Vastgesteld 22 juni 2015
De algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 12 juni 2015 voorgelegd aan de Minister voor Wonen en Rijksdienst. Bij brief van 19 juni 2015 zijn ze door de Minister voor Wonen en Rijksdienst beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Geurts
De griffier van de commissie, Van der Leeden
1
Kunt u op basis van de meest actuele gegevens aangeven hoe de huurquotes zich dit jaar zullen ontwikkelen t.o.v. de geraamde ontwikkeling in de begroting van 2015?
Antwoord: In de begroting 2015 is geen geraamde ontwikkeling van huurquotes opgenomen. In de begroting 2015 is een kengetal opgenomen om inzicht te geven in de uitwerking van de huurtoeslag voor huurtoeslagontvangers. Dit kengetal laat het aandeel van de bruto huur zien dat per saldo (na aftrek van de huurtoeslag) nog netto door huurtoeslagontvangers is verschuldigd. Naar het zich nu laat aanzien, is de geldende eigen bijdrage ongeveer gelijk aan hetgeen bij de voorbereiding van de begroting 2015 is voorzien. Naar huidige inzichten komt de huurontwikkeling iets lager uit dan ten tijde van de begroting 2015 is voorzien. De netto betaalde huur komt daardoor nominaal ongeveer gelijk of lager uit. Op de huurquote zou dit een matigend effect hebben gehad. Aangezien de neerwaartse bijstelling van de bruto huur groter is dan de neerwaartse bijstelling van de netto verschuldigde huur, zal de netto huur als percentage van de bruto huur (zoals opgenomen in de begroting) naar verwachting tussen 0 en 2%-punt hoger uitkomen. In de begroting 2016 zal het cijfer geactualiseerd worden op basis van de dan beschikbare gegevens.
2
Kunt u een actuele stand van zaken geven hoe de werkgelegenheid bij alle rijksdiensten zich in krimp- en anticipeerregio's momenteel ontwikkelt waarbij tevens inzichtelijk wordt welke toekomstplannen voor huisvesting (en werkgelegenheid) er overwogen worden?
Antwoord: Later dit jaar wil ik u informeren over eventuele veranderingen bij de rijkskantoren en of die een verandering voor de regionale werkgelegenheid van de rijksoverheid tot gevolg hebben. Ik probeer daarbij de krimpregio’s te ontzien en uitvoering te geven aan de motie de Vries (TK 31 490, nr. 126)
3
Wanneer komt u met aanvullende maatregelen om projecten als o-op-de-meter en de stroomversnelling financieel een boost te geven?
Antwoord: Het door het rijk gefinancierde programma Energiesprong, uitgevoerd door Platform31, ondersteunt innovatieve projecten zoals de Stroomversnelling. De Stroomversnelling is mede voortgekomen vanuit de activiteiten van Energiesprong gedurende de afgelopen jaren.
Dergelijke projecten zijn in beginsel van de markt en horen op een bepaald moment volledig op eigen benen te kunnen staan. Wel kunnen ze, indien wordt voldaan aan een aantal randvoorwaarden, gebruik maken van de in het Energieakkoord genoemde generieke stimuleringsmaatregelen zoals het Nationaal Energiebespaarfonds voor de koopsector en de STEP- en FEH-regelingen voor de huursector.
4
Kunt u aangeven wat het effect is geweest van het verlaagde btw percentage in de bouw, zowel landelijk als regionaal, en welke effecten optreden als dit verlaagde btw-tarief verlengd wordt tot eind 2015?
Antwoord: Het effect van het verlaagde btw-percentage in de bouw, zowel landelijk als regionaal, wordt door het kabinet niet zelf gemonitord. De sectoren waarop de btw-verlaging van toepassing is alsmede andere instanties zoals banken volgen dit in enkele gevallen wel. De signalen over het effect lopen sterk uiteen.
Met de toepassing van het verlaagde btw-tarief op arbeidskosten bij herstel en renovatie van woningen werd beoogd de bouw- en woningmarkt te ondersteunen en de bouwsector een impuls te geven in een moeilijke tijd. Deze maatregel is dan ook nadrukkelijk als een tijdelijke (generieke) stimuleringsmaatregel in het leven geroepen. Het kabinet is – nu het economische herstel doorzet – niet voornemens het tijdelijke verlaagde btw-tarief nog verder te verlengen. Een verdere verlenging van deze maatregel levert overigens een budgettaire derving op van 256 miljoen euro op jaarbasis, die dan gedekt zou moeten worden met een lastenverzwaring elders.
Het ligt tegen deze achtergrond dan ook niet in de rede om de tijdelijke maatregel nog langer te handhaven.
5
Ligt het in de rede om het lage btw tarief in de bouw te handhaven totdat er duidelijkheid is over de nieuwe belastinghervorming?
Antwoord: zie het antwoord bij vraag 4.
6
In de voorjaarsnota wordt aangevoerd dat het tekort voor de huurtoeslag in 2014 met name is veroorzaakt door «een grotere dan verwachte toename van het aantal aanvragers, voornamelijk vanwege de slechte economische omstandigheden, en een afname van het niet-gebruik». Hoe strookt dit met het gegeven dat alle economische indicatoren het afgelopen half jaar volgens de DNB, ECB, OESO en het CPB fors zijn verbeterd?
Antwoord: De meest recente raming van de huurtoeslag is gebaseerd op gegevens van het CPB (CEP2015). Na oplevering van de raming is door genoemde organisaties een verbetering van de economische indicatoren gemeld. Realisatiecijfers van de Belastingdienst over 2015 tonen echter aan dat er nog steeds sprake is van een hoger dan verwachte instroom in de huurtoeslag. Vanuit de onderliggende verklarende variabelen kan de toename niet verklaard worden. Pas na afronding van het proces van definitief toekennen over 2015 (2 jaar na afloop van dat toeslagjaar) kan worden vastgesteld welk deel van de hogere instroom daadwerkelijk recht heeft op huurtoeslag.
7
Kunt u een aantal voorbeelden noemen van maatregelen die u zou kunnen nemen om de € 229,5 miljoen per jaar om te buigen op de huurtoeslag?
Antwoord: Om per 1 januari 2016 een ombuiging in de huurtoeslag te realiseren, is het noodzakelijk daarvoor een maatregel te kiezen die binnen de huidige wet past.
De Wet op de huurtoeslag biedt twee bezuinigingsmogelijkheden die bij algemene maatregel van bestuur (met voorhang van acht weken in beide Kamers) kunnen worden gerealiseerd:
– verhoging van de eigen bijdrage (de nominale opslag op de normhuur)
– aanscherping van de kwaliteitskorting (het percentage waarmee de huur tussen de kwaliteitskortingsgrens en de aftoppingsgrens, respectievelijk tussen de aftoppingsgrens en de maximale huurgrens, door de huurtoeslag wordt vergoed).
8
Acht u het mogelijk dat de huurtoeslag voor huurders na 2015 in negatieve zin wordt bijgesteld om het tekort op te vullen?
Antwoord: De begrotingsregels 2013–2017 schrijven voor dat het tekort op de huurtoeslag binnen de begroting Wonen en Rijksdienst moet worden gedekt. Met de voorgestelde ombuiging van € 229,5 mln. wordt zowel de overschrijding van 2014 als de geraamde tekorten vanaf 2015 opgelost. Overigens wordt de definitieve vormgeving van de dekking van het tekort op de huurtoeslag en de gevolgen daarvan voor huurders, betrokken bij de koopkrachtbesluitvorming in augustus.
9
In de verantwoordingsstukken over 2014 wordt een tegenvaller op de huurtoeslag gemeld van € 400 miljoen euro. In de voorjaarsnota wordt melding gemaakt van een tekort van € 258,3 miljoen voortkomend uit de realisatie in 2014. Hoe verhouden deze bedragen zich tot elkaar?
Antwoord: In het jaarverslag is het extra bedrag aan uitgaven huurtoeslag opgenomen ten opzichte van de stand die in september 2013 opgenomen is in de toen gepubliceerde begroting 2014. Ten opzichte van de in de begroting 2014 opgenomen stand is sprake van een overschrijding in de uitgaven van bijna € 380 mln.
In het voorjaar van 2014 werd bij eerste suppletoire begroting al rekening gehouden met een overschrijding op de huurtoeslag. In de eerste suppletoire begroting is daarom het budget verhoogd met ruim € 116 mln. De verdere overschrijding bij de huurtoeslag van € 258,3 mln. is pas aan het eind van 2014 duidelijk geworden.
10
In welke mate komen de financiële doelstellingen die u zichzelf heeft gesteld ten aanzien van de huurtoeslag dichterbij indien de maatregelen zoals gepresenteerd in het zogeheten «Huurakkoord» in werking treden (te weten de huurmatiging en de huursombenadering)?
Antwoord: In de toelichting bij de eerste suppletoire begroting 2015 is aangegeven dat gezien de realisatie 2014 en de geraamde meerjarige tekorten in de periode 2016–2020, gemiddeld € 229,5 mln. per jaar wordt omgebogen op de huurtoeslag. Als de maatregelen in het Huurakkoord zouden gelden voor de jaren 2017 tot en met 2019 dan zou het bedrag van € 229,5 mln. met € 30 mln. lager komen te liggen op € 199,5 mln.
11
In de voorjaarsnota staat dat de dekking voor het tekort bij de huurtoeslag betrokken wordt bij de koopkrachtbesprekingen; waarom staat dit niet als zodanig verwoord in deze suppletoire wet maar wordt er gerefereerd aan de augustusbesluitvorming?
Antwoord: De besluitvorming over het koopkracht- en lastenbeeld vindt doorgaans in augustus plaats. Met de formuleringen in de Voorjaarsnota en in de toelichting bij de eerste suppletoire begroting wordt naar dezelfde besluitvorming en besprekingen verwezen.
12
Welke tegenvallers in de ontvangsten zijn er m.b.t. de huurtoeslag, hoe groot zijn die tegenvallers en waardoor worden die veroorzaakt?
Antwoord: De raming van de ontvangsten 2015 is € 55,1 mln. lager uitgevallen door lagere aantallen terugvorderingen bij definitief toekennen voor de jaren 2012 en 2013.
Bij definitief toekennen 2012 en 2013 zijn minder terugvorderingen ontstaan dan geraamd omdat de definitieve inkomens minder dan verwacht afweken van de inkomens waarop de voorlopige toekenningen waren gebaseerd.
13
Welke onderdelen (parameters) in de raming zijn positiever geraamd dan in de praktijk nu blijkt waardoor er tegenvallers ontstaan, komen die afwijkingen in dezelfde mate voor in de ramingen van andere toeslagen en kunt u inzichtelijk maken in welke mate de afgelopen vijf jaar er afwijkingen in de raming zijn geweest t.o.v. de realisatie en zit daar enig patroon in?
Antwoord: De instroom van aanvragers van huurtoeslag is lager geraamd dan zich daadwerkelijk voordoet. Dit blijkt uit realisatiecijfers van de Belastingdienst. Afgelopen jaren bleek steeds dat de instroom van huurtoeslagaanvragers hoger was dan verwacht. Pas na afronding van het proces van definitief toekennen over een toeslagjaar (2 jaar na afloop van dat toeslagjaar) kan worden vastgesteld welk deel van de hogere instroom daadwerkelijk recht heeft op huurtoeslag.
Uit de eerste beleidsinformatie over de voorschotten over 2015 blijkt dat wederom sprake is van extra instroom. Vanuit de onderliggende verklarende variabelen kan de toename namelijk niet verklaard worden. Een afname van het niet-gebruik en ook instroom van statushouders kunnen een deel van de verklaring zijn. Bij andere toeslagen heeft deze mutatie zich niet in deze mate voorgedaan.
14
Welke opties liggen er nu bij u op tafel om de structurele ombuiging van 230 miljoen euro binnen de huurtoeslagbegroting te realiseren? Kunt u bij elk van die opties aangeven welk effect die optie heeft op de koopkracht van één/twee- en meerpersoonshuishoudens op zowel bijstandsniveau, AOW niveau als minimumloonniveau?
Antwoord: Zie de antwoorden op vragen 7, 16 en 17.
15
Vindt u de korting op de huurtoeslag van € 230 miljoen vanaf 2016 verantwoord in het kader van de betaalbaarheid van wonen en levensonderhoud?
Antwoord: De definitieve vormgeving van de bezuinigingen op de huurtoeslag, is nog niet bekend. Deze zal betrokken worden bij de koopkrachtbesluitvorming in augustus. Uiteraard zal bij de vormgeving van de bezuinigingen gekeken worden naar de consequenties voor de koopkracht van verschillende huishoudens.
16
Uitgaande van een korting op de huurtoeslag van 6.75% (230/3400) voor alle huurtoeslagontvangers (bijvoorbeeld door invoering van een eigen bijdrage) kunt u dan aangeven welk effect die korting heeft op de koopkracht van één/twee- en meerpersoonshuishoudens op zowel bijstandsniveau, AOW niveau als minimumloonniveau?
Antwoord: Als het totale tekort van € 229,5 mln. binnen de huurtoeslag wordt gedekt door een verhoging van de eigen bijdrage (nu € 27,44), dan komt de verhoging uit op € 17,50. De totale eigen bijdrage komt dan uit op € 44,94. Alle huurtoeslagontvangers ondervinden dan(nagenoeg) hetzelfde negatieve effect van deze verhoging van de eigen bijdrage, namelijk circa € 17,50 per maand.
In onderstaande tabel is voor de gevraagde voorbeeldhuishoudens het effect van de verhoging van de eigen bijdrage met € 17,50 per maand, als percentage van het besteedbaar inkomen getoond.
eenpersoons |
paar |
paar met kinderen |
|
---|---|---|---|
Bijstand |
– 1.9% |
– 1.3% |
– 1.1% |
minimumloon |
– 1.3% |
– 1.2% |
– 1.0% |
AOW |
– 1.6% |
– 1.2% |
– |
Voor de effecten van een verhoging van de kwaliteitskorting, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 17.
17
Uitgaande van verlaging van de kwaliteitskortingsgrens voor alle ontvangers als enige dekking van de 230 miljoen, kunt u dan aangeven welk effect die korting heeft op de koopkracht van één/twee- en meerpersoonshuishoudens op zowel bijstandsniveau, AOW niveau als minimumloonniveau?
Antwoord: Als het totale tekort van € 229,5 mln. binnen de huurtoeslag wordt gedekt door een verhoging van de kwaliteitskorting, dan komt de verhoging uit op 16%.
Het deel van de huur tussen de kwaliteitskortingsgrens (€ 403,06: prijspeil 2015) tot aan de aftoppingsgrens (€ 576,87 of € 618,24: prijspeil 2015) wordt in deze variant niet meer voor 65%, maar voor 49% gesubsidieerd. In de gevallen waarin op dit moment de huur boven de aftoppingsgrenzen nog voor 40% wordt gesubsidieerd, zal de huur daar nog voor 24% worden gesubsidieerd. Dit laatste geldt voor ouderenhuishoudens, eenpersoonshuishoudens en voor huishoudens die in verband met een handicap een aangepaste woning bewonen. Voor meerpersoonshuishoudens onder de pensioengerechtigde leeftijd is aanscherping van de kwaliteitskorting boven de aftoppingsgrenzen niet mogelijk: deze is al 100%.
Huishoudens met een huurprijs onder de kwaliteitskortingsgrens (16,3% van alle huishoudens met huurtoeslag) ondervinden geen effect van de voorgestelde maatregel. De overige 83,7% van de huurtoeslagontvangers ondervindt een negatief inkomenseffect.
In onderstaande tabel is voor de gevraagde voorbeeldhuishoudens het effect van de verhoging van de kwaliteitskorting getoond. Het effect hangt af van de hoogte van de huur van het huishouden. In deze berekening is het gemiddelde nominale effect voor de huishoudens met een negatief inkomenseffect berekend als percentage van het besteedbaar inkomen. Het gemiddelde nominale effect is daarbij afzonderlijk berekend voor alleenstaanden, meerpersoonshuishoudens, alleenstaande ouderen en meerpersoonsouderenhuishoudens.
eenpersoons |
paar |
paar met kinderen |
|
---|---|---|---|
Bijstand |
– 1.7% |
– 1.5% |
– 1.3% |
minimumloon |
– 1.1% |
– 1.4% |
– 1.2% |
AOW |
– 1.6% |
– 1.4% |
– |
18
Welke ontwikkelingen veroorzaken een lagere terugvordering van onterecht uitgekeerde huurtoeslag? En welke mate en waardoor is die terugvordering lastiger dan in voorgaande jaren?
Antwoord: Sinds 2012 heeft de huurtoeslagontvanger betere mogelijkheden om mutaties door te geven aan de Belastingdienst. Die mogelijkheden hebben waarschijnlijk geleid tot betere/meer recente gegevens bij de vaststelling van de voorlopige toekenning van huurtoeslag. Daarnaast zullen ook meer mensen met een tegenvallende of negatieve inkomensontwikkeling te maken hebben gehad, hetgeen mede heeft geresulteerd in lagere terugontvangsten. Bij het definitief toekennen over de jaren 2012 en 2013 heeft dat geleid tot minder terugvorderingen omdat de definitieve inkomens minder dan verwacht afweken van de inkomens waarop de voorlopige toekenningen waren gebaseerd.
19
Kunt u toelichten waarom er structureel € 3 miljoen minder geraamd wordt voor het beleidsprogramma energiebesparing? Waar wordt die drie miljoen nu aan besteed?
Antwoord: Op basis van een technische analyse is gebleken dat raming voor het beleidsprogramma energiebesparing structureel kon worden verlaagd. De vrijvallende middelen worden ingezet voor de rijksbrede kaderproblematiek.
20
Kunt u aangeven in welke mate beleidsmatige veranderingen optreden voor een beroep op de diverse middelen ten bate van energiebesparing in casu de € 4 miljoen die nu richting de Agentschap Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO is overgeboekt? Veranderen de eisen of het soort organisaties waaraan moet worden voldaan voor een succesvol beroep op deze middelen?
Antwoord: Alle bedragen die bij eerste suppletoire begroting zijn overgeboekt, hebben betrekking op beleidsprogramma’s op het gebied van artikel 1 (woningmarkt) en artikel 2 (woonomgeving en bouw) en worden uit de desbetreffende programmabudgetten betaald. Het gaat hierbij onder meer om de invoering van de EPBD, de uitvoering van de Eigenwoningregeling en de Stimuleringsregeling energieprestatie huursector. Door deze overboekingen is het mogelijk om op doelmatige wijze met één opdracht aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland te werken.
21
Waarom wordt het budget beleidsprogramma woonomgeving e.d. met circa 40% verlaagd? Is er een gebrek aan animo? Of dient deze structurele verlaging ter dekking van een andere post in de begroting?
Antwoord: De raming voor het beleidsprogramma woonomgeving e.d. is structureel verlaagd. De vrijvallende middelen worden ingezet voor de rijksbrede kaderproblematiek. De inzet zal worden aangepast conform het beschikbare budget. Er is geen sprake van een gebrek aan animo.
22
Het revolverend fonds EGO en het revolverend fonds energiebesparing verhuurders kampen met onderbenutting. Uitgaande van de oorspronkelijke prognose uit 2013 die ten grondslag lag aan de begroting 2014; hoe staat de benutting er nu voor uitgaande van de meest actuele stand van zaken? Welke redenen geven de doelgroepen om toch niet te kiezen voor deze regelingen? Ligt dat aan de ingewikkelde verantwoording, aan de lage marktrente voor reguliere leningen, of ligt de onderbenutting aan de onbekendheid van deze regeling bij consumenten? Graag een actuele stand van zaken en analyse.
Antwoord: Eind 2014 is het Fonds Energiebesparing Huursector (FEH) opengesteld voor woningcorporaties en voor overige verhuurders. Het FEH ondersteunt met laagrentende leningen renovatieprojecten, bestaande uit minimaal vijf woningen, met een zeer hoge energiebesparingsambitie. Vanwege het hoge ambitieniveau hebben verhuurders tijd nodig om deze projecten op te zetten en in te passen in de renovatie- en onderhoudsplanning alvorens aanvragen ingediend kunnen worden.
Inmiddels zijn vier aanvragen bij het FEH ingediend door woningcorporaties voor huurwoningen onder de liberalisatiegrens, voor een totaal van 2,7 miljoen euro. De verwachting is dat in de loop van 2015 en 2016 meer aanvragen zullen worden ingediend. Dit is ook de verwachting van Aedes.
Daarnaast ben ik graag bereid om samen met de betrokkenen in de huursector zoals Aedes en Vastgoed Belang te onderzoeken of er oorzaken aan te wijzen zijn waardoor het FEH minder wordt gebruikt dan verwacht. Mogelijk is de gedaalde marktrente een belangrijke oorzaak, maar wellicht zijn er ook andere oorzaken. Hierbij zal ik nagaan wat de opties zijn om de effectiviteit van het FEH te vergroten. Ik zal u hierover in het najaar van 2015 berichten.
Voor de stand van zaken van het Nationaal Energiebespaarfonds zie het antwoord op vraag 24.
23
In welke mate blijft de verduurzaming van de woningvoorraad nu achter op de aannames bij start van de revolverende fondsen, nu blijkt dat deze fondsen onderbenut blijven?
Antwoord: Dat de revolverende fondsen een voorzichtige start kennen, wil nog niet zeggen dat de verduurzaming van de woningvoorraad achter blijft bij de aannames. De revolverende fondsen zijn onderdeel van een integraal pakket van maatregelen en afspraken uit het Energieakkoord om huur- en koopwoningen energiezuinig te maken. Deze maatregelen moeten gezamenlijk zorgen dat de gestelde doelen voor energiebesparing worden gehaald. In hoeverre dat nu lukt, zal blijken uit de Nationale Energieverkenning 2015 en volgende jaren.
24
Bij 2.1 inzake het Revolverend Fonds EGO blijkt dat het aantal aanvragen bij het Nationaal Energiebesparingsfonds (NEF) in 2014 achter bleef op de planning. Welke voornemens bestaan er om óf dit fonds goed te laten functioneren óf het te beëindigen?
Antwoord: De voorwaarden bij de leningen van het Nationaal Energiebespaarfonds zijn begin dit jaar verbeterd, evenals de aanvraagprocedure op internet. Sinds januari 2015 is ook een flinke stijging van het aantal aanvragen voor leningen te zien: van ongeveer 50 per maand eind 2014 tot gemiddeld ruim 200 per maand in 2015. Deze stijging heeft vermoedelijk te maken met de doorgevoerde verbeteringen en met de verzending van het voorlopig energielabel aan alle woningeigenaren begin 2015. In mijn brief van 18 mei 2015 (TK 2014–2015, 30 196, nr. 313) kondigde ik u verder aan dat het Nationaal Energiebespaarfonds, naast leningen aan particulieren, ook leningen gaat aanbieden aan Verenigingen van Eigenaren (VvE’s) voor energiebesparende maatregelen aan hun woningen en gemeenschappelijke ruimten. Daarmee is het fonds op 8 juni 2015 gestart. Ook hiervan mag een verbetering van het functioneren van het fonds worden verwacht.
25
Bij 2.1. inzake Beleidsprogramma Energiebesparing blijkt dat aan Agentschap Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) middelen voor diverse activiteiten op het gebied van energiebesparing binnen dit artikel worden herschikt voor € 4 miljoen. Daarnaast wordt de ramingen voor de uitgaven aan het beleidsprogramma energiebesparing structureel met € 3 miljoen verlaagd. Wat is de achtergrond daarvan?
Antwoord: Alle bedragen die bij eerste suppletoire begroting zijn overgeboekt, hebben betrekking op beleidsprogramma’s op het gebied van artikel 1 (woningmarkt) en artikel 2 (woonomgeving en bouw) en worden uit de desbetreffende programmabudgetten betaald. Het gaat hierbij onder meer om de invoering van de EPBD, de uitvoering van de Eigenwoningregeling en de Stimuleringsregeling energieprestatie huursector. Door deze overboekingen is het mogelijk om op doelmatige wijze met één opdracht aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland te werken.
Op basis van een technische analyse is gebleken dat raming voor het beleidsprogramma energiebesparing structureel kon worden verlaagd. De vrijvallende middelen worden ingezet voor de rijksbrede kaderproblematiek.
26
Bij 2.4 inzake het Revolverend Fonds Energiebesparing voor verhuurders is het voor 2014 beschikbare budget ad € 57,8 miljoen niet tot betaling gekomen en wordt doorgeschoven naar 2015. Wat is de achtergrond daarvan? Bestaan er plannen om dit fonds beter te laten functioneren of op te heffen?
Antwoord: Zie het antwoord op vraag 22.
27
Hoeveel mensen waren op 1 mei 2015 werkzaam bij het Rijk op grond van een payrollconstructie?
Antwoord: Het aantal payrollwerknemers, werkzaam voor de rijksoverheid, is in de periode van april 2014 tot en met eind mei 2015 afgenomen van ongeveer 1200 medewerkers tot ongeveer 540 medewerkers.
28
Kunt u de ruim € 11 miljoen extra voor instandhouding verklaren?
Antwoord: Het budget voor de programmagelden instandhouding is verhoogd, omdat het Ministerie van Defensie extra werkzaamheden voor de DVD voorziet vanuit onder andere het Defensie Investeringsplan.
29
Kunt u toelichten waarop paleis Soestdijk (wel erfgoed, geen Rijkshuisvesting) niet aan de Nederlandse Monumenten Organisatie (NMO) wordt overgedragen?
Antwoord: In 2011 is de lijst met de 34 (inmiddels 31) monumenten vastgesteld en op basis daarvan werd de NMO opgestart. In die tijd was overdracht van paleis Soestdijk niet aan de orde. De mogelijkheid om Soestdijk onder te brengen bij de NMO wordt niet uitgesloten.
30
Bij 6.2 wordt geschreven dat 31 monumenten met erfgoedfunctie, maar zonder rijkshuisvestingsfunctie medio 2015 worden over gedragen aan de Nationale Monumentenorganisatie (NMO). Gaat deze planning nog gehaald worden? Wat zijn de financiele gevolgen als het niet gehaald wordt?
Antwoord: Afhankelijk van het moment van de besluitvorming in uw Kamer gaat deze planning gehaald worden. Indien de planning niet wordt gehaald en over 2015 heen gaat, heeft dat consequenties voor de middelen die voor 2015 gereserveerd zijn en niet zonder meer naar 2016 kunnen worden overgeheveld.
31
In de toelichting staat dat de mutatie van € 10,6 miljoen wordt ingezet om de overdracht naar de NMO mogelijk te maken, vervolgens dat er een surplus van € 2,1 miljoen is dat ook wordt ingezet ter dekking van de overdracht van de 31 monumenten. Deze € 2,1 miljoen was eerder dus niet begroot, is het noodzakelijk om deze € 2,1 miljoen in te zetten voor de overdracht? En waarom is deze overdracht onvoorzien in kosten gestegen?
Antwoord: Het resultaat van de baten-lastendienst RVOB was zodanig dat boven het toegestane eigenvermogen een bedrag van € 2,1 miljoen is afgeroomd. BZK heeft als eigenaar ervoor gekozen deze middelen in te zetten als bijdrage aan de dekking voor de instandhoudingsbijdrage aan de NMO.
Er geen sprake van (onvoorzien) gestegen kosten voor de overdracht.
32
Is de huurkorting voor departementen van 135 miljoen euro structureel en kunt u dit toelichten?
Antwoord: De huurkorting is structureel. De hoogte van de korting in latere jaren varieert, afhankelijk van de voorziene resultaatontwikkeling van de Rijksgebouwendienst.
33
Hoeveel resteert er in de bestemmingsreserve brandveiligheid? Zijn alle rijksgebouwen nu brandveilig conform de wettelijke eisen en de eisen van de Brandweer?
Antwoord: De totale omvang van de bestemmingsreserve onderhoud brandveiligheid bedraagt in de beginbalans 2015 € 60,711 mln. De helft kan worden ingezet voor de huurkorting. De andere helft kan worden ingezet voor de resterende maatregelen in de gebouwen om de brandveiligheid te borgen. De DJI-gebouwen zijn brandveilig gemaakt conform de wettelijke eisen en de eisen van de Brandweer. Bij het overige deel van de gebouwenvoorraad is met brandscans bepaald of een brandveiligheidproject met voorrang wordt gestart of dat de brandveiligheidmaatregelen in het reguliere onderhoudsproces worden ingepland. De voorrangsprojecten zijn inmiddels allemaal afgerond. Het reguliere onderhoudsproces kent een cyclus van enkele jaren.
34
Kunt u de – € 81,244 miljoen aan investeringen toelichten?
Antwoord: De investeringen hebben betrekking op aankoop van gronden, gebouwen en activering van plan- en uitvoeringskosten met betrekking tot gebiedsontwikkelingsprojecten (€ 31 miljoen) en KORV-projecten (Kader overname rijksvastgoed; € 50 miljoen). Hiernaast is sprake van ICT-(vervangings)investeringen (€ 0,2 miljoen).
35
Wordt bij de huisvesting voor departementen en andere Rijksdiensten de invloed van de locatie meegenomen in de hoogte van de vergoeding die betaald moet worden? Kunt u dit toelichten?
Antwoord: De door de departementen te betalen vergoeding is gebaseerd op de gemaakte kosten en niet op de prijsontwikkeling in de markthuren rondom de locatie. In het nieuwe rijkshuisvestingsstelsel vanaf 2016 geldt voor kantoren een vaste eenheidsprijs per regio. Deze prijs is gebaseerd op de gemiddelde gemaakte kosten per regio.
36
Kunt u de ruim € 11 miljoen extra voor instandhouding verklaren?
Antwoord: Zie het antwoord op vraag 28
37
Kunt u de kosten van inhuur afzetten tegen het aantal fte’s op jaarbasis dat wordt ingehuurd?
Antwoord: Naar verwachting bedragen de kosten voor externe inhuur in 2015 circa € 2,0 mln. Hiervan heeft € 1,690 mln. betrekking op de reguliere bedrijfsprocessen van DHC en wordt daarom geraamd onder «Apparaatskosten»; € 0,310 heeft betrekking op de behandeling van inkomensafhankelijke huurverhogingsgeschillen, die wordt geraamd onder «Bijzondere lasten». Op jaarbasis gaat het om circa 30 fte, de gemiddelde kosten per fte worden derhalve op ca. € 67.000,– geraamd.
Hoe verhouden die kosten zich t.o.v. een fte in loondienst?
Antwoord:) Het merendeel van de externe medewerkers wordt ingezet in het primaire proces van (de voorbereiding van) geschilbeslechting. De kosten van die medewerkers bedragen gemiddeld € 60.000 per jaar. De kosten voor een vaste medewerker die vergelijkbare werkzaamheden verricht, bedragen gemiddeld € 59.000.
Hoeveel weken wordt een inhuurkracht gemiddeld ingehuurd ten tijde van de piekbelasting?
Antwoord: Ten tijde van de piekbelasting, die vooral veroorzaakt wordt door de instroom van inkomensafhankelijke en overige huurverhoginggeschillen en de aanzuigende werking die dit heeft op andersoortige geschillen, wordt een inhuurkracht gemiddeld 24 weken ingehuurd.
Hoeveel procent van de ingehuurde krachten werkt langer dan zes maanden aaneen bij de Dienst van de Huurcommissie?
Antwoord: Ingehuurde krachten werken op basis van een contract van 6 maanden. Afhankelijk van de daadwerkelijke werkbelasting wordt al of niet besloten tot verlenging met 6 maanden. Naar verwachting zal in 2015 circa 50% van de ingehuurde krachten langer dan zes maanden aaneen bij de Dienst van de Huurcommissie werken.