Vastgesteld 9 juni 2015
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over het Jaarverslag Ministerie van Buitenlandse Zaken 2014 (Kamerstuk 34 200 V, nr. 1).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 5 juni 2015. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie,EijsinkDe adjunct-griffier van de commissie,Wiskerke
Vraag 1
Bestaat de gematigde oppositie in Syrië nog? Zo ja, met welke groeperingen binnen de gematigde oppositie wordt samengewerkt door Nederland?
Antwoord 1
Ja. Wat betreft de positie van gematigde strijdende oppositiegroepen in Syrië en Nederlandse steun aan gematigde gewapende oppositie enerzijds en gematigde politieke oppositie anderzijds in Syrië, wordt verwezen naar de voortgangsrapportage Nederlandse bijdrage (Kamerstuk 27 925, nr. 534) aan de strijd tegen ISIS d.d. 7 april 2015. Nederland werkt niet samen met de interne politieke oppositie (in Damascus); wel onderhoudt de Speciaal Gezant voor Syrië waar nodig contacten om Nederlandse standpunten uit te dragen.
Vraag 2
Op welke wijze zal Nederland sturen bij de uitwerking van het pakket aan maatregelen van de Europese Commissie om economische groei te bevorderen? Op welke punten bent u voornemens de nadruk te leggen?
Antwoord 2
Nederland stuurt via de reguliere Europese wetgevings- en beleidsvormingsprocessen, waaronder inbreng in de verschillende relevante Raadsformaties, evenals ambtelijke voorportalen daarvan. Ook spant de Nederlandse regering zich op ambtelijk en politiek niveau in om de Nederlandse standpunten bij zowel de Europese instellingen als andere lidstaten onder de aandacht te brengen.
Nederland legt wat betreft het stimuleren van economische groei in het algemeen de nadruk op het belang van een geïntegreerde aanpak bestaande uit gezonde overheidsfinanciën, structurele hervormingen en investeringen. Deze elementen zijn onlosmakelijk verbonden en onderling afhankelijk voor duurzame groei.
Maatregelen van de Commissie ter bevordering van groei worden geleidelijk uitgewerkt en geïmplementeerd via de reguliere Europese wetgevings- en beleidsvormingsprocessen. Nederland bepaalt per dossier meer specifiek haar standpunt, zodra de Commissie concrete voorstellen presenteert. Dit gebeurt onder meer via de BNC-fiches die aan uw Kamer worden gezonden.
Vraag 3
Hoe ziet de huidige relatie tussen Nederland en Venezuela eruit? Wat zijn hierbij de belangrijkste knelpunten?
Antwoord 3
Door de geografische ligging, de historische banden en verwevenheid van de samenlevingen ligt het belang van goed nabuurschap ten grondslag aan de betrekkingen tussen het Koninkrijk en Venezuela. De huidige bilaterale relatie en de diplomatieke contacten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Venezuela zijn goed te noemen. Zie voor een compleet overzicht van de betrekkingen tussen Venezuela en het Koninkrijk de Kamerbief inzake de actuele situatie in Venezuela en de mogelijke consequenties voor de Koninkrijksdelen in het Caribisch gebied van 27 februari 2015 (Kamerstuk 29 653, nr. 18).
Vraag 4
Wat heeft Nederland tot nu toe concreet bereikt als lid van de VN-Mensenrechtenraad?
Antwoord 4
Sinds de aanvang van het Nederlands lidmaatschap in 2015 heeft één sessie van de Mensenrechtenraad plaatsgevonden op 2-27 maart 2015. Tijdens deze sessie heeft Nederland zich actief ingezet in de onderhandelingen over de resoluties over de mensenrechtensituatie in o.a. Syrië, Iran, Noord-Korea en Birma. Dit heeft geleid tot de verlenging van de mandaten voor de special rapporteurs voor Iran, Noord-Korea en Birma en de Commission of Inquiry voor Syrië. Zij zullen de mensenrechtensituatie in deze landen in kaart brengen en daarover rapporteren. Ook heeft Nederland zich actief ingezet in de onderhandelingen over de resolutie over privacy. Er is een nieuw mandaat ingesteld voor een special rapporteur die zich zal richten op het recht op privacy in relatie tot het gebruik van internet, surveillance en de vrijheid van meningsuiting. Nederland heeft speciale aandacht gevraagd voor het belang van mediavrijheid en de bescherming van journalisten bij de opening van de door Nederland georganiseerde tentoonstelling van World Press Photo in de Mensenrechtenraad, en voor de veiligheid van mensenrechtenverdedigers in een door Nederland georganiseerde bijeenkomst over het project Shelter City.
Vraag 5
Kunt u uitweiden over de voortgang van de Nederlandse campagne om één van de twee vrijkomende niet-permanente zetels in de VN-Veiligheidsraad te bemachtigen?
Antwoord 5
Zoals bekend zet het Koninkrijk in op een niet-permanente zetel in de VN Veiligheidsraad (VNVR) voor de periode 2017–18. Het Koninkrijk concurreert voor de twee zetels voor de Westerse Groep (WEOG) met Zweden en Italië. Tot aan de verkiezingsdag in juni 2016 ligt de race open en is geen land van een plek verzekerd. Nu de campagne het laatste jaar in gaat heeft de Rijksministerraad van 24 april 2015 inzet voor de campagne herbevestigd en besloten tot gerichte wereldwijde inzet van de MP, de Minister van Buitenlandse Zaken, de MPs van de Caribische landen van het Koninkrijk en overige ministers.
Om verkozen te worden is de stem van minimaal twee-derde van de 193 leden van de Algemene Vergadering van de VN nodig. Omdat de stemming geheim is, zal het onbekend blijven welke landen op Nederland stemmen. Daarom is onverminderde inzet op alle niveaus essentieel.
Vraag 6
Welke initiatieven ter versterking van de rol van vrouwen in het toekomstige bestuur van Syrië steunt Nederland? Welke concrete resultaten zijn tot nu toe geboekt op dit terrein?
Antwoord 6
Het kabinet ondersteunt verschillende initiatieven om de positie van vrouwen in het politieke proces in Syrië te versterken. Het uitgangspunt is dat een belangrijke rol voor vrouwen in een toekomstig bestuur van Syrië noodzakelijk is voor het opbouwen van een daadwerkelijke inclusieve samenleving. Hiertoe steunt het kabinet o.a. het Syrian Women’s Initiative for Peace and Democracy, een groep Syrische vrouwen die allerlei maatschappelijke lagen en organisaties vertegenwoordigen. Deze groep is met steun van Nederland actief betrokken bij het VN-geleide vredesproces dat zich richt op een politieke oplossing voor het conflict. Het kabinet blijft daarnaast voortdurend bij de VN aandacht vragen voor de rol van vrouwen. Zo is tijdens de Algemene Vergadering van de VN in 2014 een side event georganiseerd door de Nederlandse vertegenwoordiging in New York over de positie van Syrische vrouwen. Daarbij was de genoemde groep van Syrische vrouwen, evenals de Speciaal VN Gezant voor Syrië Staffan de Mistura aanwezig. Tevens heeft het kabinet in 2014 en begin 2015 een project gesteund dat de positie van vrouwen op lokaal niveau stimuleert. Verder steunt het kabinet Syrische vrouwenorganisaties via het programma Women on the Frontline en via projecten onder NAP1325, vooral in de vorm van versterking van de organisatorische capaciteiten van deze organisaties. Tot slot blijft het kabinet voortdurend in allerlei fora, zowel op EU-, als internationaal-, als bilateraal niveau, de positie van vrouwen onder de aandacht brengen.
Vraag 7
Waarom en op welke wijze is het nationale regime versterkt en hoe verhoudt dit zich tot de internationale sancties en sanctieregimes?
Antwoord 7
Sinds het uitroepen van het kalifaat door ISIS eind juni 2014, heeft zich een grote ontwikkeling voorgedaan in het aantal individuen dat haar thuisland heeft verlaten om in Syrië en/of Irak deel te nemen aan de gewapende strijd en zich aan te sluiten bij terroristische organisaties zoals ISIS en Jabhat al Nusra. In de diverse inspanningen deze ontwikkeling tegen te gaan, heeft de Nederlandse overheid onder meer intensief ingezet op het plaatsen van individuen op de nationale terrorismelijst, in lijn met de internationale verplichting die volgt uit Resolutie 1373 van de VN Veiligheidsraad. Deze verplichting geeft de Minister van Buitenlandse Zaken, in samenspraak met de Minister van Financiën en de Minister van Veiligheid en Justitie, de bevoegdheid om de financiële tegoeden van betrokkenen te bevriezen en het te verbieden om financiële en/of economische middelen aan de betrokkenen beschikbaar te stellen. Sindsdien is het interdepartementaal bevriezingsoverleg – ambtelijk advieskader ten behoeve van het toepassen van de bevriezingsmaatregel (Sanctieregeling 2007-II) – in oplopende frequentie samengekomen om de drie betrokken ministers te adviseren over het toepassen van de bevriezingsmaatregel aan de hand van strikte voorwaarden conform het bevriezingsprotocol. Ook wordt er inzake deze maatregel regelmatig gerapporteerd in het kader van (de voortgang van) het Actieprogramma integrale aanpak jihadisme (laatste voortgangsrapportage op 7 april jl. aan de Tweede Kamer beschikbaar gesteld).
Vraag 8
In relatie tot welke conflicten en/of landen zijn de 11 nieuwe personen aan de nationale sanctielijst toegevoegd en gelden ook internationale sancties tegen deze personen?
Antwoord 8
In de meeste gevallen is de betrokkenheid bij terroristische organisaties in Syrië en/of Irak, zoals ISIS en/of Jabhat al Nusra, aanleiding geweest om de betreffende individuen op de nationale terrorismelijst te plaatsen. Er gelden geen internationale sancties tegen deze individuen.
Vraag 9
Hoe wordt het verschil verklaard tussen het in het verslag van de Ecofin (8 en 9 december te Brussel) genoemde bedrag van 55 miljoen euro aangaande de BNI-herberekening («Het totale effect van het pakket op de Nederlandse EU-afdrachten in 2014, exclusief de zesde aanvullende begroting, is een stijging van ca 55 miljoen euro ten opzichte van de stand Najaarsnota») en de 133 miljoen euro zoals genoemd in de internetbijlage?
Antwoord 9
Zie het antwoord op vraag 13.
Vraag 10
Waarom zijn de uitgaven voor de NAVO gestegen?
Antwoord 10
De uitgaven voor de NAVO zijn gestegen als gevolg van een additionele bijdrage aan de NAVO nieuwbouw vanwege hoger uitgevallen bouwkosten en als gevolg van een aanpassing van het betaalritme van de jaarlijkse bijdrage.
Vraag 11
Hoeveel precies bedraagt de additionele bijdrage aan de NAVO-nieuwbouw?
Antwoord 11
Deze bedraagt 3,6 miljoen euro in 2014. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft uw Kamer in de Decemberbrief 2014 hierover geïnformeerd. Een deel van genoemde meerkosten kon binnen het bestaande NAVO-budget op de begroting van Buitenlandse Zaken van 2014 worden gefinancierd, waardoor per saldo de overschrijding 2,4 miljoen euro is.
Vraag 12
Kunt u de lagere Nederlandse contributie aan VN-crisisbeheersingsoperaties nader toelichten?
Antwoord 12
In de regel worden de budgetten voor VN-vredesmissies in het voorjaar bepaald voor begrotingsjaren die lopen van 1 juli t/m 30 juni. Betalingen door lidstaten aan de VN vinden dan in de eerste helft van het begrotingsjaar plaats, in het najaar. Vorig jaar is een aantal begrotingen slechts voor een half jaar, voor de periode 1 juli t/m 31 december, vastgesteld, zoals bijvoorbeeld bij UNMISS het geval was vanwege het oplaaiend geweld in Zuid-Soedan. De lidstaten werden vervolgens voor deze missies voor de helft aangeslagen, namelijk alleen voor de tweede helft van 2014 in plaats van de gebruikelijke (en geraamde) periode van een jaar, van 1 juli 2014 t/m 30 juni 2015. De betalingen voor deze missies voor de eerste helft van 2015 zijn pas in 2015 betaald (na de aanname van de resolutie op 29 december 2014), in plaats van in 2014, waarmee in de raming rekening was gehouden. De totale uitgaven in 2015 worden later in het jaar bekend en zijn afhankelijk van de resoluties die worden aangenomen voor het begrotingsjaar 2015–2016.
Vraag 13
Hoe wordt het verschil van 1,7 miljard euro in de BNP-afdracht verklaard? Welke rekensom ligt hieraan ten grondslag?
Antwoord 9 en 13
Er zijn meerdere oorzaken voor de wijziging in de EU-afdrachten in 2014. In de eerste plaats is in 2014 reeds een aantal mutaties verwerkt in de raming van de Nederlandse afdrachten aan de Europese Unie. Het betreft met name de vertraging van de ratificatie van het Eigen Middelenbesluit en de naheffing uit oktober 2014. In het Eigen Middelenbesluit zit o.a. de Nederlandse korting op de afdrachten verwerkt. Na ratificatie van het Eigen Middelen besluit zullen de nieuwe afspraken met terugwerkende kracht gaan gelden. Nederland heeft de brutonaheffing in 2014 in zijn geheel voldaan, waardoor de afdrachten voor 2014 met 1,1 miljard euro zijn gestegen. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in respectievelijk de eerste en de tweede suppletoire begroting.
Hiernaast is in december 2014 een akkoord bereikt over de aanvullende begrotingen over 2014.1 De uitkomsten van dit akkoord zijn opgenomen in het verslag van de Eurogroep/Ecofin van 8 december 2014. Het akkoord leidde tot een netto tegenvaller van 55 miljoen euro, tegenover hogere inkomsten van 95 miljoen euro. De budgettaire effecten van dit akkoord zijn doorgeschoven naar het jaar 2015, omdat de Raad en het Europees parlement pas begin december een akkoord bereikten. De lagere afdrachten als gevolg van de hogere inkomsten waren reeds verwerkt in de raming van de Nederlandse afdrachten voor 2014 en zijn dus eveneens doorgeschoven naar 2015. Tot slot is sprake van een aantal aanpassingen in de realisaties van o.a. de douaneheffingen. Hieruit volgt de tegenvaller van 133 miljoen euro in de Slotwet.
Vraag 14
Wat is de reden dat er bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken geen interne controle is op de mobiliteitskaart?
Antwoord 14
De controle op het gebruik van de mobiliteitskaart bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken is in 2015 gestart. Onderdeel van de controle is tevens het gebruik van deze kaart over 2014. Met de controle werkzaamheden is gewacht op het beschikbaar komen van de voor BZ benodigde controle informatie (medio oktober 2014) en afronding van het medezeggenschapstraject begin 2015.
Vraag 15
Kunt u een nadere toelichting geven op de forse onderbesteding op de apparaatskosten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken?
Antwoord 15
De maatregelen ter uitvoering van de taakstellingen van de kabinetten Rutte/Verhagen en Rutte/Asscher (2013 – 2018) hebben op bepaalde onderdelen eerder effect gesorteerd dan het moment waarop de taakstelling formeel is ingeboekt. Een belangrijk voorbeeld is de maatregel om de bedrijfsvoering op de posten meer te centraliseren, onder meer door oprichting van een zevental regionale service organisaties, en de bedrijfsvoering op het ministerie meer onder te brengen bij rijksbrede samenwerkingsverbanden. Hierdoor daalde het personeelsbestand (en daarmee de personeelsuitgaven) op de posten en op het ministerie. Voorts werd in 2014 een reservering opgenomen voor de werkkostenregeling die uiteindelijk niet is aangesproken. De uitgaven op de beschikbare investeringsmiddelen ter realisatie van de kwaliteitsdoelen uit het Regeerakkoord zijn later op gang gekomen dan gepland. De materiële uitgaven daalden voornamelijk omdat er ten aanzien van de vastgoedportefeuille buitenland minder investeringen en uitgaven voor onderhoud plaatsvonden. Vanwege de oploop van de bezuinigingsopdracht is hier sprake van een incidenteel verschijnsel en niet van een structurele tendens.