Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de publieke mediadienst toekomstbestendig te maken en dat het daarvoor nodig is de publieke mediaopdracht aan te scherpen, de regels over het verzorgen en plaatsen van media-aanbod door de landelijke publieke mediadienst zodanig aan te passen dat meer openheid, pluriformiteit en creatieve competitie kan ontstaan, de sturing door de NPO te versterken om meer gemeenschappelijkheid en herkenbaarheid te bereiken, en in samenhang met het voorgaande de governance van de landelijke publieke mediadienst bij te stellen, alsmede een nieuwe bestuursstructuur voor de regionale publieke mediadienst in te voeren, en daarnaast enige overige maatregelen te treffen, en dat het daarvoor nodig is de Mediawet 2008 te wijzigen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Mediawet 2008 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1.1, eerste lid, worden in de alfabetische volgorde ingevoegd:
afname als mediadienst op aanvraag van media-aanbod gedurende een beperkte periode die begint tijdens of kort na de verspreiding van dat media-aanbod op een programmakanaal;
concessiebeleidsplan als bedoeld in artikel 2.20;
concessiebeleidsplan RPO als bedoeld in artikel 2.60l;
Stichting Regionale Publieke Omroep;.
B
Artikel 2.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel a komt te luiden:
a. het op landelijk, regionaal en lokaal niveau verzorgen van publieke mediadiensten door het aanbieden van media-aanbod dat tot doel heeft een breed en divers publiek te voorzien van informatie, cultuur en educatie, via alle beschikbare aanbodkanalen;.
b. Na onderdeel a wordt een onderdeel ingevoegd, dat luidt:
a1. het kunnen inzetten van amusement als middel om een informatief, cultureel of educatief doel te bereiken of een breed en divers publiek te trekken en te binden zodat deze doelen onder de aandacht worden gebracht;.
c. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door «; en» wordt een onderdeel toegevoegd, dat luidt:
c. het stimuleren van innovatie ten aanzien van media-aanbod, het volgen en stimuleren van technologische ontwikkelingen en het benutten van de mogelijkheden om media-aanbod aan het publiek aan te bieden via nieuwe media- en verspreidingstechnieken.
2. De aanhef van het tweede lid komt te luiden:
Publieke mediadiensten zijn in overeenstemming met publieke waarden, waarbij zij voorzien in democratische, sociale en culturele behoeften van de Nederlandse samenleving. Zij verzorgen daartoe media-aanbod dat:.
3. Het vierde lid vervalt.
C
Artikel 2.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «samenwerkings- en coördinatieorgaan» vervangen door: sturings- en samenwerkingsorgaan.
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a wordt «het bevorderen van samenwerking en coördinatie» vervangen door: het geven van sturing en het bevorderen van samenwerking.
b. Na onderdeel b wordt een onderdeel ingevoegd, dat luidt:
b1. het zorgdragen voor de publieksbetrokkenheid bij de invulling van het media-aanbod van de landelijke publieke mediadienst;.
c. In onderdeel f wordt na «media-instellingen» ingevoegd: , waaronder de coördinatie van het verwerven, beheren en gebruiken van rechten op media-aanbod en de daaraan verbonden namen en merken.
3. In onderdeel i wordt «bevorderen van» vervangen door: zorgdragen voor.
D
Artikel 2.5, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede «vier andere leden» wordt vervangen door: zes andere leden.
2. Aan het slot worden twee volzinnen toegevoegd, die luiden:
Een vacature wordt, onder opgave van het functieprofiel, openbaar gemaakt. Onze Minister laat zich bij de voordracht voor de benoeming adviseren door een onafhankelijke benoemingsadviescommissie.
E
Artikel 2.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De raad van toezicht is belast met het toezicht op:
a. de uitvoering van de publieke mediaopdracht op landelijk niveau;
b. de werkzaamheden van de raad van bestuur; en
c. de algemene gang van zaken in de organisatie van de NPO.
2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, dat luidt:
2. De raad van toezicht staat de raad van bestuur met advies ter zijde.
3. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:
4. Bij de uitvoering van zijn taak neemt de raad van toezicht het gemeenschappelijke belang van de landelijke publieke mediadienst in acht.
4. Er wordt een lid toegevoegd, dat luidt:
5. De raad van bestuur verstrekt de raad van toezicht tijdig de informatie die de raad van toezicht nodig heeft voor de uitvoering van zijn taak.
F
Aan artikel 2.9 wordt een lid toegevoegd, dat luidt:
4. Een lid van de raad van bestuur kan niet na beëindiging van dat lidmaatschap voor een aansluitende periode worden benoemd als lid van de raad van toezicht.
G
In artikel 2.10, tweede lid, onder e, vervalt «, bedoeld in artikel 2.20».
H
Artikel 2.20, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt na «media-aanbod» ingevoegd: , de publieksbetrokkenheid.
2. In onderdeel c wordt na «aanbodkanalen» ingevoegd: , alsmede voor de aanbodkanalen die zijn bestemd of mede zijn bestemd voor het verzorgen van een mediadienst op aanvraag de technische kwaliteit van beeld of geluid en de periode waarin het media-aanbod beschikbaar is voor afname.
I
Aan het slot van artikel 2.21, tweede lid, wordt een volzin toegevoegd, die luidt:
Het advies heeft in elk geval betrekking op de wijze waarop in het concessiebeleidsplan vorm wordt gegeven aan de pluriformiteit van het media-aanbod.
J
In artikel 2.22, tweede lid, onder a, wordt na «media-aanbod» ingevoegd: , de publieksbetrokkenheid.
K
In artikel 2.30, tweede lid, wordt in de aanhef na «Het beleidsplan» ingevoegd: is afgestemd op het concessiebeleidsplan voor dezelfde periode en.
L
Aan artikel 2.35 wordt een lid toegevoegd, dat luidt:
4. De raad van bestuur kan de NTR belasten met het verzorgen van media-aanbod als bedoeld in artikel 2.54, tweede lid.
M
Artikel 2.50 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervallen.
2. Na «programma-aanbod verzorgd» wordt ingevoegd: en wordt op tenminste een aanbodkanaal een kosteloze mediadienst op aanvraag verzorgd die is bestemd voor de catch-up van de programma’s op de algemene programmakanalen.
N
Artikel 2.51 vervalt.
O
Artikel 2.52 vervalt.
P
Artikel 2.53 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De raad van bestuur verzorgt de plaatsing van het media-aanbod van de landelijke publieke media-instellingen op de aanbodkanalen.
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt «urenindeling» vervangen door «plaatsing» en wordt «programmakanalen» vervangen door: aanbodkanalen.
b. De onderdelen b en e vervallen.
c. De onderdelen c en d worden geletterd b en c.
d. Aan het slot van onderdeel b (nieuw) wordt de puntkomma vervangen door: ; of.
e. Aan het slot van onderdeel c (nieuw) wordt «; of» vervangen door een punt.
Q
Artikel 2.54 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid vervalt onder vernummering van het tweede lid tot eerste lid.
2. Het eerste lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
a. De zinsnede «, bedoeld in artikel 2.20,» vervalt.
b. Onder vervanging van de punt aan het slot door een komma wordt een zinsdeel toegevoegd, dat luidt:
alsmede dat de landelijke publieke media-instellingen beschikken over ruimte op de aanbodkanalen die nodig is om media-aanbod dat is vervaardigd met de budgetten, bedoeld in artikel 2.149, eerste lid, onder a tot en met d, te kunnen plaatsen.
3. Er worden leden toegevoegd, die luiden:
2. De raad van bestuur kan het initiatief nemen tot het verzorgen van media-aanbod door een landelijke publieke media-instelling op basis van een voorstel dat niet afkomstig is van de NPO of een landelijke publieke media-instelling.
3. Bij het verzorgen van media-aanbod als bedoeld in het tweede lid neemt de landelijke publieke media-instelling de afspraken in acht die de raad van bestuur over het media-aanbod heeft gemaakt met de partij van wie het voorstel afkomstig is.
R
Artikel 2.55 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «media-aanbod» ingevoegd: , de publieksbetrokkenheid.
2. In het tweede lid vervalt «en» aan het slot van onderdeel a en wordt de punt aan het slot van onderdeel b vervangen door: ; en.
3. Aan het tweede lid wordt een onderdeel toegevoegd, dat luidt:
c. verlenen medewerking in het kader van de taak van de NPO om voor de landelijke publieke mediadienst het verwerven, beheren en gebruiken van rechten op media-aanbod en de daaraan verbonden namen en merken te coördineren.
S
Artikel 2.56 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Voor de coördinatie en ordening op en tussen de aanbodkanalen van het media-aanbod van de landelijke publieke mediadienst wordt de raad van bestuur bijgestaan door een redactie, die als volgt is samengesteld:
a. de omroeporganisaties die een erkenning als bedoeld in artikel 2.23, eerste lid, hebben verkregen, de NOS en de NTR benoemen elk een lid; en
b. de omroepverenigingen die een voorlopige erkenning als bedoeld in artikel 2.23, tweede lid, hebben verkregen worden vertegenwoordigd door het voor de NTR benoemde lid of het voor de omroeporganisatie, bedoeld in artikel 2.26, eerste lid, onder f, benoemde lid.
2. Het tweede lid vervalt onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.
T
Artikel 2.57, onderdeel c, komt te luiden:
c. de wijze waarop de raad van bestuur de bevoegdheid, bedoeld in artikel 2.54, tweede lid, gebruikt; en.
U
Het opschrift van paragraaf 2.3.1 komt te luiden:
V
Na het opschrift van paragraaf 2.3.1 worden artikelen ingevoegd, die luiden:
1. Onze Minister wijst een stichting aan als het samenwerkings- en coördinatieorgaan voor de uitvoering van de publieke mediaopdracht op regionaal niveau, bedoeld in artikel 2.1.
2. De stichting, bedoeld in het eerste lid, wordt voor de toepassing van deze wet aangeduid als de RPO.
3. De RPO wordt belast met de volgende taken:
a. het bevorderen van samenwerking en coördinatie met het oog op de uitvoering van de publieke mediaopdracht op regionaal niveau; en
b. andere taken waarmee zij bij de wet wordt belast.
4. De Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is niet van toepassing op de RPO.
1. De raad van toezicht van de RPO bestaat uit een voorzitter en ten hoogste vier andere leden die op voordracht van Onze Minister bij koninklijk besluit worden benoemd, geschorst en ontslagen.
2. Benoeming geschiedt voor vijf jaar en herbenoeming voor een aansluitende periode is eenmaal mogelijk.
1. Het lidmaatschap van de raad van toezicht van de RPO is onverenigbaar met:
a. het lidmaatschap van het bestuur van de RPO;
b. het lidmaatschap van een orgaan van of een dienstbetrekking bij een publieke media-instelling;
c. het lidmaatschap van een orgaan van of een dienstbetrekking bij een commerciële media-instelling;
d. het lidmaatschap van een van beide Kamers der Staten-Generaal, een provinciaal bestuur of een gemeentebestuur;
e. een dienstbetrekking bij een ministerie of bij een dienst, instelling of bedrijf vallende onder de verantwoordelijkheid van een Minister; en
f. het hebben van financiële of andere belangen bij bedrijven of instellingen en het vervullen van nevenfuncties waardoor een goede vervulling van de functie of de handhaving van de onafhankelijkheid van het betrokken lid of van het vertrouwen daarin in het geding kan zijn.
2. Schorsing en ontslag zijn mogelijk wegens:
a. ongeschiktheid;
b. disfunctioneren; en
c. onverenigbaarheid als bedoeld in het eerste lid.
3. Ontslag is verder mogelijk op eigen verzoek.
4. De leden van de raad van toezicht van de RPO ontvangen van de RPO een door Onze Minister vast te stellen vergoeding.
1. De raad van toezicht van de RPO houdt toezicht op het beleid van het bestuur van de RPO, de algemene gang van zaken bij de RPO en de uitvoering van de publieke mediaopdracht op regionaal niveau en staat het bestuur van de RPO met advies terzijde.
2. De raad van toezicht van de RPO is verder belast met:
a. het vaststellen van de jaarrekening van de RPO; en
b. het wijzigen van de statuten van de RPO, op voorstel van het bestuur van de RPO.
3. Bij de vervulling van hun taak richten de leden van de raad van toezicht van de RPO zich naar het gemeenschappelijke belang van de regionale publieke mediadienst.
1. Het bestuur van de RPO bestaat uit ten hoogste drie leden die worden benoemd, geschorst en ontslagen door de raad van toezicht van de RPO.
2. Benoeming geschiedt voor vijf jaar en herbenoeming voor een aansluitende periode is eenmaal mogelijk.
3. Besluiten tot benoeming, schorsing of ontslag behoeven de instemming van Onze Minister.
1. Voor het bestuur van de RPO is artikel 2.60d, eerste lid, onder b tot en met f, van overeenkomstige toepassing.
2. De leden van het bestuur van de RPO zijn in dienst van de RPO. De raad van toezicht van de RPO stelt hun arbeidsvoorwaarden vast.
3. Artikel 668a, eerste tot en met vierde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing op de leden van het bestuur van de RPO.
4. Een lid van het bestuur van de RPO kan niet na beëindiging van dat lidmaatschap voor een aansluitende periode worden benoemd als lid van de raad van toezicht van de RPO.
1. Het bestuur van de RPO is belast met de uitvoering van de taken van de RPO.
2. Naast de andere taken en bevoegdheden die het bestuur van de RPO heeft op grond van deze wet, is hij belast met:
a. de dagelijkse leiding over de werkzaamheden van de RPO;
b. het vaststellen van de regelingen die nodig zijn voor de uitvoering van de taken van de RPO;
c. het vaststellen van het concessiebeleidsplan RPO;
d. het aangaan van de prestatieovereenkomst, bedoeld in artikel 2.60n;
e. het vaststellen van de begroting, bedoeld in artikel 2.169a; en
f. het vaststellen van het jaarverslag, bedoeld in artikel 2.17, in samenhang met artikel 2.60j, eerste lid.
1. De volgende besluiten van het bestuur van de RPO behoeven de instemming van de raad van toezicht van de RPO:
a. de besluiten, bedoeld in het artikel 2.60h, tweede lid, onder c tot en met f;
b. het doen van investeringen die een in de statuten van de RPO vastgesteld bedrag te boven gaan;
c. het door de RPO aangaan of verbreken van duurzame samenwerking met een andere rechtspersoon of vennootschap als die samenwerking van ingrijpende betekenis is voor de RPO of de regionale publieke media-instellingen;
d. collectief ontslag van een aanmerkelijk aantal werknemers; en
e. het vaststellen van ingrijpende wijzigingen in de arbeidsomstandigheden van een aanmerkelijk aantal werknemers.
2. De verdere werkwijze van de raad van toezicht van de RPO en het bestuur van de RPO wordt geregeld in de statuten en reglementen van de RPO.
3. In de statuten wordt in ieder geval geregeld op welke wijze de regionale publieke media-instellingen worden betrokken bij de besluitvorming van het bestuur van de RPO.
1. De artikelen 2.15 tot en met 2.18, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing voor de RPO.
2. De raad van toezicht van de RPO en het bestuur van de RPO kunnen niet besluiten tot ontbinding van de RPO.
Voor de verwezenlijking van de publieke mediaopdracht op regionaal niveau wordt bij koninklijk besluit aan de RPO een concessie verleend die geldt voor tien jaar en in werking treedt met ingang van een in het koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
1. Voorafgaand aan de concessieverlening en vóór aanvang van de tweede periode van vijf jaar van de concessieperiode dient de RPO een concessiebeleidsplan RPO voor de komende vijf jaar in bij Onze Minister.
2. Het concessiebeleidsplan RPO bevat in elk geval:
a. een beschrijving van de wijze waarop in de komende vijf jaar de publieke mediaopdracht op regionaal niveau wordt uitgevoerd, tevens uitgewerkt in kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen voor het media-aanbod en het publieksbereik van de regionale publieke mediadienst;
b. aard en aantal van de programmakanalen en de daarvoor gewenste frequentieruimte;
c. aard en aantal van de overige aanbodkanalen;
d. een onderbouwd overzicht van de naar verwachting benodigde organisatorische, personele, materiële en financiële middelen; en
e. een beschrijving van de samenwerking met de landelijke en lokale publieke media-instellingen en anderen.
3. Bij ministeriële regeling kunnen regels gesteld worden over de inrichting van het concessiebeleidsplan RPO en het tijdstip van indiening.
4. Het bestuur van de RPO stelt het concessiebeleidsplan RPO vast na overleg met in elk geval de regionale publieke media-instellingen en, voor zover het de samenwerking betreft, de betrokken landelijke en lokale publieke media-instellingen.
1. De RPO maakt het concessiebeleidsplan RPO openbaar.
2. Over het concessiebeleidsplan RPO vraagt Onze Minister advies aan het Commissariaat en de Raad voor cultuur.
3. Het concessiebeleidsplan RPO behoeft de instemming van Onze Minister voor zover het betreft de onderwerpen, bedoeld in artikel 2.60l, tweede lid, onder b en c, waarbij de instemming geschiedt in overeenstemming met het bepaalde in de Telecommunicatiewet.
4. Als de RPO wijzigingen wil aanbrengen in het door Onze Minister goedgekeurde deel van het concessiebeleidsplan RPO, dan neemt zij die op in de begroting. Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
1. Mede op basis van het concessiebeleidsplan RPO sluiten Onze Minister en de RPO een prestatieovereenkomst voor de duur van het concessiebeleidsplan RPO.
2. De prestatieovereenkomst bevat afspraken over:
a. kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen voor het media-aanbod en het publieksbereik van de regionale publieke mediadienst;
b. maatregelen bij niet naleving, voor zover mogelijk binnen het bepaalde bij of krachtens deze wet; en
c. tussentijdse wijziging in verband met veranderende inzichten of omstandigheden.
3. De prestatieovereenkomst heeft geen betrekking op de inhoud van het media-aanbod van de regionale publieke mediadienst.
De regionale publieke media-instellingen verstrekken desgevraagd aan de raad van toezicht van de RPO, het bestuur van de RPO en de door hem daartoe aangewezen medewerkers van de RPO alle inlichtingen voor zover dat voor de vervulling van de taken van de raad van toezicht van de RPO en het bestuur van de RPO redelijkerwijs nodig is.
W
Na artikel 2.60o wordt een paragraafopschrift ingevoegd, dat luidt:
X
Het opschrift van paragraaf 2.3.2 komt te luiden:
Y
Afdeling 2.5.5 vervalt.
Z
In artikel 2.133 wordt «buiten de landelijke publieke mediadienst» vervangen door: buiten de publieke mediadienst.
AA
In artikel 2.135, eerste lid, wordt na «de NPO» ingevoegd: , de RPO.
BB
In artikel 2.141, eerste lid, wordt na «de NPO» ingevoegd: , de RPO.
CC
In artikel 2.142, eerste lid, wordt na «de NPO» ingevoegd: , de RPO.
DD
In artikel 2.143, eerste lid, wordt na «NPO» ingevoegd: , de RPO.
EE
Artikel 2.146, onder h, vervalt.
FF
Aan artikel 2.150 wordt een lid toegevoegd, dat luidt:
4. Het media-aanbod, bedoeld in artikel 2.54, tweede lid, komt ten laste van het budget, bedoeld in artikel 2.149, eerste lid, onder f.
GG
In artikel 2.167, eerste lid, onder a, wordt na «de NPO» ingevoegd: , de RPO.
HH
In artikel 2.168, tweede lid, wordt na «de NPO» ingevoegd: , de RPO.
II
Na het opschrift van afdeling 2.6.5 worden artikelen ingevoegd, die luiden:
1. De RPO dient jaarlijks vóór 15 september een begroting voor de regionale publieke mediadienst in bij Onze Minister en het Commissariaat.
2. De begroting bevat in elk geval:
a. een beschrijving van de wijze waarop door de RPO en de regionale publieke media-instellingen invulling wordt gegeven aan het voorgenomen media-aanbod op de verschillende aanbodkanalen, met in achtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet;
b. een overzicht van aard en aantal van de aanbodkanalen;
c. de financiële middelen die voor het volgende kalenderjaar nodig zijn om de voornemens met betrekking tot de regionale publieke mediadienst te verwezenlijken en een raming voor de daarop volgende vier jaar;
d. een toelichting op de onderscheiden onderdelen en begrotingsposten; en
e. een beschrijving van de samenwerking met de landelijke en lokale publieke media-instellingen en anderen.
3. De financiële middelen worden als volgt onderverdeeld:
a. de financiële middelen voor de verzorging van het media-aanbod op de verschillende aanbodkanalen;
b. de eigen inkomsten van de regionale publieke media-instellingen, die gebruikt moeten worden voor de verzorging van het media-aanbod;
c. de financiële middelen voor het verspreiden van het media-aanbod op de verschillende aanbodkanalen; en
d. de financiële middelen voor de uitvoering van de taken en werkzaamheden van de RPO.
JJ
In artikel 2.170, vierde lid, wordt na «een begroting» ingevoegd: die is afgestemd op de begroting, bedoeld in artikel 2.169a, eerste lid, voor dezelfde periode.
KK
In artikel 2.172, derde lid, wordt na «jaarrekening» ingevoegd: , waaronder regels over de wijze waarop inzicht wordt gegeven in de kosten van de programmering.
LL
Artikel 2.173a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «de uitgaven van» ingevoegd: de RPO en.
2. In het tweede lid wordt «de regionale publieke media-instellingen» vervangen door: de RPO en de regionale publieke media-instellingen.
MM
In artikel 7.4, onder c, wordt na «bij de NPO,» ingevoegd: de RPO,.
NN
In artikel 7.11, eerste lid, onder a, wordt na «2.60,» ingevoegd: 2.60a tot en met 2.60o,.
OO
In artikel 7.12, derde lid, wordt na «en 6.23 tot en met 6.25,» ingevoegd: of van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.
PP
Artikel 7.14 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervallen.
2. Onderdeel a vervalt en de onderdelen b en c worden geletterd a en b.
Artikel 7.16 vervalt.
RR
In afdeling 9.2.8 wordt artikel 9.15 vernummerd tot artikel 9.14b.
SS
Na afdeling 9.2.8 wordt een afdeling ingevoegd, die luidt:
1. In afwijking van artikel 2.60k kan de eerste concessie die wordt verleend aan de RPO gelden voor een periode korter dan tien jaar.
2. In geval van toepassing van het eerste lid heeft het eerste concessiebeleidsplan RPO, in afwijking van artikel 2.60l, betrekking op de volledige periode van de eerste concessie.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,