Gepubliceerd: 11 november 2015
Indiener(s): Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34300-XV-12.html
ID: 34300-XV-12

Nr. 12 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 november 2015

Inleiding

Tijdens het Wetgevingsoverleg op 25 juni 2015 in de vaste commissie van Sociale Zaken en werkgelegenheid heeft uw Kamer gevraagd naar aanvullende indicatoren om het inzicht in de resultaten van beleid te vergroten (Kamerstuk 34 200 XV, nr. 16). In dit overleg heb ik aangegeven dat ik de mogelijkheden wil bezien om een beperkte set van indicatoren te ontwikkelen.

In de brief van de vaste commissie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 2 juli 2015 verzoekt u om hiermee een start te maken bij de begroting voor 2016 en te starten met de Participatiewet, de Fraudewet en de sectorplannen.

In mijn reactie op dit verzoek (brief van 21 september 2015, Kamerstuk 34 300 XV, nr. 5) heb ik aangeven dat het proces om met een goede set van indicatoren te komen tijd kost en dat het belangrijk is om te toetsen of indicatoren ook daadwerkelijk van nut zijn. Ik heb toegezegd om vóór de behandeling van de begroting van SZW uw Kamer schriftelijk te informeren over de mogelijkheden die ik zie. Met deze brief voldoe ik, mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, aan deze toezegging.

Achtereenvolgens komen de door u genoemde beleidsterreinen aan de orde.

Daarbij geef ik per onderdeel aan welke informatie nu reeds beschikbaar is, en welke aanvullende informatie de komende maanden, met focus op het jaarverslag 2015, additioneel beschikbaar zal komen.

Participatiewet

Het beleidsartikel Bijstand, Participatiewet, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening formuleert een aantal duidelijke beleidsdoelen voor de Participatiewet, namelijk «de overheid ondersteunt bij het vinden van werk en biedt inkomensondersteuning en aangepaste arbeid aan hen die dat nodig hebben». Een beknopte indicatorenset dient dus inzicht te geven in deze doelen.

Inkomensvoorziening

In beleidsartikel 2 wordt in diverse tabellen van de begroting en het jaarverslag al veel informatie gegeven over omvang, ontwikkeling en samenstelling van de inkomensvoorziening. Ik stel voor hier geen wijzigingen in aan te brengen.

(Vinden van) Werk

Over de resultaten van re-integratie is de afgelopen jaren steeds meer informatie ontsloten door de gegevens over gemeentelijke re-integratie die gemeenten aanleveren door het CBS te laten koppelen aan de polisadministratie. Hierdoor weten we niet alleen 1) hoeveel mensen jaarlijks met ondersteuning de stap naar werk maken als bijstandsgerechtigde of niet-uitkeringsgerechtigde, maar ook 2) hoeveel mensen werken met ondersteuning van het Rijk.

In tabel 1 wordt aangegeven hoeveel mensen de stap naar werk maken met ondersteuning van de gemeente. In tabel 2 staat vermeld hoeveel werkenden er aan het eind van het jaar zijn die door gemeenten ondersteund worden vanuit de Participatiewet. Daarbij onderscheid ik: Wsw-werknemers, beschut werk, loonkostensubsidie Participatiewet en de tijdelijke loonkostensubsidie die al onder de WWB mogelijk was.

De Participatiewet geeft de gemeenten veel verantwoordelijkheid en de daarbij behorende beleidsvrijheid bij het stellen van prioriteiten. Het is daarom niet mogelijk om landelijke streefcijfers te formuleren. Om het meest recente realisatiecijfer toch te kunnen duiden stel ik voor om meer historische jaren op te nemen. De tabellen bevat daarom waar mogelijk cijfers vanaf het jaar 2010. In de jaren tot 2015 betreft het voorzieningen op grond van de Wet werk en bijstand. Vanaf 2015 betreft het voorzieningen op grond van de Participatiewet.

Tabel 1 Re-integratie, aantallen gestarte banen per jaar x 1.000
 

2010

2011

2012

2013

2014

20151

 

Wet Werk en bijstand

Pwet

Aantal gestarte banen na re-integratievoorziening door gemeenten (x1.000)

69

68

62

56

48

 

Bron: CBS en Research voor Beleid

X Noot
1

Deze cijfers worden opgenomen in het beleidsverslag van het SZW-jaarverslag 2015.

Tabel 2 Aantal werkenden met een voorziening en Wsw-werknemers, ultimo jaar x 1.000
 

2010

2011

2012

2013

2014

20151

 

Wet Werk en bijstand

Pwet

Werkenden met een voorziening Participatiewet waarvan

nb

nb

nb

35

37

 

– personen met een loonkostensubsidie Participatiewet2

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

 

– personen met beschut werk2

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

 

– tijdelijke loonkostensubsidie voor werklozen of ID/WIW

21

15

10

9

8

 

Werknemersbestand Wsw (x 1.000 personen, ultimo)

103

102

102

102

103

 

Bronnen: CBS en Research voor Beleid

X Noot
1

Deze cijfers worden opgenomen in het beleidsverslag van het SZW-jaarverslag 2015.

X Noot
2

Deze instrumenten worden met ingang van de Participatiewet per 2015 toegepast, daarom zijn eerdere realisaties niet beschikbaar.

Ondersteuning

Gemeentelijke cliënten hebben vaak een moeilijke positie op de arbeidmarkt, vanwege hun lage opleiding, gebrek aan werkervaring en andere belemmeringen. Daardoor is vaak sprake van een langduriger ondersteuning. Om de uitstroom naar werk in perspectief te kunnen zien stel ik daarom voor om ook inzicht te geven in het aantal personen dat een re-integratievoorziening heeft, alsmede het aantal voorzieningen. Deze cijfers heb ik opgenomen in tabel 3.

Tabel 3 Voorzieningen en personen met voorziening, aantallen ultimo jaar x 1.000
 

2010

2011

2012

2013

2014

20151

 

Wet Werk en bijstand

Pwet

Aantal voorzieningen Participatiewet/WWB

nb

nb

nb

200

214

 

Aantal personen met een voorziening Participatiewet/WWB

     

162

170

 

Bron: CBS

X Noot
1

Deze cijfers worden opgenomen in het beleidsverslag van het SZW-jaarverslag over 2015.

Kosten (gemeentelijke lasten)

Om de voorzieningen te kunnen bekostigen ontvangen de gemeenten de integratie-uitkering sociaal domein, die als onderdeel van de gemeentefondsuitkering aan gemeenten wordt verstrekt. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal de TK per brief nader informeren over de overall rapportage sociaal domein, die vanaf 2016 jaarlijks aan uw Kamer wordt aangeboden. In deze brief wordt ingegaan op de aspecten die de commissie BiZa van de TK heeft benoemd als gewenst onderdeel van de overall rapportage. Onderdeel van die brief is de wijze waarop in de overall rapportage een beeld zal worden gegeven van de gemeentelijke lasten voor het sociaal domein.

Fraudewet

In de begroting en het jaarverslag wordt, zoals toegelicht in de leeswijzers van deze stukken, thematisch verantwoord. Op het terrein van de handhaving zijn in de begroting voor 2016 voor de jaren 2013 en 2014 kerncijfers vastgesteld voor preventie (gepercipieerde detectiekans en kennis van de verplichtingen), opsporing (aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling en het totaal benadelingbedrag) en terugvordering (incassoratio). Hiermee wordt de gehele handhavingsketen in beeld gebracht. De kerncijfers worden weergegeven per wet en worden daardoor gepresenteerd in verschillende beleidsartikelen (in beleidsartikel 2 t/m 6, 8 t/m 10). Er kunnen echter ook totalen worden gepresenteerd, zodat er een integraal beeld ontstaat. Zie hiervoor tabel 4, 5 en 6.

Preventie

Op het terrein van preventie wordt gerapporteerd op basis van onderzoek. Onderzocht wordt in welke mate uitkeringsgerechtigden bekend zijn met hun plichten en hoe groot zij de detectiekans percipiëren. In de begroting en het jaarverslag worden in de beleidsartikelen alle percentages per wet genoemd. Over het algemeen is het kennisniveau hoog. In 2014 is gemiddeld 88% van de uitkeringsgerechtigden bekend met hun plichten (bron: Ipsos, Kennis der verplichtingen en detectiekans 2014). De percentages variëren van 78% (AKW) tot 94% (WW en ZW).

Het onderzoek zal vanaf nu jaarlijks worden uitgevoerd. Een aandachtspunt is de vergelijkbaarheid van de onderzoeken. Door wijzigingen in wet- en regelgeving of onderzoeksmethodiek is dat soms lastig. Ik streef ernaar om de onderzoeksmethodiek zo veel mogelijk hetzelfde te laten.

Opsporing

Voor de thema’s opsporing en terugvordering kunnen de cijfers meer geïntegreerd worden weergegeven, zodat er een (beter) beeld ontstaat op hoofdlijnen. In tabel 4 worden voor het UWV, de SVB en de gemeenten het aantal geconstateerde overtredingen, het totaal benadelingbedrag en het totaal aan opgelegde boetes over de jaren 2013 en 2014 weergegeven.

Tabel 4 Kerncijfers opsporing, ZBO’s en gemeenten
 

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln)

Totaal opgelegde boetebedrag (x € 1 mln)

 

2013

2014

20151

2013

2014

20151

2013

2014

20151

UWV

38,1

50,1

 

71,7

87,8

 

23,4

55,0

 

SVB

3,8

3,3

 

11,1

7,5

 

2,5

3,1

 

Gemeenten

4,9

11

 

20,0

62,0

 

7,6

19,0

 

Totaal

46,8

64,4

 

102,8

157,3

 

33,5

77,1

 

Bron: jaarverslag SZW 2014; UWV betreft de wetten TW, WIA/WAO, Wajong, WW, ZW; SVB betreft de wetten AIO, AOW, Anw, AKW; Gemeenten betreft de WWB.

X Noot
1

Deze cijfers worden opgenomen in het beleidsverslag van het SZW-jaarverslag 2015.

Terugvordering (benadelingsbedrag en boetebedrag)

In tabel 5 wordt het kerncijfer incassoratio, voor de wetten uitgevoerd door het UWV, de SVB en de gemeenten, weergegeven voor de jaren 2013 en 2014. De incassoratio geeft voor een bepaald jaar het percentage van zowel het benadelingsbedrag alsook de boetes die zijn teruggevorderd. De incassoratio zal de komende jaren nog verder toenemen omdat in de Fraudewet is bepaald dat invordering van het benadelingsbedrag en boete gedurende 10 jaar kan plaatsvinden.

Tabel 5 Incassoratio’s, ZBO’s en gemeenten
 

Incassoratio

 

Na 1 jaar

Na 2 jaar

Na 3 jaar

 

2013

2014

20151

2013

20141

20131

UWV

28%

25%

 

50%

   

SVB

33%

22%

 

57%

   

Gemeenten

16%

12%

 

22%

   

Totaal

26%

19%

 

45%

   

Bron: berekening SZW; UWV betreft de wetten TW, WIA/WAO, Wajong, WW, ZW; SVB betreft de wetten AIO, AOW, Anw, AKW; Gemeenten betreft de WWB.

X Noot
1

Deze cijfers worden in mei 2016 opgenomen in het beleidsverslag van het SZW jaarverslag.

Tabel 5 maakt het eenvoudig de incassoratio per jaar te vergelijken en laat cumulatief de groei van de ratio zien. Uit de tabel blijkt dat na twee jaar (eind 2014) 45% van de over 2013 terug te vorderen uitkeringen en boetes is geïncasseerd. De eerste meting van de incassoratio van in 2014 ontstane vorderingen op uitkeringen en boetes is 19%. Tabel 6 geeft het geïnde bedrag (benadelingsbedrag en boetes) per jaar uitgesplitst naar UWV, SVB en gemeenten.

Tabel 6 Geïnd bedrag, ZBO’s en gemeenten
 

Geïnd bedrag (in € mln.)

 

Na 1 jaar

Na 2 jaar

Na 3 jaar

 

2013

2014

20151

2013

20141

20131

UWV

26,6

31,0

 

47,5

   

SVB

4,5

2,7

 

7,7

   

Gemeenten

4,4

9,7

 

6,1

   

Totaal

35,5

43,4

 

61,3

   

Bron: berekening SZW; UWV betreft de wetten TW, WIA/WAO, Wajong, WW, ZW; SVB betreft de wetten AIO, AOW, Anw, AKW; Gemeenten betreft de WWB.

X Noot
1

Deze cijfers worden in mei 2016 opgenomen in het beleidsverslag van het SZW jaarverslag.

In jaarverslag 2015 worden de gegevens over 2015 toegevoegd. Daarmee worden voor het eerst reeksen gepresenteerd die bestaan uit drie cijfers, namelijk over de jaren 2013, 2014 en 2015. Het is lastig om op basis van een dergelijke korte cijferreeks analyses uit te voeren en conclusies te trekken. Ik vind het echter wel van belang om de cijfers goed te duiden. Ik zal daarom nagaan hoe dat verbeterd kan worden en of er aanvullend onderzoek nodig is om cijfers (beter) te kunnen verklaren. Daarmee samenhangend zal ik bezien of het mogelijk en zinvol is om streefwaarden te gaan hanteren, bijvoorbeeld ten aanzien van de incassoratio’s.

Zoals toegezegd in mijn brief van 1 oktober 2014 (Kamerstuk 17 050, nr. 488) zal ik in 2016 het gehele handhavingsproces (preventie, opsporing en terugvordering) bij de sociale zekerheidswetten, inclusief het sanctieregime zoals vastgelegd in de Fraudewet, evalueren. Dit gebeurt in aanvulling op de evaluatie van de sanctiebepalingen die meelopen in de evaluaties van de afzonderlijke materiewetten. In de evaluatie van het gehele handhavingproces wordt ook de vraag meegenomen in welke mate de huidige indicatoren in de begroting goed inzicht geven in de resultaten van beleid en of er betere indicatoren mogelijk zijn. Daarbij plaats ik wel de kanttekening dat er beperkingen zijn om de effecten van handhaving te meten. Niet alle gedragseffecten zijn meetbaar, bijvoorbeeld het aantal mensen dat geen uitkering aanvraagt omdat zij de pakkans bij fraude als een te groot risico inschatten of hoeveel mensen met een uitkering besluiten vanwege handhavingsactiviteiten niet te frauderen. Wel wordt periodiek onderzocht wat de gepercipieerde detectiekans is onder uitkeringsgerechtigden.

Sectorplannen

Met de sectorplannen willen de sociale partners en de overheid gezamenlijk een bijdrage leveren aan het aanpakken van de negatieve effecten van de recessie op de arbeidsmarkt en aan het structureel verbeteren van de werking van de arbeidsmarkt op lange termijn.

De Tweede Kamer wordt regelmatig geïnformeerd over de voortgang en resultaten van de sectorplannen. De komende periode zal ook in de beleidsagenda van de begroting en het beleidsverslag van het jaarverslag informatie over sectorplannen worden opgenomen.

Gedurende de looptijd van de sectorplannen wordt zes maal een monitoronderzoek (quickscan) uitgevoerd. Doel van dit monitoronderzoek is een overzicht te geven van de ambities van de plannen en de voortgang daarvan. Op drie momenten (2016, 2018 en 2019) zal een (tussen) evaluatie plaatsvinden. In de voorlopige evaluatierapporten eind 2016 en eind 2018 worden de maatregelen geëvalueerd die dan al afgerond zijn. In het eindrapport eind 2019 worden alle maatregelen geëvalueerd.

Over de uitkomsten van de eerste twee monitoronderzoeken heb ik de Tweede Kamer per brief van 17 november 2014 (Kamerstuk 33 566, nr. 71) en 29 mei 2015 (Kamerstuk 33 566, nr. 82) geïnformeerd.

Voor de uitvoering van de sectorplannen is € 600 miljoen beschikbaar. Dit bedrag is beschikbaar gesteld verdeeld over drie aanvraagperiodes.

In maart 2015 waren de ingediende sectorplannen voor de eerste twee tranches beoordeeld en beschikt. Voor de plannen van deze twee tranches is initieel € 437,5 miljoen beschikt. Tabel 7 toont de verdeling van de beschikte middelen over de zes doelthema’s van de regeling.

Tabel 7 Sectorplannen, financieel (x € 1 mln)

Thema

Initiele beschikkingen d.d. maart 2015

Na bijstelling beschikkingen d.d. maart 2015

Na bijstelling beschikkingen d.d. oktober 20151

Arbeidsmobiliteit

67,8

67,8

16%

 

Behoud vakkrachten

16,3

16,3

4%

 

Scholing

145,3

143,4

34%

 

Bevordering instroom

168,3

168,2

40%

 

Bevordering gezondheid

21,6

19,3

5%

 

Overig

7,9

8,3

2%

 

Totaal (excl. overhead)

427,2

423,4

100%

 

Idem (incl. overhead)

437,5

434,1

-

 
X Noot
1

Deze cijfers worden eind november 2015 opgenomen in de najaarsrapportage over de voortgang van de sectorplannen.

De meeste sectorplannen hebben een looptijd van 2 tot 3 jaar. Om te voorkomen dat pas aan het eind van de subsidieperiode blijkt dat een deel van de beschikbare middelen door onderrealisatie niet is besteed, bestaat de mogelijkheid om de beschikking tussentijds naar beneden bij te stellen. Een jaar na de start van het plan moet de hoofdaanvrager een voortgangsrapportage indienen. Na ontvangst van die rapportage treedt het ministerie met de partijen die betrokken zijn bij het samenwerkingsverband van het sectorplan in overleg over hoe het gaat met de implementatie en realisatie van het sectorplan. Wanneer bij de bespreking blijkt dat er sprake is van te verwachten blijvende onderrealisatie wordt de subsidiebeschikking in overleg met de aanvrager op onderdelen aangepast of naar beneden bijgesteld. In de derde kolom van tabel 7 staat de stand van zaken na bijstelling van de beschikkingen d.d. maart 2015. Dit geeft een beeld van de op dat moment te verwachten onderrealisatie. Omdat de meeste plannen in maart 2015 nog in een beginfase zaten waren de bijstellingen beperkt. Dit zal met de tijd toenemen. Een actualisatie van deze cijfers zal bij de voortgangsrapportages eind november 2015 aan de Tweede Kamer worden toegezonden.

Voor de derde tranche sectorplannen, die zich volledig richten op het thema arbeidsmobiliteit, is een bedrag van € 150 miljoen beschikbaar. De sluitingsdatum voor inschrijving voor de derde tranche was 15 september 2015. In maart 2015 was hiervoor nog niets beschikt.

De meest recente realisatiecijfers over de deelname komen uit het monitoronderzoek dat in het begin van 2015 heeft plaatsgevonden. Deze cijfers, opgenomen in tabel 8, hebben betrekking op de stand van zaken in maart 2015. Een actualisatie van deze cijfers zal bij de voortgangsrapportage eind november 2015 aan de Tweede Kamer worden toegezonden.

Tabel 8 Sectorplannen, aantallen deelnemers

Thema

Initiële beschikkingen d.d. maart 2015

Na bijstelling beschikkingen d.d. maart 2015

Na bijstelling beschikkingen d.d. oktober 20151

Realisatie d.d. maart 2015

Realisatie d.d. oktober 20151

Arbeidsmobiliteit

64.226

64.026

 

6.982

 

Behoud vakkrachten

9.165

9.165

 

777

 

Scholing

244.356

235.771

 

37.418

 

Bevordering instroom

37.392

36.857

 

10.719

 

Bevordering gezondheid

83.970

81.505

 

22.911

 

Overig

2.570

2.570

 

1.996

 

Totaal

441.679

429.894

 

80.803

 
X Noot
1

Deze cijfers worden eind november 2015 opgenomen in de voortgangsrapportage over de sectorplannen.

De cijfers zijn gebaseerd op de bij de hoofduitvoerder van het plan geregistreerde deelnemers. Omdat er een achterstand is in de registratie ten opzichte van de deelname ligt de feitelijke deelname naar verwachting hoger. De meeste plannen en maatregelen uit de plannen zitten in maart 2015 nog in het begin van hun uitvoeringsperiode van 2 jaar en de realisaties zullen in de loop van de uitvoering toenemen. De Kamer wordt periodiek geïnformeerd over de voortgang.

De eerstvolgende actualisatie zal eind november 2015, voor de behandeling van de SZW-begroting, aan de Tweede Kamer worden gezonden. De daarop volgende actualisatie is gepland voor juni 2016.

In de brief van 7 september 2015 (Kamerstuk 34 000 XV, nr. 63) heb ik uw Kamer geïnformeerd over dat het onderzoeken van de effectiviteit van de sectorplannen pas kan plaatsvinden nadat de daarin opgenomen maatregelen zijn uitgevoerd en niet lopende de uitvoering. Hierover zal ik de Tweede Kamer informeren op basis van de uit te voeren (deel)evaluatieonderzoeken in 2016, 2018 en 2019.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher