Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om taken, verantwoordelijkheden, bevoegdheden, kennis en deskundigheid van de rijksoverheid op het terrein van nucleaire veiligheid en stralingsbescherming, de daarmee samenhangende crisisvoorbereiding, alsmede beveiliging en waarborgen zoveel mogelijk te bundelen in een onafhankelijke autoriteit ter bevordering van de nucleaire veiligheid en stralingsbescherming, de daarmee samenhangende crisisvoorbereiding, alsmede beveiliging en waarborgen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Kernenergiewet wordt als volgt gewijzigd:
A
In de artikelen 1, tweede lid, 26, eerste lid, onderdeel c, 35, eerste volzin, 58, tweede lid, wordt «Onze Ministers van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid» vervangen door: Onze Ministers van Infrastructuur en Milieu en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
B
Onder vervanging van de punt aan het slot van artikel 1, eerste lid, onderdeel g, door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming, genoemd in artikel 3, eerste lid.
C
De aanduiding «Hoofdstuk II. De Commissie Reactorveiligheid» vervalt.
D
Na artikel 2 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
1. Er is een Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming.
2. De Autoriteit vervult haar taken in onafhankelijkheid.
3. De Autoriteit heeft met betrekking tot nucleaire veiligheid en stralingsbescherming, de daarmee samenhangende crisisvoorbereiding, alsmede beveiliging en waarborgen tot taak:
a. de uitvoering van de taken die haar bij of krachtens de wet zijn toegekend;
b. het toezicht op de naleving van bij of krachtens deze wet gestelde regels;
c. het evalueren, voorbereiden van en adviseren over het beleid en wet- en regelgeving op basis van haar specifieke kennis en deskundigheid;
d. het geven van voorlichting;
e. het deelnemen aan activiteiten van internationale organisaties;
f. het samenwerken met vergelijkbare buitenlandse autoriteiten van landen in de nabijheid van inrichtingen als bedoeld in artikel 15, onder b, onder meer door het uitwisselen en delen van informatie
g. het onderhouden van relaties met andere dan de in onderdeel f bedoelde vergelijkbare buitenlandse autoriteiten en nationale en internationale organisaties;
h. het met kennis ondersteunen van nationale organisaties;
i. het doen en laten doen van onderzoek ten behoeve van de uitvoering van haar taken.
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de Autoriteit nadere regels kan stellen met betrekking tot organisatorische of technische onderwerpen op het gebied van nucleaire veiligheid, stralingsbescherming en beveiliging.
2. De Autoriteit stelt een regeling niet vast dan nadat van het ontwerp op geschikte wijze kennis is gegeven en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen een bij die bekendmaking door de Autoriteit vast te stellen termijn van ten minste vier weken na de dag waarop de kennisgeving is gedaan, zienswijzen schriftelijk ter kennis van de Autoriteit te brengen.
1. De Autoriteit bestaat uit minimaal twee en maximaal drie leden, onder wie de voorzitter.
2. Benoeming vindt plaats op grond van deskundigheid of ervaring, die nodig is voor de uitoefening van de taken van de Autoriteit.
3. De leden worden benoemd voor een periode van vijf jaar. De leden kunnen eenmaal worden herbenoemd voor eenzelfde periode.
4. In het geval van een vacature vormen de overige leden, in afwijking van het eerste lid, de Autoriteit.
5. Onverminderd artikel 13, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen heeft een lid geen financiële of andere belangen waardoor zijn onpartijdigheid in het geding kan zijn.
6. Een lid kan niet tevens zijn een aan een Minister ondergeschikte ambtenaar.
7. Het lidmaatschap van de Autoriteit wordt aangewezen als een vertrouwensfunctie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet veiligheidsonderzoeken.
1. Onze Minister van Infrastructuur en Milieu benoemt, schorst en ontslaat de leden van de Autoriteit.
2. Onze Minister van Infrastructuur en Milieu maakt een besluit tot ontslag bekend door kennisgeving van de zakelijke inhoud van dat besluit in de Staatscourant. De redenen van het ontslag worden in die kennisgeving openbaar gemaakt indien de betrokkene daarom verzoekt.
Onze Minister van Infrastructuur en Milieu stelt de bezoldiging of schadeloosstelling van leden van de Autoriteit vast.
De Autoriteit stelt procedures vast ter voorkoming of oplossing van belangenconflicten bij de uitoefening van haar taken.
1. Onze Minister van Infrastructuur en Milieu stelt voldoende financiële middelen ter beschikking aan de Autoriteit ter uitoefening van haar taken.
2. Onze Minister van Infrastructuur en Milieu neemt in zijn begroting de Autoriteit als afzonderlijke begrotingspost op en voorziet deze post van een toelichting.
Onze Minister van Infrastructuur en Milieu stelt ten behoeve van de uitvoering van haar taken, voldoende en gekwalificeerd personeel ter beschikking aan de Autoriteit.
Onverminderd artikel 18, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen zendt de Autoriteit het jaarverslag, naast aan Onze Minister van Infrastructuur en Milieu, tevens aan Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Veiligheid en Justitie.
1. Onverminderd artikel 20, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen verstrekt de Autoriteit desgevraagd naast aan Onze Minister van Infrastructuur en Milieu tevens aan Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Veiligheid en Justitie alle voor de uitoefening van hun taak benodigde inlichtingen. Zij kunnen inzage vorderen van alle zakelijke gegevens en bescheiden, indien dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig is.
2. Onze Ministers kunnen gezamenlijk nadere regels vaststellen over de verstrekking van gegevens of inlichtingen van de Autoriteit aan Onze Ministers en van Onze Ministers aan de Autoriteit.
In afwijking van artikel 21, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandig bestuursorganen kan Onze Minister van Infrastructuur en Milieu geen beleidsregels vaststellen met betrekking tot de taakuitoefening door de Autoriteit.
1. De Autoriteit stelt een bestuursreglement vast.
2. Het bestuursreglement behoeft goedkeuring van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.
3. Het bestuursreglement bevat alleen regels over de wijze van besluitvorming, het financiële beheer, de administratieve organisatie, vervanging van leden, vertegenwoordigingsbevoegdheid en procedures met het oog op een goede en zorgvuldige uitoefening van de taken.
4. De Autoriteit maakt het bestuursreglement na de goedkeuring bekend in de Staatscourant.
1. In afwijking van artikel 22, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen kan Onze Minister van Infrastructuur en Milieu een besluit van de Autoriteit uitsluitend vernietigen wegens strijd met het recht.
2. Onze Minister van Infrastructuur en Milieu stelt beide kamers der Staten-Generaal onverwijld in kennis van een besluit tot vernietiging van een besluit van de Autoriteit.
Indien de Autoriteit haar taak ernstig verwaarloost, kan Onze Minister van Infrastructuur en Milieu na overleg met Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport die de taakverwaarlozing aangaat of aangaan de noodzakelijke voorzieningen treffen.
E
In de artikelen 13, derde lid, 15aa, 18a, eerste en tweede lid, 19, eerste lid, en 20a, eerste en derde lid, wordt «Onze Minister van Economische Zaken» vervangen door: De Autoriteit.
F
In de artikelen 15, aanhef, 15b, tweede lid, 15d, tweede lid, 19, tweede tot en met het vierde lid, 20, tweede lid, 29, eerste lid, 29a, tweede lid, onderdeel c, en 70, tweede en derde lid, wordt «Onze Minister van Economische Zaken» vervangen door: de Autoriteit.
G
In artikel 15b, eerste lid, vervalt onderdeel d en worden de onderdelen e en f geletterd d en e.
H
In artikel 15f, eerste lid, wordt «Onze Ministers van Economische Zaken en van Financiën» vervangen door: Onze Ministers van Infrastructuur en Milieu en van Financiën.
I
In artikel 21, zesde lid, wordt «Onze Ministers van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tezamen» vervangen door: Onze Ministers van Infrastructuur en Milieu en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tezamen.
J
De artikelen 22 en 33 worden als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid wordt «de burgemeester van de gemeente, waar de goederen zich bevinden» vervangen door: de Autoriteit.
b. Het tweede lid komt te luiden:
2. De Autoriteit geeft van de gedane aangifte kennis aan de burgemeester van de gemeente, waar die goederen zich bevinden.
c. In het vierde lid wordt «door Onze Ministers van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid» vervangen door: door de Autoriteit.
K
In artikel 22, derde lid, wordt «De krachtens artikel 58, eerste lid, aangewezen ambtenaren zijn bevoegd» vervangen door: De Autoriteit is bevoegd.
L
In de artikelen 26, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, 37a, eerste en tweede lid, en 38, onderdeel a, wordt «Onze Minister van Economische Zaken» vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.
M
Artikel 32, vijfde lid, wordt gewijzigd als volgt:
a. De dubbele punt aan het slot van de aanhef vervalt en de puntkomma aan het slot van onderdeel a wordt vervangen door een punt.
b. De aanduiding «a.» en onderdeel b vervallen.
c. «Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Economische Zaken» wordt vervangen door: Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Infrastructuur en Milieu.
N
In artikel 33, derde lid, wordt «De krachtens artikel 58, eerste lid, aangewezen ambtenaren zijn bevoegd» vervangen door: De krachtens artikel 58, eerste lid, onderdeel b, aangewezen ambtenaren en de Autoriteit zijn bevoegd.
O
In artikel 35 vervalt de derde volzin.
P
In artikel 36, derde lid, wordt «Onze betrokken Ministers» vervangen door: de Autoriteit.
Q
Artikel 37b wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid, wordt «Onze Ministers van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid» vervangen door «de Autoriteit» en «treffen» door: treft.
b. In het derde lid wordt «oefenen Onze Ministers hun bevoegdheid» vervangen door: oefent de Autoriteit haar bevoegdheid.
R
Artikel 39 wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid wordt «de burgemeester van de gemeente, waar hij zich bevindt» vervangen door: de burgemeester van de gemeente, waar hij zich bevindt en aan de Autoriteit.
b. Onder vernummering van het derde lid tot het tweede lid vervalt het tweede lid (oud).
c. Het tweede lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
1. «verschaft de burgemeester» wordt vervangen door: verschaft de burgemeester en de Autoriteit.
2. «diens verzoek» wordt vervangen door: hun verzoek.
3. «diens taak» wordt vervangen door: hun taak.
S
Artikel 47 wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid wordt «Onze Minister» vervangen door «de Autoriteit» en «zijn oordeel» door: haar oordeel.
b. Het derde lid vervalt en het vierde en vijfde lid worden vernummerd tot het derde en vierde lid.
c. In het derde lid (nieuw) wordt «Onze Minister, onderscheidenlijk Onze Minister en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,» vervangen door «de Autoriteit» en wordt «bedoeld in het eerste onderscheidenlijk derde lid» vervangen door: bedoeld in het eerste lid.
T
Artikel 48 wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid wordt «Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties» vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
b. In het derde lid wordt «Artikel 47, vijfde lid» vervangen door: Artikel 47, vierde lid.
U
In artikel 49b, tweede lid, wordt «en de commissaris van de Koning» vervangen door: de commissaris van de Koning en de Autoriteit.
V
In artikel 49c wordt «en aan de commissaris van de Koning» vervangen door: de commissaris van de Koning en de Autoriteit.
W
Artikel 58 wordt als volgt gewijzigd:
a. Het eerste lid komt te luiden:
1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast:
a. de bij besluit van de Autoriteit aangewezen ambtenaren die deel uitmaken van het personeel, bedoeld in artikel 10;
b. de bij besluit van Onze Ministers, wie het aangaat, aangewezen ambtenaren.
b. In het derde lid wordt «het eerste en het tweede lid» vervangen door: het eerste lid, onderdeel b, en het tweede lid.
c. In het vierde lid wordt «het eerste, tweede en derde lid» vervangen door: het eerste lid, onderdeel b, en het tweede en derde lid.
X
In artikel 65, eerste lid, wordt «Onze Ministers, wie het aangaat, kunnen» vervangen door: De Autoriteit kan.
Y
Artikel 69 wordt als volgt gewijzigd:
a. In het tweede lid wordt «in een door Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan te wijzen register» vervangen door: in een door de Autoriteit beheerd register.
b. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:
1. In de eerste zin wordt «Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Economische Zaken beslissen» vervangen door: De Autoriteit beslist.
2. In de tweede zin wordt «Zij zijn bevoegd» vervangen door: Zij is bevoegd.
c. In het zesde lid vervallen de onderdelen d en f en wordt onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel e door een punt, onderdeel e geletterd tot onderdeel d.
Z
De artikelen 69a tot en met 69d vervallen.
Aa
In artikel 76, eerste lid, wordt «Onze Ministers van Economische Zaken, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en, behoudens ingeval het een maatregel krachtens artikel 21 betreft, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport» vervangen door: Onze Ministers van Infrastructuur en Milieu, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en, behoudens ingeval het een maatregel krachtens artikel 21 betreft, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
In de artikelen 5, derde lid, en 5a, eerste lid, van de Wet aansprakelijkheid kernongevallen wordt «Onze Minister van Economische Zaken» vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.
In artikel 1a, onder 3, van de Wet economische delicten wordt de zinsnede met betrekking tot de Kernenergiewet «de artikelen 36, eerste lid, en – voor zover aangeduid als strafbare feiten – 73» vervangen door: de artikelen 4, eerste lid, 36, eerste lid, en – voor zover aangeduid als strafbare feiten – 73.
1. Besluiten genomen op grond van bevoegdheden die na inwerkingtreding van deze wet aan de Autoriteit zijn toegekend, worden vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aangemerkt als besluiten van de Autoriteit.
2. De op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aanhangige aanvragen van en bezwaren tegen besluiten als bedoeld in het eerste lid zijn met ingang van dat tijdstip van rechtswege aanhangig bij de Autoriteit.
3. In bestuursrechtelijke rechtsgedingen inzake besluiten als bedoeld in het eerste lid treedt vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet de Autoriteit in de plaats van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.
4. Voor zover aan een beschikking genomen op grond van bevoegdheden die na inwerkingtreding van deze wet aan de Autoriteit zijn toegekend, voorschriften zijn verbonden en in deze voorschriften het bevoegd gezag wordt vermeld, wordt de Autoriteit vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aangemerkt als het bevoegd gezag.
1. De vaststelling door de Autoriteit van een ontwerpbegroting als bedoeld in artikel 25 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen vindt voor het eerst plaats ten aanzien van het kalenderjaar na dat deze wet in het Staatsblad is geplaatst.
2. De vaststelling door de Autoriteit van een jaarverslag als bedoeld in artikel 18 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen vindt voor het eerst plaats ten aanzien van het kalenderjaar na het kalenderjaar waarin deze wet in het Staatsblad is geplaatst.
Bij regeling van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu worden regels gesteld met betrekking tot de gevolgen van de inwerkingtreding van deze wet voor zover de artikelen IV en V daarin niet voorzien. Deze regels gelden uiterlijk tot en met 31 december van het kalenderjaar na dat waarin zij in werking zijn getreden. Van het vaststellen van deze regels wordt kennis gegeven aan de beide kamers der Staten-Generaal.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
De Minister voor Wonen en Rijksdienst,