Gepubliceerd: 24 augustus 2015
Indiener(s): Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD)
Onderwerpen: verkeer water
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34265-3.html
ID: 34265-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING1

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 26, vijfde lid, van de Wet op de Raad van State)

Inhoudsopgave

blz.

         

I

Algemeen deel

2

         

1.

Inleiding

2

 

1.1

Aanleiding tot het wetsvoorstel

2

 

1.2

Implementatie van het Nieuw Wettelijk Kader

2

 

1.3

Inhoudelijke wijzigingen

3

         

2.

Doelstelling en inhoud van het wetsvoorstel

3

 

2.1

Doelstelling

3

 

2.2

Inhoud van het wetsvoorstel

3

   

2.2.1

Algemeen

3

   

2.2.2

Reikwijdte

4

   

2.2.3

Normadressaten

4

   

2.2.4

Verplichtingen

5

   

2.2.5

keuze van de instrumenten

5

   

2.2.6

Overgangsrecht

7

         

3.

Bestuurlijk-juridisch

7

 

3.1

Regeldrukeffecten

7

   

3.1.1

Bedrijven

8

   

3.1.2

Burgers

10

 

3.2

Wijze van implementeren

11

 

3.3

Toezicht en handhaving

11

 

3.4

Internetconsultatie

12

 

3.5

Referendabiliteit

12

         

II

Artikelsgewijs

12

         

Bijlage: Transponeringstabel

23

I Algemeen deel

1. Inleiding

1.1 aanleiding tot het wetsvoorstel

Aanleiding tot het wetsvoorstel is de vaststelling van Richtlijn 2013/53/EU van het Europees parlement en de Raad van 20 november 2013 betreffende pleziervaartuigen en waterscooters en tot intrekking van richtlijn 94/25/EG van het Europees parlement en de raad (PbEU 2013, L 354) (hierna: richtlijn 2013/53/EU). Deze richtlijn is in de plaats gekomen van Richtlijn 94/25/EG van het Europees parlement en de Raad van 16 juni 1994 inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten met betrekking tot pleziervaartuigen (PbEG 1994, L 164) (hierna: richtlijn 94/25/EG). De nieuwe richtlijn bevat dusdanige nieuwe voorschriften met betrekking tot het in de handel brengen van pleziervaartuigen dat een zeer ingrijpende aanpassing van de Wet pleziervaartuigen nodig zou zijn om haar te implementeren. Omwille van de leesbaarheid is de voorkeur gegeven aan een geheel nieuwe wet.

1.2 Implementatie van het Nieuw Wettelijk Kader

Een vernieuwd beleid voor Europese productregelgeving is in 2008 vastgelegd in het zogenaamde Nieuw Wettelijk Kader (NWK). Dit kader bestaat uit het Besluit 768/2008/EG van het Europees parlement en de Raad van 9 juli 2008, betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad (hierna: besluit 768/2008/EG), de Verordening (EG) Nr. 764/2008 van het Europees parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van procedures voor de toepassing van bepaalde nationale technische voorschriften op goederen die in een andere lidstaat rechtmatig in de handel zijn gebracht, en tot intrekking van Beschikking nr. 3052/95/EG (hierna: verordening (EG) 764/2008 en Verordening (EG) Nr. 765/2008 van het Europees parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (hierna: verordening (EG) 765/2008). Het NWK heeft een meerledige doelstelling. Ten eerste wordt beoogd het toezicht op de producten en het toezicht op de aangewezen instanties in alle lidstaten effectiever en gelijkwaardig te maken. Dit heeft betrekking op het probleem dat een aanzienlijk aantal in de markt circulerende producten niet aan de gestelde eisen voldoet en het probleem dat de kwaliteit van dienstverlening van aangewezen (keurings)instanties soms ongelijkwaardig is. Deze problemen leiden tot verstoring van concurrentieverhoudingen en mogelijk tot gevaarlijke producten. Ten tweede worden via wetgeving de richtlijnen vereenvoudigd en op één lijn gebracht. Dit heeft betrekking op het probleem dat inconsistenties in de productrichtlijnen de toepassing ervan voor fabrikanten en toezichthouders onnodig ingewikkeld maken, doordat vaak meerdere richtlijnen op één product van toepassing zijn. De keuze om dit via wetgeving op te lossen is gebaseerd op de doeltreffendheid, doelmatigheid en samenhang die dat met zich meebrengt.

De verordeningen (EG)764/2008 en (EG) 765/2008 zijn sinds 13 mei 2009 respectievelijk 1 januari 2010 van toepassing. Besluit 768/2008/EG heeft in tegenstelling tot deze verordeningen geen onmiddellijke rechtsgevolgen voor marktdeelnemers of lidstaten, maar geeft een kader voor toekomstige productwetgeving in de EU om het regelgevingskader optimale samenhang te geven. Het besluit 765/2008/EG omvat horizontale definities, stelt gelijkwaardige verplichtingen aan marktdeelnemers: fabrikanten, gemachtigden (in de Unie gevestigde natuurlijke of rechtspersonen die schriftelijk door de fabrikant zijn gemachtigd om namens hem specifieke taken te vervullen), importeurs en distributeurs, voor onder meer traceerbaarheidseisen, harmoniseert conformiteitsbeoordelingsprocedures, scherpt de criteria voor aangemelde instanties aan, geeft eisen voor de aanmeldingsprocedure, stelt eisen aan de aanmeldende autoriteiten en geeft eenduidige regels voor de toepassing van de vrijwaringprocedure. Richtlijn 2013/53/EU is hierbij aangepast aan de nieuwe terminologie en bepalingen van het Verdrag van Lissabon. De bestaande comitéprocedures zijn aangepast aan de nieuwe comitéprocedures en waar nodig is de bevoegdheid tot het verrichten van gedelegeerde handelingen aan de Europese Commissie verleend.

Er is bij de aansluiting van richtlijn 2013/53/EU op besluit 768/2008/EG geen sprake van nieuw beleid.

1.3 Inhoudelijke wijzigingen

In richtlijn 2013/53/EU zijn ook een aantal nieuwe inhoudelijke eisen opgenomen. Er zijn nieuwe, strengere grenswaarden voor scheepsmotoren vastgesteld voor stikstofoxiden (NOx), koolwaterstoffen (HC) en fijnstof (PT). De grenswaarden voor compressieontstekingsmotoren zijn geënt op de norm van het US EPA voor dieselmotoren van pleziervaartuigen (40 CFR Part 1042). De grenswaarden voor vonkontstekingsmotoren zijn gebaseerd op de US EPA-norm voor nieuwe, niet voor het wegverkeer bestemde, vonkontstekingsmotoren, uitrusting en vaartuigen (40 CFR Part 1045). Door deze aanpak worden de grenswaarden op een niveau gebracht dat overeenkomt met de technische ontwikkeling van schonere technologie voor scheepsmotoren en dat een ontwikkeling in de richting van wereldwijd geharmoniseerde grenswaarden voor uitlaatemissies mogelijk maakt. De CO-grenswaarden worden iets versoepeld om de sterke daling van de overige luchtverontreinigende stoffen mogelijk te maken en de industrie niet te belasten met buitenproportionele nalevingskosten. Deze versoepeling leidt echter niet tot een risico voor de veiligheid.

Om bij te dragen tot de bescherming van het mariene milieu wordt het verplicht in vaartuigen met een toilet een opvangtank of waterzuiveringssysteem te installeren.

2. Doelstelling en inhoud van het wetsvoorstel

2.1 Doelstelling

Dit wetsvoorstel strekt tot implementatie van richtlijn 2013/53/EU en is bedoeld de Wet pleziervaartuigen te gaan vervangen. De strekking van het wetsvoorstel is grotendeels gelijk aan die van de Wet pleziervaartuigen, namelijk het stellen van essentiële eisen aan pleziervaartuigen als voorwaarde voor het in de handel brengen ervan, maar aangevuld met de onderwerpen markttoezicht, controles op producten die de markt van de Unie binnenkomen, algemene verplichtingen voor marktdeelnemers, bepalingen betreffende het vermoeden van conformiteit, voorschriften voor de CE-markering, eisen voor keuringsinstanties, aanmeldingsprocedures voor keuringsinstanties en procedures voor producten die een risico opleveren.

2.2 Inhoud van het wetsvoorstel

2.2.1 Algemeen

Richtlijn 94/25/EG was gebaseerd op de beginselen van de nieuwe aanpak, die uiteengezet zijn in de resolutie van de Raad van 7 mei 1985 betreffende een nieuwe aanpak op het gebied van de technische harmonisatie en normalisatie (PbEG 1985, C 136). Dit betekende dat zij slechts de essentiële eisen voor pleziervaartuigen bevatte en dat de technische details overeenkomstig richtlijn 98/34/EG van het Europees parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG 1998, L 204) door het Europees Comité voor Normalisatie (CEN) en het Europees Comité voor Elektrotechnische Normalisatie (Cenelec) werden vastgesteld. Conformiteit met de aldus vastgestelde geharmoniseerde normen waarvan de referenties in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt, vestigde een vermoeden van conformiteit met de eisen van richtlijn 94/25/EG. Aangezien de beginselen van de nieuwe aanpak op dit gebied goede ervaringen hebben opgeleverd zijn deze gehandhaafd in de nieuwe richtlijn en het wetsvoorstel.

2.2.2 Reikwijdte

In verband met de vele wijzigingen is richtlijn 94/25/EG ingetrokken en vervangen door richtlijn 2013/53/EU. Om het begrip en de uniforme toepassing door marktdeelnemers en nationale autoriteiten te vergemakkelijken zijn in de nieuwe richtlijn het toepassingsgebied en de begripsbepalingen verduidelijkt. Ten opzichte van de oude richtlijn zijn de omschrijving van het toepassingsgebied en het begrippenapparaat sterk uitgebreid, hetgeen zijn weerslag heeft gevonden in de artikelen 1 en 2 van het wetsvoorstel. In het bijzonder wordt nadrukkelijk aangegeven dat amfibische vaartuigen van het toepassingsgebied van deze richtlijn zijn uitgesloten. Tevens wordt gespecificeerd welke soorten kano’s en kajaks van het toepassingsgebied van de richtlijn zijn uitgesloten en wordt verduidelijkt dat alleen voor sport en vrije tijd bedoelde waterscooters onder deze richtlijn vallen. Daarnaast zijn definities opgenomen van «voor eigen gebruik gebouwde vaartuigen» en «particuliere importeur», die specifiek zijn voor deze sector. De begripsomschrijving van «voortstuwingsmotor» is uitgebreid, teneinde ook innovatieve voortstuwingsoplossingen eronder te laten vallen.

2.2.3 Normadressaten

Om een hoog niveau van bescherming van algemene belangen, zoals gezondheid en veiligheid, en consumenten- en milieubelangen te waarborgen, alsook te zorgen voor eerlijke mededinging op de markt van de Europese Unie, schrijft richtlijn 2013/53/EU voor dat de onder deze richtlijn vallende producten, die in de Unie in de handel worden gebracht of in bedrijf worden gesteld, in overeenstemming dienen te zijn met de desbetreffende wettelijke eisen en worden de marktdeelnemers, overeenkomstig hun respectievelijke rol in de toeleveringsketen, verantwoordelijk gesteld voor de conformiteit van de producten aan die wettelijke eisen. Als marktdeelnemers worden in de richtlijn onderscheiden: fabrikanten, hun eventuele gemachtigden, importeurs en distributeurs. Het wetsvoorstel legt ook verplichtingen vast voor de particuliere importeur. Voorts geeft de richtlijn voorschriften met betrekking tot de aanwijzing van keuringsinstanties, de mogelijke rol van een accreditatie-instelling daarbij, de aanmelding van keuringsinstanties bij de Europese Commissie en het toezicht op keuringsinstanties. Overigens wordt met «keuringsinstantie» hetzelfde bedoeld als «conformiteitsbeoordelingsinstantie» zoals dat in artikel 3, onder 24, van Richtlijn 2013/53/EU is opgenomen. Onder de Wet pleziervaartuigen werd ook de term «keuringsinstanties» gebruikt. Om in de praktijk verwarring te voorkomen wordt aan deze term vastgehouden. Verder geeft de richtlijn voorschriften met betrekking tot het markttoezicht en de rol van de markttoezichthouder, waarvoor in dit wetsvoorstel de Inspectie leefomgeving en Transport (hierna: ILT) wordt aangewezen. Overige betrokken partijen in dit verband zijn de toezichthouders en handhavers, de ambtenaren van de ILT en in voorkomende gevallen politiebeambten.

2.2.4 Verplichtingen

De algemene verplichtingen waaraan moet worden voldaan om een onder richtlijn 2013/53/EU vallend product op de markt aan te kunnen bieden of voor eigen gebruik in bedrijf te kunnen stellen, alsmede de vrijstellingen daarvan, zijn opgenomen in hoofdstuk 2 van het wetsvoorstel. De verplichtingen voor de afzonderlijke marktdeelnemers, te weten fabrikanten, hun eventuele gemachtigden, importeurs en distributeurs, alsmede voor de particuliere importeurs, worden door middel van een dynamische verwijzing naar hoofdstuk II van de richtlijn 2013/53/EU in artikel 6, het enige artikel van hoofdstuk 3, vastgesteld. De reden hiervoor is dat richtlijn 2013/53/EU deze verplichtingen zeer gedetailleerd en ook procedureel regelt. Niet uitgesloten moet worden dat hier nog wijzigingen in zullen plaatsvinden en daarom is de implementatie daarvan door middel van een dynamische verwijzing van duidelijk praktisch belang. De verplichtingen voor gemachtigden, importeurs en distributeurs zijn nieuw en betreffen in hoofdzaak een medeverantwoordelijkheid voor de uitvoering van verplichtingen die op fabrikanten rusten. Er is dus sprake van een expliciete verdeling van medeverantwoordelijkheid voor deze inhoudelijke verplichtingen. Meer in detail gaat het om de volgende nieuwe elementen:

  • traceerbaarheidseisen voor de gehele distributieketen: fabrikanten en importeurs moeten informatie over hun traceerbaarheid (naam en adres) op het product of de verpakking aanbrengen; iedere marktdeelnemer moet de autoriteiten kunnen meedelen van wie hij een product heeft gekocht en aan wie hij het heeft geleverd;

  • verplichtingen van fabrikanten om in een taal die consumenten en eindgebruikers makkelijk kunnen begrijpen, een gebruiksaanwijzing en informatie aangaande de veiligheid te verstrekken, om steekproeven uit te voeren en om toezicht op het product te houden;

  • verplichtingen van importeurs en distributeurs om te controleren of producten van de CE-markering, de vereiste documenten en informatie over traceerbaarheid van producenten zijn voorzien, om op verzoek van toezichthouders medewerking te verlenen om de conformiteit van het vaartuig aan te tonen of maatregelen te nemen ter uitschakeling van risico's van het vaartuig;

  • bijkomende verplichtingen voor importeurs, zoals een bewaarplicht voor de EU-conformiteitsverklaring en de technische documentatie, om steekproeven uit te voeren en om toezicht op het product te houden;

  • verplichtingen voor gemachtigden: een bewaarplicht met betrekking tot de EU-conformiteitsverklaring en de technische documentatie en de verplichting om op verzoek van toezichthouders medewerking te verlenen aan een onderzoek om de conformiteit van het vaartuig aan te tonen of maatregelen te nemen ter uitschakeling van risico's van vaartuigen.

Verder worden de wettelijke verplichtingen van de keuringsinstanties geregeld in hoofdstuk 4, artikelen 10 en 11.

2.2.5 Keuze van de instrumenten
a. Certificering

De fabrikant, die op de hoogte is van de details van het ontwerp en productieproces, is het meest geschikt om de conformiteitsbeoordelingsprocedure volledig uit te voeren. De verplichting om een conformiteitsbeoordeling uit te voeren dient daarom uitsluitend bij de fabrikant te blijven berusten. Om ervoor te zorgen dat aan de essentiële eisen wordt voldaan, moeten passende conformiteitsbeoordelingsprocedures voor fabrikanten worden vastgesteld. Voor de te volgen procedures wordt in de richtlijn verwezen naar de conformiteitsbeoordelingsmodules die zijn opgenomen in besluit nr. 768/2008/EG.

Algemeen geldt dat elk pleziervaartuig, voordat mag worden overgegaan tot het in de handel brengen of in gebruik nemen, voorzien moet zijn van een CE-markering en vergezeld moet gaan van een door de fabrikant opgestelde «EU-conformiteitsverklaring», waarin hij verklaart dat het product in overeenstemming is met de essentiële veiligheidseisen.

In Bijlage I bij de richtlijn wordt een onderscheid gemaakt in vier verschillende ontwerpcategorieën (A, B, C en D) van pleziervaartuigen die samenhangen met de golfhoogte en de windsterkte waarvoor het vaartuig is ontworpen. In artikel 20, eerste lid, van de richtlijn worden verschillende conformiteitsbeoordelingprocedures uit besluit 768/2008/EG voorgeschreven voor het ontwerp en de bouw van een in één van die ontwerpcategorieën vallend pleziervaartuig en wordt daarbij bovendien ook nog een onderscheid gemaakt naar de romplengte van het vaartuig. Er worden daarbij twee romplengtes gehanteerd: een romplengte van 2,5 meter tot minder dan 12 meter en een romplengte van 12 meter tot 24 meter. In het tweede lid worden de modules beschreven die moeten worden toegepast op het ontwerp en de bouw van waterscooters. Het derde lid beschrijft de modules die van toepassing zijn op het ontwerp en de bouw van de in Bijlage II bij de richtlijn genoemde onderdelen. Voor de conformiteitsbeoordeling van uitlaatemissies en geluidsemissies wordt een onderscheid gemaakt tussen de gevallen waarin geharmoniseerde normen zijn gebruikt en gevallen waarin deze niet zijn gebruikt. In het laatste geval wordt een strengere conformiteitsbeoordelingsprocedure voorgeschreven. Wanneer een conformiteitsbeoordeling niet door de fabrikant is uitgevoerd, en na de bouw plaatsvindt, voert de particuliere importeur, de persoon die een motor of vaartuig in de handel brengt nadat het vaartuig of de motor een ingrijpende wijziging of verbouwing heeft ondergaan of de persoon die een voor eigen gebruik gebouwd vaartuig binnen vijf jaar na het in bedrijfstellen in de handel brengt (artikel 19, leden twee, drie en vier) de in bijlage V bij de richtlijn bedoelde beoordeling uit.

b. Keuringsinstanties

De conformiteitsbeoordeling dient plaats te vinden onder toezicht van een daartoe door de Minister aangewezen onafhankelijke deskundige keuringsinstantie.

Bij de aanwijzing van een keuringsinstantie zal de Minister zich baseren op de in richtlijn 2013/53/EU opgenomen criteria. De aan te wijzen instanties tonen het voldoen aan deze normen aan door over een relevante erkenning van de Raad voor de Accreditatie te beschikken. Deze erkenning wordt verlangd, alvorens tot aanwijzing zal worden overgegaan.

c. CE-markering

De CE-markering, waarmee de conformiteit van een product wordt aangegeven, is de zichtbare uitkomst van het proces van conformiteitsbeoordeling. De algemene beginselen voor de CE-markering zijn vastgesteld in verordening (EG) nr. 765/2008. Door het aanbrengen van de CE-markering verklaart de fabrikant dat het product aan alle toepasselijke eisen beantwoordt en dat hij de volledige verantwoordelijkheid daarvoor op zich neemt. De CE-markering dient de enige conformiteitsmarkering te zijn die aangeeft dat het onder deze richtlijn vallende product in overeenstemming is met de harmonisatiewetgeving van de Unie. Andere markeringen zijn toegestaan als die bijdragen aan een betere bescherming van de consument en niet onder harmonisatiewetgeving van de Unie vallen.

d. Markttoezicht

Met markttoezicht worden onveilige of anderszins schadelijke producten opgespoord en van de markt gehaald of gehouden en wordt tegen overtredende marktdeelnemers handhavend opgetreden. Daarnaast draagt markttoezicht bij aan het tegengaan van oneerlijke concurrentie (level playing field). De ILT wordt in deze wet aangewezen als markttoezichthouder.

Pleziervaartuigen die op de Europese markt worden gebracht, mogen geen gevaar opleveren voor de veiligheid en gezondheid van zowel werknemers als consumenten. Voordat pleziervaartuigen op de markt kunnen worden gebracht of in gebruik mogen worden genomen moeten deze voldoen aan de in Bijlage I van richtlijn 2013/53/EU opgenomen essentiële eisen.

In het kader van het marktoezicht van de Wet pleziervaartuigen kan worden beoordeeld of er een CE-markering is aangebracht, er een EG-verklaring van overeenstemming (VVO) is, het product voldoet aan de essentiële veiligheids- en gezondheidseisen en of er een gebruiksaanwijzing is bijgesloten.

2.2.6 Overgangsrecht

Artikel 55 van de richtlijn bevat een tweetal overgangsperiodes. In het eerste lid is een overgangsperiode opgenomen om fabrikanten en andere marktdeelnemers voldoende tijd te gunnen om zich aan de voorschriften van de richtlijn aan te passen. Na de inwerkingtreding van de richtlijn geldt een overgangsperiode tot 18 januari 2017 waarin producten, die aan Richtlijn 94/25/EG voldoen, nog steeds op de markt mogen worden aangeboden of in bedrijf worden gesteld. Verder is in het tweede lid een overgangsperiode tot 18 januari 2020 opgenomen waarmee de toepassing van de richtlijn door kleine en middelgrote fabrikanten van buitenboordvoorstuwingsmotoren met vonkontsteking en een vermogen van 15 kW of minder wordt vergemakkelijkt. Hiermee worden zij in staat gesteld zich aan de nieuwe voorschriften aan te passen. Het overgangsrecht is in artikel 20 van het wetsvoorstel opgenomen.

3. Bestuurlijk-juridisch

3.1 Regeldrukeffecten

Met deze wet wordt richtlijn 2013/53/EU één op één geïmplementeerd. Ten opzichte van richtlijn 94/25/EG is het aantal marktdeelnemers uitgebreid: naast de fabrikant en zijn gemachtigde zullen ook distributeurs en importeurs aan de richtlijn moeten voldoen. keuringsinstanties die zijn aangewezen onder richtlijn 1994/25/EG zullen opnieuw een verzoek moeten indienen om ook onder richtlijn 2013/53/EU aangewezen te worden. Ook burgers die als particulier een product importeren moeten aan een aantal in de richtlijn opgenomen verplichtingen voldoen. Door bureau SIRA is in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) een onderzoek gedaan naar de regeldrukeffecten van de invoering van de Wet pleziervaartuigen 2016.

3.1.1 Bedrijven

Het wetsvoorstel heeft mogelijk effecten voor de volgende bedrijven:

Tabel 1 Bedrijven

Categorie bedrijven pleziervaartuigen

Aantal bedrijven

Fabrikanten/gemachtigden/distributeurs

300

Importeurs/distributeurs

125

Keuringsinstanties

3

Totaal

428

De bedrijven hebben duidelijk aangegeven dat zij geen tot weinig effecten verwachten van de nieuwe richtlijn. Buiten het kennisnemen van de gewijzigde verplichtingen verwachten bedrijven geen grote lasteneffecten, omdat reeds wordt voldaan aan de verplichtingen uit de nieuwe richtlijn. De reden hiervoor is tweeledig. Enerzijds zijn de verplichtingen uit de nieuwe richtlijn niet nieuw; het gros van de verplichtingen uit de nieuwe richtlijn geldt ook reeds in de bestaande situatie. Anderzijds wordt uit het oogpunt van goede bedrijfsvoering reeds voldaan aan de verplichtingen die wel daadwerkelijk nieuw zijn; zo maken bedrijven veelal reeds gebruik van een administratiesysteem waarin is vastgelegd van wie zij een product hebben ontvangen en aan wie zij een product hebben geleverd, waardoor de nieuwe traceerbaarheidsverplichting in artikel 13 van richtlijn 2013/53/EU geen extra lasten met zich meebrengt ten opzichte van de bestaande situatie.

De nieuwe richtlijn veroorzaakt uitsluitend eenmalige lasteneffecten. De verplichtingen die eenmalige lasten veroorzaken, zijn:

  • het kennisnemen van de verplichtingen (Administratieve lasten (AL) importeurs/ keuringsinstanties);

  • het zorgen voor een handleiding bij het product (Nalevingskosten (NK) importeurs);

  • het indienen van een verzoek om aanmelding (AL keuringsinstanties).

Kennisnemen gewijzigde verplichtingen

De lasten voor het kennisnemen van de gewijzigde verplichtingen zijn door fabrikanten/gemachtigden geraamd op nihil. Zij geven aan dat zij niet actief kennis zullen nemen van de gewijzigde verplichtingen dan wel dat zij vanuit persoonlijke interesse kennis zullen nemen van de gewijzigde verplichtingen in de vrije tijd, dus buiten bedrijfsuren. Daarnaast maken fabrikanten/gemachtigden gebruik van hun keuringsinstantie, die daarmee invulling geeft aan een zekere compliance assistance. Dit levert echter geen extra lasten op ten opzichte van de bestaande situatie. De kosten voor het kennisnemen van de gewijzigde verplichtingen zijn door importeurs geraamd op één uur. Uitgaande van een gemiddeld uurtarief van € 49 kost het kennisnemen van de gewijzigde verplichtingen per importeur dus € 49. Er zijn in Nederland ongeveer 125 importeurs. De extra lasten voor deze verplichting uit de nieuwe richtlijn bedragen voor importeurs € 49 * 125 = € 6.125. De lasten zijn door keuringsinstanties geraamd op 72 uur. Binnen deze tijdsbesteding valt niet alleen het doornemen van de gewijzigde verplichtingen, maar ook het voorlichten van medewerkers over de gewijzigde verplichtingen en het aanpassen van rapportageformats en dergelijke. Uitgaande van een gemiddeld uurtarief van € 49 kost het kennisnemen van de gewijzigde verplichtingen per keuringsinstantie dus € 3.528. Er zijn in Nederland drie keuringsinstanties. De extra lasten voor deze verplichting uit de nieuwe richtlijn bedragen voor keuringsinstanties € 3.528 * 3 = € 10.584. De totale lasten voor het kennisnemen van de gewijzigde verplichtingen bedragen € 6.125 + € 10.584 = € 16.709.

Handleiding bij het product

Op grond van artikel 9, lid 4, richtlijn 2013/53/EU moeten importeurs ervoor zorgen dat het product vergezeld gaat van instructies en veiligheidsinformatie in een handleiding in één of meer talen die de consumenten en andere eindgebruikers gemakkelijk kunnen begrijpen. Deze talen zijn vastgesteld door de betrokken lidstaten. In de oude richtlijn is weliswaar reeds een soortgelijke verplichting opgenomen, maar deze is in meer algemene zin geformuleerd door te stellen dat elk vaartuig moet zijn voorzien van een handleiding. Door deze formulering is de verplichting uit de oude richtlijn niet expliciet gericht op importeurs. Voor een aantal van hen vormt de nieuwe richtlijn dan ook aanleiding voor het maken van extra lasten. Aangegeven is dat deze lasten met name bestaan uit het vertalen van handleidingen vanuit diverse talen naar bijvoorbeeld het Nederlands. De handleidingen zijn dusdanig algemeen opgesteld, dat ze voor alle producten van toepassing zijn. Dit betekent dat niet voor ieder afzonderlijk product een vertaling hoeft plaats te vinden en dat de vertaalkosten eerder eenmalig zijn dan structureel. De vertaalkosten zijn geraamd op € 1.000 per taal die moet worden vertaald naar het Nederlands. Gemiddeld moeten importeurs zorgen voor het vertalen van handleidingen vanuit drie talen. Ongeveer 20% van de importeurs zal extra lasten maken voor deze verplichting, omdat de overige 80% van de importeurs in de bestaande situatie reeds voldoet aan de verplichting uit de nieuwe richtlijn. Er zijn in Nederland ongeveer 125 importeurs. De totale extra lasten voor deze verplichting uit de nieuwe richtlijn bedragen € 1.000 * 3 * 20% * 125 = € 75.000.

Keuringsinstanties

Nadat door de Raad voor de Accreditatie is beoordeeld of een keuringsinstantie aan de eisen voldoet moet de keuringsinstantie op grond van artikel 33, lid 1, van Richtlijn 2013/53/EU, een verzoek om aanmelding indienen bij de aanmeldende autoriteit van de lidstaat waar zij zijn gevestigd. De lidstaten melden de keuringsinstanties vervolgens aan bij de Commissie en de andere lidstaten. Het indienen van het verzoek om aanmelding betreft een eenmalige kostenpost voor keuringsinstanties. De lasten voor het indienen van een verzoek om aanmelding zijn geraamd op zes uur. Uitgaande van een gemiddeld uurtarief van € 49 kost het indienen van een verzoek om aanmelding per keuringsinstantie dus € 294. Er zijn in Nederland drie keuringsinstanties die zich met de pleziervaart bezig houden. De extra lasten voor deze verplichting uit de nieuwe richtlijn bedragen voor keuringsinstanties € 294 * 3 = € 882.

Inhoudelijke nalevingskosten

De nieuwe richtlijn heeft wel enig effect op de inhoudelijke werkzaamheden van bedrijven. Fabrikanten en importeurs moeten in hun werkzaamheden rekening houden met de (ter verbetering van het milieu en vergroting van de veiligheid) aangescherpte bouwtechnische eisen aan pleziervaartuigen. De inhoudelijke wijziging van de voorschriften betekent echter niet per se dat de lasten voor het voldoen aan de verplichtingen veranderen. Ten eerste omdat de huidige pleziervaartuigen over het algemeen reeds voldoen aan de nieuwe, scherpere eisen en ten tweede omdat een inhoudelijke wijziging wel veranderde werkzaamheden teweeg kan brengen, maar die werkzaamheden niet noodzakelijkerwijs meer tijd of kosten veroorzaken. Hetzelfde geldt voor conformiteitsbeoordelingsprocedures die inhoudelijk veranderen, maar daardoor niet per se leiden tot meer lasten.

Totale kosten bedrijven

Tabel 2 Totaal administratieve en nalevingskosten.

Nr.

Verplichting

AL

NL

Totaal

1.

Kennisnemen gewijzigde verplichting

€ 16.709

n.v.t

€ 16.709

2.

Handleiding bij product

n.v.t

€ 75.000

€ 75.000

3.

Indienen verzoek om aanmelding

€ 882

n.v.t

€ 882

Totaal

€ 17.591

€ 75.000

€ 92.591

3.1.2 Burgers

Er zullen ook gevolgen zijn voor burgers en wel die burgers die als particulier een boot importeren.

Deze zijn:

  • het voldoen aan de eisen van bijlage I van richtlijn 2013/53/EU;

  • het opstellen van technische documentatie, het uitvoeren (of door een keuringsinstantie laten uitvoeren) van de toepasselijke conformiteitsbeoordelingsprocedure en het opstellen van een conformiteitsverklaring;

  • bewaren van de technische documentatie en de conformiteitsverklaring gedurende 10 jaar;

  • er voor zorgen dat het product vergezeld gaat van instructies en veiligheidsinformatie in de handleiding in een makkelijk te begrijpen taal;

  • verstrekken van informatie aan bevoegde nationale autoriteiten.

  • aanbrengen van de naam en adres van de keuringsinstantie op het product.

Omdat importeren van buiten de EU door individuele burgers ook onder de oude richtlijn aan vrijwel dezelfde regels was gebonden verandert onder de nieuwe richtlijn vrijwel niets. Exacte inschatting van de effecten op de (administratieve) lasten is niet goed mogelijk omdat juiste cijfers over importen van buiten de EU door particulieren ontbreken.

Toezichtlasten

Zowel fabrikanten, importeurs als distributeurs zullen informatie moeten leveren als de toezichthouder daarom vraagt. De hieraan gerelateerde lasten bestaan grotendeels reeds op basis van de huidige wet, maar zijn in het vervolg duidelijker belegd en verdeeld tussen de verschillende categorieën marktpartijen fabrikanten, gemachtigden, importeurs en distributeurs. Er is daarom geen sprake van een significant effect op deze lasten.

Markteffecten

Naar verwachting heeft de implementatie van richtlijn 2013/53/EU positieve gevolgen voor de marktverhoudingen. Dit komt omdat effectiever toezicht mogelijk wordt gemaakt en als gevolg daarvan de desbetreffende verplichtingen beter zullen worden nageleefd. Daardoor ontstaat een groter level playing field voor de desbetreffende bedrijven en wordt concurrentie beter gestimuleerd.

3.2 Wijze van implementeren

De implementatie van richtlijn 2013/53/EU is beoogd door middel van het voorliggende voorstel van wet, ter vervanging van de Wet pleziervaartuigen, en een daarop berustende ministeriële regeling, ter vervanging van de Regeling aanwijzing keuringsinstanties Wet pleziervaartuigen (zie voor een gedetailleerd overzicht de transponeringstabel in de bijlage). Bedrijven die als keuringsinstantie willen worden aangemeld zullen aan de eisen van de nieuwe regeling moeten voldoen en op grond daarvan (opnieuw) worden beoordeeld door de Raad voor de accreditatie. De ILT zal worden aangewezen als aanmeldende autoriteit zoals bedoeld in artikel 27 van de Richtlijn. De Regeling aanwijzing normen pleziervaartuigen 2009 en de Regeling aanwijzing keuringsrichtlijn Wet pleziervaartuigen komen te vervallen.

3.3 Toezicht en handhaving

Met het markttoezicht, dat wil zeggen de activiteiten en maatregelen om ervoor te zorgen dat producten voldoen aan de toepasselijke eisen en geen gevaar opleveren voor de gezondheid en veiligheid of andere aspecten van de bescherming van het openbaar belang, zijn krachtens artikel 13, eerste lid, van het wetsvoorstel de ambtenaren van de ILT belast. De regeling van de wijze waarop het markttoezicht en de controle op producten die de markt van de Unie binnenkomen plaatsvindt is een nieuwe toevoeging van richtlijn 2013/53/EU. In het wetsvoorstel is dit uitgewerkt in hoofdstuk 6, paragraaf 1, artikelen 14 tot en met 16.

Een ander nieuw element is de invoering van de bestuurlijke boete in hoofdstuk 6, paragraaf 3, artikel 18 van het wetsvoorstel. Bij de invoering van de Wet pleziervaartuigen werd hiervan afgezien omdat de toenmalige toezicht- en opsporingsinstantie – de Scheepvaartinspectie – tot dan toe geen ervaring met het instrument van de bestuurlijke boete had. De huidige toezicht- en opsporingsinstantie – de ILT – heeft deze inmiddels wel. Bovendien heeft de praktijk uitgewezen dat het strafrechtelijk instrumentarium van de Wet pleziervaartuigen minder geschikt was voor relatief lichte (administratieve) overtredingen. Het is dan ook de bedoeling om de bestuurlijke boete met name voor dergelijke overtredingen in te zetten. Daarnaast kan opgetreden worden met behulp van de last onder dwangsom of de last onder bestuursdwang.

Evenals in de Wet pleziervaartuigen wordt handelen in strijd met een aantal van de in het wetsvoorstel opgenomen voorschriften strafbaar gesteld in artikel 12. Gezien de (economische) aard van de desbetreffende delicten, wordt de handhaving geregeld door opname van enkele leden van artikel 12 van het onderhavige wetsvoorstel in de Wet op de economische delicten (WED). Voorgesteld wordt deze bepaling op te nemen in de opsomming in artikel 1, onderdeel 4°, van de WED, gezien de aard van de desbetreffende delicten. Dit is overeenkomstig de huidige situatie in de Wet pleziervaartuigen. In de praktijk zal in eventueel voorkomende gevallen door de ambtenaren van de ILT, die ten aanzien van de in deze wet strafbaar gestelde feiten niet over opsporingsbevoegdheid beschikken, een beroep worden gedaan op het politieapparaat. Op grond van de huidige praktijk zullen naar verwachting de handhavingslasten voor het justitieel apparaat echter beperkt blijven. De ILT zal met het OM nader overleg voeren over de inzet van het strafrecht en van het OM.

3.4 Internetconsultatie

Voor dit wetsvoorstel is geen internetconsultatie uitgevoerd, omdat hier sprake is van een situatie waarin consultatie niet in betekenende mate kan leiden tot aanpassing van het wetsvoorstel. Met dit wetsvoorstel wordt richtlijn 2013/53/EU geïmplementeerd en is er geen ruimte om van die richtlijn af te wijken. Dit is een van de motieven die zijn genoemd in de brief van de Minister van Justitie van 15 januari 2008 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 279, nr. 62) op grond waarvan internetconsultatie achterwege kan blijven.

3.5 Referendabiliteit

Deze wet strekt uitsluitend tot uitvoering van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie, namelijk de implementatie van een EU-richtlijn. Er zijn geen andere regels in opgenomen dan die voor de implementatie noodzakelijk zijn. Dergelijke wetten zijn, gelet op artikel 5 Wet raadgevend referendum, niet referendabel.

II Artikelsgewijs

Artikelen 1 en 2

De in artikel 1 opgenomen definities zijn overgenomen uit richtlijn 2013/53/EU. Het toepassingsgebied en enkele definities zijn in die richtlijn verduidelijkt ten opzichte van richtlijn 94/25/EG om de toepassing van de richtlijn door fabrikanten en nationale autoriteiten te vergemakkelijken. In het verleden waren er discussies over de betekenis van het begrip «pleziervaartuig», dat soms werd opgevat als algemene term voor zowel pleziervaartuigen als waterscooters. Deze onduidelijkheid is nu weggenomen door in de definities een nieuw algemeen begrip «vaartuig» op te nemen, waaronder zowel pleziervaartuigen als waterscooters vallen. Omwille van de samenhang en verduidelijking wordt ook gespecificeerd dat alleen waterscooters voor sport- en vrijetijdsdoeleinden onder wet de wet vallen, en bijvoorbeeld waterscooters voor hulpdiensten en politie niet. Daarnaast zijn definities opgenomen van «voor eigen gebruik gebouwde vaartuigen» en «particuliere importeurs» die specifiek zijn voor deze sector. Onder »in de handel brengen» moet worden verstaan het voor het eerst in de Unie op de markt aanbieden van een onder de wet vallend product. Onder »in bedrijf stellen» moet worden begrepen het eerste gebruik in de Unie van een onder het toepassingsbereik van de wet vallend product door de eindgebruiker. Wanneer een product door een particulier zelf wordt vervaardigd of uit een derde land ingevoerd voor persoonlijk gebruik, vallen het «in de handel brengen» en het »in bedrijf stellen» samen; de verplichting om aan de wet te voldoen, ontstaat op het moment dat het product voor het eerst wordt gebruikt. Producten die vanaf het in de handel brengen klaar zijn voor gebruik, worden geacht in bedrijf te zijn gesteld zodra zij in de handel zijn gebracht. Met betrekking tot het gebruik van de term «keuringsinstaties» wordt verwezen naar hetgeen daarover in paragraaf 2.2.3 is opgenomen.

De opsomming van de lijst van uitgesloten producten sluit volledig aan bij artikel 2, tweede lid, van richtlijn 2013/53/EU. De lijst van uitgesloten producten is uitgebreid met amfibische vaartuigen, om duidelijk te maken dat de wet daarop niet van toepassing is. Tevens is de definitie van de van het toepassingsgebied uitgesloten kano’s verduidelijkt door aan te geven dat dit alleen geldt voor kano’s die «ontworpen zijn om uitsluitend met handmatige peddelkracht te worden voortgestuwd».

Artikel 3

Dit artikel bevat de hoofdnorm van het wetsvoorstel. Onder de wet vallende producten mogen alleen op de markt worden aangeboden of als zodanig in bedrijf worden gesteld, indien zij bij gebruik volgens hun bestemming en wanneer zij op correcte wijze zijn gebouwd en worden onderhouden, geen gevaar opleveren voor de veiligheid en gezondheid van personen, eigendommen of het milieu. De opname van dit artikel is van belang omdat het als rechtsgrondslag kan dienen om onveilige vaartuigen uit de handel te nemen, in het bijzonder wanneer een nieuw risico wordt ontdekt dat niet in de geharmoniseerde normen is opgenomen. Ook wanneer een pleziervaartuig met inachtneming van die normen is vervaardigd kan zich in de praktijk de situatie voordoen dat het pleziervaartuig niet aan de in Bijlage I bij richtlijn 2013/53/EU opgenomen essentiële eisen voldoet. De overheid dient ingevolge de bepalingen van de richtlijn bij controle op de naleving uit te gaan van de essentiële eisen, en zal tegen een product dat daaraan niet voldoet moeten kunnen optreden.

Het tweede lid van artikel 3 bepaalt, ter uitvoering van artikel 4 van de richtlijn 2013/53/EU, dat de in het eerste lid bedoelde producten dienen te voldoen aan de in bijlage I bij de richtlijn opgenomen essentiële eisen. Deze norm staat zelfstandig naast de bepaling van artikel 3, eerste lid.

Artikel 3, derde lid, bepaalt dat onderdelen en in vaartuigen ingebouwde motoren naast de in dit artikel opgenomen bepalingen, ook moeten voldoen aan de in artikel 6, vierde lid, van richtlijn 2013/53/EU opgenomen voorschriften voor zover daarin aanvullende eisen zijn gesteld. Deze aanvullende eisen hebben betrekking op de in artikel 15 bedoelde EU-conformiteitsverklaring die door een fabrikant of importeur wordt opgesteld of op een typegoedkeuring overeenkomstig Richtlijn 97/68/EG van het Europees parlement en de Raad van 16 december 1997 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake maatregelen tegen de uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes door inwendige verbrandingsmotoren die worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines (hierna: richtlijn 97/68/EG) of Verordening (EG) 595/2009 van het Europees parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen en motoren met betrekking tot emissies van zware bedrijfsvoertuigen (Euro VI) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 en Richtlijn 2007/46/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 80/1269/EEG, 2005/55/EG en 2005/78/EG (hierna: verordening (EG) 595/2009).

Artikel 4

In het eerste lid is bepaald dat producten die in overeenstemming zijn met de op Europees niveau vastgestelde geharmoniseerde normen of delen ervan, waarvan de referenties zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, worden geacht te voldoen aan de essentiële eisen zoals die zijn beschreven in bijlage I van richtlijn 2013/53/EU.

Het tweede lid regelt dat de in het eerste lid bedoelde producten moeten worden gekeurd overeenkomstig één van de in artikel 19 tot en met 24 van richtlijn 2013/53/EU opgenomen voorschriften en procedures en het in die artikelen genoemde besluit 768/2008/EG.

Het derde lid bepaalt dat een product moet zijn voorzien van een CE-markering als bedoeld in artikel 17 van richtlijn 2013/53/EU en vergezeld moet gaan van een EU-conformiteitsverklaring als bedoeld in de artikelen 14 en 15 van richtlijn 2013/53/EU. De fabrikant of zijn geautoriseerde gemachtigde moet, als onderdeel van de conformiteitsbeoordelingsprocedure, een conformiteitsverklaring opstellen en ondertekenen. Hiermee verklaart hij, en neemt hij de verantwoordelijkheid, dat het product voldoet aan de vereisten van richtlijn 2013/53/EU. De conformiteitsverklaring wordt opgesteld in de door de Minister vastgestelde taal en voldoet aan de structuur van het in bijlage IV bij richtlijn 2013/53/EU opgenomen model. Verder bevat de verklaring de in de desbetreffende modules van verordening (EG) 765/2008 en bijlage V bij richtlijn 2013/53/EU opgenomen elementen en wordt deze ook voortdurend bijgewerkt. In de verklaring wordt vermeld dat het product bij correct onderhoud en gebruik overeenkomstig het beoogde doel, geen gevaar oplevert voor de veiligheid en gezondheid van personen, eigendommen of het milieu en dat het voldoet aan de essentiële eisen van bijlage I bij de richtlijn. In geval van voortstuwingsmotoren wordt verklaard dat wordt voldaan aan de vereisten die zijn opgenomen in artikel 6, vierde lid, onder b en c van richtlijn 2013/53/EU. De conformiteitsverklaring moet gedurende tien jaar worden bewaard, gerekend vanaf de datum waarop het product voor het eerst in de handel is gebracht. In geval van een geïmporteerd product rust deze verplichting op de importeur.

De CE-markering moet voldoen aan de algemene beginselen die zijn opgenomen in artikel 30 van verordening (EG) 765/2008 (artikel 16 richtlijn 2013/53/EU). De CE-markering wordt door de fabrikant of zijn geautoriseerde gemachtigde op het vaartuig, op motoren en op onderdelen aangebracht. Wanneer dit in het geval van onderdelen door de omvang of aard van het product niet mogelijk of niet gerechtvaardigd is, mag de CE-markering in plaats daarvan op de verpakking en op de begeleidende documenten worden aangebracht. De CE-markering geldt niet als het bewijs dat het product voldoet aan richtlijn 2013/53/EU maar als een vermoeden dat daarvan sprake is. Met het aanbrengen van de CE-markering verklaart de fabrikant dat onder zijn verantwoordelijkheid de conformiteitsbeoordelingsprocedures succesvol zijn doorlopen en dat het product in overeenstemming is met de richtlijn en de overige toepasselijke EU-regelgeving.

In het vierde lid is opgenomen dat een product dat is voorzien van een CE-markering wordt geacht te voldoen aan de in Bijlage I van richtlijn 2013/53/EU opgenomen essentiële eisen.

Artikel 5

In dit artikel worden een aantal uitzonderingssituaties geregeld op de in artikel 4, derde lid, opgenomen verplichtingen tot het aanbrengen van een CE-markering en het vergezeld gaan van een EU-conformiteitsverklaring. Deze plicht geldt niet indien het gaat om een gedeeltelijk afgebouwd vaartuig waarvan de fabrikant of importeur verklaart dat deze bestemd is om door een ander te worden afgebouwd. Die verklaring moet worden opgesteld overeenkomstig bijlage III bij richtlijn 2013/53/EU in een door de Minister vastgestelde taal.

In onderdeel b is een uitzondering opgenomen voor onderdelen die bestemd zijn om in vaartuigen te worden ingebouwd en die zijn voorzien van een conformiteitsverklaring van de fabrikant waaruit blijkt dat het onderdeel aan richtlijn 2013/53/EU voldoet. Op die onderdelen hoeft geen CE-markering te worden aangebracht.

Onder c is een uitzondering opgenomen voor motoren die voor gebruik in vaartuigen zijn aangepast tot voortstuwingsmotoren, waarbij voor de oorspronkelijke motor al een typegoedkeuring is verleend overeenkomstig richtlijn 97/68/EG of verordening (EG) 595/2009. Personen die motoren aanpassen moeten kunnen vertrouwen op het conformiteitsbewijs dat door de oorspronkelijke motorfabrikant is afgegeven, voor zover de kenmerken van de uitlaatemissies niet zijn veranderd als gevolg van die aanpassingen.

In dit artikel is verder onder d een uitzondering opgenomen voor producten die bestemd zijn om op beurzen en tentoonstellingen en dergelijke te worden getoond. Er moet dan wel duidelijk op het product worden aangegeven dat het niet aan de essentiële eisen van bijlage I van richtlijn 2013/53/EU voldoet. Indien het op enig tijdstip alsnog voor het eerst op de markt wordt aangeboden of voor het eerst in bedrijf wordt gesteld moet het vanzelfsprekend op dat moment wel aan de essentiële eisen voldoen.

Artikel 6

In dit artikel is een dynamische verwijzing opgenomen naar de in hoofdstuk II van richtlijn 2013/53/EU opgenomen verplichtingen voor de fabrikant en zijn eventuele gemachtigde, de importeur, de distributeur en de particuliere importeurs. De in hoofdstuk II opgenomen verplichtingen voor de verschillende marktdeelnemers zijn daar duidelijk weergegeven. Er is ook een verwijzing opgenomen naar artikel 25 van de richtlijn omdat daarin nadere voorwaarden worden gesteld aan de door de fabrikant op grond van artikel 7, tweede lid, van richtlijn 2013/53/EU op te stellen technische documentatie. De overname van deze onderdelen in dit wetsvoorstel of in een aparte ministeriële regeling voegt daaraan niets toe. Door de dynamische verwijzing wordt ook snel ingespeeld op eventuele wijzigingen van hoofdstuk II en artikel 25 van de richtlijn en behoeft niet voor elke wijziging de nationale regelgeving te worden aangepast. Indien er sprake is van een wijziging van hoofdstuk II en/of artikel 25 van richtlijn 2013/53/EU zal hiervan melding worden gedaan in de Staatscourant.

Artikel 7 en 8

Artikel 7 bepaalt dat keuringen slechts worden uitgevoerd door bij de Europese Commissie en de lidstaten aangemelde keuringsinstanties. Een keuringsinstantie wordt aangewezen door de Minister van IenM om de op grond van richtlijn 2013/53/EU voorgeschreven procedures van de conformiteitsbeoordeling uit te voeren. Een dergelijke instantie kan worden aangewezen om één of verschillende onderdelen van een conformiteitsbeoordeling uit te voeren zoals ijken, testen, certificeren of inspecteren, afhankelijk van welke onderdelen die keuringsinstantie heeft aangegeven te willen uitvoeren. De aangewezen keuringsinstantie wordt door de Minister van IenM aangemeld bij de Europese Commissie en de overige lidstaten nadat is beoordeeld of deze voldoet aan de in artikel 30 van richtlijn 2013/53/EU gestelde voorwaarden. Deze beoordeling wordt uitgevoerd door een nationale accreditatie instantie. De ILT zal namens de Minister worden belast met de aanmelding van de geaccrediteerde instanties bij de Europese Commissie.

Artikel 8 geeft in het eerste lid de Minister van IenM de bevoegdheid om een keuringsinstantie aan te wijzen. De aanwijzing dient overeenkomstig artikel 26 van richtlijn 2013/53/EU te worden aangemeld bij de Europese Commissie en de andere lidstaten. In de praktijk zal de ILT worden aangewezen als aanmeldende autoriteit zoals bedoeld in artikel 27 van de Richtlijn. De keuringsinstantie moet voldoen aan de in artikel 28 van richtlijn 2013/53/EU opgenomen eisen.

Het tweede lid bepaalt dat de Minister een nationale accreditatie instantie kan aanwijzen die de beoordeling en het toezicht op die aan te wijzen en na aanwijzing aangemelde keuringsinstanties uitvoert. De definitie van een «nationale accreditatie-instantie», zoals opgenomen in verordening (EG) 765/2008, luidt: «de enige instantie in een lidstaat die door die staat gemachtigd is accreditaties te verlenen». Door de Minister van IenM wordt de Raad voor Accreditatie (RvA) aangewezen als de instantie die de keuringsinstanties beoordeelt en accrediteert. De RvA is een zelfstandig bestuursorgaan. Een accreditatie die door de RvA wordt verleend is een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 30 van richtlijn 2013/53/EU bevat in de leden 2 tot en met 11 de eisen waaraan een keuringsinstantie moet voldoen wil zij kunnen worden aangemeld. Van groot belang daarbij zijn de onafhankelijkheid van de instantie ten opzichte van de bedrijfstak die gecontroleerd wordt en de kwaliteit van de beoordeling. Deze eisen worden in een ministeriële regeling opgenomen, waarvoor artikel 8, derde lid, van het wetsvoorstel de grondslag biedt. Daarin worden nadere regels gesteld met betrekking tot de beoordeling van de aan te wijzen keuringsinstanties, het op deze instanties uit te oefenen toezicht en de daarvoor verschuldigde vergoedingen. Deze mogelijkheid strekt er onder andere toe de rol van de RvA bij de beoordeling van de keuringsinstanties nader te kunnen regelen en meer in het bijzonder de tarieven voor de ten behoeve van de beoordeling verschuldigde vergoedingen vast te kunnen stellen. In het wetsvoorstel wordt in artikel 17 de mogelijkheid geboden om de nationale accreditatie instantie tevens te belasten met het toezicht, bijvoorbeeld in de vorm van een periodiek onderzoek, op de aangemelde instantie. Dit dient overigens onderscheiden te worden van het krachtens artikel 13 van het wetsvoorstel door de ILT uit te oefenen toezicht, waarvoor geen vergoeding van de kosten is verschuldigd. In de ministeriële regeling zullen voorts andere onderwerpen geregeld kunnen worden, zoals de aanmeldingsprocedure en verplichtingen ten aanzien van archivering en rapportage.

Bezien is in hoeverre een aangemelde keuringsinstantie moet worden aangemerkt als een bestuursorgaan in de zin van de Awb. Er worden in de praktijk bij certificering met een publiek karakter verschillende varianten toegepast. De bestuurlijke en juridische vormgeving verschilt al naar gelang de taken van de certificerende instellingen en de rol die certificatie heeft (Kabinetsstandpunt Certificatie en accreditatie in het kader van het overheidsbeleid, Tweede Kamer, 2003–2004, 29 304, nr. 1). In dit wetsvoorstel is de zogenoemde toelatingsvariant opgenomen. Daartoe behoren de regelingen die een certificaat wettelijk verplicht stellen om bepaalde activiteiten te mogen verrichten of om producten op de markt te mogen brengen. In dit geval gaat het om een verplichte en onvoorwaardelijke variant, dat wil zeggen dat voor het op de markt brengen van de in de wet opgenomen producten een productkwaliteitsbeoordeling moet worden verkregen. In dat geval immers verkrijgt het bedrijf een CE-markering en mag het product in de handel worden gebracht. Hierbij wordt door de toezichthouder slechts het bezit van de CE-markering gecontroleerd. Aan het bezit van een beoordelingsbeslissing verbindt dit wetsvoorstel – conform richtlijn 2013/53/EU – rechtsgevolgen. De aangewezen instantie beslist omtrent de afgifte van deze documenten, en kan daarom worden gezien als een orgaan «met enig openbaar gezag bekleed» (art. 1:1, eerste lid, onder b, Awb). Zij heeft immers de publiekrechtelijke bevoegdheid om rechten en verplichtingen te bepalen. Een en ander houdt in dat wij te maken hebben met een instantie die in zoverre de status van bestuursorgaan heeft en besluiten neemt in de zin van de Awb. Tegen deze besluiten van een aangemelde instantie kan bezwaar en beroep worden ingesteld overeenkomstig de Awb. Daarmee wordt ook voldaan aan artikel 39 van richtlijn 2013/53/EU waarin is opgenomen dat moet worden voorzien in een beroepsprocedure tegen besluiten van aangemelde instanties. Een aangewezen instantie komt niet te vallen onder de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Dit overeenkomstig het standpunt om aangemelde instanties/keuringsinstanties niet onder deze wet te brengen. Zie onder meer Kamerstukken II, 2007–2008, 25 268, nr. 63, p. 1, en de aldaar in noot 4 genoemde Kamerstukken.

In artikel 42 van richtlijn 2013/53/EU is bepaald dat de Commissie zorgt voor een goed verlopende coördinatie en samenwerking tussen de verschillende aangemelde instanties uit de lidstaten en dat dat in de vorm van een of meer sectorale groepen zal plaatsvinden. De lidstaten zullen er voor moeten zorgen dat de aangemelde instanties aan deze groepen deelnemen. Dat kan rechtstreeks zijn of door middel van een vertegenwoordiger die namens aangemelde instanties aan een groep deelneemt. In artikel 8, vierde lid, van het wetsvoorstel is een daartoe strekkende bepaling opgenomen.

Het vijfde lid biedt de Minister van IenM de mogelijkheid om een aanwijzing en aanmelding in te trekken indien naar zijn oordeel blijkt dat de aangemelde instantie niet meer voldoet aan de regels die bij ministeriële regeling zijn gesteld. Dit betekent niet dat alle de door de aangemelde instantie afgegeven certificaten dan hun rechtsgeldigheid verliezen.

Artikel 9

Vermoed mag worden dat een aangemelde instantie voldoet aan de in het derde lid van artikel 8 van het wetsvoorstel opgenomen eisen, als de instantie kan aantonen dat voldaan wordt aan de eisen van een geharmoniseerde norm of delen daarvan die overeenkomen met de in artikel 30 van richtlijn 2013/53/EU genoemde criteria. De referenties van de geharmoniseerde norm dienen in het Publicatieblad van de Europese Unie te zijn bekendgemaakt.

Artikel 10

Dit artikel regelt de werkzaamheden van een aangemelde keuringsinstantie.

In het eerste lid is geregeld dat een keuringsinstantie de keuringen uitvoert volgens de in artikel 19 tot en met 24 van richtlijn 2013/53/EU opgenomen beoordelingsprocedures. Dat betekent overigens niet dat een keuringsinstantie altijd voor alle in die artikelen genoemde beoordelingsprocedures moet zijn aangemeld. Het kan ook zijn dat een keuringsinstantie slechts voor één of een aantal specifieke producten is aangemeld en dus alleen bevoegd is om die keuringen volgens de daarmee samenhangende beoordelingsprocedures uit te voeren.

Het tweede lid regelt de wijze waarop een keuring moet worden uitgevoerd. Vanzelfsprekend en tevens volgens Richtlijn 2013/53/EU moet een keuringsinstantie de keuringen en de daarmee samenhangende procedures met zo weinig mogelijk lasten voor het bedrijf uitvoeren. Dat houdt in dat er informatie wordt gegeven over de te volgen procedures en regelgeving, dat er geen onnodige informatie wordt gevraagd en er geen onnodige certificering of merktekens worden voorgesteld die geen toegevoegde waarde hebben voor de conformiteitsbeoordeling van het product. De technische documentatie die in het kader van de keuring wordt overlegd kan beperkt worden tot datgene dat nodig is voor het uitvoeren van de conformiteitsbeoordeling. Bij dit alles moet natuurlijk wel het beschermingsniveau van richtlijn 2013/53/EU in het oog worden gehouden.

Het derde en vierde lid geven de keuringsinstantie een aantal bevoegdheden wanneer niet wordt voldaan aan de in artikel 3 genoemde eisen of wanneer blijkt dat het product niet langer conform is.

Het derde lid ziet op de fase waarin een product aan een keuring is onderworpen. Wanneer blijkt dat er bijvoorbeeld niet wordt voldaan aan de in Bijlage I bij richtlijn 2013/53/EU opgenomen essentiële eisen wordt een fabrikant of particuliere importeur eerst in de gelegenheid gesteld om de tekortkomingen te verhelpen. Denkbaar is dat daarbij een redelijke termijn wordt gesteld waarbinnen dat moet plaatsvinden. Gedurende die periode wordt geen certificaat verstrekt.

Het vierde lid ziet op de situatie dat na verlening van een certificaat blijkt dat een product niet langer conform is. Ook in dat geval wordt gelegenheid geboden om die tekortkomingen te verhelpen. Ook hierbij kan een termijn worden gesteld. Gedurende die termijn kan het certificaat worden geschorst of, indien al blijkt dat die maatregelen niet kunnen of zullen worden uitgevoerd, direct worden ingetrokken.

Worden de in het derde en vierde lid bedoelde corrigerende maatregelen niet getroffen of hebben deze niet het vereiste effect dan bepaalt het vijfde lid dat, op basis van het specifieke geval, er geen certificaat wordt verleend of het certificaat beperkt wordt tot die onderdelen van het product die wel aan de normen voldoen. Ook kan het certificaat geschorst worden.

Artikel 11

Omdat de Minister van IenM verantwoordelijk is voor de aanmelding van keuringsinstanties wordt in dit artikel de daarvoor noodzakelijke informatievoorziening geregeld. Het eerste lid stelt regels over de informatie die zonder verzoek van de Minister al moet worden gegeven. Die informatie heeft betrekking op certificaten die niet (langer) aan de normen voldoen en daarom worden geweigerd, beperkt, ingetrokken of geschorst (onderdeel a). Verder dient er informatie te worden aangeleverd over omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de aanmelding zelf. Dat kan het functioneren en de organisatie van de aangemelde keuringsinstantie betreffen, bijvoorbeeld: de wijze waarop keuringen worden uitgevoerd, de ter beschikking staande middelen, het inschakelen van onderaannemers, belangenverstrengeling etc. (onderdeel b). Indien een markttoezichtautoriteit informatie vraagt over een door de aangemelde keuringsinstantie uitgevoerde keuring dient de Minister hierover ook door de aangemelde keuringsinstantie in kennis te worden gesteld (onderdeel c).

Het tweede lid biedt de grondslag om informatie te vragen over de door de keurinstantie verrichte werkzaamheden over bijvoorbeeld het afgelopen jaar of een andere te bepalen periode en over keuringswerkzaamheden die zij heeft uitbesteed.

Het derde lid verplicht de aangemelde keuringsinstantie om informatie over negatieve keuringsresultaten te delen met andere aangemelde keuringsinstanties die keuringen voor dezelfde producten verrichten. Het gaat daarbij niet alleen om informatie over veiligheidsgerelateerde non-conformiteit maar ook om te voorkomen dat bij afwijzing door de ene instantie vervolgens een volgende keuringsinstantie wordt benaderd in de hoop daar wel een gunstig resultaat te kunnen verkrijgen. Informatie over positieve keuringsresultaten hoeft alleen op verzoek te worden aangeleverd aan andere keuringsinstanties.

Artikelen 12, 18, 19 en 22

Ter uitvoering van richtlijn 2013/53/EU wordt in artikel 12 van het wetsvoorstel handelen in strijd met een aantal van de in het wetsvoorstel opgenomen voorschriften verboden. De overtreding van deze verboden zal op grond van artikel 12, eerste lid, in eerste instantie worden gehandhaafd door middel van het opleggen van een bestuurlijke boete. De keuze voor de bestuurlijke boete als handhavingsinstrument, naast strafrechtelijke sancties, is ingegeven door de wens de effectiviteit van het bestuurlijk toezicht door met name de ILT te kunnen verbeteren door het bestuursorgaan zelf de mogelijkheid te geven een punitieve sanctie van financiële aard op te laten leggen (lik-op-stuk). Het is mogelijk een dergelijke sanctiemodaliteit in het strafrecht, in het bestuursrecht of in een combinatie van systemen onder te brengen. Gekozen is voor het bestuursrecht, met uitzondering van de gevallen waarin sprake is van (mogelijk) gevaar voor de openbare veiligheid. In die laatste gevallen is het strafrecht van toepassing.

De afweging die hieraan voorafging, is gebaseerd op de argumenten zoals ook verwoord in het kabinetsstandpunt over de keuze tussen sanctiestelsels en de betekenis van het Wetsvoorstel OM-afdoening daarvoor (Kamerstukken II 2005–2006, 29 849, nr. 30) en de Kabinetsnota over de uitgangspunten bij de keuze van een sanctiestelsel (Kamerstukken II, 2008–2009, 31 700 VI, nr. 69).

In het kabinetsstandpunt uit 2005 worden indicatoren beschreven die richting geven aan de afweging voor een sanctiestelsel. In dit wetsvoorstel leidt toetsing aan deze indicatoren tot een voorkeur voor de bestuurlijke boete boven de privaatrechtelijke weg of uitsluitende inzet van het strafrecht. Het gaat dan met name om de relatief eenvoudige wijze om zonder ingrijpende bevoegdheden de normovertreding vast te stellen. De verschillende verbodsbepalingen van dit wetsvoorstel betreffen verplichtingen met betrekking tot het voldoen aan de essentiële eisen uit Bijlage I bij richtlijn 2013/53/EU, het niet of valselijk aanbrengen van de CE-markering of het aanbrengen van een misleidend merkteken. Voor de vaststelling van de voor de handhaving van deze normen benodigde feiten, met inbegrip van de identiteit van de betrokkene, en voor de oplegging van de sanctie zijn geen ingrijpende bevoegdheden nodig. Tevens mag gezien de eerdere ervaringen op dit domein verwacht worden dat in de praktijk doorgaans geen rechterlijk oordeel zal worden ingeroepen over de sanctie en de toegepaste bevoegdheden.

Bij de keuze voor een sanctiestelsel is op grond van Kamerstuk II, 2008–2009, 31 700 VI, nr. 69 bepalend of er sprake is van een open of besloten context. In een besloten context is er in het kader van de uitvoering van de wet een rechtstreekse verbinding tussen een overheidsorgaan en de burger of het bedrijf. Binnen zo’n besloten context kan de overheid gericht toezicht houden op de naleving van de wet door burgers en bedrijven. De toezichthouder kent de doelgroep en omgekeerd kent de doelgroep de toezichthouder. In de besloten context bestaat er een voorkeur voor bestuursrechtelijke sanctionering. Bij een open context is sprake van een niet of niet duidelijk afgebakende doelgroep en het ontbreken van rechtstreekse verbindingen. Bij een open context bestaat er een voorkeur voor strafrechtelijke sanctionering. Dit wetsvoorstel heeft vooral betrekking op de besloten context, maar kent – in beperkte mate – ook een open context. Daarom wordt voorzien in bestuursrechtelijke en, in met name genoemde gevallen, tevens in strafrechtelijke sanctionering.

Het voorgestelde artikel 18 ziet op punitieve handhaving door de Minister door middel van het opleggen van een bestuurlijke boete. Er is waar het de ILT betreft sprake van de eerder genoemde besloten context. In het voorgestelde tweede, derde en vierde lid is, conform artikel 5:46 van de Awb, de maximale hoogte van de op te leggen boete vastgelegd op een boete van respectievelijk de derde, vierde of vijfde categorie als bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. De overtreding van het verbod tot het niet op deugdelijke zijn voorzien van een CE-kenmerk van een product dat in de handel wordt gebracht (artikel 12, tweede lid) of van ondeugdelijke technische documentatie (artikel 25 van de richtlijn) wordt een boete van de derde categorie als voldoende doeltreffend en afschrikwekkend beschouwd. Strafrechtelijke sanctionering voor deze overtredingen ligt hierbij niet in de rede. Bij overtreding van verplichtingen die op grond van de artikelen 7, 9, derde tot en met 13 van de richtlijn ligt dit anders. Het betreft hier verplichtingen voor fabrikanten, importeurs en distributeurs. Dit zijn vaak grote ondernemingen die aan het begin van de handelsketen staan. De detailhandel moet er op kunnen vertrouwen dat de producten die zij van hen inkopen of doorverkopen voldoen. Omdat fabrikanten cs grote en meer kapitaalkrachtige ondernemingen zijn, wordt een bestuurlijke boete van de vijfde categorie als voldoende doeltreffend en afschrikwekkend beschouwd, naast de mogelijkheid van strafrechtelijke sanctionering. Voor de overige in artikel 12 genoemde verboden is gekozen voor een bestuurlijke boete van de vierde categorie, naast de mogelijkheid van strafrechtelijke sanctionering. Deze sancties zijn vergelijkbaar met die op grond van andere wetten gelden waarin eisen, met name op het punt van CE-markeringen, aan de veiligheid van producten worden gesteld die in de handel worden gebracht.

De procedure die moet worden gevolgd bij het opleggen van een bestuurlijke boete is geregeld in afdeling 5.4.2 van de Awb. Uit het oogpunt van rechtsbescherming biedt de bestuurlijke boete als beschikking in de zin van de Awb de waarborgen in de vorm van de reguliere bezwaar- en beroepsmogelijkheden van die wet.

Met artikel 19 wordt aan de Minister de bevoegdheid gegeven om een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te leggen. Op deze wijze kunnen maatregelen worden afgedwongen indien de in deze wet opgelegde verplichtingen niet worden nagekomen. Bij een dwangsom wordt een geldbedrag verbeurd indien niet binnen een bepaalde termijn maatregelen worden getroffen door de overtreder zelf. Bij bestuursdwang neemt de Minister zelf maatregelen op kosten van de overtreder.

Wat betreft de strafrechtelijke handhaving wordt opgemerkt dat het hier om delicten van economische aard gaat. Om deze reden worden de desbetreffende delicten opgenomen in de opsomming in artikel 1, onder 4°, van de WED. Artikel 53 van richtlijn 2013/53/EU verplicht niet tot het aanmerken van deze feiten als misdrijven, maar slechts dat de sancties doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn. Aangezien er ook overigens geen bijzondere redenen zijn tot opnemen van artikel 12 van het wetsvoorstel in een van de andere onderdelen van artikel 1 van de WED is gekozen voor opneming onder 4°.

Artikel 13

Onder de Wet pleziervaart was de Scheepvaartinspectie aangewezen als de toezichthoudende instantie. Deze inspectiedienst is opgegaan in de ILT. Daarmee is deze inspectiedienst de meest deskundige overheidsinstantie op het terrein van veiligheidsvoorschriften voor zee- en binnenschepen. Daarom is er in het eerste lid voor gekozen om ook in dit wetsvoorstel de ambtenaren van de ILT te belasten met het houden van toezicht op de naleving van hetgeen bij of krachtens deze wet wordt geregeld.

Het tweede lid geeft de Minister de bevoegdheid om ook ambtenaren van andere inspectiediensten te kunnen aanwijzen als toezichthouder in het kader van dit wetsvoorstel. Een aanwijzing kan bijvoorbeeld passend zijn indien dat binnen de door een dienst op grond van andere wet- en regelgeving opgedragen toezichthoudende taken past. Een bijkomend voordeel kan zijn dat het bezoek van meerdere inspectiediensten aan een bedrijf en de daarmee gepaard gaande lasten worden teruggedrongen. Indien de Minister ambtenaren van een ander ministerie wil aanwijzen doet hij dat in overleg met de betrokken ambtgenoot. Van een aanwijzingsbesluit wordt op grond van het derde lid mededeling gedaan in de Staatscourant.

De ILT wordt in het vierde lid ook belast met de uitvoering van het markttoezicht. Daarbij past zij de in de artikelen 15, derde lid, en 16 tot en met 29 bepalingen van verordening (EG) nr. 765/2008 toe.

Artikel 14, 15 en 16

Doel van het markttoezicht is zeker te stellen dat uitsluitend producten die voldoen aan richtlijn 2013/53/EU op de markt komen of in gebruik worden genomen. Hiermee worden zowel de gezondheid of veiligheid van personen, eigendommen of het milieu gediend, als ook een level playing field gecreëerd voor ondernemers. Het marktoezicht is zowel gericht op producten die door marktdeelnemers in Nederland worden aangeboden of in de handel worden gebracht.

In de artikelen 14, 15 en 16 wordt een aantal verplichtingen opgedragen aan de marktoezichthouder indien een product gevaar voor de gezondheid of veiligheid van personen, eigendommen of het milieu kan opleveren. In dat geval dient de marktoezichthouder de marktdeelnemer of de particuliere importeur die verantwoordelijk is voor het op de markt brengen van het product de verplichting op te leggen om maatregelen te treffen die aan dat gevaar een einde maken. Die maatregel moet evenredig zijn aan de aard van het risico en kan bestaan uit het aanpassen van het product zodat het alsnog aan de in bijlage I opgenomen eisen voldoet. Indien dat niet mogelijk is moet het product uit de handel worden genomen of moet het in gebruik nemen of in bedrijf stellen worden opgeschort. De marktoezichthouder kan aan de maatregelen een redelijke termijn verbinden waarbinnen deze moeten worden uitgevoerd. Het tweede lid van artikel 14 bepaalt dat de marktdeelnemer of particuliere importeur er voor moeten zorgen dat de opgedragen maatregelen worden uitgevoerd. Doet de verantwoordelijke marktdeelnemer niets dan kan een verbod worden opgelegd om het product op de markt aan te bieden, het product uit de markt worden gehaald of worden teruggeroepen dan wel het in bedrijf stellen of gebruik van het product worden verboden of beperkt.

Het niet voldoen aan of handelen in strijd met een door de markttoezichthouder opgelegde verplichting is in artikel 12, zesde lid, verboden.

Met het in artikel 15 bepaalde wordt er ook voor gezorgd dat een gevaar, dat een product voor de gezondheid of veiligheid van personen, eigendommen of het milieu oplevert, ook in andere lidstaten en bij de Europese Commissie bekend wordt zodat de autoriteiten daar ook maatregelen kunnen treffen bij de verantwoordelijke marktdeelnemer of particuliere importeur of een product uit de markt kunnen halen.

Artikel 16 van het wetsvoorstel verplicht de markttoezichthouder om de verantwoordelijke marktdeelnemer of particuliere importeur op te dragen een niet, dan wel onjuist, uitgevoerde administratieve verplichting alsnog in overeenstemming te brengen met de wettelijke voorschriften. Hiermee wordt de marktdeelnemer de mogelijkheid geboden om een op zich eenvoudige tekortkoming te verhelpen. Pas wanneer hieraan geen of niet tijdig gehoor wordt gegeven kan de markttoezichthouder passende maatregelen nemen om het aanbieden van het product te verbieden of beperken, uit de handel te nemen of het in gebruik of in bedrijf nemen te verbieden of beperken. Ook dit artikel is in het zesde lid van artikel 12 opgenomen.

Artikel 17

In dit artikel wordt de Minister van IenM de mogelijkheid geboden om een nationale accreditatie-instantie het toezicht op de aangemelde instanties te laten uitvoeren. Het tweede lid bepaalt dat in een ministeriële regeling regels worden gegeven over dit toezicht en de vergoeding die daarvoor in rekening kan worden gebracht bij de aangemelde keuringsinstanties.

Artikel 20

In paragraaf 2.2.6 is reeds uiteengezet op welke wijze in richtlijn 2013/53/EU en dit wetsvoorstel voorzien is in een regeling van het overgangsrecht.

Artikel 23

Met het eerste lid wordt de Wet pleziervaartuigen ingetrokken. Met het tweede lid wordt zeker gesteld dat pleziervaartuigen die voor de datum van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel, in overeenstemming met de Wet pleziervaart in de handel zijn gebracht of in gebruik zijn genomen ook onder de Wet pleziervaart 2016 kunnen blijven worden gebruikt. In dit artikellid worden de artikelen genoemd op basis waarvan vaartuigen onder de Wet pleziervaartuigen vaartuigen in de handel konden worden gebracht of in gebruik genomen.

Artikel 24

Aangezien het niet zeker is dat de parlementaire behandeling van dit wetsvoorstel kan worden afgerond voor de in de richtlijn vastgelegde toepassingsdatum van 18 januari 2016, is tevens bepaald dat indien de wet na 17 januari 2016 in het Staatsblad wordt geplaatst deze in werking treedt op de dag na de plaatsing in het Staatsblad.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Transponeringstabel

Artikel richtlijn 2013/53/EU

Wet pleziervaart 2016

Toelichting

1

Geen implementatie nodig

Doel richtlijn

2, eerste lid

Artikel 3, eerste lid

Toepassingsgebied

2, tweede en derde lid

Artikel 2

Toepassingsgebied

3

Artikel 1

Definities

4, eerste lid

Artikel 3, tweede lid

Essentiële eisen

4, tweede lid

Artikel 12, eerste lid

Verbod om in de handel te brengen indien niet wordt voldaan aan essentiële eisen

5

Geen implementatie nodig

Mogelijkheid nationale bepalingen vast te stellen betreffende de vaart met het oog op de bescherming van het milieu, de veiligheid op de waterwegen en het net van waterwegen

6, eerste lid

Artikel 4

Lidstaat belemmert niet het op de markt aanbieden of in bedrijfstellen van vaartuigen die aan de richtlijn voldoen

6, tweede lid

Artikel 5, onderdeel a.

Het is toegestaan om gedeeltelijk afgebouwde vaartuigen op de markt aan te bieden indien deze vergezeld gaan van een verklaring overeenkomstig Bijlage III dat deze is bestemd om door anderen te worden afgebouwd

6, derde lid

Artikel 5, onderdeel b.

Aanbieden onderdelen op de markt toegestaan indien vergezeld van een EU-conformiteitsverklaring overeenkomstig Bijlage I

6, vierde lid

Artikel 3, derde lid

Artikel 5, onderdeel c.

Voorstuwingsmotoren moeten voldoen aan in artikel 6, vierde lid, genoemde voorwaarden

6, vijfde lid

Artikel 5, onderdeel d.

Uitzondering voor producten die niet aan richtlijn voldoen en worden getoond op beurzen en tentoonstellingen

7

Artikel 6

Verplichtingen fabrikanten middels dynamische verwijzing

8

Artikel 6

Verplichtingen van gemachtigden middels dynamische verwijzing

9

Artikel 6

Verplichtingen van importeurs middels dynamische verwijzing

10

Artikel 6

Verplichtingen van distributeurs middels dynamische verwijzing

11

Artikel 6

Verplichtingen van fabrikanten van toepassing op importeurs en distributeurs middels dynamische verwijzing

12

Artikel 6

Verplichtingen van particuliere importeurs middels dynamische verwijzing

13

Artikel 6

Identificatie van marktdeelnemers via dynamische verwijzing

14

Artikel 4

Vermoeden van conformiteit.

15, eerste lid

Artikel 4

EU-conformiteitsverklaring moet vermelden dat wordt voldaan aan de eisen van de richtlijn.

15, tweede lid

Artikel 4

EU-conformiteitsverklaring moet regelmatig worden bijgewerkt en worden opgesteld in voorgeschreven taal.

15, derde lid

Artikel 4

Door opstellen conformiteitsverklaring neem fabrikant, particuliere importeur of persoon die motor aanpast verantwoordelijkheid voor conformiteit op zich.

15, vierde lid

Artikel 4, derde lid, onderdeel a.

Alle producten, uitgezonderd gedeeltelijk afgebouwde vaartuigen, worden vergezeld door een EU-conformiteitsverklaring

15, vijfde lid

Artikel 5, onderdeel a.

Gedeeltelijk afgebouwde vaartuigen gaan vergezeld van een EU-conformiteitsverklaring

16

Geen implementatie nodig

Verordening (EG) nr. 765/2008 werkt rechtstreeks

17, eerste lid

Artikel 4, lid 3, onderdeel b.

Aanbrengen CE-markering op producten

17, tweede lid

Artikel 4, derde lid, onderdeel c.

Producten waarop CE-markering is aangebracht worden geacht te voldoen aan de richtlijn

18

Artikel 12, tweede, derde en vierde lid

Voorschriften en voorwaarden voor het aanbrengen van CE-markering. Verboden om hiermee in strijd te handelen

19

Artikel 4, tweede lid

Verwijzing naar de in artikel 19 – 24 van de richtlijn opgenomen procedures voor keuring van producten

20

Artikel 4, tweede lid

Idem

21

Artikel 4, tweede lid

Idem

22

Artikel 4, tweede lid

Idem

23

Artikel 4, tweede lid

Idem

24

Artikel 4, tweede lid

Idem

25

Artikel 6

Eisen aan technische documentatie via dynamische verwijzing

26

Artikel 7

Keuringen uitsluitend door aangemelde instanties

27, eerste lid

Artikel 8

Aanwijzing Minister als aanmeldende autoriteit

27, tweede lid

Artikel 8, tweede lid

Artikel 17

Minister kan nationale accreditatieinstantie aanwijzen voor beoordeling en toezicht keuringsinstanties

28

Geen implementatie nodig

Eisen aan aanmeldende autoriteit. In artikel 8 is Minister als aanmeldende autoriteit aangewezen

29

Geen implementatie nodig

Informatieverplichting lidstaat aan Commissie

30

Artikel 8, derde lid

De voorschriften voor aangemelde instanties worden opgenomen in een ministeriële regeling

31

Artikel 9

Vermoeden van conformiteit

32

Artikel 8, derde lid

Dochterondernemingen van en uitbesteding door aangemelde instanties wordt opgenomen in ministeriële regeling

33

Artikel 8, derde lid

Voorschriften met betrekking tot aanmelding worden opgenomen in een ministeriële regeling

34

Artikel 8, derde lid

De aanmeldingsprocedure wordt opgenomen in een ministeriële regeling

35

Artikel 8, derde lid

Toewijzing van een identificatiecode aan een aangemelde instantie wordt opgenomen in ministeriële regeling

36

Artikel 8, vijfde lid

Beperking, opschorting of intrekking van de aanmelding door aanmeldende autoriteit

37

Geen implementatie nodig

Artikel richt zich tot Commissie

38

Artikel 10

Operationele verplichtingen van aangemelde keuringsinstanties

39

Geen implementatie nodig

Bezwaar en beroepsprocedures zijn opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht

40

Artikel 11

Informatieverplichting voor aangemelde instanties

41

Geen implementatie nodig

Richt zich tot Commissie

42

Artikel 8, vierde lid

Verplichting voor aangemelde instantie tot deelname aan door de Commissie ingestelde werkgroepen

43

Artikel 13

Artikel 15, derde lid, en de artikelen 16 tot en met 29 van Verordening (EG) nr. 765/2008 werken rechtstreeks door in NL-regelgeving. De ILT is aangewezen als markttoezichtautoriteit.

44, eerste, derde en vijfde lid

Artikel 14 en 15

Procedure voor producten die op nationaal niveau risico opleveren

44, tweede en vierde lid

Artikel 15, tweede lid

In kennis stellen van de Commissie en lidstaten in geval product gevaar oplevert voor veiligheid en gezondheid van personen, goederen of het milieu

44 zesde, zevende en achtste lid

Geen implementatie nodig

Richt zich tot de lidstaten

45

Geen implementatie nodig

Richt zich tot de Commissie

46

Artikel 16

Formele non-conformiteit

47

Geen implementatie nodig

Gedelegeerde bevoegdheid Commissie

48

Geen implementatie nodig

Uitoefening van bevoegdheidsdelegatie, toekenning aan Commissie

49

Geen implementatie nodig

Uitvoeringshandelingen die Commissie kan vaststellen

50

Geen implementatie nodig

Comitéprocedure

51

Geen implementatie nodig

Rapportageverplichting lidstaten en verslaglegging Commissie

52

Geen implementatie nodig

Evaluatie, richt zich tot Commissie

53

Artikel 12, 18, 19 en 22

Sancties.

54

Geen implementatie nodig

Omzetting van de richtlijn. Richt zich tot de lidstaat.

55

Artikel 20

Overgangsperiode producten onder Richtlijn 94/25/EG en buitenboordvoortstuwingsmotoren met vonkontsteking en vermogen minder dan 15 kW

56

Geen implementatie nodig

Intrekking richtlijn 94/25/EG

57

Geen implementatie nodig

Inwerkingtreding richtlijn

58

Geen implementatie nodig

Adressaten van de richtlijn zijn de lidstaten