Ontvangen 9 november 2015
Over de Regeling voor Nederland en Sint Maarten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en een woonplaatsfictie ter zake van erf- en schenkbelasting heeft de Tweede Kamer1 verslag uitgebracht.
Het verheugt de regering dat de leden van de fracties van de VVD en het CDA kennis hebben genomen van het voorliggende wetsvoorstel.
De regering dankt de leden van de fractie van het CDA voor hun inbreng op het voorliggende wetsvoorstel.
In deze nota gaat de regering in op de vragen in het verslag.
De eerste vraag die de leden van de fractie van het CDA hebben gesteld, is hoe de regering denkt uitvoering te geven aan het Nederlandse fiscale verdragsbeleid om een volledige bronlandheffing over (particuliere) pensioenen in verdragen overeen te komen, mede in het licht van de met Sint Maarten overeengekomen beperkte bronlandheffing (van 15%). Zoals in paragraaf I.2 en I.2.3 van de memorie van toelichting2 is aangegeven, vormde de verdeling van heffingsrechten over particuliere pensioenen een van de belangrijkste onderwerpen bij de besprekingen over de totstandkoming van het wetsvoorstel. Beide landen namen hierover een verschillend standpunt in. In aansluiting op het Nederlandse verdragsbeleid heeft Nederland ingezet op een volledige bronlandheffing. Maar gedurende de besprekingen met Sint Maarten werd het duidelijk dat Sint Maarten niet bereid was dit te accepteren, vanwege de voor Sint Maarten aanzienlijke derving van de belastinginkomsten die zou zijn te verwachten als het heffingsrecht over uit Nederland afkomstige particuliere pensioenen volledig aan Nederland zou worden toegedeeld. Daarbij zij aangetekend dat de huidige regeling die in de relatie Nederland en Sint Maarten van toepassing is (de Belastingregeling voor het Koninkrijk) in beginsel voorziet in een uitsluitende woonlandheffing voor particuliere pensioenen. Tegen deze achtergrond en met het oog op het bereiken van een evenwichtig onderhandelingsresultaat, hebben beide landen uiteindelijk kunnen instemmen met een gedeeld heffingsrecht. Dit betekent dat Sint Maarten – anders dan de leden van de fractie van het CDA lijken te veronderstellen – een aanvullend heffingsrecht heeft over pensioenen van inwoners van Nederlanders die geëmigreerd zijn naar Sint Maarten. Dat zou bij een volledige bronlandheffing geheel zijn komen te vervallen. Dit neemt niet weg dat bij verdragsonderhandelingen het Nederlandse streven blijft om in nieuw te sluiten verdragen of wijziging van bestaande verdragen het heffingsrecht voor particuliere pensioenen (en overheidspensioenen) volledig toe te wijzen aan het bronland3. Van geval tot geval zal moeten worden bezien of dit streven tijdens verdragsonderhandelingen ook in volle omvang daadwerkelijk kan worden gerealiseerd.
Vervolgens vragen de leden van de fractie van het CDA of de regering de mening deelt dat de invoering van het nettopensioen geen verstandige maatregel was.
Dienaangaande merkt de regering op dat het gehoor heeft gegeven aan een breed gedragen wens van de Tweede Kamer om niet alleen in de derde pijler, maar ook in de tweede pijler te voorzien in een fiscaal gefaciliteerde oudedagsvoorziening voor het inkomensdeel boven de € 100.000. Dit is vormgegeven door een vrijstelling in de inkomstenbelasting op te nemen (in box 3) voor aanspraken ingevolge een nettopensioenregeling. Over de waardeaangroei en de uitkeringen ter zake van deze nettopensioenregelingen wordt daardoor geen inkomstenbelasting geheven. Daar staat tegenover dat op het moment van de inleg geen fiscale facilitering plaatsvindt. Anders dan deze leden lijken te veronderstellen, leidt de fiscale behandeling van nettopensioen niet tot dubbele belastingheffing bij een verhuizing naar Sint Maarten. Sint Maarten belast namelijk bij een uitkering uit een nettopensioenregeling in principe alleen de waardeaangroei van het pensioenkapitaal. Er vindt dus geen belastingheffing plaats over de (niet-aftrekbare) inleg. Dit neemt uiteraard niet weg dat er belasting geheven kan worden over een deel van het nettopensioen, terwijl die belastingheffing achterwege zou zijn gebleven als de pensioengenieter in Nederland was blijven wonen. De afkoopregeling waar de leden van het CDA op doelen, voorkomt een belastingheffing die zou ontstaan in gevallen waarbij de belastingheffing over de uitkeringen uit nettopensioen in verdragen zijn toegewezen aan het woonland en het woonland deze uitkeringen vervolgens integraal (dus inclusief het premiedeel) belast. Om dit te voorkomen, bestaat de mogelijkheid het nettopensioen te laten vrijvallen op het tijdstip waarop de belastingplichtige ophoudt binnenlands belastingplichtige te zijn. Het is dus nadrukkelijk geen verplichting om bij emigratie het nettopensioen af te kopen, maar een mogelijkheid. De afkoopmogelijkheid staat niet alleen open voor gevallen waarin dubbele belasting zou ontstaan. Deze mogelijkheid kan ook gebruikt worden als het buitenland – in afwijking van de Nederlandse behandeling – de waardeaangroei van nettopensioenregelingen belast. De afkoopmogelijkheid staat daarom ook open voor belastingplichtigen die emigreren naar Sint Maarten.
De laatste vraag van de leden van de fractie van het CDA gaat over de relatie tussen het aanmerkelijkbelangvoorbehoud met een termijn van 10 jaar zoals opgenomen in het wetsvoorstel en het Belastingplan 2016. In het Belastingplan 2016, zo merken deze leden op, stelt de regering voor de nationale tienjaarstermijn te laten vervallen waardoor een aanmerkelijkbelangvoorbehoud geldt voor onbeperkte tijd. De leden van de CDA-fractie vragen zich af of de regering het onbeperkte aanmerkelijkbelangvoorbehoud zoals voorgesteld in het Belastingplan 2016 met Sint Maarten als verdragspartner heeft besproken, dit gezien het feit dat het beginsel van de goede verdragstrouw in acht dient te worden genomen.
Bij de besprekingen met Sint Maarten over het onderhavige wetsvoorstel is ingegaan op de achtergrond van het Nederlandse aanmerkelijkbelangvoorbehoud bij emigratie en is voor de tekstuele uitwerking daarvan aangesloten bij de Nederlandse heffings- en invorderingsmethodiek ten tijde van de besprekingen. Van een voorstel zoals opgenomen in het Belastingplan 2016 was toen nog geen sprake. Maar dat betekent naar de mening van de regering niet dat het voorstel dat in het Belastingplan 2016 is opgenomen op gespannen voet zou staan met hetgeen met Sint Maarten op dit punt is overeengekomen.
Hierbij is het volgende van belang. De Nederlandse regeling voor de heffing over inkomen uit aanmerkelijk belang bij emigratie beoogt met name de waardestijging van een tot een aanmerkelijk belang behorend aandelenpakket te belasten die is ontstaan gedurende de periode dat de houder daarvan binnenlands belastingplichtig was. De daaruit voortvloeiende belastingschuld hoeft evenwel niet direct te worden betaald. Er wordt een conserverende aanslag opgelegd waarvoor – onder voorwaarden – uitstel van betaling wordt verleend. Nederland is ook onder de belastingverdragen in beginsel volledig gerechtigd tot deze belastingheffing en de invordering daarvan aangezien er sprake is van belastingheffing over een waardestijging die is toe te rekenen aan de periode van binnenlandse belastingplicht. Deze opvatting vindt steun in de jurisprudentie van de Hoge Raad4. Het in het Belastingplan 2016 opgenomen voorstel verandert niets aan deze belastingheffing over de vermogensaanwas in de binnenlandse periode, maar verandert slechts de aanknopingspunten voor het innen van de conserverende aanslag. In het Belastingplan 2016 wordt voorgesteld de inning van de belasting over de waardeaangroei over de binnenlandse periode mede plaats te laten vinden op het moment dat sprake is van uitdeling van reserves. Op dat moment wordt door de aanmerkelijkbelanghouder over de middelen beschikt om de belastingschuld mee te voldoen. Dat de voorgestelde maatregelen voor de inning van de belastingschuld aangrijpen bij een uitdeling van reserves betekent niet dat sprake is van een aanvullende belastingheffing over een dergelijke uitkering. De wijze waarop Nederland de belastingheffing over de binnenlandse vermogensaanwas vormgeeft, is volgens de regering een interne nationale aangelegenheid en de in het Belastingplan 2016 opgenomen aanpassingen leiden niet tot een inbreuk op de heffingsrechten van Sint Maarten zoals in het onderhavige wetsvoorstel zijn opgenomen. Volgens de regering is het dan ook niet nodig om hierover met Sint Maarten het gesprek aan te gaan.
De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes