Kamerstuk 34300-IV-60

Lijst van vragen en antwoorden over de Evaluatie uitwerking nieuwe staatkundige structuur Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van Koninkrijksrelaties (IV) en het BES-fonds (H) voor het jaar 2016

Gepubliceerd: 13 mei 2016
Indiener(s): Jeroen Recourt (PvdA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34300-IV-60.html
ID: 34300-IV-60

Nr. 60 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 13 mei 2016

De vaste commissie voor Koninkrijksrelaties heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 12 oktober 2015 inzake de Evaluatie uitwerking nieuwe staatkundige structuur van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Kamerstuk 34 300 IV, nr. 23).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 12 mei 2016. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Recourt

De adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx

1

Kan er nader worden ingegaan op het feit dat de regering het eindperspectief van geleidelijke vervanging van de oude Antilliaanse door de gewone Nederlandse wetgeving steeds meer is gaan relativeren?

In de slotverklaring is met de eilanden afgesproken dat bij aanvang van de nieuwe staatsrechtelijke positie de Nederlands Antilliaanse wetgeving die toen op de drie eilanden van kracht was, in beginsel van kracht zou blijven en dat vervolgens Nederlandse regelgeving geleidelijk zou worden ingevoerd. Onbepaald was welke regelgeving zou worden ingevoerd en op welke termijn.

Ondanks deze afspraak in de Slotverklaring zijn met ingang van 10 oktober 2010 een (beperkt) aantal Europees-Nederlandse wetten of daarmee vergelijkbare regelgeving in Caribisch Nederland van toepassing geworden. In de nota naar aanleiding van het verslag bij de Wet openbare lichamen BES is een periode van vijf jaar van legislatieve terughoudendheid aangekondigd. Na die periode, tegelijk met de evaluatie van de Wet openbare lichamen BES, wordt bezien in welke mate en op welke termijn overige Nederlandse wetgeving zal worden doorgevoerd. In de kabinetsreactie op de evaluatie zal hier nader op worden ingegaan.

2

Is bekend welke wetstrajecten de afgelopen jaren zijn gestaakt of afgebroken vanwege legislatieve rust?

Met het oog op de legislatieve terughoudendheid na de transitie is steeds het uitgangspunt geweest dat er geen nieuwe wet- en regelgeving voor de openbare lichamen wordt ingevoerd, tenzij daar een dringende noodzaak toe is. Slechts die gevallen waarin de noodzaak tot het invoeren van wet- en regelgeving zich voordeed, zijn bekend. Het betreft veelal noodzakelijk onderhoud van regelgeving of (wijziging van) regelgeving die ertoe strekte bestaande problemen op te lossen en waarom vaak door de eilanden zelf gevraagd is.

3

Wat betekent de uitdrukking «de niet onbegrijpelijke verwachting gewekt»? Was dit volgens de commissie een onterechte verwachting?

Het is niet aan het kabinet om duiding te geven aan de woorden van de Commissie. Het kabinet kan zich overigens de verwachtingen op de eilanden ten aanzien van een significante verbetering van het voorzieningenniveau goed voorstellen en heeft in lijn hiermee – zoals de commissie bij de slotconclusies opmerkt – in financiële en personele zin fors in de eilanden geïnvesteerd. Dit heeft geresulteerd in resultaat op meerdere terreinen, zij het dat de resultaten op het ene terrein meer zichtbaar zijn dan op het andere. Daar waar resultaten lijken te zijn achtergebleven (o.a. welvaartsniveau) zal in de kabinetsreactie op de evaluatie nader worden ingegaan.

4

Kan er nader worden ingegaan op de term «een binnen Nederland aanvaardbaar voorzieningenniveau»? In welke parlementaire stukken is deze term gebruikt?

De term «een binnen Nederland aanvaardbaar voorzieningenniveau» is afgesproken met de eilanden in het bestuurlijk overleg van 31 januari 2008 (zie Kamerstuk 31 200 IV, nr. 32) en is verder in diverse Kamerstukken gebruikt, in het bijzonder bij de behandeling van de transitiewetgeving. Het opstellen van normen is in het bijzonder afgesproken op de terreinen onderwijs, volksgezondheid, sociale zekerheid en veiligheid. Daarbij wordt rekening gehouden met specifieke omstandigheden van de eilanden: de geringe bevolkingsomvang van de eilanden, het insulaire karakter, de grote afstand tot Nederland, de kleine oppervlakte, het reliëf en ongewenste bestuurlijke en sociaal economische effecten. Conform de afgesproken taakverdeling heeft elk departement afzonderlijk nadere invulling gegeven aan deze afspraak uit 2008.

5

Is de commissie van mening dat er op basis van de uitspraken van de regering wel of niet een significante verbetering van het voorzieningenniveau had moeten plaatsvinden?

Het is niet aan het kabinet om duiding te geven aan de woorden van de Commissie. Zie verder het gegeven antwoord bij vraag 3.

6

Zijn er uiteindelijk normen opgesteld voor «een binnen Nederland aanvaardbaar voorzieningenniveau»?

De verschillende departementen hebben zelfstandig invulling gegeven aan het begrip «een binnen Nederland aanvaardbaar voorzieningenniveau». Op de voorzieningen met betrekking tot onderwijs en gezondheidszorg zijn voorzieningenniveaus vastgesteld. Op andere terreinen, zoals sociale zekerheid, geeft de kabinetsreactie nadere invulling aan het voorzieningenniveau.

7

Hoeveel mensen leven onderscheidenlijk in Bonaire, Saba en Sint Eustatius in armoede?

Hoeveel van hen zijn kinderen? Kan dit naast in absolute aantallen ook relatief worden aangegeven? En hoe verhouden die percentages zich tot Europees Nederland?

Er zijn op dit moment nog weinig cijfers beschikbaar over de ontwikkeling van de koopkracht en de feitelijke armoedesituatie in Caribisch Nederland. Het CBS werkt aan cijfers over inkomensontwikkeling op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in 2012 een armoedeverkenning uitgevoerd. Kwetsbare groepen met een hoog risico op een leven in armoede zijn ouderen met alleen een uitkering op grond van de Wet algemene ouderdomsverzekering (AOV) BES, alleenstaande moeders en arbeidsgehandicapten, zo bleek uit deze kwalitatieve verkenning. Daarnaast heeft het Nibud in 2014 onderzoek gedaan naar de kosten van volgens hen minimale levenspakketten op Bonaire. Het niveau van de door Nibud berekende kosten is voor verschillende huishoudtypen ongunstig vergeleken met de niveaus van het wettelijk minimumloon en de uitkeringen. Een vergelijking met Europees Nederland is op basis van deze gegevens niet goed mogelijk. Na 10 oktober 2010 is door Nederland gratis onderwijs, collectieve zorg etc ingevoerd. Zie verder ook het antwoord bij vraag 8.

8

Op welke wijze krijgen mensen die onvoldoende middelen hebben voor bijvoorbeeld voedsel, kleding, elementaire voorzieningen of medicijnen, financiële ondersteuning in de vorm van toeslagen en bijstand? Hoeveel wordt daar gebruik van gemaakt? En in welke mate is die ondersteuning voldoende om de nood te lenigen?

Voor financiële ondersteuning kan een beroep worden gedaan op de bijzondere onderstand, die wordt uitgevoerd door het Rijk (RCN-unit SZW, ressorterend onder het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) of op het eilandelijk armoede-instrumentarium. Met betrekking tot medicijnen geldt overigens een publieke zorgverzekering in Caribisch Nederland, die de kosten van door een arts voorgeschreven medicijnen dekt. Voor schoolgaanden in het primair onderwijs heeft het openbaar lichaam een verantwoordelijkheid op grond van de Wet primair onderwijs BES. Bij eilandsverordening dienen regels te worden gesteld met betrekking tot het verstrekken van voeding en kleding evenals het mogelijk maken van schoolvervoer voor leerlingen die zonder deze voorzieningen redelijkerwijs niet in staat zouden zijn de school geregeld te bezoeken. Daarnaast heeft het openbaar lichaam een wettelijke taak op grond van de Begrafeniswet BES. Buiten deze wettelijke taken hebben de openbare lichamen discretionaire ruimte om armoedebeleid toe te passen. Dit kan bijvoorbeeld zijn het subsidiëren van een maaltijdvoorziening, het tijdelijk vergoeden van stroomkosten of het vergoeden van een noodzakelijke woningreparatie (bijvoorbeeld bij lekkage). Cijfers over de inzet van de eilandelijke armoede-instrumenten zijn niet voorhanden.

Bijzondere onderstand kan worden verstrekt voor uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke bestaanskosten. Deze voorziening staat ook open voor niet-onderstandgerechtigden, zoals ouderen met een AOV-uitkering. De belangrijkste kostenposten waar de RCN-unit SZW vanuit de bijzondere onderstand een tegemoetkoming voor verstrekt zijn op dit moment: schooluniform en schoolbenodigdheden (voortgezet onderwijs), babybed, bedmatras, kosten medisch dieet, watervoorziening (betalen achterstallige factuur) en witgoed (koelkast, gasfornuis of wasmachine). Over 2015 ging het om totaal 300 toekenningen door de RCN-unit SZW.

Met de geboden ondersteuning kan de meest prangende nood worden gelenigd. Voor wat betreft de onderstand is hierbij vooral de hardheidsclausule van belang, op grond waarvan op grond van zeer dringende reden – zo nodig buiten de geldende kaders – bijzondere onderstand kan worden toegekend. Dit neemt niet weg dat er behoefte is aan verdergaande verbreding van de toepassing van de bijzondere onderstand. Aanwending van een deel van het in het Meerjarenprogramma Caribisch Nederland 2015–20181 genoemde bredere pakket van € 300.000, maakt dat mogelijk. Als gevolg hiervan is het aantal kostensoorten waarvoor (op grond van de daartoe strekkende beleidsregels) bijzondere onderstand kan worden verstrekt, per 1 januari 2016 uitgebreid. Daarnaast is er geregeld overleg met de openbare lichamen over de mogelijkheden om vanuit het eilandelijk armoedebeleid burgers betere ondersteuning te bieden. Intensivering van het eilandelijk armoedebeleid gebeurt in de praktijk veelal vanuit de door het Rijk beschikbaar gestelde middelen integrale aanpak (Tijdelijk besluit bijzondere uitkeringen integrale projecten BES). Vanuit dit budget is voor 2016 € 6.134.000 beschikbaar, waaronder de € 600.000 armoedemiddelen vanuit de boedelscheiding SVB Nederlandse Antillen (in 2016 tot en met 2019 jaarlijks € 2.256.000).

9

Kunt u voor een aantal standaard huishoudens voor alle drie de eilanden op een rijtje zetten welke gemiddelde kosten aan basisbehoeften en -voorzieningen zij hebben, en hoe deze zich verhouden tot het gemiddelde gezinsinkomen? Hoe verhouden die plaatjes zich tot Europees Nederland?

Het CBS noch het CPB maakt een aantal kostenplaatjes voor standaard huishoudens. Dat gebeurt niet in Europees Nederland en evenmin in Caribisch Nederland.

10

Welke lopende onderzoeken naar de stand van zaken van het voorzieningenniveau op de drie eilanden vinden momenteel plaats? Wanneer kan dit voorzieningenniveau volledig worden vastgesteld?

Behoudens de informatie uit een aantal relevante statistische trajecten van het CBS (zoals de eerdergenoemde inkomensstatistiek) loopt er geen specifiek onderzoek naar het voorzieningenniveau. Per departement en ook afzonderlijk beleidsterrein wordt invulling gegeven aan het begrip voorzieningenniveau en vindt regelmatig onderzoek en evaluatie plaats. Zo is in 2015 onderzoek gedaan door Ideeversa, voor zover het gaat om eilandelijke taken.

11

Is het een bewuste keuze geweest om voorafgaand aan de transitie geen feitenvaststelling van het toen bestaande voorzieningenniveau te doen? Wat zijn de redenen dat de afspraken over de gewenste normen, gemaakt tijdens het Bestuurlijk Overleg van 31 januari 2008, niet zijn nagekomen m.b.t. sociale zekerheid en veiligheid?

Voor onderwijs is een feitenvaststelling door de Inspectie van het Onderwijs gedaan in 2008. Het voorzieningenniveau voor onderwijs is bepaald op gelijkwaardigheid als in Europees Nederland. Op het terrein van sociale zekerheid zijn op 18 oktober 2010 bestuurlijke afspraken gemaakt over startniveaus, waarbij het streven is uitgesproken om bijvoorbeeld het minimumloon in de toekomst te verbeteren, naar gelang de economische draagkracht en ontwikkeling. Nadien zijn door de achtereenvolgende bewindspersonen van SZW met de eilanden nadere afspraken gemaakt, de meest recente in juni 2015 over onder meer het verhogen van het wettelijk minimumloon per 1 januari 2016 (zie antwoord op vraag 14). Een vergelijkbare ontwikkeling heeft ook plaatsgevonden op andere beleidsterreinen. Om ook vooruitgang te boeken op departementsoverstijgende onderwerpen (zoals economische ontwikkeling en armoedebestrijding) is in de CN-week van 2015 een meerjarenprogramma afgesproken met de bestuurscolleges.

12

Kunt u aan de hand van cijfers weergeven in welke mate hoge inkomens en bedrijven op de eilanden hebben geprofiteerd van het nieuwe fiscale stelsel, en de overige, lagere inkomens niet? Wat was de motivering hiervoor toen deze keuze zo werd gemaakt?

Bij de uitwerking van het nieuwe fiscale stelsel dat na de transitie van toepassing zou worden op Bonaire, Sint Eustatius en Saba is – zoals ook in de rapportage van de Commissie Spies is aangegeven – beoogd om een eenvoudiger fiscaal stelsel te creëren met minder administratieve lasten, lagere uitvoeringskosten, verlaging van de directe belastingen, verhoging van de indirecte belastingen en een (beperkte) verschuiving van de lastendruk van inwoners naar niet-inwoners. In dat kader is er met instemming van de toenmalige bestuurders van Bonaire, Sint Eustatius en Saba onder meer voor gekozen om de gedateerde en moeilijk uitvoerbare Nederlands Antilliaanse winstbelasting te vervangen door een vastgoedbelasting en een opbrengstbelasting (vergelijkbaar met de Nederlandse dividendbelasting op uitgedeelde winsten). Uitgangspunt daarbij was dat deze omzetting van de oude Nederlandse Antilliaanse belastingen in de nieuwe Caribisch Nederlandse (rijks)belastingen op macro basis grosso modo budgettair neutraal zou uitpakken. Voor individuele belastingplichtigen kan het wel zijn dat de vastgoedbelasting tot een hogere of lagere belastingdruk heeft geleid dan de oude winstbelasting. Hotels die voorheen onder een tax holiday of een bijzonder (verlaagd) tarief (2%) van de winstbelasting vielen en die nu vastgoedbelasting betalen kunnen als gevolg van het nieuwe fiscale stelsel een lastenverhoging hebben ervaren. Bedrijven met een relatief hoge winst die voor hun bedrijfsuitoefening kunnen volstaan met onroerende zaken met een beperkte waarde kunnen echter een lastenverlichting hebben ervaren.

Wat betreft de effecten van het nieuwe fiscale stelsel voor lage en hoge inkomens verwijs ik in eerste instantie naar de brieven van de Minister van Financiën van 17 augustus 2010 en 4 oktober 2010 (Kamerstuk 32 189, nrs. 13 en 22) waarin voor diverse voorbeeldhuishoudens de verandering van het netto inkomen als gevolg van de introductie van het nieuwe fiscale stelsel in beeld is gebracht. Na de introductie van het nieuwe stelsel zijn via de Belastingplannen voor 2012, 2013 en 2014 echter diverse lastenverlichtende maatregelen getroffen. In dat kader heeft onder andere een (forse) verhoging van de belastingvrije som, de ouderentoeslag en de kindertoeslag plaatsgevonden. De kindertoeslag is per 1 januari 2016 vervangen door een kinderbijslag.

Cijfers over de mate waarin lage en hoge inkomens hebben geprofiteerd van het nieuwe fiscale stelsel zijn, anders dan in de hiervoor bedoelde brieven, niet beschikbaar. Wel plaats ik daarbij de kanttekening dat de in deze brieven opgenomen koopkrachtoverzichten gebaseerd zijn op een «technische» vergelijking van de tariefstructuur van het oude fiscale stelsel met de tariefstructuur van het nieuwe fiscale stelsel. Aan die vergelijking lag de veronderstelling ten grondslag dat belastingplichtigen hun belasting betaalden conform het oude stelsel en dat ze dat onder het nieuwe stelsel zouden blijven doen. Inmiddels is gebleken – ook in de rapportage van de Commissie Spies wordt daar aan gerefereerd – dat het nieuwe fiscale stelsel door de Belastingdienst / Caribisch Nederland veel beter wordt uitgevoerd en toegepast dan dat het oude fiscale stelsel door de voormalige Nederlands Antilliaanse belastingdienst werd uitgevoerd en toegepast. Dat kan ertoe hebben geleid dat belastingplichtigen die in theorie voordeel hadden moeten ondervinden van de introductie van het nieuwe fiscale stelsel in de praktijk geen voordeel of zelfs nadeel hebben ondervonden omdat men onder het oude fiscale stelsel niet of niet volledig aan de toen geldende fiscale verplichtingen voldeed.

13

In welke mate klopt het dat de Belastingdienst/CN te weinig discretionaire bevoegdheden heeft? Hoe vaak zijn die de laatste vijf jaar gebruikt?

Onder het oude Nederlands Antilliaanse fiscale stelsel had de belastingdienst een (te) ruime discretionaire bevoegdheid die (te) veel ruimte bood om één of enkele belastingplichtigen anders te behandelen dan andere belastingplichtigen die in gelijke omstandigheden verkeerden. Een dergelijke situatie werd ongewenst geacht. In verband daarmee is er bij de uitwerking van het nieuwe fiscale stelsel van Bonaire, Sint Eustatius en Saba bewust voor gekozen geen discretionaire bevoegdheid (meer) toe te kennen aan de Belastingdienst / Caribisch Nederland. Uitgangspunt was, en is, dat het nieuwe fiscale stelsel op basis van de geldende wet- en (lagere) regelgeving voor een ieder op gelijke wijze moet worden uitgevoerd en toegepast omdat net zoals in Europees Nederland ook in Caribisch Nederland «eenheid van beleid» wordt nagestreefd. De afwezigheid van discretionaire bevoegdheden van de Belastingdienst / Caribisch Nederland betekent evenwel niet dat men geen enkele speelruimte meer heeft bij het uitvoeren en toepassen van het fiscale stelsel. Enerzijds omdat men telkens op basis van specifieke feiten en omstandigheden van afzonderlijke belastingplichtigen zal moeten beoordelen of en zo ja op welke wijze de geldende fiscale wet- en regelgeving zal moeten worden toegepast. Anderzijds geldt dat ingeval men bij de uitvoering en toepassing van het fiscale stelsel knelpunten ervaart, deze knelpunten bij het Ministerie van Financiën kunnen worden aangekaart zodat deze knelpunten daar waar nodig en mogelijk via aanpassing van wet- en regelgeving kunnen worden opgelost. Wat dit laatste betreft is de rol van de Belastingdienst belangrijker anders geworden dan in het verleden. Men heeft geen directe discretionaire bevoegdheid meer om uitzonderingen te maken voor één of enkele belastingplichtigen, maar wel om relevante wijzigingen voor te stellen die van belang (kunnen) zijn voor alle belastingplichtigen die in gelijke omstandigheden verkeren.

14

In hoeverre dekt het minimumloon het kunnen voldoen aan basisbehoeften en basisvoorzieningen in Caribisch Nederland?

Een vastomlijnde definitie van wat het niveau van basisbehoeften en basisvoorzieningen in Caribisch Nederland is, ontbreekt. In hoeverre het (wettelijk) minimumloon toereikend is, is op dit moment niet vast te stellen. De regering deelt echter het beeld dat uit de evaluatie naar voren komt, dat huishoudens met een inkomen rond het niveau van het wettelijk minimumloon moeite hebben om rond te komen. Voor gezinnen met kinderen levert inmiddels de invoering van de kinderbijslag een bijdrage in het bestrijden van de kosten van het bestaan. Bovendien wordt ingezet op verhoging van het wettelijk minimumloon waar mogelijk. Op Saba is per 1 januari 2014 al een extra verhoging van het wettelijk minimumloon met 6,1% mogelijk gebleken en per 1 januari 2016 komt daar nog eens 6,5% bij. Voor Sint Eustatius bedraagt de extra verhoging per 1 januari 2016 4% en voor Bonaire 0,7%. Uitgangspunt is dat de economie de hoogte van het minimumloon moet kunnen dragen. De verhoging per 1 januari 2016 is dan ook op daarvoor geëigende onafhankelijke statistische informatie gebaseerd (inkomensstatistiek).

15

In hoeverre is het bestaansminimum gegarandeerd voor mensen die een uitkering of bijstand hebben?

In de bestuurlijke afspraken die voorafgaand aan de transitie (overleg d.d. 18 april 2010) met de vertegenwoordigers van de eilanden zijn gemaakt is erkend dat er, evenals voorheen, een verschil bestaat tussen de vastgestelde uitkeringen en het wenselijk niveau van de behoeften van bestaan. Tegen die achtergrond is een gezamenlijk streven overeengekomen om het minimumloon, de AOV en de onderstand in de toekomst verder te verbeteren naar gelang de economische draagkracht en ontwikkeling. Het bestaansminimum is niet geobjectiveerd, maar aan het ontwikkelen van een ijkpunt voor de bestaanszekerheid wordt gewerkt (zie hierna het antwoord op de vragen 20 en 23).

17

Hoe vaak komt het op de eilanden voor dat mensen recht hebben op een sociale voorziening of uitkering, maar daar ten gevolge van bijv. gebrekkige communicatie en toegankelijkheid, geen gebruik van maken?

Het is niet goed mogelijk om het niet-gebruik in aantallen te duiden, immers het gaat om mensen die voor het uitvoeringsloket van de voorzieningen buiten beeld zijn. De indruk is dat niet-gebruik het meest voorkomt bij de algemene en bijzondere onderstand. Daarom is er de afgelopen periode al extra energie gestopt in het bereiken van mensen die mogelijk in aanmerking kunnen komen, zoals via flyers, radioprogramma van de Rijksdienst Caribisch Nederland en door een actieve benadering (gericht op burgers in probleemsituaties) vanuit het openbaar lichaam Bonaire in het kader van de wijkaanpak. Dit heeft al tot een aanmerkelijke stijging van het aantal toekenningen geleid. Per 31 december 2015 waren er in Caribisch Nederland totaal 463 onderstandgerechtigden, terwijl dat er een jaar eerder nog 423 waren en op het zelfde tijdstip in 2012 en 2013 resp. 253 en 343. De RCN-unit SZW zet, in nauwe afstemming met de openbare lichamen, de inspanningen gericht op het terugdringen van niet-gebruik voort en zal deze waar nodig intensiveren.

18

Hoeveel kost het om deze mensen actief te benaderen en hen met terugwerkende kracht alsnog de tegemoetkomingen te geven waar zij recht op hadden?

De RCN-unit SZW beschikt over een budget uitvoeringskosten waarmee een actieve benadering van burgers kan worden vormgegeven. Dit betreft bijvoorbeeld kosten van communicatie, zoals radiospotjes of flyers. Op dit moment wordt veel energie gestopt in het communiceren over de voorziene nieuwe Kinderbijslagvoorziening BES, maar ook de communicatie over de (bijzondere) onderstand is een permanent issue. De inzet is er steeds op gericht om mensen zo snel mogelijk te kunnen helpen. Voor zover de wet- en regelgeving ruimte biedt voor terugwerkende kracht, wordt deze waar mogelijk toegepast. Zo zit er bijvoorbeeld in de Wet AOV BES de mogelijkheid van terugwerkende kracht in geval het ouderdomspensioen pas na de pensioendatum wordt aangevraagd. Daarvan wordt in de praktijk met enige regelmaat gebruik gemaakt.

19

Hoeveel ouderen en arbeidsongeschikten leven in Caribisch Nederland in armoede?

Zie het antwoord op vraag 7.

20

Welke varianten zijn er om voor Caribisch Nederland een ijkpunt voor de bestaanszekerheid, zoals in Nederland het minimumloon, vast te stellen?

Niet alle theoretisch denkbare varianten voor een eventueel vast te stellen ijkpunten voor de bestaanszekerheid kunnen perspectief bieden. Een variant dient te voldoen aan het uitgangspunt dat werken ten opzichte van de uitkeringssituatie loont. Het niveau van de uitkeringen moeten dan ook telkens in samenhang met het wettelijk minimumloon worden bezien. Vanuit dit uitgangspunt heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid eind januari 2016 nader overleg met de openbare lichamen over het vaststellen van een ijkpunt gevoerd2. Duidelijk is hierbij dat de loonontwikkeling – die als hefboom voor een hoger wettelijk minimumloon fungeert – een van de belangrijkste uitdagingen vormt.

21

Welke indicaties zijn er dat er een vorm van «aanzuigende werking» zou zijn als het Koninkrijk voor de eilanden van Caribisch Nederland een duidelijk sociaal minimum vaststelt? Hoe zou die aanzuigende werking er dan uitzien?

Het vaststellen en toepassen van een sociaal minimum voor Caribisch Nederland op een niveau dat substantieel ligt boven het huidige niveau en dat van omliggende landen, kan aanzuigende werking ten opzichte van de omgeving veroorzaken. Het wordt dan voor inwoners van relatief armere landen uit de omgeving aantrekkelijk om zich in Caribisch Nederland te vestigen. Na vijf jaar kan een permanente verblijfsvergunning worden aangevraagd. Via de route van werk- en verblijfsvergunning kan dus (op termijn) toegang tot het sociale zekerheidsstelsel van Caribisch Nederland ontstaan. Vreemdelingen kunnen echter niet zonder meer een beroep op het sociale zekerheidsstelsel van Caribisch Nederland doen. Zo is er pas recht op onderstand als iemand vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Caribisch Nederland heeft gewoond en het recht op wettelijk ouderdomspensioen is afhankelijk van de in het verleden op de eilanden opgebouwde rechten (die gaan lopen vanaf het moment van rechtmatig verblijf). Vreemdelingen hebben op grond van het wetsvoorstel kinderbijslagvoorziening BES onmiddellijk toegang tot de kinderbijslag, mits er sprake is van rechtmatig verblijf.

22

Bestaat er een juridisch, afdwingbaar recht om binnen één Koninkrijk recht hebben op een (hetzelfde) sociaal minimum? Zo ja, welk?

Binnen het Koninkrijk bestaan vier aparte landen met elk een eigen sociale zekerheidsstelsel. Op dat punt zijn de landen autonoom. Daarnaast is er sprake van differentiatie tussen het Europees deel van Nederland enerzijds en Caribisch Nederland anderzijds. Grondslag hiervoor is artikel 1, tweede lid, van het Statuut voor het Koninkrijk, waarin de mogelijkheid van afwijkende maatregelen met het oog op de specifieke omstandigheden van Bonaire, Sint Eustatius en Saba is vastgelegd. De legitimiteit van differentiatie op het sociaal terrein is in een juridische procedure door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie bevestigd (uitspraak 15 december 2014, HLAR 68703/14).

23

Wat is de huidige stand van zaken om te komen tot de vaststelling van een sociaal minimum voor Caribisch Nederland?

Zie het antwoord op vraag 20.