Ontvangen 16 november 2015
De regering is de vaste commissie voor Defensie erkentelijk voor het uitgebrachte verslag en is verheugd over de door de fracties van CDA en D66 uitgesproken steun voor het aangaan van internationale samenwerking om het luchtruim te beveiligen. De regering wil in deze nota graag ingaan op de door de fracties van VVD, CDA, PVV en D66 ingebrachte vragen en opmerkingen. De vragen en opmerkingen zijn gegroepeerd per onderwerp.
Standpunt Luxemburg ten aanzien van dodelijk geweld
De leden van de VVD-fractie constateren dat in het wetsvoorstel valt te lezen dat Luxemburg het gebruik van dodelijk geweld boven het eigen grondgebied heeft uitgesloten. Zij vragen wat de motivatie achter deze uitzondering is en wat de consequenties van deze uitzondering zijn in die situaties boven Luxemburg, waarbij wel tot dodelijk geweld zou zijn overgegaan indien dezelfde situatie zich zou hebben voorgedaan boven België of Nederland. Anders geformuleerd: wat zijn de mogelijke gevolgen van het door Luxemburg bij voorbaat uitsluiten van het gebruik van dodelijk geweld om erger te voorkomen, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Met betrekking tot de samenwerking met België en Luxemburg constateren de leden van de D66-fractie dat Luxemburg het gebruik van dodelijk geweld boven het eigen grondgebied heeft uitgesloten. Graag ontvangen de genoemde leden een toelichting wat hiervan de praktische en theoretische consequenties kunnen zijn voor het adequaat optreden tegen een renegade-toestel.
De regering van Luxemburg is bezig met een herziening van de Grondwet. De nieuwe Grondwet zal naar alle waarschijnlijkheid bepalingen bevatten die niet verenigbaar zijn met de toepassing van dodelijk geweld zoals omschreven in het op 4 maart jl. ondertekende verdrag. Om die reden heeft de Luxemburgse regering besloten de toepassing van dodelijk geweld in het eigen luchtruim uit te sluiten.
Het verdrag voorziet in artikel V, eerste lid, in de mogelijke toepassing van een reeks van maatregelen tegen een renegade vliegtuig door een jachtvliegtuig dat de luchtruimbewakingstaak uitvoert in opdracht van de nationale autoriteit in wiens luchtruim het renegade vliegtuig zich bevindt. Kortheidshalve kan het hierbij gaan om: de ondervraging; de interventie, gepaard gaande met een afgedwongen vluchtroute, een verbod tot overvliegen dan wel een gedwongen landing binnen een aangewezen gebied; waarschuwingssignalen met magnesiumfakkels (flares); en het gebruik van geweld, variërend van waarschuwingsschoten met vuurwapens tot en met het gebruik van dodelijk geweld.
Van deze reeks van maatregelen heeft Luxemburg het laatstgenoemde element, het gebruik van dodelijk geweld, uitgesloten. Dit betekent dat de Luxemburgse autoriteiten in geval van een renegade dreiging nog steeds een reeks van maatregelen kunnen nemen. Indien het renegade toestel zich na het nemen van een of meer van die maatregelen nog steeds in het Luxemburgse luchtruim bevindt en een dreiging vormt, is het aan de Luxemburgse autoriteiten om andere maatregelen te nemen. Als daarentegen het renegade toestel inmiddels het in omvang beperkte Luxemburgse luchtruim heeft verlaten, is het de verantwoordelijkheid van het desbetreffende buurland (België dan wel Duitsland of Frankrijk) om met deze dreiging om te gaan.
Voor de Belgische en Nederlandse regeringen vormt het Luxemburgse standpunt geen probleem. Toen de Ministers van Defensie van België en Nederland op 23 oktober 2013 de Letter of Intent inzake een verdrag over luchtruimbewaking tekenden1, had Luxemburg te kennen gegeven vooralsnog alleen als waarnemer bij het Belgisch-Nederlandse overleg te willen optreden. Indien Luxemburg zou hebben besloten het daarbij te laten, was een Belgisch-Nederlands verdrag er toch gekomen. België en Nederland hebben de Luxemburgse aansluiting bij het verdrag nooit als voorwaardelijk beschouwd maar beide landen zijn niettemin verheugd dat Luxemburg alsnog heeft besloten deel te nemen aan de verdragsonderhandelingen en vervolgens partij te worden bij het verdrag. In Luxemburg bestaat op dit moment nog geen nationale regeling voor een renegade situatie. Nu Luxemburg alsnog meedoet, bestaat ook in het luchtruim van dit land de mogelijkheid tegen een dergelijke dreiging op te treden, zij het zonder het gebruik van dodelijk geweld tegen het renegade toestel. Het opvullen van deze lacune in het West-Europese luchtruim draagt bij aan de veiligheid van de omringende landen.
Bijdrage Luxemburg
De leden van de VVD-fractie vragen of Luxemburg meedeelt in de kosten, ondanks dat het geen bijdrage levert aan de luchtbewakingstaak in de vorm van jachtvliegtuigen. Deze leden vragen een toelichting op dit punt.
De leden van de D66-fractie constateren dat Luxemburg zelf niet beschikt over jachtvliegtuigen. Betekent dit dat Nederland op enige andere wijze gecompenseerd wordt voor de luchtruimbewaking van Luxemburg, zo vragen deze leden.
De deelnemende landen hebben in artikel VI, eerste lid, van het verdrag afgesproken dat zij elkaar binnen hun middelen en mogelijkheden zullen voorzien van ondersteunende diensten. Hierover zullen de landen nadere afspraken maken in technical arrangements. Deze zijn nog niet gereed. Overigens vormt de luchtruimbewaking van Luxemburg geen last van betekenis voor België en Nederland. Het aantal keren per jaar dat jachtvliegtuigen boven Luxemburg zullen worden ingezet, zal naar verwachting zeer gering zijn.
Toerbeurt bij luchtruimbewakingstaak
De leden van de VVD-fractie vragen hoe lang de perioden zullen zijn waarin de landen bij toerbeurt zorg dragen voor de luchtbewaking per keer en of het beschikbare Nederlandse budget voor deze taak door de nieuwe werkwijze wijzigt. Zo ja, op welke wijze?
België en Nederland zullen elkaar in beginsel om de vier maanden afwisselen bij het vervullen van de luchtbewakingstaak. Het beschikbare budget voor het Commando Luchtstrijdkrachten (beleidsartikel 4 van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie: Taakuitvoering luchtstrijdkrachten) wijzigt niet als gevolg van de samenwerking. De afwisseling van de luchtruimbewakingstaak met België betekent wel dat het budget van beleidsartikel 4 op een andere manier kan worden ingezet. Over het hele jaar gerekend is minder personeel nodig voor het paraat houden van twee jachtvliegtuigen. De vliegers hebben meer gelegenheid voor het op peil brengen en houden van de geoefendheid. Daarnaast zijn er meer vliegers beschikbaar voor missies.
Samenwerking met Frankrijk
De leden van de VVD-fractie vragen, gezien de afspraak tussen België en Frankrijk dat bij hun samenwerking bij luchtruimbewaking het gebruik van geweld in het Franse luchtruim uitdrukkelijk is uitgesloten, wat er gebeurt in gevallen waarbij het gebruik van geweld in het Franse luchtruim door Nederlandse jachtvliegers toch de beste optie is, bijvoorbeeld om nog ernstigere gevolgen te voorkomen. Hoe rigide is de eis dat binnen het Franse luchtruim geen geweld mag worden gebruikt? Is het mogelijk dat Frankrijk in uitzonderingsgevallen alsnog toestemming verleent? Zo nee, wat zijn de gevolgen daarvan voor de uitvoering van deze taak door Nederlandse vliegers, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Waar in de memorie van toelichting staat dat in het Belgisch-Franse verdrag van 6 juli 2005 het gebruik van geweld tegen een renegade toestel is uitgesloten, wordt gedoeld op de uitsluiting van dodelijk geweld en van waarschuwingssignalen anders dan infrarode lokmiddelen (magnesiumfakkels oftewel flares). Het verdrag staat daarom wel toe dat jachtvliegtuigen als waarschuwingsmiddel magnesiumfakkels gebruiken, maar niet dat zij waarschuwingsschoten met het boordkanon lossen.
Op grond van het Belgisch-Franse verdrag zullen Belgische jachtvliegtuigen een renegade toestel vanuit België volgen tot in Frankrijk totdat Franse jachtvliegtuigen deze taak hebben overgenomen. België, Frankrijk en Nederland voeren op dit moment besprekingen over de mogelijkheden voor Nederland om deze Belgische verplichting op basis van het Belgisch-Franse verdrag over te nemen voor die perioden dat Nederland op basis van het op 4 maart jl. gesloten verdrag de beurt heeft bij de luchtruimbewaking. Daarbij vormen de beperkingen van het Belgisch-Franse verdrag voor geweldgebruik het uitgangspunt. Geen van de drie landen, ook Nederland niet, heeft tot nu toe laten weten ruimere mogelijkheden voor het gebruik van geweld te willen.
Als Nederlandse jachtvliegtuigen Frankrijk invliegen ter begeleiding van een renegade toestel, zal de Franse militaire gevechtsleiding Tactical Control over de Nederlandse toestellen ontvangen. De inzet van de Nederlandse jachtvliegtuigen in het Franse luchtruim zal echter worden onderworpen aan de afspraken die hierover zullen worden gemaakt in een nog te sluiten verdrag tussen België, Frankrijk en Nederland. Zoals gezegd zal dit verdrag naar verwachting het gebruik van dodelijk geweld uitdrukkelijk uitsluiten en daarmee zal het verdrag geen rechtsbasis bieden om in uitzonderingsgevallen toch tot het gebruik van dodelijk geweld over te gaan. De Franse militaire gevechtsleiding zal dan ook geen opdracht geven tot het gebruik van dodelijk geweld en de Nederlandse vliegers zullen een opdracht daartoe, als die toch zou worden gegeven, niet uitvoeren. Dit is vergelijkbaar met het respecteren van de nationaal vastgestelde rules of engagement voor Nederlandse strijdkrachten die deelnemen aan een internationale operatie.
De leden van de PVV-fractie vragen of Franse jachtvliegtuigen ook grensoverschrijdend kunnen optreden tot in het Nederlandse luchtruim, indien de Nederlandse jachtvliegtuigen nog niet zijn gearriveerd om de begeleiding van het renegade-toestel over te nemen? Welke bevoegdheden kunnen de Franse toestellen uitoefenen en welke maatregelen kunnen zij nemen tegen renegade-toestellen die vliegen boven het Belgische en/of Nederlandse luchtruim, zo vragen de leden van de PVV-fractie.
De besprekingen tussen België, Frankrijk en Nederland hebben in eerste instantie tot doel te voorkomen dat een renegade toestel onbegeleid vanuit België Frankrijk invliegt. Het verdrag tussen deze drie landen moet het mogelijk maken dat een Nederlands jachtvliegtuig de begeleiding kan uitvoeren totdat een Frans jachtvliegtuig deze taak heeft overgenomen. In het kader van deze besprekingen komt ook aan de orde of het nuttig is dat Franse jachtvliegtuigen een renegade toestel tot over de Nederlandse grens zullen kunnen volgen totdat een Nederlands of Belgisch toestel bij het renegade toestel arriveert. Hierover zijn nog geen conclusies getrokken.
Indien de besprekingen zullen leiden tot afspraken waarbij Franse toestellen tot in het Nederlandse luchtruim zullen kunnen vliegen, zal dit op basis van wederkerigheid zijn. De bevoegdheden van de Franse vliegers in Nederland zullen dan vergelijkbaar zijn met die van de Nederlandse vliegers in Frankrijk, en met de huidige Franse bevoegdheden in België. De voornaamste bevoegdheden in het Belgisch-Franse verdrag zijn: de ondervraging, de begeleiding, de gedwongen vluchtroute, het overvliegverbod, en het gebruik van de magnesiumfakkel als waarschuwingsmiddel. Als de Franse toestellen in het Nederlandse luchtruim zouden opereren, zullen zij onder Tactical Control staan van de Nederlandse militaire gevechtsleiding. Zoals hierboven opgemerkt is het overleg tussen België, Frankrijk en Nederland over het verdrag nog gaande.
Met betrekking tot de samenwerking met Frankrijk vragen de leden van de D66-fractie de regering toe te lichten of de besprekingen met Frankrijk over hoe in de praktijk moet worden omgegaan met de oorspronkelijke overeenkomst tussen België en Frankrijk reeds zijn afgerond. Zo ja, wat zijn de uitkomsten van deze besprekingen? Zo nee, dan achten de genoemde leden het raadzaam om het voorliggende verdrag pas in werking te laten treden als deze gesprekken zijn afgerond en er een oplossing is.
De besprekingen tussen België, Frankrijk en Nederland zijn nog gaande. Luxemburg speelt hierbij ook een rol omdat het in beginsel mogelijk is dat een renegade toestel vanuit Frankrijk Luxemburg invliegt. Daar moet het worden overgenomen door de Belgische of Nederlandse jachtvliegtuigen die de luchtbewaking voor België, Luxemburg en Nederland samen uitvoeren. Ook is het denkbaar dat een renegade toestel vanuit Luxemburg Frankrijk invliegt en daarbij wordt begeleid door Belgische of Nederlandse jachtvliegtuigen.
Wat Nederland betreft hoeft niet te worden afgeweken van de met België en Luxemburg gemaakte afspraken in het verdrag van 4 maart jl. over inwerkingtreding, ook als het aanvullende verdrag met Frankrijk nog niet is gesloten. Het is aan België en Frankrijk om te bezien hoe zij in dit geval zullen omgaan met de afspraken van hun onderlinge verdrag. De luchtruimbewaking in België, Luxemburg en Nederland zal steeds zijn gegarandeerd. Nederland heeft aan de betrokken partners laten weten ten volle bereid te zijn mee te werken aan het opstellen van een aanvullend verdrag.
Toekomstig aantal jachtvliegtuigen
Het voorgenomen verdrag met België – en de voordelen die dit samenwerkingsverband oplevert – mag volgens de leden van de CDA-fractie niet in de weg staan aan de noodzakelijke discussie over het toekomstige aantal te verwerven jachtvliegtuigen. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering deze opvatting deelt.
Het kabinet heeft gekozen voor de verwerving van 37 F-35 toestellen. De D-brief van 15 december 2014 over deze verwerving2 ging in op het aantal toestellen in relatie tot de afgesproken financiële kaders. Kortheidshalve verwijs ik naar deze brief en het algemeen overleg van 26 februari jl.3 daarover. Met 37 toestellen kan Defensie naast de permanente inzet voor de bewaking van het eigen en bondgenootschappelijke luchtruim (de Quick Reaction Alert, QRA), onafgebroken de gelijktijdige inzet van vier gevechtsvliegtuigen voor missies mogelijk maken. Zoals onder meer uiteengezet in de memorie van toelichting leidt de voorgenomen samenwerking tot een operationeel voordeel. De beoogde samenwerking met België zal resulteren in een betere benutting van de beschikbare operationele capaciteit van beide landen. Er zijn dan voor Nederland negen vliegers beschikbaar voor missies in plaats van vijf in de situatie zonder samenwerking. Daardoor zijn in een inzetgebied meer vluchten per toestel per dag mogelijk.
België
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering het uitgangspunt deelt dat België voldoende inzetbare jachtvliegtuigen moet overhouden om de taak van gezamenlijke luchtruimbewaking te kunnen blijven vervullen en daarnaast verantwoordelijkheid te nemen voor internationale vrede en veiligheid. Voorts vragen deze leden of de regering bereid is onze zuiderburen op hun verantwoordelijkheden te wijzen. In hoeverre bestaat het risico dat België zijn verdragsverplichtingen niet na zal komen, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
Voor België staat net als voor Nederland het belang van de luchtruimbewakingstaak buiten kijf. In contacten op regeringsniveau is het onderwerp luchtruimbewaking regelmatig besproken en tussen beide landen bestaat hierover volledige overeenstemming. Zonder deze overeenstemming was het op 4 maart jl. gesloten verdrag niet mogelijk geweest. Daarnaast heeft zowel België als Nederland steeds laten blijken zijn verantwoordelijkheid voor internationale vrede en veiligheid serieus te nemen. In het Belgische regeerakkoord van oktober 2014 hebben de coalitiepartijen afgesproken dat de F-16 zal worden vervangen. De keuze van een vervangend toestel is nog niet gemaakt.
Uitvoering luchtruimbewaking
De leden van de PVV-fractie vragen wat de gevolgen van de samenwerking zijn voor de tijd waarbinnen jachtvliegtuigen de renegade-toestellen kunnen onderscheppen boven Nederland. Als Belgische jachtvliegtuigen een renegade-toestel moeten onderscheppen in Noord-Nederland, hoeveel langer doen de Belgische jachtvliegtuigen er dan over in vergelijking met een onderschepping door Nederlandse jachtvliegtuigen? Maakt het voor de reactietijd veel uit of een jachtvliegtuig opstijgt vanaf een Belgische luchtmachtbasis, of vertrekt vanaf vliegbasis Volkel of Leeuwarden, zo vragen de leden van de PVV-fractie.
De Belgische luchtmacht (Air Component) heeft twee vliegbases waar jachtvliegsquadrons zijn gestationeerd, Florennes en Kleine Brogel. Als België de toerbeurt heeft voor de gecombineerde QRA en luchtruimbewakingstaak zullen jachtvliegtuigen van een van deze twee bases deze taak uitvoeren. Het Nederlandse Commando Luchtstrijdkrachten heeft jachtvliegsquadrons gestationeerd op de vliegbases Leeuwarden en Volkel. Deze bases zullen afwisselend de parate jachtvliegtuigen leveren als Nederland daarvoor aan de beurt is.
De reactietijd waarbinnen de jachtvliegtuigen een renegade toestel kunnen onderscheppen, is afhankelijk van de richting waaruit het renegade toestel komt aanvliegen en van de basis waar de jachtvliegtuigen zijn gestationeerd. De afstand tussen de vliegbases Volkel en Kleine Brogel is relatief klein waardoor dat verschil niet van belang is. Bij een renegade toestel dat vanuit het Noorden komt aanvliegen, is het verschil in aanvliegtijd tussen Volkel en Florennes ongeveer tien minuten. Omgekeerd is bij een dreiging vanuit het zuiden juist Florennes weer een gunstiger locatie dan Leeuwarden. De dreiging van een renegade toestel laat zich uiteraard moeilijk voorspellen. De gemiddelde aanvliegtijd vanuit België, inclusief Florennes, is voor Nederland aanvaardbaar en die vanuit Nederland, inclusief Leeuwarden, is voor België aanvaardbaar. Mochten er in tijden van toenemende spanning concrete aanwijzingen zijn voor een aanstaande dreiging van renegade toestellen, dan kunnen beide landen besluiten alsnog hun eigen jachtvliegtuigen paraat te houden in aanvulling op die van de partner.
Voorts willen de leden van de PVV-fractie weten wat de gevolgen zijn van de samenwerking voor het gebruik van de Nederlandse luchtmachtbasissen. De leden van de PVV-fractie vragen vanaf welke basis de Nederlandse toestellen zullen opereren. Voorts vragen zij of er efficiëntievoordelen worden behaald op dit punt of dat de oude configuratie van toepassing blijft.
De doelmatigheidsvoordelen van de samenwerking bij de luchtruimbewaking zijn aanzienlijk. Het is echter niet zo dat er minder vliegbases nodig zijn. De voor de QRA en luchtruimbewaking parate jachtvliegtuigen worden, als Nederland aan de beurt is, afwisselend geleverd door de bestaande jachtvliegsquadrons van Leeuwarden en Volkel. Het zou de bedrijfsvoering verstoren als de parate jachtvliegtuigen vanaf een andere basis dan hun eigen vliegbasis zouden moeten opereren.
Door de samenwerking met België hoeven de jachtvliegsquadrons minder vaak twee parate toestellen te leveren. De uitgespaarde tijd kunnen deze squadrons gebruiken voor vlieguren om de geoefendheid te vergroten. De hogere geoefendheid en het feit dat Defensie minder vaak vliegers en ander personeel hoeft in te zetten voor de QRA en luchtruimbewakingstaak, zorgen ervoor dat voor internationale missies meer parate vliegers beschikbaar zijn. In plaats van vijf vliegers zijn er straks negen vliegers inzetbaar voor missies, waardoor voor een missie permanent vier F-35 toestellen inzetbaar zullen zijn.
De leden van de PVV-fractie constateren dat vijandige of ongeïdentificeerde militaire luchtvaartuigen in toenemende mate onaangekondigd het Nederlandse luchtruim benaderen. De leden van de PVV-fractie zijn hierover bezorgd en krijgen graag meer inzicht in de QRA-taak binnen het NAVO-kader. Allereerst willen deze leden graag weten hoe de QRA-taak in het NAVO-kader zich exact verhoudt tot de luchtruimbeveiliging als het gaat om renegade taken. In de memorie van toelichting staat immers dat de toegewezen toestellen een dubbelrol vervullen en dat zij primair worden ingezet voor de NAVO QRA-taak, aldus deze leden. De leden van de PVV-fractie vragen of dit dan ook betekent dat de jachtvliegtuigen van Nederland en België met voorrang hun taken binnen het NAVO-kader uitvoeren. Ofwel, krijgen ongeïdentificeerde militaire luchtvaartuigen voorrang boven renegade-toestellen als er tot onderschepping moet worden overgegaan? Wie bepaalt de inzet bij het gelijktijdig optreden van deze twee dreigingen binnen het luchtruim van Nederland, België en Luxemburg, zo vragen de leden van de PVV-fractie.
Daarnaast vragen de leden van de PVV-fractie hoe de afspraken over de QRA-taak binnen het NAVO-kader exact zijn vastgelegd. Welke afspraken zijn er gemaakt ten aanzien van de inzet van Nederlandse jachtvliegtuigen? Hoe wordt binnen de NAVO-taak omgegaan met het principe van de red card holder? Bij wie liggen welke bevoegdheden op welk moment, zo vragen de leden van de PVV-fractie.
De twee jachtvliegtuigen die permanent paraat staan, vervullen een dubbelrol. De toestellen zijn zowel bedoeld voor de militaire QRA-taak in Navo-kader als voor de nationale luchtruimbewakingstaak tegen de dreiging van renegade toestellen. De parate toestellen staan in eerste instantie onder Navo-commando. Zij maken deel uit van de Navo-luchtverdediging van het bondgenootschappelijk grondgebied. Indien een onbekend toestel wordt waargenomen dat een mogelijke dreiging vormt voor België, Luxemburg of Nederland, worden de jachtvliegtuigen door het Navo-luchtverdedigingscommando gealarmeerd.
Het is vaak in het begin nog niet duidelijk of het onbekende toestel een militair toestel of een civiel toestel is. Indien wordt vastgesteld dat het onbekende toestel een civiel renegade toestel is, geeft de Navo het commando over de jachtvliegtuigen over aan de nationale autoriteiten. In geval er twee onbekende toestellen tegelijkertijd moeten worden onderschept, kunnen de twee parate jachtvliegtuigen los van elkaar op deze dreigingen worden afgestuurd.
Bij de Navo-luchtverdediging geldt niet het stelsel van de red card holder omdat besluiten soms zeer snel moeten worden genomen en uitgevoerd. Zoals bij alle strijdkrachten die Nederland aan de Navo ter beschikking stelt, hebben de Nederlandse autoriteiten echter op elk moment de bevoegdheid om Nederlandse parate jachtvliegtuigen aan het Navo-commando te onttrekken en deze jachtvliegtuigen zelf opdrachten te geven. Dit geldt ook voor de Belgische autoriteiten ten aanzien van Belgische jachtvliegtuigen. De Nederlandse of Belgische autoriteiten zullen daar echter alleen in zeer uitzonderlijke omstandigheden toe overgaan. Vanzelfsprekend berust de samenwerking tussen België, Luxemburg en Nederland en met de Navo op onderling vertrouwen.
Bij de samenwerking bij de luchtbewaking is een afweging gemaakt tussen een aanvaardbaar risico en de kosten van het paraat houden van meer jachtvliegcapaciteit. Het risico van meer dan twee dreigingen tegelijkertijd in het verantwoordelijkheidsgebied van België, Luxemburg en Nederland is dermate gering dat de kosten van een permanente grotere parate jachtvliegtuigcapaciteit hier niet tegen opwegen. Dit verantwoordelijkheidsgebied bestaat uit het gemeenschappelijke interessegebied zoals gedefinieerd in het verdrag, te weten het nationale luchtruim van de drie landen in Europa, aangevuld met de delen van het internationale luchtruim boven de Noordzee die in het kader van de Navo-luchtverdediging aan respectievelijk België en Nederland zijn toegewezen.
Dit risico van meer dan twee dreigingen tegelijkertijd in het verantwoordelijkheidsgebied van de drie landen is overigens vrijwel hetzelfde als het risico dat nu al bestaat van meer dan twee dreigingen tegelijkertijd in alleen het Nederlandse verantwoordelijkheidsgebied. Het laatstgenoemde, huidige risico voor alleen Nederland wordt aanvaardbaar geacht en het toekomstige risico dat geldt voor de drie landen samen is eveneens aanvaardbaar. Zoals hierboven opgemerkt is het altijd mogelijk meer jachtvliegtuigen paraat te stellen in tijden van toenemende spanning.
De Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert