Aangeboden 20 mei 2015
Gerealiseerde uitgaven van het gemeentefonds (x € 1.000)
Gerealiseerde ontvangsten van het gemeentefonds (x € 1.000)
blz. |
||
A. |
Algemeen |
6 |
1. |
Aanbieding en dechargeverlening |
6 |
2. |
Leeswijzer |
8 |
B. |
Beleidsverslag |
9 |
3. |
Beleidsprioriteiten 2014 |
9 |
4. |
Het beleidsartikel |
13 |
5. |
Bedrijfsvoeringparagraaf |
19 |
C. |
Jaarrekening |
20 |
6. |
De verantwoordingsstaat |
20 |
7. |
De saldibalans |
21 |
D. |
Bijlagen |
24 |
8. |
Bijlage 1: Verdiepingsbijlage |
24 |
9. |
Bijlage 2: Lijst met afkortingen |
25 |
10. |
Bijlage 3: Lijst van de belangrijke termen en hun betekenis |
26 |
Aan de Voorzitters van de Eerste Kamer en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.
Hierbij bieden wij het jaarverslag met betrekking tot de begroting van het gemeentefonds over het jaar 2014 aan.
Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoeken wij de beide Kamers van de Staten-Generaal ons decharge te verlenen over het in het jaar 2014 gevoerde financiële beheer.
Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Rekenkamer met betrekking tot:
a. het gevoerde financieel beheer;
b. de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties;
c. de financiële informatie in het jaarverslag;
d. de saldibalans;
e. de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;
f. de in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering van het gemeentefonds.
Bij het besluit tot dechargeverlening dienen verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:
a. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2014;
b. het voorstel van de slotwet over 2014, dat met het onderhavige jaarverslag samenhangt;
c. het rapport van de Algemene Rekenkamer over 2014 met betrekking tot het onderzoek van de centrale administratie van ’s Rijks schatkist en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;
d. de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2014 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2014, alsmede met betrekking tot de Saldibalans van het Rijk over 2014 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001).
Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk
De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes
Dechargeverlening door de Tweede Kamer
Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van ...
De voorzitter van Tweede Kamer,
Handtekening:
Datum:
Op grond van artikel 64, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de Voorzitter van de Eerste Kamer.
Dechargeverlening door de Eerste Kamer
Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van ...
De voorzitter van de Eerste Kamer,
Handtekening:
Datum:
Op grond van artikel 64, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de minister van Financiën.
Het jaarverslag van het gemeentefonds maakt onderdeel uit van de financiële verantwoording van het Rijk maar heeft daarbinnen een eigen bijzonder karakter. Het jaarverslag van het gemeentefonds kent in tegenstelling tot een departementaal jaarverslag slechts één beleidsartikel: het gemeentefonds. Het beleid dat wordt gevoerd ter realisatie van de algemene beleidsdoelstelling is direct verbonden met dit ene beleidsartikel. De apparaatuitgaven voor de uitvoering van het gemeentefonds zijn opgenomen bij het jaarverslag van het Ministerie van BZK.
Dit jaarverslag zal de eerdere, op 2014 betrekking hebbende, begrotingen van het gemeentefonds (de oorspronkelijk vastgestelde begroting 2014 en de 1ste en 2de suppletoire begrotingen 2014) als uitgangspunt nemen. Terugkijkend op de beleidsprioriteiten zal hierbij de ontwerpbegroting 2014 van het gemeentefonds van belang zijn.
Het jaarverslag is verdeeld in twee onderdelen: het beleidsverslag en de jaarrekening.
Het beleidsverslag is een terugblik op het gevoerde beleid in 2014. Hierin komt de realisatie van de beleidsprioriteiten aan bod, waaronder de voorbereiding van de decentralisaties in het sociale domein, worden de budgettaire gevolgen van het gevoerde beleid in beeld gebracht en worden beleidsmatige conclusies ten aanzien van de beleidsprioriteiten getrokken. Bovendien wordt in de paragraaf beleidsartikelen stilgestaan bij de prestatiegegevens die betrekking hebben op de beleidsdoelstellingen van het gemeentefonds. Hier wordt ook de toelichting gegeven op het verschil tussen de oorspronkelijke vastgestelde begroting en realisatie. De verschillen worden daarbij absoluut weergegeven en toegelicht. Daarna volgt in de bedrijfsvoeringsparagraaf informatie over de rechtmatigheid.
De jaarrekening geeft het financiële beeld van het begrotingsjaar 2014 wat betreft het gemeentefonds. In dit onderdeel wordt de verantwoordingsstaat en de saldibalans gepresenteerd.
Ten slotte volgen er nog drie bijlagen (verdiepingsbijlage, een lijst met afkortingen en een lijst van de belangrijke termen en hun betekenis).
Dit jaarverslag gaat in op de in 2014 gerealiseerde beleidsprioriteiten. Uitgangspunt daarbij is in de eerste plaats de oorspronkelijk in de begroting 2014 geformuleerde beleidsprioriteiten.
Onderdeel A. beschrijft de realisatie van de beleidsprioriteiten in 2014. Vervolgens worden in onderdeel B. de budgettaire en financiële consequenties van deze beleidsprioriteiten weergegeven. De tabel realisatie beleidsdoorlichtingen en het overzicht risicoregelingen zijn voor het gemeentefonds niet van toepassing.
Regeerakkoord Rutte II
In 2014 is onverminderd het uitgangspunt geweest dat het gemeentefonds, in combinatie met de andere gemeentelijke inkomstenbronnen, gemeenten voorziet van voldoende financiële middelen voor het uitvoeren van hun taken. Om dit te realiseren zijn in 2014 onder andere de volgende algemene punten aan de orde gekomen:
○ De normeringssystematiek «samen de trap op, samen de trap af» is in 2014 toegepast. Het gemeentefonds en provinciefonds zijn gekoppeld aan de ontwikkeling van de uitgaven van het Rijk, de netto gecorrigeerde rijksuitgaven. Via de normeringssystematiek werken de rijksbezuinigingen en -intensiveringen evenredig door naar het gemeentefonds en het provinciefonds.
○ Het Bestuurlijk overleg financiële verhoudingen (Bofv) tussen de fondsbeheerders en de VNG, het IPO en de UvW heeft in 2014 twee keer plaatsgevonden. Op 19 mei voor het verschijnen van de voorjaarsnota en op 10 september voorafgaand aan het verschijnen van de miljoenennota.
Decentralisaties
Op 1 januari 2015 zijn de decentralisaties in het sociaal domein een feit. Met de decentralisaties in het sociaal domein beoogt het kabinet de dienstverlening zo dicht mogelijk bij de burger te brengen en gemeenten in staat te stellen integraal en samenhangend beleid te voeren. Het kabinet heeft ervoor gekozen gemeenten maximale bestedingsvrijheid te geven bij de uitvoering van de taken in het sociaal domein (Kamerstukken II 2014–2015, 33 935, nr. 7). De middelen voor de uitvoering van deze taken komen vanaf 2015 daarom rechtstreeks in het gemeentefonds als integratie-uitkering. Gemeenten kunnen het geld naar eigen inzicht besteden, zodat zij maximaal in staat worden gesteld lokaal maatwerk te leveren en integraal beleid te voeren.
In aanloop naar de decentralisaties in het sociaal domein heeft het Kabinet, onder coördinatie van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in 2014 vorm gegeven aan de randvoorwaarden die het voor gemeenten mogelijk maken om hun nieuwe rol in te vullen. Voorbeelden van deze randvoorwaarden zijn onder meer:
• Het toewerken naar een informatievoorziening met weinig administratieve lasten;
• Het uitwerken van een visie op het gebruik van persoonsgegevens in relatie tot privacy van burgers;
• Het bieden van ondersteuning aan gemeenten op het gebied van bedrijfsvoering;
• Het faciliteren van regionale afspraken over samenwerking en risicoverevening;
• Het informeren van gemeenten, onder andere via de organisatie van congressen.
Tot slot is afgelopen jaar de transitiecommissie sociaal domein (TSD) opgericht die beziet of gemeenten de noodzakelijke bestuurlijke, organisatorische en financiële maatregelen nemen om de drie decentralisaties in samenhang te kunnen uitvoeren. De TSD zal zijn observaties rapporteren aan de regietafel waar de desbetreffende bewindspersonen, de VNG en een aantal gemeenten onder voorzitterschap van de Minister van BZK de voortgang bespreken.
Verdeling gemeentefonds
De verdeling van het gemeentefonds heeft tot doel de beschikbare middelen zo te verdelen, dat gemeenten in staat zijn om hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lasten te kunnen leveren. De noodzakelijke aanpassingen hiertoe in het verdeelstelsel die in 2014 zijn vormgegeven zullen worden toegepast vanaf het uitkeringsjaar 2015.
Op basis van het Periodiek Onderhoudsrapport 2010 is onderzoek gedaan naar de verdeling van het gemeentefonds via de verdeelclusters. In het Periodiek Onderhoudsrapport werd geconstateerd dat een aantal clusters onevenwichtig is verdeeld over de gemeenten. Voor sommige gemeenten wordt op enkele clusters daardoor minder geld geraamd dan op grond van hun specifieke structuurkenmerken kan worden verwacht, terwijl voor andere gemeenten meer wordt geraamd dan kan worden verwacht op grond van de Financiële verhoudingswet.
Uit nadere onderzoeken, afgerond in 2011, is gebleken dat inderdaad aanpassingen binnen het fonds gewenst waren om de onevenwichtigheden op te heffen. De hierop volgende onderzoeken naar de aanpassingen in het gemeentefonds zijn begin 2014 voor het grootste deel afgerond. Voor 3 clusters geldt dat deze niet in 2014 konden worden afgerond, maar dat deze een jaar later (2016) zullen worden herijkt. Het gaat om de clusters Werk en Inkomen, Openbare orde en Veiligheid en Volkshuisvesting Ruimtelijke ordening en Stedelijke vernieuwing. Op verzoek van de VNG wordt op basis van recentere cijfers het cluster Educatie opnieuw onderzocht. Ook voor dit laatste cluster geldt dat eventuele aanpassingen in het uitkeringsjaar 2016 zullen worden verwerkt.
Over de aanpassingen in het fonds in het uitkeringsjaar 2015 is de Tweede Kamer per brief geïnformeerd (Kamerstukken II 2013–2014, 33 750 B, nr. 15). De aanpassingen in het verdeelstelsel van het gemeentefonds zijn verwerkt in de meicirculaire 2014 van het gemeentefonds. Met het afgeronde deel van het groot onderhoud is het fonds in de basis weer op orde gekomen:
• Geconstateerde scheefheden in de verdeling zijn weggewerkt;
• De clusterindeling is vereenvoudigd en meer toegesneden op de huidige en nieuwe taken van gemeenten;
• Het periodieke onderhoud van het gemeentefonds zal de komende jaren anders worden vormgegeven.
EMU-saldo
Beheersing van het EMU-saldo is een gemeenschappelijke opgave voor het Rijk en de decentrale overheden. In het Bestuurlijk overleg financiële verhouding (Bofv) van 19 mei 2014 is het eindrapport van de ambtelijke werkgroep «Beheersing EMU-saldo decentrale overheden» vastgesteld. Doel van het rapport is om het EMU-saldo van decentrale overheden beter te ramen en meerjarig te beheersen. Tijdens het Bofv van 10 september 2014 is besloten dat er twaalf opties uit het rapport op korte termijn worden uitgevoerd. Gemeenten, provincies, waterschappen, het CBS en het Rijk zijn gestart met de implementatie van de beheersingsmaatregelen.
Schatkistbankieren
In 2014 zijn de decentrale overheden € 0,3 miljard meer in de schatkist gaan aanhouden. Het Ministerie van Financiën had voor 2014 een instroom in de schatkist door decentrale overheden van € 1,1 miljard geraamd. De deelname van decentrale overheden aan het schatkistbankieren heeft echter ook in 2014 een positieve bijdrage geleverd aan het verlagen van de EMU-schuld. In totaal hielden de decentrale overheden eind 2014 € 7,0 miljard in de schatkist aan. Het totale verlagende effect op de EMU-schuld bestaat uit deze in de schatkist aangehouden middelen en uit de omvang van de onderlinge leningen tussen decentrale overheden.
Het Ministerie van Financiën heeft in 2014 een beleidsdoorlichting schatkistbankieren uitgevoerd over de periode 2009–2014. Omdat decentrale overheden pas sinds eind 2013 deelnemen aan het verplicht schatkistbankieren zijn er nog geen harde conclusies te trekken over hun deelname. Wel is geconstateerd dat de deelname van de decentrale overheden heeft bijgedragen aan een reductie van de EMU-schuld. In de aanbiedingsbrief (Tweede Kamer, 2014–2015, 31 935 B, nr. 13) van de beleidsdoorlichting is het voornemen aangekondigd dat in 2015–2016 een enquête onder de deelnemers wordt gehouden over hun ervaringen met het schatkistbankieren. De uitkomsten van deze enquête kunnen worden meegenomen bij de evaluatie van de wet verplicht schatkistbankieren. Deze evaluatie zal binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de wet verplicht schatkistbankieren plaatsvinden.
Macronorm onroerende zaakbelasting
De OZB-opbrengst wordt op macroniveau gemaximeerd door jaarlijks een percentage vast te stellen waarmee de som van de OZB-opbrengsten van alle gemeenten mag groeien. Conform bestuurlijke afspraak wordt het percentage waarmee de totale OZB-opbrengst maximaal mag groeien bepaald door de reële trendmatige groei van het BBP te vermeerderen met het geraamde inflatiepercentage (prijsontwikkeling Nationale Bestedingen (pNB)) op basis van het CEP (jaar t-1). In 2014 was dat 2,45% (inclusief correctie voor 2012 en 2013). De macronorm is in 2014 overschreden met € 11 miljoen.
In het bestuurlijk overleg financiële verhoudingen van 10 september 2014 is het rapport evaluatie systematiek OZB vastgesteld. Dit rapport is aan de Tweede Kamer toegezonden (Kamerstukken II 2014–2015, 34 000 B, nr. 5). In het rapport concludeert de werkgroep dat de macronorm onroerende zaakbelasting (OZB) geen effectief beheersingsinstrument is gebleken. Om die reden heeft de werkgroep voorgesteld deze norm af te schaffen. De werkgroep heeft een aantal mogelijke alternatieven geschetst. Het kabinet vindt de alternatieven in het rapport nog onvoldoende uitgewerkt om reeds nu te besluiten tot aanpassing of afschaffing van de huidige norm. Derhalve wordt de macronorm OZB vooralsnog gehandhaafd als instrument en wordt de variant woonlastennorm nader uitgewerkt.
In het begrotingsjaar 2014 hebben zich twee belangrijke mutaties voorgedaan die verbonden zijn met de realisatie van bovengenoemde beleidsprioriteiten.
De uitkomst van de normeringssystematiek. De jaarlijkse toe- of afname van het gemeentefonds die voortvloeit uit de koppeling aan de rijksuitgaven, wordt het accres genoemd. Het accres kent twee bijstellingsmomenten lopende het jaar (mei en september) en één moment van vaststelling en afrekening na afloop. Op grond van de septembercirculaire 2014 is het accres berekend op 2,78%. Dit komt overeen met een bedrag van € 456 miljoen. De vaststelling en afrekening (van het verschil tussen septembercirculaire en vaststelling) vindt plaats na afloop van het begrotingsjaar op basis van de stand van het Financieel Jaarverslag Rijk en wordt verwerkt in de 1e suppletoire begroting 2015.
Ten tweede is het aantal en daarmee gemoeide bedrag bij de decentralisatie- en integratie-uitkeringen gestegen van € 2,9 miljard in 2013 naar € 3,1 miljard in 2014. Dit komt voornamelijk door een stijging bij de integratie-uitkering Wmo (€ 153 miljoen) en de nieuwe integratie-uitkering VTH-taken (€ 41 miljoen).
Voor het overige hebben zich in het begrotingsjaar 2014 voor het gemeentefonds geen belangrijke mutaties voorgedaan die verbonden kunnen worden aan bovenstaande realisatie van beleidsprioriteiten.
De gemeentefondsbegroting maakt onderdeel uit van de Rijksbegroting, maar heeft daarbinnen een eigen bijzonder karakter. Zo kent de gemeentefondsbegroting in tegenstelling tot een departementale begroting slechts één beleidsartikel: het gemeentefonds. Dit beleidsartikel kent als algemene doelstelling: te bewerkstelligen dat de gemeenten via het gemeentefonds middelen krijgen toebedeeld om hun taken naar behoren uit te voeren. Deze doelstelling valt uiteen in twee onderdelen:
1. De omvang van de middelen moet adequaat zijn voor het uitvoeren van de taken;
2. De verdeling van de beschikbare middelen over gemeenten moet adequaat zijn om iedere gemeente in staat te stellen om haar inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lastendruk te kunnen leveren.
Rol en verantwoordelijkheid Ministers
De fondsbeheerders, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Financiën – i.c. de Staatssecretaris van Financiën – zijn op grond van artikel 3 Financiële verhoudingswet verantwoordelijk voor het gemeentefonds. De fondsbeheerders zijn niet verantwoordelijk voor de resultaten die gemeenten met hun bijdrage uit dit fonds realiseren: gemeenten zijn, met inachtneming van de wet- en regelgeving, autonoom in het voeren van hun beleid bekostigd uit het gemeentefonds. Ook de eigen gemeentelijke belastingsopbrengsten kennen deze karakteristiek. Dit in tegenstelling tot de overige inkomstenbronnen van gemeenten, specifieke uitkeringen en heffingen en retributies. Niet alleen in bestedingsrichting, ook de effectiviteit van de inzet van de middelen is een gemeentelijke verantwoordelijkheid, waarin het college van B&W wordt gecontroleerd door de gemeenteraad.
Van tijd tot tijd kunnen vragen opkomen of de gemeenten als collectiviteit geen andere prioriteiten zouden moeten stellen, bijvoorbeeld ter ondersteuning van gezamenlijk onderschreven prioriteiten van het Rijk. In een dergelijk geval kunnen het Rijk en de gemeenten bestuurlijke afspraken maken over de accenten in de bestedingsrichting van de gemeenten. De desbetreffende vakministers spelen hier naast de fondsbeheerders een belangrijke rol. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor resultaten blijft bij de gemeenten.
Beleidsconclusies
Het gemeentefonds heeft in 2014 gefunctioneerd zoals beoogd; gemeenten hebben middelen toebedeeld gekregen om hun taken naar behoren uit te voeren. Het grootste deel van de verdeling van het gemeentefonds is in 2014 toekomstbestendig gemaakt.
In onderstaande tabel worden de budgettaire gevolgen van beleid weergegeven.
Gemeentefonds |
Realisatie |
Oorspronkelijk vastgestelde begroting |
Verschil |
||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
2014 |
2014 |
|
Verplichtingen: |
18.607.147 |
18.389.983 |
18.470.631 |
17.995.671 |
18.728.390 |
18.381.232 |
347.158 |
Uitgaven: |
18.381.101 |
18.576.432 |
18.500.791 |
17.988.793 |
18.741.101 |
18.381.232 |
359.869 |
Opdracht |
|||||||
1.1.1. Kosten Financiële-verhoudingswet |
1.451 |
2.361 |
1.646 |
1.593 |
2.276 |
1.841 |
435 |
Bijdragen aan ZBO's/RWT's |
|||||||
1.1.2. Kosten Waarderingskamer |
1.328 |
1.255 |
1.200 |
2.148 |
1.938 |
1.951 |
– 13 |
Bijdragen aan (inter-)nationale organisaties |
|||||||
1.1.3. Budget A+O-fonds |
5.996 |
6.032 |
6.261 |
6.239 |
6.301 |
6.301 |
0 |
1.1.4. Bijdrage aan VNG |
1.000 |
2.610 |
17.298 |
6.692 |
14.861 |
7.298 |
7.563 |
1.1.5. Bijdrage gemeenten inzake KING |
6.436 |
7.464 |
7.464 |
7.464 |
7.464 |
7.464 |
0 |
Bijdragen aan medeoverheden |
|||||||
1.2.1. Algemene uitkering c.a. en de aanvullende uitkeringen |
15.549.679 |
16.029.602 |
15.690.738 |
15.089.649 |
15.615.031 |
15.663.259 |
– 48.228 |
1.2.2. Integratie-uitkeringen |
1.643.813 |
1.477.836 |
1.529.098 |
1.567.477 |
1.760.889 |
1.620.603 |
140.286 |
1.2.3. Decentralisatie-uitkeringen |
1.171.398 |
1.049.272 |
1.247.086 |
1.307.531 |
1.332.341 |
1.072.515 |
259.826 |
Ontvangsten: |
18.381.101 |
18.576.432 |
18.500.791 |
17.988.793 |
18.741.101 |
18.381.232 |
359.869 |
1. Terugontvangsten Waarderingskamer |
149 |
139 |
89 |
51 |
92 |
0 |
92 |
2. Ontvangsten ex art. 4 Fvw |
18.380.952 |
18.576.293 |
18.500.702 |
17.988.742 |
18.741.009 |
18.381.232 |
359.777 |
Toelichting op de instrumenten
Onderdeel verplichtingen
Ten opzichte van de oorspronkelijk vastgestelde begroting zijn de verplichtingen met € 347.158.000 bijgesteld. Dit bedrag is het saldo van de mutaties die bij 1ste suppletoire (€ 69.382.000), 2de suppletoire (€ 277.801.000) en in de slotwet (€ – 25.000) zijn aangebracht. Een toelichting op deze mutaties is te vinden in de memories van toelichting van beide suppletoire begrotingen (Kamerstukken II 2013–2014, 33 940 B nrs. 1 en 2 en Kamerstukken II 2014–2015, 34 085 B nrs. 1 en 2) en in de slotwet.
Onderdeel uitgaven
Kosten Financiële-verhoudingswet
Het gerealiseerde bedrag komt € 435.000 hoger uit dan in de ontwerpbegroting 2014 werd geraamd. Het gerealiseerde bedrag voor kosten Financiële-verhoudingswet komt hiermee op € 2.276.000. Een toelichting is te vinden in de memorie van toelichting van de 1ste suppletoire begroting (Kamerstukken II 2013–2014, 33 940 B nr. 2) en in de slotwet.
Kosten Waarderingskamer
Het gerealiseerde bedrag komt € 13.000 lager uit dan in de ontwerpbegroting 2014 werd geraamd. Het gerealiseerde bedrag voor kosten Waarderingskamer komt daarmee uit op € 1.938.000. Een toelichting is te vinden in de memorie van toelichting van de 1ste suppletoire begroting (Kamerstukken II 2013–2014, 33 940 B nr. 2).
Bijdrage Stichting A+O-fonds gemeenten
Het gerealiseerde bedrag is gelijk aan het begrote bedrag in de ontwerpbegroting 2014 en is € 6.301.000.
Bijdrage aan VNG
Het gerealiseerde bedrag komt € 7.563.000 hoger uit dan in de ontwerpbegroting 2014 werd geraamd. Dit bedrag is het saldo van de mutaties die bij 1ste suppletoire (€ – 787.000) en 2de suppletoire (€ 8.350.000) zijn aangebracht. Het gerealiseerde bedrag voor Bijdrage aan VNG komt daarmee uit op € 14.861.000. Een toelichting is te vinden in de memorie van toelichting van de 1ste suppletoire begroting (Kamerstukken II 2013–2014, 33 940 B nr. 2) en 2e suppletoire begroting (Kamerstukken II 2014–2015, 34 085 B nr. 2).
Bijdrage gemeenten aan KING
Het gerealiseerde bedrag is gelijk aan het begrote bedrag in de ontwerpbegroting 2014 en is € 7.464.000.
Algemene uitkering
De uitgaven van de algemene uitkering van het gemeentefonds worden ten opzichte van de oorspronkelijke vastgestelde begroting bijgesteld met € – 48.228.000 en komen daarmee in totaal op € 15.615.031.000.
Bij de 1ste en 2de suppletoire begrotingen hebben eerdere mutaties plaatsgevonden van respectievelijk € 2.829.000 (positief) en € – 29.866.000 (negatief). In de slotwet vindt een mutatie plaats van € – 21.191.000 (negatief). Een toelichting op deze mutaties is te vinden in de memories van toelichting van beide suppletoire begrotingen (Kamerstukken II 2013–2014, 33 940 B nr. 2 en Kamerstukken II 2014–2015, 34 085 B nr. 2) en in de slotwet.
Integratie-uitkeringen
De uitgaven van de integratie-uitkeringen van het gemeentefonds worden ten opzichte van de oorspronkelijke vastgestelde begroting bijgesteld met € 140.286.000 en komen daarmee in totaal op € 1.760.889.000.
Bij de 1ste en 2de suppletoire begrotingen hebben eerdere mutaties plaatsgevonden van respectievelijk € 46.758.000 (positief) en € 93.530.000 (positief). In de slotwet vindt een mutatie plaats van € – 2.000 (negatief). Een toelichting op deze mutaties is te vinden in de memories van toelichting van beide suppletoire begrotingen (Kamerstukken II 2013–2014, 33 940 B, nr. 2 en Kamerstukken II 2014–2015, 34 085 B nr. 2) en in de slotwet.
Decentralisatie-uitkeringen
De uitgaven van de decentralisatie-uitkeringen van het gemeentefonds worden ten opzichte van de oorspronkelijke vastgestelde begroting bijgesteld met € 259.826.000 en komen daarmee in totaal op € 1.332.341.000.
Bij de 1ste en 2de suppletoire begrotingen hebben eerdere mutaties plaatsgevonden van respectievelijk € 54.370.000 (positief) en € 205.530.000 (positief) en in de slotwet van € – 74.000 (negatief). Een toelichting op deze mutaties is te vinden in de memories van toelichting van beide suppletoire begrotingen (Kamerstukken II 2013–2014, 33 940 B, nr. 2 en Kamerstukken II 2014–2015, 34 085 B nr. 2) en in de slotwet.
Onderdeel ontvangsten
Terugontvangsten Waarderingskamer
Er heeft in 2014 een terugboeking naar het gemeentefonds plaatsgevonden vanuit de Waarderingskamer. Deze terugboeking van € 92.000 betreft het gemeentelijke aandeel in de onderuitputting van het budget van 2013 van de Waarderingskamer.
Ontvangsten ex artikel 4 van de Financiële-verhoudingswet
Sinds de invoering van de Financiële-verhoudingswet zijn de uitgaven en de inkomsten over ieder uitkeringsjaar aan elkaar gelijk. Ten opzichte van de oorspronkelijke vastgestelde begroting van het gemeentefonds voor 2014 worden de ontvangsten ex artikel 4 van de Financiële-verhoudingswet, met € 359.777.000 verhoogd tot € 18.741.009.000. Deze verhoging is de som van de mutaties die bij 1ste suppletoire (€ 104.157.000), 2de suppletoire (€ 277.709.000) en in de slotwet (€ – 22.089) zijn aangebracht.
De bijdrage van de fondsbeheerders om te komen tot het bewerkstelligen dat de gemeenten via het gemeentefonds middelen krijgen toebedeeld om hun taken naar behoren uit te voeren wordt geoperationaliseerd door twee doelstellingen:
• De gemeenten via het gemeentefonds voorzien van voldoende financiële middelen voor het uitvoeren van hun taken.
• Een verdeling van de beschikbare financiële middelen over gemeenten die elk van de gemeenten in staat stelt om haar inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lastendruk te kunnen leveren.
Beleidsthema 1: De gemeenten via het gemeentefonds voorzien van voldoende financiële middelen voor het uitvoeren van hun taken.
1. Normeringsystematiek
De jaarlijkse ontwikkeling van de algemene uitkering uit het gemeentefonds wordt ondermeer bepaald door de normeringsystematiek. De normeringssystematiek betreft bestuurlijke afspraken tussen Rijk en VNG over de ontwikkeling van het gemeentefonds. Deze afspraken bestaan uit een rekenregel en uit de bestuurlijke weging van de uitkomst van die rekenregel. De rekenregel is uitgewerkt in de accresberekening die plaats vindt op basis van de jaar op jaar-mutatie van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven. Het uitgangspunt is immers «samen de trap op en samen de trap af». De bestuurlijke weging van de uitkomst (het accres) vindt plaats in het Bestuurlijk overleg financiële verhoudingen. Wanneer één van de partijen (Rijk of VNG/IPO) de uitkomsten van de normeringsystematiek op enig moment onredelijk vindt, kan dit in het bestuurlijk overleg aan de orde worden gesteld.
Daarnaast wordt één keer per vier jaar de normeringssystematiek geëvalueerd. Daarbij wordt niet alleen naar de uitkomsten gekeken, maar ook naar een afgesproken aantal toetsingscriteria.
2. Financieel overzicht gemeenten
Een volgende belangrijke indicatie voor de toereikendheid van de omvang van het fonds valt na te gaan met behulp van het Financieel overzicht gemeenten (FOG), dat laat zien hoe de financiële ruimte van gemeenten zich ontwikkelt. Het overzicht geeft (meerjarig) zowel een terugblik als een vooruitblik op de financiële situatie van de gemeenten. Doel van het FOG is een beter gefundeerd oordeel mogelijk te maken over de rekenkundige uitkomsten van de normeringsystematiek voor het gemeentefonds. Het overzicht ondersteunt het Rijk en de VNG bij het halfjaarlijkse overleg over de rekenkundige uitkomsten van de normering. Daarbij is het uitgangspunt dat de groei van de algemene middelen toereikend moet zijn om de voorzieningen op een voldoende niveau te handhaven, rekening houdend met prijs-, volume- en taakmutaties.
De laatst beschikbare kerngegevens Financieel overzicht gemeenten zoals gepubliceerd in de begroting 2015 van het gemeentefonds, laten voor de periode 2015–2019 zien dat de financiële ruimte voor gemeenten verder afneemt. Bestuurlijk is afgesproken om het FOG niet meer apart uit te brengen, maar de relevante gegevens op te nemen in de gemeentefondsbegroting.
3. Beroep op artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet
Het aantal gemeenten dat de laatste jaren een beroep op artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet heeft gedaan, is ondanks de verslechterde financiële omstandigheden beperkt gebleven. Voor de aantallen wordt verwezen naar tabel 2.2.1. van de begroting 2015 van het gemeentefonds (Kamerstukken II 2014–2015, 34 000 B, nr. 2).
Beleidsthema 2: Een verdeling van de beschikbare financiële middelen over gemeenten die elk van de gemeenten in staat stelt om hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lasten te kunnen leveren.
1. Verdeelmaatstaven
Het budget van de algemene uitkering van het gemeentefonds wordt over de gemeenten verdeeld via een verdeelsysteem van ongeveer 60 verdeelmaatstaven. De fondsbeheerders zijn verantwoordelijk voor het ontwikkelen en onderhouden van het systeem van verdeelmaatstaven dat de verdeling tot stand brengt. Dit verdeelsysteem heeft als doel gemeenten in staat te stellen hun voorzieningen op een onderling gelijkwaardig niveau te brengen tegen globaal gelijke lastendruk en rekening houdend met de structuurkenmerken van de gemeenten.
2. Periodiek Onderhoudsrapport
Het gemeentefonds is verdeeld in clusters. Deze betreffen brede beleidsterreinen, zoals wegen en water, maatschappelijke zorg, werk en inkomen, fysiek milieu, etc. Op het geaggregeerde niveau van deze clusters wordt gevolgd of de verdeling van het gemeentefonds nog overeenkomt met de kostenontwikkeling in de gemeenten, zoals die zichtbaar wordt uit de gemeentelijke begrotingen. Dit wordt jaarlijks onderzocht in het kader van het Periodiek Onderhoudsrapport (POR). Het POR verschijnt jaarlijks als bijlage bij de begroting van het gemeentefonds. Het meest recente POR, het POR 2015, bevat een terugblik op de verdeling in 2014. Ook is de geactualiseerde onderhoudsagenda opgenomen.
Met het in 2014 afgeronde deel van het groot onderhoud is de verdeling van het gemeentefonds in de basis weer op orde gekomen: geconstateerde scheefheden in de verdeling zijn weggewerkt en de clusterindeling is vereenvoudigd en meer toegesneden op de huidige en nieuwe taken van gemeenten.
Inleiding
Met ingang van het verslagjaar 2006 kent het gemeentefonds een bedrijfsvoeringparagraaf met twee verplichte elementen, te weten rechtmatigheid en de totstandkoming van de niet-financiële beleidsinformatie. Voor rechtmatigheid geldt dat wordt vermeld of en bij welk beleidsartikel de tolerantiegrens voor verplichtingen, uitgaven en ontvangsten is overschreden en wat daarvan de oorzaak was. Ten aanzien van de niet-financiële beleidsinformatie is aangegeven op welke manier aandacht is besteed aan de totstandkoming daarvan.
Rechtmatigheid
Op basis van de mij beschikbare informatie zijn er geen onrechtmatigheden geconstateerd die de tolerantiegrens op artikelniveau overschrijden en is er sprake van een getrouw beeld.
Totstandkoming van niet-financiële beleidsinformatie
Op basis van de mij beschikbare informatie zijn er geen relevante tekortkomingen geconstateerd in de totstandkoming van niet-financiële beleidsinformatie op artikelniveau.
Bevindingen Algemene Rekenkamer jaarverslag 2013
De Algemene Rekenkamer heeft in het jaarverslag 2013 van het gemeentefonds geen onvolkomenheden geconstateerd.
(1) |
(2) |
(3) |
||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Art. |
Omschrijving |
Oorspronkelijk vastgestelde begroting |
Realisatie |
Verschil Realisatie en Oorspronkelijk vastgestelde begroting |
||||||
Verplichtingen |
Uitgaven |
Ontvangsten |
Verplichtingen |
Uitgaven |
Ontvangsten |
Verplichtingen |
Uitgaven |
Ontvangsten |
||
01 |
gemeentefonds |
18.381.232 |
18.381.232 |
18.381.232 |
18.728.390 |
18.741.101 |
18.741.101 |
347.158 |
359.869 |
359.869 |
DEBET |
CREDIT |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|
OMSCHRIJVING |
31-12-2014 |
31-12-2013 |
OMSCHRIJVING |
31-12-2014 |
31-12-2013 |
|
1) Uitgaven t.l.v. de begroting 2013 |
17.988.793 |
2) Ontvangsten t.g.v. de begroting 2013 |
17.988.793 |
|||
Uitgaven t.l.v. de begroting 2014 |
18.741.101 |
Ontvangsten t.g.v. de begroting 2014 |
18.741.101 |
|||
12) Voorschotten |
40.542.986 |
39.906.276 |
12a) Tegenrekening voorschotten |
40.542.986 |
39.906.276 |
|
14a) Tegenrekening openstaande verplichtingen |
52.036 |
64.747 |
14) Openstaande verplichtingen |
52.036 |
64.747 |
|
Totaal |
59.336.123 |
57.959.816 |
Totaal |
59.336.123 |
57.959.816 |
Toelichting behorende bij de saldibalans per 31 december 2014 van het gemeentefonds
Hierna worden de saldibalansposten toegelicht. De nummering van de toelichting komt overeen met die van de saldibalansposten.
Ad 1. Uitgaven ten laste van de begroting
Ad 2. Ontvangsten ten gunste van de begroting
Bij de begrotingsuitgaven en -ontvangsten voor 2014 zijn de gerealiseerde uitgaven en ontvangsten opgenomen met betrekking tot het jaar 2014 waarvoor de Rijksrekening nog niet door de Tweede Kamer is goedgekeurd.
Ad 12. Voorschotten
Hieronder zijn de betaalde voorschotten opgenomen voor nog niet definitief vastgestelde uitkeringen aan gemeenten, evenals het voorschot op de bijdrage in de kosten van de Waarderingskamer. De gemeenten ontvangen, als gevolg van de wet, voorschotten tot het bedrag waar ze vermoedelijk recht op hebben. Uitkeringen aan de gemeenten worden na afloop van het uitkeringsjaar via beschikkingen definitief vastgesteld. Het totaalbedrag van de betaalde voorschotten bestaat bijna volledig uit voorschotten aan gemeenten op de algemene uitkering, de integratie-uitkeringen en de decentralisatie-uitkeringen. Het bedrag is in bijlage 1 bij de saldibalans gespecificeerd.
Ad 14. Openstaande verplichtingen
Onder deze post zijn de openstaande betalingsverplichtingen uit hoofde van de algemene uitkering uit het gemeentefonds, openstaande betalingsverplichtingen uit hoofde van de integratie- en decentralisatie-uitkeringen, en openstaande betalingsverplichtingen uit hoofde van onderzoek en bijdragen organisaties opgenomen. Het bedrag is in bijlage 2 bij de saldibalans gespecificeerd.
31-12-2014 |
31-12-2013 |
|||
---|---|---|---|---|
Art. 1.1. Onderzoek en bijdragen organisaties1 |
||||
2013 |
0 |
2.148 |
||
2014 |
1.938 |
0 |
||
1.938 |
2.148 |
|||
Art. 1.2.1. Algemene uitkering gemeentefonds2 |
||||
2012 |
0 |
15.660.892 |
||
2013 |
15.091.535 |
15.036.911 |
||
2014 |
15.559.884 |
0 |
||
30.651.419 |
30.697.803 |
|||
Art. 1.2.2. / 1.2.3. Integratie-uitkeringen / decentralisatie-uitkeringen2 |
||||
2010 |
0 |
1.848.792 |
||
2011 |
1.763.214 |
1.763.214 |
||
2012 |
2.177.971 |
2.739.106 |
||
2013 |
2.855.213 |
2.855.213 |
||
2014 |
3.093.231 |
0 |
||
9.889.629 |
9.206.325 |
|||
TOTAAL |
40.542.986 |
39.906.276 |
Betreft alleen de Kosten Waarderingskamer. Omdat voor de Kosten Financiële-verhoudingswet, Budget A+O-fonds, Bijdrage aan VNG en Bijdrage gemeenten inzake KING de beschikkingen reeds zijn opgemaakt, zijn de voorschotten gelijk aan € 0.
Dit onderdeel van de tabel vergelijkt de voorschotten per 31 december 2014 waarvoor per uitkeringsjaar de beschikking nog niet definitief is opgemaakt (en de daarbij behorende omvang van de voorlopige beschikking) met de voorschotten waarvoor geldt dat de definitieve beschikking voor het betreffende uitkeringsjaar per 31 december 2013 nog niet was opgemaakt.
voorschotten per 01-01-2014 |
39.906.276 |
ontstaan in 2014 |
18.709.677 |
afgerekend in 2014 |
18.072.967 |
voorschotten per 31-12-2014 |
40.542.986 |
Art. |
Omschrijving |
Openstaande verplichtingen per 1-1-2014 |
Aangegane verplichtingen in 2014 (excl. positieve bijstellingen) |
Tot betaling gekomen in 2014 |
Bijstellingen van aangegane verplichtingen uit eerdere begrotingsjaren |
Openstaande verplichtingen per 31-12-2014 |
---|---|---|---|---|---|---|
1.1. |
Onderzoek en bijdragen organisaties1 |
908 |
33.544 |
32.840 |
0 |
1.612 |
1.2.1. |
Algemene uitkering met inbegrip van |
|||||
de netto-uitkering over vorige jaren |
58.755 |
15.606.531 |
15.615.031 |
0 |
50.255 |
|
1.2.2. / 1.2.3. |
Integratie- en decentralisatie-uitkeringen |
5.084 |
3.088.315 |
3.093.230 |
0 |
169 |
Totaal |
64.747 |
18.728.390 |
18.741.101 |
0 |
52.036 |
Kosten Financiële-verhoudingswet, Kosten Waarderingskamer, Budget A+O-fonds, Bijdrage aan VNG en Bijdrage gemeenten inzake KING
Gemeentefonds |
Verplichtingen |
Uitgaven |
Ontvangsten |
---|---|---|---|
Ontwerp-begroting |
18.381.232 |
18.381.232 |
18.381.232 |
(Kamerstukken II 2013–2014, 33 750 B, nrs. 1 en 2) |
|||
1. Vastgestelde begroting |
18.381.232 |
18.381.232 |
18.381.232 |
Mutaties 1e suppletoire begroting (Voorjaarsnota) |
69.382 |
104.157 |
104.157 |
Ontwerp-suppl. begroting (Kamerstukken II 2013–2014, 33 940 B, nrs. 1 en 2) |
|||
2. Vastgestelde mutatie 1e suppletoire begroting |
69.382 |
104.157 |
104.157 |
Mutaties 2e suppletoire begroting (Najaarsnota) |
277.801 |
277.801 |
277.801 |
Ontwerp-suppl. begroting (Kamerstukken II 2014–2015, 34 085 B, nrs. 1 en 2) |
|||
3. Vastgestelde mutatie 2e suppletoire begroting |
277.801 |
277.801 |
277.801 |
Voorgestelde mutatie bij slotwet |
|||
Ontwerp-slotwet |
– 25 |
– 22.089 |
– 22.089 |
4. Vast te stellen mutatie bij slotwet |
– 25 |
– 22.089 |
– 22.089 |
Totaal geraamd tevens realisatie 2014 (1+2+3+4) |
18.728.390 |
18.741.101 |
18.741.101 |
Een uitgebreide toelichting op de bovengenoemde bedragen en mutaties is te vinden in de memorie van toelichting van de ontwerpbegroting 2014 (Kamerstukken II 2013–2014, 33 750 B, nr. 2) en in de memories van toelichting van de suppletoire begrotingen 2014 (Kamerstukken II 2013–2014, 33 940 B, nr. 2 en Kamerstukken II 2014–2015, 34 085 B nr. 2) van het gemeentefonds. Een uitgebreide toelichting op de mutaties bij slotwet is opgenomen in de memorie van toelichting bij genoemde wet.
A+O fonds |
Arbeidsmarkt- en Opleidingsfonds Gemeenten |
BCF |
BTW-compensatiefonds |
Bofv |
Bestuurlijk overleg financiële verhouding |
CBS |
Centraal Bureau voor de Statistiek |
CW |
Comptabiliteitswet |
EMU |
Economische en Monetaire Unie |
FOG |
Financieel Overzicht Gemeenten |
Fvw |
Financiële-verhoudingswet |
GF |
Gemeentefonds |
IPO |
Interprovinciaal Overleg |
MILH |
Monitor Inkomsten Lokale Heffingen |
NJN |
Najaarsnota |
OEM |
Overige Eigen Middelen |
OSU |
Onderhoudsrapportage Specifieke Uitkeringen |
OW |
Ontwerpbegroting |
OZB |
Onroerende-zaakbelastingen |
PF |
Provinciefonds |
POR |
Periodiek Onderhoudsrapport |
Rfv |
Raad voor de financiële verhoudingen |
Rob |
Raad voor het openbaar bestuur |
SiSa |
Single information Single audit |
SW |
Slotwet |
VJN |
Voorjaarsnota |
VNG |
Vereniging Nederlandse Gemeenten |
Wmo |
Wet maatschappelijke ondersteuning |
Aanvullende uitkering |
Uitkering op aanvraag van gemeenten waar de algemene middelen aanmerkelijk en structureel tekortschieten om in de noodzakelijke uitgaven te voorzien, ondanks een redelijk peil van de eigen inkomsten. |
Accres |
Bedrag waarmee het beschikbare bedrag van het gemeentefonds jaarlijks wordt aangepast, gebaseerd op een bestuurlijk overeengekomen normeringsystematiek (zie ook normeringsystematiek). |
Algemene uitkering uit het gemeentefonds |
Uitkering aan alle gemeenten die ten goede komt aan de algemene middelen. |
Artikel 12-uitkering |
Zie aanvullende uitkering uit het gemeentefonds |
Cluster |
Samenhangend geheel van beleidsterreinen uit oogpunt van kostenoriëntatie en verdeling. |
Decentralisatie-uitkering uit het gemeentefonds |
Sinds 2008 bestaat binnen het gemeentefonds naast de algemene uitkering (zie algemene uitkering uit het gemeentefonds) en de integratie-uitkering (zie integratie-uitkering uit het gemeentefonds) ook de decentralisatie-uitkering. De verdeling van de decentralisatie-uitkering volgt evenmin als de integratie-uitkering de regels van de verdeling van de algemene uitkering van het gemeentefonds. Anders dan bij de integratie-uitkering, waar de termijn van overheveling naar de algemene uitkering van tevoren vaststaat, ontbreekt bij de decentralisatie-uitkering een dergelijke termijn. Dat maakt de uitkering geschikt voor de overheveling van specifieke uitkeringen, ook als die termijn nog niet bekend is. Ook maakt het de uitkering geschikt voor middelen die slechts tijdelijk beschikbaar zijn. |
Financiële-verhoudingswet (Fvw) |
Wet waarin is vastgelegd dat er een gemeentefonds en provinciefonds is. De wet regelt daarnaast globaal de wijze van verdeling van het gemeentefonds. In de wet zijn tevens regels opgenomen met betrekking tot de aanvullende uitkering. Per 1 januari 1997 is de wet voor het gemeentefonds herzien. |
Integratie-uitkering uit het gemeentefonds |
Uitkering die wordt toegepast als overheveling van een specifieke uitkering of eigen middelen naar de algemene uitkering bezwaarlijk is vanwege de omvang van de herverdeeleffecten. De integratie-uitkering voorziet dan in een geleidelijke overgang naar de algemene uitkering. |
Normeringsystematiek |
Bepaling van het accres van het gemeentefonds op basis van een norm. De norm is de jaarlijkse procentuele ontwikkeling van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven. De netto gecorrigeerde rijksuitgaven zijn de bruto-rijksuitgaven minus de niet-belastingontvangsten van het Rijk gecorrigeerd voor onder meer de uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking, de Europese Unie, het gemeentefonds en het provinciefonds. Als de netto gecorrigeerde rijksuitgaven stijgen (dalen), nemen het gemeentefonds en het provinciefonds met hetzelfde percentage toe (af). Deze systematiek staat ook wel bekend onder het principe van «samen de trap op en samen de trap af». |
Periodieke onderhoudsrapportage (POR) |
Jaarlijkse rapportage aan de Staten-Generaal over de staat van de verdeelmaatstaven van het gemeentefonds. Wanneer de bestaande verdeling niet meer voldoet aan de kostenstructuren bij de gemeenten, dan wordt gerapporteerd hoe de verdeling kan worden aangepast, c.q. welke onderzoeken op dat gebied lopen. Het rapport verschijnt als bijlage bij de gemeentefondsbegroting. |
Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) |
Adviesorgaan op het terrein van de gemeentelijke en provinciale financiën. |
Uitkeringsbasis |
De uitkeringsbasis wordt berekend door de vermenigvuldiging van het aantal eenheden van een set van verdeelmaatstaven met de bijbehorende gewichten (bedragen per eenheid). |
Uitkeringsfactor |
Via de normeringsystematiek wordt jaarlijks de omvang van het gemeentefonds bepaald (voeding). De uitkeringsfactor is de verhouding tussen de voeding en de totale landelijke uitkeringsbasis. De uitkeringsfactor wordt afgerond op 3 decimalen achter de komma. Het derde decimaal achter de komma wordt ook wel een «punt» uitkeringsfactor genoemd. Als de uitkeringsfactor bijvoorbeeld stijgt van 1,253 naar 1,265 is dit een stijging van 12 punten. |
Uitkeringsjaar |
Het kalenderjaar waarover het recht op uitkering ontstaat. |
Verdeelmaatstaf |
Maatstaf ter verdeling van de algemene uitkering die verband houdt met de gemeentelijke behoefte aan algemene middelen. |
Verdeelreserve |
Gedeelte van de algemene uitkering dat niet aan de gemeenten wordt uitgekeerd, maar als reservering apart wordt gehouden. De verdeelreserve dient om onverwachte effecten bij de meting van maatstaven op te vangen. Op het moment dat maatstaven definitief zijn of geen onverwachte ontwikkelingen meer kunnen doormaken wordt de verdeelreserve verrekend. |
Waarderingskamer |
Zelfstandig bestuursorgaan dat toeziet op een correcte waardering van onroerende zaken in Nederland. De gemeenten dragen via het gemeentefonds bij aan de bekostiging van dit orgaan. |