Vastgesteld 1 juli 2015
De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
1. |
Algemeen |
1 |
2.1 |
Rentekorting personeelslening |
2 |
2.2 |
Afschaffen van banksparen voor uitvaartkosten |
4 |
2.3 |
Bronheffing Luxemburg |
4 |
2.4 |
Houdsterverliesregeling |
5 |
2.5 |
Dividendbelasting |
5 |
2.6 |
Teruggaafregeling BPM bij export van motorrijtuigen |
5 |
2.7. |
Belasting op leidingwater |
6 |
2.8 |
Energiebelasting |
7 |
2.9 |
Codificatie geen box-2-heffing bij civielrechtelijk gekregen aandelen |
8 |
3. |
Overige aspecten |
8 |
3.1 |
Budgettaire aspecten |
8 |
3.2 |
Uitvoeringskosten Belastingdienst |
9 |
4. |
Artikelsgewijze toelichting |
9 |
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Fiscale verzamelwet 2015. Zij hebben nog enkele vragen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Fiscale verzamelwet 2015. Deze wet bevat voornamelijk reparaties en technische aanpassingen. De leden van de PvdA-fractie hebben hierbij enkele vragen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de Fiscale verzamelwet 2015. Zij constateren dat deze weinig grote wijzigingen bevat. Deze leden merken op dat het belangrijk is dat de Belastingdienst zich niet voor onmogelijke opgaven gesteld ziet en vragen of de grote wijzigingen niet vaker ook in de Fiscale verzamelwet kunnen worden opgenomen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de Fiscale verzamelwet 2015. Deze leden hebben hier nog wel enkele vragen over. Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie de regering om tevens in te gaan op de vragen en opmerkingen van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs in hun commentaar op onderhavige wet en de bijlage bij dit commentaar.
De leden van de CDA-fractie zijn positief over het feit dat ook inhoudelijke wijzigingsvoorstellen in de Fiscale verzamelwet 20105 zijn opgenomen om te komen tot een betere spreiding van de parlementaire behandeling van fiscale wetsvoorstellen. Het verbaast de leden van de CDA-fractie echter dat het geheel van maatregelen uit de Fiscale verzamelwet het fiscale stelsel vooral ingewikkelder maakt, de uitvoeringskosten voor de Belastingdienst met € 400.000 incidenteel en € 665.000 structureel verhoogt en de administratieve lasten met € 0,5 miljoen verhoogt. Bij het Belastingplan 2015 zijn de echte vereenvoudigingsmaatregelen uitgesteld tot de Fiscale Vereenvoudigingswet. Nu blijkt dat deze wet er niet gaat komen en wordt de fiscale vereenvoudiging wederom uitgesteld tot het Belastingplan 2016. De leden van de CDA-fractie constateren dat er wederom een wetsvoorstel ligt dat het fiscale stelsel ingewikkelder maakt met de belofte van latere vereenvoudiging. Hoe beoordeelt de regering in dit kader het gehalte aan fiscale vereenvoudiging als gevolg van onderhavig wetsvoorstel? Hoe vaak gaat de vereenvoudiging door de regering nog uitgesteld worden? Komt van uitstel geen afstel in dit geval? De vereenvoudigingsagenda blijkt echter sterker dan gedacht samen te hangen met de herziening van het belastingstelsel, zo lezen de leden van de CDA-fractie. De belastingherziening is echter nog onderwerp van een onderhandeling in achterkamertjes om tot de benodigde parlementaire meerderheid te komen. Betekent dit dat de beloofde vereenvoudiging op losse schroeven staat, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de Fiscale verzamelwet 2015 en hebben daarbij nog enkele vragen. Tevens constateren deze leden dat er nog geen voorstellen tot vereenvoudiging zijn opgenomen in dit wetsvoorstel en hopen deze tegemoet te zien in het Belastingplan 2016.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2015. Genoemde leden willen graag enkele vragen ter beantwoording aan de regering voorleggen.
De leden van de PvdA-fractie vinden het een goede zaak dat het rentevoordeel op personeelsleningen fiscaal niet meer buiten beschouwing gelaten wordt. Er bestaat geen rechtvaardiging meer voor deze uitzondering. Kan de regering bevestigen dat de nieuwe fiscale behandeling onverkort geldt voor werknemers van DNB en de AFM? Hoe werkt deze regeling uit bij werknemers die in Nederland een huis hebben gekocht met een personeelslening met rentekorting, maar voor hun inkomen niet belastingplichtig zijn in Nederland? Te denken valt aan werknemers van Europese instellingen of mensen met een baan in het buitenland.
Volgens de leden van de SP-fractie kan het niet meer buiten beschouwing laten van het rentevoordeel van personeelsleningen tot gevolg hebben dat de toeslagen van (ex-)medewerkers lager kunnen uitvallen. Klopt dit, volgens de regering? Kan de regering aangeven om hoeveel mensen het (bij benadering) gaat en hoe groot de inkomenseffecten in het uiterste geval kunnen zijn?
De leden van de CDA-fractie vinden het een goede maatregel dat voorkomen wordt dat medewerkers met een eigenwoningrentevoordeel als gevolg van hun dienstbetrekking minder belasting betalen dan werknemers zonder een dergelijk personeelsvoordeel. Klopt het dat de achtergrond van de nihilwaardering was dat het belasten van de rentekorting in de sfeer van de loonheffing eveneens zou leiden tot een aftrekpost in de inkomstenbelasting? Betekent de afschaffing van de nihilwaardering door de regering ook dat werknemers met een rentekorting hypotheekrenteaftrek krijgen over de rentekorting? De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering slechts heel beperkt stelt dat deze rentekorting aftrekbaar is, maar later stelt dat dat niet per se het geval is. Is de rentekorting nu wel of niet aftrekbaar en onder welke voorwaarden? En zo ja, wat is de wettelijke basis van deze aftrekmogelijkheid aangezien de rentekorting geen betaalde rente is op een eigenwoningschuld en de rentekorting bovendien niet op de belastingplichtige drukt?
Hoe wordt bovendien de rente voor een vergelijkbare lening in de markt vastgesteld?
In dit geval rijst ook de vraag op welke wijze een annuïteit berekend wordt in het geval van de rentekorting. Moet de minimaal af te lossen som berekend worden met de lage (korting eraf) of de hoge (zonder korting) rente en geldt dat ook met terugwerkende kracht op elk hypotheekdeel, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
Verder vragen de leden van de CDA-fractie waarom de regering ervoor gekozen heeft dat het rentevoordeel niet als eindheffingsbestanddeel mag worden aangewezen. Waarom zou een als eindheffingsbestanddeel aangewezen rentevoordeel niet aftrekbaar zijn als eigenwoningrente? Kan de regering ingaan op het voorstel van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs om aftrekbaarheid bij aanwijzing als eindheffingsbestanddeel te regelen in plaats van de systematiek van de werkkostenregeling te doorbreken?
À propos: is de folder (of boekwerk) al klaar waarin de regering uiteenzet wanneer er recht bestaat op hypotheekrenteaftrek en wanneer niet bij standaard situaties zoals koop/verkoop, echtscheiding, restschuld en nu dus ook personeelsleningen?
Zo nee, wanneer verschijnt dit boekwerk dan eindelijk? De regering kan toch niet werkelijk de belastingplichtigen verwijzen naar de wetstekst voor de meest gebruikte aftrekpost, vragen de leden van de fractie van het CDA.
De leden van de D66-fractie lezen dat naast het opheffen van de nihilwaardering tevens wordt geregeld dat het eigenwoningrentevoordeel niet als eindheffingsbestanddeel kan worden aangewezen. Deze leden constateren dat de regering aangeeft dat daarmee wordt voorkomen dat discussie ontstaat over de vraag of en in hoeverre het ter zake van het rentevoordeel tot het loon gerekende bedrag ook binnen de eigenwoningregeling in aanmerking mag worden genomen ingeval dit bedrag als eindheffingsbestanddeel is aangewezen. Deze leden vragen of de regering dit nader kan toelichten en hoe dit gerijmd moet worden met het uitgangspunt van de werkkostenregeling dat werkgevers zoveel mogelijk vrij zijn om loonbestanddelen onder te brengen in de vrije ruimte.
Voorgenoemde leden vragen of de regering kan reageren op de zorgen van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs die discussie verwacht over de vraag wat het heffingsmoment is en wie de belasting op het rentevoordeel zou moeten inhouden in geval het voordeel wordt toegekend aan postactieven. Ook verwacht de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs discussie over de vraag hoe de reguliere rente en daarmee het rentevoordeel, moet worden vastgesteld. Hoe kijkt de regering hier tegenaan, vragen de leden van de fractie van D66.
De leden van de PvdA-fractie vinden het logisch dat een regeling wordt geschrapt als daar werkelijk niemand gebruik van maakt, zoals de vrijstelling in box 3 voor banksparen voor uitvaartkosten. Zijn er nog meer regelingen, vrijstellingen of anderszins in de Wet IB 2001 of andere belastingwetten die op deze wijze geschrapt kunnen worden?
De leden van de CDA-fractie betreuren het dat de regering voornemens is banksparen voor uitvaartkosten af te schaffen en verzoeken de regering dat te heroverwegen. Wat is er uit het overleg met de NVB gekomen over de vrijstelling? Ziet de regering mogelijkheden de vrijstelling aan te passen zodat banken de regeling uitvoerbaar vinden en belastingplichtigen eindelijk gebruik kunnen maken van de bankspaarvariant?
Nu de regering aangeeft dat zij met dit dossier aan de gang gaat, hebben deze leden nog een andere vraag aan de regering. De leden van de CDA-fractie zijn namelijk ronduit teleurgesteld in het tempo waarin de verzekeraars bestaande woekerpolissen beoordelen. Zij merken op dat verzekeraars nog door de pensioenpolissen en eigen woning polissen zullen moeten gaan. Verzekeraars klagen dat mensen op zich niet veel in actie komen. Een reden daarvoor ligt natuurlijk in de fiscaliteit. Indien een polishouder de polis wil afkopen, moet hij/zij een revisierente betalen van 20% over een zwaar tegenvallend kapitaal, bovenop de 42% of 52% inkomstenbelasting.
Indien je 72% van het opgebouwde kapitaal moet afdragen aan de fiscus en wellicht ook nog wat inkomensafhankelijke regelingen en heffingskortingen kwijt raakt, is afkopen gewoon geen optie. Daarom verzoeken de leden van de CDA-fractie de regering om onder voorwaarden de afkoop van polissen vrij te stellen van revisierente. Is de regering bereid om voor een periode polissen vrij te stellen van deze revisierente?
De leden van de PvdA-fractie zijn buitengewoon tevreden met het besluit van Luxemburg om het bankgeheim met betrekking tot rekeningen van inwoners uit andere lidstaten van de EU op te heffen. Geldt deze opheffing van het bankgeheim ook voor middellijk bezit, bijvoorbeeld een bankrekening die via een buitenlandse vennootschap gehouden wordt? In hoeverre worden er reeds gegevens uitgewisseld tussen Luxemburg en Nederland? In hoeverre gebeurt dit spontaan? Nederland wisselt zeer beperkt spontaan gegevens uit aan Luxemburg. Dit komt mogelijk door het geringe aantal rekeningen dat door Luxemburgers bij Nederlandse banken wordt aangehouden. Andersom zal vaker voorkomen. Is dit terug te zien in de mate van gegevensuitwisseling, en uiteindelijk in de belastingopbrengst? Hoe vaak wordt om de inkeerregeling verzocht door Nederlanders met een rekening in Luxemburg, vragen de leden van de fractie van de PvdA.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering uiteen te zetten wat de reden was voor invoering van de houdsterverliesregeling in 2004 en wat anno 2015 de noodzaak en reikwijdte van de regeling is? Kan de regering daarbij tevens reageren op de suggestie van d7e Nederlandse Orde van Belastingadviseurs dat de regeling voor houdsterverliezen getransformeerd zou moeten worden in een regeling voor lege BV/NV-verliezen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een nadere onderbouwing van het nut van de voorgestelde aanpassingen van de houdsterverliesregeling in de vennootschapsbelasting naar aanleiding van de genoemde arresten van de Hoge Raad. Deze leden vragen de regering om een onderbouwde reactie op het commentaar van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs dat de voorgestelde wijzigingen achterwege gelaten kunnen worden omdat de regeling door tijdsverloop en door latere wetgeving feitelijk achterhaald is en dat de aanpassing nog meer administratieve lasten zal veroorzaken.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering waarom de uitbreiding van de teruggaafprocedure voor publiekrechtelijke rechtspersonen en privaatrechtelijke overheidslichamen in artikel 10 van de Wet op de dividendbetasting 1965 (Wet DB 1965) wordt geregeld, en niet in artikel 4 Wet DB 1965 door middel van een inhoudingsvrijstelling. Zou een inhoudingsvrijstelling aan de bron niet eenvoudiger in de uitvoering zijn dan een teruggaafregeling en leiden tot lagere administratieve lasten, zo willen de leden van de ChristenUnie-fractie weten.
Hoe wordt de teruggaafregeling BPM exact aangescherpt? Zijn verdere anti-fraude maatregelen nog mogelijk, vragen de leden van de fractie van de VVD.
De leden van de PvdA-fractie zijn zeer tevreden met de aanpassing van de BPM-teruggaafregeling bij export van motorrijtuigen. Uit het veld komen veel berichten over hybride auto’s die massaal deze route bewandelen en een nieuw leven leiden als, bijvoorbeeld, taxi in Moskou. Dit is niet de bedoeling, en iedere maatregel die hier iets tegen doet is welkom. Wel hebben de leden van de PvdA-fracties vragen bij de uitvoerbaarheid. In hoeverre heeft de Belastingdienst inzicht in kentekenregistraties in het buitenland? Zijn deze bestanden up-to-date? Wat betekent duurzaam ingeschreven staan? Is hierbij een minimumperiode van toepassing? Wordt de BPM direct bij export teruggegeven en later teruggevorderd als de auto niet duurzaam ingeschreven staat, vragen deze leden.
De leden van de SP-fractie vragen de regering of zij verwacht dat het ten onrechte verkrijgen van een teruggaaf met deze maatregel zal worden teruggedrongen. Hoe hoog bedraagt het bedrag aan BPM-teruggaaf dat jaarlijks ten onrecht wordt verkregen? Hoe ziet de Belastingdienst toe op het al dan niet duurzaam ingeschreven zijn van een motorvoertuig? Hoeveel fte is hiervoor beschikbaar? Kan de regering de capaciteitsontwikkeling schetsen, zowel uit het verleden als in de toekomst, vragen de leden van de fractie van de SP.
Kan de regering aangeven wat duurzame inschrijving in een EU-/EER-staat inhoudt, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Op welke wijze controleert de Belastingdienst of een motorvoertuig duurzaam is ingeschreven in een EU-/EER-staat? Wat zijn de verschillen in kosten en administratieve lasten tussen een tijdelijke inschrijving en een definitieve inschrijving? Acht de regering hiermee het misbruik voldoende aangepakt of deelt de regering de vrees dat auto-eigenaren die de regeling voorheen misbruikten dat alsnog zullen doen maar nu door een «definitieve» inschrijving in een EU-/EER-staat?
De leden van de D66-fractie vragen of de regering kan toelichten hoe de Belastingdienst controleert of het motorvoertuig duurzaam is ingeschreven in een EU-lidstaat of een EER-land. Voorts vragen deze leden of een aanvullende maatregel denkbaar is om ook oneigenlijk gebruik tegen te gaan in de vorm van een duurzame kentekenregistratie in een land van de EU/EER, met teruggaaf van de BPM, kort daarna alsnog gevolgd door export naar een derde land buiten de EU/EER.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om de effectiviteit van de voorgestelde maatregel te onderbouwen. Deze leden willen weten hoe bijvoorbeeld wordt omgegaan met de situatie waarin het geëxporteerde motorvoertuig duurzaam wordt ingeschreven in een andere EU-lidstaat of in een andere staat die partij is bij de Europese Economische Ruimte, de BPM wordt terugontvangen en vervolgens het motorvoertuig alsnog wordt geëxporteerd. Op welke wijze controleert de Belastingdienst of een motorvoertuig duurzaam is ingeschreven, zo vragen deze leden. Genoemde leden vragen in hoeverre er nog andere scenario’s van fraude met de BPM zijn die met de voorgestelde maatregel niet worden opgelost.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de voorgestelde maatregel om misbruik tegen te gaan volgens de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs disproportioneel is en daarmee in strijd met het EU-recht is. Aanbevolen wordt om een tegenbewijsregeling op te nemen. Genoemde leden vragen om een onderbouwde reactie van de regering op het commentaar van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs.
De regering stelt dat de BPM teruggaafregeling bij export van motorrijtuigen zodanig wordt aangepast, dat de teruggaaf alleen wordt verleend bij duurzame inschrijvingen. Wat wordt precies verstaan onder «duurzame inschrijvingen in een andere EU lidstaat», vraagt het lid Van Vliet.
Biedt het «duurzaam inschrijven» zoals voorgesteld een waarborg tegen de oneigenlijke praktijken die de regering tracht te bestrijden of werpt de regering een «stukje bureaucratie» op waardoor alleen de aantrekkelijkheid van deze praktijken iets afneemt? Hoe gaat u de duurzame inschrijvingen controleren?
De leden van de CDA-fractie lezen bijna met vermaak aflevering 27 van de belasting op leidingwater-soap. Deze leden begrijpen heel goed waarom kleine leveranciers van water (zoals campings) nu worden vrijgesteld en zij begrijpen ook waarom dit met terugwerkende kracht gedaan wordt. Wel nemen de leden van de CDA-fractie de gelegenheid te baat aan de regering te vragen wat zij geleerd heeft van de besluitvorming rondom de belasting op leidingwater en hoe zij van die fouten gaat leren. Want werkelijk de hele wereld waarschuwde voor een onuitvoerbaar compromis van de constructieve-oppositiepartijen en zo geschiedde. En nu is de cirkel weer rond, op de tariefsverhoging na is de belasting op leidingwater weer wat hij in 2013 ook was. Kan de regering een chronologisch overzicht geven van de tarieven en voorwaarden van de belasting op leidingwater van 2012 tot en met 2016, met zowel de voorstellen die de wet gehaald hebben als de wijzigingsvoorstellen die later weer zijn komen te vervallen, vragend leden van de CDA-fractie.
Hoeveel bedrijven kunnen er jaarlijks geen gebruik meer maken van het verlaagd tarief van de energiebelasting voor aardgas door de voorgestelde wijziging, vragen de leden van de VVD-fractie.
Een onderneming in moeilijkheden mag geen gebruik maken van het verlaagde tarief van de energiebelasting. De leden van de SP-fractie vragen aan de hand waarvan wordt geoordeeld dat een onderneming in moeilijkheden verkeert. Zijn deze regels in de gehele EU hetzelfde? Is de Belastingdienst voldoende uitgerust om te bezien of een onderneming in moeilijkheden verkeert, vragen de leden van de fractie van de SP.
De leden van de CDA-fractie lezen met verbazing dat het verlaagde tarief in de energiebelasting vervalt voor tuinbouwbedrijven in de moeilijkheden. Wat is de rechtvaardigingsgrondslag van de EC en daarmee van deze regering om een onderscheid te maken in tariefstelling tussen bedrijven die wel in moeilijkheden verkeren en bedrijven die niet in moeilijkheden verkeren? Dat betekent toch gewoon de nekslag voor die bedrijven in moeilijkheden?
Zoals de maatregel is opgeschreven, is het totaal niet duidelijk wanneer het tariefsvoordeel vervalt. Kan de regering een exact overzicht geven van wanneer een bedrijf voor toepassing van deze regeling in moeilijkheden verkeert? Is dat bijvoorbeeld bij bijzonder beheer of bij betalingsachterstanden bij de Belastingdienst? Hoe groot moet die betalingsachterstand dan zijn? Waarom gebeurt dat en waarom alleen bij deze groep? Hoe gaat de regering voorkomen dat tuinbouwbedrijven die tijdelijk in zwaar weer zitten, kapot gaan door een verhoging van de energiebelasting die de concurrent niet heeft?
Als er dan toch een belastingvoordeel ingetrokken dient de worden, denken de leden van de CDA-fractie eerder aan het 0% bijtellingtarief van leaserijders met een Mitsubishi Outlander die 1:8 verbruiken wanneer zij met 130 kilometer links op de snelweg rijden dan aan deze groep ondernemers.
De leden van de D66-fractie vragen welk percentage van de glastuinbouwbedrijven afhankelijk is van het verlaagde tarief voor aardgas voor het voortbestaan van de onderneming. Tevens vragen deze leden of de eerdere toepassing van het verlaagde tarief voor aardgas ten behoeve van de glastuinbouwbedrijven, zonder de voorwaarde die in onderhavig wetsvoorstel is opgenomen, heeft geleid tot een procedure van de Europese Commissie.
In de Fiscale verzamelwet 2015 is een beperking opgenomen bij het toepassen van het verlaagde tarief in de glastuinbouw, waarbij het verlaagde tarief niet meer van toepassing is bij «bedrijven in moeilijkheden». Dit roept bij het lid Van Vliet de nodige vragen op. Ten eerste vraagt het lid Van Vliet op basis van welke parameters de regering objectief gaat vaststellen dat een bedrijf in moeilijkheden verkeert? Tevens stelt het lid Van Vliet zich voor dat een glastuinbouwbedrijf dat in moeilijkheden verkeert, de financiële last van een normaal tarief voor aardgas niet kan opbrengen, waardoor een «bedrijf in moeilijkheden» al snel zal overgaan in een «bedrijf in faillissement». Het oordeel van het Ministerie van Financiën over de financiële staat van een bedrijf, kan dan al snel doorslaggevend worden voor de continuïteit van dat bedrijf. Dat lijkt mij zeer onwenselijk. Aan de andere kant kan ook gesteld worden, dat als «bedrijven in moeilijkheden» een normaal tarief kunnen betalen voor aardgas, dan kunnen gezonde bedrijven dat zeker. Is er dan nog wel voldoende bestaansreden voor het (voor de schatkist kostbare) verlaagde tarief op aardgas in de glastuinbouw? Daarnaast valt het mij op dat Europese regels inzake staatssteun, in dit geval direct leiden tot een ongelijk speelveld tussen (goed lopende en slecht lopende) tuinbouwondernemingen in Nederland. Wat vindt de regering daarvan? De voorgestelde aanpassing lijkt het lid Van Vliet een behoorlijke additionele administratieve last voor zowel de Belastingdienst als voor de bedrijven in de glastuinbouw; kan de regering verzekeren dat daar geen sprake van zal zijn?
De leden van de PvdA-fractie zouden graag meer toelichting zien op de wijziging van artikel 4.12a van de Wet IB 2001. De leden van de PvdA-fractie begrijpen de gedachte achter het huidige artikel 4.12a IB 2001. In deze verzamelwet wordt voorgesteld om de faciliteit uit te breiden naar aandelen die reeds in het bezit waren van de erfgenaam. Begrijpen de leden van de PvdA-fractie goed dat deze aandelen op reguliere wijze zijn verkregen, dat wil zeggen niet krachtens erfrecht? Wat is de reden om de faciliteit te verbreden zodat ook aandelen die reeds in het bezit zijn van de erfgenaam ook onder de faciliteit vallen? Zijn eventuele reguliere voordelen die op deze aandelen worden uitgekeerd niet afkomstig van winstreserves die opgebouwd zijn in de tijd dat deze erfgenaam reeds in het bezit was van de aandelen? Zorgt uitbreiding van deze faciliteit er dan niet voor dat hier winstuitkeringen onbelast worden uitgekeerd? Wat was destijds de gedachte achter het goedkeurende besluit in dezen?1 In het besluit staat de volgende zinsnede: «Dit kan bezwarend zijn voor degene die (ook) niet-vererfde aandelen in diezelfde vennootschap bezit (bijvoorbeeld de langstlevende die aandelen bezit krachtens huwelijksvermogensrecht). Alleen voor de vererfde aandelen bestaat nu immers recht op de faciliteit terwijl een dividenduitkering over alle aandelen plaatsvindt. Toepassing van de regeling heeft voor genoemde belastingplichtigen dus tot gevolg dat zij wat de niet-vererfde aandelen betreft verplicht worden geconfronteerd met een heffing in box 2. Dit acht ik niet gewenst.»
Waarom acht de regering dit niet gewenst; er is toch een dividenduitkering gedaan op aandelen, en de ontvanger heeft de liquiditeit om de belasting te voldoen? In hoeverre wordt de uitbreiding van de faciliteit een instrument om box 2 en/of erfbelasting te ontwijken? Geldt deze faciliteit ook voor buitenlands belastingplichtigen? Wordt hier een budgettaire derving door verwacht, vragen de leden van de fractie van de PvdA.
Kan er een overzicht worden gegeven van de budgettaire effecten van deze verzamelwet, met daarin verwerkt de gevolgen van de autobrief 2.0, vragen de leden van de fractie van de PvdA.
De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat de Autobrief 2.0 met de daarin gemaakte keuzes inmiddels bekend is. Kan de regering nu aangeven wat de budgettaire gevolgen zijn na 2016 van het uitbreiden van de regeling nihiltarief in de motorrijtuigenbelasting voor nulemissie-auto’s naar andere elektrische motorrijtuigen dan alleen elektrische personenauto’s, zo vragen deze leden.
Waardoor wordt de toename van de uitvoeringskosten veroorzaakt, inzake het afschaffen van de rentekorting op personeelsleningen, vraagt het lid Van Vliet.
Artikel I, Onderdeel G (codificatie geen box-2-heffing bij civielrechtelijk gekregen aandelen)
Betreft de wijziging slechts een codificatie van het beleidsbesluit, nr. BLKB2012/101M, of gaat de wettelijke regeling verder dan de goedkeuring in het besluit, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Kan de regering een voorbeeld geven welke situatie door de codificatie is vrijgesteld en daarbij tevens ingaan op het voorbeeld van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs van een langstlevende die geen erfgenaam is en een langstlevende die voor 1% erfgenaam is?
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de codificatie betreffende de verruiming van de faciliteit voor erfgenamen voor het zonder box 2-heffing ontvangen van dividenden van vererfde aandelen of winstbewijzen in situaties waarin ter zake van die overgang bij de erflater inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking is genomen. Deze leden vragen of de regering de wenselijkheid van de versoepeling nader kan motiveren. Tevens vragen deze leden hoe groot de budgettaire derving is van deze verruiming.
Artikel I, Onderdeel H (buitenlands aanmerkelijk belang)
Is de regering voornemens het Uitvoeringsbesluit IB 2001 te wijzigen in verband met onderhavige wet, zo vragen de leden van de CDA-fractie? Indien dit het geval is, is de regering dan ook bereid het conceptbesluit aan de Kamers te doen toekomen? Kan de regering reageren op het oordeel van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs dat sprake is van incidentenwetgeving, dat vereenvoudiging van de (r)emigratieregels dringend nodig is en dat deze reparatie gebaseerd is op arrest met een bijzondere casus?
De voorzitter van de commissie, Duisenberg
De adjunct-griffier van de commissie, Van den Eeden