Vastgesteld 23 juni 2015
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 11 juni 2015 voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Bij brief van 19 juni 2015 zijn ze door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Wolbert
Adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic
1
Hoeveel gekwalificeerde vakdocenten en niet gekwalificeerde docenten worden momenteel ingezet voor gymlessen op school? Kunt u hiervan een overzicht sturen?
Uit de Nulmeting Bewegingsonderwijs (2013) komt op sectorniveau het volgende naar voren: in de groepen 1 en 2 worden doorgaans alleen groepsleerkrachten ingezet. In deze groepen is geen specifieke bevoegdheid voor bewegingsonderwijs nodig. Voor de groepen 3 tot en met 8 is wel een bevoegdheid nodig. Bijna de helft van de basisscholen zet bij deze groepen alleen groepsleerkrachten in. 29 Procent zet zowel groepsleerkrachten als vakleerkrachten in en een kwart van de basisscholen zet alleen een vakleerkracht in. Daarnaast wordt op 32 procent van de scholen wel eens door leerkrachten zonder bevoegdheid bewegingsonderwijs gegeven. In het bestuursakkoord primair onderwijs is afgesproken dat vanaf 2017 minimaal twee lesuren gym wordt aangeboden door een bevoegde leerkracht. In het kader van het plan bewegingsonderwijs wordt nu binnen de G37 de stand van zaken omtrent bewegingsonderwijs geïnventariseerd.
2
Wat zijn de kosten voor één uur extra gymles op iedere basisschool, bovenop de kosten van de huidige gymlessen die reeds gegeven worden, als deze verzorgd zouden worden door een gekwalificeerde vakdocent?
Aangezien het gaat om extra bewegingsonderwijs binnen de reguliere onderwijstijd hoeft er uiteindelijk geen sprake te zijn van extra (loon)kosten voor de school. Omdat niet iedere leraar over een bevoegdheid beschikt, kan er voor de school wel sprake zijn van (tijdelijke) extra kosten om te organiseren dat het extra uur wordt verzorgd door bevoegde (vak)leerkracht.
3
Hoeveel budget is er nodig om op iedere basisschool drie uur gymles te laten geven door een gekwalificeerde vakdocent?
Zoals aangegeven onder vraag 2 hoeft een extra uur bewegingsonderwijs voor scholen niet tot extra (loon)kosten te leiden. Daarnaast is het salarisniveau van vakleerkrachten vergelijkbaar met dat van reguliere leerkrachten. Wel kan het lastig zijn voor (kleine) schoolbesturen om de inzet van een bevoegde (vak)leerkracht organisatorisch mogelijk te maken. Uitbreiden van de gymlessen vraagt mogelijk ook om het meer beschikbaar stellen van accommodaties door gemeenten. In de inventarisatie in de G37 die nu loopt, wordt onder meer in kaart gebracht of er knelpunten zijn rond beschikbare accommodaties.
4
Hoeveel meer leerlingen zijn er in het primair onderwijs bijgekomen dan geraamd?
Ten opzichte van de vorige raming, die ten grondslag lag aan de begroting van 2015 zijn er voor het jaar 2015 circa 1.400 meer leerlingen dan geraamd.
5
Wat is, met het oog op het hogere aantal leerlingen, de verwachting van de leerlingaantallen in de komende jaren?
De meerjarige raming van het aantal leerlingen is ten opzichte van de vorige meerjarige raming naar boven bijgesteld met structureel circa 13.000 leerlingen. In absolute zin laat de raming meerjarig nog steeds een forse daling van het aantal leerlingen zien.
6
Kunt u inzichtelijk maken welke garantstellingen zijn aangegaan?
Qua garantstellingen is in het eerste kwartaal van 2015 in het voortgezet onderwijs € 1,425 miljoen verleend. Dit bedrag betreft een lening voor huisvesting en is een onderdeel van een totale lening van € 5,7 miljoen. Zoals gebruikelijk bij leningen voor huisvesting, vraagt OCW altijd aan de gemeente om hiervoor middels een officiële overeenkomst garant te staan. Huisvesting is immers een gemeentelijke verantwoordelijkheid.
7
Hoeveel meer leerlingen zitten er in het voortgezet onderwijs dan geraamd in 2014?
Het gaat om 4.600 leerlingen meer dan was geraamd in 2014.
8
Hoe komt het dat de realisatie van het aantal leerlingen hoger is dan geraamd?
In het voortgezet onderwijs zijn iets meer leerlingen (4.600) geteld dan vorig jaar was geraamd. Met name in de gemeenschappelijke leerjaren en het vierde leerjaar van het havo/vwo zitten iets meer leerlingen dan in de vorige begroting was geraamd. Op een totaal van 958.700 leerlingen is dat overigens een gering verschil. Ieder jaar zijn er wel verschillen per onderwijssoort; oorzaken hiervoor zijn divers, bijvoorbeeld een net iets ander doorstoomcijfer dan vorig jaar.
9
Waartoe dient de mutatie van 38.888 miljoen euro van de post «Bekostiging roc’s/overige regelingen»?
De mutatie wordt grotendeels veroorzaakt doordat in 2014 abusievelijk de regeling salarismix 2015 (€ 41,1 miljoen) is uitbetaald aan de mbo-instellingen (Kamerstuk 34 000-VIII, nr. 82). Deze betaling is begin 2015 verrekend met de rijksbijdrage. De middelen die in 2015 overblijven doordat de betalingen reeds in 2014 zijn gedaan, zijn ingezet voor problematiek in de voorjaarsnotabesluitvorming.
10
Waar is de mutatie te vinden van de 40 miljoen euro die uit het macrobudget van het mbo is vrijgemaakt ten behoeve van het ROC Leiden zoals vermeld in uw brief «Stand van zaken ROC Leiden» van 1 mei jl. (Kamerstuk 33 495, nr. 65)?
Er heeft nog geen mutatie plaatsgevonden. In het geval de Tweede Kamer het voorstel voor de gecontroleerde ontmanteling van ROC Leiden steunt zal dit leiden tot een mutatie in de ontwerpbegroting 2016. Hierbij is het voornemen het macrobudget van de mbo-sector na 2015 te verlagen. Hierdoor hebben de mbo-instellingen voldoende tijd om deze verlaging van het macrobudget ordentelijk te kunnen accommoderen in hun meerjarenbegrotingen.
11
Heeft de mutatie van 38,888 miljoen euro een verband met de 40 miljoen euro uit het macrobudget van het mbo dat wordt vrijgemaakt ten behoeve van het ROC Leiden zoals vermeld in de brief «Stand van zaken ROC Leiden» d.d. 1 mei jl. (Kamerstuk 33 495, nr. 65)?
Nee, zie ook het antwoord op de vragen 9 en 10.
12
Waar is de 4,5 miljoen euro, die wordt overgeheveld van het instrument bekostiging voor subsidie aan de SBB (Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven), voor bedoeld?
De middelen zijn bedoeld voor het uitoefenen van bovensectorale taken en het voorbereiden van de transitie van de kbb’s naar SBB.
13
Hoeveel minder leerlingen zitten er in het mbo dan geraamd en met hoeveel is het macrobudget naar beneden bijgesteld hierdoor? Wat is de oorzaak van het lagere aantal leerlingen?
In de referentieraming 2015 zijn jaarlijks ruim 9.000 tot ruim 14.000 minder mbo-studenten opgenomen voor de jaren 2015–2019 ten opzichte van de referentieraming 2014. Dit komt door een lagere realisatie in het schooljaar 2014–2015. Daarnaast vindt er een verschuiving plaats van bol-studenten naar bbl-studenten door een verbeterde conjunctuurverwachting. Het macrobudget wordt hierdoor neerwaarts bijgesteld met € 65 tot € 115 miljoen per jaar. Het structurele effect vanaf 2019 is € 110 miljoen.
14
Wat is desaldering, welke ontvangsten worden verhoogd en wat was hier de aanleiding van?
Bij desaldering worden de uitgaven en ontvangsten met hetzelfde bedrag opgehoogd. Op artikel 4 zijn nooit ontvangsten geraamd, terwijl er jaarlijks wel ontvangsten waren. Vanaf nu worden de ontvangsten structureel conservatief geraamd op € 3 miljoen per jaar op basis van realisatiecijfers in de afgelopen jaren. In 2015 worden extra ontvangsten van € 3,5 miljoen geraamd door een incidentele afrekening van de regeling Innovatiearrangement.
15
Welke (hogere) doelstellingen worden gekoppeld aan de extra middelen die zijn gekoppeld aan de regeling stimulering Bèta/techniek?
In totaal zijn er voor de regeling stimulering Bèta/techniek geen extra middelen beschikbaar gekomen. In de eerste plaats is er sprake van een verschuiving van de beschikbare budgetten over de jaren heen. Omdat de meerjarenraming voor het Sectorplan mbo-hbo techniek is bijgesteld, moesten de beschikbare budgetten in de begroting weer in overeenstemming worden gebracht met de beoogde uitgaven. Dit is gedaan door binnen artikel 6 middelen te schuiven van 2016 en 2017 naar 2015. Daarnaast is er sprake van een overboeking van het voorziene mbo-aandeel op artikel 4 (mbo) naar artikel 6 (hbo), omdat via artikel 6 het totale beschikbare budget voor het Sectorplan beschikbaar wordt gesteld. De uitvoering van het sectorplan en de bijbehorende doelstellingen zijn niet gewijzigd.
16
Wat was de uitkomst van het overleg over de korting op het budget van de Nederlandse Taalunie waarover de Minister tijdens het algemeen overleg «Invulling van de subsidietaakstelling onderwijs en onderzoek» (Kamerstuk 33 650, nr. 25) van 27 juni 2013 sprak?
Er is het besluit genomen in totaal 1,5 miljoen structureel te bezuinigen op de Nederlandse bijdrage aan de Taalunie. Samen met de Vlaamse bezuiniging leidt dit tot een structurele korting op de taalunie van 1,9 miljoen.
17
Waarom wordt er nu voor gekozen om het budget van de Nederlandse Taalunie met een derde te verhogen (0,9 miljoen euro) in plaats van dit te verlagen, zoals eerder het doel was?
Het besluit tot bezuiniging leidt tot een reorganisatie van de Taalunie die kosten met zich meebrengt. Deze éénmalige ophoging van het budget dient als reservering voor de mogelijke kosten van de reorganisatie.
18
In hoeverre is er bij het behalen van de maatregel «meer en betere gymlessen» niet alleen rekening gehouden met budget voor leraren die hun bevoegdheid willen halen om gym te geven, maar ook met mogelijke andere kosten zoals uitbreidingen van lokalen, extra materialen of vervangen van lesuitval door scholing van leraren?
Om te zorgen dat basisscholen twee lesuren per week bewegingsonderwijs geven is er geen uitbreiding nodig voor accommodaties. De gemeenten zijn al verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van accommodaties voor minimaal twee lesuren bewegingsonderwijs in de week. Daarnaast is als stimulans voor meer en beter bewegingsonderwijs tijdelijk € 5 miljoen extra in de prestatiebox opgenomen. Deze extra middelen zijn ter stimulering. Daarnaast kunnen schoolbesturen de reguliere middelen uit de lumpsum aanwenden. Ook is er tot en met 2017 jaarlijks ruim € 3 miljoen beschikbaar via een subsidieregeling als een tegemoetkoming voor de studiekosten voor het behalen van de gymbevoegdheid.
19
Wanneer wordt exact duidelijk hoeveel extra gelden er in 2015 vrij komen door de introductie van het leenstelsel?
Zie antwoord vraag 20.
20
Wanneer kunnen deze extra gelden worden ingezet voor de verbetering van onderwijs en onderzoek?
Vanaf 2018 vallen middelen vrij om te investeren in de kwaliteit van het hoger onderwijs en aan hoger onderwijs gerelateerd onderzoek. In 2015, 2016 en 2017 vallen er nog geen middelen vrij. Met de VSNU en de VH is afgesproken dat het veld in de jaren 2015, 2016 en 2017 jaarlijks een investering doet van € 200 miljoen.
21
Wanneer wordt de Kamer nader geïnformeerd over de wijze waarop deze gelden deze bestemming krijgen?
Zoals toegezegd ontvangt uw Kamer voor de zomer de strategische agenda hoger onderwijs, waarmee uw Kamer nader wordt geïnformeerd over bestemmingen van deze middelen.
22
Kan de mutatie van 3,695 miljoen euro op de post van het Nationaal Archief worden toelicht, waarbij ook wordt toegelicht waar het geld vandaan komt?
Deze mutatie bestaat uit twee grote posten.
Een bedrag van € 1,45 miljoen is doorgeschoven vanuit 2014 naar 2015. Dit betreft gelden voor het programma DTR (Digitale Taken Rijksarchieven) die niet in 2014 tot betaling zijn gekomen.
Daarnaast is sprake van een desaldering van € 1,9 miljoen. Dit is een gelijktijdige verhoging van ontvangsten en uitgaven. De oorzaak hiervan is de volgende. Het eigen vermogen van het Nationaal Archief was eind 2014 € 3,5 miljoen. Volgens de Regeling agentschappen mag het eigen vermogen niet meer bedragen dan 5% van de gemiddelde jaaromzet, berekend over de laatste drie jaar. Dat betekent dat het NA maximaal € 1,6 miljoen eigen vermogen mag hebben. Het surplus van € 1,9 miljoen wordt terugbetaald aan de eigenaar (OCW) en wordt vervolgens door de eigenaar ingezet ter dekking van incidentele problematiek bij het NA.
23
Waar komt de 20,3 miljoen euro, die bedoeld is voor de reservering voor de effecten van het nieuwe huisvestingstelsel, vandaan?
In aanloop naar het nieuwe huisvestingstelsel is budget gereserveerd. Deze reservering behelst drie posten. Ten eerste is er middels intertemporele compensatie € 6,2 miljoen uit 2017 naar 2015 overgeheveld. Daarnaast is € 9,8 miljoen beschikbaar door vrijval van middelen die voortkomen uit de afrekening van de verbouwing van het nieuwe rijksmuseum.
Tenslotte is € 4,3 miljoen beschikbaar doordat, anticiperend op de overdracht van verantwoordelijkheid voor huisvesting van het RVB aan de musea, zeer terughoudend is omgegaan met de voor dat doel beschikbare middelen.
24
Kan een toelichting worden gegeven op de extra middelen ten behoeve van de reservering voor de effecten van het nieuwe huisvestingstelsel?
Het voornemen is met ingang van de nieuwe basisinfrastructuur cultuur de verantwoordelijkheid voor de huisvesting van het Rijksvastgoedbedrijf over te dragen aan de Rijksmusea. Dit betekent dat de bekostiging van de huisvesting op een andere wijze zal worden vormgegeven. De niet bestede gelden zijn gereserveerd om de overdracht van de verantwoordelijkheden huisvesting van het Rijksvastgoedbedrijf aan de Rijksmusea te faciliteren.
25
Waarom worden de huisvestingslasten van Naturalis intern overgeboekt van artikel 16 (Onderzoeks- en wetenschapsbeleid) naar artikel 14 (Cultuur) en aan welke voorwaarde moet een dergelijke subsidie aan Naturalis voldoen?
Er is hiervoor gekozen om op deze wijze de verantwoording over de middelen die beschikbaar zijn bij Naturalis voor huisvesting, bij één beleidsartikel te leggen. Naturalis moet voldoen aan de voorwaarden die gelden voor instellingen die op basis van de Wet op specifiek cultuurbeleid subsidie ontvangen. Middelen voor huisvesting worden beschikbaar gesteld op basis van een beleidsmatig en financieel onderbouwd plan, passend binnen de beleidsuitgangspunten van de Minister.
26
Welk beleid kan er als gevolg van het verlagen van de subsidie aan het Programma erfgoed en ruimte geen doorgang meer vinden?
Dit deel van het budget voor het programma Erfgoed en ruimte was niet juridisch verplicht, ook waren géén projecten voorzien. Er is dus geen beleid dat geen doorgang meer kan vinden. Uit ervaring blijkt dat € 6 miljoen per jaar afdoende is voor de uitvoering van het programma Visie Erfgoed en Ruimte.
27
Welk beleid kan er als gevolg van de verlaging van het budget voor specifiek cultuurbeleid geen doorgang meer vinden?
Voorafgaand aan het debat over het nieuwe cultuurbeleid wordt u nader geïnformeerd over de herkomst van de middelen die extra worden ingezet in de BIS-periode 2017–2020.
28
Wat zijn de concrete consequenties dat «het budget voor specifiek cultuurbeleid per saldo met 3,6 miljoen euro wordt verlaagd»?
Zie antwoord op vraag 27.
29
Kan worden toegelicht waarom Kust-, Zee- en Poolonderzoek geen subsidie meer krijgt in het kader van de kaderregeling subsidiëring projecten en kan daarbij worden aangegeven hoe dit zich verhoudt met de opmerkingen van de Minister over de meerjarige wettelijke verplichting van de subsidie voor Poolonderzoek en het interdepartementaal convenant dat hieraan ten grondslag ligt in de brief «Invulling subsidietaakstelling onderwijs en onderzoek» d.d.30 mei 2013 (Kamerstuk 33 650, nr.1)?
Kust- Zee- en poolonderzoek is met ingang van 2015 onderdeel van de aanvullende bekostiging van de NWO. De meerjarige wettelijke verplichting voor Poolonderzoek alsmede het genoemd interdepartementaal convenant blijft onverminderd van kracht.