Vastgesteld 22 juni 2016
De vaste commissie voor Defensie heeft op 21 april 2016 overleg gevoerd met mevrouw Hennis-Plasschaert, Minister van Defensie, over:
– de brief van de Minister van Defensie d.d. 22 oktober 2015 inzake aanbieding Personeelsrapportage over de eerste helft 2015 (Kamerstuk 34 300 X, nr. 17);
– de brief van de Minister van Defensie d.d. 20 januari 2016 inzake antwoorden op vragen van de commissie inzake de Personeelsrapportage over de eerste helft van 2015 (Kamerstuk 34 300 X, nr. 75);
– de brief van de Minister van Defensie d.d. 12 februari 2016 inzake beantwoording vragen commissie over de Personeelsrapportage over de eerste helft van 2015 (Kamerstuk 34 300 X, nr. 81);
– de brief van de Minister van Defensie d.d. 1 februari 2016 inzake rapport commissie-Van der Steenhoven over integriteit bij de omgang met commerciële partijen op het gebied van IT (Kamerstuk 31 125, nr. 65);
– de brief van de Minister van Defensie d.d. 17 juni 2015 inzake tussenrapportage van de commissie Van der Steenhoven over onderzoek integriteit aanbesteding en inhuur bij IT-projecten (Kamerstuk 31 125, nr. 59);
– de brief van de Minister van Defensie d.d. 1 februari 2016 inzake voortgang aanpassingen VGB-beleid (Kamerstuk 34 300 X, nr. 78);
– de brief van de Minister van Defensie d.d. 25 maart 2016 inzake antwoorden op vragen van de commissie inzake voortgang aanpassingen VGB-beleid (Kamerstuk 34 300 X, nr. 91);
– de brief van de Minister van Defensie d.d. 21 december 2015 inzake voortgang gezamenlijke eenheid voor veiligheidsonderzoeken AIVD/MIVD (Kamerstuk 29 924, nr. 137);
– de brief van de Minister van Defensie d.d. 14 december 2015 inzake re-integratie langdurig verzuimende medewerkers Defensie (Kamerstuk 28 719, nr. 96);
– de brief van de Minister van Defensie d.d. 16 december 2015 inzake toezeggingen, gedaan tijdens het notaoverleg Veteranen op 26 juni 2015 over PTSS-Protocol, bezwaarschriften BNMO, schadevergoedingsprocedures, intakegesprekken en behandeling en Samenwerking politie (Kamerstuk 30 139, nr. 155);
– de brief van de Minister van Defensie d.d. 2 februari 2016 inzake aanpassen Kaderwet dienstplicht (Kamerstuk 34 300 X, nr. 79);
– de brief van de Minister van Defensie d.d. 5 juli 2013 inzake kaderwet Dienstplicht (Kamerstuk 33 400 X, nr. 89);
– de brief van de Minister van Defensie d.d. 29 januari 2016 inzake stand van zaken chroomhoudende verf (Kamerstuk 34 300 X, nr. 77);
– de brief van de Minister van Financiën d.d. 14 januari 2016 inzake uitvoering van de toezegging, gedaan tijdens het debat over de Najaarsnota 2015, inzake de Defensie-uitgaven (Kamerstuk 34 300 X, nr. 74);
– de brief van de Minister van Defensie d.d. 29 februari 2016 inzake aanbieding en reactie op het verslag van de commissie-Van Ede «Evaluatie commissie-De Veer Georganiseerd overleg» (Kamerstuk 34 300 X, nr. 87);
– de brief van de Minister van Defensie d.d. 4 maart 2016 inzake uitspraak van de Centrale Raad van Beroep over een schadevergoeding van een Libanonveteraan en diverse toezeggingen (Kamerstuk 30 139, nr. 157);
– de brief van de Minister van Defensie d.d. 16 december 2015 inzake uitspraak van de Centrale Raad van Beroep over een schadevergoeding van een Libanonveteraan (Kamerstuk 30 139, nr. 156);
– de brief van de Minister van Defensie d.d. 1 april 2016 inzake stand van zaken schadevergoedingen veteranen (Kamerstuk 30 139, nr. 158);
– de brief van de Minister van Defensie d.d. 29 maart 2016 inzake toezegging tijdens het dertigledendebat over PX-10 op 18 februari 2016 (Kamerstuk 34 300 X, nr. 92).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Ten Broeke
De griffier van de commissie, Van Leiden
Voorzitter: Eijsink
Griffier: Van Eck
Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Belhaj, Bontes, Ten Broeke, Jasper van Dijk, Eijsink, Houwers, Knops, De Roon en Teeven,
en mevrouw Hennis-Plasschaert, Minister van Defensie.
Aanvang 16.32 uur.
De voorzitter:
Ik heet van harte welkom de Minister van Defensie en haar medewerkers, de mensen op de publieke tribune en mogelijk luisteraars elders en thuis. Wij spreken vandaag in dit algemeen overleg over personeel. Het AO staat gepland van 16.30 uur tot 19.30 uur. Vandaag wordt een keur aan onderwerpen behandeld, van personeelsrapportages tot aan de verklaring van geen bezwaar, veiligheidsonderzoeken, re-integratie en de Kaderwet dienstplicht. Ik noem niet alle onderwerpen op, maar het is een AO met diverse onderwerpen.
Ik stel een spreektijd van zes minuten met een marge tot zesenhalve minuut en twee interrupties voor. Ik zie dat de leden daarmee kunnen leven. Ik denk dat de Minister na de eerste termijn van de kant van de Kamer wellicht een korte schorsing wil. Als we de beschikbare drie uur een beetje goed opdelen, denk ik dat zij voldoende spreektijd heeft en de leden voldoende tijd voor hun interrupties
Het woord is aan de heer De Roon, namens de fractie van de PVV.
De heer De Roon (PVV):
Voorzitter. Ik begin mijn inbreng met een positieve noot. We hebben het in dit overleg niet vaak over individuele militairen, maar daar maak ik nu toch een uitzondering op. Het betreft Peter Müllenberg, die bij de Landmacht dient. Hij bokste zich vorige week een weg naar de Olympische Spelen in Rio en dat is een geweldige prestatie, want hij is de eerste Nederlandse bokser die dat sinds 1992 voor elkaar heeft gebokst. Hij bereikte dit resultaat door zijn Turkse tegenstander te verslaan. Het kabinet kan daar een voorbeeld aan nemen. Ik feliciteer hem van harte met deze fantastische prestatie en wens hem ontzettend veel succes straks in Rio. Indirect feliciteer ik ook de Defensieorganisatie.
We hebben gelezen dat afgeschreven gevechtskleding en ander textiel van Defensie door het Leger des Heils wordt gerecycled tot dekens. Dat zijn warme dekens, bestemd voor asielzoekers, gelukzoekers en criminelen in Zuid-Europa. Waar deze mensen een warme deken krijgen, staat het Defensiepersoneel op veel punten nog in de kou. Ik noem het AOW-gat, de reservistenproblematiek, munitietekorten, de toegenomen werkdruk voor een aantal functies enzovoorts.
Ik behandel een aantal onderwerpen waar de Minister wat meer aandacht aan zou moeten besteden volgens de PVV. Ik begin met de mannen en vrouwen die ook vandaag weer voor de deur van de Tweede Kamer staan, het personeel van de Koninklijke Marechaussee. De PVV-fractie is uiterst bezorgd over de schaarse capaciteit bij de marechaussee. Er is ook druk op de capaciteit; er moet worden geschoven met personeel, zo heeft de Minister ons laten weten. Vooral op Schiphol komen de problemen tot uiting. Het aantal taken neemt toe, maar de capaciteit blijft gelijk. De PVV wil graag dat de afhandeling van passagiers op Schiphol in geen geval hinder ondervindt van een personeelstekort bij de marechaussee.
Ook bewakingstaken tegen terreur verdienen terecht prioriteit. Maar ondanks dat de capaciteit wordt uitgebreid met zes pelotons blijft het voorlopig nog knellen. Er is sprake van krapte en er wordt gesproken over prioritering. De Minister geeft zelf aan dat er geprioriteerd moet worden. Daarom hoor ik vandaag graag van de Minister op welke terreinen er dan concessies worden gedaan vanwege het capaciteitstekort. Als je immers zegt de prioriteiten op een bepaald terrein liggen, moet je ergens anders een veer laten in je aandacht. De vraag is dus waar die concessies dan liggen.
Ook wil ik weten of er in de volgende begroting geld en dus capaciteit bij kan komen voor de marechaussee. Ik zal de Minister niet vragen om nu al over bedragen te spreken, maar ik wil wel weten of zij de intentie, de inzet, heeft om verder uit te breiden ten behoeve van de marechaussee.
Ik kom op de specialisten. Ik doel in het bijzonder op vliegers en technici. Daar hebben we een tekort aan bij Defensie en de PVV blijft daar kritisch naar kijken. De tekorten worden ingelopen bij de vliegers, zo lazen we; de wervingscampagnes slaan goed aan en dat is een goed teken. Ik heb echter nog wel een vraag, op een punt waar we het al eerder over hebben gehad. Zorgen de nieuwe wervingscampagnes ook voor een toename van het aantal vrouwelijke vliegers? Als dat niet zo is, wil ik dat de wervingscampagnes zich daar nog meer op richten. De Minister meldde onlangs dat ook vrouwen dienstplichtig moeten worden, een goede zaak, maar dan zou het ook goed zijn als we bij het vliegend personeel een goede vertegenwoordiging van vrouwen hebben.
De PVV ziet helaas nog steeds veel problemen bij de vulling van het technisch personeel. De tekorten zijn nog steeds aanzienlijk. Initiatieven die zijn ontplooid, kunnen kennelijk het probleem niet oplossen. Aan de ene kant begrijp ik dat wel, want er zijn natuurlijk veel andere kapers op de kust van de arbeidsmarkt voor technici, maar aan de andere kant vindt ik het onbegrijpelijk dat de Minister niet goed lijkt om te gaan met het technisch personeel dat al voor Defensie werkzaam is. Aan de voorkant wordt geprobeerd om de instroom van technisch personeel op te krikken, maar aan de achterkant verlaten technici van de krijgsmacht in rap tempo deze werkgever. Hoe verklaart de Minister deze uittocht? Bij de PVV ontstaat het beeld dat de nog aanwezige technici overbelast zijn en niet voldoende gewaardeerd worden. Vorig jaar hebben de vakbonden al op de hoge werkdruk voor de technici gewezen en ook dit jaar horen we daar allerlei verontrustende berichten over. Zo heeft de Vakbond voor Burger en Militair defensiepersoneel (VBM) gemeld dat het onderhoudspersoneel bij de onderzeeboten onder grote werkdruk en fysieke belasting staat. Dat personeel krijgt voor het zware werk weliswaar een toelage, maar die toelage geldt voor maximaal 360 uur. Waarom is dat maximum ingesteld en kan het worden gewijzigd? Iets soortgelijks vernam ik afgelopen weekend tijdens het werkbezoek van de vaste commissie voor Defensie aan Mali. Het onderhoudspersoneel van de Chinookhelikopters, de transporthelikopters, staat onder hoge druk en krijgt voor het overwerk een, wat het noemt, fooitje. Zij berekenen dat zij voor dat overwerk ongeveer € 3 per uur krijgen. Graag een reactie hierop. Vindt de Minister dat het, alleen al vanwege dit punt, verstandig zou zijn om de missie in Mali niet te verlengen? Of moet het personeel maar blijven voortploeteren om de Verenigde Naties te paaien met een verlenging van die zogenaamde Bert Koendersmissie? Graag een reactie van de Minister.
Ik kom op de veiligheidsonderzoeken. Wij snappen niet dat de Minister de teugels laat vieren bij veiligheidsonderzoeken naar het eigen personeel. Het is onbegrijpelijk dat er een speciale categorie is ingesteld, waarbij een zwart gat aan informatie over de partner zal worden getolereerd. Gezien de risico's van corruptie, infiltratie en radicalisering is dat voor de PVV een onbegrijpelijke keuze, zeker als het gaat om het radicaliseringsrisico. De teugels met betrekking tot veiligheidsonderzoeken moeten we niet laten vieren maar eerder aantrekken. De PVV pleit daar al langer voor, zonder veel gehoor te krijgen bij de Minister. We krijgen nu wel bijval van de hoogste baas van de Duitse militaire inlichtingendienst, die er ook voor waarschuwt en gewoon zegt, net als de PVV, dat de islamisten een baan bij de krijgsmacht aangrijpen om wapentraining op te doen. Ik heb vorig jaar al gesproken over een soort LOI-opleiding voor terroristen die door Defensie wordt gegeven.
Ik ga afronden. De heer Bindt heeft in zijn perspresentatie bij het jaarverslag van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) gemeld dat tussen de vijftien en twintig oud-militairen naar Syrië en/of Irak zijn vertrokken. Hoeveel van hen zijn jihadisten en hoeveel van hen strijden tegen Islamitisch Staat (IS), zoals Jitse Akse? Eind 2013 wist de Minister nog te melden dat er drie militairen actief waren als jihadist en vorig jaar kwam die sergeant van de Luchtmacht er nog bij. Maar nu weten we het aantal niet. Op hoeveel staat de teller nu en waarom worden jihadisten en strijders die het tegen hen opnemen en juist als helden gekwalificeerd zouden moeten worden over één kam geschoren? Ik hoor het graag.
Voorzitter: Ten Broeke
De voorzitter:
Dank u wel. Dank aan mevrouw Eijsink voor het overnemen van de opening van dit overleg.
Mevrouw Belhaj (D66):
Voorzitter. We vinden personeel allemaal belangrijk voor de krijgsmacht. Zonder personeel vaart, rijdt of vliegt er niets. Het personeel wordt vaak het belangrijkste kapitaal genoemd en daar zijn wij het mee eens. Ongeveer 53.000 mensen werken bij de krijgsmacht, van wie ruim 12.000 burgerpersoneel en ruim 41.000 militairen. Het is een enorme organisatie, die enorm van belang is. Over een aantal onderwerpen wil ik vragen stellen aan de Minister. Ik begin, in tegenstelling tot mijn buurman, niet met het meest vrolijke onderwerp.
We hebben vragen over het artikel dat vijf dagen geleden in de krant verscheen en waarin stond dat bij de luchtmacht een spreekverbod over drones geldt. In de Volkskrant werd vermeld dat dit was ingesteld en dat mensen teruggeroepen waren van een aantal programma's waarin ze zouden spreken. Klopt het dat er een spreekverbod is voor het droneprogramma? Wij zouden dat bevreemdend vinden, gezien de vele discussies hierover. Waarom is er een spreekverbod en waarom kiest de Minister ervoor om dat in te stellen? Klopt het dat mensen van Defensie hierover niet in het openbaar mogen spreken? De toegezegde sprekers van Defensie bij diverse evenementen hierover zijn teruggetrokken. Tot slot op dit punt vraag ik of er plannen zijn om vanaf volgend jaar Nederlandse militairen te trainen om met de Reaper om te gaan.
De klokkenluider bij Defensie maakte de misstanden op de vliegbasis in Eindhoven openbaar. Er is veel onderzoek naar de misstanden gedaan. Het was vaak moeilijk voor de klokkenluider, maar uiteindelijk heeft hij gelijk gekregen. Hij is in het gelijk gesteld, gerehabiliteerd en schadeloos gesteld. Mijn fractie is daar enorm blij mee. Ik wil de Minister hartelijk bedanken voor de wijze waarop dit uiteindelijk is verlopen. Zonder te willen vervallen in casussen, blijft nog wel de vraag openstaan of alle verbetermaatregelen volledig zijn doorgevoerd. Is alles nu naar behoren veilig op vliegbasis Eindhoven? Vorig jaar oktober stond er immers nog een artikel in de krant over Hercules transportvliegtuigen die niet alleen personeel vervoerden maar ook zogenaamde flares. Dat gaat tegen de veiligheidsmaatregelen in, want die flares zijn licht ontvlambaar en dus een serieus risico voor het personeel. Hoe staan de zaken er op dit moment voor? Zijn er maatregelen genomen naar aanleiding van de zeer gevaarlijke vlucht waarover De Telegraaf vorig jaar berichtte? Zijn degenen die hiervoor verantwoordelijk waren, aangesproken?
Ik kom op de personeelsrapportage. Ik verbaasde mij een beetje over de summiere informatie die in deze personeelsrapportage stond. Vooral de afwezigheid van de ziekteverzuimcijfers viel me op. In mijn optiek is het heel gebruikelijk om daarover te rapporteren. Bij de politie is men daar altijd heel erg open over. Bij het CBS kunnen we de ziekteverzuimcijfers van alle ministeries terugvinden, behalve die van Defensie. Kan de Minister mij uitleggen waarom dit zo is? Is ze bereid om die cijfers structureel op te nemen in personeelsrapportages? Cijfers geven namelijk veel informatie over hoe het gaat, over de vraag in welke mate mensen tevreden zijn en over andere aspecten. Ook maken ze duidelijk of er vooruitgang is als het verzuimcijfer eerder wat hoog was.
Mijn volgende punt betreffende de personeelsrapportage gaat over de uitstroom bij Defensie. In de rapportage wordt uiteraard keurig vermeld hoeveel mensen de organisatie verlaten, maar de reden daarvoor wordt niet vermeld. Ik vind die echter ontzettend belangrijk om iets te kunnen zeggen over het personeelsbeleid bij Defensie. Is de Minister bereid om die voortaan inzichtelijk te maken?
De uitstroom hangt uiteraard ook samen met het exitbeleid dat Defensie voert. Zoals we recentelijk hebben gezien, was het gemakkelijk om in een kazerne te komen, een voertuig te starten en uiteindelijk te stelen. Uit de rapportage daarover werd duidelijk dat mensen die niet meer werkzaam zijn bij Defensie soms nog pasjes of sleutels hebben. Hoe ziet het exitbeleid er nu uit? Is er naast de veiligheidsmaatregelen die zijn genomen voor het beschermen van de kazernes nu echt een duidelijk plan om alle oud-medewerkers zo snel mogelijk hun spullen te laten inleveren? Voor alle mensen die nog vertrekken in de toekomst, moet het een vanzelfsprekendheid zijn dat alle spullen netjes worden ingeleverd. Dan hoeven we zo'n gebeurtenis niet meer mee te maken.
Ik mis in de personeelsrapportage de tevredenheid van de werknemers. Er is wel een zogenaamde monitor werkbeleving geweest. Daarin komt naar voren dat de meeste mensen tevreden, betrokken en loyaal zijn. Dat is hartstikke positief, maar ik kan me voorstellen dat een werktevredenheidsonderzoek iets meer zegt over de dingen waar men al dan niet over tevreden is, naast de heel duidelijke intrinsieke motivatie om voor Defensie te werken.
Ik ga wat dieper in op het re-integratiebeleid bij Defensie. In mijn ogen is de brief van de Minister erg summier. Er is een plan van aanpak, er worden verbetermaatregelen uitgevoerd en er komt een re-integratienota dit voorjaar. Dat is allemaal heel mooi, maar ik mis de cijfers. Hoeveel mensen zitten nu thuis op de bank en hoelang al? Wat kost het re-integratiebeleid en waar vinden we dat in de begroting? Waar vinden we de overschrijdingen die ontstaan als mensen niet tijdig worden geholpen? Ik heb nog veel vragen op dit punt, maar die bewaar ik voor de tweede termijn.
Tot slot kom ik op de vrouwen bij de krijgsmacht. Zoals de Minister wellicht weet, heeft WO=MEN Dutch Gender Platform een appel gedaan, ook op deze Kamer, om zo snel mogelijk over te gaan tot het implementeren van het Nationaal Actieplan 1325. Is de Minister bereid zo snel mogelijk die aspecten te implementeren bij het reguliere personeelsbeleid van Defensie?
De heer Teeven (VVD):
Denkt mevrouw Belhaj aan iets speciaals met betrekking tot vrouwen bij de krijgsmacht? Het is een tijdje stil geweest van de kant van D66 over dit onderwerp; de VVD-fractie was al een beetje gerustgesteld. Waar denkt mevrouw Belhaj concreet aan?
Mevrouw Belhaj (D66):
Dank voor de vraag. Ik heb me eerst ingewerkt in het mannenbolwerk en heb nu weer de volledige ruimte. Het gaat om aan aantal aspecten. Men pleit ervoor om vrouwelijke civiele experts toe te voegen aan missies, inclusief politiemensen. In de rapportage staat dat Defensie geen ambitie heeft op het terrein van meer vrouwen bij Defensie. Op dit moment is het percentage vrouwen nog maar 10%. Een ander aspect betreft het meenemen van vrouwelijke diplomaten, experts, bij bepaalde missies. Dit kan soms effectiever zijn om inlichtingen te vergaren en om bepaalde conflicten te vermijden. Zo zijn er nog een stuk of vijf punten die specifiek voor Defensie gelden, maar de Minister weet wel waaraan ik refereer. Wij willen niet te lang wachten met het aan de orde stellen hiervan. Het is goed om het niet als een parallel programma te hebben, maar het integraal op te nemen in het personeelsbeleid. Anders praten we er hier over een paar jaar nog over en hebben we niet bereikt wat de resolutie, die ook geldt voor Nederland, vraagt.
De heer Teeven (VVD):
Wij zijn blij dat de D66-fractie niet de voorbeelden van de mariniers en de onderzeedienst noemt. Vrouwelijke specialisten in buitenlandse dienst zijn al een feit. Wij troffen in Mali een specialist aan op het hoofdkantoor in Bamako, een vrouwelijke politieambtenaar. We troffen vrouwelijke specialisten aan op Kamp Castor. We troffen ook een vrouwelijke civiele specialist aan, die nauw samenwerkt met de commandant van Castor en de UN. Zonder vervelend te willen zijn of te zeuren en dezelfde lijn van gisteren voort te zetten, vraag ik mevrouw Belhaj of dit niet een al gedraaide plaat is. Is dit niet allemaal al doorgevoerd door de Minister?
Mevrouw Belhaj (D66):
Ik zie de vraag als een enorme kans om uitgebreid over dit zeer belangrijke onderwerp te praten. Helaas mocht mijn fractie niet mee op die missie, anders had ik het zelf kunnen zien. Waar het mij om gaat, is dat het structureel geregeld wordt. Als een missie wordt voorbereid, kun je rondkijken of je toevallig nog ergens een vrouw ziet en die dan inzetten. Je kunt dit punt echter ook structureel onderdeel laten uitmaken van de hele voorbereiding, inclusief de mogelijke risico's op het moment dat je besluit om dit niet echt actief aan de voorkant te doen. Dat heet een gender-conflictanalyse. Wij willen die analyse er graag altijd in hebben en het niet afhankelijk laten zijn van de willekeurige goede wil van deze of gene.
Er valt ook te denken aan het trainen van mensen, want je hoeft niet specifiek vrouwen mee te hebben. Recentelijk is er door een aantal andere organisaties al voor gekozen om getraind te worden. Mannen kunnen ook getraind worden om extra sensitief te zijn in de gevallen waarin ze terechtkomen in een dorp waar alleen vrouwen zijn met een bepaalde religie, die mannen doodeng vinden. Je kunt mensen trainen om dan het juiste te doen. Nederlandse militairen staan erom bekend dat ze heel diplomatiek en sensitief te werk gaan. Volgens mij is dit op dit moment nog geen structureel onderdeel van het personeelsbeleid, want anders zou ik het in de rapportage kunnen teruglezen. Dergelijke dingen zou ik structureel willen. Ik ben blij te horen dat het incidenteel aan de orde is. Er is niets mis mee om het structureel te doen.
De voorzitter:
U hebt volgens mij uw interruptie gebruikt om een heel stuk van uw spreektekst voor de tweede termijn te gebruiken. Dat is uw goed recht en daar heb ik u ook de mogelijkheid toe gegeven. Ik ben iets minder blij dat u de regels omtrent de missie en de fracties die meegaan niet juist interpreteert. Ik maak daar toch even een punt van. Wat dit betreft, zet u een lijn van uw voorganger voort. We zullen er bij de procedurevergadering nog op terugkomen. Ik heb er bij uw voorganger ook al eens een opmerking over moeten maken. D66 wordt niet uitgesloten van welke missie dan ook.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Ik heb geen interruptie, maar voel de behoefte te reageren naar aanleiding van de vele vragen die gesteld worden. Ik ga die zo meteen niet stellen, omdat wij in deze commissie afspraken hebben gemaakt over het stramien van een personeelsrapportage. Ik voel de behoefte om dat hier te zeggen. Het staat ons vrij te vragen en door te vragen, maar bepaalde onderwerpen worden door collega's niet benoemd omdat we daar in de commissie afspraken over hebben gemaakt. Misschien is het goed om daar nog eens over door te praten.
De voorzitter:
Ik noteer het als een punt van orde.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Het ontneemt anderen de mogelijkheid om ook overal op in te gaan en dat is natuurlijk niet de bedoeling. We hebben afspraken gemaakt over de zaken die het ministerie ons meldt in een personeelsrapportage. We bespreken dat regelmatig in de commissie.
De voorzitter:
U hebt uw punt gemaakt. Op een punt van orde wordt normaal gesproken niet gereageerd, tenzij men er een persoonlijk feit van maakt. Dit is geen uitnodiging om dat te doen. Ik stel voor dat we verder gaan. Als mevrouw Belhaj zelf een punt van orde wil maken, kan ik haar dat niet ontzeggen.
Mevrouw Belhaj (D66):
Ik wil alleen opmerken dat ik over mijn eigen keuze van vragen ga, ongeacht welke afspraken er in het verleden zijn gemaakt.
De voorzitter:
Oké, dan hebben we hiermee de stekeligheden uitgewisseld, want dit was geen punt van orde, maar een reactie.
De heer Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren):
Voorzitter. Mijn fractie is trots op het Defensiepersoneel. Onze militairen verdienen waardering en het grootste respect. Ze hebben dat de laatste jaren door de enorme bezuinigingen echter lang niet altijd gekregen. De problemen bij Defensie blijven groot. Een groot deel van het Defensiepersoneel ziet weinig perspectief bij de krijgsmacht. Slechts 40% heeft vertrouwen in de toekomst. Nog steeds weten veel militairen niet waar ze aan toe zijn. Aan de ene kant vrezen militaire vakbonden voor honderden ontslagen, bijvoorbeeld bij de Defensie Materieel Organisatie (DMO). Aan de andere kant lukt het de krijgsmacht niet om voldoende mensen te werven. De instroom valt lager uit dan gepland. Ondanks dat er al vele jaren aandacht aan wordt besteed, vormt het tekort aan technisch en medisch personeel een enorm probleem. Wanneer zorg de Minister eindelijk voor een doorbraak hierin? Graag een reactie.
Verder zien we personeelstekorten bij de marechaussee. Door de toegenomen terreurdreiging en asielinstroom heeft die veel meer capaciteit nodig. Het kabinet moet hiervoor structureel veel meer budget uittrekken. Graag een reactie van de Minister.
De erkenning van en waardering voor onze veteranen mogen nooit verslappen. We zijn blij dat de Minister serieus de schadevergoedingen voor Libanonveteranen met PTSS bekijkt. Vanochtend stond echter in de media dat Defensie geen idee heeft hoe het gaat met duizenden Uruzganveteranen. Hoe kan de krijgsmacht hier beter zicht op krijgen? Graag een reactie van de Minister.
Ik kom op de Kaderwet dienstplicht. Wij steunen de wijziging dat ook vrouwen hier voortaan onder vallen. Waarom activeert de Minister echter niet ook meteen de opkomstplicht? Hierover heeft mijn fractie al in 2014 een initiatiefnota ingediend. De herinvoering van de dienstplicht heeft zowel maatschappelijke als operationele voordelen. Zij zorgt voor een diepgaande verankering van de krijgsmacht in de samenleving en zij kent een opvoedkundige en disciplinerende taak. Ook draagt zij sterk bij aan voldoende aanwas bij Defensie. Is de Minister bereid om een van onze aanbevelingen uit te voeren en een commissie in te stellen die de voor- en nadelen van deze herinvoering nader gaat onderzoeken? Graag een reactie.
Turkije kent nog wel de actieve dienstplicht. Nog altijd moeten Nederlanders van Turkse afkomst hun dienstplicht daar vervullen of deze met een enorm bedrag afkopen, terwijl Turkije onder Erdogan afglijdt naar een dictatuur. Het is echt totaal ongewenst. Het wordt echt tijd dat de Minister dit weer oppakt. Het kabinet moet van Turkije eisen dat het de dienstplicht voor Turkse Nederlanders afschaft. De lange arm van Ankara in onze samenleving moet worden gebroken. Graag een reactie van de Minister.
De Minister van Financiën stuurde ons een overzicht van de Defensie-uitgaven tussen 1814 en 2014. Dat is een lange periode, van 200 jaar. We zien dat de huidige uitgaven een historisch dieptepunt hebben bereikt. Dat is onacceptabel en levensgevaarlijk in deze tijden van onveiligheid. Ik hoop dat dit veelzeggende overzicht gisteren aan de onderhandelingstafel is besproken door de coalitie. Wellicht wil de Minister hier nog iets over kwijt. Mijn fractie vindt dat de krijgsmacht geen miljoenen maar miljarden nodig heeft. Ruim 5 miljard extra, zodat we ook aan de NAVO-afspraak kunnen voldoen. De militairen verdienen het; Nederland verdient het.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Voorzitter. Vanavond zouden we eigenlijk spreken over het schrijnende AOW-gat van talloze mensen die bij Defensie hebben gewerkt. Dat debat is uitgesteld, maar is wat ons betreft zeker nog niet klaar.
Ik sluit me aan bij mevrouw Belhaj, die twee goede vragen stelde. De eerste ging over het spreekverbod over de drones, zoals zaterdag in de Volkskrant stond. Klopt het dat er een spreekverbod is? Ik las in dat artikel ook dat Defensie, ondanks de politieke weigering van de Minister, in Amerika traint met bewapende drones. Ik las allerlei zaken waarvan ik dacht dat we die niet zouden doen in Nederland. Kan de Minister daar iets over zeggen? Het tweede punt van mevrouw Belhaj ging over de vliegbasis in Eindhoven. Ik sluit me aan bij de vraag of er voldoende maatregelen zijn genomen ten aanzien van de veiligheid daar.
Ik kom op PX-10. Op mijn verzoek hebben we daarover een debat gevoerd. De Minister heeft een héél kort briefje gestuurd in reactie op een aantal toezeggingen. Dat was wel heel teleurstellend. Ik wees haar bijvoorbeeld op een brief uit 1980. Er zijn meerdere brieven waaruit steeds twee dingen blijken: PX-10 is gevaarlijk en er werden onvoldoende beschermende maatregelen genomen. De bewijzen zijn alomtegenwoordig. Hoe verklaart de Minister dat in de brieven uit 1980 en 1986, die volgens haar ook door het RIVM zijn ingezien, staat dat PX-10 wel degelijk gevaarlijk is voor personeel, terwijl het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat ontkende? Hoe kan het dat zonder beschermingsmiddelen is gewerkt? Waarom maakt de Minister geen ruimte voor nieuw onderzoek? Ook de VBM pleit daarvoor. Deze vakbond raadt aan de groep mensen die gezondheidsklachten heeft te vergelijken met de verschillende omstandigheden waarin deze mensen hebben gewerkt. Hoe zit het met het notenapparaat van het RIVM en de lijst van gebruikte documenten? Op de bijeenkomt van 28 januari is de toezegging gedaan dat die openbaar gemaakt worden. Graag helderheid hierover.
Nog steeds ontvangen wij berichten over militairen die met blote handen met dit gevaarlijke spul hebben gewerkt, medewerkers die dagenlang in een slecht geventileerde ruimte de bakken met PX-10 naast zich hadden staan, militairen die ziek zijn en van wie het leven nog dagelijks op zijn kop staat. Over de relatieve verjaring schrijft de Minister dat mensen zich vanaf 2008 vijf jaar lang konden melden als ze klachten hadden. Dat zou betekenen dat alle mensen die zich na 2013 melden geen recht meer hebben op een schadevergoeding. Dat kan toch niet? Deelt de Minister mijn mening dat er van verjaring geen sprake moet zijn?
Afgelopen januari kregen we de laatste brief over chroom-6. Kan de Minister een update geven van het onderzoek hiernaar? Voor de coulanceregeling hebben 630 mensen zich aangemeld. Van de aanmeldingen zijn er 212 toegekend en 379 afgewezen. Waarom zijn er zo veel afwijzingen? Wij krijgen berichten van mensen die op de Prepositioned Organizational Material Storage (POMS) in Eygelshoven of Brunssum hebben gewerkt, maar niet in aanmerking komen voor de coulanceregeling. Hoe kan dat? Waarom komen weduwen van wie de partner mogelijk als gevolg van chroom-6 is overleden, of andere nabestaanden niet in aanmerking voor een regeling? Kent de Minister de verklaringen van de twee supervisors die ik heb gekregen? Zij schrijven ronduit dat het onmogelijk was om niet met gevaarlijke stoffen in aanraking te komen. Ik citeer: «Het schoonspuiten werd door alle medewerkers van de POMS Site Eygelshoven uitgevoerd, ook het administratieve personeel, en die acties duurden weken, soms maanden. De verfresten zaten dan overal op je lichaam, want na een dag spuiten was je nat tot op het bot, ondanks de regenkleding. Het water stond letterlijk tot je enkels in je laarzen.» Graag een reactie van de Minister. Als ik dit lees, lijkt het me niet nodig externe expertise in te huren voor de bezwaarschriften van deze mensen. De Minister is daarmee bezig in het kader van de coulanceregeling. Kan de Minister een toelichting geven op de coulanceregeling? Waarom komen mensen niet in aanmerking voor de regeling als ze er aanspraak op maken? Hoe eerder het onderzoek is afgerond, hoe beter het is.
Ik kom op de Libanonveteranen. «Miljoenen voor Libanonveteranen», stond in de Volkskrant van 13 april. Dat klinkt hoopgevend voor deze mensen. Is het juist of wordt hier valse hoop gewekt? Klopt het dat de Minister de Libanonveteranen een fatsoenlijke vergoeding gaat geven? Er wordt gesproken over 40 miljoen. Graag een reactie.
Defensie is het zicht kwijt op de veteraan. De heer Bontes benoemde het al en de Veteranenombudsman heeft er ook op gewezen. Om dit te verbeteren, bijvoorbeeld voor Afghanistanveteranen, moet men deze mensen actiever gaan benaderen. Dat is de boodschap. Dat gebeurt nu te weinig. Wat doet de Minister daaraan?
Naar aanleiding van het werkbezoek in Mali kregen wij het bericht dat de militairen daar binnen het kamp met naamplaatjes rondlopen met hun achternaam erop. Dat vonden ze niet prettig. Ze hebben liever hun voornaam op het plaatje, in verband met de veiligheid. Ik geef dit door als boodschapper.
De heer Houwers (Houwers):
Voorzitter. De AOW is een van de zaken die de mensen bezighouden als we spreken over Defensiepersoneel. Daarover zouden we vanavond spreken, maar we hebben met elkaar besloten dat het verstandiger is om dat na 4 mei te doen. Ik denk dat dat goed is. De mensen bij Defensie verdienen het dat we ze op een goede manier behandelen en dat geldt zeker voor de veteranen. In een artikel in De Telegraaf lezen we over de Veteranenombudsman, die over het zicht op de veteranen spreekt. In een vorig overleg zei de Minister dat ze herinneringsbrieven wilde sturen. Dat is misschien een beetje te mager. Wat gaat de Minister doen om deze mensen in beeld te krijgen? Is dat voldoende gewaarborgd op deze manier? Hoe is het mogelijk dat de Veteranenombudsman zo'n ander beeld heeft van de situatie dan de Minister?
In de personeelsrapportage lees ik dat het werven van technici en met name artsen moeilijk blijkt te zijn. Een van de oorzaken hiervan lijkt te zijn dat er alleen korte contracten worden afgesloten, maar ik weet niet of ik dat juist interpreteer. Waarom worden er korte contracten afgesloten? Kunnen we op deze manier, met te weinig medici, de zorg wel blijven garanderen? We willen immers wel dat de militairen op de juiste manier verzorgd worden als dat nodig is.
In de wervingsketen zie ik een groot verschil tussen het aantal mensen dat belangstelling heeft – dus op de een of andere manier reageert op de wervingscampagne, die blijkbaar succesvol is – en het aantal dat echt solliciteert. Dat aantal is beduidend minder, om en nabij de helft. Heeft de Minister inzicht in de redenen daarvan? Waarom zijn mensen eerst belangstellend en komt het uiteindelijk toch niet tot een sollicitatie? Ik kan me voorstellen dat bij Defensie werken in deze tijden aantrekkelijk kan zijn. Ondanks beperkte toeslagen en dat soort dingen kan het toch een relatief zekere baan zijn.
Ik kom op het punt van de vergrijzing. Uit de cijfers blijkt dat met name in de onderhoudsbedrijven veel sprake is van vergrijzing. Werft de Minister meer jongeren voor een beter evenwicht in het Defensiepersoneel?
Afgezien van de zaken die mijn collega's al genoemd hebben, ben ik door mijn tekst heen.
De heer Knops (CDA):
Voorzitter. Door de lange lijst met brieven lijkt het een verzamel-AO. Laat ik beginnen met de Kaderwet dienstplicht, waar vrouwen nu ook onder komen te vallen. De Minister werkt aan een wetswijziging. Laat ik helder zijn: wat ons betreft zijn er meer en andere prioriteiten dan deze symboolwetgeving. Meer wil ik er niet over zeggen.
Het jaar is nog niet begonnen of we horen alweer allerlei berichten over oefeningen die stilgezet zijn vanwege tekorten, de neverending story van de afgelopen debatten. Ik weid niet uit in details, dat zou flauw zijn, maar dit raakt het personeel; het raakt de motivatie. Gisteren hebben we er ook over gesproken tijdens het debat over de reservisten. Eerdere sprekers wezen al op berichten over personeel en Defensie in de kranten. Wat is het effect van al deze berichtgeving op de werving? Wat is het effect van die negatieve publiciteit op de aantrekkelijkheid van Defensie? Eén ding is in ieder geval zeker: Defensie is uit de top tien van favoriete werkgevers gezakt, van nummer acht naar nummer elf. Wat gaat de Minister doen, in plaats van de symboolwetgeving, om Defensie weer een aantrekkelijke werkgever te maken? Het is heel belangrijk voor een krijgsmacht dat iedereen er goed gemotiveerd en naar tevredenheid werkt.
De marechaussee staat onder gigantische druk. Door eerdere bezuinigingen en efficiencyslagen is er geen reservecapaciteit. Als de marechaussee ergens wordt ingezet, vallen andere taken weg. Wat er vaak wegvalt, zien wij niet. We zien dat pas als er op dat terrein weer een probleem is; dan voeren we er weer een debat over in de Kamer. De eerlijkheid gebiedt echter te zeggen dat er continu geherprioriteerd wordt en dat de marechaussee wordt ingezet om de brandjes te blussen. Het kabinet heeft wel iets gedaan naar aanleiding van de aanslagen in Parijs. Hoe is dat geland, hoe kijkt de Minister daar tegenaan? Is er een gezonde situatie bij de marechaussee? Wij krijgen signalen dat de limieten zo'n beetje bereikt zijn, dat mensen structureel overwerken en dat het geen houdbare situatie is. De heer Teeven vroeg gisteren tijdens het debat naar de inzet van de NATRES (Nationale Reserve) om de marechaussee te ontlasten. De Minister heeft gezegd dat ze dit gaat bekijken. De heer Teeven zegt nu dat het zelfs een toezegging was. Ik ben blij dat de Minister dit gaat bekijken en ik ben benieuwd naar haar reactie.
Ik kom op de personeelsrapportage. Ik heb de werving al genoemd, die jaar in jaar uit achterblijft. Ook dit jaar blijft die steken op 85%. De instroom van burgerpersoneel blijft ook achter. De uitstroom is ook nu weer aanzienlijk groter dan de instroom, zowel bij het burgerpersoneel, 1.121, als bij de militairen, 1.079. En dat terwijl de uitstroom nota bene lager uitvalt dan gepland was. De uitstroom zou nog groter zijn als het volgens de planning was verlopen. De trend is zorgelijk en de braindrain blijft doorgaan. Kwantitatief is er een probleem, maar kwalitatief is het probleem misschien wel vele malen groter. Het lijkt er nu op dat de economie wat aantrekt. Dat is een compliment voor het kabinet; ik zou het incasseren. Welke gevolgen heeft dat voor Defensie als werkgever? Het is een bekend fenomeen dat het voor Defensie lastiger wordt om mensen binnen te halen en te binden als de economie aantrekt.
De arbeidsvoorwaarden zijn een andere dissatisfier. Defensie loopt maar liefst 4% achter in de primaire arbeidsvoorwaarden ten opzichte van overige overheids- en onderwijssectoren. Dat bleek in 2014 uit het rapport Trends & Cijfers 2014, Werken in de publieke sector, dat in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) is opgesteld. Waarschijnlijk is het drama met de Wet uniformering loonbegrip (Wul) daar nog niet eens in meegenomen. De Minister heeft in haar wijsheid besloten het AOW-gat gedeeltelijk te vullen met de arbeidsvoorwaarden. Het actief dienend personeel moet hiervoor inleveren. Dat gebeurt alleen bij Defensie. We komen daar nog uitvoerig over te spreken in het debat dat verschoven is. Het ziet er dus naar uit dat de achterstand in de arbeidsvoorwaarden bij Defensie nog hoger is opgelopen. Is de Minister bereid om dit in kaart te brengen en er wat aan te doen?
Onze fractie doet opnieuw een klemmend beroep om het personeel bij de uitvoering van de motie-Van der Staaij te betrekken. De organisatie is door alle efficiencyslagen uitgebeend en er is nauwelijks personele redundancy. Uit de personeelsrapportage blijkt dat de gemiddelde leeftijd van het Defensiepersoneel gestaag omhoog gaat, zowel die van burgers als van militairen. Generaal De Kruif weidt hierover uit in een van zijn laatste columns als commandant landstrijdkrachten (C-LAS). Hij zei dat het bestand van fase 3-militairen onevenredig groot is en dat de doorstroom naar fase 3 nu zeer beperkt is, slechts 3% vanuit het fase 2-bestand. Deze doorstroomruimte zal verder worden beperkt. We zien dat de mensen in fase 2 uit de organisatie worden geduwd omdat fase 3, de bovenkant van de piramide, helemaal vastzit. Er is dus nauwelijks bevorderingsruimte in de bovenbouw en dat leidt ertoe dat boven vrijwel alles dichtzit, terwijl we aan de onderkant de mensen eruit drukken. Een gebrek aan toekomstperspectief kan ertoe leiden dat jong en kundig personeel zijn heil elders zoekt. We duwen veel mensen naar buiten en dat is ontzettend pijnlijk, zei De Kruif. Deelt de Minister zijn zorgen? Wat gaat de Minister eraan doen?
De personeelsleden die het CDA er wel uit wil duwen, zijn de salafisten. Want salafisten horen niet thuis bij Defensie. De Minister vond dat in eerste instantie ook, maar maakte daarna een draai. Vervolgens nam de Kamer een motie aan waarin heel simpel stond: verbied salafisten binnen Defensie. Tot verbijstering van onze fractie heeft de Minister die motie naast zich neergelegd. Waarom? De Minister zelf heeft de boodschap gelanceerd dat de krijgsmacht er is om de vrijheid en de waarden van Nederland te beschermen in de breedste zin en dat militairen pal staan voor onze vrijheid en onze waarden. Maar dat doen salafisten juist niet. Het salafisme in alle stromingen verwerpt de democratische rechtsstaat en streeft een islamitische staat en de invoering van de sharia na. Het is de ideologie van de jihadisten van ISIS en van Al Qaida. Net zo goed als extreemrechts gedachtengoed binnen Defensie onaanvaardbaar wordt geacht – wat ook blijkt uit de rapportage van de MIVD – is het salafisme dat ook. Wil de Minister het salafisme op dezelfde wijze behandelen als ze extreemrechts behandelt?
De Minister geeft nauwelijks antwoord op de nieuwe reeks schriftelijke vragen die ik in dit kader heb gesteld en ze verwijst continu naar de PvdA-Minister van Sociale Zaken Asscher, alsof de Minister van Sociale Zaken het beleid bij Defensie bepaalt. Ik heb er tien brieven bij moeten pakken om het allemaal te kunnen begrijpen, want men speelt balletje-balletje, tikkie breed en wil het allemaal vermijden. Het schiet niet op en de aanvankelijk stoere taal van de Minister verdampt in de antwoorden op mijn vragen.
Mevrouw Belhaj (D66):
Ik ben nogal geshockeerd door het betoog van de heer Knops. Ik heb altijd geleerd dat op denken geen straf staat, ongeacht wat je gedachten zijn of welke religie je hebt. Vindt de CDA-fractie dat alle ideologieën, behoudens wellicht het christendom, die in haar ogen radicaal zijn, verboden zouden moeten worden? Geldt dat alleen voor Defensie of zit er ook een bredere visie achter en geldt het ook voor de politie, het ziekenhuis en verzorgingstehuizen? Kan de heer Knops hier een reactie op geven?
De heer Knops (CDA):
Het is weer zover. Het christendom is geen ideologie, kan ik tegen mevrouw Belhaj zeggen. Misschien kan ze daar wat zorgvuldiger in zijn in het vervolg. Het vergelijken van het christendom met het salafisme vind ik ook nogal een vergelijking. Eigenlijk vind ik het een heel bijzondere, domme vraag. Ik beantwoord hem dus niet.
Mevrouw Belhaj (D66):
Dat recht heeft de heer Knops. Zoals ik net al zei: op denken staat geen straf, ook niet op een mening over anderen. Er bestaan verschillende vormen van ideologieën of religies. Vindt de heer Knops dat zijn opvatting zou moeten gelden voor meerdere ideologieën of religies? Vindt hij dat zijn opvatting ook van toepassing is op andere overheidsdiensten, zoals de politie of in de zorg? Dat zou betekenen dat hij vindt dat mensen met die gedachten niet zouden moeten werken in zulke functies.
De heer Knops (CDA):
Deze vraag is al wat beter te begrijpen. We hebben het hier over de zwaardmacht; het gaat over het toepassen van geweld en over erkenning van de rechtsstaat. Dat is nogal wat. Ik heb het niet over gedachten die mensen hebben, maar over een ideologie die onze rechtsstaat helemaal niet erkent en zelfs wil verwerpen. Je kunt niet tegelijkertijd de rechtsstaat, de zwaardmacht, dienen en de opvatting hebben dat de rechtsstaat niet zou moeten bestaan. Daar gaat het mij om. Het gaat mij er niet om of iemand D66 wil stemmen of GroenLinks of SP, dat interesseert me niet, dat is van een heel andere orde. Dit gaat echter over een fundamentele stroming die onze rechtsstaat omver wil werpen. Die hoort dus niet thuis bij Defensie en wat mij betreft ook niet bij de politie en ook niet bij de overheid. De motie hierover strekte slechts tot Defensie. Dat is de motie die D66 niet heeft gesteund.
Voorzitter. Ik heb nog twee punten. Door sommige van onze leden is twee jaar geleden de defensie conditieproef (DCP) afgelegd. Hij is niet door alle militairen afgelegd; 13.000 van de 37.000 hebben de test aan zich voorbij laten gaan. De vraag die dan natuurlijk op tafel ligt, is waarom we die proef nog doen. Gaan die andere 13.000 militairen alsnog de DCP afleggen onder leiding van collega Vuijk, die dat al een aantal keren gedaan heeft?
Tot slot. De openbaarmaking van het voormalig personeelsblad van de MIVD en de namen die daarin stonden, leidde tot grote ophef. De heer Teeven heeft daar samen met de heer Vuijk vragen over gesteld. De Minister zegt dat er geen fouten zijn gemaakt. Ik ben heel erg geschrokken van wat er gebeurd is. Namen van mensen in dienst van Defensie, de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de MIVD zijn op die manier bekend geworden. Wat is er gedaan met de eerdere signalen die al in 2008 zijn afgegeven over de inhoud van het blad Ingelicht?
De heer Teeven (VVD):
Voorzitter. Allereerst een opmerking over het afgelopen weekend in Mali. Ik heb daar weer eens mogen meemaken hoe geweldig gemotiveerd het personeel van Defensie is. Er zijn natuurlijk aanmerkingen en er is kritiek, maar in zijn algemeenheid vindt iedereen het geweldig om bij deze organisatie te werken. Ik kom zelfs regelmatig mensen tegen die de dienst hebben verlaten en na vier of vijf jaar in private dienst toch besluiten terug te komen bij Defensie, omdat ze dat bedrijf niet kunnen missen. Ik kwam ze ook in Mali tegen. Misschien moeten we zorgvuldig met de mensen omgaan, misschien moeten we dat zorgvuldiger doen, maar al met al blijft het natuurlijk een bedrijf waarop je trots bent als je er werkt. Dat hebben we vastgesteld.
Collega Van Dijk heeft al aandacht gevraagd voor de naamplaatjes. Ik ben er in Mali tegen aangelopen, maar ook al op eerdere momenten. Het naamplaatje gaat over de veiligheid van ons personeel. Het is de VVD-fractie volstrekt onhelder waarom het bij de zeestrijdkrachten heel normaal is dat er alleen voornamen worden vermeld, terwijl men bij de landstrijdkrachten de achternaam moet gebruiken. Daarbij komt dat militairen in bepaalde functies buiten de poort komen, niet alleen in Nederland maar ook in missiegebieden, terwijl ze het tenue dragen waarop hun achternaam staat vermeld. Dat kan de veiligheid van deze mensen in gevaar brengen. Maar ook binnen de poort van een missiegebied werken 150 lokale mensen die vanuit de plaatselijke bevolking zijn geworven. Zij zien allemaal wie daar lopen met de achternaam op hun tenue. Kan de Minister ervoor zorgen dat daar generiek beleid in komt? Kunnen alle krijgsmachtonderdelen de voornaam op het tenue krijgen? Met een voornaam zijn deze mensen niet onbekend en hebben we het probleem in één keer verholpen. Mijn fractie is serieus bezorgd. Met de heer Van Dijk ben ik van mening dat naamplaatjes met een achternaam de veiligheid van militairen in gevaar kunnen brengen.
Ik heb bij de Minister al eerder aandacht gevraagd voor de oproeping tot uitzending. Ik moet tot mijn spijt constateren dat het echt zorgvuldiger moet. Defensie is een flexibel bedrijf, dat begrijp ik. Dat begrijpen de werknemers bij Defensie ook. Dat betekent dat een werknemer bij Defensie, een militair, ook flexibel moet zijn. Dat is een kenmerk en een eigenschap van de organisatie. Maar het betekent tegelijkertijd dat Defensie zorgvuldig en betrouwbaar en vooral niet nonchalant met de mensen moet omgaan. Het kan niet zo zijn dat mensen tot zes keer toe in een tijdsperiode van vijf weken tegengestelde berichten krijgen over een missie. Ik heb het nagetrokken en zal de Minister op haar verzoek de namen van deze mensen aanreiken. Dat moet beter kunnen. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat er weleens mensen belast worden met het oproepbeleid en het oproepen voor missies die misschien zelf nooit op missie zijn geweest, die misschien zelf niet eens militair zijn en er een beetje te weinig gevoel voor hebben. Kan het oproepen voor missies verbeterd worden?
Ik kom op de aanbieding van de personeelsrapportage over de eerste helft van 2015. Uit de beantwoording van de vragen door de Minister op 21 januari jongstleden blijkt voornamelijk de instroom van burgers en militairen voor technisch personeel te knellen. Dat is niets nieuws, want dat hebben we al eerder met elkaar gewisseld. Maar het doet de VVD wel goed om te horen dat extra wervingsinspanningen altijd resultaat hebben. Dat is winst, dat moet ik de Minister nageven, dat is prima. De Minister schrijft dat het tekort aan instroom van technici zo veel mogelijk wordt opgevangen door interne en versnelde doorstroom naar FPS fase 3-contracten (Flexibel Personeels Systeem). Sorteert deze maatregel concreet effect? Wat levert de maatregel concreet op? Welke extra maatregelen kan de Minister nog nemen om de wervingsresultaten van technici op zowel officiers- als onderofficiersniveau bij het C-LAS te verbeteren? Bij de zeestrijdkrachten zijn stappen genomen. De daar gevoerde officierscampagnes Zeedienst en Tech Talent Events leveren echt concrete resultaten op. Kunnen de landstrijdkrachten iets soortgelijks doen? Krijgsmachtonderdelen zouden van elkaars best practices moeten leren. Wat bij de zeestrijdkrachten lukt, kan dat ook bij de landstrijdkrachten?
Door het samenvallen van het invoeren van FPS en verschillende reorganisatietrajecten is er weinig ruimte voor bevordering. De heer Knops sprak er al over. De VVD-fractie vindt dat problematisch omdat Defensie op die manier goede mensen die te weinig perspectief zien, ziet vertrekken. Deze mensen ben je kwijt en ik denk dat we het er allemaal over eens zijn dat dat doodzonde is. Hoe groot is het probleem? Wat kunnen we doen om het versneld op te lossen, zodat de schade enigszins beperkt blijft? De doorstroom van FPS 2 naar FPS 3 is laag. Op basis van de beantwoording van de Minister zien we dat 49% van de militairen al een dergelijke aanstelling heeft. Wat is volgens de Minister de gewenste verhouding tussen de verschillende FPS-fases? Stuurt ze daar concreet op? Valt daar nog meer winst te behalen? Wanneer kunnen we de volgende beleidsdoorlichting FPS van de zijde van het departement verwachten?
Ik kom op de toezeggingen uit het notaoverleg Veteranen. De Minister schrijft in haar brief van 16 december dat het plan van aanpak goed verloopt. Wij vinden het goed om te horen dat een en ander volgens plan verloopt. Kan de Minister dit nader toelichten? Is er al voldoende aanleiding om het protocol Veteranen verder aan te passen?
Tot slot kom ik op de stand van zaken met betrekking tot de schadevergoeding voor veteranen. We hebben begrepen dat de brief die is uitgegaan naar de Libanonveteranen geen brief maar een mondelinge mededeling was. Kan de Minister de VVD-fractie verzekeren dat uit die mondelinge mededeling van het departement aan de Libanonveteranen geen generieke oplossing kan worden ontleend? Naar het oordeel van de VVD-fractie en anders dan mijn collega van de SP zei, is er niet gekozen voor een generieke oplossing en moeten alle claims individueel worden beoordeeld. Zijn we nu voldoende zeker dat de advocaten van de Libanonveteranen dan wel de mensen zelf geen generieke oplossing kunnen ontlenen aan de mededeling van het departement? Ik hoor graag de stand van zaken.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Voorzitter. Het is goed dat we vandaag over veel onderwerpen spreken. Ik probeer zo veel mogelijk onderwerpen mee te nemen, maar het is nogal wat als de onderwerpen variëren van een verklaring van geen bezwaar tot personeelsbeleid en PX-10.
Laat ik beginnen met te zeggen dat ook ik in Mali was afgelopen week. In de afgelopen jaren dat ik volksvertegenwoordiger mocht zijn, was het mooi om de grote ontwikkeling tijdens missies mee te maken. Tien jaar geleden spraken we niet over een civiel medewerker in een missiegebied en niet over een politiek adviseur (POLAD). Die hebben we nu allemaal gezien in het missiegebied. Opmerkelijk is dat de civiel adviseur mogelijk wordt opgenomen in het Duitse team. Over samenwerking gesproken: het is natuurlijk fantastisch als we deze stappen zetten en de civiele, politieke en militaire kennis met elkaar kunnen delen in de samenwerking. We delen dus niet alleen luchtmobiel en de 43e, maar ook de potentie van onze mensen. Kijk bijvoorbeeld ook naar gender, dat is opgenomen in onze artikel 100-brief. In die zin hebben we echt stappen gezet. Is het genoeg? Nee, er kunnen altijd stapjes bij, maar het zijn mensen die het, met name in deze moeilijke omstandigheden, met elkaar moeten doen en die dit beleid maken. Aan de ene kant worden de plannen bedacht en aan de andere kant geven mensen er de invulling aan die broodnodig is in een missiegebied, in Kamp Castor in dit geval. We mogen daar met zijn allen best trots op zijn.
Ik kom op de personeelsrapportage. Ik ben blij over heel veel dingen, maar ik ben niet blij met het feit dat de indeling van de rapportage weer gewijzigd is ten opzichte van de vorige. Ik ben nogal honkvast als het gaat om rapportages. Ik heb een nulmeting nodig om naar de veranderingen te kunnen kijken. De wijziging wordt op pagina 2 even gemeld. Hoe lezen wij de rapportages dan weer en wat staat er niet in wat ik wel had willen weten?
Ik heb dezelfde opmerkingen als mijn collega Teeven heeft gemaakt over het Flexibel Personeels Systeem. De gemiddelde duur van een militair in fase 2 is 3,7 jaar. Een militair mag na het beëindigen van fase 1, de initiële opleiding en dienstverplichting, in principe tot zijn 35ste bij Defensie blijven werken. 161 militairen zijn van fase 2 naar fase 3 gestroomd. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 20. Dat is 1% van het fase 2-bestand. Wij weten allemaal dat werken bij Defensie geen baan voor het leven meer is, maar de vraag is of we deze mensen binnen kunnen houden terwijl ze ook een kans op de arbeidsmarkt hebben. Dat is niet onbelangrijk. Ik sluit me aan bij de vraag van de heer Teeven over een mogelijke terugblik op wat we met het FPS hebben bereikt. Let wel, we zijn ondertussen in 2011 begonnen met het ontwikkelen van een numerus fixus. Welke uitwerking heeft het op elkaar gehad? Ik heb deze vraag al eens eerder gesteld, dus graag een reactie.
Het probleem met de invulling van het technisch personeel is bekend. Hoe gaan we verder met de schaarste? In Mali zijn we het tegengekomen, maar we horen het ook elders. Gaan we de komende periode schaarstepremies betalen? Betekent schaarste dat we meer financiële middelen inzetten om de tekorten tegen te gaan, zowel op technisch als medisch terrein?
Het rapport-Van Ede gaat over het georganiseerd overleg en met name over de Bestuursraad. Het rapport-Van Ede evalueert het rapport-De Veer. Ik zie bij de gesprekken die gevoerd zijn dat de heer De Veer niet geïnterviewd is. Waarom is de heer De Veer in dit geval niet gehoord als schrijver van het vorige rapport? Daar ben ik nieuwsgierig naar.
Neemt de Minister het Hoofd Directie Personeel (HDP) op in de Bestuursraad? Op pagina 10 staat in omfloerste bewoordingen dat het evenwicht fragiel blijft. Ik citeer van pagina 9 één zin die voor mij alles behelst: «Desalniettemin is er nog sprake van gescheiden werelden: een Haagse HDP-wereld met een sectoroverleg en een politiek accent en een Utrechts DPOD-wereld (Divisie Personeel & Organisatie Defensie) met een grote hoeveelheid uitvoeringstaken.» Dat is de weg van Utrecht naar Den Haag. Dat is 45 minuten rijden; er liggen heel veel kilometers tussen en blijkbaar bereikt men elkaar niet voldoende. Dat is niets nieuws. Ik vraag de Minister met klem om ons niet te vertellen dat men elkaar heel goed kent en elkaar bereikt heeft, maar om opnieuw het model van voor 2011 in te voeren en het HDP op te nemen in de Bestuursraad. We hebben hierover vaak gesproken. Indien de Minister geen toezegging doet, overweeg ik voor het eerst om een andere stap te zetten. Ik hoop op een reactie van de Minister.
Het rapport-Van Steenhoven, Moral fitness, staat ook geagendeerd voor vandaag. Ik vind het een fantastisch rapport. Het leest prettig, vertelt niet aan het eind van het rapport dat er nieuwe werkgroepen moeten komen en zegt klip-en-klaar tegen de organisatie: wilt u alstublieft onderling gaan samenwerken; wilt u gebruikmaken van uw eigen potentie in de organisatie die er fantastisch uitziet? Ik heb zelden zo'n mooi en goed rapport gelezen. Gaat de Minister het punt over de commissie Onderzoek Integriteit Defensie (COID) nader uitwerken? De COID is ingesteld na het rapport-Staal in 2009 en zou toen al chefsache worden. Het is ongelooflijk belangrijk, maar het is geen chefsache geworden. Ik vraag de Minister om de COID nu echt onder de chefsachen te brengen en de adviezen van Van Steenhoven over te nemen.
Op 11 maart hebben we het Calamiteitenhospitaal bezocht. De boodschap die we meekregen, was dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), die onder het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) valt, voorlopig niet de role 4 wenst te financieren. De Minister weet wat ik bedoel; ik houd het kort.
Ik was verbaasd te lezen dat een en ander niet op orde is bij het re-integratiebeleid van Defensie en dat dossiers niet op orde zijn. Kan de Minister daarop reageren? Kan de Minister de rol van het Dienstencentrum Re-integratie (DCR) nog eens toelichten? Er blijven te veel mensen onder de radar.
De heer Teeven (VVD):
Mevrouw Eijsink spreekt over het verslag van de commissie-Van Ede en de evaluatie van de commissie-De Veer. In de reactie van de Minister worden enkele aandachtspunten genoemd. De Minister spreekt over het verbeteren van de informatievoorziening aan het personeel en over rechtspositionele ontwikkelingen. Heeft mevrouw Eijsink een idee over hoe de Minister daar gevolg aan zou moeten geven, naast de door de haar genoemde pro-actievere aanpak? Het gaat over de informatievoorziening over rechtspositionele ontwikkelingen aan het personeel. We lezen niet hoe de Minister daarmee verdergaat. Heeft de PvdA, net als de VVD, een idee hoe je invulling kunt geven aan de pro-actievere aanpak, zoals die in het rapport van de commissie wordt beschreven?
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Daar heb ik zeker een idee over.
De heer Teeven (VVD):
Welke ideeën zijn dat?
Mevrouw Eijsink (PvdA):
De heer Teeven zegt «zoals de VVD», maar ik heb hem hierover niet horen spreken in de eerste termijn. Er moet duidelijk gecommuniceerd worden over de rechtspositie. Het rapport-De Veer gaat over het opnemen van het HDP in de Bestuursraad en over zijn volwaardige positie. Ik heb hier het rapport van 29 februari voor me liggen en het oude rapport van De Veer, waar ook het nodige in staat. DPOD is later ingesteld en heeft een eigen entiteit gekregen met een eigen burgergeneraal en allerlei overlegvormen. Ik heb het de weg van Den Haag naar Utrecht of van Utrecht naar Den Haag genoemd, waar te veel ruis in zit. Het moet duidelijk zijn: je gaat erover of niet. Dat was ooit de uitspraak in 2011. Die duidelijkheid moet aan alle kanten terugkomen. Ik ben er al jaren duidelijk over: ik wil graag het HDP terug in de Bestuursraad. Ik zeg niet dat het hele model van 2011 moet terugkomen, maar het HDP moet duidelijk vertegenwoordigd worden in de Bestuursraad.
Voorzitter. Mijn laatste punt gaat over de postactieve militairen en de veteranen. We hebben het artikel in de Volkskrant gelezen over Libanonveteranen. Ik heb inmiddels ook het rapport van de Veteranenombudsman gelezen en de opmerkingen over Afghanistan. Ik wil de Minister het volgende voorleggen. We hebben wetgeving en we hebben rechten ontwikkeld voor onze veteranen en postactieven. Dat was zeer terecht en broodnodig. Het is belangrijk dat mensen die gebruik willen en kunnen maken van hun rechten aan een aantal verplichtingen voldoen. Dat geldt ook voor de vragenlijsten die de veteranen moeten invullen. Dit onderwerp komt zeker weer aan de orde bij het notaoverleg. Kan de Minister bekijken op welke wijze dit ingebed kan worden? Deze vraag is niet nieuw, maar ik stel hem nadrukkelijk, want een recht kent ook een verplichting.
In 2011 hebben we de ereschuld ingezet en heeft voormalig Minister Hillen 110 miljoen vrijgemaakt voor de Libanonveteranen, in een tijd van crisis, belastingvrij. Dat was letterlijk top of the bill toen. Duizenden veteranen zijn hierdoor gelukkig blijer geworden. Een aantal mensen is niet voldoende behandeld en mag opnieuw een rechtszaak aanspannen. Kan de Minister de Kamer informeren over het aantal mensen dat opnieuw niet tevreden was, mogelijk terecht, en dat mogelijk vragen heeft? Dat maakt het voor de Kamer heel inzichtelijk. Ik verwacht dat van de honderden mensen waar we het nu over hebben er al veel in ons bestand zitten. Anders doen we echt iets fout.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Mevrouw Eijsink en ik hebben al veel aandacht besteed aan de veteranen. Wat dacht zij toen ze het bericht van de Veteranenombudsman hoorde dat er te weinig aandacht is voor de Afghanistanveteranen en dat Defensie er te weinig zicht op heeft? Deelt zij de conclusie van de Veteranenombudsman? Welk advies geeft zij de Minister mee voor het actiever benaderen van deze mensen?
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Ik wil daar graag op reageren, maar ik wil eerst weten of de heer Van Dijk het hele verslag van de Veteranenombudsman heeft gelezen. Anders weet ik niet precies waar ik op reageer. Ik heb het zelf helemaal gelezen. Het is van belang welke vragen we erover stellen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik laat dat helemaal aan mevrouw Eijsink. Ik wil haar graag de gelegenheid geven om de Minister vast een richting mee te geven. Volgens de Veteranenombudsman zouden er geen stappen zijn gezet als het gaat om het invullen van de lijsten, de bekende vragenlijsten, en het benaderen van de veteranen. Op dat punt lijkt Defensie het wat te laten afweten. We kunnen de Minister hierbij helpen.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Ik heb niet de indruk dat Defensie het laat afweten. De Veteranenombudsman heeft er vorig jaar en dit jaar over gerapporteerd. De Kamer heeft er diverse keren over gesproken. Let wel, het is een ontwikkeling. We hebben de adaptatie als mensen terugkomen, daarnaast hebben we de gesprekken, de eerste vragenlijst en de tweede vragenlijst. We hebben in de Kamer vaak gesproken over de vragenlijsten die nodig zijn voor Defensie om te weten hoe het uiteindelijk met iemand gaat. Dat had te maken met de persoonsgegevens en of we wettelijk gezien alles mogen navragen. De Veteranenombudsman geeft aan dat 50% van de Afghanistanveteranen op dit moment moeilijk te traceren is. Hij noemt een aantal van 3.000. Hij zegt in zijn verslag dat het paradoxaal is dat het enerzijds de zorg van de organisatie is, maar anderzijds de eigen verantwoordelijk. Ik zei niet voor niets dat rechten vaak ook verplichtingen met zich brengen. Veteranen, postactieven, zouden er veel meer zelf navolging aan moeten geven. Ik noem als voorbeeld de vragenlijst die Defensie aanvankelijk naar de militair zelf stuurde. Die lijst kwam vaak niet over. De militairen brachten hem niet mee naar huis; het doet me denken aan schoolrapporten. Defensie stuurt de vragenlijst nu direct naar de partner, de familie. Dat is al een stap voorwaarts. Wat mij betreft wordt het invullen van de vragenlijsten een verplichting. We moeten dat niet vrijblijvend laten zijn. Er is een gedragsverandering nodig, hoe moeilijk dat ook is. De mentaliteit – het zijn mannen, zo'n lijst invullen doe je niet als macho – moet veranderen. De ingevulde vragenlijsten worden behandeld door vertrouwenspersonen. Ik heb in het rapport niet de negatieve connotatie gelezen die de heer Van Dijk zojuist noemde. Er zijn stappen gezet, maar het is ook een verantwoordelijkheid van zowel de organisatie als ook de veteranen.
De voorzitter:
Hiermee zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn van de zijde van de Kamer. Er is consensus over een dinerpauze, waar oorspronkelijk niet in was voorzien. Daarna gaan we iets scherper om met de beantwoording en de interrupties.
De vergadering wordt van 17.40 uur tot 18.05 uur geschorst.
Minister Hennis-Plasschaert:
Voorzitter. Er zijn heel veel vragen gesteld, die ik met veel plezier ga beantwoorden. Het is wel een waaier aan vragen, dus ik ga mijn best doen om er zo gestructureerd mogelijk doorheen te lopen. Naast de kritische noten die gekraakt werden, deed het me goed te horen dat de leden vele Defensiemedewerkers spreken, burgers en militairen, die met heel veel enthousiasme en zeer gemotiveerd aan de slag zijn bij deze prachtige organisatie. Waar ik ook kom in de organisatie, of dat nu aan boord van de Walrus in Schotland was toen ik sprak met de bemanning van de Walrus die daar hun oefeningen deed, of toen ik vorige week in de Egeïsche Zee was aan boord van de Van Amstel, of tijdens een werkbezoek zoals laatst aan de Explosieven Opruimingsdienst Defensie (EODD) hier in Nederland, er spat zo veel inspiratie van af en ook zo veel motivatie, dat ik het beeld dat zo af en toe wordt geschetst dat de motivatie ver te zoeken zou zijn gewoon niet herken. Natuurlijk is er verschil en zijn er ook kritische noten die op de werkvloer gekraakt worden. Zo gaat dat op de werkvloer en zo hoort dat ook. Daar moeten we naar blijven luisteren en die punten moeten we ook blijven adresseren.
We komen uit een heel moeilijke periode, waarin reorganisatie op reorganisatie volgde. We zitten nu in een vreemde periode, waarin nog pijn wordt gevoeld door vergaande taakstellingen en bezuinigingen uit het verleden, terwijl er tegelijkertijd al intensiveringen hebben plaatsgevonden. De na-ijleffecten uit het verleden zijn nu echt voelbaar en de effecten van de intensiveringen zijn pas over een tijdje voelbaar. Het is dus een heel vreemde periode, waar natuurlijk het nodige op aan is te merken. Het hangt ook nog af van wie je spreekt en in welke functie die persoon werkt. Ik merk soms dat het de oudere onderofficier, die al een heleboel heeft meegemaakt, af en toe de oren uit komt, en dat begrijp ik ook nog. Iemand die net is begonnen, of iemand zoals de jonge majoor aan boord van de Walrus, knalt uit elkaar van energie. Dat is zo prachtig aan deze organisatie. Het is afhankelijk van wie je spreekt, zegt ik tegen de heer Knops, want die kijkt me enigszins verbaasd aan. Volgens mij herkent hij het beeld. Dat is ook zo prachtig aan deze organisatie.
Een aantal leden heeft terecht gesproken over de Koninklijke Marechaussee. De leden weten net zo goed als ik dat het gezag voor de marechaussee, zeker voor de taken op Schiphol, het bewaken van de grenzen en de nationale inzet tegen terreur, ligt bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Wij werken natuurlijk samen met V en J om een hoeveelheid dingen mogelijk te maken ten aanzien van de prioriteringen. Veel dingen kunnen we tijdelijk doen. We kunnen tijdelijk de deelname aan opleidingen stopzetten en de verloven intrekken, maar op een gegeven moment zit ook de Koninklijke Marechaussee aan haar taks en moet de puzzel anders gelegd worden. Dat kan door uitbreiding of door het niet meer uitvoeren van bepaalde taken. Kortom, we herschikken om het capaciteitsprobleem op te lossen en vragen ondersteuning, bijvoorbeeld vanuit andere krijgsmachtonderdelen. Zo neemt de landmacht deel aan de toezichtteams aan de grens. Daarmee kan de druk voor de Koninklijke Marechaussee wat worden verlicht. Ik heb dit gemeld in een brief aan de Kamer. Daarnaast kunnen we gelukkig ook technologie en innovatie inzetten door middel van poortjes en automatische grenspassage. Dat helpt allemaal. We bekijken steeds op welke manier we daarop kunnen inspelen. Het is duidelijk dat er in deze tijden geen sprake kan zijn van een verminderde alertheid. Waakzaamheid op alle fronten is geboden, of het nu gaat om de strijd tegen terreur of het beter beheren en controleren van de migratiestromen. Wij zullen daar dus oog voor blijven houden. De leden weten net zo goed als ik dat er op dit moment van alles en nog wat gebeurt aan tafel tussen de vakbewindspersonen en de Minister van Financiën. Ik kan helaas niet zeggen of hieruit een eventuele intensivering voortkomt voor de Koninklijke Marechaussee. Mocht dit het geval zijn, dan staat dat in de begroting die op Prinsjesdag 2017 wordt gepresenteerd.
De heer Knops (CDA):
Ik begrijp het verhaal van de Minister over herschikking als er andere prioriteiten nodig zijn. Maar de achterliggende vraag is natuurlijk of de extra vraag naar marechausseecapaciteit tijdelijk of structureel is. Is het een tijdelijk of een structureel probleem? Ik denk dat het heel eerlijk is om ervan uit te gaan dat er op zijn minst een bepaalde mate van structurele groei van de capaciteit nodig zal zijn. De dreigingen die hieraan ten grondslag liggen, zijn niet morgen of overmorgen opgelost. Als dat zo is, zal de Minister toch tot de conclusie moeten komen dat het pieken, wat nu gebeurt en tijdelijk ook kan, structureel gewoon niet mogelijk is? Dat loopt vast. Er is echt meer nodig om de marechaussee te ontlasten.
Minister Hennis-Plasschaert:
Elke organisatie kan goed werken met tijdelijke pieken door een aantal maatregelen te nemen, maar op een gegeven moment houdt het gewoon op. Als tijdelijke pieken structureel worden, moet je gaan uitbreiden. Dat hebben we ook gedaan, naar aanleiding van de aanslagen in Parijs. De heer Knops en de heer Teeven spraken al over de zes pelotons. De intensivering die toen is voorzien, vindt nu plaats. Het besluit daartoe betekent niet dat de pelotons de volgende dag paraat, getraind en inzetbaar zijn. Een aantal zaken vindt dus parallellel aan elkaar plaats. Er worden tijdelijke maatregelen genomen. Als duidelijk wordt dat die tijdelijke maatregelen structureel worden, kunnen we niet anders dan bepaalde taken afstoten en aan andere organisaties overlaten, of uitbreiden. Naar aanleiding van Parijs heeft dat plaatsgevonden. De Staatssecretaris van V en J is in gesprek met de directie van Schiphol. Ik verwees al naar de versterking naar aanleiding van de motie-Van der Staaij, die boven op de intensivering naar aanleiding van de aanslagen in Parijs plaatsvond. Ik ben het dus met de heer Knops eens. Tijdelijk kunnen we het best enige tijd volhouden, en «tijdelijk» kan ook best een poosje duren, maar op een gegeven moment houdt het op en moet ik in overleg met het bevoegd gezag keuzes maken of extra middelen erbij krijgen.
De heer Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren):
We kunnen natuurlijk op onze vingers natellen dat de behoefte aan meer marechaussee niet tijdelijk is. Het is geen piek. Als je de AIVD-rapporten leest, weet je dat dit structureel is. We zullen bedreigd worden door terrorisme, door Al Qaida, door ISIS en we moeten daarop inspelen. We moeten de mensen ook opleiden. Ik maak me graag nog een keer hard voor meer geld voor de marechaussee en sowieso voor Defensie. Er zijn verschillende posten waar we geld vandaan kunnen halen. Gaat de Minister daar keihard voor strijden? De marechaussee is met name in deze tijd een ideaal wapen, een ideaal middel om in te zetten bij beveiligingsopdrachten en interventies. Ik pleit ervoor om alles op alles te zetten voor meer marechaussee. We hoeven niet de discussie te voeren over een piek die zal afzakken. Deze piek zakt niet meer af en dat weet de Minister.
Minister Hennis-Plasschaert:
Dat is precies de reden waarom er eerder, naar aanleiding van de aanslagen in Parijs en het versterken van de gehele veiligheidsketen, sprake is geweest van een intensivering op een aantal terreinen, waaronder zeer zeker de Koninklijke Marechaussee. Ik schetste al het werven en opleiden van de zes pelotons. Het kabinet heeft daar wel degelijk oog voor. In het kader van het beheren en controleren van migratiestromen zijn er een aantal taken bij gekomen. Die kunnen we deels dekken met aanvullingen door reservisten of de inzet vanuit andere krijgsmachtonderdelen. Als iets tijdelijks echt structureel wordt, is er een ander vraagstuk aan de orde. Het kabinet heeft al eerder de handschoen opgepakt en de intensivering georganiseerd. Ik ga ervan uit dat we dat weer doen als het nodig is. Ik hecht er ook aan om hier te benadrukken dat ik er als beheerder op toezie wanneer iets tijdelijks structureel wordt. Dit geldt zeker voor de nationale taken van de Koninklijke Marechaussee. Het tijdelijk intrekken van verloven en tijdelijk overwerk is goed te regelen, ook bij de krijgsmacht. De Koninklijke Marechaussee is een flexibele organisatie, als het echt structureel dreigt te worden, houdt het een keer op. Ik wijs er wel op dat het bevoegd gezag, V en J, hierbij een cruciale rol speelt, voordat men mij een hoeveelheid aan petten toedicht.
De heer Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren):
De operationele inzet ligt inderdaad bij V en J, maar daar heb ik het niet over. Het gaat mij echt om de sterkte, het beheer. Dat punt ligt echt voor 100% bij de Minister. De operationele inzet hoeft niet bediscussieerd te worden, want daar ontkomen we niet meer aan. Het gaat mij puur om het beheer, dus de financiën, de middelen, voldoende marechaussee. Ik begrijp dus niet dat de Minister V en J bij deze discussie betrekt.
De voorzitter:
Ik combineer deze vraag met de vraag over de marechaussee van de heer Van Roon.
De heer De Roon (PVV):
Ik ben het er helemaal mee eens dat de Minister keihard moet knokken voor uitbreiding van de marechaussee en een beter budget, want het probleem is inderdaad structureel. De Minister doet alsof de mogelijkheid bestaat dat het niet structureel is, maar dat zal het wel zijn. Kan de Minister garanderen dat de krapte bij de marechaussee die er op dit moment is niet zal leiden tot excessief lange rijen bij de controle op Schiphol? Die lange rijen willen we niet zien deze zomer.
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik heb zojuist aangegeven dat de Staatssecretaris van V en J, het bevoegd gezag, overleg voert met Schiphol. Ik kan daar nu niet in treden, maar ook ik wil lange rijen graag vermijden.
Wat betreft de financiering, kan men ervan op aan dat ik me breed inzet voor het op orde krijgen van het huishoudboekje van Defensie. Dat geldt dus ook voor de Koninklijke Marechaussee. De intensivering destijds in het kader van het versterken van de veiligheidsketen kwam niet uit de lucht vallen. Ik blijf daarop letten. Het bevoegd gezag is echter wel degelijk aan zet om waar het de taken van de Koninklijke Marechaussee betreft te bekijken welke capaciteit er is en wat het ermee kan. Het bevoegd gezag zegt niet tegen mij als beheerder: dit willen we hebben, regelt u het maar even. Het zou wat zijn als je het op die manier over de schutting kon gooien. Kortom, voor beide departementen is er een belangrijke rol weggelegd. Ga ik voor mijn mensen staan? Het antwoord is ja.
De heer De Roon (PVV):
De Minister verschuilt zich achter het bevoegd gezag met haar antwoord op de vraag over de rijen op Schiphol. De Minister van Defensie gaat echter wel over het personeel van de marechaussee. Zij bepaalt ook hoeveel personeel er beschikbaar is en zal zijn voor de inzet op Schiphol. Als er onvoldoende personeel is, is dat niet de schuld van de Minister van V en J, maar ligt de verantwoordelijkheid daarvoor bij deze Minister. Ik heb de indruk dat de Minister tussen de regels door al zegt dat ze niet kan garanderen dat er deze zomer voldoende personeel van de marechaussee is om de gang van zaken op Schiphol op de normale manier te laten verlopen.
Minister Hennis-Plasschaert:
Met alle respect: ik wil even kijken naar de taakverdeling. Het bevoegd gezag vraagt inzet van de Koninklijke Marechaussee op een hoeveelheid van taken. Iedere dag opnieuw wordt een puzzel gelegd voor de inzet van de Koninklijke Marechaussee. De puzzel wordt in het beraad van de Koninklijke Marechaussee vastgesteld. V en J heeft daarin een leidende rol. Ik ben beheerder en kijk goed naar wat onze mensen aankunnen en wat het uithoudingsvermogen is. Als de rek eruit is, moet ik daarop reageren en moet ik daarop inspelen. We kunnen echter niet voorbijgaan aan het feit dat het bevoegd gezag hier een cruciale rol speelt. Ik verschuil me daar geenszins achter, maar mijn departement als uitvoeringsdepartement is geen onuitputtelijke bron van mensen en middelen, waar andere departementen allerhande vragen over de schutting kunnen gooien. Zo werkt het niet. De heer De Roon zal het op dat punt met me eens zijn.
De heer De Roon heeft gevraagd of het machtigingsniveau C ten koste van de veiligheid gaat. We hebben in de Kamer vele debatten gevoerd over de veiligheidsonderzoeken. In de lijn van de heer De Roon heb ik steeds gezegd dat we niet ineens gaan versoepelen met onnodige risico's tot gevolg. We bekijken hoe we recht kunnen doen aan de zorgen die binnen de organisatie, in de Kamer en bij advocaten leven. Hoe kunnen we beter omgaan met de machtigingsniveaus? Gaat deze beleidswijziging ten koste van de veiligheid? Aan de beleidswijziging is overigens een onderzoek voorafgegaan waarover veel knappe koppen zich hebben gebogen. Deze beleidswijziging gaat niet ten koste van de veiligheid. Ten eerste blijven alle militaire functies vertrouwensfuncties, waarvoor een vgb vereist is en dus ook een veiligheidsonderzoek. Ten tweede heeft de evaluatiecommissie aangegeven dat niet bij alle militaire functies sprake is van een veiligheidsrisico waarvoor een onderzoek op minimaal veiligheidsmachtigingsniveau B noodzakelijk is. Afhankelijk van de specifieke functie kan worden volstaan met een veiligheidsonderzoek op niveau C omdat het risico van de functie dat rechtvaardigt. De grootte van het veiligheidsrisico is gekoppeld aan de diepgang van het onderzoek. De herintroductie van het niveau C voor militairen houdt in dat de Defensieonderdelen alle militaire functies opnieuw beoordelen op grond van hernieuwde criteria voor niveau C. Dit is een heel zorgvuldig proces, waarin de Kamer goed is meegenomen. Er worden nadrukkelijk geen concessies gedaan aan de staatsveiligheid en de eisen die de Wet veiligheidsonderzoeken stelt. Misschien stel ik de Kamer hiermee gerust.
Mevrouw Belhaj vroeg naar het gemiddelde ziekteverzuim. Ik zal het meenemen in de volgende personeelsrapportage. Ik heb het nu niet paraat, maar we kunnen dat inzichtelijk maken als zij daar prijs op stelt.
De heer De Roon sprak over een maximale vergoeding voor personeel. Vergoedingen voor varen, vliegen en oefenen komen altijd tot stand in het arbeidsvoorwaardenoverleg. Ik verzin ze niet zelf en het gebeurt niet met de natte vinger. Zij zijn natuurlijk ook de weerslag van het verdelen van de beschikbare gelden. Ook in dit geval geldt dat ik niet een bron heb waar eindeloos uit geput kan worden. De heer De Roon sprak over het beschikbaar stellen van maximaal 360 uur. Ik ga dat voor hem na en kom erop terug in de eerstvolgende personeelsrapportage.
Mevrouw Belhaj en de heer Van Dijk spraken over het veiligheidsincident in Oirschot. In de media is aan mijn brief per ongeluk de draai gegeven dat ik het onacceptabel vond dat de heer Stegeman het terrein was opgekomen. Ik heb meteen gezegd dat het niet zozeer een verwijt aan hem was omdat hij op het terrein was gekomen, maar dat het wel onaanvaardbaar was dat het heeft kunnen gebeuren. Ik vind het nogal wat dat een elektronisch bewakingssysteem op een dergelijke eenvoudige wijze kan worden omzeild. Ik heb direct een brief geschreven en de controles aan de poort zijn onmiddellijk aangescherpt. Op zondag 10 april is opdracht gegeven om op kazernes met alleen elektronische toegangscontroles ook fysieke controles in te stellen. Er is onmiddellijk een onderzoek ingesteld, waarover de Kamer is geïnformeerd. De resultaten heb ik er nog niet van, maar ook die worden natuurlijk met de Kamer gedeeld. Ik vermoed dat dat de komende weken, in ieder geval niet later dan juni zal gebeuren. Ik heb in mijn brief geschreven over de wijze van beveiliging, die afhankelijk is van de belangen die je wilt veiligstellen. Een parkeerplaats is echt van een andere orde dan een object waar belangrijk materieel, munitie of crypto is opgeslagen. We werken met verschillende beveiligingscategorieën. Het is dus nadrukkelijk niet de bedoeling – dat is onbetaalbaar – om van ieder object, ongeacht wat er staat of wordt opgeslagen, een fort te maken. Bij bepaalde objecten is sprake van geaccepteerde risico's. Als het onderzoek is afgerond, neem ik al deze aspecten mee.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik heb hierover inderdaad vragen gesteld, maar toen was de enige echte Minister van Defensie afwezig en werd zij vervangen door haar gewaardeerde collega mevrouw Ploumen. Ik heb gevraagd wat zij ervan vond dat de heer Stegeman dit niet voor het eerst deed maar voor de tweede keer. In 2008 heeft hij het ook gedaan. Toen zijn er ook maatregelen genomen, maar die zijn op een gegeven moment opgeheven. Is dat niet extra pijnlijk?
Minister Hennis-Plasschaert:
Er zijn destijds maatregelen genomen. Ik kom er zeker op terug als ik de uitkomsten van het onderzoek met de Kamer deel. Welke maatregelen zijn er toen genomen en welk dreigingsbeeld heeft geleid tot het afschalen van de maatregelen? Hebben we toen iets geleerd en hadden we het deze keer kunnen voorkomen? Dat zijn relevante vragen die aan de orde zullen komen in mijn brief. Ik vond de uitzending over de gebeurtenis buitengewoon pijnlijk. Ik was niet in het land omdat ik namens het voorzitterschap over van alles moest debatteren in het Europees Parlement. Collega Ploumen heeft namens mij gereageerd, waarvoor dank. Ik kom erop terug en neem daarbij ook het verleden mee. De heer Stegeman weet helaas de vinger op de zere plek te leggen en daar moeten we iets mee.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Mijn punt is dat het hem twee keer is gelukt. Gaat de Minister ervoor zorgen dat het hem geen derde keer lukt?
Minister Hennis-Plasschaert:
Als ik garanties kon geven, deed ik dat graag. We kunnen ons uiterste best doen en allerlei maatregelen afkondigen, maar er zijn altijd mensen bij betrokken. Honderdprocentgaranties zijn er niet in het leven. Die kan ik niet toezeggen. Ik kan wel zeggen dat alles erop is gericht om het te voorkomen.
«Defensie raakt het zicht kwijt op de veteraan.» Er was het nodige te doen naar aanleiding van de uitspraak van de Veteranenombudsman op de radio. Een aantal leden heeft er vragen over gesteld. Ik breng enige nuancering aan. Defensie weet natuurlijk wel om wie het gaat en waar hij of zij woont. Daarnaast wordt door Defensie heel veel geïnvesteerd in en georganiseerd voor goede nazorg. De Kamer zelf heeft daar de afgelopen jaren een enorm aanjagende rol in gespeeld die tot ontzettend veel heeft geleid. De nazorg begint met een adaptatiegesprek dat binnen zes weken na terugkeer met de uitgezonden militair wordt gevoerd. Na drie maanden voert de uitgezonden militair een terugkeergesprek met een bedrijfsmaatschappelijk werker. Dit gesprek heeft een verplicht karakter. Tot slot ontvangt de uitgezonden militair na zes maanden de nazorgvragenlijst met het dringende verzoek – op het verplichte karakter kom ik nog terug – deze in te vullen en te retourneren. Uit zo'n nazorgvragenlijst kan een belindicatie volgen. Er wordt dan door een bedrijfsmaatschappelijk werker telefonisch contact opgenomen met de uitgezonden militair. Mevrouw Eijsink heeft dit vorig jaar en het jaar daarvoor tijdens het notaoverleg Veteranen nadrukkelijk aan de orde gesteld, omdat de respons op de nazorgvragenlijst echt te laag is. Ik heb toegezegd te zullen bekijken hoe we het beleid kunnen aanscherpen. Ik kom hierop uitgebreider terug in de eerstvolgende Veteranennota begin mei. Met mevrouw Eijsink ben ik van mening dat er een aantal rechten te ontlenen zijn aan het feit dat je militair bent en dat je op uitzending bent geweest, maar dat er ook een aantal verplichtingen aan vastzitten. Wij kunnen niet ruiken of het slecht met iemand gaat. We kunnen een heleboel instrumenten ontwikkelen, maar die moeten wel gebruikt worden. Eén daarvan is het invullen van de nazorgvragenlijst. Het is van belang dat een militair voelt dat hij het niet alleen voor zichzelf doet, maar ook voor zijn directe omgeving, voor zijn team, zijn eenheid en voor de organisatie. De nazorgvragenlijst wordt natuurlijk voor de militair zelf gebruikt, maar geeft ook een beeld van de uitzending in bredere zin en levert wellicht informatie op die ons ertoe kan brengen het veteranenbeleid op bepaalde punten aan te passen. Ik heb recentelijk de Raad voor civiel-militaire Zorg en Onderzoek (RZO) gevraagd om met ons mee te denken en ons te adviseren over de vraag hoe wij de respons kunnen vergroten. Het is heel verleidelijk om het verplicht te stellen. Tegelijkertijd wijst alles erop dat het verplicht stellen niet per definitie leidt tot betere informatie of eerlijkere informatie. Wij worden daar steeds op gewezen. Naast het reguliere nazorgtraject wordt elke militair, wanneer hij of zij de dienst verlaat, gekeurd en gewezen op de gevolgen van zo'n uitzending. Hij of zij wordt specifiek gewezen op de zorg die wordt geboden door het Veteranenloket. Gelukkig leert de praktijk dat het loket gevonden wordt. Ik worstel met het verplicht stellen. Tot tweemaal toe wordt men herinnerd aan de nazorgvragenlijst, er zijn gesprekken met de maatschappelijk werker, we zoeken naar de mogelijkheid om de invultijd voor de vragenlijst te verkorten – dat schijnt een probleem te zijn – en we zoeken ook naar de mogelijkheid om de nazorgvragenlijst voor het thuisfront direct, zonder tussenkomst van de militair, aan te bieden. Dat is ook een verzoek geweest van mevrouw Eijsink. De RZO is om advies gevraagd over de doorontwikkeling van het instrumentarium zodat we in de toekomst aan het oogmerk kunnen voldoen. Ik kom erop terug in de Veteranennota. We zijn er nog niet, dat is duidelijk, maar het is wel opgepakt.
Mevrouw Belhaj vroeg niet alleen naar het ziekteverzuim, maar ook naar het opnemen in de rapportage van de redenen van uitstroom. In de personeelsrapportage over 2014 is weergegeven welke redenen van vertrek respondenten hebben aangegeven met betrekking tot het ontslag op verzoek. Interessante mogelijkheden buiten Defensie, loopbaan- en ontwikkelmogelijkheden en de reorganisatie worden als reden genoemd. De laatste was in 2014 nog meer een hot item dan het nu is, omdat de reorganisatie aan het einde is gekomen. In de personeelsrapportage over 2015 is, op verzoek van de Kamer, een onderscheid gemaakt tussen regulier en irregulier. Met «irregulier» worden we misschien een beetje op het verkeerde been gezet. Als iemand vlak voor het einde van zijn FPS-2 een baan buiten Defensie vindt, kan ik dat alleen maar toejuichen. Dat bestempel ik niet als irregulier. Het overgrote deel van de irreguliere uitstroom bestaat uit militairen met een FPS fase 1- of fase 2-contract. Dat is 83% van het irreguliere verloop. Bij militairen met een FPS fase 1 betreft het hoofdzakelijk opleidingsverloop, bij militairen met een FPS fase 2 is het voornamelijk ontslag op eigen verzoek, zoals het voorbeeld dat ik net noemde, vooruitlopend op een voorzien negatief doorstroombesluit, waardoor zij hun kansen elders gaan pakken. Toevallig heb ik afgelopen week intern gesproken over de term «irregulier». Het is een vreemde term die veel lezers van de rapportage op het verkeerde been zet. Het heeft te maken met de mogelijkheden die er op dit moment zijn om het ontslag te registreren. Dat is niet morgen opgelost, maar we gaan wel bekijken hoe we dat kunnen verbeteren zodat we er meer duiding aan kunnen geven.
Actieplan 1325 is hier heel vaak besproken, zowel door deze commissie als door de woordvoerders op Buitenlandse Zaken. Ik ken het Actieplan 1325 dus goed. Gender is een hot onderwerp, bij welke missie dan ook. Actieplan 1325 zit echt in de haarvaten van de Defensieorganisatie. Natuurlijk zenden we vrouwen uit, maar het gaat om meer dan alleen het uitzenden van vrouwen; het gaat ook om de genderexpertise die wordt ingebracht. In binnen- en buitenland worden bewustwordingscampagnes gevoerd. Wij hebben het Charter Diversiteit ondertekend. Wij zijn er heel erg goed mee bezig. Ik schakel meteen door naar de heer De Roon. Ik moet hem het compliment geven dat hij mij heeft geïnspireerd om vaart te zetten achter het accent op de wervingscampagne voor vrouwen. Dat krijgt steeds meer vorm. Sterker nog, ik was er eerder vandaag nog druk mee, al mag ik nog niet onthullen hoe. We hebben een soort basiscampagne waarin verschillende accenten worden gelegd. Die worden de komende tijd steeds verder uitgerold. Of dat leidt tot meer vrouwelijke vliegers weet ik niet. We hebben een paar fantastische vrouwelijke vliegers bij de Cougars en bij de Apache. Ze zijn op dit moment niet in opleiding voor de nieuwe F-35. Ik voldoe aan de vraag van de Kamer om een wervingscampagne op te zetten waarin het accent voor de vrouw duidelijk naar voren komt. Hoe en wat moet ik nog even onder de pet houden, maar de Kamer krijgt het allemaal mee.
De heer De Roon vroeg of de missie in Mali moet doorgaan. De missie staat gepland tot het einde van dit jaar. Mocht er sprake zijn van een extra bijdrage in het kader van een zorgvuldige overdracht, dan wordt de Kamer daarover keurig geïnformeerd via een artikel 100-procedure. Ik ga er niet op vooruitlopen, maar als mij gevraagd wordt of ik oog heb voor het uithoudingsvermogen en de druk op mijn mensen en materieel, dan is het antwoord ja. Ik heb niet voor niets eerder besloten om de Patriot uit Turkije terug te halen omdat het gewoon op was. Daar was toen veel kritiek op, maar op is op. Als de grens bereikt is, is het mooi geweest. Daar bestaat geen misverstand over.
Er zijn vragen gesteld over de naamplaatjes. Het is goed gebruik dat door iedere militair een naamplaatje wordt gedragen. Als er overwegingen voor zijn, bijvoorbeeld de veiligheid van onze mensen buiten of binnen het kamp, kan er een andere afweging worden gemaakt. Ik hoor dit voor het eerst; het signaal had mij nog niet eerder bereikt. Het schijnt ook te maken te hebben met het feit dat de Duitsers het anders doen. Ik moet het even nagaan met de Commandant der Strijdkrachten (CDS) en kom erop terug in de eerstvolgende personeelsrapportage.
De heer Teeven (VVD):
Dank aan de Minister dat zij dit gaat uitzoeken. Hoe kan het dat dit bij het ene krijgsmachtonderdeel op manier A wordt opgelost en bij het andere op manier B terwijl beide krijgsmachtonderdelen vertegenwoordigd zijn op zo'n missie? Dat knelt, het is een raar verhaal. Het knelt des te meer omdat de ene commandant op missie de achternaam laat dragen en de andere commandant dat niet nodig vindt. Het is een terechte vraag, er moet eenheid in zitten. Het moet niet per krijgsmachtonderdeel en per commandant op een missie verschillen. Ik hoor graag hoe de Minister daarmee omgaat.
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik zeg toe dat ik hierop terugkom in de eerstvolgende personeelsrapportage. Ik heb in de afgelopen drieënhalf jaar vele missiegebieden bezocht en dit is me echt nog nooit eerder ter ore gekomen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
De heer Teeven merkt terecht op dat er verschillend beleid is per commandant. Ik heb begrepen dat het ook om de veiligheid gaat. De militairen zeggen dat ze met hun achternaam traceerbaar zijn en dat uiteindelijk ook hun familie traceerbaar is. Zij hebben voorbeelden gegeven van mensen die op deze manier zijn opgespoord door vijanden. Vindt de Minister dat niet onwenselijk? Begrijpt ze de wens om alleen de voornaam te dragen?
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik heb al aangegeven dat het goed gebruik is dat de achternaam wordt gedragen, ook in missiegebieden, maar dat daarvan kan worden afgeweken als het veiligheidsrisico's met zich meebrengt. Ik weet dat daar voorbeelden van zijn. Maar wat in Mali blijkbaar in één keer een issue is, was mij nog niet eerder ter ore gekomen. Ik moet dit bespreken met de CDS en dan kom ik erop terug.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Wanneer wordt dit vervolgd?
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik heb net aangegeven dat ik hierop terugkom in de eerstvolgende personeelsrapportage, die in mei wordt verstuurd. Dat wil niet zeggen dat er niet eerder actie wordt ondernomen. Het kan goed zijn dat we morgen actie ondernemen en dat de Kamer dat in mei terugziet. Ik wil alles graag een beetje bundelen. Ik neem het signaal echt heel serieus, maar omdat ik het niet eerder heb gehoord, verbaast het me dat het zo'n ding is geworden. Nogmaals, er kan om veiligheidsredenen worden afgeweken van de regel.
De schaarste op de arbeidsmarkt van technisch personeel heeft effect op zowel de instroom als de uitstroom. Defensie is niet de enige organisatie in Nederland die problemen heeft met het vinden van voldoende technisch personeel. Dat geldt voor een veelheid van organisaties. Zowel private als publieke organisaties hebben zich verenigd om gezamenlijk te kunnen optreden tegen het probleem. Ondanks de schaarste hebben extra wervingsinspanningen ertoe geleid dat er in 2015 214 technici meer zijn binnengekomen dan in 2014. Tegelijkertijd blijft de vraag toenemen, dus moeten we die inspanningen blijvend voeren. De uitstroom van technisch personeel – ik verwees net al naar de arbeidsmarkt – wordt veroorzaakt door de grote vraag, ook door andere organisaties. Mevrouw Eijsink sprak terecht over de schaarstepremies. Goed personeel wil je graag behouden. We kunnen niet altijd concurreren met hoge salarissen. Een heel speciaal voorbeeld is Edwards Air Force Base, waar onze mensen nu druk zijn met de F-35. Die mensen ademen de F-35 en moeten er niet aan denken om ergens anders te gaan werken. Maar er zijn ook mensen die om heel andere redenen kiezen voor een hoger salaris elders of een ander loopbaanperspectief. Dat kun je ze niet kwalijk nemen. Wij hebben ook allemaal in bepaalde fases van ons leven bepaalde afwegingen gemaakt en toen hebben we bepaalde stappen gezet. Ik kom terug op de vraag van mevrouw Eijsink over de schaarstepremies. Er zijn maatregelen genomen om personeel te behouden, zoals het vervroegd aanbieden van een FPS 3-aanstelling en het toekennen van bindings- en behoudpremies. Het is niet zaligmakend, het is een echt lastige markt.
Mevrouw Belhaj (D66):
In mijn eerste termijn had ik willen inbrengen dat het zo ongelooflijk zonde is dat in veel grote steden in Nederland jonge mensen rondlopen die geen baan hebben of daar wellicht nog over moeten nadenken. Ik heb in al mijn enthousiasme gebeld met de wethouder van Sociale Zaken in Rotterdam, de heer Struijvenberg, om te vragen hoeveel jonge mensen hij in zijn klapper heeft zitten die aan het werk kunnen en willen, maar nog niet de juiste opleiding hebben. Hij vertelde me heel enthousiast dat Defensie ontzettend veel projecten doet met de gemeente Rotterdam; daar moest ik de complimenten voor geven. Kunnen we met gelden van Rotterdam en Defensie gezamenlijk jonge mensen, die een klein stukje missen op vmbo 2-niveau, opleiden tot het gewenste niveau? Dat zou handig zijn voor de vele mensen die nu geen baan hebben. Ik mocht zeggen dat als de Minister openstaat voor een gesprek, zij hem morgen mag bellen.
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik kijk even naar de HDP. We kunnen wel even een lijntje leggen. We gaan bellen. Ik zeg erbij dat Defensie moet oppassen dat ze niet eindeloos veel capaciteit kwijtraakt aan het opleiden van mensen die nog niet geschikt zijn voor de functie. Dat doen we al heel veel. Kijk alleen al naar de inspanningen naar aanleiding van de VeVa-opleiding (Veiligheid & Vakmanschap). Dat gaat steeds beter, maar we kunnen het ons niet veroorloven om daar weer heel veel capaciteit aan te verliezen. Daarbij komt dat de wervingsresultaten nogal sterk verschillen per categorie. De werving van technici op manschapsniveau verloopt goed, waardoor de vulling van functies op dit niveau op orde is. De wervingsresultaten van technici op officiers- en onderofficiersniveau bij het Commando Zeestrijdkrachten (CZSK) en het C-LAS blijven ondanks extra wervingsinspanningen achter bij de behoefte. Bij het Commando Luchtstrijdkrachten (CLSK) hebben de wervingsinspanningen goede resultaten opgeleverd. We kunnen niet alle techneuten en alle technici over één kam scheren.
De heer Knops zegt dat de uitstroom groter is dan de instroom. Het klopt dat de uitstroom bij Defensie de afgelopen jaren hoger is geweest dan de instroom, met name als gevolg van de reorganisaties. Nu het functiebestand ingrijpend is gereduceerd – er zijn 12.500 functies geschrapt – is het saldo in- en uitstroom meer in evenwicht gekomen. Wel blijven er schaarstecategorieën waarbij de instroom lager is dan de uitstroom. Een aantrekkende arbeidsmarkt kan daarbij een risico zijn, zo merkte de heer Knops terecht op. Ik hoor echter steeds vaker dat Defensie voor heel veel mensen nog steeds een aantrekkelijke werkgever is, ook al zijn we iets gezakt. Ik wil graag weer terug in de top tien. Dat is het streven, maar we moeten ons, zeker bij die aantrekkende arbeidsmarkt, goed realiseren dat we concurreren met andere bedrijven. Onze eigen technici, die aan welk wapensysteem dan ook sleutelen en ook de technici die ik laatst op de Walrus sprak, zijn eigenlijk de beste uithangborden, de beste wandelende reclame voor Defensie. Dat is echt fantastisch. Maar terug in de top tien moet natuurlijk het streven zijn. Dat ben ik met de heer Knops eens.
Een aantal leden heeft gesproken over FPS fase 3. Ik sprak al over de versnelde doorstroom naar FPS fase 3. Er is opgemerkt dat die fase vol zit en dat er helemaal geen toekomstperspectief is. De verminderde doorstroom is een beetje het gevolg van de wijze waarop we de reorganisaties hebben doorgevoerd en de manier waarop de krijgsmacht op dit moment is ingericht. Ik ontken niet dat daarover wel frustratie zit in de organisatie. De verminderde doorstroom naar FPS fase 3 is tijdelijk. De jongeren die recent instromen ondervinden hier geen hinder van. De verwachting is dat de uitstroom van personeel dat met functioneel leeftijdsontslag (FLO) gaat de komende jaren toeneemt. Dat geeft wat meer lucht in de organisatie. Er zijn echter wel bepaalde zaken gebeurd, ook in afspraken met de centrales. Die zijn volstrekt begrijpelijk voor een organisatie die onder enorme druk wordt gezet en zo veel functies moet schrappen. Je wilt personeel behouden en je moet heel veel personeel laten gaan, er is maximaal gevuld en dan krijg je dit soort situaties. Een paar jaar geleden of ver daarvoor hadden misschien een paar andere keuzes gemaakt kunnen worden. Dan hadden we dit effect vermeden, maar ik vermoed zomaar dat de Kamer daar ook wat van had gevonden. In de periode die ik net schets, voelen we het na-ijleffect van beslissingen die al een tijd geleden zijn genomen. Tegelijkertijd wordt er meer ruimte gecreëerd, maar de effecten daarvan zijn pas op een later moment voelbaar bij met name de operationele eenheden.
De heer Houwers vroeg of er voldoende medici zijn om veteranen de benodigde zorg te kunnen leveren. De werving van mensen voor medische functies laat een sterke stijging zien in 2015. Het wervingsresultaat is gestegen van 73% naar 92%. Het behoud van militaire artsen behoeft aandacht – denk aan de inzet van reservisten en de inhuur die heeft plaatsgevonden – maar de zorg wordt natuurlijk wel geborgd. Daarmee nemen we geen loopje, dus dat heeft voor alles prioriteit.
De heer Houwers (Houwers):
Mensen die als medicus in militaire dienst werken, krijgen een contract voor een bepaalde korte termijn. Ik heb gevraagd of het aanbieden van deze contracten de oorzaak is dat er onvoldoende medici zijn. Ik meen dat gelezen te hebben in de rapportage. Ik heb ook gevraagd wat de reden voor het aanbieden van zulke contracten is.
Minister Hennis-Plasschaert:
Dat zegt mij even niets, dus dat moet ik uitzoeken. Ik kom daarop terug in de komende personeelsrapportage. We hebben hier veel kennis aan tafel, maar soms moeten we even iets nazoeken.
Dank voor de woorden van mevrouw Belhaj over de klokkenluider in Eindhoven. Het incident waar het om gaat, of eigenlijk een reeks van incidenten, heeft uiteindelijk tot iets geleid in 2014. Dat gebeurde voorafgaand aan de certificering op 2 november 2015. De verbetermaatregelen zijn doorgevoerd. Het vervoeren van de flares is nog in onderzoek bij de Koninklijke Marechaussee. Er is nog niet besloten over vervolging. Ik kan daar nu niets meer over zeggen. Ik zei net al tegen de heer Van Dijk dat ik niet kan uitsluiten dat er iets gebeurt. Dat geldt ook in dit geval. Ik zie, proef en voel echter wel in de organisatie dat de meldingsbereidheid is toegenomen. Zo hoort het te gaan. Ik hoop echt oprecht dat het zo blijft en dat er steeds meer ruimte voor komt, want het heeft helemaal geen zin om mensen op die manier te isoleren. De ellende wordt er alleen maar groter van.
Ik kom op de dienstplicht voor vrouwen. De heer Bontes vroeg of ik bereid ben om een commissie in te stellen om de voor- en nadelen van de dienstplicht te bezien. De heer Bontes heeft er zelf al een initiatiefnota over ingediend. Die is al besproken in een notaoverleg op 19 februari 2015. De commissie voor Defensie heeft in een procedurevergadering afgesproken om er nog nader over te spreken. Ik wacht graag even het antwoord van de Kamer af. De heer Bontes vroeg of ik de aanbeveling om een commissie in te stellen wil overnemen. Ik heb vaker in deze Kamer gesproken over het activeren van de dienstplicht. Ik ben er zelf geen voorstander van. We komen uit een heel heftige periode van reorganisatie op reorganisatie, waarbij het opnieuw invoeren van de dienstplicht, althans het beëindigen van het opschorten, om een enorm grote opleidingscapaciteit, materieel en spullen vraagt. Dat grijpt onmiddellijk in in de huidige krijgsmacht en in de wijze waarop die is ingericht. Ik zie daar nu helemaal geen ruimte voor en de krijgsmachtonderdelen zitten er niet op te wachten. De professionaliseringsslag is enorm geweest, daar is veel tijd en energie in gaan zitten. Ik heb op dit moment geen behoefte om het geld, wat ik er in de toekomst eventueel nog bij krijg, daaraan te besteden, hoe aantrekkelijk ik de argumenten van disciplinering en opvoedkunde ook vind. Ik wil eerst de basisgereedheid, de combat support en de investeringskaders op orde hebben.
De heer Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren):
Mijn verzoek is breder. De Kamer heeft de Minister destijds gevraagd het model van Zweden te bekijken, dat het wel heeft ingevoerd. Wat zijn de voor- en nadelen daar geweest? Er bleek echter geen rapportage te liggen van Zweden en de zaak is toen eigenlijk doodgebloed. Is de Minister bereid een commissie in te stellen om de voor- en nadelen nog een keer op een rijtje te zetten? Dat voldoet aan de vraag van de Kamer die gevraagd heeft om de opbrengsten van Zweden en de wijze waarop men daar te werk is gegaan te bekijken.
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik ken het verzoek van «de Kamer» of «de commissie» niet. Ik kan het nu niet beoordelen. De Kamer moet er zelf een nadere uitspraak over doen in een volgende procedurevergadering. Maar ik vind het op dit moment niet nodig.
De voorzitter:
We agenderen dit punt voor de volgende procedurevergadering.
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik kom bij het zogenoemde spreekverbod over de drones. Ik heb meteen gebeld met iemand bij de luchtstrijdkrachten en gevraagd of hij het spreekverbod herkende. Het antwoord daarop was duidelijk nee. We hebben daarna nog verder gesproken omdat er wel sprake kan zijn van een communicatiebeleid. Hij noemde dat gekscherend «ontmoedigingsbeleid». Zoals er in een fractie afspraken gelden dat je niet over iedere portefeuille iets zegt of op verkeerde momenten de partijleider voor de voeten loopt, zijn er ook bij een grote organisatie als Defensie afspraken over het moment wanneer je welke boodschap wenst af te geven. Dat is helemaal niet zo raar. We hebben vorig jaar in de begroting aangekondigd dat de Reaper met zeven jaar moest worden uitgesteld, simpelweg omdat de financiële kaders te beperkt waren. Dan is er op een gegeven moment niets nieuws meer te melden. Ik vind het helemaal niet erg als mensen participeren in allerhande debatten, maar je mag als organisatie ook nadenken over het moment waarop je welke boodschap wilt afgeven en welke verwachtingen je daarmee creëert. Defensie is en blijft geïnteresseerd in een onbemand systeem voor waarnemingstaken. Ik wil helemaal niet steeds geassocieerd worden met bewapende onbemande systemen. Defensie bepaalt zelf wanneer ze welke boodschap wil afgeven. Hoe gaan we verder? De Kamer wordt gewoon weer geïnformeerd bij de begroting 2017. Zijn er plannen om met de Reaper of zelfs met bewapende drones in opleiding te gaan? Nee, daarvan is geen sprake. Wel kan er bij oefeningen en operaties sprake zijn van inzet door bondgenoten van Unmanned Aerial Vehicles (UAV's) die al dan niet bewapening dragen, maar dat lijkt me evident. Dat is iets anders dan dat wij specifiek onze mensen gaan opleiden voor de Reaper en zelfs een bewapende versie daarvan. Dat herken ik niet.
De heer Houwers vroeg naar de zogenaamde primair belangstellende. Dat zijn jonge mensen, scholieren, die zich oriënteren op de bredere arbeidsmarkt. Mijn zoon van 17 jaar oriënteert zich op de arbeidsmarkt en is ook even bij het Koninklijk Instituut voor de Marine (KIM) langs geweest. Veel belangstellenden oriënteren zich op meerdere functies en maken na deze oriëntatie een keuze voor de functies waarop zij willen solliciteren. Een sollicitant kan ook nog eens meerdere malen belangstellende zijn bij Defensie, afhankelijk van de functie waarop hij of zij zou willen solliciteren. Ik zou er niet te zwaar aan tillen.
De vergrijzing is wel een punt van aandacht, dat ben ik heel erg met de Kamer eens. De organisatie heeft al eerder, meteen na de beleidsbrief van Hans Hillen in 2011, ingezet op de zogenoemde verjonging. Dat is helemaal niet zo eenvoudig gebleken. De organisatie is maximaal gevuld om zo veel mogelijk mensen te behouden, maar het is duidelijk dat we veel behoefte hebben aan jonge aanwas. Jonge aanwas is cruciaal. De werving van militairen vindt dus hoofdzakelijk plaats onder de jongeren, de schoolverlaters. Dat gebeurde altijd al, maar nu zeer zeker met het oog op de noodzakelijke verjonging. Het uitblijven van de verjonging heeft voor problemen gezorgd met bijvoorbeeld allerhande middensommen waardoor in één keer het hele personeelsbestand een stukje duurder werd, terwijl geraamd was met een verjongd bestand. Welkom in de wondere wereld. Sommige dingen zien er in 2011 op papier fantastisch uit en lijken in 2016 wat minder mooi uitgevallen, met alle gevolgen van dien. Maar de oproep voor verjonging van de organisatie is me volstrekt helder.
Ik kom bij de salafisten van de heer Knops. Ik begrijp heel goed wat hij zegt. Ik heb al een paar gezegd dat «de salafist» niet bestaat en dat we geen groepen kunnen uitsluiten. We kijken altijd naar het individu en beoordelen altijd op een feitelijke gedraging. Ik verwijs naar mijn schriftelijke antwoorden en de veelheid van brieven, onder meer verstuurd door mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ook namens mijzelf. De veiligheidsdiensten zijn in het kader van de uitoefening van hun wettelijke taken altijd waakzaam en alert. Dat geldt ook voor de uitingsvormen van radicalisering. De MIVD kan, indien nieuwe feiten of omstandigheden blijken, bijvoorbeeld naar aanleiding van een melding, een hernieuwd veiligheidsonderzoek naar een medewerker van Defensie starten. Dit gebeurt ook daadwerkelijk in de praktijk. Ik heb de geëigende kanalen tot mijn beschikking om daarover te communiceren. Het kan tot gevolg hebben dat een vgb wordt ingetrokken en dat het daarmee tot ontslag leidt. Daarnaast is het beleid dat sowieso om de zoveel jaar een hernieuwd veiligheidsonderzoek wordt uitgevoerd. Het aanhangen van een bepaald geloof of levensovertuiging manifesteert zich niet altijd in de openbaarheid. Sterker nog, de meest pregnante gevallen van vergaande radicalisering vinden in stilte plaats. Daar moeten we niet lichtzinnig aan voorbijgaan. We moeten altijd de feitelijke gedragingen bekijken. Als we meldingen ontvangen, bekijken we die altijd. Daarna wordt beoordeeld of een hernieuwd onderzoek moet plaatsvinden, of er maatregelen moeten worden ingezet, of de persoon onder de loep moet worden genomen en of hij ontslagen moet worden. Niemand solliciteert bij de krijgsmacht met op zijn voorhoofd het label «ik ben salafist» of «ik ben rechts-extremistisch» en niemand wordt op basis daarvan de toegang ontzegd. Zo werkt het niet. De lijn die de heer Knops eerder heeft uitgedragen in zijn motie, over het veiligheidsbeleid en het rechtspositionele stelsel, heb ik veel meer gezien als ondersteunend aan het staande beleid. Ga mij niet vertellen dat deze organisatie niet let op vergaande radicalisering binnen de eigen gelederen. Dat kunnen we ons helemaal niet veroorloven. Ik heb met de Kamer gesproken over de beroemde uitreiziger. Daarover kan ik weinig zeggen in het openbaar. We informeren de daartoe geëigende kanalen. Het is buitengewoon lastig om iemand op voorhand te labelen als salafist, rechts-extreem of wat dan ook en op basis daarvan hem zijn ontslag te geven.
De heer Knops (CDA):
Als iemand er niet lichtvaardig over denkt, ben ik het wel. Ik weet dat meerderen er niet lichtvaardig over denken. Het voorbeeld van de heer Stegeman is iets heel anders, maar wijst er wel op dat we bij de Defensieorganisatie niet naïef moeten zijn om te denken dat dit soort dingen niet kunnen gebeuren. Natuurlijk staat het niet op het voorhoofd, maar daarom moeten we alle sensoren openzetten. Dan nog lopen we risico omdat het inderdaad gedachten zijn die niet aan de oppervlakte komen, maar die wel buitengewoon gevaarlijk zijn. Ik kan niet reageren op het verhaal van de Minister over de uitreiziger, want ik zit niet in de club die daarover wordt geïnformeerd. Het verhaal geeft wel aan dat het buitengewoon zorgelijk is. Vandaag heeft de AIVD in het jaarverslag over 2015 nog eens heel duidelijk aangegeven dat het salafisme een groeiend probleem is, ook in verschillende verschijningsvormen. De conclusie is dat we dit soort mensen niet bij de krijgsmacht willen. De Minister kan er toch volstrekt helder over zijn dat dit gewoon niet geaccepteerd wordt? Het is niet zomaar een aanhanger van een levensovertuiging; dit is toch wel iets meer dan dat.
Minister Hennis-Plasschaert:
Dit sleept maar voort. Naïef zijn kunnen we ons niet veroorloven! Dat kan ik me niet veroorloven, dat kan de Kamer zich niet veroorloven, dat kan de MIVD zich niet veroorloven en dat kan de hele krijgsmacht zich niet veroorloven. Er is hier niemand bewust naïef aan het zijn. Alle processen zijn erop gericht om vroegtijdig te signaleren en elke melding te onderzoeken. Voor degenen die radicaliseren om welke reden dan ook, dus ook de salafist, is geen ruimte in de organisatie. Dat brengt levensgrote risico's met zich mee. De hele organisatie is erop ingericht. Maar zelfs dan, met alle sensoren open, zoals de heer Knops terecht zegt, kun je het missen omdat de vergaande radicalisering zich vaak in stilte afspeelt. Als je het in de gaten hebt, is het te laat. Kijk maar goed naar de vele voorbeelden die er in de samenleving zijn. De heer Knops en ik delen het uitgangspunt dat er geen ruimte kan zijn voor iemand die verregaand radicaliseert, of überhaupt radicaliseert, en daarmee een risico wordt voor de Staat der Nederlanden en de krijgsmacht.
Een heel ander onderwerp is chroom-6. De heer Van Dijk vroeg naar de coulanceregeling. Waarom zijn er zo veel aanvragen afgewezen? Tot nu toe hebben 626 oud-medewerkers een beroep gedaan op de coulanceregeling. De laatste cijfers zijn dat 223 aanvragen zijn toegekend en betaald, 23 in behandeling zijn en 416 afgewezen zijn omdat ze niet voldeden aan de voorwaarden op het gebied van de aandoening, de functie of de duur van de blootstelling. Het indienen van een aanvraag betekent niet dat die wordt goedgekeurd. We hebben daarover bepaalde afspraken met elkaar gemaakt. Het oogmerk van de regeling is om acute nood ter verlichten. Dat heb ik zo met de Kamer besproken. In overleg met de bonden is de regeling gericht op mensen die ziek zijn, niet op nabestaanden. Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek, waarvan ook ik hoop dat het tempo erin blijft, zullen wij natuurlijk bekijken wat we gaan doen. De coulanceregeling wordt momenteel zorgvuldig uitgevoerd. Er zijn vele mensen bij betrokken. De regeling is opgesteld in overleg met de bonden. Ik ben van mening dat de criteria helder zijn, ook ten aanzien van de functie die men moet hebben vervuld en de aandoening. Als iemand is afgewezen, kan hij in bezwaar gaan. De zaak wordt dan weer grondig beschouwd. Bij een vraag over ziekte – komt dat nu wel of niet in aanmerking, hoe zit dat? – hebben we externe expertise vanwege de zorgvuldigheid. Ik zie nu echt geen aanleiding om dat aan te passen. We kunnen zeggen dat deze coulanceregeling best snel van de grond is gekomen met een veelheid van partijen die erbij betrokken waren. Dit loopt voor de verandering een keertje goed. Dat mag ook weleens gezegd worden.
Het chroomonderzoek en de POMS-sites zijn onderdeel van het RIVM-onderzoek dat nog loopt. Ik hecht eraan dat de situatie rondom die sites en chroom-6 goed in kaart worden gebracht. We hebben de GGD-onderzoeken gehad, we hebben het nu over het RIVM-onderzoek. Het moet allemaal snel, daar ben ik het mee eens, maar het kost ook tijd en ik wil niet dat de snelheid ten koste gaat van de zorgvuldigheid. Bij het onderzoek worden de ervaringen, waar de heer Van Dijk over spreekt, zeker meegenomen. Daar kan echt geen misverstand over bestaan.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik heb de Minister gevraagd of zij de twee verklaringen kent van supervisors op de POMS-sites. Dat zijn recente verklaringen waarin zij zeggen dat zij op deze wijze hebben gewerkt. Iedereen heeft op deze site zodanig gewerkt dat het onmogelijk was om niet met gevaarlijke stoffen in aanraking te komen. Kent de Minister die verklaringen? Wat kunnen we doen om deze verklaringen bij het onderzoek te betrekken?
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik heb net aangegeven dat alle ervaringen en verklaringen worden meegenomen in het onderzoek.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Het is heel fijn als dat zo is. Ik zou het heel knap vinden als de Minister de twee specifieke verklaringen kent.
Minister Hennis-Plasschaert:
Deze verklaringen worden niet alleen door deze mensen afgegeven, maar ook door anderen. Ze zijn voor mij herkenbaar, laat ik het zo formuleren. Maar als de heer Van Dijk ze nog even aan mij wil geven, dan zorg ik ervoor dat ze bij het RIVM terechtkomen. Overigens staat het deze mensen vrij om zich te melden bij het RIVM. We hebben niet voor niets voor iedereen en de hele wereld alles opengesteld om zich te melden en ervaringen te delen. Ik ben blij dat de heer Van Dijk me daarbij helpt, maar als deze mensen zich bij hem kunnen melden, kunnen ze zich ook bij het RIVM melden. Ik geleid de verklaringen met liefde door.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik zal ze overhandigen.
Minister Hennis-Plasschaert:
Super. Er waren ook vragen over PX-10, over brieven uit de jaren 1980 en 1986, die zijn meegenomen in het onderzoek van het RIVM. Ik heb het onderwerp al een paar keer met de Kamer besproken. Ik ben niet van mening dat er weer een nieuw onderzoek moet komen. De documenten die het RIVM beschikbaar stelt zijn onderdeel van een WOB-onderzoek (Wet openbaarheid van bestuur) en dat loopt nog. Alle relevante documenten die ten grondslag liggen aan het onderzoek zullen beschikbaar worden gesteld. Ik hoor net dat we in de laatste fase van de WOB-afhandeling zitten. Het lijkt allemaal goed te komen. In enkele letselschadezaken over PX-10 die momenteel aan de orde zijn, is de relatieve verjaring voor deze claims feitelijk verlopen. Ik heb in de brief aangegeven dat Defensie in gesprek gaat met de betrokkenen. Ik ga geen mededelingen doen over individuele zaken, maar de Kamer kan ervan op aan dat ik dit echt nakom omdat ik het geen pas vind geven om de relatieve verjaring als argument te gebruiken. Het beleid ten aanzien van de absolute verjaring bij PX-10-gerelateerde letselschade is ongewijzigd, dus Defensie zal zich niet beroepen op de absolute verjaringstermijn van 30 jaar.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Betekent dit dat er geen sprake kan zijn van verjaring?
Minister Hennis-Plasschaert:
In de brief heb ik uiteengezet dat er twee soorten zijn: relatieve verjaring en absolute verjaring. In enkele letselschadezaken is de relatieve verjaringstermijn feitelijk verlopen. Ik heb gezegd dat het geen pas geeft om dat nu als argument te gebruiken terwijl de discussie hot en actueel is en vaak in de Kamer wordt gevoerd. Defensie gaat dus in gesprek met betrokkenen. Ik doe geen allerhande mededelingen over individuele zaken. Ik heb gezegd dat in het geval van de absolute verjaring er sprake is van ongewijzigd beleid, wat betekent dat Defensie zich niet zal beroepen op de absolute verjaringstermijn van 30 jaar.
Mevrouw Eijsink maakte zeer terecht een opmerking over het Calamiteitenhospitaal. Ik deel deze zorg. Laat ik daar geen woord Spaans over spreken. Het Calamiteitenhospitaal betreft een civiel-militaire samenwerking die gezamenlijk wordt gefinancierd door Defensie en VWS en in stand wordt gehouden door het UMC Utrecht. Het betreft een nogal unieke voorziening, waar men binnen een halfuur 200 patiënten kan opvangen. De NZa heeft in 2015 de beschikbaarheidsbijdrage van VWS naar beneden bijgesteld. Het UMC heeft daartegen bezwaar aangetekend. Op 4 april jongstleden heeft de NZa uitspraak gedaan, wat negatief uitpakte voor het UMC. De lagere beschikbaarheidsbijdrage blijft van kracht. Het UMC Utrecht kan nog in beroep gaan tegen deze uitspraak. Het UMC moet hierover zelf beslissen, dat kan ik niet doen. Op korte termijn probeert het UMC de taken van het Calamiteitenhospitaal zo goed mogelijk in te vullen. Mogelijk kan het UMC bij handhaving van de korting het hospitaal in de huidige vorm niet operationeel houden. Defensie en VWS zijn met elkaar in gesprek om de consequenties hiervan in kaart te brengen. Het spreekt voor zich dat ik de Kamer hiervan op de hoogte houd, maar ik kan er nu nog geen nadere mededelingen over doen. Kan de role-4-taak van het Calamiteitenhospitaal nog worden gewaarborgd? Nog wel. De bestemming mag niet zomaar zonder toestemming van Defensie veranderd worden. Dat is juridisch vastgelegd, dus dat zou een nieuwe overeenkomst vragen met het UMC. Maar wij brengen met VWS de consequenties in kaart en houden de Kamer daarvan op de hoogte.
Mevrouw Eijsink stelde een heel directe vraag over het laten toetreden van de HDP tot de Bestuursraad. Ik weet dat niet zij deze vraag heeft. Het personeel van Defensie is onze belangrijkste asset. Dat vindt de Kamer, dat vind ik en ook de CDS vindt dat. Ik begrijp ook de kracht van alleen al de symboliek die spreekt uit de HDP in de Bestuursraad. Ik onderschrijf het belang dat gehecht wordt aan het versterken van het personele functiegebied en de positie van de HDP. Sinds het verschijnen van het rapport van de commissie-Van Ede hebben we gelukkig al de nodige stappen gezet. Overleg en regie op het gebied van personeel vindt plaats in het Beraad Personeel Defensie onder voorzitterschap van de HDP. Naast de directeuren P&O en van de Defensieonderdelen en de Defensiestaf gaan ook vertegenwoordigers van de Hoofddirectie Beleid (HDB) en de Hoofddirectie Bedrijfsvoering (HDBV) deelnemen aan dit overleg. De regiefunctie wordt zo steeds verder versterkt, ook als het gaat om bedrijfsvoerings- of beleidsaspecten. Er bestaat geen twijfel over dat de HDP het boegbeeld is van het personele functiegebied, ook omdat het een blijvend puntje is, niet alleen voor Kamerleden maar ook voor de bonden en mijzelf. Ik heb gezegd dat de komst van de nieuwe secretaris-generaal op 15 juni 2016, waar ik overigens heel erg blij mee ben, het moment wordt waarop de HDP tot de Bestuursraad toetreedt. We hoeven daar geen discussie meer over te hebben. Voor de liaison tussen HDP en DPOD is er van alles en nog wat in de steigers gezet. We gaan nadrukkelijk niet terug naar de situatie zoals deze ooit was, want we hebben niet voor niets met elkaar een besturingsmodel ontworpen. We hebben ook gezien dat het op een aantal vlakken niet helemaal crescendo is verlopen en daar hebben we maatregelen op genomen. Mevrouw Eijsink wordt hiermee wel heel erg goed bediend. Het staat vast dat de COID onder de sg komt te vallen. De datum is nog niet genoemd, maar het is goed om die met de komst van de nieuwe sg te stroomlijnen. We hebben eerder afgesproken dat in mei 2016 een plan van aanpak gereed is. Bij ons moet dat uitmonden in een reorganisatietraject. Dat is een zwaar woord, maar zo heet het. We gaan dit doen. Hoe, wat, waar en wanneer laat ik de Kamer nog weten en heeft te maken met de komst van de nieuwe sg.
Waarom heeft de heer Van Ede niet met de heer De Veer gesproken, was een vraag van mevrouw Eijsink. Ik vind de vraag lastig te beantwoorden, dus ik stel me voor dat ik de heer Van Ede ben en heb gezegd dat het rapport-De Veer aan duidelijkheid helemaal niets te wensen overlaat. De heer Van Ede zei dat er voor hem echt geen woord Spaans bij zat. Ik begrijp wat hij bedoelt, want er is drie jaar verstreken sinds de heer De Veer zijn rapport maakte. In die drie jaar is er een heleboel ten goede veranderd. De heer Van Ede heeft vooruit willen kijken en niet achterom. Het rapport van De Veer was zo ontzettend duidelijk dat er in de behoeftestelling van de commissie-Van Ede geen noodzaak was de heer De Veer te spreken.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Ik begrijp van de Minister dat we goed geïnformeerd blijven over het Calamiteitenhospitaal en role 4. Ik zeg tegen de Minister dat we het graag meteen vernemen als de Kamer in stelling moet komen, want dit is met name van belang voor missies en nationaal gebruik.
Als het is zoals de Minister zegt, wil ik haar feliciteren met de stellingname om de organisatie weer in positie te brengen met de HDP in de Bestuursraad. Maar ik hoor de Minister zeggen «toetreden» en «op een aantal vlakken». Is de HDP vol in positie met de volle verantwoordelijkheid, zoals we die gekend hebben en zoals die was? Ik wil dit graag verduidelijkt hebben. Wordt de COID, zoals de commissie-Van den Steenhoven aangeeft, direct onder de sg gepositioneerd? Dan wordt het weer Chefsache.
Minister Hennis-Plasschaert:
De COID wordt direct onder de psg/sg gepositioneerd omdat de sg ruimte moet krijgen om te kunnen ademen. Onder de psg heeft de COID direct toegang tot de sg. We gaan wel erg op de details van de bedrijfsvoering in. De psg/sg is wat mij betreft één geheel. De HDP treedt als volledig lid toe tot de Bestuursraad.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Dank voor deze antwoorden. Het gebeurt dus niet zoals de commissie het aanbeveelt. Ik neem aan dat de heer Van den Steenhoven heus wel weet wat een psg is en wat een sg is. De commissie-Van den Steenhoven zegt duidelijk: «Wij bevelen aan om COID direct onder de SG te positioneren. Elke andere ophanging is second best.» De schrijver van dit rapport is zich zeer bewust van wat een sg en een psg is. Ik vraag de Minister hierop te reageren, want wat mij betreft is dit inderdaad second best. We hebben dat ook meegemaakt na het rapport-Staal. Toen was toegezegd dat de COID onder de sg zou vallen. Ik hecht zeer aan de COID, zoals de Minister wellicht weet, en ik wil de positiebepaling van Van den Steenhoven volgen.
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik gaf net aan dat ik het graag wil laten samenkomen met het aantreden van de nieuwe sg en een veelheid van zaken die onder de sg en de psg zijn opgehangen. Ik wil de SG de ruimte geven en de taakverdeling met hem bespreken. Ik laat het moment samenvallen met het aantreden van de nieuwe sg. Er is een mogelijkheid om dat direct onder de sg te doen, maar een aantal taken kan ook onder de psg/sg vallen. We hebben een fantastische psg die nu een heel goed plaatsvervangend sg is. Ik ga recht doen aan de aanbevelingen in het rapport. Ik kom mevrouw Eijsink vergaand tegemoet op een veelheid van zaken.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Ik begrijp heel goed wat de Minister zegt, maar ik blijf erbij: Van den Steenhoven is Van den Steenhoven en die adviseert niet zomaar iets. De Minister heeft 52.000 fantastische mensen. Wil de Minister hierop terugkomen nadat de sg is aangetreden op 15 juni? Het lijkt me een belangrijk punt voor de organisatie zelf. Ik heb de Minister gecomplimenteerd met het fantastische rapport Moral fitness en in dat compliment zitten ook de aanbevelingen vervat.
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik neem mevrouw Eijsink helemaal mee in de discussie voorafgaand aan het toetreden van de nieuwe sg. Het laatste interne voorstel waarover we spreken is dat de COID administratief onder de psg kan komen te vallen, maar hiërarchisch onder de sg valt. Maar dat is zo technisch dat ik niemand daarmee ga vermoeien. De Kamer hoort nader van mij als het definitief is.
De voorzitter:
In het reguliere schema hebben we nog tien minuten te gaan, maar we hebben een dinerpauze van twintig minuten gehad. Ik vraag u enige voortgang te betrachten en de Minister naar het einde van haar beantwoording te laten komen zodat we snel naar de tweede termijn kunnen.
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik wil graag iets zeggen over de schadeclaims. Het beeld dat ontstaat over de schadeclaims aan veteranen bevalt mij niet. Laat ik daar maar duidelijk over zijn. Het beeld is ontstaan dat Defensie helemaal niets doet voor veteranen die vanwege hun uitzending in de problemen zijn gekomen. Dat is jammer, omdat er de afgelopen jaren veel is gebeurd. Aangejaagd door de Kamer is er de afgelopen jaren ontzettend veel in de steigers gezet. Inmiddels keert Defensie jaarlijks 67 miljoen euro uit aan militaire invaliditeitspensioenen aan bijna 5.500 oorlogs- en dienstslachtoffers. Naast het militair invaliditeitspensioen (MIP) komen zij in aanmerking voor bijzondere voorzieningen waar jaarlijks 8 miljoen euro mee gemoeid is. Hierbij moeten we denken aan woon-, leef- en vervoerskosten. Daarbovenop hebben 2.369 veteranen een ereschuld ontvangen in de periode 2013–2016 met een bedrag van maximaal € 125.000 netto per persoon. Hier was ruim 230 miljoen euro mee gemoeid. Ook helpen we veteranen met schuldsanering en kunnen zij in aanmerking komen voor een inkomensvoorziening. Waarom dan die claims? Als je helemaal voorbijgaat aan alles wat al is uitgekeerd en je hoort alleen maar berichten over die claims, dan begrijp ik dat het beeld kan ontstaan dat Defensie zegt: zoek het lekker uit. Maar het is niet waar. Het staat de veteranen vrij om een claim in te dienen voor aanvullende schadevergoeding als ze menen door het bestaande stelsel onvoldoende te worden gecompenseerd. Dat recht hebben ze, maar het gaat dus om schade die aanvullend is op alle regelingen en bedragen die ik net noemde. De ruim 500 veteranen die een claim hebben ingediend, ontvangen vrijwel allemaal een MIP en de bijzondere voorzieningen en hebben een volledige of gedeeltelijke ereschuld ontvangen. Het gaat om circa 150 Libanonveteranen en verder voornamelijk veteranen die in Bosnië en Cambodja hebben gediend. Dit staat allemaal nog los van de zorg die zij ontvangen via de zorgcoördinator van het Landelijk Zorgsysteem Veteranen (LZV). Ik proef bij mezelf enig ongeduld opkomen, maar ik wil hier ook weer niet de verkeerde indruk wekken. Ik vind het goed dat we dit geld besteden aan de veteranen die dagelijks lijden onder ervaringen van toen, maar ik wil het beeld weg hebben dat wij structureel en systematisch mensen in de kou zouden laten staan. Vroeger was er sprake van andere omstandigheden en andere veteranenzorg, maar er is een inhaalslag gemaakt en er wordt met zorg op toegezien.
De heer Teeven vroeg of ik overging op een generieke regeling. Nee, ik ben daar geen voorstander van, omdat ieder verhaal verschillend is en iedere individuele situatie van een andere orde is. De kosten kan ik nu echt nog niet inschatten. Er is een mondelinge mededeling over geweest; de heer Teeven vroeg daarnaar. Het was een mondelinge mededeling van de landsadvocaat aan belangenbehartigers. Er zijn geen ongewenste effecten gecreëerd door het versturen van brieven of verwachtingen gewekt die we helemaal niet kunnen waarmaken. Zoals gezegd gaat Defensie eerst in gesprek met de belangenbehartigers van veteranen die op dit moment een zaak bij de rechter hebben liggen. Daarnaast is, ook op mijn verzoek, de landsadvocaat in contact getreden met de belangenbehartigers van de overige veteranen. Dat heb ik de Kamer gemeld in een brief. De landsadvocaat verkent nu op basis van informatie die advocaten aanleveren wat de schadeclaims zouden kunnen behelzen. Die schade kan sterk verschillen en alleen al daarom ben ik geen voorstander van een generieke regeling. Ik zal niet de gekke voorbeelden noemen die weleens in die aanvullende schadeclaims worden opgevoerd. De Kamer kan van mij aannemen dat er soms een heel terechte claim is, maar dat er soms ook waanzinnige verzoeken worden gedaan die door Defensie gefinancierd moeten worden. Nogmaals, het is goed dat we veel geld uitgeven aan mensen die lijden onder ervaringen die ze hebben gehad tijdens hun dienst, maar het beeld dat we niets doen is niet waar. De verdragen en de regelingen spreken voor zich.
Ik kom op de Turkse dienstplicht. Er is een aantal malen, niet alleen door mij maar ook door mijn Duitse collega, gesproken met de Turkse counterpart. Na een korte wisseling was diezelfde counterpart ineens weer terug. Toen ik hem laatst zag, wilde ik hem er weer op aanspreken. We zijn niet heel ver gekomen, maar er zijn brieven geschreven. Voorlopig lijkt Turkije niet te bewegen tot een andere mening. We hebben zelfs bekeken of er niet een overeenkomst mogelijk was over een lagere afkoop. Het blijkt allemaal heel lastig te zijn, maar ik zal het weer oppakken met mijn Duitse collega. Het speelt niet alleen bij ons maar ook in Duitsland. We bekijken of we een nieuw initiatief kunnen ontplooien na alles wat we op dit punt al hebben gedaan.
Mevrouw Belhaj vroeg hoeveel mensen er thuis op de bank zitten. Medewerkers die als langdurig verzuimend zijn geregistreerd, verrichten veelal gedeeltelijk werk als onderdeel van hun re-integratie. Wanneer zij niet tot werken in staat zijn, zijn ze thuis. Bij de begeleider en de lijnchef is bekend wat er speelt en hoelang het nog kan duren. Ook als een verzuimende medewerker thuiszit, is een re-integratieproces gaande. Op dit moment verzuimen ongeveer 2.000 medewerkers. Dat is 3,5% van de totale Defensiepopulatie en dat is lager dan het landelijk gemiddelde. Het gaat om mensen die geen werkzaamheden verrichten. Zij kunnen in het kader van een re-integratietraject nog geen passende werkzaamheden uitvoeren. Van deze groep verzuimen ongeveer 500 werknemers, dat is 0,9%, langer dan zes maanden. Het percentage langdurig ziekteverzuim is bij burgerpersoneel overigens substantieel hoger, bijna tweemaal zoveel als bij militairen. De oorzaken zijn zeer divers, maar daar kom ik op terug in de rapportage.
Mevrouw Eijsink heeft ook vragen gesteld over re-integratie, onder meer waarom dossiers onvolledig zijn. Het betreft dossiers van langdurig verzuimende medewerkers die aangemeld zijn bij het DienstenCentrum Re-integratie (DCR). Geconstateerd is dat de betreffende dossiers inderdaad niet allemaal volledig zijn ofwel dat bepaalde formulieren niet geheel of juist zijn ingevuld. Dat gaat bijvoorbeeld om onjuist ingevulde persoonsgegevens. Mevrouw Eijsink weet dat inmiddels de voorlichting van start is gegaan en ook de IV-ondersteuning voor het juist hanteren van de procedures. Mevrouw Eijsink vraagt naar de rol van DCR in relatie tot de onvolkomenheden in het dossier. De rol van DCR is groot en van cruciaal belang om de dossiers steeds vollediger te krijgen. DCR is immers het expertisecentrum voor re-integratie en daar zit alle relevante kennis. Bovendien heeft DCR volledige dossiers nodig om re-integratietrajecten succesvol af te ronden en kandidaten eventueel over te kunnen dragen aan het UWV.
De heer Teeven (VVD):
Ik heb een vraag gesteld over de oproepingen voor uitzendingen. Het ging om de mensen die naar uitzendingen gingen en dertien keer of zes keer of acht keer iets anders hoorden.
De heer Knops (CDA):
Ik heb gevraagd of het klopt dat de AIVD al in 2008 heeft gewaarschuwd voor de inhoud van het blad Ingelicht. Mijn tweede vraag ging over de DCP.
Minister Hennis-Plasschaert:
Die conditieproef gaan we onverkort doorzetten. Daarnaast kijken we naar de argumenten die worden aangevoerd. Ik heb gezien dat met name de hogere rangen in staffuncties het ingewikkeld vinden om naar een sportgelegenheid te gaan. Dat is wat mij betreft onzinnig. Ik sport zelf ook, dus er kan gewoon gesport worden, zelfs op Plein 4. Er is geen enkel argument om het niet te doen. De reactie dat we het maar niet meer moeten doen, kan niet de bedoeling zijn. De militairen zijn fit. Zij die op uitzending gaan of operationeel zijn, zijn gewoon fit. Er is ook nog voldoende tijd om het in te halen. Maar het beeld is gewoon niet goed voor een organisatie die het juist moet hebben van fit zijn.
De heer Knops (CDA):
Dat is wel heel gemakkelijk. 13.000 van de 37.000 doen het niet. De Minister zegt dat het beeld niet goed is. Wie stuurt er dan op? Ik zeg niet dat de conditieproef afgeschaft moet worden, maar mijn punt is dat je erop moet sturen als je dit merkt. Ik ga niet op microniveau zitten en me afvragen of de conditieproef onder de psg of de sg valt. Daar hoort de Minister mij niet over. Maar als je de proef hebt, gebruik hem dan. Als een derde van de mensen hem blijkbaar niet doet, komt vanzelf de vraag op waar hij toe dient. Misschien kan de Minister in de personeelsrapportage daar uitvoeriger op ingaan.
Minister Hennis-Plasschaert:
Er volgt over dit onderwerp nog beantwoording van schriftelijke vragen. Ik ga er uitvoerig op in. Ik zal dat dan niet betrekken bij de rapportage. Ik heb eerder aangegeven dat ik het geen gezicht vind dat een organisatie als Defensie hier onvoldoende invulling aan geeft. Ik bel niet alle medewerkers om te vragen of ze de proef gedaan hebben. Er is een rol weggelegd voor de eenheden en de commandanten. Ik weet dat er op Plein 4 volop wordt gesport. Als ik daar sport, zeggen ze: goed bezig, excellentie. Er bestaat een enorme sportcultuur en ik weet niet waarom dat door een gedeelte van de mensen niet goed wordt opgevolgd. Soms zijn er verklaarbare redenen waarom iemand het niet doet, bijvoorbeeld omdat hij vastzit aan een opleiding en het wat uitstelt, maar er zijn ook onzinredenen aangevoerd en dat gaan we gewoon oppakken. Misschien willen ze allemaal wel op Plein 4 sporten straks.
De heer Teeven vroeg naar aanleiding van het bezoek aan Mali door de vaste commissie voor Defensie waarom de vertrektijden zo vaak worden aangepast. Hij vroeg om er wat minder nonchalant mee om te gaan en daar ben ik het zeer mee eens. Er is echter geen sprake van nonchalance, al kan dat beeld af en toe wel gewekt worden. De vertrektijden voor missies worden gepland door het European Air Transport Command (EATC) in Eindhoven. Indien een vertrektijd wordt gewijzigd, wordt deze door het situatiecentrum van het C-LAS op Teletekst vermeld. Wijzigingen hebben te maken met de beschikbaarheid van luchttransportcapaciteit op dat moment en de capaciteit op het transitiekamp in bijvoorbeeld Mali. Ik wil hier wel voluit invloed op uitoefenen, maar de realiteit is dat ik er slechts beperkte invloed op kan uitoefenen. Dus zullen wijzigingen van vertrektijden, hoe lastig ook, blijven bestaan. Ik heb dit vaker gehoord. Het is echt nadrukkelijk niet een kwestie van nonchalance. We zullen dit ook weer aan de orde stellen. De heer Teeven zegt gelukkig zelf dat de krijgsmacht zich kenmerkt door zijn flexibiliteit. Dit is irritant voor de militair zelf, maar ook bijvoorbeeld voor het thuisfront. We gaan het bekijken, maar de realiteit leert dat we beperkte invloed hebben op bijvoorbeeld de transportcapaciteit, zeker op het transitiekamp in Mali.
De heer Teeven (VVD):
Dat begrijp ik en dat onderken ik ook, maar de flexibiliteit moet niet alleen bij de militairen zitten die op missie gaan, maar ook bij de planners die 's avonds om vijf uur warm thuis zitten.
Minister Hennis-Plasschaert:
Die planners die 's avonds warm thuis zitten, zijn vaak ook militairen met uitzendervaring. Ik begrijp heel goed wat de heer Teeven zegt, maar de EATC-transportcapaciteit en het transitiekamp in Mali heb ik niet aan twee touwtjes waar ik even aan kan trekken. Ik heb de boodschap goed begrepen, maar heb ook enige realiteitszin over de manier waarop we dit beter kunnen organiseren. Ik wil graag de indruk van nonchalance wegnemen, want daarvan is geen sprake.
In 2008 heeft een AIVD-dame een opmerking gemaakt over het blad van de MIVD. Uit mijn hoofd zeg ik dat het niet zozeer een waarschuwing was om het niet te doen, maar meer een algemene opmerking. 2008 is een tijd geleden, ik zou dat even moeten nagaan. Ik heb in mijn schriftelijke antwoorden nooit de indruk willen wekken dat ik vind dat alles fantastisch is gegaan. Sterker nog, ik heb zelf een beetje zitten redigeren in de antwoorden omdat ik vond dat het helemaal niet zo lekker was gelopen. De risico's kunnen groot zijn. Er is geprobeerd om iemand ervan te overtuigen om het niet op internet te zetten, maar er waren verder geen instrumenten om dat af te dwingen. Het irriteert mij mateloos. Ik deel de ergernis van de heer Knops. Ik heb geenszins de indruk willen wekken dat het allemaal top is verlopen.
De voorzitter:
Hiermee zijn we aan het einde gekomen van de beantwoording in de eerste termijn. Ik stel een aangekleed veegrondje voor met een spreektijd van één minuut.
De heer De Roon (PVV):
Voorzitter. Mijn vraag gaat over de Defensie Bewakings- en Beveiligingsorganisatie (DBBO). Dat is nu één organisatie voor de gehele krijgsmacht, maar die is samengesteld uit verschillende bloedgroepen, landmacht, luchtmacht, zeemacht. Die zijn allemaal samengebracht in deze organisatie. Het gaat mij met name over het burgerpersoneel. De mensen die daar werken, die uit die verschillende bloedgroepen afkomstig zijn, hebben niet op alle punten dezelfde rechtspositie en dat leidt tot ongenoegen en gevoelens van rechtsongelijkheid. Om het concreet te maken, citeer ik uit een brief die ik heb gekregen. Het gebeurt dat collega's eerder stoppen met werken dan anderen. Sommige collega's met aanzienlijk minder dienstjaren kunnen wel gebruik maken van een FLO-regeling, terwijl er ook collega's zijn met 40 dienstjaren die helemaal op zijn door dit fysiek zware beroep, maar zij kunnen geen gebruik maken van deze regeling. Dat leidt tot rechtsongelijkheidgevoelens en ook onze huidige leiding kan dit niet uitleggen. Graag zien we dat dit op een goede manier wordt geregeld.
Ik nodig de Minister uit ons uit te leggen waarom deze verschillen er zijn. Als dat niet kan, mag het ook schriftelijk. Als er geen goede reden is voor de verschillen, nodig ik de Minister uit ervoor te zorgen dat de rechtsongelijkheid wordt opgeheven.
Mevrouw Belhaj (D66):
Voorzitter. Dank aan de Minister voor haar beantwoording. Komt er over het onderwerp Eindhoven een brief op het moment dat het onderzoek is afgerond, zodat we de uitkomst weten? Dat was ik even kwijt.
Tot slot wil ik een VAO aanvragen, ondanks de opmerkingen die gemaakt zijn dat er al veel gebeurt met gender. Ik wil op een goede manier proberen om gender een structureel en integraal onderdeel te laten zijn van het personeels- en het Defensiebeleid.
De heer Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren):
Voorzitter. Met betrekking tot de Koninklijke Marechaussee ben ik nog niet overtuigd van de urgentie bij het kabinet. De terroristische dreiging wordt echt niet minder, die wordt alleen maar meer. Ik wil graag een meerjarig structureel plan van aanpak zien voor de Koninklijke Marechaussee. Daar moet een structurele oplossing voor komen.
Het is op zich goed dat de Minister de dienstplicht voor Nederlanders van Turkse afkomst nog een keer wil aanpakken, maar het mag wel wat steviger. We hebben nu met een dictatuur te maken in Turkije en het mag best wat harder. Ik hoor graag wanneer de Minister gaat spreken over deze kwestie. Het moet een keer afgelopen zijn met die lange arm van Ankara.
Over de dienstplicht in Nederland heb ik hier een brief van de Minister waarin ze zegt: «Tijdens de begrotingsbehandeling 2014 heb ik uw Kamer toegezegd een Zweeds onderzoek naar nut, noodzaak, kosten en baten van de herinvoering van de dienstplicht nader te beschouwen. Navraag in Zweden heeft echter uitgewezen dat er geen sprake is geweest van een dergelijk onderzoek.» Laten we zelf een onderzoek instellen. De Minister heeft toegezegd dat er een onderzoek zou komen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Voorzitter. Ik pleit voor een goede behandeling van de slachtoffers van giftige stoffen. Ik benadruk dat er geen sprake kan zijn van verjaring voor PX-10-gevallen. Ik zal de verklaringen over de chroomverf overhandigen.
We komen bij de Veteranennota terug op de vragenlijsten voor de veteranen, waar de Veteranenombudsman op heeft gewezen.
Tot slot de naamplaatjes. Ik wacht met spanning af wat daaruit gaat komen.
De heer Houwers (Houwers):
Voorzitter. Allereerst dank ik de Minister voor de antwoorden. Ik heb in de rapportage andere percentages gelezen over de artsen dan de Minister aangaf, maar ik neem aan dat zij de percentages van dit moment heeft. Er is sprake van verbetering en dat is alleen maar prima. We zien het in de volgende rapportage.
Het is goed om geen algemene lijn te kiezen voor de veteranen die met een schadeclaim komen, maar elk geval apart te beoordelen. Het is ook een vorm van genoegdoening en erkenning als je mensen op individuele basis beoordeelt en ze datgene geeft waarop ze recht hebben. Een individuele benadering is op zijn plaats.
De heer Knops (CDA):
Voorzitter. Ik dank de Minister voor de beantwoording van 80% van mijn vragen. Uiteindelijk zijn ze allemaal beantwoord. Ik maak twee positieve opmerkingen ter afsluiting. Ik heb in de eerste termijn het rapport-Van den Steenhoven niet genoemd in verband met de spreektijd, maar ik sluit me aan bij de opmerkingen die mevrouw Eijsink daarover heeft gemaakt en bij de reactie van de Minister.
Soms zijn er zaken die ons buiten deze Kamer, althans buiten dit debat, bereiken, mensen die zich bij ons melden met problemen, individuele kwesties enzovoorts. Ik heb die zaken al een paar keer doorgespeeld aan de HDP. Ik wil hem via de Minister complimenteren met de snelheid en de inhoudelijke reactie die er telkens op volgt. Het is niet altijd zichtbaar, maar wel heel belangrijk om een signaal te kunnen afgeven en niet alles in het publieke domein te bespreken.
De heer Teeven (VVD):
Voorzitter. Ik complimenteer de Minister voor het vele werk dat ze op personeelsterrein heeft verzet. Er zijn veel stappen gezet. Ik heb dat in het afgelopen jaar dat ik woordvoerder mag zijn ook gezien. Ik wil de Minister ook danken voor de uiteindelijke adequate beantwoording van verreweg het grootste gedeelte van mijn vragen. Met de heer Van Dijk ben ik ook zeer benieuwd naar de beantwoording over de naamplaatjes. Je hebt niet het grootste probleem binnen de krijgsmacht als je Van Dijk heet, maar als je Teeven heet wel. Het gaat vaak om de unieke namen. Ik geef meteen het goede voorbeeld, want er zijn een hoop mensen binnen de krijgsmacht met net zo'n unieke naam als ik. Er zijn ook veel mensen met een niet zo unieke naam als de heer Van Dijk, maar goed, daar kun je niets aan doen.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Voorzitter. Een plaatje met «Fred» erop is dan wel weer herkenbaar. Ik dank de Minister voor de beantwoording van al mijn vragen. Hoe langer in de rij, hoe beter beantwoord. Graag hoor ik dat het COID-beleid de volle aandacht heeft, want het rapport van Van den Steenhoven is echt de moeite waard. Moral fitness is een prachtige titel en een verwijzing naar een artikel van hoogleraar mevrouw Verweij. Zij verdient het ook dat ik haar naam hier even noem, want dat artikel komt overal terug in de organisatie.
Ik ben blij met de beantwoording door de Minister van de vragen over de Libanonveteranen. Kan de Minister deze gegevens wat vaker opnemen in de brieven aan de Kamer? Dan hebben we blijvend duidelijk wat de opbouw is geweest door de jaren heen. Want die mag genoemd worden. Ik zou bijna zeggen: die moet genoemd worden. Wat de Minister niet vertelde, misschien uit bescheidenheid, is dat de 110 miljoen euro en de rest ook nog belastingvrij was en dat er hard aan gewerkt is. Ere wie ere toekomt, voormalig Minister Hillen heeft zich de blaren op de tong gesproken. Dat mag allemaal gezegd worden en blijvend in de brieven aan de Kamer staan.
Over de Libanonveteranen wil ik nog een opmerking maken. Twee jaar geleden spraken wij voor het laatst over de Veteranennota en hebben we het losgelaten. Daarna is het door het team van de Minister steeds opgepakt. De opmerking van de heer Knops over het brede terrein geldt ook zeker hiervoor. De veteranen hebben niet meer alleen te maken met de organisaties, het Veteraneninstituut, de veteranenregistratie en het Veteranenloket. Er is veel opgezet in het systeem. Systemen gaan niet over mensen, ze zijn er ten behoeve van de mensen. De mensen die op het departement van de Minister of elders werken, hebben het heel goed opgepakt. Alles kan altijd beter en verbeterd worden. Ik sluit me volledig aan bij wat de Minister heeft gezegd en zie uit naar de Veteranennota.
Minister Hennis-Plasschaert:
Voorzitter. De rechtspositie van de verschillende bloedgroepen in de DBBO is dezelfde, maar blijkbaar zijn er wel verschillen in uitvoering. Dat is niet acceptabel, dus daar gaan we werk van maken en aandacht aan schenken. Regels worden verschillend toegepast en dat moet afgelopen zijn. Dat is de boodschap en die lijkt me volstrekt helder.
Als ik nadere informatie heb over de flares in Eindhoven, zal ik die de Kamer doen toekomen. Ik vermoed zomaar dat dit ook wel in de krant zal staan als het ergens tot vervolging leidt. Ik was net een beetje pinnig door te zeggen dat we al veel aan gender doen, maar het is natuurlijk het goed recht van mevrouw Belhaj om een VAO aan te vragen. Het is een structureel integraal onderdeel van het Defensiebeleid, laat ik dat benadrukken. Let op de bewoording in de motie in dat geval. Het zou jammer zijn als de motie niet tot een accentverschil leidt.
Ik heb al een paar keer heel duidelijk aangegeven de Koninklijke Marechaussee, daar waar structurele maatregelen moeten worden genomen, de middelen te geven die ze nodig heeft om te doen wat van haar verwacht wordt. Het kabinet heeft dat niet nagelaten, niet bij de begroting 2016 en ook niet bij de intensivering naar aanleiding van de aanslagen in Parijs. Er is een meerjarig perspectief op de gehele krijgsmacht. Dat betreft alle krijgsmachtonderdelen, ook de Koninklijke Marechaussee. Maar ik heb de boodschap van de heer Bontes heel goed begrepen en ik zal daarover het gesprek blijven voeren met mijn collega's.
Ik kom op de aanpak rond de Turkse dienstplicht, die best wat steviger mag. Ik moest even lachen om een voorval van een tijdje geleden. Ik ben zelf niet zo lang, maar wel langer dan mijn Turkse ambtsgenoot. Ik ben ietwat opgewonden naar hem toegelopen. Mijn mensen zeiden later: je hebt hem gecornerd. Ik aarzel niet om hard op te treden of duidelijk te maken wat ik van iets vind. Maar hij heeft back-up nodig van de regering in Ankara om tot besluitvorming te komen. Ik pak het weer op, maar voorspel dat het geen eenvoudige route wordt.
De heer Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren):
Wanneer is dat gesprek met de Turkse collega?
Minister Hennis-Plasschaert:
Wij ontmoeten elkaar tijdens de NAVO-ministeriële in juni en dan pak ik het op.
Ik heb nooit een onderzoek naar de dienstplicht toegezegd. Zojuist is onderling afgesproken om het onderwerp bij de procedurevergadering te bespreken zodat de Kamer mij een helder verzoek kan doen. We kunnen er dan duidelijke afspraken over maken.
De heer Van Dijk en de heer Teeven zien beiden uit naar het verhaal achter de naamplaatjes. Ik kom daarop terug.
Ik ben blij dat ook de heer Houwers van mening is dat de individuele benadering de voorkeur verdient. In de media dreigt af en toe de indruk te bestaan dat een generieke regeling het beste is voor iedereen. Ik ben het daar echt niet mee eens.
Zeer veel dank aan de heer Knops voor zijn opmerkingen over de organisatie, die inderdaad ook buiten deze debatten adequaat reageert, de ene keer wat sneller dan de andere keer. Dank ook voor de opmerkingen over het rapport van Van Steenhoven. Ik was er zelf ook heel erg blij mee. Ook de heer Knops heeft, zeker in het begin, een belangrijke rol gespeeld om het allemaal voor elkaar te boksen.
Over de COID wordt de Kamer op de hoogte gehouden. Ik ben blij dat mevrouw Eijsink alles deelt wat ik heb uitgesproken over de Libanonveteranen. Dat ging me echt aan het hart na de afgelopen weken. Ik neem het op in de Veteranennota, want daarin bundelen we alles over de veteranen. Vanzelfsprekend houd ik de Kamer op de hoogte over het Calamiteitenhospitaal.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik zie dat er aan de kant van de Kamer geen vragen meer zijn De volgende toezeggingen hebben wij genoteerd:
– De Minister zegt toe dat het ziekteverzuim wordt opgenomen in de volgende personeelsrapportage in mei.
– In de eerstvolgende nota Veteranen komt de Minister terug op de nazorgvragenlijst.
– In de eerstvolgende personeelsrapportage in mei komt de Minister ook terug op de kwestie van de naamplaatjes.
– De Minister laat contact opnemen met de wethouder in Rotterdam ten aanzien van werkloze jongeren die nog niet geheel voldoen aan de opleidingseisen.
Minister Hennis-Plasschaert:
Het staat de wethouder natuurlijk ook te allen tijde vrij om zelf te bellen.
De voorzitter:
Zeker. Met de goede diensten die mevrouw Belhaj wil aanbieden, kan ik me zomaar voorstellen dat uw telefoon gaat rinkelen op het moment dat u hier de Kamer verlaat.
– De Minister komt in een volgende personeelsrapportage terug op de vraag van de heer Houwers over de korte contracten die aangeboden worden aan artsen.
– De Minister zal de verklaringen van de twee supervisors over chroom-6 naar het RIVM doorgeleiden en betrekken bij het onderzoek.
– De Minister houdt de Kamer op de hoogte over de gesprekken met het Ministerie van VWS en de consequenties voor het Calamiteitenhospitaal en role 4 als een deel van de financiering wordt stopgezet.
De heer Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren):
Kan de Minister met een brief komen over het gesprek met haar Turkse NAVO-collega?
Minister Hennis-Plasschaert:
Dat neem ik mee in het verslag van de NAVO-ministeriële.
De voorzitter:
In het verslag van de NAVO-ministeriële maakt de Minister expliciet melding van deze ontmoeting.
– De Minister informeert de Kamer nader over de ophanging van de COID onder de sg.
– De Minister informeert de Kamer over de flares op Eindhoven zodra er meer informatie is.
De heer De Roon (PVV):
De Minister heeft ook toegezegd dat ze de ongelijke behandeling van het personeel van de DBBO zou redresseren voor het FLO.
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik heb gezegd dat de rechtspositie dezelfde is, maar dat de regels kennelijk verschillend worden toegepast. Dat moet afgelopen zijn. Daar gaan we nu aandacht aan schenken. Ik zal dat melden in de eerstvolgende personeelsrapportage.
De voorzitter:
– In de eerstvolgende personeelsrapportage volgt bericht over het FLO bij de DBBO.
Er is een VAO aangekondigd door de fractie van D66.
Ik dank de Minister, haar ambtenaren, al degenen die de moeite hebben genomen om vanavond dit debat bij te wonen of op een andere manier te volgen en de leden van de Kamer.
Sluiting 19.55 uur.