Kamerstuk 34300-IV-63

Lijst van vragen en antwoorden over de Kabinetsreactie op het rapport van de evaluatiecommissie Caribisch Nederland over de uitwerking van de nieuwe staatkundige structuur van Caribisch Nederland: “Vijf jaar verbonden: Bonaire, Sint Eustatius en Saba en Europees Nederland”

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van Koninkrijksrelaties (IV) en het BES-fonds (H) voor het jaar 2016

Gepubliceerd: 2 juni 2016
Indiener(s): Jeroen Recourt (PvdA)
Onderwerpen: begroting financiën
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34300-IV-63.html
ID: 34300-IV-63

Nr. 63 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 2 juni 2016

De vaste commissie voor Koninkrijksrelaties heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 12 mei 2016 inzake de kabinetsreactie op het rapport van de evaluatiecommissie Caribisch Nederland over de uitwerking van de nieuwe staatkundige structuur van Caribisch Nederland: «Vijf jaar verbonden: Bonaire, Sint Eustatius en Saba en Europees Nederland» (Kamerstuk 34 300 IV, nr. 59).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 2juni 2016. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Recourt

Adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx

1

Vanaf wanneer worden de drie BES-eilanden volwaardig onderdeel van het Koninkrijk, en zal bijvoorbeeld verhuizen naar en trouwen op de eilanden niet langer worden gezien als iets dat in het buitenland plaatsvindt?

Antwoord: Bonaire, Sint Eustatius en Saba maken sinds 10 oktober 2010 volwaardig onderdeel uit van Nederland, en daarmee van het Koninkrijk. Bij de overgang naar de nieuwe staatkundige verhoudingen in 2010 is vanwege de grote verschillen tussen enerzijds het Europees Nederlands rechtssysteem en het Caribisch Nederlands rechtssysteem en anderzijds de bevolkingsadministratie van Europees Nederland met de eigen systematiek en van Caribisch Nederland die gebaseerd is op de oude Nederlands Antilliaanse systematiek, besloten om beide registratiesystemen te handhaven. Verhuizen betekent overgang van het ene rechtssysteem naar het andere, en van het ene registratiesysteem naar het ander. Op dit moment is het onderscheid tussen deze rechtssystemen en registratiesystemen nog aan de orde. Het uitgangspunt is echter op om termijn de bevolkingsadministraties van de openbare lichamen over te laten gaan op de Europees Nederlandse regelgeving voor de bevolkingsadministratie. Dit voornemen is gemeld aan de Kamer in de brief van 23 mei 2013 (Kamerstuk 27 859, nr. 65). De huidige procedure van registreren is dan niet meer vereist.

Prioriteit ligt de komende jaren echter bij afronding van de realisatie en de implementatie van de nieuwe technische voorzieningen voor het bijhouden en verstrekken van persoonsgegevens, de Basisregistratie Personen (BRP). Overgang van de bevolkingsadministraties van de openbare lichamen kan pas daarna. In de tussentijd wordt momenteel de uitwisseling van persoonsgegevens tussen Europees Nederland en het Caribisch deel van het Koninkrijk verder uitgewerkt.

2

Op welke manier kunnen Bonaire, Sint Eustatius, Saba en Nederland de verbintenis goed invullen om zich maatschappelijk en economisch succesvol te ontwikkelen in de Caribische regio?

Antwoord: De band met Nederland biedt bijzondere kansen om welvaart en welzijn op de eilanden te bevorderen. Het kabinet heeft met de meerjarenprogramma’s en de kabinetsreactie een extra impuls gegeven aan de sociaaleconomische ontwikkeling. Het is nu vooral zaak dat rijksoverheid en openbare lichamen de afgesproken maatregelen tot uitvoering brengen, zodat de eilanden zich verder kunnen ontwikkelen in de regio.

3

Waaruit blijkt de differentiatie tussen de verschillende eilanden. in bijv. hun wetgeving, en hoe gaat Nederland borgen dat die differentiatie in de toekomst groter gaat worden?

Antwoord: De evaluatiecommissie concludeert dat differentiatie in wetgeving tussen de eilanden niet vaak voorkomt. Uit de evaluatie volgt dat er in 14 van de 65 geanalyseerde wetten met een Europees Nederlandse oorsprong is gedifferentieerd tussen de eilanden onderling. Voorbeelden hiervan zijn de Belastingwet BES en de Wet op het primair onderwijs.

In de kabinetsreactie is benadrukt dat er ruimte is voor maatwerk voor de afzonderlijke eilanden bij de aangekondigde maatregelen naar aanleiding van de evaluatie, en de wet- en regelgeving die hiermee gemoeid is. Ook bij de afspraken die met de eilanden zullen worden gemaakt over welke wetgeving wanneer wordt ingevoerd of aangepast zal er nadrukkelijk ruimte voor differentiatie worden geboden.

4

Op welke wijze is het kabinet bereid, onverminderd de passage in de brief dat adequate uitvoering de voorkeur verdient boven het verruimen van financiële kaders, indien nodig financiële ruimte te maken om de armoede op de eilanden van Caribisch Nederland te verminderen?

Antwoord: Het kabinet stelt met dit kabinetsstandpunt extra middelen ter beschikking voor armoede, onder meer voor (bijzondere) onderstand en met gerichte (personele) ondersteuning om prijsverhogingen tegen te gaan. Dit naast de extra middelen die bij het meerjarenprogramma in 2015 ter beschikking zijn gesteld.

5

Delen de andere eilanden de zienswijze van het kabinet dat een aanhoudend debat over de structuren niet gewenst is?

Antwoord: Het Bestuurscollege van Bonaire herhaalt in de reactie op de kabinetsreactie het eerder ingenomen standpunt dat het uitgangspunt is om de huidige staatkundige structuur te behouden, rekening houdend met het subsidiariteitsbeginsel. Ook in de reactie van het Bestuurscollege van Saba is de huidige staatkundige structuur niet als zodanig ter discussie gesteld. De coalitie van de Eilandsraad van Sint Eustatius heeft kenbaar gemaakt niet tevreden te zijn met de constitutionele verhouding.

Overigens ben ik mij bewust dat de wijze waarop invulling is gegeven aan de gekozen staatkundige structuur een actueel onderwerp is op de eilanden, ook in de aanloop naar de evaluatie van de commissie Spies. De referenda die in 2015 door de eilandsbesturen van Sint Eustatius en Bonaire zijn georganiseerd getuigen hiervan. De eilandsbesturen is steeds de gelegenheid geboden om beelden, bevindingen en standpunten die op de eilanden leven voor het voetlicht te brengen.

6

Welke wetsvoorstellen worden de komende jaren in elk geval nog (wanneer) verwacht om de Nederlands-Antilliaanse wetgeving nog verder te vervangen door Nederlandse wetgeving? Wanneer worden hierover afspraken gemaakt met de eilanden?

Antwoord: In de kabinetsreactie wordt een overleg aangekondigd dat twee keer per jaar zal plaatsvinden tussen de voorzitter van de CN-tafel, de Rijksvertegenwoordiger en elk van de openbare lichamen ter versterking van de betrokkenheid van de openbare lichamen bij de beleidsvorming en ter bespreking van de voortgang van de uitvoering. Dit overleg zal ook nadrukkelijk worden benut om met de eilanden in overleg te treden over de vraag welke van oorsprong Nederlands-Antilliaanse wetgeving vervangen dient te worden door Nederlandse wetgeving. De bijzondere omstandigheden van de openbare lichamen zullen worden meegenomen bij de vraag of Nederlands-Antilliaanse wetgeving vervangen moet worden door Nederlandse wetgeving en op welke wijze dat plaatsvindt. Daarbij is dus steeds ruimte om op de situatie toegespitste maatregelen te nemen.

7

Welke institutionele wijzigingen heeft het kabinet in de overweging meegenomen om geen aanleiding te zien in een institutionele wijziging?

Antwoord: Het kabinet heeft bezien of de uitkomsten van de evaluatie aanleiding geven voor wijzigingen van de bij de transitie in 2010 gemaakte keuzes met betrekking tot de bestuurlijke inrichting van de drie eilanden en hun verhouding tot het Rijk. Het kabinet heeft in het evaluatierapport geen aanknopingspunten gevonden die moeten leiden tot fundamentele institutionele wijzigingen. De evaluatiecommissie geeft daarover zelf aan dat het een eerste evaluatie betreft. Het kabinet is met de evaluatiecommissie van mening dat vijf jaar te kort is voor een definitief oordeel nu de verwerking van de transitie nog in volle gang is.

8

Kan nader worden toegelicht waarom het kabinet geen aanleiding ziet voor institutionele wijzigingen?

Antwoord: zie het antwoord bij vraag 7.

9

Aan welke eisen van bestuurlijk en financieel toezicht moeten de privaatrechtelijke rechtspersonen op de BES-eilanden, waarin de lokale overheden deelnemen, voldoen?

Antwoord: Artikel 9 van de Wet financiën openbare lichamen BES (Wet FinBES) regelt het toezicht op de privaatrechtelijke rechtspersonen waarin de openbare lichamen deelnemen. Hierin is geregeld dat voor het oprichten van of het deelnemen in een privaatrechtelijke rechtspersoon of een maatschap de goedkeuring van de Minister van BZK is vereist. Het criterium voor het verlenen van de goedkeuring is dat de oprichting van of de deelneming in de privaatrechtelijke rechtspersoon bijzonder aangewezen is voor het verrichten van de beoogde activiteit of ten behoeve van vervreemding van bezittingen van het openbaar lichaam. Deze bevoegdheid is gemandateerd aan het College financieel toezicht (Cft).

Voor benoemingen en herbenoemingen van vertegenwoordigers van een bestuurscollege of een openbaar lichaam in een privaatrechtelijke rechtspersoon is een verklaring van geen bezwaar van de Minister van BZK vereist. De verklaring van geen bezwaar wordt geweigerd als er sprake is van de (her)benoeming van een ambtenaar (door of vanwege het openbaar lichaam aangesteld of daaraan ondergeschikt) of politieke ambtsdrager in het bestuur van een privaatrechtelijke rechtspersoon waarin het openbaar lichaam deelneemt. Ook wanneer de beoogde vertegenwoordiger niet over voldoende deskundigheid beschikt of niet voldoet aan de eisen die voortvloeien uit de beginselen van goed ondernemingsbestuur wordt de verklaring geweigerd. Deze bevoegdheid is gemandateerd aan de Rijksvertegenwoordiger.

10

Welke wetten worden er nog aangepast aan de bijzondere omstandigheden op de BES-eilanden?

Antwoord: zie het antwoord bij vraag 6.

11

Is er ook overwogen om delen van wetgeving niet om te zetten maar weg te laten? Hoe voorkomt u dat de Nederlandse wetgeving de overhand gaat krijgen op de BES-eilanden?

Antwoord: Uit de evaluatie is niet als zodanig naar voren gekomen dat de openbare lichamen delen van wetgeving wensen te laten vervallen. Zoals in de kabinetsreactie aan de orde is gesteld, is één van de prioriteiten ten aanzien van toekomstige wetgeving het wegnemen van knelpunten in de uitvoeringspraktijk van de eilanden. Als uit het overleg met de eilanden hierover blijkt dat dergelijke knelpunten kunnen worden weggenomen door het weglaten van wetgeving, dan zal deze mogelijkheid zeker worden overwogen.

Door de bijzondere omstandigheden van de openbare lichamen zullen veel regelingen afwijkend blijven van het Europese deel van Nederland. Het aangekondigde overleg met de eilanden over welke wetgeving wanneer wordt ingevoerd of aangepast, en de prioriteiten die daarbij worden gesteld, zorgen ervoor dat de gewenste terughoudendheid wordt gewaarborgd.

12

Welke ongerechtvaardigde verschillen die moeten worden weggenomen bestaan er volgens de regering op de eilanden nog?

Antwoord: In de kabinetsreactie is aangekondigd dat met de eilanden afspraken worden gemaakt over de invoering en aanpassing van wetgeving en dat daarbij prioriteit wordt gegeven aan (o.a.) wetgeving die voorziet in een basisbehoefte van de eilanden en het wegnemen van ongerechtvaardigde verschillen. In het overleg met de openbare lichamen hierover zal nadrukkelijk ruimte worden geboden aan de eilandsbesturen om basisbehoeften en ongerechtvaardigde verschillen die zij (afzonderlijk) signaleren, naar voren te brengen. Het past de regering niet om op de uitkomsten van dit overleg vooruit te lopen. Daarnaast is het zeer voorstelbaar dat de basisbehoefte voor Bonaire op een ander terrein ligt dan die van Sint Eustatius of Saba, en andersom. Ook om die reden past het de regering niet om deze vraag in de plaats van de eilanden te beantwoorden.

13

Welke basisbehoeften van de eilanden zijn volgens de regering nog niet vervuld?

Antwoord: zie het antwoord bij 12.

14

Wat moet worden verstaan onder onafhankelijke juridische raadgeving?

Antwoord: De achtergrond van onafhankelijke juridische raadgeving is gelegen in het gezamenlijke verzoek van de eilanden voor meer juridische en onafhankelijke ondersteuning. Het kabinet is bereid hieraan tegemoet te komen, de nadere uitwerking van deze ondersteuning zal in overleg met de bestuurscolleges plaatsvinden. Gedacht wordt aan juridische advisering en ondersteuning bij het beoordelen van voorgestelde wet- en regelgeving.

15

Staat het nieuwe belastingstelsel ter discussie, nu onder andere verbeterde handhaving leidt tot hogere prijzen?

Antwoord: Het nieuwe belastingstelsel staat niet ter discussie. De betere handhaving heeft vanaf 2011 tot hogere opbrengsten geleid dan voorzien. Die hogere opbrengst is via een drietal in de Belastingplannen 2012, 2013 en 2014 opgenomen pakketten maatregelen volledig als lastenverlichting teruggesluisd naar Caribisch Nederland. Aan de prijsstijgingen kort na de transitie liggen, zoals ook in het rapport van de commissie Spies is aangegeven, diverse factoren ten grondslag. De verbeterde handhaving door de Belastingdienst/Caribisch Nederland wordt in dat verband ook genoemd. Ik plaats daar wel de kanttekening bij dat die verbeterde handhaving per saldo niet tot een hogere belastingopbrengst heeft geleid omdat de «meeropbrengst» via de hiervoor genoemde terugsluis volledig lastenverlichting is teruggegeven aan de inwoners van Caribisch Nederland. Wat betreft de invloed op het prijsniveau merk ik volledigheidshalve op dat op 1 januari 2013 veel eerste levensbehoeften zijn vrijgesteld van algemene bestedingsbelasting en dat de accijns op benzine met 10 dollarcent per liter is verlaagd.

16

Wat is de procentuele prijsstijging op de BES-eilanden na de transitie? Welke inspanningen heeft Nederland geleverd om dit te voorkomen?

Antwoord: De prijsontwikkeling wordt beschreven in een bijlage bij het evaluatierapport («Vijf jaar Caribisch Nederland: gevolgen voor de bevolking»), zie figuur 2.2 en de tabellen 2.6 tot en met 2.14. Nederland heeft verschillende directe en indirecte inspanningen geleverd om dit te voorkomen, van (directe) subsidiëring van de tarieven van nutsvoorzieningen tot (indirect) het aanbieden van een publieke zorgverzekering met een breed vergoedingenpakket. Het kleinschalige en insulaire karakter van Caribisch Nederland brengt evenwel met zich mee dat het prijsniveau hoog blijft en zelfs gestegen is. Verklarende factoren die de evaluatiecommissie hierbij geeft zijn de dollarisatie, ontwikkelingen op de wereldmarkt en het gebrek aan transparantie van de markt. Het kabinet zet daarom de komende periode in op gerichte expertise aan de eilanden, o.a. expertise op het terrein van prijsbeleid, een eilandelijke taak.

17

Welke vormen van prijsbeleid kunnen er volgens het kabinet gevoerd worden?

Antwoord: De bevoegdheid voor het voeren van prijsbeleid ligt bij de Bestuurscolleges van de eilanden zelf. Het Kabinet heeft geen bevoegdheden tot het voeren van prijsbeleid op de eilanden. Het is dan ook aan de Bestuurscolleges van de eilanden zelf om, indien zij wensen met ondersteuning van het Kabinet, te beslissen welke vormen van prijsbeleid er worden gevoerd. De Bestuurscolleges dienen zelf te kiezen of ze bijvoorbeeld een systeem van zelfregulering willen stimuleren (zoals gedaan op Bonaire, met een systeem waarbij aangesloten supermarkten van 36 veel gekochte producten ten minste één product tegen een afgesproken maximumprijs aanbieden), of meer vergaande vormen van regulering willen invoeren. Bij dit laatste hebben de Bestuurscolleges de beschikking over de Prijzenwet BES. Op grond van deze wet zijn de Bestuurscolleges bevoegd minimum- en/of maximumprijzen in te voeren.

18

Wanneer wordt de extra expertise voor vraagstukken rond mededinging en consumentenbescherming beschikbaar gesteld? Wat houdt die precies in, en wat gaan de burgers van Caribisch Nederland daar concreet van merken?

Antwoord: Binnen het Ministerie van Economische Zaken en andere betrokken departementen is reeds expertise beschikbaar voor vraagstukken rond mededinging en consumentenbescherming op Caribisch Nederland. Dit houdt in dat op verzoek van de Bestuurscolleges van de eilanden ambtenaren van de betrokken ministeries hun kennis en ervaring op het gebied van marktwerking, mededinging en consumentenbescherming ter beschikking stellen om ondersteuning te verlenen aan de Bestuurscolleges bij mededingings- en consumentenvraagstukken, zoals maatregelen in het kader van het terugdringen van de hoge prijzen. Dit kan de Bestuurscolleges helpen om de juiste gerichte maatregelen te nemen om de hoge prijzen terug te dringen en om te vermijden dat ze maatregelen nemen die juist pervers voor de burgers werken. Dit laatste kan bijvoorbeeld het geval zijn als maximumprijzen worden vastgesteld die lager liggen dan de kostprijs. Dit heeft als resultaat dat het desbetreffende product niet meer wordt aangeboden.

19

Wanneer wordt het wetsvoorstel bij de Kamer ingediend met de maatregelen die per 1 januari 2017 in werking moeten treden?

Antwoord: Het voornemen bestaat om voorafgaand aan het indienen van een wetsvoorstel met wijzigingen in het fiscale stelsel van Caribisch Nederland eerst inhoudelijk overleg te voeren met de bestuurders van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zodat bij de Kamer een voorstel kan ingediend waarop de bestuurders van Caribisch Nederland ook input hebben kunnen leveren.

20

Op welke manier blijft er op Bonaire ruimte voor een vrije markt voor de eerste levensbehoeften, naast de functionerende coöperatie?

Antwoord: De coöperatieve supermarkt BonDigro heeft op Bonaire een fors effect teweeg gebracht op de prijzen van levensmiddelen. Deze supermarkt is in drie jaar tijd drie keer verhuisd, naar een steeds aanzienlijk grotere en betere locatie. De oppervlakte wordt nu groter dan elke andere individuele supermarkt op Bonaire. Geen winstoogmerk, sobere bedrijfsvoering en een beperkter assortiment betekenen lagere prijzen; de consument haakt hier in grote getale op in. En er is een uitstralingseffect: de prijzen van een aantal artikelen zijn bij concurrerende supermarkten tot tientallen procenten gedaald.

Het vorige Bestuurscollege had het voornemen het bestaande BonKompra systeem, inhoudende afspraken tussen supermarkten om de prijzen voor een mandje primaire levensbehoeften laag te houden, verstevigen. Hier blijft ruimte voor.

21

Tot welke nationale subsidies hebben de BES-eilanden moeilijk toegang?

Antwoord: In 2010 is er voor gekozen om subsidieregelingen open te stellen die het meest relevant zijn voor het bevorderen van economie en ondernemerschap in Caribisch Nederland. Het betrof enkele generieke, laagdrempelige regelingen.

Veel van de subsidieregelingen die voor gebruik in Europees Nederland zijn opgesteld, kunnen geen zinvolle bijdrage leveren aan de ontwikkelingen in Caribisch Nederland omdat ze niet relevant zijn, bijvoorbeeld gericht op bepaalde zeer specifieke sectoren of technieken (bijv. high-tech systemen). Voor het openstellen van een subsidieregeling voor Caribisch Nederland is uitgangspunt dat de regeling aansluit bij de situatie en behoefte in Caribisch Nederland.

Op dit moment hebben ondernemers in Caribisch Nederland toegang tot de volgende regelingen:

  • Microkredieten / Qredits

  • Borgstelling MKB-kredieten (BMKB)

  • Groeifaciliteit;

  • Garantie ondernemersfinanciering (GO).

  • Innovatiekredieten;

  • Innovatieprestatiecontracten (IPC);

Bij de regelingen BMKB, Groeifaciliteit en Garantie ondernemersfinanciering wordt de financieringsondersteuning geboden via een aangesloten financiële dienstverlener of bank. Naar hun aard en reikwijdte zijn de regelingen Groeifaciliteit (risicodragend vermogen) en Garantie ondernemersfinanciering (garantiekrediet tot € 75 mln. voor (middel) grote ondernemingen met substantiële activiteiten in Nederland) minder aantrekkelijk voor ondernemers en financiers in CN, zo is inmiddels gebleken. Hetzelfde geldt voor de regelingen Innovatiekredieten en Innovatieprestatiecontracten. Ook deze zijn door hun opzet en doel regelingen waarvoor bij ondernemers in CN weinig belangstelling blijkt te zijn.

De regelingen Microkredieten / Qredits en BMKB sluiten beter aan bij de behoefte op de eilanden. Wel is er een probleem bij de regeling BMKB is dat de regeling bij de aangesloten financiële instellingen en banken nog te onbekend dus onbemind is, waardoor er (te) weinig gebruik van wordt gemaakt. Dankzij de in 2015 gestarte activiteiten van Qredits is de toegang tot laagdrempelige en kleinschalige financieringen voor ondernemers (max € 25.000) sterk verbeterd op Bonaire. Het streven is om dit op de korte termijn ook voor Saba en Statia te bewerkstelligen.

22

Door wie worden de kosten gedragen die ontstaan door een verlaging van de werkgeverspremies?

Antwoord: Een eventuele verlaging van de werkgeverspremies heeft geen gevolgen voor de uitgaven voor bijvoorbeeld gezondheidszorg. In die zin leidt een eventuele verlaging van premies tot een minder hoge belasting- en premieopbrengst. Overigens worden wijzingen in de tariefstelling van de premies in overleg met bestuurders en bedrijven van de eilanden bezien in samenhang met wijzigingen en keuzes in het belastingstelsel en het stelsel van sociale zekerheid.

23

Wat wordt er bedoeld met cost-of-doing business?

Antwoord: De term cost-of-doing business verwijst naar een onderzoek naar het investeringsklimaat in Caribisch Nederland. Dit onderzoek, waarbij het investeringsklimaat in Caribisch Nederland vergeleken wordt met die in de landen van het Koninkrijk en Europees Nederland, bevindt zich momenteel in afrondende fase. De centrale vraag is hierbij de facto: wat kost het om zaken te doen in Caribisch Nederland? Dit onderzoek wordt door het Rijk samen met de openbare lichamen uitgevoerd met als doel om inzage te krijgen in het investeringsklimaat en mogelijke knel- en verbeterpunten in Caribisch Nederland. Het onderzoek is breed opgezet, waarbij er aandacht is voor economische (basis)feiten en cijfers, infrastructuur, vergunningverlening en hierbij gehanteerde termijnen, belastingen, bouwkosten, etc. De resultaten worden gebruikt om gezamenlijk met de openbare lichamen specifieke actiepunten te determineren, in samenhang met de bestaande afspraken uit de meerjarenprogramma’s Caribisch Nederland en de maatregelen die in de kabinetsreactie op het rapport Spies voorgesteld worden.

24

In hoeverre wordt overwogen om het wettelijk minimumloon (WML) op de eilanden te verhogen?

Antwoord: Het WML kan omhoog indien de onderliggende cijfers met betrekking tot de ontwikkeling van de inkomens daartoe aanleiding geven. Dit is de indicator voor de economische draagkracht. De economische draagkracht wordt bepaald op basis van de inkomensstatistiek die het CBS construeert. De inkomensstatistiek is de afgelopen tijd in opbouw geweest, resulterend in oplevering van de definitieve tabellen over de jaren 2011 en 2012 in 2015. De definitieve cijfers over 2013 volgen in september 2016. De uitkomst van de inkomensstatistiek 2011 heeft geleid tot een beleidsmatige verhoging (ten opzichte van de reguliere indexatie aan de hand van de prijsontwikkeling) van het WML en de uitkeringen met 6,5% voor Saba, met 4% voor Sint Eustatius en met 0,7% voor Bonaire. Additioneel is met Bonaire een verhoging van 0,2% overeengekomen, waarmee het effect van de deflatie volledig kon worden gecompenseerd. De eventuele ruimte voor verhoging van het WML per 1 januari 2017 wordt door de uitkomst van de nog door het CBS definitief op te leveren inkomensstatistiek 2013 bepaald. Hierbij wordt de inkomensontwikkeling gemeten door het mediane uurloon af te zetten tegen het WML over 2013, om op basis van de onderlinge afstand de ruimte voor groei van het WML vast te stellen. De feitelijke inkomensontwikkeling (het mediane loon) fungeert dus als «drager» van verhoging van het WML.

25

In hoeverre wordt overwogen om de onderstand op de eilanden te verhogen? Op welk niveau zou dat dan uitkomen, in vergelijking met Nederland?

Antwoord: Het kabinet is voornemens voor de groep onderstandgerechtigden de uitkeringen naar een aanvaardbaar percentage van het WML brengen. Het ijkpunt zal niet voor iedereen op hetzelfde bedrag uitkomen, maar zal worden afgestemd op de leefsituatie van de onderstandsgerechtigde. Dit is vergelijkbaar met de systematiek van de bijstand in Europees Nederland. De bijstandsnorm is afgestemd op de leefsituatie van de belanghebbende (gehuwden, alleenstaande of alleenstaande ouder).

26

Welke concrete maatregelen worden genomen om de armoede op de eilanden te verlichten? Wanneer worden die ingevoerd, en welke doelen worden daarbij nagestreefd? Wanneer kunnen inwoners daadwerkelijk gaan merken dat hun armoede afneemt?

Antwoord: Het kabinet stelt in de kabinetsreactie diverse maatregelen voor die tot doel hebben om de armoede op Bonaire, Sint Eustatius en Saba te verlichten. Armoede heeft meerdere dimensies, hetgeen maatregelen vanuit verschillende invalshoeken vergt (die tevens de daarmee nagestreefde doelen weerspiegelen).

Eerste invalshoek is het bevorderen van economische ontwikkeling en verbeteren van de werking van de arbeidsmarkt. Hierbij passen maatregelen als het uitvoeren van de bevindingen uit het «cost of doing business» onderzoek, het inbouwen van prikkels in het fiscaal stelsel om investeringen en werkgelegenheid te stimuleren en het professionaliseren van de bemiddeling naar werk.

Tweede te onderscheiden invalshoek – die aansluiting op het streven naar economische ontwikkeling – betreft het waar mogelijk verhogen van de niveaus van het WML en de uitkeringen, alsmede het aanbrengen van verbeteringen in het flankerend beleid (bijzondere onderstand, eilandelijk armoede instrumenten, ondersteuning openbare lichamen bij vormgeven duurzaam en toegankelijk systeem van kinderopvang).

Derde invalshoek is die van kostenbeheersing en lastenverlichting. Hieronder vallen maatregelen als het desgevraagd beschikbaar stellen van expertise rond mededinging en consumentenbescherming, het zoeken naar mogelijkheden tot verlaging van de werknemerspremies en verbetering van de werking van de woningmarkt en verruiming van de beschikbaarheid van woningen.

Voor veel acties geldt dat het tijdpad in overleg met de openbare lichamen (die een onmisbare samenwerkingspartner zijn) moet worden bepaald. Dit overleg moet op een aantal thema’s nog plaatsvinden. Voor verschillende maatregelen zijn de voorbereidingen echter al in volle gang. Zo is de inzet van het kabinet om de voorgenomen verbreding van de bijzondere onderstand nog in de tweede helft van dit jaar te effectueren en zal een eerste stap van verhoging van de onderstand – als uitvloeisel van het vaststellen van een van het wettelijk minimumloon afgeleid sociaal minimum – volgens plan per 2017 worden gezet. De kabinetsinzet zal dus binnen afzienbare tijd voor veel burgers al merkbaar zijn.

27

Kan de brief zo worden begrepen dat alleen iets aan verlichting van armoede kan worden gedaan als de mogelijkheden voor economische groei optimaal benut worden? Is die groei daarvoor randvoorwaardelijk?

Antwoord: Verlichting van de armoedeproblematiek kan langs verschillende wegen plaatshebben, ook los van de economische ontwikkeling. Hierbij kan worden gedacht aan flankerende maatregelen als bijzondere onderstand, toepassing eilandelijk armoedebeleid, ondersteuning kinderopvang, etc. Hierop is de afgelopen jaren reeds ingezet door zowel het Rijk, als de openbare lichamen. Voorbeelden hiervan zijn de (aanzienlijke) verbreding van de bijzondere onderstand die op meerdere momenten heeft plaatsgehad en de benutting van middelen uit het budget voor de zogeheten «integrale aanpak» voor eilandelijke projecten met betrekking tot bijvoorbeeld armoedebestrijding, schuldhulpverlening en arbeidstoeleiding. Economische groei is randvoorwaardelijk waar het gaat om het kunnen verhogen van het wettelijk minimumloon, dat moet aansluiten bij de economische draagkracht. Tevens moet tussen het niveau van de uitkeringen en het niveau van het wettelijk minimumloon een zodanige afstand bestaan, dat de prikkel tot werken in stand blijft. De ontwikkeling van de uitkeringen en die van het wettelijk minimumloon moeten dan ook met elkaar in de pas blijven. Daarbij gaat de – op basis van economische draagkracht – gebleken ruimte voor een hoger wettelijk minimumloon steeds aan een eventuele beslissing om de uitkeringen te verhogen vooraf.

28

Op welke termijn zullen de werknemers- en werkgeverspremies op de eilanden worden herzien? Wordt daarmee ook een verbetering van de koopkracht voor lagere inkomens beoogd, om de armoede te verlichten?

Antwoord: De juiste mix van belasting- en premieheffing moet worden gewisseld met bestuurders en werkgevers van de eilanden en vergt derhalve nadere afstemming. Het te lopen tijdpad is hiervan afhankelijk. Het kabinet streeft naar maatregelen die op korte termijn effect hebben. Het verbeteren van de koopkracht voor lagere inkomens is een doelstelling – zie bijvoorbeeld de aangekondigde maatregelen in het kabinetsstandpunt, onder meer uitbreiding vrijstellingen voor nutsvoorzieningen in de ABB – maar ook andere doelstellingen spelen een rol, zoals het inbouwen van effectieve prikkels om investeringen en werkgelegenheid te stimuleren.

29

Wat wordt er concreet voorgesteld om binnen het huidig fiscaal instrumentarium prikkels in te bouwen om investeringen en werkgelegenheid te stimuleren? Welke prikkels zullen dat zijn en wanneer worden die ingevoerd? Wanneer zal het wetsvoorstel hiertoe worden ingediend? Komt dat met spoed naar de Kamer, nu de wet volgens plan in 2017 in werking moet treden?

Antwoord: In aanvulling op het antwoord op vraag 19 merk ik op dat er op dit moment – anders dan de denkrichting zoals die in het kabinetsstandpunt is verwoord (paragraaf 2, blz. 5) – nog geen concrete voorstellen zijn omdat daarover eerst nog met de bestuurders van Caribisch Nederland zal worden gesproken. Er wordt naar gestreefd mogelijke verbeteringen van het fiscale stelsel zo spoedig mogelijk in werking te laten treden, zo mogelijk nog per 1 januari 2017.

30

Hoe groot zal het bedrag zijn om de onderstand te doen groeien naar het van WML afgeleid sociaal minimum?

Antwoord: Zie het antwoord op vraag 25.

31

Wie gaat de professionalisering van de bemiddeling naar werk doen?

Antwoord: De openbare lichamen zijn verantwoordelijk voor de organisatie van de arbeidsbemiddeling op elk van de eilanden. Zij dienen dan ook zorg te dragen voor de noodzakelijke professionalisering, maar kunnen dat niet alleen. Het UWV en een gemeente zijn bereid gevonden de openbare lichamen hierbij in de vorm van een «twinning» te ondersteunen.

32

Wanneer is de economische draagkracht voldoende verbeterd dat het wettelijk minimumloon kan worden verhoogd?

Antwoord: Zie het antwoord op vraag 24.

33

Welke aanvullende arbeidsactiverende maatregelen worden genomen om de kansen van de inwoners van Caribisch Nederland op de arbeidsmarkt te vergroten? Op welke wijze gaan de inwoners daar wanneer iets van merken? Hoeveel banen moeten er volgens de doelstelling op de eilanden bijkomen?

Antwoord: Het betreft arbeidsactiverende maatregelen om de kansen voor de lokale bevolking op een plek op de arbeidsmarkt te vergroten. Het Rijk geeft veel tewerkstellingsvergunningen af aan buitenlandse arbeidskrachten, ook voor functies aan de onderkant van de arbeidsmarkt. De eilanden hebben aangegeven graag ondersteuning van het Rijk te krijgen bij het professionaliseren van hun arbeidsbemiddelingsfunctie. Een belangrijk onderdeel van die professionalisering is het in beeld brengen en aan elkaar matchen van de vraag naar arbeid en het aanbod van lokaal arbeidspotentieel. De bij het antwoord op vraag 31 genoemde «twinning» dient hiertoe. Momenteel wordt een programmacoördinator aangezocht, waarna de «twinning» naar verwachting rond 1 september 2016 van start kan gaan.

Daarnaast maakt de regelgeving het mogelijk om van werkgevers in ruil voor een tewerkstellingsvergunning een opleidingsplaats voor een lokale arbeidskracht te eisen. Het kabinet zal dit trainingsvoorschrift in samenwerking met de openbare lichamen breder gaan toepassen. Een concrete doelstelling in termen van aantal banen wordt hierbij achterwege gelaten, maar het grote aantal tewerkstellingsvergunningen dat in Caribisch Nederland wordt afgegeven (over 2015 totaal ca. 950), laat zien dat er een flink potentieel is van banen die ten gunste van lokale arbeidskrachten kunnen komen.

34

Welke bijdrage levert het verhogen van de onderstand aan het verminderen van armoede en het bieden van bestaanszekerheid, nu zelfs het minimumloon op de eilanden op het moment geen leefbaar loon is?

Antwoord: Het kabinet stelt vast dat het huidige niveau van de onderstand relatief laag is ten opzichte van het WML. Daarmee is voor deze groep de bestaanszekerheid zonder meer in het geding. Ter illustratie de onderstandsuitkering voor een alleenstaande ouder met twee kinderen op Bonaire komt nu uit op 331 USD (40% WML). Het kabinet is voornemens voor de groep onderstandgerechtigden de uitkeringen naar een aanvaardbaar percentage van het WML brengen. In 2017 zal al een eerste stap gezet worden om het besteedbaar inkomen van onderstandsgerechtigden te verbeteren.

35

Op welke wijze wordt er wanneer voor gezorgd dat het minimumloon ook een leefbaar loon is?

Antwoord: Het wettelijk minimumloon wordt door de rijksoverheid vastgesteld, maar op de condities waaronder het minimumloon zich kan ontwikkelen, heeft het Rijk slechts beperkt invloed. Naast de reguliere indexatie in verband met de prijsontwikkeling kan het WML omhoog als er sprake is van gebleken economische draagkracht (zie ook het antwoord op vraag 11). De sleutel voor een hoger WML ligt dan ook primair bij de sociale partners in Caribisch Nederland. Tegen die achtergrond heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tijdens haar werkbezoek aan Caribisch Nederland in januari j.l. met de bestuurscolleges en de eilandsraden over het WML van gedachten gewisseld. Het gegeven dat het inkomensbeeld (zoals telkens blijkend uit de inkomensstatistiek) de basis is voor verdere groei van de niveaus, bevestigt de noodzaak om te werken aan economische groei en flankerende maatregelen die ruimte voor inkomensontwikkeling scheppen. Lokaal kan tripartiet overleg hierbij een belangrijke functie vervullen. Op Saba en Sint Eustatius bestaat (nog) geen vast overleg van het openbaar lichaam met vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers, op Bonaire is dat er wel (de Dialogo Sentral). Dat biedt kansen, juist voor Bonaire, waar het WML ten opzichte van de andere eilanden flink achtergebleven is. In het Meerjarenprogramma Caribisch Nederland 2015–2018 voor Bonaire is vastgelegd dat het bestuurscollege van Bonaire met de sociale partners van het eiland in gesprek gaat over de hoogte van het WML. Het kabinet vertrouwt erop dat het nieuw aangetreden bestuurscollege deze toezegging van het vorige college overneemt.

36

Waarom is er niet voor gekozen om het kindgebonden budget gericht voor gezinnen met kinderen op de eilanden in te voeren, net als in Europees Nederland? Wat kost het om dat alsnog te doen? In welke mate zou daarmee de armoede voor gezinnen afnemen?

Antwoord: Het kindgebonden budget is een inkomensafhankelijke tegemoetkoming die in Europees Nederland wordt verstrekt door de Belastingdienst voor de kosten voor kinderen. Bij de vaststelling van het recht op kindgebonden budget wordt er gekeken naar het inkomen en het vermogen. De hoogte van het kindgebonden budget wordt vervolgens bepaald aan de hand van het aantal kinderen, de leeftijd van de kinderen, de hoogte van het toetsingsinkomen, en het al dan niet hebben van een toeslagpartner. Het kabinet wijst het invoeren van het kindgebonden budget (via de fiscaliteit en inkomensafhankelijk) af.

Het kabinet heeft per 2016 reeds de kinderbijslag in Caribisch Nederland ingevoerd. Het kabinet ziet geen reden om een aanvullende, inkomensafhankelijke regeling voor ouders met kinderen te introduceren. Het aantal hoge inkomens op de eilanden is daarnaast relatief beperkt.

In de kabinetsreactie worden reeds maatregelen genoemd om armoede voor gezinnen te reduceren (prijsbeleid, woonlasten beperken, bijzondere onderstand verruimen, lagere premies en verschuiving belastingdruk). Het kabinet is verder bereid om via een «twinning» de openbare lichamen te ondersteunen bij het vormgeven van een duurzaam en toegankelijk systeem van kinderopvang.

37

Wanneer wordt besloten over verruiming van het armoede-instrumentarium op de eilanden? Welke maatregelen zullen daartoe worden genomen en wanneer gaan de inwoners van de eilanden daar concreet iets van merken?

Antwoord: Het armoede instrumentarium op de eilanden wordt vanuit het Rijk vormgegeven via de bijzondere onderstand en door de openbare lichamen via het eilandelijk armoedebeleid. De bijzondere onderstand is recent nog verruimd. Dit betekent dat er sinds 1 januari 2016 voor meer kostensoorten dan voorheen een vergoeding mogelijk is. De belangrijkste kostenposten waar vanuit de bijzondere onderstand een tegemoetkoming voor wordt verstrekt zijn op dit moment: schooluniform en schoolbenodigdheden (voortgezet onderwijs), babybed, bedmatras, kosten medisch dieet, watervoorziening (betalen achterstallige factuur) en witgoed (koelkast, gasfornuis of wasmachine). In de kabinetsreactie is verdergaande verruiming aangekondigd. Welke kostenposten bij deze verruiming worden betrokken, staat nog niet vast. Het voornemen is om de bestuurscolleges hierover nog voor de zomer te consulteren. In het verlengde van het bij voorjaarsbesluitvorming voor dit doel beschikbaar komen van middelen per 1 juli 2016, is het streven erop gericht om de verruiming zo gauw als mogelijk is te doen ingaan. Dit laat onverlet het belang van een zorgvuldige afstemming met de openbare lichamen. Bij de consultatie over uitbreiding van de bijzondere onderstand wil het kabinet gelijk optrekken met de openbare lichamen, die immers over het brede eilandelijk armoede-instrumentarium gaan. Het kabinet wil graag de openbare lichamen oproepen om het eilandelijk armoedebeleid (binnen de geldende kaders, zo is eilandelijk inkomensbeleid uitgesloten) zover mogelijk is te concretiseren en waar mogelijk de reikwijdte ervan te verbreden.

38

Welke kwantitatieve en kwalitatieve doelstelling is er ten aanzien van de verlichting van de armoedeproblematiek op de eilanden?

Antwoord: Met de in de kabinetsreactie beschreven maatregelen wordt beoogd de kosten van levensonderhoud waar mogelijk te drukken en de besteedbare inkomens van burgers te verbeteren (met name door opwaartse ontwikkeling van het WML en de uitkeringen waar mogelijk en door verhogen van de arbeidsparticipatie van lokale arbeidskrachten). Via het CBS wordt gewerkt aan het in de toekomst inzage krijgen in de ontwikkeling van de koopkracht, om zo inzicht te krijgen ten behoeve van de beoordeling van de ontwikkeling van de armoedeproblematiek. Zoals reeds genoemd is het kabinet voornemens om een ijkpunt voor de bestaanszekerheid in Caribisch Nederland te formuleren. Het ijkpunt zal worden vormgegeven als een percentage van het WML.

39

Op welke wijze wordt de ontwikkeling van de armoedeproblematiek op de eilanden de komende jaren gemonitord?

Antwoord: Er zijn verschillende relevante informatiebronnen die raken aan de armoedeproblematiek en de in de kabinetsreactie beschreven maatregelen. Het betreft onder meer de volumegegevens van de algemene en de bijzondere onderstand (informatie over het aantal toepassingen), het tweejaarlijkse Arbeidskrachtenonderzoek (uitgevoerd door het CBS) en de jaarlijkse inkomensstatistiek (eveneens CBS). Uit de parlementaire behandeling van de Wet kinderbijslagvoorziening BES staat nog de toezegging dat met het CBS in overleg zal worden getreden over de mogelijkheid om specifiek de situatie van huishoudens met kinderen bij de inkomensstatistiek te betrekken, om zo meer inzicht te krijgen in de ontwikkeling van de armoede onder gezinnen met kinderen. Het CBS beziet momenteel de mogelijkheden daartoe. Bovendien vindt nog overleg plaats met het CBS over het naast de inkomensstatistiek inzichtelijk maken van de koopkrachtontwikkeling in Caribisch Nederland.

40

Op welke wijze wordt de motie-Van Laar over leefbare woningen op de eilanden (Kamerstuk 34 000 IV, nr. 11) volledig uitgevoerd? Wanneer is de inventarisatie van de staat van de woningen klaar en wordt die naar de Kamer gestuurd? Hoe luidt die precies? Wanneer zal vervolgens het actieplan klaar zijn om te waarborgen dat alle mensen op de eilanden in een leefbare woning kunnen wonen?

De regering onderkent de problemen die de motie Van Laar aanhaalt op het terrein van sociale woningbouw op de eilanden. Sinds de transitie naar openbare lichamen van Nederland heeft de regering op diverse manieren geprobeerd om de openbare lichamen en hun woonstichtingen te faciliteren bij hun eilandelijke taak op het terrein van volkshuisvesting. Zo is onder meer ondersteuning van Nederlandse woningcorporaties gezocht voor de lokale woonstichtingen op de eilanden. Deze hebben, mede als onderdeel van de opgestelde woonvisies, ook een inventarisatie gemaakt van de staat van de sociale woningbouw op de diverse eilanden. Op Bonaire heeft, ten behoeve van onder andere de woonvisie, ook een inventarisatie plaatsgevonden van de staat van woningen in het particuliere segment. Daarnaast houdt ook de rijksvertegenwoordiger de situatie van de woningmarkt op de eilanden nauw in de gaten. Daarmee bestaat momenteel al een redelijk goed beeld van de staat van de woningen op de eilanden.

Hoewel het Rijk op het terrein van bouwen en wonen ten aanzien van de openbare lichamen in principe alleen een kaderstellende verantwoordelijkheid (wetgeving) heeft, werkt de regering nauw samen met de openbare lichamen en hun woonstichtingen. Het is daarbij de insteek van de regering om in samenwerking met de openbare lichamen stapsgewijs te werken aan verbeteringen, zowel op het gebied van wet- en regelgeving als in de uitvoering. Daarbij zijn door de jaren heen reeds diverse acties ondernomen. De resultaten van de inventarisatie en de ondernomen acties zullen hieronder nader worden toegelicht.

Op de drie eilanden samen staan ongeveer 8.900 woningen. Het overgrote deel hiervan (93%) is particulier eigendom. Ongeveer 7% van de woningen in Caribisch Nederland (ca. 640 woningen) zijn sociale huurwoningen die worden verhuurd door een woonstichting. De openbare lichamen subsidiëren de woonstichtingen en stellen voorwaarden ten aanzien van toewijzing van de woningen en de huurtarieven.

De onderhoudsstatus van de sociale huurwoningen verschilt per eiland. Op Bonaire staan 488 sociale huurwoningen die eigendom zijn, en verhuurd worden door, de Fundashon Cas Bonairiano (FCB). De FCB heeft de afgelopen jaren hard gewerkt aan professionalisering van de organisatie. Er is in samenwerking met de Nederlandse woonstichting «thuis een woonvisie opgesteld, evenals een degelijk onderhoudsplan voor de woningen. Deze wordt ook uitgevoerd. Gelet op de lage huurinkomsten (gerelateerd aan lage inkomens van de huurders), die worden aangevuld met een exploitatiesubsidie door het openbaar lichaam, is het voor de FCB geen eenvoudige opgave het onderhoud van de woningen te realiseren. Maar de achterstanden zijn ook niet dusdanig dat gezondheid of veiligheid in het geding zijn. Het openbaar lichaam Bonaire heeft eerder aangegeven dat op Bonaire ook een aantal particuliere huiseigenaren dusdanig onder de armoedegrens leeft, dat zij niet in staat zijn hun eigen woningen goed te onderhouden. Dit probleem wordt ook benoemd in het onderzoek van Ideeversa aangaande het onderhoud BES-fonds 2015 (2015). Zo zouden volgens dit onderzoek ongeveer 175 particuliere woningen op Bonaire in een slechte staat verkeren. Na een gezamenlijke verkenning van de omvang van deze problematiek heeft het Ministerie van BZK in 2013 een subsidie toegezegd aan het openbaar lichaam van € 240.000 voor het opknappen van particuliere woningen. Deze middelen zijn nog niet door het openbaar lichaam aangewend. Als voorwaarde voor deze subsidie gold dat het openbaar lichaam een subsidieregeling diende op te stellen waarin duidelijk werd afgebakend bij welke inkomensgrens huishoudens in aanmerking zouden komen en welke werkzaamheden gefinancierd zouden kunnen worden. Deze subsidieregeling moet het openbaar lichaam bij haar subsidieaanvraag indienen. Het openbaar lichaam heeft recent pas de benodigde aanvraag en regeling ingediend. Momenteel wordt bekeken of daarbij is voldaan aan de gestelde voorwaarden.

Op Sint Eustatius staan ca. 100 sociale huurwoningen, waarvan er 80 eigendom van het openbaar lichaam zijn. Het dagelijks beheer en onderhoud wordt uitgevoerd door de Statia Housing Foundation (SHF) die ook de andere 20 woningen in eigendom heeft. Er is sprake van ernstig achterstallig onderhoud. In overleg met de Europees Nederlandse corporatie Woonlinie is in 2013/2014 een onderhoudsplan opgesteld voor de 80 woningen van het openbaar lichaam. Voor de uitvoering van dit plan heeft het Ministerie van BZK een subsidie van € 320.000 aangeboden. Voorwaarde voor de subsidietoekenning was dat niet alleen de woningen opgeknapt zouden worden, maar er tegelijkertijd samen met Woonlinie gewerkt zou worden aan een toekomstbestendige beheerorganisatie. Dit laatste om te voorkomen dat het een «dweilen-met-de-kraan-open» project zou worden. Toen het bestuurscollege aangaf zich niet aan de eerder overeengekomen afspraken te willen houden, is de samenwerking «stil» gezet (december 2014). Sindsdien zijn er geen ontwikkelingen op dit terrein geweest op Sint Eustatius. Het subsidiebedrag is nog niet uitgekeerd. Momenteel wordt in overleg met de rijksvertegenwoordiger en het openbaar lichaam bekeken of en hoe dit traject kan worden hervat.

Op Saba staan zo’n 50 sociale huurwoningen. 30 daarvan zijn eigendom van de Own Your Own Home Foundation (OYOHF) en 20 van Woonlinie. Net als Sint Eustatius heeft het openbaar lichaam Saba van het Ministerie van BZK in 2013 een subsidie toegekend gekregen voor het opknappen van sociale huurwoningen (€ 100.000). Het openbaar lichaam heeft deze subsidie benut en uit eigen middelen een aanvulling gedaan om alle woningen van de OYOHF naar behoren op te knappen. Eind 2015 is er een samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen het openbaar lichaam, de OYOHF en Woonlinie, waarin Woonlinie een groeiende rol op zich neemt voor het beheer en onderhoud van de woningen van OYOHF. Woonlinie bouwt de komende jaren ook nog nieuwe sociale huurwoningen op Saba. Met deze ontwikkelingen lijkt de kwaliteit en kwantiteit van sociale huisvesting en het onderhoud daarvan op Saba ook op de langere termijn gewaarborgd.

Ook op het terrein van wet- en regelgeving ten aanzien van huurwoningen worden stappen gezet. Op verzoek van het openbaar lichaam Bonaire is momenteel een wetsvoorstel in voorbereiding waarmee wijzigingen worden beoogd ten aanzien van de wijze waarop (maximale) huurtarieven worden vastgesteld, alsmede wijzigingen ten aanzien van de taken en verantwoordelijkheden van de Huurcommissie. In het wetsvoorstel wordt ook een mogelijkheid gecreëerd dat Europees Nederlandse corporaties (toegelaten instellingen) onder bepaalde voorwaarden en voor een bepaalde periode beheer en onderhoud verrichten van sociale huurwoningen die eigendom zijn van een lokale woonstichting of openbaar lichaam. Op Saba staat deze werkwijze al in de steigers; de andere eilanden zouden hiermee ook een beroep kunnen doen op ondersteuning door en intensievere samenwerking met Europees Nederlandse corporaties.

Tot slot is ook aandacht nodig voor uitbreiding van het huidige woningbestand (nieuwbouw) op de eilanden. In de Woonvisie Bonaire CN 2011–2015 is vastgesteld dat 500 nieuwe sociale huurwoningen nodig zouden zijn om te kunnen voorzien in de bestaande behoefte op het eiland. Over de financiering daarvan wordt al geruime tijd gesproken met FCB en het openbaar lichaam. Deze gesprekken zullen de komende tijd worden voortgezet. Met subsidie van het Ministerie van BZK zijn sinds 2011 reeds 76 nieuwe huurwoningen voor FCB gebouwd, alsmede 25 koopwoningen in hetzelfde segment. Momenteel is er voor Bonaire nog een subsidie van € 500.000 voor 75 nieuwe sociale woningen. Bonaire kiest er echter momenteel voor om deze middelen aan te wenden voor de bouw van 16 «noodwoningen». Ook voor Sint Eustatius geldt dat er nog een subsidie van € 70.000 beschikbaar is voor de bouw van zes woningen en een appartementencomplex (alle sociale huur). Op Saba wordt goed gebruik gemaakt van de beschikbare middelen voor nieuwbouw.

Ondanks het feit dat er nog onaangewende middelen beschikbaar zijn voor onderhoud en nieuwbouw, zullen we blijven bezien welke maatregelen ter verbetering van de volkshuisvesting op de eilanden mogelijk zijn. Daar worden met regelmaat gesprekken over gevoerd tussen de openbare lichamen, het Ministerie van BZK en de rijksvertegenwoordiger voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Mochten zich hieromtrent nieuwe ontwikkelingen voordoen, dan zullen wij u daarover informeren.

41

Wie gaat de integraliteit van de integrale benadering van de problematiek waarborgen?

Antwoord: De integrale benadering van de sociaaleconomische problematiek wordt geborgd door voorbereiding, actualisatie en voortgang van de meerjarenprogramma’s aan de CN-tafel (onder voorzitterschap van de secretaris-generaal van het Ministerie van BZK) te bespreken en af te stemmen. De Rijksvertegenwoordiger ziet toe op de implementatie van de meerjarenprogramma’s en de afstemming van de uitvoering. Ter versterking van de betrokkenheid van de openbare lichamen wordt de voortgang van de uitvoering twee keer per jaar een bilateraal overleg georganiseerd tussen voorzitter van de CN-tafel, de Rijksvertegenwoordiger en het bestuurscollege van elk van de openbare lichamen.

42

Wat moet worden verstaan onder de structurele kwetsbaarheden bij de afdelingen burgerzaken?

Antwoord: Een voorwaarde voor een goed functionerende openbaar bestuur is een kwalitatieve goede bevolkingsadministratie. Deze voorwaarde wordt ook onderschreven door de besturen van de openbare lichamen. Geconstateerd is dat de structurele kwetsbaarheden bij de afdelingen Burgerzaken betrekking hebben op de personeelsbezetting en de geringe modernisering van het burgerzakendomein. Dit is mede gelegen in het feit dat de openbare lichamen gebonden zijn aan geografische en demografische beperkingen door de kleine schaal.

De afdelingen Burgerzaken van de openbare lichamen leveren in principe dezelfde dienstverlening als Europees Nederlandse gemeenten. In samenspraak met de openbare lichamen wordt gestreefd naar een situatie waarin de integriteit en kwaliteit van de persoonsgegevens in de bevolkingsadministraties en de Burgerlijke stand duurzaam wordt geborgd. Tevens wordt gestreefd naar een kwalitatief goede paspoorten aanvraag- en uitgifteproces waarmee de integriteit van het reisdocument duurzaam is geborgd.