Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 november 2015
Hierbij bieden wij u Education at a Glance 2015 aan1, waarin de onderwijsstelsels van 34 OESO-landen onderling worden vergeleken. De belangrijkste beelden hieruit zijn ook online te vinden op www.trendsinbeeldocw.nl. Hierbij vergelijken we Nederland met omringende landen en de twee grootste economieën van de OESO, de VS en Japan. Nederland komt goed uit die vergelijking. Want onze investeringen liggen vrijwel op het OESO-gemiddelde, maar onze prestaties zijn bovengemiddeld. Een punt van aandacht is het ICT-gebruik in het voortgezet onderwijs. Dit gebeurt door Nederlandse leraren minder dan gemiddeld in de OESO. Hieronder beschrijven wij een aantal opvallende uitkomsten van het rapport.
Steeds meer jongeren in Nederland volgen onderwijs
Steeds meer Nederlandse jongeren in de leeftijd van 20 tot 29 jaar volgen onderwijs (zie figuur 1). Dit is niet in alle landen het geval. In Zweden en Finland daalt dit aandeel jongeren juist.
Figuur 1. Onderwijsdeelname van 20 tot 29 jarigen aan regulier bekostigd onderwijs, 2013
Nederlandse opleidingen populair bij buitenlandse studenten
Nederland is aantrekkelijk voor internationale studenten.2 Zowel bij bachelor- als masteropleidingen scoort Nederland hoog, afgezet tegen vergelijkbare landen.3 Zo’n 10 procent van de studenten in het hoger onderwijs komt uit het buitenland. Meer specifiek geldt dit voor 8 procent van de bachelorstudenten en voor 17 procent van de masterstudenten. Van deze studenten in het hoger onderwijs komt slechts 15 procent uit Azië. De meesten (36 procent) komen uit Duitsland. Dat er zoveel internationale studenten in Nederland zijn, draagt bij aan onze kenniseconomie.
Figuur 2. Diplomamobiliteit van internationale studenten in het tertiair onderwijs: percentage van de ho-studenten afkomstig uit het buitenland, 2013
Meer internet en digitale leermiddelen
Nieuw in deze publicatie van Education at a Glance is de indicator over het gebruik van internet en digitale leermiddelen in het hoger onderwijs. In de onderbouw van het voortgezet onderwijs maakt 35 procent van de leraren meer dan 10 uur per week gebruik van digitale leermiddelen.4 Het OESO-gemiddelde ligt hier op 40 procent. Voor Nederland betekent dit dat er nog voldoende ruimte mogelijk is voor vernieuwing en verbetering op dit gebied. Met de afspraken in de sectorakkoorden zet het kabinet samen met de sectorraden in op toekomstbestendig en uitdagend onderwijs met moderne leermiddelen.5 Een slimme inzet van ICT maakt meer maatwerk mogelijk. Leraren kunnen hierdoor goed inspelen op de verschillen tussen leerlingen. Het streven is dat alle po- en vo-scholen in 2020 meer digitale leermiddelen in de lessen gebruiken en dat leraren over de juiste vaardigheden beschikken om deze middelen didactisch in te zetten.
Uitgaven aan onderwijsinstellingen op OESO-gemiddelde
Het investeren in onderwijs helpt de economische groei, verbetert de productiviteit, draagt bij aan persoonlijke en sociale ontwikkeling en vermindert sociale ongelijkheid. De vraag naar onderwijs van hoge kwaliteit kan zich vertalen in hogere kosten, maar ook hogere maatschappelijke baten. De Nederlandse uitgaven aan onderwijsinstellingen zijn al sinds 2010 redelijk constant. Onze uitgaven lagen met 5,5 procent van het bbp in 2012 iets boven het OESO-gemiddelde van 5,3 procent. Het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten gaven toen ruim 6 procent van het bbp uit aan onderwijsinstellingen (figuur 3).
Figuur 3. Uitgaven aan onderwijsinstellingen als percentage van het bbp1, 2012
1 Zichtbaar zijn publieke en private uitgaven aan instellingen, dus exclusief studiefinanciering.
Nederland heeft goede aansluiting met de arbeidsmarkt
De overgang vanuit het onderwijs naar de arbeidsmarkt wordt niet alleen beïnvloed door de lengte en kwaliteit van het genoten onderwijs, maar ook door de toestand van de arbeidsmarkt, de economische omstandigheden en de demografische ontwikkeling. In alle OESO-landen geldt: hoe hoger het opleidingsniveau, hoe hoger de deelname aan de arbeidsmarkt. Van de Nederlandse hoger opgeleiden had in 2013 88 procent werk. Het gemiddelde van de OESO-landen lag 5 procentpunten lager. In de groep zonder startkwalificatie had in 2013 59 procent werk.6 Het OESO-gemiddelde was toen 56 procent.
Internationaal gezien nemen de Nederlandse middelbare beroepsopleidingen een unieke positie in. De afstemming van het opleidingsaanbod is gericht op vraag en aanbod van de arbeidsmarkt. Hierdoor kan er op gepaste wijze ingegaan worden op actuele veranderingen op sociaaleconomisch gebied. Nederland loopt hierin voorop door veel aandacht te besteden aan het optimaliseren van de samenwerking tussen het bedrijfsleven en het middelbaar beroepsonderwijs.
Figuur 4. Werkgelegenheidscijfers naar opleidingsniveau (25–64 jarigen), 2013
EU-monitoring
Ook de EU gebruikt voor haar monitoring, naast andere data, de gegevens uit Education at a Glance.7 Op de realisatie van de EU-doelstellingen voor onderwijs scoort Nederland goed.
OESO-review
Ondanks de goede resultaten blijven we scherp op wat er beter kan in Nederland. We hebben de OESO daarom gevraagd een uitgebreide analyse te doen van het Nederlandse onderwijsstelsel. Het rapport hierover verschijnt in het voorjaar van 2016. We zullen uw Kamer dan informeren over de bevindingen en onze reacties daarop.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker