Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 oktober 2015
Op 2 juni 2015 heeft uw Kamer de motie over burgerschapsonderwijs van het lid Rog aangenomen. In de motie wordt de regering verzocht in overleg te treden met het onderwijsveld, waaronder de Nederlandse Vereniging van Leraren Maatschappijleer (NVLM), en de wenselijkheid en mogelijkheid te onderzoeken of aan docenten die het vak burgerschapsvorming geven bevoegdheidseisen dienen te worden gesteld, analoog aan het voortgezet onderwijs. Ook is in de motie gevraagd of burgerschapsvorming in het mbo een minder vrijblijvend karakter kan krijgen.
Ik heb naar aanleiding van deze motie overleg gevoerd met de NVLM en het onderwijsveld. Op grond daarvan zal ik in deze brief aangeven hoe ik aan de motie uitvoering geef.
Eisen aan een mbo docent
De NVLM pleit voor bevoegdheidseisen burgerschap aan docenten conform het voortgezet onderwijs. Hoewel ik met de NVLM de noodzaak van goed burgerschapsonderwijs ten volle onderschrijf, ben ik het niet met haar conclusie eens. Mijn argumentatie daarvoor is deels gebaseerd op de wijze waarop de benoembaarheid van mbo-docenten wettelijk vorm is gegeven en deels op de praktijk van het burgerschapsonderwijs.
In het middelbaar beroepsonderwijs worden aan docenten bekwaamheidseisen gesteld. Docenten voldoen daaraan als zij een diploma van een eerste of tweedegraads lerarenopleiding hebben behaald of een pedagogisch-didactisch getuigschrift.1 In het mbo kennen we dus geen bevoegdheidseisen voor docenten.
De mbo-scholen, met name de instellingen die zijn verenigd in het Netwerk Burgerschap, zijn evenmin voorstander van bevoegdheidseisen, zoals in de motie Rog wordt gevraagd. In de praktijk van het mbo wordt burgerschapsonderwijs op verschillende manieren vorm gegeven. Burgerschap kan gegeven worden door leraren met een opleiding in een «verwant» vak (zoals omgangskunde, maatschappijleer, geschiedenis of theologie). In de generieke kennisbasis voor de tweedegraads lerarenopleidingen is inhoudelijke kennis over burgerschapsthema’s en kennis over de pedagogische en didactische componenten opgenomen. Hierbij is aandacht voor de specifieke pedagogische rol van de docent op het gebied van burgerschap in het beroepsonderwijs. In de kennisbases voor de lerarenopleidingen geschiedenis, maatschappijleer en omgangskunde is diepgaandere kennis en vaardigheden op het gebied van burgerschap opgenomen.
Verder leren mbo-studenten vaak over burgerschap in het kader van de beroepsuitoefening: hoe verhoud ik mij (als verpleegkundige, technicus, etc.) tot andere mensen, tot sociale vraagstukken? Het kan dan juist van belang zijn dat dat burgerschap wordt gedoceerd in het kader van de beroepsgerichte vakken (door de vakdocent) in plaats van in een «aparte klas burgerschap».
Het stellen van wettelijke bevoegdheidseisen rondom burgerschap aan docenten zou betekenen, dat voor burgerschap een «vakbevoegdheid» in het mbo wordt ingevoerd. Dat verhoudt zich moeizaam tot de huidige benoembaarheid van mbo-docenten en de huidige praktijk.
Deze conclusie doet geen afbreuk aan de erkenning dat goed burgerschapsonderwijs in het mbo noodzakelijk is, maar benadrukt dat het burgerschapsonderwijs moet aansluiten bij het beroepsgerichte karakter van het mbo.
«Vrijblijvend karakter»
De motie van het lid Rog vraagt verder of het burgerschapsonderwijs een minder vrijblijvend karakter kan krijgen.
In het mbo geldt een drievoudige kwalificering: opleiden voor de arbeidsmarkt, het vervolgonderwijs en voor een volwaardig burgerschap in de maatschappij. Burgerschap maakt integraal onderdeel uit van de mbo-opleiding en mbo-instellingen zijn verplicht burgerschapsonderwijs te geven. Burgerschapsonderwijs is in de kwalificatiedossiers verwerkt. Hierdoor ontwikkelen studenten de verschillende aspecten van burgerschap in de context van de voorbereiding op de beroepsuitoefening.
De kwalificatie-eisen voor burgerschap kunnen niet zo gespecificeerd en handelingsgericht worden aangegeven als de kwalificatie-eisen voor een beroep. Dit betekent echter geen vrijblijvendheid voor de mbo-instellingen.
De mbo-instellingen hebben een resultaatverplichting voor het onderwijsaanbod op het gebied van loopbaan en burgerschap. De inspectie gaat na of dit het geval is. De student heeft een inspanningsverplichting om actief deel te nemen aan de aangeboden onderwijsactiviteiten. Concreet houdt dit in dat de mbo-instellingen, afhankelijk van hun visie op burgerschap en inspelend op hun studentenpopulatie aan de voorkant van de opleiding vastleggen welke inspanningen studenten moeten leveren om een diploma te halen. De inspectie onderzoekt verder of de examencommissie heeft vastgesteld of, voordat studenten hun diploma krijgen, voldaan is aan de verplichting voor burgerschap. Dit is dus zeker geen vrijblijvende inspanning.
Versterking van burgerschap in het mbo
Rondom de versterking van docenten, die burgerschapsonderwijs geven, is er een aantal positieve ontwikkelingen:
• In een project dat ik samen met mijn ambtsgenoot van SZW financier, wordt samen met lerarenopleidingen lesmateriaal ontwikkeld waarmee zij hun studenten kunnen voorbereiden op het voeren van het moeilijke gesprek in de klas. In opdracht van mijn ambtsgenoot van SZW is een project gestart waarbij samen met tweedegraads lerarenopleidingen lesmateriaal wordt ontwikkeld.
• Daarnaast zetten lerarenopleidingen, net als andere opleidingen in het hoger onderwijs, in op «Bildung». Voor mij komt dit neer op persoonlijke en professionele ontwikkeling van de student in de volle breedte. Dit is bij uitstek belangrijk voor leraren in opleiding. Met «Bildung» ontwikkelen aankomend docenten een morele en kritische houding. Dit is een voorwaarde voor het goede gesprek rondom burgerschapsthema’s dat docenten in de toekomst in de klas moeten aangaan met de studenten. Ik heb veel goede voorbeelden gezien hoe «Bildung» in de lerarenopleiding versterkt kan worden. Waar sommige lerarenopleidingen kiezen voor een doorlopende leerlijn, kiezen anderen voor het toevoegen van een extra competentie. Tot slot zijn er goede voorbeelden van extra curriculaire activiteiten die bijdragen aan de «Bildung» van studenten.
• In samenwerking tussen MBO Amersfoort, Hogeschool Windesheim en stage biedende organisaties/werkgevers is voor het mbo een module «expert docent burgerschap» ontwikkeld.
• Ik ondersteun de ontwikkeling van een Platform burgerschap voor docenten ter bevordering van kennisdeling van goede voorbeelden, lesmethoden en cursussen. De behoefte aan dit platform is geuit door het Netwerk Burgerschap en de MBO Raad.
• Met ingang van dit jaar is voor alle mbo-studenten een cultuurkaart (zoals het CJP) beschikbaar gekomen, de MBO Card. Met deze kaart wordt het voor mbo-scholen voor de hand liggender om culturele ontwikkeling te integreren in het onderwijsprogramma.
Ondanks deze ontwikkelingen zijn er kritische geluiden over burgerschapsvorming in het mbo, ook in uw Kamer. In de brief over versterking burgerschapsvorming in het onderwijs van 29 april 2015 (Kamerstukken 34 000, nr. 93, vergaderjaar 2014–2015) is daarop al nader ingegaan. In aanvulling daarop noem ik de volgende maatregelen:
• Ik hecht aan gedegen informatie over burgerschapsonderwijs in het mbo. Naar het burgerschapsonderwijs in het mbo is tot nu toe relatief weinig onderzoek gedaan. Ik zal daarom NRO vragen te onderzoeken hoe er invulling wordt gegeven aan burgerschapsonderwijs in het mbo en wat de kwaliteit hiervan is.
• Zoals in de hiervoor genoemde brief over versterking van burgerschapsvorming in het onderwijs van 29 april 2015 is opgemerkt, verscherp ik daarnaast de eisen van het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB, die worden gesteld aan kritische denkvaardigheden, naar verwachting op 1 augustus 2016; dit naar aanleiding van het onderzoek van ECBO.2 Ook zal ik een leermethode voor bevordering van kritische denkvaardigheden laten ontwikkelen ter ondersteuning van de docenten. Verder voer ik gesprekken met Pro Demos en de MBO Raad over de vaardigheden, die docenten aangereikt kunnen krijgen in het concreet invullen van het thema burgerschap. Bijvoorbeeld: hoe voer je met mbo-studenten het gesprek over de vluchtelingenproblematiek, over migratie, over de waarden van de rechtstaat? Veel mbo-scholen maken overigens al gebruik van de voorlichting door Pro Demos.3
• Op 1 oktober heeft uw Kamer het pré-advies #Onderwijs 2032 ontvangen. Zoals gemeld in de brief van 29 april 2015 kijk ik ook naar de uitkomsten van het advies #Onderwijs 2032 om zoveel mogelijk een doorlopende leerlijn te bevorderen.4 Het definitieve advies en de beleidsreactie van de Staatssecretaris van OCW wordt rond de jaarwisseling verwacht.
Ik wil in lijn met de motie van het lid Rog benadrukken dat burgerschapsonderwijs in het mbo van groot belang is om jongeren te betrekken bij de samenleving en te leren kritisch te reflecteren. Burgerschapsonderwijs geeft een bijdrage aan de identiteitsvorming van de student. Studenten van nu vormen de maatschappij van morgen en horen dan ook goed voorbereid te worden op de maatschappij. Niet alleen cognitieve vaardigheden zijn van belang, maar juist de 21e-eeuwse vaardigheden, waarop burgerschapsonderwijs ook betrekking heeft, zoals kritisch denken, creatieve vaardigheden, sociale competenties en probleemoplossend vermogen, zijn nodig als voorbereiding op de samenleving en het beroep. Met het beleid, zoals ik hiervoor heb geschetst, geef ik daaraan een bijdrage.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker