwet

UFO

Uitvoeringsfonds Overheid

UWV

Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen

VenJ

Ministerie van Veiligheid en Justitie

VNG

Vereniging Nederlandse Gemeenten

VWS

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Waadi

Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs

Wajong

Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten

Wamil

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen

WAO

Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering

WAS

Wet Aanpak Schijnconstructies

WAV

Wet Arbeid Vreemdelingen

WAZ

Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen

WAZO

Wet arbeid en zorg

WGA

Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsongeschikten

WIA

Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen

WKB

Wet op het kindgebonden budget

WML

Wettelijk Minimumloon

WOB

Wet Openbaarheid van Bestuur

WR

Ministerie van Wonen en Rijksdienst

Wsw

Wet sociale werkvoorziening

Wtcg

Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten

WW

Werkloosheidswet

WWB

Wet Werk en Bijstand

Wwz

Wet werk en zekerheid

ZBO

Zelfstandige Bestuursorgaan

ZW

Ziektewet

zzp’er

zelfstandige zonder personeel