Gepubliceerd: 4 mei 2015
Indiener(s): Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD)
Onderwerpen: economie energie natuur en milieu overige economische sectoren
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34199-3.html
ID: 34199-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

Inhoudsopgave

I. ALGEMEEN

2

 

1. Inleiding

2

 

2. Doel van de wetgevingsagenda STROOM

3

   

2.1 Stroomlijnen

3

   

2.2 Optimaliseren

3

   

2.3 Moderniseren

4

 

3. Proces en vervolg

6

   

3.1 Totstandkoming wetsvoorstel

6

   

3.2 Relatie met planningsafspraken in het energieakkoord en het vervolg van de wetgevingsagenda STROOM

7

   

3.3 Lokale energie en experimenten

7

 

4. Kader en opbouw wetsvoorstel

8

   

4.1 Europese kader

8

   

4.2 Hoofdstukken

11

 

5. Inrichting systeembeheer

13

   

5.1 Algemeen

13

   

5.2 Europese aspecten systeembeheer

13

   

5.3 De beheerders van systemen

15

   

5.4 Wettelijke taken en nevenactiviteiten

16

   

5.5 Verhouding tussen infrastructuurbedrijf en marktpartijen

19

   

5.6 Publiek eigendom en de mogelijkheid van kruisparticipaties

19

 

6. Taken systeembeheerder

22

   

6.1 Algemeen

22

   

6.2 Kerntaak systeembeheer en investeringsplannen

22

   

6.3 Kerntaak: aansluiten

24

   

6.4 Kerntaak transporteren: balanceren en programmaverantwoordelijkheid

25

   

6.5 Meten van het energieverbruik

25

   

6.6 Informatieverstrekking door systeembeheerders

26

   

6.7 Transmissiesysteem op zee

26

   

6.8 Verkabeling

29

   

6.9 Tijdelijke taken systeembeheerders

31

 

7. Tariefregulering

31

   

7.1 Algemeen

31

   

7.2 Tariefreguleringsproces

32

   

7.3 Tariefstructuur

34

   

7.4 Tariefregulering net op zee

37

 

8. Inhoud overige hoofdstukken

38

   

8.1 Algemeen

38

   

8.2 Elektriciteits- en gasproductie

38

   

8.3 Gasopslag en LNG

40

   

8.4 Markten en handel

41

   

8.5 Levering en consumenten

42

   

8.6 Codes

44

 

9. Stroomlijnen en optimaliseren Elektriciteits- en gaswet: vervallen artikelen

45

 

10. Uitvoering en handhaving

47

   

10.1 Algemeen

47

   

10.2 Europese kader voor uitvoering en handhaving

47

   

10.3 De Autoriteit Consument en Markt

47

   

10.4 De Minister

48

   

10.5 Gegevens en inlichtingen

49

   

10.6 Specifieke bevoegdheden van de Minister om in te grijpen

49

 

11. Uitvoerings- en handhavingstoets

50

   

11.1 Uitvoerings- en handhavingstoets ACM

50

   

11.2 Uitvoerings- en handhavingstoets SodM

52

 

12. Bedrijfseffecten

53

   

12.1 Regeldrukeffecten

53

   

12.2 Markteffecten

62

   

12.3 Actal

63

       

II. ARTIKELSGEWIJS

63

III. TABELLEN ELEKTRICITEITSWET 1998 EN GASWET VERSUS WETSVOORSTEL

148

IV. TRANSPONERINGSTABELLEN

160

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

Het onderhavige wetsvoorstel strekt tot herziening van de wetgeving inzake elektriciteit en gas. Het is onderdeel van de wetgevingsagenda STROOM. Eerdere onderdelen van de wetgevingsagenda STROOM, de Wet van 18 december 2013 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en de Warmtewet (wijzigingen samenhangend met het energierapport 2011) (Stb. 2013, 573) en de Wet van 18 december 2013 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 (volumecorrectie nettarieven voor de energie-intensieve industrie) (Stb. 2013, 575), zijn inmiddels in werking getreden. Een algemene maatregel van bestuur die ruimte zal bieden voor experimenten waarin kan worden afgeweken van bestaande regels (hierna: Experimenten-AMvB) zal in 2015 in werking treden. Met het laatste deel van de wetgevingsagenda, voorliggend wetsvoorstel, wordt uitvoering gegeven aan het Energieakkoord en worden verdere noodzakelijke stappen gezet op de weg naar een transparante, concurrerende en duurzame energiehuishouding in 2050, de energietransitie.

Deze transitie is een lange termijnontwikkeling met grootschalige, elkaar beïnvloedende economische, ecologische, sociale en institutionele effecten. De energietransitie kan alleen slagen als overheid, energiesector, kennisinstellingen én samenleving samenwerken, ieder vanuit eigen kunde en verantwoordelijkheid, bij het nastreven van gedeelde doelstellingen. Met het Energieakkoord voor duurzame groei, dat in september 2013 aan de Tweede Kamer is aangeboden (Kamerstukken II 2012/13, 30 196, nr. 202) is een belangrijke stap gezet in dit proces. Meer dan 40 partijen hebben zich in dit akkoord verbonden aan de geformuleerde doelstellingen.

Met dit wetsvoorstel geeft de rijksoverheid invulling aan (een deel van) de verantwoordelijkheid die voortvloeit uit het Energieakkoord.

Het wetsvoorstel bevat een samenvoeging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet, waarbij bepalingen zijn geordend en gestroomlijnd. De onderwerpen inrichting en taken systeembeheerder en tariefregulering zijn daarnaast inhoudelijk opgepakt. Voor de overige onderwerpen is gekozen voor een nauwe aansluiting bij de huidige wetten. In de beleidsbrief STROOM (Kamerstukken II 2013/14, 31 510, nr. 49) zijn ook inhoudelijke aanpassingen op het gebied van bijvoorbeeld consumenten, levering en codes geschetst. Deze aanpassingen worden in een volgend wetsvoorstel geadresseerd.

2. Doel van de wetgevingsagenda STROOM

Het doel van STROOM is te komen tot wetgeving die duidelijker en eenvoudiger is, met minder regeldruk voor bedrijven en minder lasten voor de overheid. Wetgeving die bovendien op inzichtelijke wijze is geënt op de Europese wetgeving, die een concurrerende economie faciliteert en die de transitie naar een duurzame energiehuishouding optimaal ondersteunt. Dit kan door de wetgeving te stroomlijnen, optimaliseren en moderniseren.

2.1 Stroomlijnen

Het energiebeleid krijgt steeds meer een Europese invulling. Het vertrekpunt van de Europese regelgeving is een geïntegreerde Europese markt, waarbij het transportsysteem en vrije, non-discriminatoire toegang tot dat systeem centraal staan. Dit is ook het uitgangspunt van het nationale energiebeleid. De huidige Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet richten zich echter nog vooral op de fase van liberalisering van de nationale elektriciteits- en gasmarkt. Daarom is stroomlijnen van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet met de Europese regelgeving en het nationale energiebeleid noodzakelijk.

Daarnaast bestaan er onnodige verschillen tussen de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. Bepalingen in de twee wetten die zien op dezelfde materie of situatie worden daarom herschreven tot één bepaling die beide zaken dekt. Hiermee wordt de regelgeving duidelijker en compacter, waardoor onnodige uitvoerings- en toezichtslasten worden voorkomen. Alleen indien het noodzakelijk is verschil te maken tussen elektriciteit en gas is dit, beargumenteerd, in het voorstel opgenomen.

Het wetsvoorstel is gestroomlijnd met andere nationale regelgeving, zoals de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt, de Algemene wet bestuursrecht en het Burgerlijk wetboek. Voor onderwerpen die in algemene wetten zijn geregeld, wordt uitgegaan van die wetten, tenzij de afwijking in de nieuwe wet wordt voorzien van een motivering en zo beperkt mogelijk blijft. Als onderdeel III en IV van deze toelichting zijn tabellen opgenomen die aangeven waar de artikelen van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet in dit wetsvoorstel zijn opgenomen en die aangeven op welke wijze de belangrijkste Europese richtlijnen in dit wetsvoorstel worden geïmplementeerd.

2.2 Optimaliseren

Zowel de Elektriciteitswet 1998 als de Gaswet is in de loop van de tijd veelvuldig gewijzigd, waarbij nieuwe bepalingen niet altijd een logisch samenhangend geheel vormen met al langer bestaande bepalingen. Daardoor is een ingewikkeld wetgevingscomplex ontstaan dat hoge administratieve, bestuurlijke en toezichtslasten meebrengt. In de loop van de tijd zijn de inzichtelijkheid, structuur en consistentie verloren gegaan.

In april 2012 heeft de Autoriteit Consument en Markt (verder: ACM) een evaluatie uitgevoerd van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet om te bezien in hoeverre het beleid, gegeven de doelstellingen (betaalbaar, betrouwbaar en schoon), effectiever en efficiënter kan worden vormgegeven. Het gaat dan hoofdzakelijk om deregulering, dejuridisering, vermindering van de uitvoerings- en toezichtslasten en vermindering van de administratieve lasten en inhoudelijke nalevingskosten. De uitkomsten van de evaluatie zijn in het wetsvoorstel verwerkt.

2.3 Moderniseren

De Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet zijn geschreven als sturingsinstrumenten om marktwerking te introduceren en de overgang van een aanbod- naar een vraag gestuurde energievoorziening te begeleiden. Onderhavig wetsvoorstel biedt een toekomstbestendig kader om deze ontwikkeling verder te faciliteren en de energietransitie te ondersteunen. Toekomstige ontwikkelingen op het gebied van de markt voor elektriciteit en gas en de energietransitie zijn de volgende.

  • Een groter aandeel duurzame energie. Het aandeel duurzame energie (elektriciteit, gas, warmte en koude) neemt toe. Dit leidt tot een andere energiemix, die voor een aanzienlijk deel uit intermitterende bronnen zal bestaan.

  • Meer lokale energieproductie. Elektriciteit (wind, zon), warmte en (bio)gas worden steeds meer lokaal geproduceerd. De rollen van consumenten, energiebedrijven en systeembeheerders veranderen doordat consumenten (deels) in hun eigen of elkaars energiebehoefte voorzien.

  • Elektrificatie neemt toe. Als gevolg van een groter aandeel warmtepompen voor warmtelevering en de verwachte marktpenetratie van elektrische auto’s, zal elektriciteit op termijn een steeds belangrijkere plaats in de energievoorziening gaan innemen. Dit zal gevolgen hebben voor de belasting van het elektriciteitssysteem. Hierbij zullen vraagrespons, opslag en stuurbare opwekking een grote rol spelen.

  • Meer uitwisseling tussen verschillende energiesystemen. Energiedragers worden (via verschillende conversiesystemen) onderling meer uitgewisseld en de energiesystemen worden onderling meer verweven. Dat gebeurt bijvoorbeeld al bij de ontwikkeling van nieuwe woonwijken. De ontwikkeling en bedrijfsvoering van de afzonderlijke energiesystemen wordt hierdoor complexer en een goede interoperabiliteit is een vereiste.

Als gevolg van bovenstaande ontwikkelingen ontstaat de behoefte aan meer flexibiliteit in de energievoorziening. Behalve het beschikbare regelvermogen van conventionele centrales wordt verwacht dat hiervoor ook steeds meer vraagrespons (door consumenten, bedrijven en industrie) moet worden benut en dat energieopslag nodig is.

Het is op dit moment onduidelijk in welke mate en in welk tempo elk van deze ontwikkelingen zich in de toekomstige energievoorziening zal doen gelden. Het wetsvoorstel is, meer dan de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet, opgesteld als een kaderwet die belangrijke uitgangspunten vastlegt en minder diep ingaat op details. Hierdoor wordt het mogelijk om toekomstige ontwikkelingen en beleidswensen relatief eenvoudig in te passen.

Gelet op de onzekerheid over de precieze ontwikkelingen van het energiesysteem is het wetsvoorstel geen blauwdruk voor het energiesysteem van de toekomst, maar volgt het – binnen de kaders van het energiebeleid – de praktijk. Het ligt in de rede dat in de toekomst wijziging van wet- en regelgeving noodzakelijk zal zijn om ontwikkelingen die dan vaste vorm hebben gekregen in te passen, bijvoorbeeld ontwikkelingen rond energieopslag of vraagsturing. Het is daarvoor van belang dat ervaring opgedaan kan worden met nieuwe ontwikkelingen, bijvoorbeeld via dynamische tarieven ter ondersteuning van vraagsturing. Om die reden wordt voorgesteld met een brede experimenteerbepaling ruimte te creëren opdat met innovaties ervaring in de praktijk kan worden opgedaan. Deze ervaring kan vervolgens ingezet worden bij toekomstige wet- en regelgeving.

Het wetsvoorstel beoogt de voorspelbaarheid en investeringszekerheid voor betrokkenen in het energiesysteem te vergroten. Dit vraagt in de eerste plaats om een duidelijke rol- en taakverdeling tussen marktpartijen; zekerheid over rollen biedt bedrijven helderheid over de eigen positie ten opzichte van andere marktrollen en schept ruimte om te investeren in innovatie en het ontwikkelen van nieuwe businessmodellen die kunnen bijdragen aan een robuuste energievoorziening. Om die reden schept dit wetsvoorstel duidelijkheid over de positionering van de systeembeheerder en zijn wettelijke taken, verplicht het de systeembeheerder informatie openbaar te maken zodat marktpartijen nieuwe diensten kunnen ontwikkelen en biedt het voorstel een afgebakend kader welke activiteiten door het infrastructuurbedrijf kunnen worden verricht. Het systeem, het onafhankelijk beheer daarvan en helderheid over de positionering van de systeembeheerder en het infrastructuurbedrijf vormen het fundament van de energievoorziening en moeten aan marktpartijen het vertrouwen bieden voor de verdere ontwikkeling naar een duurzame energievoorziening. Een scherpere afbakening vraagt ook een scherp oog voor de complexiteit en gewenste flexibiliteit die inherent is aan het energiesysteem en mogelijke overlap in taken. Daarom zijn in het wetsvoorstel mechanismen opgenomen die ruimte bieden om deze inherent spanningsvolle vraagstukken te adresseren: een ruimere bepaling die het mogelijk maakt om experimenten uit te voeren in afwijking van de wet, de mogelijkheid om bij AMvB tijdelijk taken toe te kennen aan de systeembeheerder en de keuze om, meer dan in de bestaande wetten het geval is, technische- en uitvoeringsaspecten te delegeren naar lagere regelgeving.

De uitvoering van het Energieakkoord om in 2023 16% duurzame energie te realiseren rust in belangrijke mate op de uitwerking van de afspraken ten aanzien van wind op zee en wind op land. Het wetsvoorstel maakt een verbeterde procedure mogelijk voor de totstandkoming van investeringsplannen van systeembeheerders. Partijen moeten actief betrokken worden bij de totstandkoming van een investeringsplan. De nieuwe procedure biedt duidelijkheid aan systeemgebruikers wanneer en op welke wijze systeembeheerders zorgen voor systeemuitbreiding. Voor systeembeheerders ontstaat meer duidelijkheid over nut en noodzaak van investeringen. Specifiek voor wind op land wordt daarbij geregeld dat voor de gebieden die zijn aangewezen in de structuurvisie wind op land in ieder geval plannen wordt gemaakt ten aanzien van de ontsluiting van de windparken. Dit geeft de zekerheid dat systeembeheerders, windparkontwikkelaars, gemeenten en provincies met elkaar tot een passende oplossing kunnen komen.

In deze zelfde context worden in dit wetsvoorstel voorstellen gedaan om zekerheid te bieden dat de afspraken om 3450 MW wind op zee te realiseren tijdig kunnen worden gerealiseerd; het wetsvoorstel biedt de mogelijkheid om TenneT aan te wijzen als systeembeheerder op zee, biedt een daarbij passend reguleringskader en geeft zekerheid aan windparkontwikkelaars over de aansprakelijkheid voor schade door vertragingen en storingen. Tot slot biedt het wetsvoorstel onder andere helderheid op wetsniveau over het producententarief en worden kleine invoeders van duurzame energie die een grotere aansluiting nodig hebben voor hun invoeding voortaan op dezelfde manier behandeld als grote producenten.

De voorspelbaarheid en investeringszekerheid wordt daarnaast vergroot door de uitgangspunten voor de regulering, nu verspreid over de wet en in andere regelgeving, eenduidig en in samenhang op wetsniveau vast te leggen. Tevens biedt dit een transparant kader waarbinnen de toezichthouder, ACM, haar besluiten kan nemen. In het wetsvoorstel is ten aanzien van de systeembeheerders gekozen voor een langere reguleringsperiode, zonder significant in te boeten aan noodzakelijke flexibiliteit voor de toezichthouder om snel in te kunnen spelen op nieuwe ontwikkelingen.

3. Proces en vervolg

3.1 Totstandkoming wetsvoorstel

De herziening van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet als onderdeel van de wetgevingsagenda STROOM is in november 2011 aangekondigd (Kamerstukken II 2010/11, 31 510, nr. 47). Over de hoofdlijnen van het voorstel is de Tweede Kamer eerder geïnformeerd in de beleidsbrief STROOM (Kamerstukken II 2013/14, 31 510, nr. 49, hierna: de beleidsbrief STROOM). De totstandkoming van het wetsvoorstel is ingericht als een open en interactief proces waarbij veel verschillende organisaties en burgers hun inbreng hebben geleverd. Dat is gebeurd door middel van bilaterale en groepsgesprekken, ronde-tafel-bijeenkomsten met diverse partijen en via een discussiegroep op LinkedIn met ruim 1300 leden. In dit proces is vanuit alle marktrollen inbreng geleverd. Doel was daarbij niet alleen om te komen tot inhoudelijke verdieping, maar ook tot wederzijds begrip van belangen en standpunten. Met deze inbreng is een document tot stand gekomen waarin de belangrijkste uitgangspunten voor de nieuwe wet zijn vervat. Deze uitgangspunten zijn van half januari tot en met eind februari 2014 geconsulteerd via een internetconsultatie. Die inbreng is verwerkt in de hiervoor genoemde beleidsbrief en doorvertaald naar het voorstel.

Vervolgens is een conceptwetsvoorstel met toelichting van eind juli tot begin september 2014 via internetconsultatie.nl geconsulteerd. Dit heeft een waardevolle bijdrage aan de totstandkoming van het wetsvoorstel geleverd. Het wetsvoorstel is, anders dan gebruikelijk, in een vroeg stadium gedeeld om partijen actief in de gelegenheid te stellen hun vragen en suggesties onder de aandacht te brengen en voldoende ruimte te geven om daar passend gevolg aan te bieden. Hoewel partijen op onderdelen kritische reacties hebben gegeven op het conceptwetsvoorstel, onderschrijven zij in hoofdlijnen het belang om tot een herziening van Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet te komen. Zij geven aan dat de wet meer overzicht en samenhang biedt en beter aansluit op de Europese kaders. Een deel van de opmerkingen die in de consultatie is ingebracht ziet op de hoofdstukken in het wetsvoorstel die beleidsneutraal zijn omgezet. In deze delen zijn aanpassingen gedaan voor zover in de reacties omissies in de omzetting zijn gesignaleerd of waar is verzocht om verduidelijking. Beleidsinhoudelijke nieuwe voorstellen ten aanzien van deze hoofdstukken zijn niet overgenomen. De inhoudelijke wijzigingen in de overige hoofdstukken van het wetsvoorstel waren in een eerder stadium al geconsulteerd in het kader van de beleidsbrief STROOM, bijvoorbeeld ten aanzien van de taken van de systeembeheerder en de inrichting van het net op zee. Deze voorstellen worden merendeels onderschreven. In het wetsvoorstel is een aantal begrippen en definities aangepast. Op basis van de consultatiereacties zijn deze aanpassingen nader toegelicht zodat helder is hoe de nieuwe begrippen en definities zich verhouden tot de bestaande praktijk. Op internetconsultatie.nl is in een uitgebreid verslag beschreven of en hoe de verschillende punten in het wetsvoorstel of toelichting zijn verwerkt.

3.2 Relatie met planningsafspraken in het energieakkoord en het vervolg van de wetgevingsagenda STROOM

Voor de afspraken van het Energieakkoord, met name het onderwerp net op zee, is tijdige inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel van belang. Zonder wettelijke regeling in 2016 komt de planning voor windenergie op zee uit het Energieakkoord in gevaar. Bovendien is het wenselijk dat de wijzigingen ten aanzien van de inrichting en taken van systeembeheerders en de tariefregulering in werking treden voor 1 januari 2017, zodat deze meegenomen kunnen worden in de nieuwe reguleringsperiode die vanaf 1 januari 2017 van start zal gaan. Daarom is gekozen voor een fasering van de herziening van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet.

De eerste en belangrijke stap wordt gezet met dit wetsvoorstel. Het wetsvoorstel biedt een samenvoeging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet, waarbij bepalingen zijn geordend en gestroomlijnd. De onderwerpen inrichting en taken van systeembeheerders en tariefregulering zijn daarnaast inhoudelijk opgepakt. De regels inzake net op zee lopen hierin mee. Voor de overige onderwerpen is gekozen voor een nauwere aansluiting bij de huidige wetten. In de beleidsbrief STROOM zijn ook inhoudelijke aanpassingen op het gebied van bijvoorbeeld consumenten en levering geschetst. Het nu ook meenemen van deze onderwerpen zou echter te veel vertraging betekenen voor de noodzakelijke aanpassing in het kader van wind op zee. Om deze reden ligt het in de bedoeling deze onderwerpen, in lijn met de beleidsbrief STROOM, aan te passen in een volgend wetsvoorstel tot wijziging van onderhavig wetsvoorstel.

3.3 Lokale energie en experimenten

In het kader van de visie op lokale energie (Kamerstukken II 2012/13, 30 196, nr. 222) is in gesprekken met stakeholders nagegaan welke regels en praktische bezwaren de ontwikkeling van lokale energie bemoeilijken. Hieruit is gebleken dat al veel mogelijk is binnen de bestaande regels. Initiatieven hoeven dan ook in veel gevallen niet te wachten op de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel. Wel hebben de stakeholders elementen in de huidige regelgeving genoemd, die projecten moeilijk uitvoerbaar maken. Meest genoemd zijn de volgende elementen.

  • De onmogelijkheid voor aangeslotenen met een kleine aansluiting om geld te besparen met slim energiegebruik of slimme inkoop, als gevolg van het gebruik van standaard gebruiksprofielen.

  • De onmogelijkheid om het beheer over lokale infrastructuur te combineren met eigen opwekking en gebruik, hetgeen het lokaal afstemmen van vraag en aanbod en vraagsturing bemoeilijkt.

  • De verplichting tot het hebben van een leveranciersvergunning met de daarbij geldende verplichting om aan elke afnemer te leveren, ook als de productie en levering slechts bedoeld zijn voor de eigen buurt.

  • Regels rond de tarieven en voorwaarden.

Introductie en gebruik van de op afstand uitleesbare meetinrichting (hierna ook: de slimme meter), zal op termijn een einde maken aan de standaard gebruiksprofielen, waarmee dus aan het eerste bezwaar tegemoet kan worden gekomen. De uitrol van de slimme meter en de technische eisen die aan die meter gesteld worden, blijven met dit wetsvoorstel onveranderd.

De andere genoemde bezwaren raken aan de bestaande marktordening, met name de vraag of er voor lokale energie regelgeving op maat kan komen en in hoeverre het nodig is uitzonderingen te maken op uitgangspunten van het energiebeleid. De Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet kennen reeds een experimenteerbepaling op grond waarvan een algemene maatregel van bestuur is voorbereid, die aan de Staten-Generaal is voorgehangen (Kamerstukken II 2013/2014, 31 239 nr. 177). Deze algemene maatregel van bestuur biedt de ruimte om te experimenteren met decentraal opgewekte duurzame elektriciteit. In dit wetsvoorstel is de grondslag voor experimenteermogelijkheden verruimd, zodat met alle relevante aspecten rond hernieuwbare energie, energiebesparing, efficiënt gebruik van het systeem, nieuwe marktmodellen en tariefregulering geëxperimenteerd kan worden wanneer dat wenselijk is. De experimenteerruimte kan bij algemene maatregel van bestuur worden ingevuld. De uitkomsten van deze experimenten kunnen vervolgens aanleiding zijn de wet- en regelgeving te herzien.

4. Kader en opbouw wetsvoorstel

4.1 Europese kader

De energiemarkt in Nederland wordt in toenemende mate bepaald door de Europese interne energiemarkt. Nederland hecht belang aan het goed functioneren van deze Europese interne energiemarkt aangezien deze noodzakelijke waarborgen biedt voor keuzevrijheid aan energiegebruikers, zowel consumenten als ondernemingen, en leidt tot bevordering van grensoverschrijdende handel, efficiëntieverbetering, concurrerende energieprijzen, betere dienstverlening, leverings- en voorzieningszekerheid en verduurzaming van de energievoorziening. Kortom, een goed werkende interne markt creëert kansen voor economische groei en draagt bij aan een betaalbare, betrouwbare en duurzame energiehuishouding.

Twee belangrijke richtlijnen voor de werking van de Europese interne energiemarkt zijn richtlijn 2009/72/EG van het Europees parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit (PbEU 2009, L 211) (hierna: richtlijn 2009/72) en richtlijn 2009/73/EG van het Europees parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas (PbEU 2009, L 211) (hierna: richtlijn 2009/73). Deze beide richtlijnen zijn in 2009 tot stand gekomen en vormen – voor dit moment – het sluitstuk van de voltooiing van de Europese interne energiemarkt. Deze richtlijnen zijn het vervolg op richtlijnen uit 2003 die tot doel hadden de energiemarkt te liberaliseren. De richtlijnen van 2009 zijn een reactie op de constatering van de Europese Commissie dat er belemmeringen bleven bestaan op de interne energiemarkt en beogen deze belemmeringen op te lossen. Dit heeft geleid tot aangescherpte bepalingen op het gebied van onder meer consumentenbescherming, de onafhankelijke positie van de toezichthouder en de onafhankelijke positie van de transmissiesysteembeheerders (transmissiesysteembeheerders zijn de landelijke netbeheerders in de Eleketriciteitswet 1998 en de Gaswet).

Naast deze twee richtlijnen zijn er twee belangrijke richtlijnen op het gebied van hernieuwbare energie en energiebesparing. Richtlijn 2009/28 van het Europees parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PbEG 2009, L 28) (hierna: richtlijn 2009/28) heeft betrekking op de bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen. In deze richtlijn zijn onder meer de zogenaamde bindende nationale streefcijfers neergelegd voor energie uit hernieuwbare bronnen en ook maatregelen voor het gebruik uit hernieuwbare bronnen. Richtlijn 2012/27 van het Europees parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PbEU 2012, L 315) (hierna richtlijn 2012/27), tot slot, heeft betrekking op energie-efficiëntie. Deze richtlijn ziet niet alleen op elektriciteit en gas, maar ook bijvoorbeeld op warmte en transportbrandstoffen.

Naast deze richtlijnen, is er een aantal Europese verordeningen die van belang zijn voor de Europese interne energiemarkt, en daarmee voor de Nederlandse energiemarkt. De belangrijkste verordeningen zijn verordening 714/2009 van het Europees parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1228/2003 (Pb EU 2009, L 211) (hierna: verordening 714/2009) en verordening 715/2009 verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1775/2005 (Pb EU 2009, L 211) (hierna: verordening 715/2009). Deze twee verordeningen zijn gelijk met richtlijn 2009/72 en richtlijn 2009/73 tot stand gekomen en vormen het zogenaamde derde energiepakket, samen met verordening 713/2009 van het Europees parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot oprichting van een Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (PbEU 2009, L211).

Verder zijn van belang verordening 994/2010 van het Europees parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gaslevering en houdende intrekking van Richtlijn 2004/67/EG van de Raad (PbEU 2010, L295) (hierna: verordening 994/2010) verordening 1227/2011 van het Europees parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt voor energie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1228/2003 (Pb EU 2001, L 326) (hierna: verordening 1227/2011 en verordening 347/2013 van het Europees parlement en de Raad van 17 april 2013 betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur en tot intrekking van Beschikking nr. 1364/2006/EG en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 713/2009, (EG) nr. 714/2009 en (EG) nr. 715/2009 (PbEU 2013, L 115) (hierna: verordening 347/2013).

Sinds het Verdrag van Lissabon is er ook in toenemende mate sprake van rechtstreeks werkende uitvoeringshandelingen en gedelegeerde handelingen. Het derde energiepakket richt zich op versterkte samenwerking en coördinatie tussen de transmissiesysteembeheerders van de lidstaten. Een belangrijk middel hiertoe is de ontwikkeling van netcodes om daadwerkelijke en transparante toegang tot die transmissienetwerken over de grenzen te verwezenlijken. Die netcodes moeten in overeenstemming zijn met de door het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators te formuleren kaderrichtsnoeren.

Deze netcodes worden opgesteld door de Europese netwerken van transmissiesysteembeheerders, het ENTSB.

Verordening 713/2009 beschrijft de mogelijke inhoud van de netcodes en de procedure voor het tot stand komen en wijzigen van deze netcodes. De Europese netcodes hebben betrekking op grensoverschrijdende aangelegenheden, en kunnen rekening houden met specifieke regionale kenmerken. De Europese netcodes zijn stapsgewijs tot stand gekomen en zullen ook de komende tijd nog aangevuld worden. De tot stand gekomen Europese netcodes werken rechtstreeks, net zoals Europese verordeningen.

Bij de totstandkoming van de verschillende Europese richtlijnen en verordeningen zijn de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet steeds op onderdelen aangepast. Echter, met dit wetsvoorstel wordt structureel rekening gehouden met de toenemende Europeanisering van de energiemarkt. Het Europese recht krijgt structureel een plaats in dit wetsvoorstel. Dit gebeurt langs verschillende lijnen.

Europese richtlijnen moeten worden omgezet in nationale regelgeving. De relevante richtlijnen waren reeds geïmplementeerd in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet en deze bepalingen blijven uiteraard in dit wetsvoorstel gehandhaafd. In onderdeel IV van deze toelichting zijn transponeringstabellen opgenomen van de vier belangrijkste richtlijnen, waarin wordt aangegeven op welke wijze dit wetsvoorstel zich verhoudt tot deze richtlijnen.

Indien deze richtlijnen gewijzigd worden of nieuwe richtlijnen tot stand komen, zal het altijd nodig zijn te bezien of wijziging van dit wetsvoorstel of de hierop gebaseerde regelgeving nodig is. De bedoeling is om dit wetsvoorstel, in vergelijking met de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet, meer op hoofdlijnen te formuleren en details in uitvoeringsregelgeving vast te leggen. Op deze wijze is de verwachting dat bij de wijziging van bestaande Europese richtlijnen of de totstandkoming van nieuwe Europese richtlijnen minder vaak of minder ingrijpend wijziging van dit wetsvoorstel nodig is. En omdat met dit wetsvoorstel meer wordt aangesloten bij de in Europees verband gehanteerde terminologie, is de verwachting dat implementatie ook eenvoudiger is.

Europese verordeningen en de hierboven beschreven Europese netcodes werken rechtstreeks. Deze worden, anders dan richtlijnen, dus niet omgezet in nationale wet- en regelgeving. In dit wetsvoorstel komen deze verordeningen en netcodes dan ook nauwelijks aan de orde. Wel is een aantal bepalingen opgenomen om de Europese verordeningen en netcodes waar nodig mee te nemen in de nationale regelgeving en de uitvoering en handhaving van deze rechtstreeks werkende Europese regels te verbeteren en te vereenvoudigen. Om dit doel te bereiken is in artikel 1.1, tweede lid, van dit wetsvoorstel opgenomen dat onder wettelijke taken van een systeembeheerder ook worden begrepen onderdelen van bindende EU-rechtshandelingen inzake elektriciteit of gas die bij ministeriële regeling zijn aangewezen. Het begrip wettelijke taken is onder meer van belang voor de tarieven die ACM vaststelt voor de systeembeheerders. Op deze wijze is verzekerd dat de taken van systeembeheerders uit deze Europese verordeningen en netcodes ook in de tarieven worden meegenomen. Het is hierdoor niet nodig, zoals nu op een aantal plaatsen in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet het geval is, om deze taken in de wet te noemen onder verwijzing naar een Europese verordening.

In hoofdstuk 10 van dit wetsvoorstel wordt ACM aangewezen als nationale regulerende instantie, bedoeld in artikel 35, eerste lid, van richtlijn 2009/72 en artikel 39, eerste lid, van richtlijn 2009/73. In aanvulling hierop wordt de mogelijkheid geopend om bij ministeriële regeling artikelen van Europese verordeningen en netcodes aan te wijzen waarvoor ACM nationale regulerende instantie, de regulerende autoriteit of de bevoegde autoriteit is. Deze drie begrippen worden naast elkaar genoemd omdat in de Europese regelgeving verschillende begrippen worden gebruikt, overigens zonder dat hiermee materieel een verschil is beoogd.

In hoofdstuk 11 van dit wetsvoorstel wordt vastgelegd dat het verboden is om in strijd te handelen met onderdelen van bindende EU-rechtshandelingen inzake elektriciteit of gas. Ook hier vindt, vanwege de duidelijkheid en kenbaarheid van de invulling van deze verbodsbepaling, aanwijzing van deze onderdelen plaats bij ministeriële regeling. Op deze wijze wordt nagestreefd dat voor de meeste gevallen waarin verordeningen, gedelegeerde handelingen, uitvoeringshandelingen of netcodes tot stand komen, geen wetswijziging nodig is. In de meeste gevallen volstaat voor bindende EU-rechtshandelingen immers het aanwijzen van een bevoegde autoriteit en de strafbaarstelling.

4.2 Hoofdstukken

De Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet zijn moeilijk leesbaar. Dit komt mede doordat in de loop van de tijd de logische opbouw van deze wetten verloren is gegaan als gevolg van vele wijzigingen en aanvullingen. Om deze reden, en om een betere aansluiting bij de Europese regels te waarborgen, wordt in dit wetsvoorstel een volgorde van hoofdstukken voorgesteld die de energieketen volgt. De volgorde is:

  • 1. Algemene bepalingen (Definities en reikwijdte)

  • 2. Elektriciteits- en gasproductie

  • 3. Gasopslag en LNG

  • 4. Inrichting systeembeheer

  • 5. Taken en verplichtingen van beheerders van systemen

  • 6. Tariefregulering

  • 7. Markten en handel

  • 8. Levering

  • 9. Codes

  • 10. Uitvoering en Toezicht

  • 11. Overige bepalingen

  • 12. Slot- en overgangsbepalingen

In hoofdstuk 1 zijn de definities opgenomen. De definities zijn zo veel mogelijk gestroomlijnd met de Europese regelgeving. Dit is van belang om een eenduidige uitleg en toepassing van de Europese definities te bereiken. Daarnaast is dit van belang omdat er in toenemende mate rechtstreeks bindende Europese voorschriften zijn, vooral in de vorm van gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen. Door Europese begrippen waar mogelijk nationaal te hanteren, wordt de samenhang tussen de nationale en Europese regelgeving verbeterd en wordt het gemakkelijker deze als één geheel te zien. Het is gelet op het verschil in aggregatieniveau niet in alle gevallen mogelijk en wenselijk om de Europese definities één op één over te nemen in de nationale wetgeving. Wel is beoogd om materieel geen verschillende invulling aan de begrippen te geven.

Hoofdstuk 2 heeft betrekking op de productie van elektriciteit en de winning van gas. De productie van elektriciteit en winning van gas zijn vrije markten waarop marktpartijen met elkaar concurreren. Gevolg hiervan is dat slechts over enkele aspecten regels worden gesteld: de aanleg van grote nieuwe elektriciteitsproductie-eenheden, de certificering van duurzame productie, de winning van gas uit kleine velden, de gaskwaliteit en het salderen van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen bij aangeslotenen met een kleine aansluiting. Deze regels zijn inhoudelijk gelijk aan de regels die voor deze onderwerpen zijn opgenomen in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. Waar mogelijk zijn vergelijkbare bepalingen in de Elektriciteitswet 1998 en in de Gaswet samengevoegd. Een aantal bepalingen in dit hoofdstuk ziet uitsluitend op elektriciteit of gas.

Hoofdstuk 3 heeft betrekking op LNG en gasopslag. Het gaat hier om gas dat – aangevoerd als LNG – op het Nederlandse gassysteem wordt ingevoed of gas dat vanuit het systeem in een gasopslag wordt opgeslagen of vanuit deze gasopslag weer op het systeem wordt ingevoed.

De Europese regelgeving kent verschillende regels over LNG- en gasopslagbedrijven. In dit hoofdstuk zijn verschillende bepalingen opgenomen ter implementatie van deze Europese regels. Ook in deze artikelen zijn geen beleidsmatige wijzigingen doorgevoerd.

De hoofdstukken 4, 5 en 6 hangen nauw samen en zien op de inrichting van het systeembeheer, de taken van de systeembeheerders en de tarieven die voor deze taken in rekening kunnen worden gebracht bij aangeslotenen. Elektriciteit die is geproduceerd en gas dat is gewonnen, wordt volgens de regels van deze hoofdstukken op het systeem ingevoed en getransporteerd naar de eindafnemer. Op deze onderdelen van het voorstel wordt in de hoofdstukken 5 en 6 van deze algemene toelichting meer uitgebreid ingegaan.

Hoofdstuk 7 gaat over markten en handel. Er gelden slechts enkele bepalingen voor de elektriciteits- en gasmarkt en de handel in elektriciteit en gas. Deze zijn veelal afkomstig uit de Europese regelgeving. Eén van de onderwerpen die in dit hoofdstuk wordt geregeld, betreft de programmaverantwoordelijkheid. Het gaat hier om de verplichting voor systeemgebruikers om aan transmissiesysteembeheerders te laten weten wat de verwachte afname van elektriciteit of gas is. Op basis van deze informatie kunnen transmissiesysteembeheerders hun systeem in balans houden. De programmaverantwoordelijkheid is zowel in de Elektriciteitswet 1998 als in de Gaswet summier geregeld. In dit wetsvoorstel wordt dit voor de leveringszekerheid en voorzieningszekerheid belangrijke onderwerp uniform en helder vastgelegd. Inhoudelijk leidt dat niet tot wijzigingen. In paragraaf 6.4 wordt nader ingegaan op de programmaverantwoordelijkheid.

Hoofdstuk 8 bevat bepalingen die gaan over de levering van elektriciteit en gas en bepalingen inzake consumentenbescherming. In dit hoofdstuk zijn onder meer geregeld de informatie die aangeslotenen moeten ontvangen, de leveringsvergunning, het afsluitbeleid en de klachtenbehandeling. Ook hier gaat het om bestaande bepalingen die waar mogelijk zijn samengevoegd, zodat voor elektriciteit en gas één bepaling geldt.

Hoofdstuk 9 heeft betrekking op de zogenaamde codes. Dit zijn regels die ACM vaststelt op voorstel van de gezamenlijke systeembeheerders. Deze regels zijn bindend voor degenen tot wie deze zich richten. De bepalingen over de codes zijn gestroomlijnd en aangepast aan de nieuwe inhoud van de hoofdstukken 4, 5 en 6. De reikwijdte en de totstandkomingsprocedures van de codes zijn in dit wetsvoorstel ongemoeid gelaten.

Hoofdstuk 10 heeft betrekking op uitvoering en toezicht. Dit hoofdstuk bevat een stroomlijning van de bepalingen in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet.

Hoofdstuk 11 bevat enkele overige bepalingen. Dit zijn bepalingen die niet logisch passen in één van de voorgaande hoofdstukken. Het gaat hier dan ook om zeer uiteenlopende onderwerpen. In de in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen zijn geen inhoudelijke wijzigingen aangebracht. Waar mogelijk zijn bepalingen gestroomlijnd.

Hoofdstuk 12, ten slotte, bevat bepalingen die er voor moeten zorgen dat de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel goed verloopt. Om dit te bereiken worden ten eerste wetten aangepast die verwijzingen bevatten naar de huidige Elektriciteitswet 1998 en de huidige Gaswet. In de tweede plaats bevat dit hoofdstuk overgangsrecht om op een goede wijze te komen van de bestaande Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet naar de bepalingen van dit wetsvoorstel. In overgangsrecht is voorzien indien het bijvoorbeeld gaat om bestaande besluiten of bestaande situaties, die in het wetsvoorstel anders zijn geregeld.

5. Inrichting systeembeheer

5.1 Algemeen

Met het beheer van de energietransportsystemen zijn publieke belangen gemoeid met betrekking tot leveringszekerheid, kwaliteit en toegankelijkheid voor burgers en bedrijven. Vandaar dat deze diensten in handen zijn van de systeembeheerders en onderhevig zijn aan specifieke sturing via wet- en regelgeving. Het transport van energie over netwerksystemen is een natuurlijk monopolie. Het is immers maatschappelijk inefficiënt om overlappende transportsystemen aan te leggen. Hierdoor zijn afnemers van transportdiensten aangewezen op één systeem en één systeembeheerder. Er is daarom regulering nodig om systeemgebruikers te beschermen tegen de marktmacht van deze systeembeheerders. De regulering betreft het eigendom, de inrichting, de taken, de verplichtingen en de tarieven van de systeembeheerders en verwante bedrijven.

Bovendien vraagt de energietransitie om een heldere rol- en taakverdeling teneinde binnen die kaders vorm te geven aan noodzakelijke ontwikkelingen. In dit voorstel worden ten opzichte van de vigerende wetten rollen en verantwoordelijkheden helderder toegewezen. Ten aanzien van de inrichting van de systeembeheerder gaat het daarbij om het volgende drie punten. Ten eerste worden de structuur en de uitgangspunten van de inrichting van de systeembeheerder gestroomlijnd en transparanter in het wetsvoorstel vastgelegd door, onder meer, beter aan te sluiten op begrippen en kaders die in de Europese regelgeving zijn vastgelegd. Zo worden bestaande begrippen als landelijk netbeheerder en regionale netbeheerder vervangen door respectievelijk transmissiesysteembeheerder en distributiesysteembeheerder en zijn taken die verspreid over de wet stonden bij elkaar gebracht.

Ten tweede wordt de systeembeheerder steviger gepositioneerd. Een systeembeheerder voert slechts die taken uit die bij of krachtens wettelijk voorschrift aan hem zijn toegekend. De groep waarbinnen de systeembeheerder opereert, de infrastructuurgroep, voert slechts activiteiten uit die bij wet aan hem zijn toegestaan. Dit verheldert de marktordening: daadwerkelijke marktwerking op een level playing field waar mogelijk, en regulering waar er geen marktwerking mogelijk is. Bovendien wordt de systeembeheerder verplicht om informatie openbaar te maken aan alle marktpartijen teneinde hen in staat te stellen diensten te ontwikkelen die nodig zijn voor de transitie. Zie voor nadere toelichting paragraaf 6.6.

Ten slotte wordt in het voorstel uitvoering gegeven aan het kabinetsbesluit om transmissiesysteembeheerders kruisparticipaties aan te laten gaan met buitenlandse transmissiesysteembeheerders (Kamerstukken II 2013/14, 28 165, nr. 176).

Bovengenoemde onderwerpen zullen hieronder nader worden toegelicht.

5.2 Europese aspecten systeembeheer

Systeembeheerders hebben overeenkomstig dit wetsvoorstel het alleenrecht op het beheer van systemen. Zij zijn belast met diensten van algemeen economisch belang in overeenstemming met de beginselen van het Unierecht. Dit betreft specifiek de in de artikelen 5.4 en 5.10 van het wetsvoorstel omschreven taken.

Op grond van artikel 106, tweede lid, VWEU vallen ondernemingen die met het beheer van diensten van algemeen belang zijn belast onder de mededingingsregels, voor zover de toepassing van die regels de vervulling van de hun opgedragen wettelijke taak niet verhindert en met dien verstande dat de ontwikkeling van het handelsverkeer niet mag worden beïnvloed in een mate die strijdig is met het belang van de Unie. In deze context hebben de lidstaten het recht om, met inachtneming van het recht van de Unie, de omvang en de organisatie van hun diensten van algemeen economisch belang te definiëren. In het bijzonder kunnen zij daarbij met de doelstellingen van hun nationaal beleid rekening houden (zie arresten van 21 december 2011, Enel, C-242/10, punt 50; 20 april 2010, Federutility, C-265/08, punt 29 en van 21 september 1999, Albany, C- 67/96, punt 104).

Dat aan de lidstaten een ruime discretionaire bevoegdheid toekomt om te beslissen wat een dienst van algemeen economisch belang is, hoe deze moet worden gefinancierd en aan welke bijzondere verplichtingen deze dienst onderworpen is, blijkt overigens ook nadrukkelijk uit artikel 14 VWEU en Protocol nr. 26 bij dat verdrag.

Voor zover het alleenrecht voor systeembeheerders een inbreuk op het EU-recht en dan met name de mededingingsbepalingen en het vrij verkeer van diensten (zoals neergelegd in artikel 56 VWEU) oplevert, wordt deze overeenkomstig de zogenaamde «rule of reason» (zie het arrest van 23 november 1999, Arblade, gevoegde zaken C-396/96 en C-376/96, punten 33–36) gerechtvaardigd door dwingende redenen van algemeen, niet-economisch belang, te weten leveringszekerheid, de bescherming van afnemers van energie door het borgen van de kwaliteit en toegankelijkheid van het systeem en de bevordering van energiebesparing ter bescherming van het klimaat.

Gelet op het feit dat ook bij het net op zee het publieke belang van een betrouwbare, betaalbare en schone energievoorziening nadrukkelijk in het geding is, moet ook de aanleg en het beheer van het net op zee als een dienst van algemeen economisch belang worden aangemerkt. De realisatie van een dergelijk net op zee is enerzijds van groot belang om te kunnen voldoen aan doelstellingen op het gebied van duurzame energie en stelt anderzijds hoge eisen aan de kwaliteit van het systeem om de stabiliteit van het net en daarmee de leveringszekerheid te kunnen garanderen.

Met inachtneming van deze overwegingen is gekozen voor een systeem waarbij het aanleggen en beheren van het transmissiesysteem op zee wordt toegekend aan TenneT. Hiermee is naar het oordeel van het kabinet in het licht van artikel 106 VWEU sprake van een noodzakelijke en proportionele maatregel, waarmee een gerechtvaardigd algemeen belang wordt gediend. Er zij in dit verband op gewezen dat de lidstaten op grond van artikel 3, tweede lid, van richtlijn 2009/72 in het algemeen economisch belang openbare dienstverplichtingen mogen opleggen aan elektriciteitsbedrijven die onder meer betrekking kunnen hebben op de leveringszekerheid en de bescherming van het milieu, met inbegrip van energie uit hernieuwbare bronnen. De aanwijzing van TenneT doet daarnaast op geen enkele wijze afbreuk aan de vrije toegang tot het systeem, de onafhankelijkheid van de systeembeheerder en het stelsel van tariefregulering onder toezicht van de ACM. In paragraaf 6.7 van deze memorie wordt de keuze voor de aanwijzing van TenneT nader toegelicht.

De Europese regelgeving vereist dat een transmissiesysteembeheerder onafhankelijk is van bedrijven die energie produceren, leveren of verhandelen. De Europese regelgeving staat drie varianten toe in de bedrijfsstructuur met elk een verschillende mate van onafhankelijkheid van de systeembeheerder ten opzichte van productie-, leverings- en handelsbedrijven. In Nederland is de variant «ontvlechting» (artikel 9, eerste lid, van richtlijnen 2009/72 en 2009/73) geïmplementeerd. In deze variant mag in de onderneming waar de systeembeheerder onderdeel van uitmaakt, geen productie, levering en handel plaatshebben. Uit de richtlijnen volgt dat als een lidstaat eenmaal de variant «ontvlechting» heeft geïmplementeerd het kiezen voor een andere optie niet meer mogelijk is.

In het wetsvoorstel blijft – onder voorbehoud van lopende rechtszaken over de Wet onafhankelijk netbeheer – de bestaande nationale keuze gehandhaafd dat ook van de distributiesysteembeheerder vereist wordt dat deze onafhankelijk is. Dit is voorzien in een afzonderlijk lid (artikel 4.6, zesde lid), waardoor de mogelijkheid bestaat om dat lid niet in werking te laten treden indien de uitspraak hier aanleiding voor geeft.

5.3 De beheerders van systemen

De Europese regelgeving stelt een groot aantal eisen aan de inrichting van de systeembeheerders. Om aan te sluiten bij deze regelgeving en om haar te implementeren worden de definities en bepalingen uit de Europese regelgeving als beginpunt van het wetsvoorstel genomen. De Europese regelgeving onderscheidt als twee belangrijkste soorten systeembeheerder de transmissiesysteembeheerders en de distributiesysteembeheerders.

Hiernaast kent de Europese regelgeving voorschriften voor (beheerders van) interconnectoren, gesloten distributiesysteem en directe lijn.

Een transmissiesysteem vormt de ruggengraat van het energietransport en transporteert elektriciteit op een hoog voltage of gas onder hoge druk. De aansluitingen op en verbindingen met het transmissiesysteem bestaan hoofdzakelijk uit grote producenten (elektriciteitscentrales en gasvelden), grote eindafnemers (gascentrales, grote industrie), gasopslagen, de distributiesystemen die op lager voltage of druk de energie verder transporteren, en de verbindingen met andere transmissiesystemen. Voor elektriciteit is thans TenneT de transmissiesysteembeheerder en GTS is die voor gas. Deze bedrijven hebben landelijke dekking met hun systemen. De verbindingen met andere transmissiesystemen betreffen grensoverschrijdende verbindingen.

Een distributiesysteem transporteert elektriciteit onder laag voltage of zorgt voor het lokale of regionale gastransport, veelal onder lage druk. Op deze systemen is een grote hoeveelheid eindafnemers aangesloten. Voorheen betrof het transport een centrale invoeding op één of enkele grote aansluitingen met een transmissiesysteem en distributie naar de kleine aansluitingen van eindafnemers. Thans is ook sprake van decentrale invoeding en is transport van distributiesystemen naar andere distributiesystemen en transmissiesystemen mogelijk.

Een interconnector is een transmissiesysteem. Veel van de Nederlandse interconnectoren maken integraal onderdeel uit van het transmissiesysteem van de transmissiesysteembeheerders, TenneT en GTS. Deze transmissiesysteembeheerders zijn daarmee ook de beheerder van de interconnectoren die deel uitmaken van hun systeem. TenneT en GTS zullen dus niet apart worden aangewezen als beheerder van interconnectoren. Dit levert efficiencyvoordelen op, zowel in administratieve lasten en nalevingskosten als in uitvoeringslasten.

Er zijn ook interconnectoren die geen integraal onderdeel uitmaken van een transmissiesysteem. Voor die interconnectoren wordt een afzonderlijke interconnectorbeheerder aangewezen. Aangezien interconnectoren van groot belang zijn voor de totstandkoming van een Europese energiemarkt is de regulering van interconnectoren grotendeels Europees bepaald. Een eerste belangrijke Europese voorziening is de mogelijkheid om nieuwe interconnectoren te ontheffen van bepaalde verplichtingen van de verordeningen en de richtlijnen. Voor elektriciteit is deze voorziening opgenomen in artikel 17 van verordening 714/2009 en voor gas in artikel 36 van de richtlijn 2009/73. Voor een bepaalde periode kunnen deze interconnectoren worden ontheven indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. De belangrijkste daarvan zijn dat de investering de mededinging moet vergroten, bij moet dragen aan de leverings- en voorzieningszekerheid en dat het investeringsrisico zo groot is dat de investering niet wordt gedaan als er geen ontheffing wordt verleend. Voorbeelden van ontheven interconnectoren zijn BritNed voor elektriciteit en de Balgzand-Bacton-Line (BBL) voor gas.

Voorts bepalen de verordeningen de wijze waarop met schaarse capaciteit op interconnectoren moet worden omgegaan door middel van congestiebeheersprocedures en hoe prijsvorming op de interconnectoren vorm wordt gegeven. Dit vindt in de regel plaats door het volgen van marktconforme procedures zoals veilingmechanismen. In verordening (EU) nr. 984/2013 van de Commissie van 14 oktober 2013 tot vaststelling van een netcode met betrekking tot capaciteits-toewijzingsmechanismen in gastransmissiesystemen en tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees parlement en de Raad (PbEU 2013, L 273) wordt een netcode vastgesteld waarbij gestandaardiseerde capaciteits-toewijzingsmechanismen in gastransmissiesystemen worden opgezet. Dat mechanisme omvat een veilingsprocedure voor de relevante interconnectiepunten binnen de Europese Unie en de standaard grensoverschrijdende capaciteitsproducten die moeten worden aangeboden en toegewezen.

Conform de Europese systematiek is een interconnector dus een transmissiesysteem. Echter, gelet op het feit dat het onwenselijk is dat alle taken voor transmissiesysteembeheerders ook van toepassing zijn op interconnectorbeheerders worden interconnectorbeheerders niet als transmissiesysteembeheerders aangemerkt en hebben zij een beperkter takenpakket. Dit is neergelegd in artikel 5.35. Andere bepalingen die voor interconnectoren relevant zijn, zijn de inrichtings- en certificeringseisen van hoofdstuk 4 (met name artikelen 4.1, 4.2, 4.3 en 4.6), onderdelen van de tariefregulering (artikel 6.17), de codes (artikel 9.10) en de regels over geschillen (10.21 en 10.22). De reikwijdte van de artikelen die van toepassing zijn op interconnectorbeheerders wordt beperkt tot datgene wat noodzakelijk is voor een juiste implementatie.

De beheerders van gesloten distributiesystemen beheren distributiesystemen die klein zijn in geografische zin, qua scope en qua aantal aansluitingen. Er is slechts van een gesloten distributiesysteem sprake als het systeem geïntegreerd is met de infrastructuur voor productie of verbruik van energie, of als de eindafnemer van de energie ook de eigenaar van het transportsysteem is. Ook aan een beheerder van een gesloten distributiesysteem zijn Europeesrechtelijk minder eisen gesteld dan aan systeembeheerder. De inrichtingseisen zijn opgenomen in artikel 4.4, het takenpakket in artikel 5.36 en bij verschillende artikelen in hoofdstuk 8 is de beheerder van een gesloten distributiesysteem genoemd. Codes zijn niet op deze beheerders van toepassing.

Een directe lijn betreft een rechtstreekse verbinding tussen een producent en één of meer eindafnemers. Een directe lijn is pas een directe lijn als deze is aangemeld bij ACM, overeenkomstig artikel 4.5. Een directe lijn is verder ongereguleerd.

5.4 Wettelijke taken en nevenactiviteiten

Uitgangspunt blijft dat systeembeheerders slechts wettelijke taken verrichten en uit dien hoofde geen nevenactiviteiten kunnen hebben. Het verrichten van wettelijke taken is in de huidige wetten geformuleerd als een concurrentieverbod, maar in het wetsvoorstel is opgenomen dat een systeembeheerder slechts wettelijke taken mag uitvoeren. Uit het wetsvoorstel volgt dat deze wettelijke taken slechts door de systeembeheerder mogen worden uitgevoerd. De uitzonderingen worden in het wetsvoorstel expliciet genoemd. Deze betreffen werkzaamheden die een systeembeheerder uitbesteedt, bijvoorbeeld met betrekking tot meetinrichtingen en het meten. De systeembeheerders zijn in de praktijk onderdeel van een concern waarin naast één of meerdere systeembeheerders ook andere rechtspersonen zitten die wel andere activiteiten kunnen verrichten. Een dergelijk concern wordt aangeduid met de term «netwerkbedrijf». Omdat de benamingen netbeheerder en netwerkbedrijf eenvoudig door elkaar kunnen worden gehaald, wordt in het wetsvoorstel de term infrastructuurgroep geïntroduceerd voor het concern waarvan een systeembeheerder onderdeel is. De bedrijven die geen systeembeheerder zijn en onderdeel uitmaken van de infrastructuurgroep worden gedefinieerd als infrastructuurbedrijven.

Deze infrastructuurbedrijven mogen geen activiteiten ontplooien die in strijd kunnen zijn met het belang van het beheer van het systeem; het verbod op nevenactiviteiten. Het werkgebied van deze infrastructuurbedrijven blijft ingekaderd, zodat de systeembeheerder binnen het geïntegreerde bedrijf niet aan onverantwoorde risico’s wordt blootgesteld. Een tweede belangrijke reden het werkgebied van de infrastructuurbedrijven in te kaderen is gelegen in de onafhankelijke rol die infrastructuurgroepen daarmee kunnen blijven spelen in de energiemarkt. Dat er partijen zijn die op een open wijze infrastructuur kunnen beheren via welke marktpartijen met elkaar kunnen concurreren is van grote meerwaarde. Juist door de inkadering is verzekerd dat de onafhankelijke positie van infrastructuurgroepen blijft bestaan.

Dit betekent in de eerste plaats dat de totale omvang van de activiteiten van het infrastructuurbedrijf ten opzichte van het systeembeheer zodanig beperkt blijft dat van het totaal van de activiteiten van de infrastructuurgroep de hoofdzaak het beheer van systemen (inclusief interconnectoren) is. Hiermee is verzekerd dat de aandacht van de infrastructuurgroep en het management vooral gericht blijft op de kerntaak: het beheren van systemen binnen of buiten Nederland.

Hiernaast dient het werkgebied inhoudelijk beperkt te blijven tot activiteiten die verwant zijn aan de energie-infrastructuur. Dit betekent activiteiten met betrekking tot aanleg en beheer van kabels en leidingen en hulpmiddelen die daarbij horen, laadinfrastructuur en meetinrichtingen. Hierbij kan gedacht worden aan ruw biogasnetten, warmtenetten, laadpalen voor elektrische voertuigen of infrastructuur voor telecommunicatie. De uiteindelijke exploitatie, bijvoorbeeld het produceren of leveren van ruw biogas of warmte of het aanbieden van laaddiensten, is voorbehouden aan anderen. Daar waar het gaat over productie of levering van ruw biogas en het aanbieden van laaddiensten (waarmee elektriciteitsverkoop gepaard gaat) volgt ook uit de in artikel 4.6 opgenomen onafhankelijkheidseisen dat infrastructuurbedrijven hierbij geen rol mogen spelen. Dit onderscheid maakt dat marktpartijen op een open wijze gebruik kunnen maken van infrastructuur die door een onafhankelijke partij, het infrastructuurbedrijf, wordt beheerd en ter beschikking wordt gesteld.

Bij installaties kunnen infrastructuurbedrijven ook een rol spelen, namelijk het aanleggen, onderhouden of ter beschikking stellen van installaties. Het beheer en exploitatie van deze installaties is daarbij aan anderen. Zo kunnen infrastructuurbedrijven technische expertise leveren voor de bouw van een productie-installatie, maar is het niet toegestaan dat ze die installatie ook gaan beheren of dat ze anderszins bemoeienis hebben met het gebruik van de productie-installatie.

Verder kunnen de infrastructuurbedrijven actief zijn op het gebied van interconnectoren, meetdiensten, certificering van hernieuwbare energie en energiebeurzen.

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere handelingen of activiteiten gerelateerd aan energie-infrastructuur worden aangewezen die een infrastructuurbedrijf kan verrichten. Reden hiervoor is dat ontwikkelingen ten aanzien van energie-infrastructuur in volle gang zijn en dat het onwenselijk is dat door de in onderhavig wetsvoorstel opgenomen verduidelijking van de omschrijving «infrastructureel en aanverwant» uit de vigerende wetten er onbedoeld geen ruimte is voor toekomstige ontwikkelingen. De mogelijkheid bij algemene maatregel van bestuur extra handelingen of activiteiten te kunnen aanwijzen die gerelateerd zijn aan energie-infrastructuur voorkomt dit, zonder dat dit afbreuk doet aan de duidelijke afbakening die in het wetsvoorstel is opgenomen.

Het wetsvoorstel laat door de formulering «activiteiten met betrekking tot» ruimte voor invulling van deze activiteiten door infrastructuurbedrijven. Zo kan een infrastructuurbedrijf kabels aanleggen en beheren, maar kan er ook voor gekozen worden alleen een deel van het werk te doen of er advies over te geven. Bij het ter beschikking stellen van installaties kan het bijvoorbeeld ook gaan over het ter beschikking stellen van onderdelen daarvan.

Gekozen is de beperking van de activiteiten van infrastructuurbedrijven tot Nederland te beperken om infrastructuurbedrijven de ruimte te geven activiteiten in andere landen te ontplooien in lijn met regelgeving van het betreffende land. Bovendien wordt voorkomen dat infrastructuurbedrijven geconfronteerd worden met tegenstrijdige verplichtingen in de situatie dat wetgeving van een ander land vereist dat bepaalde activiteiten worden ontplooid en het infrastructuurbedrijf op basis van de Nederlandse wetgeving deze activiteiten niet mag ontplooien.

Voor het infrastructuurbedrijf waar de transmissiesysteembeheerder voor gas mee in een groep zit, is een ruimere omschrijving van de mogelijke activiteiten opgenomen. Deze kan naast de hierboven genoemde activiteiten ook activiteiten ontplooien met betrekking tot LNG, gasopslag en gasinfrastructuur. Bovendien kan deze op grond van het voorstel naast aanleg en onderhoud ook het beheer van LNG- en opslaginstallaties op zich nemen. Met gasinfrastructuur wordt gedoeld op andere infrastructuur dan systemen, bijvoorbeeld de Nordstream-gasleiding of netten en installaties voor het transport van CO2. De achtergrond van deze ruimere mogelijkheid aan activiteiten is dat sprake is van een bijzondere rol bij de Nederlandse strategie inzake de gasrotonde en daarmee de leveringszekerheid van gas.

Voor het infrastructuurbedrijf waar de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit mee in een groep zit, is opgenomen dat activiteiten met betrekking tot antenne-opstelpunten kunnen worden ontplooid. Dit omdat het wenselijk is dat deze activiteiten, waarvoor deels gebruik wordt gemaakt van de masten van het transmissiesysteem voor elektriciteit, kunnen worden voortgezet binnen het infrastructuurbedrijf.

Met deze afbakening van de activiteiten van infrastructuurbedrijven waarmee systeembeheerders in een groep zitten is er enerzijds oog voor synergievoordelen en het nuttig hergebruik van kennis en ervaring en anderzijds voor het belang dat marktpartijen hebben bij een duidelijke en beperkte rol voor infrastructuurbedrijven. Deze afbakening in combinatie met het aandeelhouderschap van de staat, provincies en gemeenten borgt dat infrastructuurbedrijven bij hun kerntaken blijven. Opgemerkt zij dat binnen de gestelde juridische kaders steeds een eigenstandige investeringsafweging dient te worden gemaakt door de infrastructuurbedrijven en hun aandeelhouders; dit wetsvoorstel verplicht niet tot het verrichten van activiteiten of het doen van investeringen.

5.5 Verhouding tussen infrastructuurbedrijf en marktpartijen

Het infrastructuurbedrijf concurreert met andere marktpartijen. Het infrastructuurbedrijf dat in één infrastructuurgroep met een systeembeheerder opereert, zou oneigenlijke concurrentievoordelen ten opzichte van andere marktpartijen kunnen hebben door die specifieke uitgangspositie. Oneigenlijke concurrentievoordelen werken belemmerend voor de rol die marktpartijen willen spelen bij nieuwe ontwikkelingen in de energiemarkt. In dit wetsvoorstel wordt hier langs de volgende lijnen gevolg aan gegeven.

De basis is dat de wettelijke taken door de systeembeheerder worden uitgevoerd. Hier volgt uit dat infrastructuurbedrijven de aan systeembeheerders toebedeelde taken niet als activiteiten mogen ontplooien, tenzij het gaat om door de systeembeheerder uitbestede taken. Deze scherpe scheiding stimuleert een eerlijke en transparante inkomsten- en kostentoedeling tussen de systeembeheerder en de infrastructuurbedrijven. Hierbij gelden heldere boekhoudkundige eisen. De boekhoudkundige eisen dienen om te voorkomen dat kosten van het infrastructuurbedrijf aan de systeembeheerder worden toegerekend, waardoor deze kosten in de systeemtarieven terecht zouden komen en sprake zou zijn van kruissubsidiëring.

Financiële risico’s in de groep mogen niet terugslaan op de systeembeheerder. Daartoe wordt bepaald dat een systeembeheerder zich niet aansprakelijk mag stellen voor schulden van de infrastructuurgroep. Een systeembeheerder dient verder met het infrastructuurbedrijf een relatie te hebben die in het normale handelsverkeer gebruikelijk is tussen niet-verwante bedrijven. In de uitvoeringsregelgeving kunnen hier nadere regels over worden gesteld, bijvoorbeeld over de mate waarin naar klanten opgetreden wordt als een geïntegreerd bedrijf.

5.6 Publiek eigendom en de mogelijkheid van kruisparticipaties

Uitgangspunt in het wetsvoorstel blijft dat de aandelen in systeembeheerders in publieke handen dienen te blijven. Bij deze eigendomseis mag de eigendom ook indirect bij een overheid berusten; een systeembeheerder is dan eigendom van een rechtspersoon die eventueel via meerdere tussenliggende rechtspersonen eigendom is van een overheid. De systeembeheerder moet op zijn beurt eigenaar van het door hem beheerde systeem zijn.

Op deze eis van publiek eigendom wordt één uitzondering gemaakt. In het voorstel is de mogelijkheid opgenomen om een aandelenruil met andere transmissiesysteembeheerders onder voorwaarden mogelijk te maken. Deze voorwaarden zijn: een meerwaarde voor het publieke belang, een blijvende overwegende zeggenschap voor de staat, samenwerking kan alleen met een op basis van Europese regels gecertificeerd en volledig onafhankelijk infrastructuurbedrijf, en er moet sprake zijn van een goede business case.

TenneT en Gasunie kunnen op dit moment al samenwerkingsverbanden aangaan, zolang er geen sprake is van vervreemding van aandelen van de transmissiesysteembeheerders. Door de voorgestelde aanpassing wil het kabinet de strategische samenwerking tussen beheerders van Europese transmissiesystemen faciliteren, gegeven de internationalisering van de energiemarkt.

Internationale samenwerking heeft tot doel de voorzieningszekerheid en de betaalbaarheid te bevorderen en te zorgen voor een betere afstemming van investeringen. Dit geldt voor zowel elektriciteit als gas. Versterking van internationale samenwerking is ook nodig in het licht van de transitie naar een duurzame energiehuishouding in Europa. Dit laatste vraagt met name voor elektriciteit om een aanpassing en versterking van de infrastructuur.

Aandelenruil kan de economische prikkels versterken om tot een stabiele samenwerking te komen. De meerwaarde van samenwerking ligt primair op het strategische vlak. Het is niet de bedoeling een eventuele samenwerking met aandelenruil aan te gaan met als doel te voorzien in een (eventuele) kapitaalbehoefte van de Nederlandse infrastructuurbedrijven. Wel kan er bij een aandelenruil sprake van zijn dat één van de partijen naast aandelen ook geld in de ruil inbrengt, omdat de transmissiesysteembeheerders verschillen in omvang en waarde.

Essentieel voor iedere vorm van grensoverschrijdende samenwerking is dat de publieke belangen goed geborgd blijven. De aandelen van de transmissiesysteembeheerders zijn bij de splitsing van de productie-, handels- en leveringsbedrijven van het systeembeheer in handen van de staat gekomen. Het verwerven van een 100%-belang door de staat was ingegeven door de wens een volledige ontvlechting van de ondernemingen te realiseren en de onafhankelijkheid van het systeembeheer te waarborgen. Deze onafhankelijkheid is inmiddels wettelijk geborgd binnen de Europese wetgeving. De non-discriminatoire toegang tot en tarifering van de infrastructuur is daarmee geregeld. Zowel TenneT als GTS heeft belangrijke publieke taken, die nooit in het geding mogen komen. Voor de borging van deze belangen zijn wettelijke bepalingen van belang. De wetgeving stelt een groot aantal taken, eisen en verplichtingen aan de systeembeheerders, gericht op betrouwbaarheid, betaalbaarheid en duurzaamheid. Het toezicht op de systeembeheerders wordt uitgevoerd door een onafhankelijke instantie, ACM. De huidige combinatie van onafhankelijke transmissiesysteembeheerders, regulering en toezicht legt een solide basis voor de borging van de eerder genoemde publieke belangen. In aanvulling hierop stelt dit wetsvoorstel voorwaarden aan iedere vorm van grensoverschrijdende samenwerking die invloed heeft op het aandeelhouderschap van de staat. Een van die voorwaarden is dat een aandelenruil meerwaarde heeft voor het publieke belang. In de praktijk zullen de Minister van Financiën en de Minister van Economische Zaken een concreet voorstel voor aandelenruil gezamenlijk beoordelen.

Een andere voorwaarde die in dit wetsvoorstel is vastgelegd, is dat de meerderheid van de aandelen en de overwegende zeggenschap bij de overheid blijven liggen. Het kabinet heeft in de Nota Deelnemingenbeleid rijksoverheid 2013 (Kamerstukken II 2013/2014, 28 165, nr. 165) vastgelegd dat permanent aandeelhouderschap in TenneT en Gasunie gewenst is. De categorie permanent wil niet zeggen dat er per definitie geen private of publieke medeaandeelhouders kunnen toetreden, maar de overheid moet overwegende zeggenschap houden. Het transmissiesysteem vervult een nutsfunctie van vitaal belang. De percentages aandelenbelang in de transmissiesysteembeheerder die geruild kunnen worden zullen, afhankelijk van de casus, kunnen variëren van enkele procenten tot maximaal de helft minus één aandeel. Voor een strategische samenwerking met kruisparticipatie ligt een uitwisseling van bescheiden belangen in de rede. Dit is in de praktijk meestal voldoende om tot een stabiele strategische samenwerking te komen. Voor het realiseren van een intensievere samenwerking kan een uitwisseling van grotere belangen benodigd zijn.

Ook is opgenomen dat de aandelenruil daadwerkelijk moet leiden tot samenwerking tussen de transmissiesysteembeheerders. Dit verduidelijkt dat het kabinet wil voorkomen dat de aandelenruil uitsluitend bedoeld zou zijn om op andere terreinen dan de transmissienetwerken de samenwerking te intensiveren, bijvoorbeeld omdat de holdingbedrijven waarvan de transmissiesysteembeheerders onderdeel uitmaken, vooral voordeel zouden zien in samenwerking op aanverwante activiteiten.

Ten slotte is van belang dat de aandelenruil niet mag leiden tot aantasting van het huidige niveau van onafhankelijkheid van de Nederlandse transmissiesysteembeheerders. De aandelenruil kan alleen plaatsvinden met een op basis van Europese regels gecertificeerde en volledig onafhankelijke transmissiesysteembeheerder. Hiertoe wordt aangesloten bij de procedure en eisen voor certificering van de transmissiesysteembeheerders. De richtlijn 2009/72 en richtlijn 2009/73 vereisen dat transmissiesysteembeheerders gecertificeerd worden door de nationale regulerende instantie. In Nederland is dit ACM. Voorts vereisen de richtlijnen dat de transmissiesysteembeheerders onafhankelijk zijn van productie, handel en levering. Hiervoor zijn binnen Europa verschillende modellen mogelijk, namelijk volledige eigendomsontvlechting (ownership unbundling of OU) en twee minder strikte regimes (de Independent System Operator (ISO) en de Independent Transmission Operator (ITO), waarbij de transmissiesysteembeheerder onderdeel is van een verticaal geïntegreerd bedrijf. Vanwege het grote belang dat wordt gehecht aan de onafhankelijkheid van het systeembeheer, gelden voor GTS en TenneT de eisen van volledige eigendomsontvlechting (OU). In artikel 4.3, eerste lid, van dit wetsvoorstel wordt het OU-regime geïmplementeerd. Deze meest vergaande vorm van eigendomsontvlechting verzekert de onafhankelijkheid van het systeembeheer, zodat de betrouwbaarheid van de systemen wordt vergroot en eerlijke concurrentie mogelijk is. Het is van belang dat een samenwerking tussen transmissiesysteembeheerders deze onafhankelijkheid niet vermindert.

Conform de eisen voor certificering uit richtlijn 2009/72 (artikel 10) en richtlijn 2009/73 (artikel 10) dienen de transmissiesysteembeheerders de regulerende instantie (ACM) op de hoogte te stellen van iedere geplande transactie die een herevaluatie kan vereisen van de naleving van de eisen die gelden voor de certificering. Dit betekent dat de transmissiesysteembeheerder tijdig ACM moet betrekken zodat voorafgaand aan een aandelenruil ACM heeft getoetst of de transmissiesysteembeheerder ook na de aandelenruil nog voldoet aan de eisen die gelden voor volledige eigendomsontvlechting. Bij de algemene maatregel van bestuur die voorzien is op basis van artikel 4.3, zesde lid, worden nadere regels gesteld over de procedure rondom certificering. Artikel 10, derde lid, van de richtlijn 2009/72 en van richtlijn 2009/73 wordt in die algemene maatregel van bestuur geïmplementeerd. Naast ACM zullen ook de veiligheidspartners tijdig betrokken worden voor eventuele aspecten die raken aan het belang van de nationale veiligheid.

Dit wetsvoorstel betekent niet dat TenneT en Gasunie nu over kunnen gaan tot samenwerkingsvormen waarbij een aandelenruil plaatsvindt. Het kabinet zal voorstellen voor samenwerking per geval beoordelen conform het in de Nota Deelnemingenbeleid rijksoverheid 2013 beschreven proces. De samenwerking zal worden getoetst aan de wet en daarnaast kan het kabinet van geval tot geval aanvullende eisen formuleren. Ten slotte zal het kabinet, voordat een transactie kan plaatsvinden, deze aan het parlement voorleggen, overigens met inachtneming van gebruikelijke vereisten van bescherming van bedrijfsvertrouwelijke gegevens en eventueel koersgevoelige informatie.

6. Taken systeembeheerder

6.1 Algemeen

De taken van de systeembeheerders zijn op het niveau van wet helder vastgelegd in hoofdstuk 5. Taken tussen verschillende beheerders zijn waar mogelijk gestroomlijnd en beter geordend.

Nieuwe taken hebben allereerst betrekking op energietransitie. Dit betreft het systeem op zee voor aansluiting van windparken, de invoeding van duurzame energie door aangeslotenen met kleine aansluitingen en de mogelijkheid om systeembeheerders tijdelijk taken toe te kennen. Deze voorstellen sluiten aan bij het Energieakkoord. Een andere nieuwe taak voor de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit is de verkabeling van hoogspanningsverbindingen in situaties waar woningen en hoogspanningsverbindingen zich zeer dicht bij elkaar bevinden. Tot slot is een verbetering voorgesteld van de regels over de systeemplanning en -uitbreiding. De regels dienen ervoor te zorgen dat alleen noodzakelijke investeringen (en niet meer of minder) tijdig uitgevoerd worden, dat de systeembeheerder efficiënte investeringen terug kan verdienen en dat de verantwoordelijkheden van betrokken partijen duidelijk zijn. Hiertoe wordt voorgesteld de huidige systematiek waarin onder andere een kwaliteits- en capaciteitsdocument (KCD) en een regeling voor uitbreidingsinvesteringen gebruikt worden, te veranderen.

6.2 Kerntaak systeembeheer en investeringsplannen

De energietransitie zal onder andere leiden tot een toename van het aanbod van elektriciteit en gas uit hernieuwbare bronnen en een toenemend aanbod van lokaal geproduceerde energie en daardoor een minder voorspelbaar energieaanbod. Een van de kerntaken van systeembeheerders is het systeem op orde te hebben door rekening te houden met de ontwikkelingen in de energiemarkt, zodat transportdiensten aan systeemgebruikers geleverd kunnen worden. De systeembeheerder beheert, onderhoudt en ontwikkelt het systeem om de leveringszekerheid van gas en elektriciteit te borgen. Deze taakomschrijving is implementatie van de richtlijnen 2009/72 en richtlijn 2009/73. Er moet op korte en lange termijn voldoende capaciteit beschikbaar zijn om aan een in redelijkheid te verwachten vraag naar transport van elektriciteit en gas te voldoen, waarbij systeembeheerders in toenemende mate te maken krijgen met de effecten van de transitie naar een duurzamer energiesysteem

Gelet op het belang van deze taken zijn in de huidige wetten regels gesteld ten aanzien van de systeemplanning en -uitbreiding. Er is een verbetering nodig van die regels; met name in het licht van de energietransitie en de grote investeringen in de systemen die daarmee gepaard gaan. Systeembeheerders schatten in het rapport «Net voor de toekomst» tot 2050 circa 20 tot 71 miljard euro te moeten investeren in de vervanging en uitbreiding van de huidige systemen.

De regels dienen ervoor te zorgen dat noodzakelijke investeringen tijdig uitgevoerd worden, dat de systeembeheerder efficiënte investeringen terug kan verdienen en dat de verantwoordelijkheden van de vier hierbij betrokken partijen (de systeembeheerder, de systeemgebruikers, ACM en de Minister) duidelijk zijn. In het wetsvoorstel wordt hiertoe het investeringsplan geïntroduceerd. Een dergelijk plan sluit zowel qua proces als qua inhoud goed aan bij de Europese regelgeving, waarin voor het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders de verplichting bestaat om elke twee jaar een niet-bindend tienjarig netontwikkelingsplan op te stellen dat de gehele Europese Unie dekt. Dit Europese plan berust op de nationale investeringsplannen van de transmissiesysteembeheerders.

Het wetsvoorstel beoogt het volgende te regelen ten aanzien van de investeringsplannen.

Iedere systeembeheerder stelt een investeringsplan op. In het investeringsplan worden alle uitbreidingsinvesteringen en vervangingsinvesteringen beschreven en onderbouwd. Concreet gaat het erom dat duidelijk wordt welke ontwikkelingen een systeembeheerder ziet, welke mogelijkheden er zijn om daarmee om te gaan en tot welke investeringen dat moet leiden. Het uitgebreid schetsen van alle specifieke vervangingsinvesteringen is hiervoor niet in alle gevallen noodzakelijk, maar zeker bij grote investeringen is dat wel wenselijk. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels gesteld worden over het aggregatieniveau van het investeringsplan.

De systeembeheerder consulteert belanghebbenden en geeft aan welke inbreng is geleverd op welke wijze de input uit consultaties is verwerkt. Het plan wordt vervolgens ter toetsing voorgelegd aan ACM. ACM voert een toets uit ten aanzien van de consistentie van het plan en de redelijkheid van de onderbouwing van het plan. De kern van deze toets is of de systeembeheerder in redelijkheid tot een dergelijk plan heeft kunnen komen en of – bij onzekere ontwikkelingen – op een verstandige manier rekening is gehouden met verschillende scenario’s. De toetsing door ACM kan leiden tot een aanwijzing (bindende gedragslijn) van ACM aan de systeembeheerder, op grond van artikel 10.5, eerste lid.

Ten aanzien van de investeringsplannen van transmissiesysteembeheerders kan de Minister een aanwijzing geven naar aanleiding van ontwikkelingen in de energiemarkt waarmee de beheerder geen of onvoldoende rekening heeft gehouden, op grond van artikel 10.5, vierde lid. De Minister informeert de Tweede Kamer over het plan van de transmissiesysteembeheerder.

Investeringen die volgen uit het investeringsplan worden – voor zover ze ook in lijn zijn met een eventuele aanwijzing – noodzakelijk geacht en op grond daarvan mogen systeembeheerders via de tarieven inkomsten genereren om de investeringen terug te verdienen.

Een aparte voorziening is opgenomen ten aanzien van de investeringen in gebieden die zijn aangewezen in de structuurvisie wind op land. Systeembeheerders krijgen expliciet de taak plannen te maken voor de investeringen in die gebieden. Daarvoor moeten systeembeheerders samenwerken met de ontwikkelaars van windparken en de betrokken gemeenten en provincies. Alleen gezamenlijk kunnen zij tot een optimale inpassing van het systeem komen. Doordat het expliciet een taak is van systeembeheerders in hun investeringsplan in te gaan op deze investeringen worden – naast de kosten van de daadwerkelijke investeringen – de kosten van de voorbereiding verrekend in de tarieven conform de tariefsystematiek van hoofdstuk 6 van het wetsvoorstel, ook als de voorbereidingen uiteindelijk niet tot daadwerkelijke investeringen leiden.

In uitvoeringsregelgeving kunnen nadere regels worden gesteld over de investeringsplannen en de procedure die de plannen doorlopen. Door de verbeteringen in de regulering van de systeemplanning en -uitbreiding kan een rolverdeling worden gecreëerd die recht doet aan de competenties en verantwoordelijkheden van de betrokken partijen: de verantwoordelijkheid van de systeembeheerder om de investeringenportfolio aan te laten sluiten bij ontwikkelingen en nut en noodzaak van de investeringen aan te tonen, van de marktpartijen om eventuele omissies in de investeringsplannen aan de systeembeheerder kenbaar te maken, van ACM om de kwaliteit en onderbouwing van investeringsplannen te toetsen en van de Minister om te toetsen aan de ontwikkelingen in de energiemarkt.

Voorts wordt het proces gestroomlijnd en vereenvoudigd door het waar mogelijk samenvoegen van rapportageverplichtingen. Dit zal in de uitvoeringsregelgeving nader worden uitgewerkt. Ten aanzien van het onderdeel kwaliteit binnen het huidige kwaliteits- en capaciteitsdocument komt de periodieke rapportageverplichting over een kwaliteitsbeheersingssysteem te vervallen. De verplichting voor de systeembeheerder om te beschikken over een doeltreffend kwaliteitsborgingssysteem blijft bestaan. In de uitvoeringsregelgeving kunnen nadere regels worden gesteld over de inhoud van het kwaliteitsborgingssysteem.

6.3 Kerntaak: aansluiten

Systeembeheerders hebben tot taak aansluitingen aan te leggen en te beheren. Het uitgangspunt is dat eenieder recht heeft op een aansluiting. Dit is de basis voor het recht op toegang tot het systeem. Dit uitgangspunt is vervolgens uitgewerkt naar verschillende categorieën. Bij kleine aansluitingen en elektrische aansluitingen tot 1 MVA sluit een systeembeheerder de verzoeker binnen een redelijke termijn aan op een punt dat de laagste kosten oplevert. Bij grote aansluitingen voor gas en elektrische aansluitingen boven de 1 MVA heeft een verzoeker meer keuzevrijheid over het spannings- of drukniveau waarop hij aangesloten wil worden en op welke voor een aansluiting geschikte plek. Uiteraard draagt de verzoeker dan via een vergoeding wel zelf de kosten. Deze voorgestelde systematiek is gelijk aan de huidige.

Op basis van de huidige regels kan een aansluiting voor elektriciteit van 10 MVA of groter door derden worden aangelegd. Dit kan ook in het geval van kleine aansluitingen van bepaalde bedrijven of organisaties met een bijzondere hoeveelheid aansluitingen, zoals telecombedrijven en openbaar vervoersbedrijven. In het voorstel wordt deze mogelijkheid gehandhaafd, maar is niet langer sprake van een verplichting voor degene die de aansluiting wenst om de aanleg ervan aan te besteden. Het is immers aan degene zelf om te bepalen hoe hij een partij willen selecteren voor de aanleg of dat hij het zelf wenst te doen. Daarnaast is bepaald dat de daadwerkelijke koppeling van de aansluiting met het systeem door de systeembeheerder wordt verzorgd. Dit voorkomt dat een derde ingrepen kan en moet doen in het systeem van de systeembeheerder. Hiermee zijn de technische en veiligheidsaspecten voldoende geborgd, terwijl het ook voor grote afnemers mogelijk blijft een ander dan de systeembeheerder de aansluiting te laten realiseren.

Voor gas wordt voorgesteld dat de transmissiesysteembeheerder voor gas de grote aansluitingen aanlegt. Het verschil tussen elektriciteit en gas heeft vooral te maken met de technische aard van gasaansluitingen, waardoor bij het zelf realiseren van die aansluitingen partijen zelf verantwoordelijk worden voor bepaalde veiligheidsaspecten en aspecten van de gaskwaliteit. Dit leidt tot ongelijkheid tussen aangeslotenen op het transmissiesysteem voor gas. Door grote afnemers is bovendien gevraagd om deze verantwoordelijkheid weer terug te leggen bij de transmissiesysteembeheerder voor gas. Bij elektriciteit speelt deze problematiek niet.

In het kader van de transitie naar een duurzaam energiesysteem zullen naar verwachting in toenemende mate gebieden worden aangesloten op een warmtenet, dan wel worden aangelegd of aangepast als gebieden waarin woningen niet (langer) beschikken over een gasaansluiting. De Gaswet biedt reeds een voorziening waarin bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld voor de aanwijzing van dergelijke gebieden. In het wetsvoorstel is verduidelijkt dat indien een gebied is aangewezen als een gebied waar warmtenetten worden aangelegd dan wel als een «all electric» gebied, een systeembeheerder voor gas binnen dit gebied vrijgesteld is van de verplichtingen voor aansluiting en transport.

Ook kunnen gebieden aangewezen worden waar in het geheel geen systemen hoeven worden aangelegd door systeembeheerders. Dit is relevant voor natuurgebieden.

6.4 Kerntaak transporteren: balanceren en programmaverantwoordelijkheid

Transmissiesysteembeheerders hebben de taak om de balans tussen de totale invoeding van energie in en totale onttrekking van energie uit hun systeem te bewaken. Dit is nodig voor het goed functioneren van het systeem. Op dit moment is TenneT verantwoordelijk voor de balans in het gehele Nederlandse elektriciteitssysteem, GTS is hiervoor verantwoordelijk bij gas. De systeemgebruikers (aangeslotenen, handelaren en leveranciers) moeten programma’s opstellen over hun invoeding en onttrekking voor de volgende dag en bij de transmissiesysteembeheerders indienen. In deze programma’s moeten invoeding en onttrekking in evenwicht zijn. Dit wordt programmaverantwoordelijkheid genoemd. Als alle systeemgebruikers zich altijd exact aan hun programma zouden houden, zou het systeem altijd in balans zijn. Het feitelijk systeemgebruik wijkt echter af van de planning. Transmissiesysteembeheerders moeten in die gevallen het systeem weer in balans brengen. Hiertoe worden zo veel als mogelijk is marktinstrumenten ingezet, zoals de in- of verkoop van elektriciteit of gas op een energiemarkt. De kosten van het herstellen van de balans van het gehele systeem komen te liggen bij de partijen die onbalans veroorzaken door een onbalans tussen hun eigen invoeding en onttrekking. Wanneer het systeem ver uit balans raakt, kunnen systeembeheerders ook andere middelen inzetten om de balans te herstellen zoals het geven van aanwijzingen aan systeemgebruikers.

De transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit dient ook voorzieningen te hebben om zijn systeem weer transportklaar te maken nadat er een black out is geweest.

Een systeembeheerder voor gas is tevens verantwoordelijk voor de kwaliteit van het gas dat hij aflevert. Verder heeft de transmissiesysteembeheerder voor gas de taak om de twee gassystemen die zij beheert (voor hoog-calorisch en voor laag-calorisch gas) zo goed mogelijk te koppelen.

6.5 Meten van het energieverbruik

Om het energieverbruik en eventuele aan het systeem geleverde energieproductie te meten stelt een distributiesysteembeheerder bij kleine aansluitingen een meetinrichting ter beschikking. Voor grote aansluitingen kan een systeembeheerder op verzoek een meetinrichting beschikbaar stellen. Het ter beschikking stellen van meetinrichtingen voor aangeslotenen met een grote aansluiting kan ook door aanbieders op de vrije markt plaatsvinden.

De komende jaren worden bij kleine aansluitingen de bestaande meters vervangen door een slimme meter. Bij deze meters kunnen de meetgegevens op afstand worden uitgelezen, waardoor de aangeslotene de meterstanden niet langer hoeft door te geven of te laten opnemen. De slimme meter wordt uitgelezen door de distributiesysteembeheerder, die de gegevens ter beschikking stelt van de leverancier ten behoeve van de administratieve verwerking ervan (de energierekening) en voor zover van toepassing voor andere doeleinden, bijvoorbeeld het bieden van gedetailleerder inzicht in het energieverbruik. In het geval er nog geen slimme meter is geïnstalleerd of wanneer de functie van het op afstand uitlezen van de slimme meter is uitgeschakeld, is de leverancier verantwoordelijk voor het verzamelen van de meetgegevens.

6.6 Informatieverstrekking door systeembeheerders

Een systeembeheerder verstrekt systeemgebruikers de informatie die zij nodig hebben voor een efficiënte toegang tot het systeem inclusief het gebruik ervan. Ook levert de systeembeheerder aan beheerders van andere systemen, inclusief buitenlandse systeembeheerders en aan beheerders van opslagen, de informatie die nodig is om de veiligheid, betrouwbaarheid, doelmatigheid en de samenhangende ontwikkeling en interoperabiliteit van de systemen te waarborgen.

Systeembeheerders maken alle informatie die nodig is voor doeltreffende mededinging en een efficië

Om ook voor het kunnen gebruiken van andere informatie een gelijk speelveld te creëren moet een systeembeheerder, indien hij gegevens over zijn bedrijfsvoering die commercieel voordeel kunnen opleveren ter beschikking stelt aan derden, deze gegevens onder gelijke voorwaarden ook beschikbaar stellen aan anderen. Een systeembeheerder mag gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs mag vermoeden, niet delen met derden. De informatieverstrekking is onderhevig aan de Wet bescherming persoonsgegevens.

6.7 Transmissiesysteem op zee

In het Energieakkoord is over de verbinding van windparken op zee met het transmissiesysteem op land vastgelegd dat daar waar dit efficiënter is dan een directe verbinding van windparken op het transmissiesysteem op land, een net op zee wordt aangelegd. De keuze voor een transmissiesysteem op zee heeft op lange termijn voordelen voor de systeemstabiliteit, leveringszekerheid, planologische coördinatie, financieringslasten, standaardisatie en hiermee gepaard gaande kostenreductie. Het kabinet vindt vanwege de combinatie van een natuurlijk monopolie bij systemen en het belang dat deze infrastructuur heeft voor de Nederlandse economie, extra betrokkenheid bij de strategische richting via publiek aandeelhouderschap bij systeembeheerders van belang. Deze overweging is onverminderd van toepassing op het transmissiesysteem op zee, onder meer omdat dit systeem van groot belang is voor een kosteneffectieve bijdrage aan de verduurzaming van de Nederlandse energievoorziening en omdat bij toenemende productie van windenergie op zee goede beschikbaarheid van de infrastructuur noodzakelijk is voor de leveringszekerheid.

Op basis van het feit dat een transmissiesysteem op zee significante voordelen oplevert ten opzichte van een directe verbinding van windparken op het transmissiesysteem op land en de wenselijkheid van publiek aandeelhouderschap, ligt het voor de hand TenneT als transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit ook aan te wijzen als transmissiesysteembeheerder op zee gelet op de samenhang tussen beide systemen. Daar komt bij dat TenneT in Duitsland reeds ervaring heeft opgedaan met de infrastructuur voor windparken op zee waar bij de aanleg en het beheer van het transmissiesysteem op zee in Nederland voordeel kan worden behaald. Dit is ook de aanleiding geweest voor het in de beleidsbrief STROOM opgenomen richtinggevende besluit van het kabinet om TenneT aan te gaan wijzen als transmissiesysteembeheerder op zee.

DNV-GL heeft in opdracht van TenneT een technische concept en de kostenonderbouwing van het concept gevalideerd. Deze rapportage is in opdracht van de Minister getoetst door ECN. ECN concludeert dat gecoördineerde aansluiting van windparken op zee door TenneT naar alle waarschijnlijkheid leidt tot lagere maatschappelijke kosten dan individuele aansluitingen. Dit is in overeenstemming met de bevindingen van DNV-GL (Kamerstukken II 2013/14, 31 510, nr. 49).

In dit wetsvoorstel worden de vormgeving en randvoorwaarden inzake het transmissiesysteembeheer op zee nader uitgewerkt. Daarbij is nadrukkelijk aandacht besteed aan het reguleringskader. De realisatie van het transmissiesysteem op zee zal aanzienlijke extra investeringen vragen, naast de reeds geplande investeringen op land. Het reguleringskader heeft directe invloed op de financierbaarheid van investeringen in het transmissiesysteem op zee en op land en de risico’s die de onderneming daarbij loopt. Vanwege de bijzondere situatie van windenergie op zee (gesubsidieerd systeem, planmatige uitrol, nieuw) is een bijzondere voorziening nodig voor de investeringen die TenneT op zee moet doen. Gelet op de ervaring die er in Duitsland is met de verbinding van windparken op zee met het transmissiesysteem op land en de wenselijkheid van harmonisatie met andere Europese lidstaten is het Duitse kader als voorbeeld gebruikt bij de ontwikkeling van het beleid voor het transmissiesysteem op zee.

Vanwege het belang van een planmatige aanpak van een transmissiesysteem op zee is het wenselijk te werken met een offshore investeringsplan, vergelijkbaar met de plannen die systeembeheerders voor systemen op land maken. De complicerende factor is evenwel dat de systeembeheerder en marktpartijen in beginsel niet zelfstandig kunnen beoordelen op welke uitgangspunten het ontwikkelingsplan moet zijn gestoeld. Immers, waar en wanneer en met welke omvang windparken kunnen worden gerealiseerd is de komende jaren afhankelijk van het stimuleringsbeleid van de rijksoverheid. Om die reden is sturing vanuit de rijksoverheid noodzakelijk tot het moment dat overheidsstimulering niet meer bepalend is voor de realisatie van windparken op zee.

De sturing vanuit de rijksoverheid wordt vormgegeven door middel van een scenario. In het scenario wordt geschetst voor welke gebieden, met welk verwacht vermogen, in welke volgorde en wanneer in beginsel overheidsstimulering voor de realisatie van één of meerdere windparken beschikbaar komt, van welke levensduur voor windparken moet worden uitgegaan en via welk technisch concept de parken worden aangesloten. De verwachte levensduur geeft richting aan de aanleg van het transmissiesysteem op zee en kan gebruikt worden door ACM voor het bepalen van de afschrijvingstermijn van het transmissiesysteem op zee.

Het scenario bakent de taak voor de transmissiesysteembeheerder op zee af. Het bevat tevens een integrale afweging van de kosten van de windparken, ruimtelijke aspecten en consequenties voor de transmissiesysteembeheerder op zee. Uiteraard zullen het scenario en de kavelbesluiten die op grond van de Wet windparken op zee worden vastgesteld op elkaar aansluiten.

Een eerste scenario zal zien op de doelstelling voor windenergie op zee tot 2023 die in het Energieakkoord is opgenomen (3450 MW). Indien het scenario in de toekomst wordt aangepast, zal opnieuw integrale afweging en politieke besluitvorming plaatsvinden. Gelet op het belang van het scenario en de bredere belangen die hiermee gemoeid zijn (onder andere de ruimtelijke aspecten en de consequenties voor de investeringsopgave voor TenneT en de staat als aandeelhouder van TenneT) zal het scenario worden voorbereid in overleg met TenneT en de windsector en zal besluitvorming over het scenario en aanpassing daarvan in de ministerraad plaatsvinden.

Op basis van het vastgestelde scenario stelt TenneT tweejaarlijks een offshore investeringsplan op, gelijktijdig of geïntegreerd met het investeringsplan voor land. De toezichthouder toetst of het offshore investeringsplan aansluit bij het door de Minister vastgestelde scenario.

De transmissiesysteembeheerder op zee heeft de verplichting het offshore investeringsplan uit te voeren. Anderzijds kan de systeembeheerder er vanuit gaan dat als het offshore investeringsplan wordt uitgevoerd er achteraf geen discussie meer ontstaat in hoeverre gedane investeringen nuttig en noodzakelijk waren. Voor de projecten waarbij volgens het offshore investeringsplan de eerstvolgende jaren gestart moet worden met de aanleg volgt de nut en noodzaak van die projecten uit het investeringsplan. Ten aanzien van de projecten die daarna moeten starten volgt uit het plan dat het nuttig en noodzakelijk is de voorbereiding van die projecten te starten. Op deze wijze is er een balans tussen zekerheid voor de systeembeheerder, het voortvarend kunnen realiseren van een transmissiesysteem op zee en het voorkomen van onnodige of vroegtijdige investeringen.

Het is wenselijk dat bij het transmissiesysteem op zee duidelijkheid wordt geboden over risico’s en aansprakelijkheid. Met deze risico’s kunnen grote bedragen zijn gemoeid. Onzekerheid hierover zou het tot stand komen van het transmissiesysteem en windparken op zee kunnen belemmeren. Het wetsvoorstel bevat daarom handvatten om duidelijkheid te verschaffen voor windparkexploitanten en de transmissiesysteembeheerder op zee over de verdeling van risico’s en aansprakelijkheden. Het gaat dan om het risico op te late oplevering van het transmissiesysteem op zee en het risico van storingen.

Het is van groot belang dat in een zo vroeg mogelijk stadium een tussen de exploitant van het windpark en de systeembeheerder afgestemde planning wordt gemaakt. Gedurende de looptijd van het project houden partijen elkaar op de hoogte en wordt wederzijds ingespeeld op veranderingen of vertraging in de planning. Het is immers maatschappelijk inefficiënt als een windpark gereed is zonder dat de elektriciteit getransporteerd kan worden of vice versa. Hiertoe is voor de windparkexploitanten opgenomen dat zij een inspanningsverplichting hebben om de planningen zo veel mogelijk afstemmen me de transmissiesysteembeheerder op zee en voor de transmissiesysteembeheerder volgt dit uit zijn algemene taak om zijn systeem op een goede wijze te beheren en redelijk en transparant te opereren jegens systeemgebruikers.

Bij het afstemmen van planningen speelt wel een rol dat het – zeker naarmate de opleverdatum dichter in de buurt komt – steeds moeilijker is flexibel met planningen om te gaan. Voor hun offshore activiteiten zijn namelijk zowel de windparkexploitanten als de transmissiesysteembeheerder op zee sterk afhankelijk van externe factoren zoals de beschikbaarheid van de juiste schepen, de productiecapaciteit bij leveranciers en weersomstandigheden.

Als ondanks goede afstemming van planningen toch schade ontstaat door vertraging van de bouw van het systeem, dan is het redelijk en maatschappelijk efficiënt dat de windparkexploitant hiervoor wordt gecompenseerd. Alternatief is namelijk dat de windparkexploitant het risico dat hij niet zelf kan beheersen en een significante waarde vertegenwoordigt, betrekt bij zijn bieding bij de tender van de SDE+ subsidie. Het is efficiënter een passende compensatie te bieden als zich een probleem voordoet dan dat in de subsidie een naar zijn aard conservatieve inschatting van de windparkexploitant wordt opgenomen; zeker als dit wordt bezien over de volledige realisatie van het Energieakkoord.

Uitgangspunt hierbij is dat de gevolgschade en de gederfde of uitgestelde inkomsten worden gecompenseerd, mits duidelijk is dat de windparkexploitant zelf wel op tijd (delen van) zijn windpark had kunnen opleveren. Bij algemene maatregel van bestuur zal dit worden uitgewerkt. Hierbij zal in ieder geval ingegaan worden op wat voor soort elementen als gevolgschade kunnen worden gezien, bijvoorbeeld extra opslagkosten, extra financieringslasten of kosten van het voor een andere periode reserveren van een schip. Ook zal worden geregeld wanneer gederfde inkomsten worden vergoed en wanneer uitgestelde inkomsten. Hierbij speelt in ieder geval de relatie met de SDE+ subsidie. Uiteraard zal worden voorkomen dat zowel een recht op compensatie als een recht op subsidie ontstaat. Het misgelopen van subsidie is in beginsel niet aan de orde, omdat de SDE+ voldoende ruimte biedt voor eventuele vertraging. Daarnaast ligt het voor de hand om alleen het uitstel van inkomsten (de tijdswaarde van geld) te compenseren als de inkomsten op een later moment kunnen worden gegenereerd, bijvoorbeeld als de windmolens later worden geplaatst waardoor de start van de levensduur van de molens later begint. Het kan evenwel zijn dat het goedkoper zal blijken de inkomsten direct te vergoeden in plaats van langjarig de tijdswaarde van de inkomsten. Hiervoor zal aandacht zijn bij het uitwerken van de algemene maatregel van bestuur. Het uitgangspunt is dat schade door niet-beschikbaarheid ook voor vergoeding in aanmerking komt, behalve bij een beperkte duur per jaar die gerelateerd is aan de gemiddelde onderhoudsduur per jaar en die voor rekening van de windparkexploitant komt. Als een windparkexploitant vanaf het eerste moment van niet-beschikbaarheid recht zou hebben op compensatie maakt het voor de windparkexploitant niet meer uit wanneer het onderhoud wordt gepland; de windparkexploitant is of via transport of via het compensatiemechanisme dan altijd verzekerd van inkomsten als zijn windmolens beschikbaar zijn. Door de niet-beschikbaarheid die te verwachten is wegens onderhoud voor rekening van de windparkexploitant te laten zijn wordt de windparkexploitant geprikkeld om zijn onderhoud zo veel mogelijk af te stemmen op het onderhoud van het systeem. Ook dit is maatschappelijk gezien efficiënt. Bij algemene maatregel van bestuur wordt uitgewerkt wat het aantal dagen per jaar is dat voor rekening van de windparkexploitant komt en ook hiervoor worden zaken rond gevolgschade, gederfde inkomsten en uitgestelde inkomsten uitgewerkt. Misgelopen subsidie door storingen zal in beginsel ook niet aan de orde zijn, omdat de SDE+ zal voorzien in mogelijkheden in andere jaren de gesubsidieerde productie alsnog te realiseren. Tot slot regelt dit wetsvoorstel dat de windparkexploitanten een zorgplicht hebben eventuele schade zo veel mogelijk te beperken.

6.8 Verkabeling

De hoge bevolkingsdichtheid van Nederland in combinatie met de vraag naar elektriciteit en het bijbehorende transportsysteem heeft ertoe geleid dat in de loop van de tijd situaties zijn ontstaan waar woningen en hoogspanningsverbindingen zich zeer dicht bij elkaar bevinden. Bij de aanleg van nieuwe hoogspanningsverbindingen is het beleid om woningen zoveel mogelijk te vermijden. Dit is het zogenaamde voorzorgsbeleid ten aanzien van magneetvelden dat sinds 2005 wordt gehanteerd. Er is zodoende een groot verschil ontstaan tussen nieuwe verbindingen én bestaande verbindingen, die voor 2005 zijn aangelegd. Het is belangrijk om te benadrukken dat in Nederland nergens sprake is van een onveilige situatie. Het kabinet erkent echter dat er een maatschappelijke wens is ontstaan om ook bij bestaande verbindingen bewoners te ontlasten. Met dit wetsvoorstel wordt geregeld dat een aantal hoogspanningsverbindingen in de directe nabijheid van woningen onder de grond gebracht kan worden, het zogenaamde verkabelen. Verkabeling is uitsluitend van toepassing op 50, 110 en 150 kV verbindingen door een woongebied. Het gaat om ongeveer 135 kilometer aan verbindingen. In totaal zal de regeling verkabelingstracés bevatten in 50 gemeenten. Verbindingen van 220 en 380 kV kunnen niet ondergronds gebracht worden. Bewoners die direct onder deze verbindingen wonen, kunnen een aanbod tot uitkoop krijgen. Dit laatste geldt ook voor bewoners onder 50, 110 en 150 kV verbindingen die niet in aanmerking komen voor verkabeling.

De situatie dat woningen in de buurt van hoogspanningsverbindingen staan, is niet door toedoen van één partij ontstaan. Er is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Bewoners, de overheid en de systeembeheerders hebben hierover in het verleden keuzes gemaakt. Daarom is het vanzelfsprekend dat bovengenoemde partijen samen naar een oplossing zoeken en dus ook samen de kosten dragen. Omdat verkabeling vooral lokale voordelen oplevert, zal 25% van de efficiënte investeringskosten van de verkabeling door de verzoeker (veelal de gemeente) worden gefinancierd. De primaire reden voor deze bijdrage is dat het maatschappelijke vraagstuk rond bovengrondse hoogspanningsverbindingen een gezamenlijke verantwoordelijkheid is. Deze situaties zijn niet door toedoen van één partij ontstaan. Bewoners, gemeenten, het Rijk en de systeembeheerders hebben hierover in het verleden keuzes gemaakt. Dit heeft ertoe geleid dat in de loop van de tijd situaties zijn ontstaan waar woningen en hoogspanningsverbindingen dicht bij elkaar staan. Daarom is het vanzelfsprekend dat bovengenoemde partijen samen naar een oplossing zoeken en dus ook samen de kosten dragen.

Met de drempelbijdrage van 25% wordt ook voorkomen dat tot verkabeling wordt overgegaan op plekken waar (lokale) partijen niet bereid zijn om een gedeelte van de te maken kosten te dragen. Op die manier wordt dus verzekerd dat de maatschappelijke kosten die worden gemaakt om bepaalde tracés te verkabelen, ook op lokaal niveau echt aantoonbaar worden gewaardeerd. Het concrete percentage van 25% is de uitkomst van een politieke afweging tussen de lokale wensen om bepaalde hoogspanningslijnen ondergronds te kunnen brengen en de noodzaak te voorkomen dat op investeringen worden gedaan waar op lokaal niveau niet of maar in beperkte mate een knelpunt wordt ervaren. Het is aan de betrokken gemeente om een keuze te maken om te verkabelen. Geen enkele gemeente wordt gedwongen te verkabelen. Maar als de gemeente besloten heeft om te verkabelen en dus 25% van de kosten draagt, verplicht dit wetsvoorstel de systeembeheerder om de verkabeling uit te voeren. Het verkabelingsprogramma start op 1 januari 2017 (de desbtereffende artikelen zullen op dat tijdstip in werking treden) en zal een looptijd hebben van 15 jaar.

Vervolgens heeft de systeembeheerder de taak om het bepaalde tracé te verkabelen en kan de systeembeheerder de resterende 75% van de kosten van de vernieuwing verrekenen in de tarieven.

Hoogspanningsverbindingen van 50, 110 en 150 kV komen in aanmerking voor verkabeling als ze bij ministeriële regeling als verkabelingstracé zijn aangemerkt. De regeling zal de tracés aanwijzen die door het bewoonde gebied van bevolkingskernen lopen en minimaal een kilometer lang zijn. Voor de term bevolkingskern wordt aansluiting gezocht bij de definitie van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het gaat voor verkabeling om het bewoonde deel van de bevolkingskernen, het gaat dus niet om verbindingen die bijvoorbeeld over industriegebied, sportvelden of weilanden lopen.

Er is niet genoeg capaciteit bij TenneT om alle 110 en 150 kV verkabelingstracés op hetzelfde moment te verkabelen. De verwachting is echter dat er geen prioriteringsvraagstukken zullen ontstaan. Het moment waarop een verzoek tot verkabeling kan worden ingediend is afhankelijk van de beschikbaarheid van de benodigde middelen bij de verzoekende gemeente en die zullen niet bij alle tracés op hetzelfde moment beschikbaar zijn. De systeembeheerder zal verzoeken naar verwachting in de loop van de 15 jaar kunnen inpassen binnen de beschikbare capaciteit die voor verkabelingsprojecten beschikbaar is. Indien onverhoopt anders mocht blijken dan zal de systeembeheerder tracés moeten prioriteren, waarbij de waarde van de te vervangen delen van het systeem een rol kan spelen.

Een systeembeheerder die delen van zijn systeem op verzoek ondergronds brengt kan hierdoor slechter scoren in (internationale) benchmarks en er kan sprake zijn van desinvesteringen omdat verbindingen die nog niet volledig zijn afgeschreven worden vervangen. Het ligt voor de hand dat ACM in de methode van regulering rekening houdt met deze specifieke aspecten van verkabeling, bijvoorbeeld bij het beoordelen van de efficiëntie van de systeembeheerder.

6.9 Tijdelijke taken systeembeheerders

De energietransitie kan leiden tot nieuwe activiteiten en functies. Het in de eerste plaats aan marktpartijen om deze te verrichten. Het is echter mogelijk dat marktpartijen deze activiteiten niet oppakken. In dat geval kunnen systeembeheerders hierin een taak hebben. Om in dat soort gevallen ervaring te kunnen opdoen kan een taak voor de periode van maximaal vijf jaren aan systeembeheerders worden opgedragen. Uitgangspunten voor het opdragen van deze tijdelijke taken zijn dat de taken direct verband houden met de systemen, dat de taken gereguleerd zijn en dat er geen wettelijk monopolie wordt toegekend zodat ook marktpartijen de activiteit kunnen oppakken. Bij de vraag of het wenselijk is tijdelijke taken aan een systeembeheerder toe te kennen, kan ook worden betrokken of het marktfalen door andere maatregelen kan worden opgeheven, bijvoorbeeld door een subsidie. De eisen inzake de onafhankelijkheid van productie, handel en levering blijven voor systeembeheerders uiteraard van toepassing.

7. Tariefregulering

7.1 Algemeen

De tariefregulering is het systeem waarmee de kosten van investeringen en diensten van gereguleerde systeembeheerders vergoed worden door middel van tarieven die in rekening worden gebracht bij systeemgebruikers. Het beheer van gas- en elektriciteitssystemen is gereguleerd omdat de beheerstaken verbonden zijn aan het van nature monopolistische karakter van de energiesystemen. Belangrijk uitgangspunt van de tariefregulering is dat beoogd wordt alleen de efficiënte kosten van systeembeheerders te vergoeden. ACM heeft de wettelijke taak om de toegestane inkomsten van de systeembeheerders vast te stellen op een niveau dat zij acht overeen te komen met de efficiënte kosten (inclusief een redelijk rendement). Dit prikkelt systeembeheerders om efficiënt te werken en waarborgt dat systeemgebruikers niet te veel betalen voor het gebruik van het systeem.

De herziening van de tariefregulering, zoals voorgesteld in dit wetsvoorstel, richt zich op vier aspecten. Ten eerste worden de structuur en de uitgangspunten van de tariefregulering gestroomlijnd en transparanter in het wetsvoorstel vastgelegd. De vigerende wet- en regelgeving over tariefregulering is incrementeel ontstaan. Dat heeft tot gevolg gehad dat niet uitlegbare verschillen zijn ontstaan tussen de wettelijke beschrijvingen van tariefregulering in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet en tussen het nationale en Europese recht. De uitgangspunten van de tariefregulering zijn bovendien verspreid over de wet, de uitvoeringsregelgeving en de codes. Een helder overzicht op wetsniveau van relevante bepalingen over de tariefregulering ontbreekt op dit moment. Een verduidelijking van de juridische basis draagt bij aan de transparantie en uitlegbaarheid van de tariefregulering. Het geeft bovendien de mogelijkheid om de gemaakte keuzen te verantwoorden en waar nodig te herzien.

Ten tweede worden in dit wetsvoorstel voorstellen gedaan om de procedurele bepalingen te vereenvoudigen en te stroomlijnen. De procedurele stappen rond de tariefregulering zijn in de loop der tijd onnodig complex geworden. Dit brengt administratieve, bestuurlijke en toezichtslasten met zich mee. In het wetsvoorstel worden daarom voorstellen gedaan om de processen in de tariefregulering te vereenvoudigen en de uitvoerings-, toezichts- en administratieve lasten te verminderen.

Ten derde zijn de uitgangspunten die gelden voor de toerekening van de tarieven aan diverse categorieën aangeslotenen tegen het licht gehouden. Uitgangspunten voor het moderniseren van de tariefsystematiek zijn de vereenvoudiging van de systematiek, het opheffen van belemmeringen voor hernieuwbare en decentrale energie, het harmoniseren tussen gas en elektriciteit en een gelijk speelveld voor producenten.

Ten slotte regelt dit wetsvoorstel een aantal belangrijke randvoorwaarden van de regulering van het transmissiesysteem op zee.

Drie belangrijke aspecten van de tariefregulering komen hieronder apart aan de orde: het tariefreguleringsproces van ACM, de tariefstructuur die bepaalt hoe de totale tarieflast over systeemgebruikers wordt verdeeld en de tariefregulering voor het transmissiesysteem op zee.

7.2 Tariefreguleringsproces

ACM heeft onder andere tot taak via tariefregulering te bereiken dat systeembeheerders geprikkeld worden om efficiënt te opereren, een redelijk rendement op investeringen behalen en dat de algemene doelen van de energiewetgeving worden gediend. Om deze wettelijke doelstellingen te bereiken, stelt ACM tarieven vast op het niveau waarbij de totale tariefinkomsten van elke systeembeheerder in lijn zijn met zijn efficiënte kosten. Op basis van het huidige wettelijke systeem van tariefregulering gebeurt dit in drie stappen.

Als eerste stelt ACM elke drie tot vijf jaar een methodebesluit vast, met daarin de methode waarmee het efficiënte kostenniveau van de systeembeheerder wordt bepaald. ACM doet dit op basis van financiële informatie van de systeembeheerders, vergelijkingen met andere bedrijven en de te verwachten productiviteitsverbetering. Hiermee wordt de x-factor vastgesteld, oftewel de korting die gedurende een reguleringsperiode elk jaar op de tarieven van een individuele systeembeheerder wordt toegepast om de tarieven (uiteindelijk) op het niveau van efficiënte kosten te brengen. Daarnaast bevat het methodebesluit de methode voor berekening van de kwaliteitsterm (een factor waarmee de inkomsten van distributiesysteembeheerders elektriciteit worden gecorrigeerd voor de betrouwbaarheid van hun transport) en de rekenvolumes.

Vervolgens stelt ACM x-factorbesluiten vast, met daarin de berekening en de vastlegging van de x-factor per systeembeheerder. In hetzelfde besluit worden de kwaliteitsterm en de rekenvolumina vastgesteld.

Tot slot neemt ACM jaarlijks tariefbesluiten met daarin de tarieven die systeembeheerders in het navolgende jaar in rekening mogen brengen. Dit doet zij op grond van een voorstel van een systeembeheerder. Hiervoor worden de totale inkomsten berekend door de inkomsten van het jaar ervoor te vermeerderen met de compensatie voor inflatie (cpi) en te corrigeren met de x-factor. De tarieven van de systeembeheerders mogen op basis van de rekenvolumes niet meer dan deze totale inkomsten opleveren. Bij het verdelen van de tarieflast over verschillende tariefcategorieën passen de systeembeheerders in hun tariefvoorstel de tariefstructuur toe zoals uitgewerkt in de Tarievencode Elektriciteit en de Tarievencode Gas (Nationaal) en houden zij rekening met (Europese) randvoorwaarden.

Ter verlaging van de toezicht- en uitvoeringslasten van ACM en de regeldruk voor systeembeheerders wordt in dit wetsvoorstel een aantal aanpassingen van de bestaande procedure voorgesteld.

Ten eerste wordt het x-factorbesluit vervangen door een zogenaamd inkomstenbesluit. Materieel gezien verandert de vervanging van het x-factorbesluit door een inkomstenbesluit aan het begin van de reguleringsperiode weinig aan de systematiek. De totale inkomsten die ACM in het inkomstenbesluit per jaar van de reguleringsperiode vaststelt, volgen namelijk het niveau van de totale inkomsten die anders door toepassing van de x-factor jaarlijks in de tariefbesluiten zouden zijn vastgesteld. Het voordeel van dit voorstel is dat zij meer flexibiliteit biedt voor de wijze waarop nieuwe kosten (bijvoorbeeld ten gevolge van een nieuwe wettelijke taak) of kostenbesparingen, die zich specifiek in één of enkele jaren van de reguleringsperiode voordoen, verwerkt kunnen worden in de tarieven. Daarnaast ligt het voordeel in de vereenvoudiging van de tariefregulering, omdat nacalculaties en correcties op de tarieven dan niet langer met toepassing van de x-factor hoeven te worden berekend, maar direct in de inkomsten van één specifiek jaar van de reguleringsperiode kunnen worden verwerkt. Ten slotte biedt het voorstel het voordeel dat er meer expliciete ruimte ontstaat om de vergoeding van bepaalde kosten uit te zonderen van de doelmatigheidskorting, bijvoorbeeld omdat de hoogte van die kosten voor de systeembeheerder niet beïnvloedbaar is.

Met het vervallen van het x-factorbesluit vervalt ook de noodzaak voor het op wetsniveau vastleggen van de x-factorformule. Dit betekent niet dat wordt getornd aan het uitgangspunt van de regulering dat systeembeheerders geprikkeld worden tot een doelmatige bedrijfsvoering. Dit uitgangspunt blijft op wetsniveau gehandhaafd.

Ten tweede wordt met dit wetsvoorstel de duur van de reguleringsperiode verlengd. Momenteel staat de wet een drie-, vier- of vijfjarige reguleringsperiode toe. In de praktijk heeft ACM de duur van de reguleringsperiodes steeds op drie jaar vastgesteld. Dit betekent in de praktijk dat een nieuwe reguleringsperiode begint, terwijl de bezwaar- en beroepsprocedures tegen de voorgaande periode nog niet zijn afgerond. Dit leidt tot onzekerheid over de tariefontwikkeling en extra lasten wanneer toegekende bezwaren uit een vorige periode alsnog in de tarieven moeten worden verwerkt. Bovendien leidt een verlenging van de reguleringsperiode tot een langere periode waarin er duidelijkheid is voor systeembeheerders over de hoogte van hun toegestane inkomsten. Met dit wetsvoorstel wordt de reguleringsperiode daarom op vier tot zes jaar vastgesteld. ACM kan besluiten hoe lang de reguleringsperiode wordt.

Een langere reguleringsperiode dan zes jaar is onwenselijk omdat deze grote tariefschommelingen kan veroorzaken tussen reguleringsperiodes. Dit komt doordat het inkomstenniveau dat ACM bij aanvang van de reguleringsperiode inschat gedurende de reguleringsperiode uit de pas kan gaan lopen met de daadwerkelijke kosten van systeembeheerders. De bijstelling van het niveau van de toegestane inkomsten in de nieuwe reguleringsperiode kan dan groot zijn. Om de zelfde reden wordt tevens bepaald dat indien er gekozen wordt voor een reguleringsperiode van zes jaar het inkomstenbesluit elke reguleringsperiode twee keer wordt vastgesteld: eerst voor het niveau van de toegestane inkomsten in het eerste, tweede en derde jaar van de reguleringsperiode en daarna opnieuw voor de vierde, vijfde, en zesde jaren van de reguleringsperiode. In dit tweede inkomstenbesluit wordt het kostenniveau geactualiseerd op grond van relevante, actuele kosteninformatie.

Ten derde wordt de systematiek van besluiten vereenvoudigd door te bepalen dat er per type systeembeheerder slechts één methodebesluit wordt vastgesteld. De Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet verplichten ACM om voor bepaalde taken van systeembeheerders een apart methodebesluit te nemen. Deze scheiding dient geen doel.

7.3 Tariefstructuur

In hoofdstuk 6 van dit wetsvoorstel zijn de bepalingen over de tariefstructuur voor de verschillende systeembeheerders samengebracht. De tariefstructuren voor gas en elektriciteit zijn waar mogelijk geharmoniseerd en de terminologie is gestroomlijnd met Europese regelgeving. Dit zal bijdragen aan de transparantie, duidelijkheid en rechtszekerheid. De taken die de wet omschrijft worden in het kader van de tarieven samengevat in drie verschillende taken van systeembeheerders: de aansluittaak, de meettaak en de transporttaak. Daarnaast expliciteert dit wetsvoorstel dat systeembeheerders naast tarieven ook vergoedingen in rekening kunnen brengen voor de uitvoering van specifieke taken, wanneer daar niet van tevoren een tarief voor is vastgesteld. ACM krijgt de bevoegdheid om de hoogte van dergelijke vergoedingen ex-post op kostenefficiëntie te controleren. Voorbeelden van invullingen van taken waarvoor een vergoeding in rekening kan worden gebracht zijn maatwerkaansluitingen en het verwijderen en wijzigen van aansluitingen. Hiermee wordt een reeds bestaande praktijk wettelijk vastgelegd. Alle tarieven en vergoedingen die door systeembeheerders bij systeemgebruikers in rekening worden gebracht, zullen bij of krachtens de wet moeten worden vastgesteld. Op wetsniveau zal echter geen limitatieve opsomming van (onderdelen van) taken worden gegeven waarvoor een tarief of een vergoeding in rekening kan worden gebracht. Hier kan bij algemene maatregel van bestuur verder invulling aan worden gegeven.

De beschrijving van de aansluittaak wordt voor alle systeembeheerders geharmoniseerd. Dit wetsvoorstel benadrukt dat de aansluittaak van systeembeheerders bestaat uit het realiseren van de aansluiting van een systeemgebruiker en de instandhouding daarvan. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen aansluitingen waar een standaardtarief voor geldt («standaardaansluitingen») en aansluitingen waar een maatwerkvergoeding voor in rekening gebracht wordt.

De meettaak van distributiesysteembeheerders is op dit moment vastgelegd in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. Door middel van de Regeling meettarieven is meerjarig het reguleringsregime voor meettarieven vastgelegd. De materiële werking van de Regeling meettarieven blijft door middel van overgangsrecht de komende jaren ongewijzigd.

De tariefsystematiek van de transporttaak van de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit, de distributiesysteembeheerders voor elektriciteit en de distributiesysteembeheerders voor gas kennen dezelfde uitgangspunten en worden zo veel mogelijk geharmoniseerd en verder vereenvoudigd. Momenteel bestaan er twee transporttarieven: een variabel transporttarief ter dekking van de kosten gerelateerd aan de transportinfrastructuur en een vast transporttarief ter dekking van de kosten voor overhead. Met dit wetsvoorstel wordt het vaste transporttarief als afzonderlijk tarief opgeheven. Dit komt de eenvoud van de tariefsystematiek ten goede. De kosten die via het vaste transporttarief worden verdeeld zijn zeer beperkt ten opzichte van de kosten die via het variabele transporttarief worden afgerekend. De herverdelingseffecten van deze vereenvoudiging zijn verwaarloosbaar.

Het blindvermogentarief, een tarief dat systeembeheerders voor elektriciteit in rekening mogen brengen voor blindvermogenbelasting van het systeem, blijft gehandhaafd.

In de Elektriciteitswet 1998 is reeds geregeld dat er geen apart tarief voor systeemdiensten is en dat de kosten hiervan worden verdisconteerd in het transporttarief voor elektriciteit. In dit wetsvoorstel wordt deze systematiek voortgezet.

Voor de verdeling van het transporttarief worden in het wetsvoorstel een aantal reeds bestaande verdeelsleutels op wetsniveau vastgelegd. Het betreft de volgende verdeelsleutels.

De cascadesystematiek: bij het vaststellen van tarieven worden de kosten van een systeem op een hoger spanningsniveau of drukniveau aan een systeem op een lager spanningsniveau of drukniveau toegerekend, naar rato van het aandeel van het laatstgenoemd systeem in de totale afname van het eerstgenoemde systeem. De argumentatie hierachter is dat invoeding van elektriciteit of gas historisch gezien vrijwel uitsluitend op het hoogste spanningsniveau plaatsvindt. Het transport van elektriciteit of gas vindt in een dergelijk scenario uitsluitend plaats van hogere naar lagere gelegen niveaus. De cascade heeft tot gevolg dat afnemers betalen voor de kosten van alle niveaus die nodig zijn geweest voor het transport van de energie die zij hebben gebruikt. De opkomst van decentrale opwekking van elektriciteit geeft aanleiding tot vragen over het cascademodel. Uit de resultaten van een onderzoek door D-cision, ECN en de TU Delft blijkt dat decentrale opwekking niet per definitie leidt tot een afname van de maximale piekbelasting van (hogere) netwerken. In de meeste scenario’s worden afnemers slechts gedeeltelijk via decentrale invoeding voorzien van elektriciteit en moeten zij op piekmomenten terugvallen op het centrale systeem. Bovendien blijkt dat in veel scenario’s het moment van decentrale opwekking niet overeenkomt met het decentrale verbruik, waardoor overtollige elektriciteit via hoger gelegen systemen afgevoerd moet worden. Daarmee blijven de hogere systemen evenzeer van belang voor de aangeslotenen en is er geen aanleiding voor aanpassing van de cascadesystematiek.

De tariefdragers: tariefdragers zijn de eenheden op grond waarvan kosten aan individuele systeemgebruikers worden toegerekend. De wet legt vast dat de tariefdragers van het elektriciteitssysteem zijn gerelateerd aan het afgenomen vermogen en het verbruik en de tariefdragers voor het distributiesysteem voor gas aan de gecontracteerde capaciteit en het verbruik.

Het capaciteitstarief voor aangeslotenen met een kleine aansluiting: uitzondering op de toerekening via tariefdragers is de categorie systeemgebruikers met een aansluiting tot en met 3*80 Ampère op het elektriciteitssysteem dan wel 40 m3 (n) per uur op het gassysteem. In deze gevallen wordt het tarief niet bepaald door het daadwerkelijk gerealiseerde verbruik en het afgenomen vermogen respectievelijk de gecontracteerde capaciteit, maar door de in de tarievencodes vastgestelde gemiddelde rekencapaciteiten.

Uit het wetsvoorstel volgt dat het transporttarief niet in rekening wordt gebracht voor invoeding van elektriciteit. Voor elektriciteit is dit uitgangspunt reeds wettelijk vastgelegd. Met voorliggend wetsvoorstel wordt daarnaast expliciet vastgelegd dat distributiesysteembeheerders voor gas ook geen transporttarief in rekening mogen brengen voor de invoeding van (groen) gas. Hiermee wordt de behandeling van invoeding op de distributiesystemen voor gas en elektriciteit en tussen verschillende distributiesystemen voor gas gelijkgetrokken.

In een beperkt aantal gevallen leidt de toepassing van een gemiddelde rekencapaciteit (het capaciteitstarief) bij kleine aansluitingen voor bepaling van de hoogte van het transporttarief tot een onwenselijke uitkomst. Aangeslotenen met een kleine aansluiting die veel decentrale elektriciteit invoeden, hebben daar soms een grotere aansluiting voor nodig dan zij nodig hebben louter op grond van hun afname van het systeem. Omdat de hoogte van het capaciteitstarief afhankelijk is gemaakt van de grootte van de aansluiting, betalen deze systeemgebruikers ten gevolge hiervan ook een hoger transporttarief. Deze extra kosten kunnen oplopen tot enkele honderden euro’s per jaar. Invoeders van elektriciteit die niet onder het capaciteitstarief vallen, betalen een variabel transporttarief dat afhankelijk is van hun afgenomen elektriciteit en niet de elektriciteit die zij invoeden. Er bestaat om deze reden het risico op een ongelijke en nadelige behandeling van decentrale invoeding. Om deze ongelijkheid op te heffen wordt in dit wetsvoorstel geregeld dat systeemgebruikers met een kleine aansluiting die decentraal invoeden de systeembeheerder kunnen verzoeken hun transporttarief los te koppelen van de grootte van hun capaciteit en afhankelijk te maken van de capaciteit die zij nodig hebben voor hun verbruik.

De tariefsystematiek die geldt voor de transmissiesysteembeheerder voor gas wijkt af van het bovenstaande. De transport- en aansluitkosten worden afgerekend via per invoed- en afleverpunt individueel vastgestelde tarieven. Afleverpunten zijn onder andere de verbindingspunten van het transmissiesysteem en de distributiesystemen voor gas. Deze tarieven worden door partijen die gas willen laten transporteren betaald: handelaren en leveranciers van gas, en niet noodzakelijkerwijs de aangesloten producenten en eindafnemers. Handelaren en leveranciers boeken capaciteit op een invoed- en afleverpunt. De tariefdrager wordt uitgedrukt in capaciteit. De transmissiesysteembeheerder voor gas verricht tevens taken op het gebied van de kwaliteitsconversie en de balancering. Hiervoor brengt zij bovenop de invoed- en aflevertarieven opslagen in rekening, die op alle invoed- en afleverpunten gelijk zijn. Het wetsvoorstel continueert deze uitgangspunten voor wat betreft de transporttarieven. De tariefsystematiek van het aansluiten door de transmissiesysteembeheerder voor gas wordt meer in lijn gebracht met de systematiek die ook voor andere systeembeheerders geldt. Dit brengt deze systematiek meer in lijn met het uitgangspunt van kostenveroorzaking.

Normaliter krijgt de systeembeheerder kosten gerelateerd aan investeringen, die zijn opgenomen in het investeringsplan, pas terug via de tarieven nadat de investeringen in gebruik zijn genomen. Kosten die worden gemaakt tijdens de aanleg van het systeem moeten dus worden voorgefinancierd. De systeembeheerder moet daarvoor een groot beroep doen op vermogensverschaffers. Met name voor de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit is de investeringsopgave de komende jaren groot. Dit komt door forse investeringen die gedaan moeten worden in het transmissiesysteem voor elektriciteit op land en op zee. In dit wetsvoorstel wordt daarom bepaald dat voor bepaalde investeringen vermogenskosten op het onderhanden werkkapitaal al tijdens de aanleg in de tarieven verwerkt worden. Ook na ingebruikname van de investeringen zullen kosten hetzelfde jaar waarin zij zijn gemaakt, worden terugverdiend via de tarieven. Dit wetsvoorstel geeft ACM de taak om de hoogte van de betreffende kosten vooraf in te schatten en deze schatting te betrekken bij de bepaling van de toegestane jaarinkomsten van de systeembeheerder. Naderhand zal ACM controleren in hoeverre deze toegestane inkomsten juist zijn geweest en deze nacalculeren. Deze systematiek wordt van toepassing verklaard op investeringen van systeembeheerders in het kader van de aanleg van infrastructuurprojecten waarop de rijkscoördinatieregeling van toepassing is, waaronder het transmissiesysteem op zee.

Het voordeel van deze systematiek is dat minder voorgefinancierd hoeft te worden. Hiermee wordt het beslag op het vermogen van de systeembeheerder verminderd. Tevens betekent het dat minder rentelasten hoeven worden afgedragen op aangetrokken vreemd vermogen. Een ander voordeel is dat de kosten voor aanleg van het transmissiesysteem op zee of het betreffende project over een langere periode worden verdeeld, waardoor het effect op de energierekening van systeemgebruikers gematigder is.

7.4 Tariefregulering net op zee

Rondom de tariefsystematiek voor een transmissiesysteem op zee speelt een aantal vraagstukken, waarop hieronder wordt ingegaan. In de eerste plaats is de vraag hoe het transmissiesysteem op zee wordt bekostigd. De keuze om de windparken op zee te ontsluiten via een transmissiesysteem op zee in plaats van via individuele aansluitingen die door de windparkexploitanten worden aangelegd, betekent dat de kosten van het verbinden van windparken op zee met het transmissiesysteem op land via de transporttarieven in rekening worden gebracht bij afnemers van elektriciteit. Daarbij is de relatie met de SDE+ en de opslag duurzame energie van belang. De kosten die door de tariefbetalers worden gedragen hoeven niet meer via de SDE+ gesubsidieerd te worden aan de windparkexploitanten en komen daardoor niet in de opslag duurzame energie. De kosten van de infrastructuur worden dus verschoven van de SDE+ en de opslag duurzame energie naar het transporttarief. De verschuiving van de kosten leidt door het verschil in berekeningssystematiek tot een andere verdeling van de kosten tussen burgers en bedrijven. Aangezien met het transmissiesysteem op zee grote bedragen zijn gemoeid kan het effect van de verschuiving significant zijn. Het effect zou fors zijn voor verbruikers die aangesloten zijn op extrahoogspanning (220 en 380 kV) en hoogspanning (110 en 150 kV), omdat de kostenbasis van deze systemen aanzienlijk zou toenemen. Dit volgt uit de verhouding tussen de huidige totale kosten van die systemen en wat erbij zou komen ten gevolge van de investeringen in het transmissiesysteem op zee. Op lagere spanningsniveaus wordt dit effect steeds kleiner.

De kostenverschuiving van de opslag duurzame energie naar de tarieven en de daarmee gepaard gaande verschuiving van de lasten wordt onwenselijk geacht, omdat dit een onbedoeld en ongewenst bijeffect is van de keuze voor een transmissiesysteem op zee, waarmee uiteindelijk een kostenbesparing van € 3 mld gerealiseerd kan worden. Vooral de energie-intensieve industrie, die veelal aangesloten is op extrahoogspanning of hoogspanning, zou hierdoor stevig geraakt kunnen worden, terwijl de concurrentiepositie van deze bedrijven al onder druk staat.

Om die reden is naar een alternatief gezocht voor de bekostiging. Het voornemen is het transmissiesysteem op zee te bekostigen uit de opslag duurzame energie, via een rechtstreekse subsidie voor het transmissiesysteem op zee (artikel 11.6). Het transmissiesysteem wordt conform de tariefsystematiek gereguleerd door ACM, waarbij ACM de uit het transmissiesysteem op zee voor de systeembeheerder voortvloeiende toegestane inkomsten vaststelt. Het verschil bij de rechtstreekse subsidie is dat in plaats van de toegestane inkomsten te verdelen over de tarieven, deze worden bekostigd door een subsidie aan de transmissiesysteembeheerder op zee. Doordat het transmissiesysteem op zee op deze wijze wordt bekostigd uit de opslag duurzame energie, is van een kosten- en lastenverschuiving geen sprake meer, terwijl niet wordt afgedaan aan het kostenvoordeel van een transmissiesysteem op zee aangelegd door de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit.

Omdat voor het transmissiesysteem op zee sprake is van een aparte aanwijzing als transmissiesysteembeheerder op zee met de wettelijke taken die daarbij horen en omdat een specifieke bekostiging van het transmissiesysteem op zee wordt gehanteerd, dient TenneT een separate boekhouding bij te houden met betrekking tot het transmissiesysteem op zee. Dit sluit aan bij artikel 5.23. Separate aanwijzing en boekhouding laat onverlet dat de transmissiesystemen voor elektriciteit en op zee door TenneT integraal beheerd kunnen worden.

Het tweede vraagstuk betreft de verrekening van de betaalde schadevergoeding aan aangeslotenen op het net op zee in de tarieven. De transmissiesysteembeheerder op zee mag eventueel te betalen schadevergoedingen verrekenen in de tarieven. Dit omdat de systeembeheerder op zee vaak maar beperkte invloed heeft op vertraagde oplevering, bijvoorbeeld omdat er sprake is van vertraging door problemen met ruimtelijk inpassing of door vertraging in de levering van componenten voor het systeem. Slechts als sprake is van grove nalatigheid van de systeembeheerder, moet dit anders liggen. Hiervoor geldt voor de systeembeheerder een eigen risico van € 10 miljoen per jaar, in lijn met de regeling hiervoor in Duitsland.

Ten slotte speelt rondom een transmissiesysteem op zee de vraag vanaf welk moment door de systeembeheerder gemaakte kosten in de tarieven mogen worden verrekend. Deze vraag speelt ook voor investeringen op land en is nader toegelicht in paragraaf 7.3.

8. Inhoud overige hoofdstukken

8.1 Algemeen

De hoofdstukken 2, 3, 7, 8, 9 en 10 stemmen inhoudelijk grotendeels overeen met de huidige Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. Beleidswijzigingen zijn slechts aangebracht indien zij van inhoudelijk ondergeschikte aard zijn (vergelijkbaar aan de inhoud van «veeg- of reparatiewetgeving»), of indien zij noodzakelijk waren in verband met wijzigingen die zijn aangebracht in de hoofdstukken 1, 4, 5 en 6. De hoofdlijn van de hoofdstukken wordt daarom hieronder summier behandeld. Hoofdstuk 10 van het voorstel wordt nader toegelicht in paragraaf 10 van deze toelichting betreffende de uitvoering en handhaving.

8.2 Elektriciteits- en gasproductie

In het voorgestelde hoofdstuk 2 zijn bepalingen opgenomen over de elektriciteitsproductie en – in aanvulling op de regels van de Mijnbouwwet – enkele bepalingen over de gasproductie. De belangrijkste aspecten waarover regels worden gesteld zijn de aanleg van grote nieuwe elektriciteitsproductie-eenheden, de certificering van duurzame productie en de rollen van de transmissiesysteembeheerder voor gas en GasTerra in het kleineveldenbeleid.

Het eerste onderwerp betreft de inzet van de rijkscoördinatieregeling van de Wet ruimtelijke ordening die van toepassing wordt verklaard op de aanleg of uitbreiding van bepaalde productie-installaties voor het opwekken van elektriciteit teneinde de aanleg te verkorten en te stroomlijnen. Doordat ook projecten waarbij duurzame energie wordt opgewekt onder de reikwijdte van het wetsvoorstel vallen, wordt de transitie naar een duurzame energiehuishouding gestimuleerd. Het gaat hierbij om projecten van een zodanige omvang en betekenis dat daarmee een nationaal belang is gemoeid. Als productie-installaties van nationaal belang worden ten eerste installaties voor de opwekking van duurzame elektriciteit aangemerkt. De installaties voor opwekking van duurzame elektriciteit worden onderverdeeld in installaties voor opwekking van elektriciteit met behulp van windenergie en installaties voor opwekking van andere vormen van duurzame elektriciteit (bijvoorbeeld biomassa, zon). Bij de eerste groep is de grens gelegd op een capaciteit van 100 MW, bij de tweede op een capaciteit van 50 MW. De bouw van conventionele elektriciteitsproductie-installaties met een vermogen van ten minste 500 MW vallen ook onder de rijkscoördinatieregeling.

De rijkscoördinatieregeling bestaat uit twee zogeheten modules: een planologische module en een uitvoeringsmodule. De planologische module kan bestaan uit een rijksinpassingsplan of een projectbesluit. De uitvoeringsmodule behelst de procedurele coördinatie en afstemming van de besluitvorming over alle voor het project benodigde vergunningen en andere te nemen besluiten onder rijksregie, alsmede de bundeling van de verschillende beroepsmomenten.

Op een aantal aspecten worden bepalingen uit richtlijn 2009/72 en richtlijn 2009/73 geïmplementeerd. Dit betreft de mogelijkheid voor de Minister om een procedure te starten opdat er productiecapaciteit wordt bijgebouwd, de verkoop van elektriciteitsproductiecapaciteit te verbieden als openbare veiligheid, de leveringszekerheid of de voorzieningszekerheid bedreigd wordt, en een bepaling over de boekhouding van producenten.

In dit hoofdstuk wordt ook gedeeltelijk richtlijn 2009/28 de geïmplementeerd waarin wordt voorgeschreven dat er een Europees elektronisch certificatensysteem wordt opgezet voor garanties van oorsprong voor elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen en hoogrenderende warmtekrachtkoppeling. Nationaal is hier een vergelijkbaar systeem voor gas uit hernieuwbare energiebron aan toegevoegd. Hiertoe worden garanties van oorsprong op rekeningen geboekt. Deze garanties zijn daarmee verhandelbaar geworden. De administratie en certificering wordt door de Minister gemandateerd aan CertiQ voor elektriciteit en Vertogas voor gas.

Het kleineveldenbeleid is er op gericht om zoveel mogelijk van de resterende gasvoorraden in Nederland en op het Nederlands deel van het continentaal plat op te sporen en tot ontwikkeling te brengen. Hiermee zijn de betaalbaarheid en voorzieningszekerheid van energie gediend en heeft een gunstig effect op de economie ten opzichte van invoer van gas. Hiertoe wordt aan GasTerra B.V. onder meer opgedragen het Groningengas af te nemen en het uit de kleine velden geproduceerde gas op verzoek van de vergunninghouder af te nemen tegen een marktconforme prijs. Voorts is er een productieplafond dat vastlegt hoeveel gas uit het Groningensysteem (Groningenveld en gasbergingen) door Gasterra verkocht mag worden bij de uitvoering van haar rol in het kleineveldenbeleid. Deze hoeveelheid wordt uitgedrukt als gemiddelde jaarhoeveelheid gedurende een periode van tien jaar. Deze wettelijke basis voor een productieplafond ter bevordering van de productie uit kleine velden staat los van de mogelijkheid een aanwijzing op een winningsplan te geven op grond van de Mijnbouwwet.

De transmissiesysteembeheerder heeft de plicht het desbetreffende gas in te nemen en in te passen in en te transporteren door zijn systeem en daarvoor de noodzakelijke investeringen te verrichten. Er kan gas gevonden worden met een afwijkende samenstelling. Om dit gas toch te kunnen transporteren en aan gebruikers te leveren volstaan de huidige operationele middelen niet altijd. Het kan dan voorkomen dat de benodigde investeringen door de transmissiesysteembeheerder niet maatschappelijk verantwoord zijn. Daarom is er een uitzondering van de inname- en transportverplichting wanneer de Minister beslist op basis van de economische aspecten van de investering en de maatschappelijke kosten dat het belang van de gaswinning niet tegen de investering opweegt.

Tot slot wordt in dit hoofdstuk, in combinatie met bepalingen in hoofdstuk 5, de verantwoordelijkheid rondom de gassamenstelling geregeld: invoeders dienen slechts gas dat aan invoedspecificaties voldoet in te voeden, systeembeheerders dienen gas volgens de afleverspecificaties te leveren, en gebruikers zijn verantwoordelijk voor hun eigen gasgebruik als zij gas volgens de afleverspecificaties hebben ontvangen.

8.3 Gasopslag en LNG

De gasvoorraden in Nederland zullen de komende jaren teruglopen. Nederland zal omschakelen van gasproductie en -export naar gasimport. Hierbij zal ook de flexibiliteit in de productiecapaciteit afnemen. Naast de afnemende inheemse productie en invoer zijn er slechts twee fysieke bronnen van gas beschikbaar, namelijk gasopslagen en LNG-installaties. Gasopslagen zijn daarom in de toekomst belangrijk om gasvraag en -aanbod op elkaar te laten aansluiten. De virtuele handelsplaats TTF zorgt weliswaar voor een liquide markt en is daarmee van groot belang voor de gasmarkt maar uiteindelijk gaat het om de fysieke beschikbaarheid van gas. In LNG-installaties wordt vloeibaar aardgas dat per schip wordt aangevoerd omgezet in gasvormig aardgas en ingevoed in een systeem. De LNG-installaties zijn ook belangrijk in het kader van de diversificatie van gasstromen waardoor Noordwest Europa minder afhankelijk wordt van pijpleidingengas vanuit slechts enkele landen.

Richtlijn 2009/73 bevat bepalingen die zien op de bijdrage van gasopslagen en LNG-installaties aan de werking van de interne markt. Deze richtlijn is richtinggevend in de bepalingen van hoofdstuk 3 van het wetsvoorstel dat gasopslagen en LNG-installaties betreft. Zo moet de beheerder van een gasopslag of LNG-installatie onafhankelijk zijn van bedrijven die actief zijn in productie, levering of handel in energie.

Gasopslagen worden gebouwd met een lange tijdshorizon. Een investeerder heeft dan ook behoefte aan zekerheid in de regulering om een investeringsbeslissing te durven nemen. Uitgangspunt bij de implementatie van richtlijn 2009/73 is daarom dat toegangseisen beperkt blijven om de commerciële vrijheid van marktpartijen zo min mogelijk in te perken. Richtlijn 2009/72 geeft lidstaten voor gasopslagbedrijven de keuze tussen onderhandelde of gereguleerde toegang. Deze keuze hoeft pas te worden gemaakt als is vastgesteld dat de toegang tot de desbetreffende gasopslaginstallatie technisch of economisch noodzakelijk is voor een efficiënte toegang tot het systeem. Toegang tot een gasopslaginstallatie zal alleen dan technisch of economisch noodzakelijk zijn als er op de gasmarkt onvoldoende alternatieven bestaan om in de behoefte aan flexibiliteit te voorzien. Momenteel zijn er voldoende alternatieven beschikbaar voor toegang tot flexibiliteit, zodat nu niet te verwachten valt dat het in technische of economische zin noodzakelijk zal zijn dat gasopslagbedrijven op grond van de derde gasrichtlijn toegang moeten verlenen tot hun opslaginstallaties. Zodra blijkt dat er behoefte aan bestaat kan bij ministeriële regeling nader worden bepaald wat moet worden verstaan onder de technische of economische noodzakelijkheid van toegang tot een gasopslaginstallatie voor een efficiënte toegang tot het systeem voor de levering aan netgebruikers. Voor de situatie dat er toegang zou moeten worden verleend, legt dit wetsvoorstel, net als de Gaswet, vast dat er in dat geval wordt gekozen voor onderhandelde toegang. Daarmee wordt maximale ruimte gegeven aan partijen om zelf te komen tot voorwaarden en tarieven voor de toegang tot de gasopslag in kwestie. Voor de tarieven en voorwaarden van LNG-installaties geldt dat deze in principe gereguleerd zijn.

Naast beheerders van interconnectoren kunnen beheerders van LNG-bedrijven en gasopslagen vóór de daadwerkelijke aanleg ervan om een ontheffing van een aantal wettelijke vereisten verzoeken. Om een ontheffing te krijgen moet een beheerder aan een aantal voorwaarden voldoen, zodat de verstrekking van de vergunning de marktwerking altijd beter dient dan het onthouden ervan. Zo is een voorwaarde dat het risico groot moet zijn dat de nieuwe infrastructuur in het geheel niet aangelegd wordt als de ontheffing niet wordt gegeven.

Tot slot wordt in het wetsvoorstel een LNG-installatie met een capaciteit van ten minste vier miljard kubieke meter gas per jaar onder de rijkscoördinatieregeling gebracht. In de Mijnbouwwet wordt de rijkscoördinatieregeling ook van toepassing verklaard op de aanleg of uitbreiding van gasopslagen.

8.4 Markten en handel

Hoofdstuk 7 heeft betrekking op markten en handel. Het gaat hier niet alleen om de Nederlandse markt, maar ook om de Europese markt. Immers, de Nederlandse markt is niet los te zien van de Europese markt, en dan met name de Noordwest Europese markt. Dit omdat het transport van elektriciteit of gas over lange afstanden mogelijk is.

Voor de onderwerpen waar dit hoofdstuk betrekking op heeft, zijn ook verschillende Europese verordeningen relevant. Het doel van deze Europese verordeningen is de markt voor elektriciteit en gas te integreren. Te denken valt hierbij in de eerste plaats aan verordening 714/2009 die regels stelt over onder meer grensoverschrijdende handel in elektriciteit. Voor gas speelt, meer dan voor elektriciteit, het issue van het veiligstellen van gasleveringen, en hiervoor bevat verordening 994/2010 afspraken op Europees niveau. Tot slot kan in dit verband genoemd worden verordening 1227/2011, die gaat over de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt voor elektriciteit en gas.

In aanvulling op deze Europese regels, bevat dit hoofdstuk enkele nationale regels, die deels strekken ter implementatie van richtlijn 2009/72 en richtlijn 2009/73. Om te weten of de markt goed werkt, is het belang om deze te analyseren. De Minister verzamelt informatie over de markt en stelt jaarlijks een verslag op over zijn bevindingen en eventuele maatregelen naar aanleiding hiervan. Eén van de mogelijke maatregelen is om, in het belang van een voldoende transparante en liquide markt, bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen voor deelnemers aan de markt. Eén van de regels die voor handelaren kan worden gesteld, is de eisen die deze hanteren ten opzichte van een leverancier die levert aan aangeslotenen met een kleine aansluiting. Dit om te voorkomen dat voor deze leveranciers onnodige toetredingsdrempels zouden kunnen ontstaan.

Ook wordt in hoofdstuk 7 de basis gelegd voor het aanwijzen van een elektriciteits- of gasbeurs. Een elektriciteits- en gasbeurs zijn immers van belang voor de liquiditeit en transparantie van de elektriciteits- en gasmarkt. Wettelijke verankering van deze beurs zorgt voor het benodigde vertrouwen van marktpartijen.

Tot slot wordt in dit hoofdstuk de programmaverantwoordelijkheid geregeld. De programmaverantwoordelijkheid is de schakel voor de balanshandhaving van het systeem en daarmee belangrijk voor het functioneren van de markt. Immers, systeembeheerders moeten om hun transporttaak goed te kunnen vervullen, over voldoende informatie beschikken over de invoeding en afname van elektriciteit en gas. De programmaverantwoordelijkheid zorgt er voor dat duidelijk is wie er voor verantwoordelijk is dat deze informatie op het goede moment bij de transmissiesysteembeheerder wordt aangeleverd en wie er verantwoordelijk voor is dat de werkelijkheid ook overeenkomt met de ingediende programma’s. Voor kleinverbruikers is de leverancier programma-verantwoordelijk, andere partijen kunnen programmaverantwoordelijkheid zelf regelen of hiervoor een andere partij inschakelen die als programmaverantwoordelijke functioneert.

Voor gas zijn enkele specifieke regels voor programmaverantwoordelijkheid opgenomen. De bedrijfskolom van de gasmarkt kent in Nederland globaal drie markten. Na winning van het gas uit de aardbodem wordt gas verkocht aan groothandelsmaatschappijen. GasTerra koopt hier in het kader van het kleineveldenbeleid het overgrote deel van het in Nederland geproduceerde gas in. De tweede markt is de groothandelsmarkt waar Nederlands en geïmporteerd gas wordt aangeboden aan grote afnemers als industrieën, elektriciteitscentrales en leveranciers van aangeslotenen met een kleine aansluiting. Tot slot is er de markt van eindafnemers en andere partijen die bij de leveranciers inkopen. Om de mogelijkheden voor de producenten van Nederlands gas open te houden om direct op de groothandelsmarkt hun gas te verkopen, wordt bepaald dat kopers van dit gas de programmaverantwoordelijkheid vanaf het invoedpunt niet kunnen opeisen of met voorwaarden en tarievenstelling dit niet mogen afdwingen. Het gaat dan om het voorkomen van situaties van commerciële dwang. Zou dat wel mogelijk zijn, dan zou gelet op de aangeboden tarieven en voorwaarden de producent van gas dan eigenlijk geen andere keuze hebben dan het overdragen van zijn programmaverantwoordelijkheid aan de koper van het gas.

GasTerra heeft in het kader van het kleine veldenbeleid de plicht gekregen om in Nederland gewonnen gas op verzoek van een kleine veldenproducent in te nemen. De bundeling van gasproductie uit meerdere velden, waaronder het Groningenveld, in een geïntegreerd verkoopportfolio leidt tot een planmatig beheer en een langdurig, behoedzaam en rationeel gebruik van gas. Kleine veldenproducenten hebben het recht om tegen redelijke tarieven en voorwaarden hun gas aan GasTerra te verkopen. Zij hoeven dit niet te doen. De keuze ligt bij de producent. In de praktijk worden deze contracten aangegaan voor al het gas dat uit een veld komt (depletiecontracten). Een producent heeft niet de vrijheid om het gas soms wel en soms niet onder het kleine veldenbeleid aan GasTerra te verkopen. Het is alles of niets. Om dit te kunnen controleren is het noodzakelijk dat GasTerra als koper van het gas de programmaverantwoordelijkheid op de aansluiting overneemt. Alleen dan kan GasTerra nagaan of de producent geen gas doorverkoopt op de TTF als de prijzen daar hoog zijn of juist gas uit andere bronnen levert aan GasTerra alsof het gas is uit het gecontracteerde veld.

8.5 Levering en consumenten

Hoofdstuk 8 heeft betrekking op de levering van elektriciteit en gas en is een ongewijzigde voortzetting van het huidige beleid. De markt voor levering van elektriciteit en gas is geliberaliseerd. De stapsgewijze liberalisering van deze markt is vastgelegd in richtlijn 2003/54/EG van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van Richtlijn 96/92/EG (PbEG 2003, L 176) en richtlijn 2003/55/EG van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en houdende intrekking van Richtlijn 98/30/EG (PbEG 2003, L 176). Deze richtlijnen zijn inmiddels vervangen door de richtlijnen 2009/72 en 2009/73. In deze laatste richtlijnen is veel aandacht besteed aan de positie van eindafnemers op de elektriciteits- en gasmarkt. Immers, voor een goede werking van de markt is een sterke positie van eindafnemers nodig. Daarnaast hebben consumentenbelangen een centrale plaats. Richtlijn 2009/72 en richtlijn 2009/73 richten zich op het vergroten van transparantie voor consumenten, het waarborgen van procedures voor klachtenafhandeling en geschillenbeslechting en het garanderen van energielevering aan kwetsbare afnemers. Ook is in deze richtlijnen en in dit wetsvoorstel een aantal bepalingen opgenomen met betrekking tot op afstand uitleesbare meters, verbruiksgegevens en de eindafrekening. Deze bepalingen ondersteunen de actieve participatie van consumenten aan de markt voor levering van elektriciteit en gas. Ook is in dit kader van belang de in de richtlijnen opgenomen bepaling dat eindafnemers eenvoudig van leverancier moeten kunnen wisselen. Dit maakt het mogelijk om de keuzevrijheid die eindafnemers hebben in de keuze van hun leverancier, ook in praktijk waar te maken. Deze zogenaamde switch moet worden gefaciliteerd door de betrokken systeembeheerder.

De leverancier is het aanspreekpunt voor de aangeslotenen met een kleine aansluiting. Dit geldt voor de facturering, maar ook voor vragen en klachten. Hiermee bestaat voor deze doelgroep een duidelijk aanspreekpunt. Het zogenaamde leveranciersmodel houdt in dat de leverancier ook tarieven namens de systeembeheerder in rekening brengt bij de aangeslotene met een kleine aansluiting en vragen over alle elementen op de nota beantwoordt. De facturering betreft alle diensten van de systeembeheerder die periodiek worden afgerekend. De leverancier verrekent de voor het transport van elektriciteit en gas aan de klant gefactureerde bedragen met de systeembeheerder. Ook de positie van de leverancier als aanspreekpunt voor zijn klanten voor alle vragen of klachten over de factuur en over de levering van elektriciteit en gas wordt vastgelegd. De leverancier zal vragen of klachten zo nodig doorsturen aan de systeembeheerder. Deze dient te voorzien in een transparante, eenvoudige en goedkope procedure voor de afhandeling van klachten.

Ter bescherming van aangeslotenen met een kleine aansluiting is in de Regeling afsluiten elektriciteit en gas van kleinverbruikers beleid neergelegd dat als uitgangspunt kent dat het afsluiten van kleinverbruikers zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Het beleid richt zich derhalve niet op een specifieke groep consumenten (bijvoorbeeld minima, veteranen, senioren e.d.), maar in het algemeen op consumenten die om wat voor reden dan ook in een situatie zijn gekomen waarin zij dreigen afgesloten te worden.

Tot slot moet elke lidstaat ingevolge de derde richtlijnen voorzien in een single-point-of-contact waar de consumenten alle nodige informatie kunnen krijgen over hun rechten en de middelen van geschillenbeslechting en voorzien in een onafhankelijk mechanisme, zoals een ombudsman of consumentenorgaan, voor de efficiënte afhandeling van klachten en buitengerechtelijke geschillenbeslechting. De signalen van consumenten over problemen die consumenten ervaren zijn voor de toezichthouders van groot belang omdat het hen in staat stelt om problemen aan te pakken die grote groepen consumenten raken. Consuwijzer vervult een loketfunctie voor consumenten waar zij praktisch advies kunnen krijgen over hun rechten als consument en hun klachten kwijt kunnen. Consumenten die een klacht hebben over een energieleverancier of systeembeheerder kunnen daarnaast terecht bij de Geschillencommissie Energie en Water. Uitspraken van deze commissie zijn voor beide partijen bindend. Als consumenten het niet eens zijn met de uitspraak kunnen zij binnen een daarvoor vastgestelde termijn de uitspraak voorleggen aan de burgerlijke rechter. Bovendien kunnen consumenten die een klacht hebben over een systeembeheerder en met de systeembeheerder niet tot een oplossing komen een geschil voorleggen aan ACM.

In aanvulling op de hierboven beschreven bescherming, die grotendeels voortvloeit uit de Europese regelgeving, is voor een leverancier vereist dat hij over een vergunning beschikt voor de levering van elektriciteit of gas aan aangeslotenen met een kleine aansluiting. Hiermee wordt gewaarborgd dat alleen betrouwbare en financieel stabiele partijen leveren aan aangeslotenen met een kleine afsluiting. Eindafnemers kunnen behalve elektriciteit gebruiken, ook elektriciteit produceren, bijvoorbeeld door een zonnepaneel op het dak te plaatsen. In dit hoofdstuk zijn de reeds bestaande bepalingen voor de saldering van elektriciteit opgenomen en de verplichting van de vergunninghouder om te faciliteren dat elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen door een aangeslotene met een kleine aansluiting kan worden teruggeleverd aan het systeem.

8.6 Codes

De codes zijn algemeen verbindende voorschriften die door ACM worden vastgesteld (zie onder meer Gerechtshof Arnhem 4 mei 2010, LJN: BM4497, r.o. 4.10.). Deze voorschriften binden dus ook systeemgebruikers. Aangezien de codes algemeen verbindende voorschriften zijn, is het in beginsel niet mogelijk van de codes afwijkende privaatrechtelijke voorwaarden te hanteren. De codes worden onderscheiden in de tarievencode, de technische code en de informatiecode. In de tarievencode, een onderdeel van tariefregulering, wordt de tariefstructuur die is vastgelegd in hoofdstuk 6 nader uitgewerkt. In de technische codes zijn praktische en technische zaken vastgelegd die zien op de verhoudingen tussen systeembeheerders onderling en tussen systeembeheerders en hun afnemers. De informatiecode regelt de administratieve processen en uitwisseling van gegevens tussen afnemers, leveranciers en systeembeheerders.

In het voorstel is beschreven op welke wijze de codes tot stand komen. Hier zijn ten opzichte van de vigerende wetten geen wijzigingen in aangebracht. Het opstellen van een technische of tarievencode, of een wijzigingsvoorstel daartoe is voorbehouden aan de gezamenlijke systeembeheerders. Een transmissiesysteembeheerder of een derde van de overige systeembeheerders kan een voorstel initiëren. De gezamenlijke systeembeheerders leggen een voorstel voor aan het Gebruikersplatform van de elektriciteits- en gasnetten (GEN) en na discussie in het GEN wordt het – eventueel op basis van de GEN discussie aangepaste – voorstel naar ACM gezonden. Bij het voorstel wordt aangegeven op welke wijze de inbreng van het GEN is verwerkt. In beginsel volgt ACM een uniforme openbare voorbereidingsprocedure of de verkorte procedure en stelt het algemeen bindende besluit vast. Ook kan ACM een code ontwerpen of de gezamenlijke systeembeheerders opdragen een voorstel te doen

Voor de informatiecode geldt hetzelfde als voor de technische en tarievencode, maar ligt het initiatief bij een representatief deel van de ondernemingen die zich bezighouden met het transporteren, leveren of meten van elektriciteit of gas. Bij het vaststellen van codes dient ACM te toetsen of het voorstel voldoet aan de Europeesrechtelijke randvoorwaarden. Hiernaast dient het voorstel aan algemene en economische belangen en doelen van het energiebeleid getoetst te worden.

Verordeningen 714/2009 en verordening 715/2009 voorzien in een grondslag om Europese netcodes vast te stellen. De Europese netcodes werken direct door in de Nederlandse rechtsorde en zijn daarin – omdat zij daarop ook gebaseerd zijn – te vergelijken met verordeningen. Lidstaten behouden de bevoegdheid om nationale netcodes op te stellen, voor zover deze in lijn zijn met de Europese netcodes (ACM toetst nationale codes op de verenigbaarheid me de Europese codes), en kunnen meer gedetailleerde voorschriften voorschrijven dan die welke in de verordeningen zijn opgenomen. Uitgangspunt is echter dat nationale aanvullingen op Europese netcodes zoveel mogelijk moeten worden beperkt.

De Europese netcodes worden opgesteld door het Europese netwerk van transmissiesysteembeheerders voor respectievelijk elektriciteit en gas (ENTSB-E/G; TenneT en GTS participeren) in lijn met de door het Agentschap opgestelde richtlijnen. Bij de voorbereiding van deze netcodes houdt de ENTSB-E/G een uitgebreide consultatie onder alle belanghebbenden. De ENTSB-E/G is verplicht aan te geven hoe met de tijdens de consultatie ontvangen opmerkingen rekening is gehouden. Een Europese netcode wordt pas verbindend na goedkeuring door de Commissie via de comitologieprocedure. De Commissie vervult hier een vergelijkbare rol als ACM in Nederland. Europese codes kunnen ook betrekking hebben op onderwerpen die niet in nationale codes, maar op andere niveaus van regelgeving zijn vastgelegd, zoals wetten, algemene maatregelen van bestuur of regelingen.

9. Stroomlijnen en optimaliseren Elektriciteits- en gaswet: vervallen artikelen

In hoofdstuk 2 is uiteengezet dat het stroomlijnen en optimaliseren van de wet- en regelgeving inzake elektriciteit en gas een belangrijk onderdeel van de wetgevingsagenda STROOM is. Door het stroomlijnen en optimaliseren hoeven verschillende bepalingen uit de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet niet in het wetsvoorstel terug te komen. Het betreft bepalingen die dubbelen met Europese verordeningen, delegatiegrondslagen die geen nut (meer) hebben en bepalingen die als gevolg van een efficiëntere en duidelijkere opbouw van de wet overbodig zijn geworden. Daarnaast wordt in het kader van het verminderen van onnodige regels en regeldruk voorgesteld een aantal zaken niet langer in regelgeving vast te leggen. Deze zaken worden hieronder toegelicht.

De verplichting elke vier jaar een energierapport op te stellen is niet overgenomen. Het is niet noodzakelijk een dergelijke verplichting in wetgeving vast te leggen. Bovendien ontneemt een in de wet vastgestelde periode de flexibiliteit een energierapport uit te brengen op het moment dat dit het meest nuttig is.

In de Elektriciteitswet 1998 zijn sinds 2003 bepalingen opgenomen die leveranciers verplichten een bepaald aandeel hernieuwbare energie te leveren, een zogenaamde leveranciersverplichting. Deze bepalingen zijn echter nooit in werking getreden, omdat gekozen is voor het stimuleren van hernieuwbare energieproductie via de SDE+. Bovendien kennen de bepalingen in de Elektriciteitswet 1998 hun beperkingen, waardoor een leveranciersverplichting in die vorm niet goed zou functioneren. De bepalingen inzake de leveranciersverplichting zijn dan ook niet overgenomen.

De bepaling in de vigerende wetten dat de statuten van een systeembeheerder goedkeuring van de Minister behoeven, is vervallen. De wet- en regelgeving borgen de taken die systeembeheerders hebben en de inrichting van de systeembeheerders en het infrastructuurbedrijf. Het goedkeuren van statuten is daarmee overbodig en bovendien een bevoegdheid die al aan de publieke aandeelhouders toekomt.

Ook is de bepaling vervallen die vereiste dat systeembeheerders bepaalde delen van hun takenpakket in eigen beheer uitvoeren. Achtergrond van deze bepaling was dat voorafgaand aan de splitsing tussen systeembeheerders en productie-, handel of leveringsbedrijven zeker gesteld moest worden dat de systeembeheerders daadwerkelijk geschikt waren zelfstandig hun taken uit te voeren. Inmiddels is met de gesplitste systeembeheerders de situatie veranderd en is duidelijk dat systeembeheerders volwaardige bedrijven zijn die goed zijn toegerust op hun taak. De bepaling welke werkzaamheden zij in eigen beheer moeten verrichten kan daarom vervallen, omdat de systeembeheerders goed in staat zijn zelf hier keuzes in te maken. Het geeft de systeembeheerders ook meer vrijheid om efficiënte keuzes te maken. Bovendien blijft de bepaling dat de systeembeheerder te alle tijde verantwoordelijk is voor de uitvoering van zijn taken, ook als de uitvoering is uitbesteed, bestaan. Hiermee is voldoende verzekerd dat systeembeheerders een verstandige afweging maken over het al dan niet uitbesteden van werkzaamheden.

Voorts is de eis dat systeembeheerders beschikken over een reglement inzake discriminatie, met name gericht op het gedrag van de werknemers van systeembeheerders, niet overgenomen. In de praktijk blijkt niet dat hier problemen spelen. Voor zover de bepaling ziet op de discriminatie van personen is het een overbodige bepaling gelet op algemene wetgeving die hieromtrent geldt. Onduidelijk is daarom welke toegevoegde waarde een dergelijk reglement en jaarlijkse verslaggeving aan de toezichthouder heeft.

In de vigerende wetten wordt aan leveranciers de plicht opgelegd om meetbedrijven in te schakelen voor het collecteren, valideren en vaststellen van meetgegevens bij aangeslotenen met een kleine aansluiting. De vigerende wetten stellen echter geen eisen aan een meetbedrijf, waardoor deze bepalingen materieel geen betekenis hebben. Het is ook niet nodig eisen te stellen aan meetbedrijven, omdat de aangeslotenen beschikken over meetinrichtingen die zij zelf kunnen aflezen, waardoor ze zelf kunnen controleren of de door de leverancier gebruikte meetgegevens juist zijn. In het wetsvoorstel vervallen daarom de bepalingen met betrekking tot meetbedrijven. Dit laat onverlet dat de bestaande praktijk waarin meetbedrijven worden ingeschakeld door leveranciers en grote afnemers voortgezet kan worden, daar het wetsvoorstel hier geen belemmeringen voor opwerpt. Ook kunnen op basis van artikel 9.1 in de technische codes nog steeds regels worden gesteld over hoe systeembeheerders en systeemgebruikers om moeten gaan met het meten.

In de Gaswet is opgenomen dat Gasterra een aanbod doet aan de transmissiesysteembeheerder voor de levering van gas voor zover dat nodig is voor uitvoering van diens wettelijke taken. Deze bepaling was nodig in de periode voordat de gasmarkt haar huidige liquiditeit bereikte. Intussen zijn er veel partijen die meedingen met Gasterra om deze levering aan de transmissiesysteembeheerder. Het is hierom niet meer nodig Gasterra te verplichten een aanbod te doen. Deze bepaling is dus niet meer nodig en daarom in het wetsvoorstel niet opgenomen.

Voorts is in de Gaswet opgenomen dat systeembeheerders het veilig gebruik van gastoestellen door aangeslotenen moeten bevorderen. Systeembeheerders hebben echter geen rol bij de installaties van aangeslotenen, waardoor deze verplichting in de praktijk weinig nut heeft. Het zijn immers de aangeslotenen zelf die de verantwoordelijkheid voor hun installatie en het gebruik daarvan dragen. Bovendien gelden hiervoor regels op grond van het Bouwbesluit 2012. De gemeente heeft hierbij een toezicht- en handhavingstaak op grond van de Woningwet. Iedere gemeente kan de mate en wijze waarop zij toezicht houdt zelf bepalen. Uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) vloeit voort dat iedere gemeente een handhavingsbeleid moet vaststellen en dat beleid ook moet uitwerken in een uitvoeringsprogramma. Hierover wordt verantwoording aan de gemeenteraad afgelegd. Hiermee is de veiligheid voldoende geborgd. De in de Gaswet opgenomen eis draagt niet wezenlijk bij aan de veiligheid en is daarom niet opgenomen.

Tot slot is in de Elektriciteitswet 1998 opgenomen dat producenten en leveranciers zuinig en milieuhygiënisch om moeten gaan met energie. Deze bepaling heeft weinig praktische betekenis, omdat deze niet concreet is uitgewerkt en burgers en bedrijven door de prijs van energie reeds een prikkel hebben efficiënt met energie om te gaan. Ten aanzien van het milieu zijn de noodzakelijke regels bij of krachtens de Wet milieubeheer vastgelegd. Deze eis uit de Elektriciteitswet 1998 is daarom niet opgenomen in het wetsvoorstel.

10. Uitvoering en handhaving

10.1 Algemeen

Bij de uitvoering en handhaving van dit wetsvoorstel zijn verschillende organisaties betrokken. De belangrijkste organisatie is ACM. Voor de uitvoering van dit wetsvoorstel en het toezicht op de naleving van de regels die in dit wetsvoorstel zijn opgenomen, zijn er Europese regels belangrijke Europese kader. De organisatie van de uitvoering en handhaving van dit wetsvoorstel houden daarom rekening met deze Europese kaders.

10.2 Europese kader voor uitvoering en handhaving

Het doel van richtlijn 2009/72 en richtlijn 2009/73 is te komen tot daadwerkelijk onafhankelijke toezichthouders in alle lidstaten van de Europese Unie als een noodzakelijke voorwaarde voor het creëren van gelijke mededingingsvoorwaarden. Deze toezichthouders worden in de richtlijnen «nationale regulerende instanties» (NRI) genoemd. Per lidstaat kan maar één regulerende instantie op nationaal niveau toezicht houden over de elektriciteits- en gasmarkt. Daarnaast worden taken en bevoegdheden van toezichthouders versterkt en in de richtlijnen vrij gedetailleerd voorgeschreven.

De taken die door richtlijn 2009/72 en richtlijn 2009/73 bij ACM worden neergelegd, zijn veelsoortig. De belangrijkste taken zijn het toezicht houden op en monitoren van de energiemarkten en het vaststellen van de voorwaarden en tarieven voor het transport. Andere taken betreffen de Europese samenwerking met het nieuwe Agentschap, de Europese Commissie en met toezichthouders in andere lidstaten. In het algemeen leggen de nieuwe taken de nadruk op actie van ACM vooraf en minder op toezicht achteraf. Een deel van de nieuwe taken is expliciet opgenomen in hoofdstuk 10 van het wetsvoorstel.

10.3 De Autoriteit Consument en Markt

In dit wetsvoorstel wordt ACM, evenals in de huidige situatie, aangewezen als nationale regulerende instantie voor richtlijn 2009/72 en richtlijn 2009/73. Daarnaast kent het wetsvoorstel de mogelijkheid om bij ministeriële regeling ACM aan te wijzen als nationale regulerende instantie of bevoegde autoriteit voor andere bindende Europese rechtshandelingen, zoals verordeningen. Hiermee ontstaat de gewenste flexibiliteit bij de totstandkoming van nieuwe richtlijnen of verordeningen. Hieraan is behoefte, zeker gelet op het toenemende aantal uitvoeringsverordeningen die op basis van onder andere verordening 714/2009 en verordening 715/2009 tot stand komen. ACM voldoet aan de Europese eisen over de onafhankelijkheid van een NRI. Dit is vooral gewaarborgd door de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt, in samenhang met de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Zo is via de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt en de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen gewaarborgd dat ACM over adequate personele en financiële middelen beschikt en autonoom handelt bij de uitvoering van haar begroting.

Bij de uitoefening van de toegekende taken en bevoegdheden moet ACM rekening houden met artikel 36 van de richtlijn 2009/72 en artikel 40 van richtlijn 2009/73. In deze artikelen wordt aan de regulerende instantie de opdracht gegeven om bij de uitvoering van de in de richtlijn omschreven reguleringstaken alle redelijke maatregelen te nemen om de in deze artikelen genoemde doelstellingen te bereiken. De doelstellingen zien voornamelijk op een goed werkende markt. Echter, in genoemde artikelen worden ook andere belangen genoemd, zoals het wegnemen van belemmeringen voor de toegang van hernieuwbare energiebronnen en het bijdragen aan een hoog niveau van universele en openbare dienstverlening en de bescherming van kwetsbare klanten. Door de verwijzing naar genoemde bepalingen zal ACM dus bij besluiten verschillende belangen af moeten wegen. De ruimte voor het kunnen maken van die afweging wordt bepaald door de beschikbare discretionaire ruimte.

Op basis van hoofdstuk 10 moet ACM samenwerken met regulators in andere lidstaten en met het Agentschap om bij te dragen aan de integratie van de nationale markten op regionaal niveau. Verschillende artikelen in richtlijn 2009/72 en 2007/73 benadrukken het belang van een goede samenwerking tussen nationale regulerende instanties in de verschillende lidstaten.

Anders dan in de huidige Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet, is er geen algemene bepaling in het wetsvoorstel opgenomen over de uitvoering van dit wetsvoorstel. Dit is niet nodig omdat de verschillende artikelen die bijvoorbeeld gaan over certificering van systeembeheerders of over een vergunning voor een leverancier, specifiek bepalen aan wie deze bestuurlijke bevoegdheid toekomt. Dit is meestal ACM, en soms de Minister. Een algemene bepaling is hiermee overbodig.

In hoofdstuk 10 is ACM belast met het toezicht op de naleving en de handhaving van het overgrote deel van de bepalingen van dit wetsvoorstel. Voor een aantal specifieke bepalingen berust het toezicht op de naleving en de handhaving bij de Minister. Het gaat dan om bepalingen over enerzijds de kwaliteit (met name het aspect veiligheid) van het transport van gas en anderzijds om bepalingen over het zogenaamde kleine veldenbeleid. Daarnaast houdt ACM toezicht op een aantal met name genoemde Europese verordeningen. Ook de verordeningen die op de in dit wetsvoorstel genoemde verordeningen zijn gebaseerd, vallen onder dit toezicht.

Voor de handhaving beschikt ACM over verschillende instrumenten. In de eerste plaats beschikt ACM ingevolge artikel 12j van de Instellingswet ACM over de bevoegdheid om een bindende aanwijzing op te leggen. Daarnaast kan ACM op basis van hoofdstuk 10 van dit wetsvoorstel voor alle bepalingen waar zij toezicht op houdt, een bindende gedragslijn op te leggen. Het verschil tussen een bindende gedragslijn en een bindende aanwijzing is dat bij een bindende gedragslijn geen sprake hoeft te zijn van een vastgestelde overtreding, en dat bij een bindende aanwijzing hier wel sprake van moet zijn. Beide zijn een last is in de zin van artikel 5:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Als derde beschikt ACM over de mogelijk een last onder dwangsom op te leggen. Hiermee kan de naleving van voorschriften afgedwongen worden via het opleggen van een dwangsom. Deze drie bevoegdheden gelden voor alle artikelen waar ACM toezicht op houdt. Tot slot kan ACM een bestuurlijke boete opleggen voor bepaalde, in hoofdstuk 10, genoemde artikelen.

10.4 De Minister

Voor een aantal artikelen in dit wetsvoorstel is de uitvoering opgedragen aan de Minister. Dit zijn uiteraard artikelen waar de richtlijn 2009/72 en richtlijn 2009/73 de ruimte laten om deze taken aan een andere instantie dan de NRI op te dragen. Eén van de belangrijkste taken voor de Minister is in dit wetsvoorstel de aanwijzing van systeembeheerders. De Minister maakt hierbij uiteraard wel gebruik van de certificering door ACM van deze systeembeheerders. Maar de Minister heeft ook andere taken, zoals de uitgifte van garanties van oorsprong.

Voor een beperkt aantal artikelen is de Minister belast met het toezicht op de naleving. Dit zijn de artikelen waar ACM géén taak heeft bij het toezicht op de naleving, dus de bepalingen over de kwaliteit (met name het aspect veiligheid) van het transport van gas en om het kleine veldenbeleid. Waar het gaat om de bepalingen over de kwaliteit van het transport van gas, ligt het in de bedoeling om, evenals in de huidige situatie, Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) in praktijk met deze taak te belasten.

Voor de artikelen waar de Minister bevoegd is voor het toezicht op de naleving, beschikt de Minister voor de handhaving over de mogelijkheid een bindende gedragslijn, een zelfstandige last, een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete op te leggen.

10.5 Gegevens en inlichtingen

In hoofdstuk 10 van dit wetsvoorstel zijn de bepalingen met betrekking tot het verstekken van gegevens aan inlichtingen aan hetzij de Minister, hetzij ACM gebundeld. Deze bepalingen gelden uiteraard in aanvulling op artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 6b en 7 van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt.

Artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht geeft ten algemene verplichting om aan een toezichthouder binnen een door hem gestelde redelijke termijn medewerking te verlenen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden. Deze medewerking kan uiteraard inhouden het verstrekken van gegevens of hier inzage in geven. Dit artikel is het spiegelbeeld van de aan een toezichthouder, zoals ACM, toekomende bevoegdheden. Daarnaast kent de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt in artikel 6b de bepaling dat een ieder aan ACM desgevraagd de gegevens en inlichtingen verstrekt die redelijkerwijs nodig zijn voor de uitvoering van haar taken. Dit gaat dus verder dan de taken die ACM als toezichthouder heeft en waarvoor zij op basis van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht, gegevens op kan vragen. Immers, ACM kan ook in het kader van de uitvoering van de aan haar opgedragen taken gegevens en inlichtingen nodig hebben. Artikel 7 van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt bepaalt vervolgens de wijze waarop met deze gegevens om moet worden gegaan en aan wie deze kunnen of moeten worden verstrekt. In aanvulling op deze bepalingen zijn in hoofdstuk 10 van het wetsvoorstel de met artikel 6b en 7 van de Instellingswet ACM vergelijkbare bepalingen opgenomen voor de Minister. Dit voor de taken die de Minister heeft op basis van dit wetsvoorstel. Verder is in hoofdstuk 10 de mogelijkheid opgenomen om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen over het verstrekken van gegevens aan de Minister of ACM en het bewaren van gegevens. Deze bepaling komt in de plaats van veel in de huidige Elektriciteitswet 1998 en in de Gaswet opgenomen bepalingen die specifiek per onderwerp regelden wie wanneer welke informatie moest verstrekken. Door deze bepalingen in één algemene maatregel van bestuur te bundelen, ontstaat een overzichtelijk en samenhangend geheel van bepalingen over bijvoorbeeld rapportageverplichtingen.

Tot slot kan ook de Europese Commissie van een producent, een leverancier of een transmissiesysteembeheerder gegevens en inlichtingen verlangen die zij nodig heeft voor de uitvoering van artikel 10 van richtlijn 2009/72 en artikel 10 van richtlijn 2009/73. Deze artikelen hebben betrekking op aanwijzing en certificering van transmissiesysteembeheerders. De Europese Commissie kan verzoeken om een herziening van een certificeringsbeslissing, en heeft om te komen tot een dergelijk verzoek uiteraard informatie nodig.

10.6 Specifieke bevoegdheden van de Minister om in te grijpen

In hoofdstuk 10 van dit wetsvoorstel zijn drie bepalingen opgenomen die aan de Minister de mogelijkheid geven om in te grijpen indien er ongewenste gevolgen dreigen te ontstaan met betrekking tot de leverings- en voorzieningszekerheid van het transport van elektriciteit en gas. Een systeembeheerder moet in de eerste plaats voorzien in een bepaald kwaliteitsniveau van de transportdienst en moet voorzien in de behoefte aan capaciteit voor het transport van elektriciteit of gas. ACM houdt hier toezicht op, en kan bij de Minister signaleren dat een systeembeheerder in onvoldoende mate aan deze verplichtingen voldoet. In dat geval kan de Minister een systeembeheerder opdragen voorzieningen te treffen en ingeval een systeembeheerder niet aan deze opdracht voldoet, een last onder dwangsom opleggen. In de tweede plaats heeft de Minister de bevoegdheid om in te grijpen indien een systeembeheerder niet meer voldoet aan de eisen om te worden aangewezen of te worden gecertificeerd. Dit is onder meer het geval indien hij zijn taken onvoldoende nakomt. In dat geval kan de Minister een systeembeheerder opdragen de noodzakelijke voorzieningen te treffen. De Minister kan ook hier een last onder bestuursdwang opleggen indien deze opdracht niet of onvoldoende wordt opgevolgd. Indien ook dit een onvoldoende oplossing biedt, kan de Minister als ultimum remedium een zogenaamde stille curator aanwijzen. Dit kan als door de bedrijfsvoering van een systeembeheerder de continuïteit of de betrouwbaarheid van de leveringszekerheid of de voorzieningszekerheid in gevaar komt en onverwijld ingrijpen noodzakelijk is. De systeembeheerder dient dan opdrachten uit te voeren die hij krijgt van een door de Minister aangewezen persoon. Mocht ook dit geen soelaas bieden, dan kan de Minister de aanwijzing van de desbetreffende systeembeheerder vervallen verklaren en uiterlijk op de dag waarop die aanwijzing vervalt een andere rechtspersoon als systeembeheerder aanwijzen. Deze mogelijkheden staan ook opgenomen in de huidige Elektriciteitswet 1998 en in de huidige Gaswet, en tot op heden is het niet nodig geweest van deze mogelijkheden gebruik te maken.

11. Uitvoerings- en handhavingstoets

Het wetsvoorstel is op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid getoetst door ACM en SodM. Hieronder wordt ingegaan op de uitkomsten van de toetsen en hoe de uitkomsten zijn verwerkt in het wetsvoorstel en memorie van toelichting.

11.1 Uitvoerings- en handhavingstoets ACM

Bij de voorbereiding van het wetsvoorstel is intensief samengewerkt met ACM. Als sluitstuk van dit proces is het wetsvoorstel door ACM getoetst op handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid. ACM concludeert dat de structuur van het wetsvoorstel aanzienlijk beter is dan die van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. Tevens wordt de regelgeving geschoond van bepalingen die in de praktijk geen betekenis meer hebben en van onnodige verschillen tussen elektriciteit en gas. ACM ziet winst in de scherpere afbakening van taken van de systeembeheerder en toegestane activiteiten van het infrastructuurbedrijf. Het wetsvoorstel bevat voorts een belangrijke aanzet tot een duidelijkere verankering van verantwoordelijkheden van systeembeheerders, de Minister en ACM bij de totstandkoming, toetsing en uitvoering van investeringsplannen.

Tegelijkertijd heeft ACM verschillende punten geconstateerd in het ter toetsing aangeboden concept die het bereiken van de doelstellingen van de wetgevingsagenda STROOM bemoeilijken. Deze punten zijn in het wetsvoorstel en de memorie van toelichting verwerkt.

Ten aanzien van het transmissiesysteem op zee gaat ACM in op drie aspecten: de wijze van beoordeling van efficiëntie, doorbelasting van schadevergoedingen en de levensduur en afschrijvingstermijn.

Over de beoordeling van de efficiëntie van de investeringen in het transmissiesysteem op zee merkt ACM op dat ACM in algemene zin steeds zal beoordelen welke wijze van efficiëntiemeting, in het licht van de omstandigheden en de doelstellingen van deze meting, het meest geschikt is. Daarbij verwacht ACM dat het opnemen van het transmissiesysteem op zee in een integrale benchmark in de komende 5 tot 10 jaar niet mogelijk zal zijn vanwege een gebrek aan voldoende bruikbaar vergelijkingsmateriaal. Om die reden is ACM voornemens in ieder geval de komende 5 tot 10 jaar de efficiëntie van het transmissiesysteem op zee te toetsen middels een project specifieke toets achteraf. Dit sluit aan bij hetgeen hierover is opgemerkt in de beleidsbrief STROOM. Het past bij de bevoegdheid en de expertise van ACM om te besluiten over de wijze van efficiëntietoetsing. In het wetsvoorstel is daarom geen nadere regeling voor de beoordeling van de efficiëntie van investeringen in het net op zee.

ACM is van mening dat de financiële prikkels voor de transmissiesysteembeheerder om windparken tijdig te ontsluiten en om het systeem maximaal beschikbaar te houden onvoldoende zijn, omdat uit het wetsvoorstel volgt dat eventuele schadevergoedingen doorbelast mogen worden in de tarieven behoudens ingeval van grove nalatigheid. Naar het oordeel van ACM zou de doelmatigheid van deze regeling bevorderd kunnen worden door te voorzien in een procentueel eigen risico (niet doorbelastbaar deel van de schadevergoeding in de tarieven) voor de transmissiesysteembeheerder op zee, ongeacht of er sprake is van grove nalatigheid. Deze suggestie is niet overgenomen. Zoals in paragraaf 7.4 uiteen is gezet is vertraging in de oplevering of storing lang niet altijd aan de transmissiesysteembeheerder te wijten. Het aanleggen en beheren van een transmissiesysteem op zee is complex en daar kunnen zaken mislopen. Het is van belang dat windparkexploitanten in een voorkomend geval een passende compensatie krijgen. De transmissiesysteembeheerder op zee draait alleen zelf voor de kosten op als hem iets te verwijten valt. Dat biedt een voldoende financiële prikkel. Belangrijk daarbij is dat de beoogde transmissiesysteembeheerder op zee, TenneT, een stevige reputatie heeft omtrent de goede uitvoering van de wettelijke taken. Dit is mede geborgd doordat TenneT, net als andere systeembeheerders, in publieke handen is. Bovendien kan ACM ook los van de financiële prikkels toezicht houden op de juiste uitvoering van de taken door systeembeheerders. Nadere financiële prikkels zijn daarom overbodig. Het nadeel van extra financiële prikkels zou ook zijn dat de financiële risico’s voor de transmissiesysteembeheerder op zee hiermee zouden stijgen, waardoor in beginsel ook een hoger rendement geboden zou moeten worden met hogere tarieven als gevolg.

ACM beveelt aan in het door de Minister vast te stellen scenario duidelijkheid te scheppen over de gewenste levensduur van het transmissiesysteem op zee, zodat de transmissiesysteembeheerder hier rekening mee kan houden bij de investeringen en ACM hierop de afschrijvingstermijn kan afstemmen. Een bepaling over de afschrijvingstermijn in hoofdstuk 6 is daarmee overbodig. Deze suggestie is overgenomen.

ACM verwacht dat herformuleringen in het wetsvoorstel zullen leiden tot geschillen in de driehoek tussen marktpartijen, systeembeheerders en ACM. Zij ziet dit risico bijvoorbeeld als gevolg van de (her)definiëring van enkele kernbegrippen in het wetsvoorstel (zoals de begrippen aansluiting, systeemgebruiker en congestie), de beschrijving van de aansluittaak van systeembeheerders en de taken en verplichtingen van interconnectorbeheerders. De gekozen (her)formuleringen zullen leiden tot discussies over de interpretatie daarvan en hun verhouding tot de bestaande uitvoeringspraktijk en jurisprudentie. Dit wordt volgens ACM versterkt door het feit dat de (her)formuleringen op onderdelen een andere betekenis hebben dan in het Europese recht.

Naar aanleiding van de toetsing door ACM is het wetsvoorstel op verschillende punten aangepast en is de memorie van toelichting aangevuld. Een belangrijk deel van de door ACM voorziene problemen wordt daarmee voorkomen. Dat neemt niet weg dat het wetsvoorstel noodzakelijke en gewenste wijzigingen met zich meebrengt. Naar zijn aard kunnen rond wijzigingen nieuwe discussies gevoerd worden. Dit is evenwel geen reden om af te zien van de noodzakelijke herziening van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. Overigens wordt ook over de huidige wet- en regelgeving nog steeds veelvuldig discussie gevoerd.

Dat het wetsvoorstel op onderdelen afwijkt van de Europese regelgeving is juist. Dit is echter alleen het geval daar waar dat noodzakelijk is, bijvoorbeeld omdat de Europese regelgeving onvolledig is of onvolkomenheden bevat. Dit is in de memorie van toelichting steeds toegelicht. Het verder aansluiten bij de Europese regelgeving dan wordt voorgesteld is dan ook niet mogelijk en wenselijk.

Ten aanzien van de uitvoeringslasten is de inschatting van ACM dat het wetsvoorstel tot incidentele uitvoeringslasten van € 650.000 per jaar voor een periode van drie jaar leidt. Ongeveer € 200.000 hiervan is toe te rekenen aan de nieuwe taken rond het transmissiesysteem op zee. Dat een herziening van de elektriciteits- en gaswet kan leiden tot incidentele uitvoeringslasten is duidelijk. De omvang en de duur van de extra uitvoeringslasten is op voorhand moeilijk in te schatten. Met ACM zal zorg gedragen worden voor een goede invoering van het wetsvoorstel. Daarbij zullen de incidentele uitvoeringslasten een aandachtspunt zijn.

ACM constateert dat het wetsvoorstel tot een structurele lastenverlichting voor ACM leidt door de reguleringsperiode te verlengen van 3 tot 5 jaar naar een reguleringsperiode van 4 tot 6 jaar. ACM ziet daarnaast dat andere onderdelen van het wetsvoorstel leiden tot een structurele verzwaring van de uitvoeringslasten, doordat ACM nieuwe taken krijgt (zoals de regulering van het transmissiesysteem op zee) of bestaande taken worden uitgebreid. Het totaalbeeld kan door ACM pas worden vastgesteld als duidelijk de uitwerking van het wetsvoorstel in lagere regelgeving duidelijk is, maar een voorlopige inschatting is dat de structurele uitvoeringslasten mogelijk stijgen.

De conclusie dat onderdelen van het wetsvoorstel zorgen voor een toename van de uitvoeringslasten wordt gedeeld. Met name nieuwe taken rond het transmissiesysteem op zee zullen capaciteit vergen. Andere door ACM genoemde onderwerpen die de uitvoeringslasten verhogen betreffen in de hoofdzaak continuering van een bestaande praktijk. Dat zal daarom in beginsel slechts leiden tot een beperkte stijging van de uitvoeringslasten. Naast het verlengen van de reguleringsperiode, zal het wetsvoorstel door een duidelijkere opzet en het beter aansluiten bij de Europese regelgeving tot minder uitvoeringslasten leiden. Ook het schonen van de regelgeving van bepalingen die in de praktijk geen betekenis meer hebben en het wegnemen van onnodige verschillen tussen elektriciteit en gas draagt hier aan bij.

Bij de uitwerking van de lagere regelgeving en het vaststellen van het totaalbeeld van de uitvoeringslasten zal er voor het voorgaande aandacht zijn in samenwerking met ACM.

11.2 Uitvoerings- en handhavingstoets SodM

In de uitvoerings- en handhavingstoets gaat SodM in op de verdeling van de toezichts- en handhavingstaken tussen ACM en SodM. SodM merkt op dat het wetsvoorstel hier geen duidelijkheid in biedt. De reden dat het wetsvoorstel hier geen duidelijkheid in biedt is dat de aspecten van het transport van gas waar SodM op toeziet nauw samenhangen met zaken waar ACM op toeziet. Gekozen is daarom de uitsplitsing in taken uit te werken bij ministeriële regeling, zodat de uitwerking gekoppeld kan worden aan de uitwerking van het onderwerp kwaliteit in lagere regelgeving. Bij het opstellen van de ministeriële regeling wordt ook rekening gehouden met de opmerking van SodM dat SodM nu niet toeziet op veiligheid van transport over interconnectoren voor gas.

Voorts merkt SodM op dat het hiaat in de Gaswet waardoor wel toezichtstaken aan de Minister zijn toegekend, maar geen handhavingsbevoegdheden, in het wetsvoorstel niet meer bestaat. SodM gaat er vanuit dat deze handhavingsbevoegdheden aan hen gedelegeerd zullen worden.

SodM heeft tot slot enkele suggesties gedaan, waaronder suggesties voor het eenduidig gebruik van de begrippen kwaliteit en veiligheid. Deze zijn verwerkt in wetsvoorstel en memorie van toelichting.

12. Bedrijfseffecten

De effecten van het voorstel zijn in kaart gebracht door middel van een bedrijfseffectentoets die door Ecorys en Van Zutphen Economisch Advies is uitgevoerd. Deze partijen hebben in 2012 de regeldruk van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet onderzocht door middel van een nulmeting. De resultaten van de bedrijfseffectentoets zijn de regeldrukeffecten van het wetsvoorstel afgezet tegen de nulmeting. De bedrijfseffectentoets is onderverdeeld in regeldrukeffecten en markteffecten. Op deze aspecten wordt hieronder ingegaan.

12.1 Regeldrukeffecten

Hieronder wordt ingegaan op de verschillende wijzigingen die van invloed zijn op de regeldrukeffecten. Het betreft het vervallen van informatieverplichtingen of het wijzigigen van informatieverplichtingen.

Energierapport

In artikel 2 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 52 van de Gaswet is de wettelijke verplichting opgenomen dat de Minister ten minste een maal in de vier jaar een energierapport opstelt komen te vervallen. Dit leidt tot een besparing van de uitvoeringskosten bij het Ministerie van EZ. De uitvoeringskosten van het Ministerie van EZ zijn in de nulmeting niet in kaart gebracht, vandaar dat hier verandering van de regeldrukeffecten is meegenomen.

Aanwijzing interconnector-beheerder

In artikel 10Aa, vijfde lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 2b, vijfde lid, van de Gaswet is opgenomen dat de transmissiesysteembeheerders voor elektriciteit en gas als interconnector-beheerder kunnen worden aangewezen. In het wetsvoorstel is geregeld dat de transmissiesysteembeheerders voor elektriciteit en gas niet meer apart worden aangewezen als beheerder van interconnectoren, aangezien de interconnectoren deel uitmaken van hun transmissiesysteem en ze generiek worden aangewezen als beheerder van dat systeem. Dit levert efficiencyvoordelen op, zowel in administratieve lasten en nalevingskosten als in uitvoeringslasten.

In de nulmeting zijn voor deze aanwijzing geen specifieke regeldrukeffecten opgenomen. Dit betekent niet dat de regeldrukeffecten van deze verplichting gelijk waren aan nul, maar wel dat deze regeldrukeffecten relatief beperkt waren. Het vervallen van deze aanwijzing leidt tot een beperkte – niet gekwantificeerde – daling van de regeldrukeffecten.

Goedkeuring statuten

In de artikel 11 en 11a van de Elektriciteitswet 1998 en de artikelen 3 en 3a van de Gaswet zijn verplichtingen opgenomen over de statuten van systeembeheerders. In deze bepalingen stond opgenomen dat statuten de goedkeuring van de Minister behoeven. Deze bepalingen komen niet terug in het wetsvoorstel. Dit leidt tot ten opzichte van de nulmeting tot een lastenbesparing van € 1.000 bij de systeembeheerders voor gas.

Reglement discriminatie

In artikel 11b van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 3c van de Gaswet is de wettelijke verplichting opgenomen dat netbeheerders beschikken over een reglement, waarin regels staan opgenomen die beogen discriminatie bij de uitoefening van taken en bevoegdheden te voorkomen. Deze bepaling is niet teruggekomen in het wetsvoorstel. Dit leidt tot een lastenbesparing van € 12.000 bij de systeembeheerders voor elektriciteit en tot een lastenbesparing van € 13.000 bij de systeembeheerders voor gas.

Melding NAW-gegevens bedrijf en aandeelhouders plus verstrekken beschrijving net

In de artikelen 12 van de Elektriciteitswet 1998 en 4 van de Gaswet staat de bepaling opgenomen dat systeembeheerders bij aanwijziging melding moet maken van gegevens inclusief een beschrijving van het net. Jaarlijks moeten wijzigingen doorgegeven worden. Deze verplichting is komen te vervallen. De jaarlijkse besparing van het vervallen van de informatieverplichting om NAW-gegevens van het bedrijf en de aandeelhouders en een beschrijving van het net te verstrekken leiden tot een jaarlijkse besparing van € 80.000 (€ 38.000 voor systeembeheerders voor elektriciteit en € 42.000 voor systeembeheerders voor gas).

Melding voornemen bijzondere investering

In artikel 20e, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 39f, eerste lid, van de Gaswet is geregeld dat een systeembeheerder een voornemen tot een bijzondere investering in de aanleg of uitbreiding van het het systeem waarop de rijkscoördinatieregeling niet van toepassing is zo spoedig mogelijk moet melden. Deze melding is komen te vervallen. In de nulmeting zijn voor deze verplichting geen specifieke regeldrukeffecten opgenomen. Dit betekent niet dat de regeldrukeffecten van deze verplichting gelijk waren aan nul, maar wel dat deze regeldrukeffecten relatief beperkt waren. Het vervallen van deze verplichting leidt tot een beperkte – niet gekwantificeerde – daling van de regeldrukeffecten.

Ter inzage legging informatie

In artikel 38, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 12i, derde lid, staat de verplichting opgenomen dat systeembeheerders een exemplaar van de tariefstructuren en voorwaarden voor ieder ter inzage moeten leggen in al zijn vestigingen. Deze verplichting is komen te vervallen.

In artikel 42, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 81d, derde lid, staat de verplichting opgenomen dat systeembeheerders een exemplaar van de tarieven voor ieder ter inzage moeten leggen in al zijn vestigingen. Ook deze verplichting is komen te vervallen.

Dit leidt tot een lastenbesparing van € 4.000 bij de systeembeheerders voor elektriciteit en tot een lastenbesparing van € 4.000 bij de systeembeheerders voor gas.

Milieuhygiënisch verantwoord gebruik

In artikel 68, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 staat opgenomen dat iedere producent of leverancier die per jaar gemiddeld 10 GWh of meer levert meldt eenmaal in elke twee jaar vóór 1 maart aan de Minister op welke wijze hij in de twee jaar voorafgaande aan het jaar, waarin de melding wordt verricht, uitvoering heeft gegeven aan zijn taak te bevorderen dat elektriciteit door henzelf en door afnemers op een doelmatige en milieuhygiënisch verantwoorde wijze wordt geproduceerd of gebruikt. Een vergelijkbare bepaling is opgenomen in artikel 40 van de Gaswet.

Deze bepalingen zijn komen te vervallen. Dit leidt tot een besparing van de administratieve lasten van € 18.000 voor de Elektriciteitswet 1998 en een besparing van de administratieve lasten van € 17.000 voor de Gaswet.

Leveranciersverplichting

Sinds 2003 zijn in de wet bepalingen opgenomen die leveranciers verplichten een bepaald aandeel hernieuwbare energie te leveren, de leveranciersverplichting. Deze bepalingen inzake de leveranciersverplichting vervallen. In de nulmeting zijn hiervoor geen lasten in kaart gebracht, omdat deze regeling (artikelen 77d tot en met 77f Elektriciteitswet 1998) nog niet in werking is getreden. Dit leidt dan ook niet tot een reductie van de administratieve lasten.

Verplichting inschakelen meetbedrijven

De huidige Elektriciteitswet 1998 en Gaswet (artikelen 95ca van de Elektriciteitswet 1998 en 44a van de Gaswet) verplicht leveranciers om meetbedrijven in te schakelen voor het collecteren, valideren en vaststellen van meetgegevens bij aangeslotenen met een kleine aansluiting. Deze bepalingen vervallen. In de nulmeting zijn voor deze verplichting geen specifieke regeldrukeffecten opgenomen. Dit betekent niet dat de regeldrukeffecten van deze verplichting gelijk waren aan nul, maar wel dat deze regeldrukeffecten relatief beperkt waren. Het vervallen van deze verplichting leidt tot een beperkte – niet gekwantificeerde – daling van de regeldrukeffecten.

Verplicht aanbod Gasterra

In artikel 10a, derde lid, van de Gaswet is opgenomen dat Gasterra een aanbod doet aan de transmissiesysteembeheerder voor de levering van gas voor zover dat nodig is voor uitvoering van diens wettelijke taken. Deze bepaling is in het wetsvoorstel niet opgenomen.

In de nulmeting zijn voor deze verplichting geen specifieke regeldrukeffecten opgenomen. Dit betekent niet dat de regeldrukeffecten van deze verplichting gelijk waren aan nul, maar wel dat deze regeldrukeffecten relatief beperkt waren. Het vervallen van deze verplichting leidt tot een beperkte – niet gekwantificeerde – daling van de regeldrukeffecten.

Veilig gebruik van gastoestellen

Systeembeheerders dienen het veilig gebruik van gastoestellen door aangeslotenen te bevorderen (artikel 42 van de Gaswet). Deze bepaling komt te vervallen, onder meer omdat hiervoor regels zijn opgenomen op grond van het Bouwbesluit 2012. In de nulmeting zijn voor deze verplichting geen specifieke regeldrukeffecten opgenomen. In de praktijk leidt het laten vervallen van deze bepaling, gegeven het Bouwbesluit 2012, ook niet tot veranderingen voor systeembeheerders.

Certificering distributiesysteembeheer

In artikel 4.3, eerste lid, van het wetsvoorstel is de bepaling opgenomen dat rechtspersonen die direct of indirect eigenaar zijn van een systeem waarvoor ze beheerder willen worden door de ACM gecertificeerd moeten worden. Dit is een nieuwe bepaling ten opzichte van de huidige wetten. De inhoudelijke verplichtingen waar systeembeheerders aan moeten voldoen om aangewezen te kunnen worden blijven echter gelijk.

In de artikelen 10 van de Elektriciteitswet 1998 en 2 van de Gaswet stond de aanwijzing van de systeembeheerders opgenomen en hierin stond ook de bepaling opgenomen dat deze aanwijzing voor een periode van 10 jaar was. Deze maximale termijn van 10 jaar is komen te vervallen, de aanwijzing is nu permanent.

In de nulmeting zijn voor deze verplichting in de Elektriciteitswet 1998 geen specifieke regeldrukeffecten opgenomen. Dit betekent niet dat de regeldrukeffecten van deze verplichting gelijk waren aan nul, maar wel dat deze regeldrukeffecten relatief beperkt waren. Het vervallen van deze maximale termijn van 10 jaar leidt voor de Elektriciteitswet 1998 tot een beperkte – niet gekwantificeerde – daling van de regeldrukeffecten. Voor de Gaswet leidt dit tot een besparing van de jaarlijkse regeldrukeffecten met € 3.000.

Investeringsplan

Een nieuwe informatieverplichting in het wetsvoorstel is het investeringsplan (artikel 5.5) die in de plaats komt van het kwaliteits- en capaciteitsdocument. Iedere systeembeheerder moet een investeringsplan opstellen. In het investeringsplan worden alle uitbreidingsinvesteringen en vervangingsinvesteringen beschreven en onderbouwd. Concreet gaat het erom dat duidelijk wordt welke ontwikkelingen een systeembeheerder ziet, welke mogelijkheden er zijn om daarmee om te gaan en tot welke investeringen dat moet leiden. Dankzij de komst van het investeringsplan kan een aantal bestaande rapportageverplichtingen worden samengevoegd of komen te vervallen.

De regels omtrent het investeringsplan zullen worden uitgewerkt bij algemene maatregel van bestuur. De elementen die nog worden geregeld, hebben gevolgen voor de hoogte van de regeldrukeffecten (zowel administratieve lasten als uitvoeringslasten). Dat betekent dat het op dit moment nog lastig is om al te bepalen in welke mate de administratieve lasten zullen dalen of stijgen. Meer in detail is wel het volgende op te merken over de regeldrukeffecten van verschillende onderdelen van het investeringsplan.

In artikel 21, tweede lid, onderdeel f, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 8, tweede lid, onderdeel f van de Gaswet staat opgenomen dat de netbeheerder in het kwaliteits- en capaciteitsdocument aangeeft welke investeringen hij zal doen voor de vervanging en de uitbreiding van de door hem beheerde netten. Op grond van dit wetsvoorstel is het uitgebreid schetsen van alle specifieke vervangingsinvesteringen niet, maar bij grote investeringen wel wenselijk. Een eerste indicatie van de huidige praktijk is dat op dit moment ook niet alle individuele vervangingsinvesteringen uitgebreid worden beschreven. De beleefde lasten voor systeembeheerders zullen hier dan ook niet substantieel veranderen. In de nulmeting van 2012 zijn er echter wel kosten meegenomen voor het apart inzichtelijk maken van alle vervangingsinvesteringen. Destijds is niet precies in kaart gebracht welke deel van de werkzaamheden van het kwaliteits- en capaciteitsdocument toe te rekenen zijn aan de vervangingsinvesteringen. Het is de verwachting dat het hier om beperkte werkzaamheden gaat (tussen de 0% en 25% van de werkzaamheden). Vanwege die reden is met een tijdsbesparing van 10% voor het kwaliteits- en capaciteitsdocument gerekend. Voor elektriciteit betekent dit een daling van de regeldrukeffecten met € 25.000 per jaar en voor de gas betekent dit een daling van de regeldrukeffecten met € 26.000 per jaar. Daarbij is dit nog wel een voorwaardelijke besparing, het een en ander is afhankelijk van de wijze waarop het een en ander verder wordt uitgewerkt in de AMvB.

In artikel 5.5, tweede lid, van het wetsvoorstel is opgenomen dat het investeringsplan geconsulteerd moet worden. Deze verplichting om een consultatie te houden is nieuw voor de systeembeheerders (de transmissiesysteembeheerders voor elektriciteit en gas voeren wel gesprekken met marktpartijen, maar die gesprekken hebben niet de status van een formele marktconsultatie). Dit zou kunnen leiden tot een stijging van de administratieve lasten voor de systeembeheerders en mogelijk ook voor transmissiesysteembeheerders. De huidige praktijk is dat zowel transmissiesysteembeheerders en systeembeheerders al rekening houden met de belangen van stakeholders, dus informeel kan er al gesproken worden van een consultatie.

Doordat een informele procedure wordt geformaliseerd leidt dit strikt genomen tot een stijging van de regeldrukeffecten. Als de huidige procedures worden geformaliseerd dan hoeft dat echter niet te leiden tot een stijging van de beleefde lasten. Naarmate er meer aanvullende eisen worden gesteld bovenop de formalisering van de bestaande praktijk, nemen ook de regeldrukeffecten verder toe.

Het is op dit moment nog niet goed mogelijk om een goede inschatting te maken van de eventuele stijging van de regeldrukeffecten voor systeembeheerders, omdat de eisen aan deze consultatie nog niet verder zijn uitgewerkt in de AMvB. Deze lasten zijn daarom als een AMvB (-) opgenomen in het overzicht. Het stellen van extra eisen aan het voortraject kan er overigens wel voor zorgen dat aan de achterkant van het traject besparingen worden voorkomen (minder discussies over de investeringsplannen). Dit kan op haart beurt ook weer leiden tot voordelen voor de verschillende betrokkenen.

Investeringsplan transmissiesysteem op zee

Artikel 5.6, eerste lid, van het wetsvoorstel bepaalt dat de Minister een scenario vaststelt inzake de ontwikkeling van windenergie op zee. Dit betekent in theorie extra uitvoeringskosten. In het kader van de routekaart worden deze werkzaamheden echter al verricht.

Daarnaast wordt in artikel 5.6, derde lid, de verplichting voorgesteld dat de transmissiesysteembeheerder op zee dit scenario verder uitwerkt in een investeringsplan. Dit is een nieuwe verplichting die leidt tot extra uitvoeringskosten voor TenneT en voor extra toezichtslasten voor de ACM, aangezien er in de Elektriciteitswet 1998 geen specifieke bepalingen stonden opgenomen over wind op zee.

Het investeringsplan voor wind op zee is echter veel minder omvangrijk dan de reguliere investeringsplannen. Voor het inschatten van de extra lasten van het investeringsplan voor het transmissiesysteem op zee zijn is daarom uitgegaan van de helft van de gemiddelde kosten voor een kwaliteits- en capaciteitsdocument voor een systeembeheerder (ofwel een kwart FTE). Per saldo betekent dit dan dat de uitvoeringskosten voor TenneT dan stijgen met € 10.000 per jaar.

Kwaliteitsborgingsysteem

In artikel 5.11 staat de verplichting opgenomen dat systeembeheerders moeten beschikken over een doeltreffend kwaliteitsborgingsysteem voor de uitvoering van zijn wettelijke taken. Daarbij moeten de systeembeheerders beschikken over een document waarin is aangegeven op welke wijze hier uitvoering aan is gegeven.

In de huidige wetten (artikel 21 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 8 van de Gaswet) staan vergelijkbare bepalingen opgenomen. In beide artikelen is opgenomen dat hierover tweejaarlijks moet worden gerapporteerd. De verplichting om tweejaarlijks te rapporteren komt te vervallen, maar de systeembeheerder moet op verzoek wel een vergelijkbaar document kunnen overleggen.

In de AMvB worden nog nadere regels gesteld over de onderwerpen die moeten worden opgenomen in het document. In hoeverre de lasten hier stijgen dan wel dalen is op dit moment nog niet in te schatten. Het vervallen van de verplichting om te rapporteren en slechts het document ter inzage te hebben zal leiden tot een beperkte daling van de regeldrukeffecten. In de nulmeting zijn de kosten per rapportage ingeschaald op een bedrag van ongeveer € 8.000 per systeembeheerder per twee jaar. In de nulmeting is echter geen onderscheid gemaakt naar de kosten voor het maken en het opsturen van de rapportage naar de ACM. Het gaat hier om een relatief beperkte besparing. Bedrijven hebben in de interviews ook aangegeven hier nauwelijks regeldrukeffecten te verwachten. In het overzicht van de regeldrukeffecten zijn deze voordelen daarom ook niet gekwantificeerd.

Slimme meters

In de artikelen 5.13 en 5.14 is de uitrol van een op afstand uitleesbare meetinrichting (ook wel slimme meter) opgenomen. Dit is een vertaling van artikel 26ad en 26ae van de Elektriciteitswet 1998 en de artikelen 13d en 13e van de Gaswet. De artikelen 26ae en 13e zijn voorzien om pas vanaf 1 januari 2015 in werking te treden. Bij de totstandkoming van deze artikelen is een berekening gemaakt van de extra lasten van het plaatsen van slimme meters (Kamerstukken II 2007/08, 31 374, nr. 3). Conclusie was dat de slimme meters een stijging van de structurele administratieve lasten met zich meebrengen van € 20.000 duizend voor elektriciteit en € 19.000 voor gas. Dit betekent dat de lasten per 1 januari 2015 merkbaar gaan stijgen. Echter, inhoudelijk gezien zijn de bepalingen uit de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet zonder inhoudelijke wijzigingen overgenomen in het wetsvoorstel. Dit betekent dat het wetsvoorstel niet leidt tot een toename van de regeldrukeffecten. In het overzicht zijn deze extra regeldrukeffecten van de slimme meter daarom op 0 gezet.

Informatieverstrekking en delen meetgegevens

In artikel 5.18 (meettaak) zijn regelingen opgenomen over het uitlezen, het collecteren, het verlenen van toegang tot meetgegevens van een aangeslotene. In artikel 5.22 is de informatieverstrekking en het delen van informatie geregeld. Hierbij wordt aangegeven dat de systeembeheerder alle informatie openbaar maakt die bijdraagt aan een doeltreffende mededinging en een efficiënte werking van de markt, voor zover deze redelijkerwijs te genereren is uit de informatie waarover de systeembeheerder beschikt op basis van de uitvoering van zijn wettelijke taken. Dit is een nieuwe bepaling, die mogelijk leidt tot extra lasten voor de systeembeheerders. Hierbij is het nog niet duidelijk welke gegevens hier precies verstrekt moeten worden en met welke frequentie deze gegevens versterkt moeten worden. Verder invulling van deze bepaling wordt gegeven in een algemene maatregel van bestuur. Het is op dit moment daarom nog niet in te schatten in welke mate deze bepaling tot een stijging van de administratieve lasten voor systeembeheerders zal leiden. Deze mogelijke extra lasten zijn daarom als AMvB (-) opgenomen in de tabel.

Boekhouding systeembeheerder

In artikel 5.23 (boekhouding systeembeheerder) is de verplichting opgenomen voor het voeren van een afzonderlijke boekhouding. Vergelijkbare bepalingen stonden opgenomen in artikel 43 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel van de 32 Gaswet. Er hoeft geen afzonderlijke boekhouding per afzonderlijk taak te worden ingericht, maar een boekhouding per set van taken. Dit leidt wel tot een verlichting van het regime, maar gegeven de wijze waarop de boekhouding nu is ingericht zal dit niet tot een merkbare verlichting van de administratieve lasten voor systeembeheerders leiden.

Vaststelling methodebesluit

In het wetsvoorstel wordt de reguleringsperiode van tenminste drie en ten hoogste vijf jaar (artikel 41 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 81 van de Gaswet) verlengd naar een periode van vier tot zes jaar (artikel 6.10). Met deze verlenging van de reguleringsperiode wordt een vermindering van regeldruk voor systeembeheerders en een verlaging van de toezichts- en uitvoeringslaten van ACM beoogd.

Indien de ACM kiest voor een reguleringsperiode van zes jaar, dan wordt voor de eerste drie jaren en voor de laatste drie jaren een inkomstenbesluit vastgesteld. Indien gekozen wordt voor een reguleringsperiode van 4 of 5 jaar dan wordt er eenmalig een inkomstenbesluit vastgesteld.

De huidige praktijk is dat de ACM iedere drie jaar een methodebesluit vaststelt. In hoeverre de lasten dalen is afhankelijk van de nieuwe reguleringsperiode die in de praktijk wordt gekozen. Hierbij hebben systeembeheerders aangegeven dat het merendeel van de lasten inzake de vaststelling van de tarieven van systeembeheerders samenhangen met het inkomstenbesluit (voor de berekening van de regeldrukvermindering is uitgegaan van 75%).

De tijdsbesparing is vooral het gevolg van minder overleg met de toezichthouder. Daarnaast is een probleem van een periode van 3 jaar, dat bezwaar- en beroepsprocedures tegen de voorgaande periode nog niet zijn afgerond als de nieuwe reguleringsperiode begint. Dit leidt tot extra lasten wanneer toegekende bezwaren uit een vorige periode alsnog in de tarieven moeten worden verwerkt. Een langere reguleringsperiode kan ervoor zorgen dat deze lasten afnemen.

In de onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de daling van de lasten indien gekozen wordt voor verschillende reguleringsperiodes. De huidige regeldrukeffecten voor het methodebesluit zijn gelijk aan € 234.000 voor de elektriciteit, € 241.000 voor de Gaswet en € 475.000 totaal.

Methodebesluit

Inkomstenbesluit

Elektriciteit

Gas

Totaal

4 jaar

4 jaar

67

69

136

5 jaar

5 jaar

107

110

217

6 jaar

3 jaar

33

34

68

* Door afrondingsverschillen lijkt het alsof bedragen niet bij elkaar optellen.

De nieuwe reguleringsperiode voor het methodebesluit zorgt tenminste voor een daling van de administratieve lasten met totaal € 68.000. Afhankelijk van de gekozen termijnen kan de besparing op de regeldrukeffecten zelfs oplopen tot iets meer dan € 217.000 per jaar. De verwachting is dat gewerkt zal worden met een reguleringsperiode van vier jaar. Dat zou betekenen dat de lasten met € 136.000 per jaar omlaag gaan.

Eén methodebesluit per type systeembeheerder

Het wetsvoorstel zorgt ervoor dat nog slechts één methodebesluit per type systeembeheerder moet hoeft te worden vastgesteld. De Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet verplichten ACM om voor bepaalde taken van systeembeheerders een apart methodebesluit te nemen. Noch ACM noch de systeembeheerders hebben echter aangegeven dat dit tot een besparing van de regeldrukeffecten zal leiden.

Inkomstenbesluit

In het nieuwe wetsvoorstel wordt het x-factorbesluit (artikel 41a van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 81a van de Gaswet) vervangen door een inkomstenbesluit (artikel 6.11). Materieel gezien verandert hiermee weinig aan de systematiek, maar het inkomstenbesluit geeft wel iets meer flexibiliteit in de verwerking van de nieuwe kosten (als gevolg van nieuwe wettelijke taken) of kostenbesparingen verwerkt kunnen worden in de tarieven. Systeembeheerders hebben aangegeven dat de voordelen in termen van regeldrukeffecten relatief beperkt zouden zijn. Voor de toezichthouder zou dit wel gemakkelijker moeten worden, al heeft de ACM aangegeven dat de voordelen voor hen op dit vlak beperkt zijn (omdat de werkwijze van het huidige x-factor besluit op dit moment al is ingeregeld). Voor het overzicht hebben zijn de voordelen op de regeldrukeffecten als «aanwezig, maar beperkt» opgenomen in het overzicht.

Eenmalige regeldrukeffecten

In het wetsvoorstel wet zijn verschillende definities gewijzigd en gestroomlijnd met de Europese regelgeving. Dit is van belang om een eenduidige uitleg en toepassing van de Europese definities te bereiken.

Gewijzigde definities hebben gevolgen voor de bedrijfsvoering van de betrokken bedrijven, zoals het geval is bij iedere nieuwe wetgeving. Wijzigingen in de definities kunnen bijvoorbeeld gevolgen hebben voor de contractvoorwaarden, facturatie, communicatie naar klanten en andere stakeholders. Allereerst moet gekeken worden in hoeverre er gevolgen zijn en vervolgens moeten hiervoor aanpassingen worden gemaakt in de huidige werkwijze.

Materieel gezien zijn de wijzigingen in de definities relatief beperkt, vandaar dat voor de eenmalige extra lasten is gerekend met een extra tijdsbesteding van 0,1 tot 0,2 FTE ofwel gemiddeld ongeveer 200 uur per systeembeheerder. Dit betekent voor de elektriciteit eenmalige regeldrukeffecten van € 106.000, voor gas € 96.000 en totaal € 202.000.

In aanvulling daarop hebben bedrijven ook aangegeven dat gewijzigde definities ook aangepast moeten worden in lagere regelgeving (zoals AMvB’s en de codes) en dat gewijzigde definities mogelijk tot nieuwe discussies en procedures kunnen leiden. Op dit moment worden er ook al veel discussies en procedures gevoerd die samenhangen met de definities (bijvoorbeeld over de termen installatie en aansluiting). Daarbij is het één van de doelen van het wetsvoorstel om door de nieuwe definities juist discussies te voorkomen. Alles overziend is het daarmee niet de verwachting dat de regeldrukeffecten op dit gebied toe zullen nemen.

Conclusie

Het resultaat van de nulmeting in 2012 was dat de regeldrukeffecten van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet € 27,5 miljoen per jaar bedragen. Een groot deel van de regeldrukeffecten zit in onderwerpen die beleidsneutraal zijn omgezet.

 

Regeldrukeffecten

Gewijzigd?

Consumentenbescherming

€ 7,4 mln

Nee

Codewijzigingen

€ 3,5 mln

Nee

Voorkomen afsluiting afnemers

€ 3,2 mln

Nee

Wettelijke informatieverzoeken

€ 2,9 mln

Nee

Klachtenprocedure

€ 2,6 mln

Nee

Tarieven systeembeheerders

€ 2,5 mln

Ja

Boekhouding

€ 1,4 mln

Ja

Tarieven leveranciers

€ 0,6 mln

Nee

Kwaliteits- en capaciteitsdocument

€ 0,6 mln

Ja

Overig

€ 2,8 mln

Ja

Totaal

€ 27,5 mln

 

Met de onderwerpen die inhoudelijk worden herzien is € 7,3 mln per jaar aan regeldrukeffecten gemoeid. De regeldrukeffecten van de onderwerpen die in deze fase beleidsneutraal zijn omgezet bedragen € 20,2 mln per jaar. Voorzien is dan ook dat de grootste reductie van de regeldrukeffecten pas met een volgend wetsvoorstel van de wetgevingsagenda STROOM kan worden gerealiseerd.

Met onderhavig wetsvoorstel wordt wel een reductie van de regeldrukeffecten gerealiseerd. De reductie van de regeldrukeffecten bedraagt € 329.000 per jaar. Met de uitwerking van de lagere regelgeving onder dit wetsvoorstel kan een verdere reductie worden gerealiseerd.

(bedragen in € 1.000)

Elektriciteit

Gas

Totaal

Verplichtingen vervallen sinds 2012

1

0

1

Energierapport

+

+

+

Aanwijzing interconnector-beheerder

*

*

*

Goedkeuring statuten

*

1

1

Reglement discriminatie

12

13

25

Melding voornemen bijzondere investering

*

*

*

Melding NAW-gegevens bedrijf en aandeelhouders plus verstrekken beschrijving net

38

42

80

Ter inzage legging informatie

4

4

8

Milieuhygiënisch verantwoord gebruik

18

17

35

Leveranciersverplichting

*

-

*

Verplicht inschakelen meetbedrijven

*

*

*

Verplicht aanbod Gasterra

-

*

*

Veilig gebruik van gastoestellen

-

0

0

Certificering systeembeheerder

*

3

3

Investeringsplan

     

– Vervangingsinvesteringen

25

26

51

– Consultatie marktpartijen

AMvB (-)

AMvB (-)

AMvB (-)

Investeringsplan tranmissiesysteem op zee

-10

-

-10

Kwaliteitsborgingssysteem

AMvB (+/-)

AMvB (+/-)

AMvB (+/-)

Slimme meters

0

0

0

Informatieverstrekking en delen meetgegevens

AMvB (-)

AMvB (-)

AMvB (-)

Boekhouding systeembeheerder

0

0

0

Vaststelling methodebesluit

67

69

136

Inkomstenbesluit

**

**

**

Totaal

154

175

329

+ Het betreft hier een informatieverplichting voor het Ministerie van EZ, deze zijn in de nulmeting niet in kaart gebracht.

* Het betreft hier informatieverplichtingen, die in de nulmeting niet apart in kaart zijn gebracht. Dit impliceert dat de lasten behorend bij deze informatieverplichtingen relatief beperkt waren.

** Het betreft hier een relatief beperkte (niet gekwantificeerde) besparing van de regeldrukeffecten.

AMvB (+/-) Het gaat hier om een informatieverplichting die nog verder uitgewerkt moet worden in de AMvB, waarbij de regeldrukeffecten zowel kunnen stijgen als dalen.

AMvB (-) Het gaat hier om een informatieverplichting die nog verder uitgewerkt moet worden in de AMvB, waarbij het de verwachting is dat de regeldrukeffecten zullen stijgen.

Tegenover deze reductie van de regeldrukeffecten staan eenmalige extra lasten van € 202.000 als gevolg van de aanpassingen in het wetsvoorstel die bedrijven moeten internaliseren. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om aanpassingen in software of communicatie.

12.2 Markteffecten

Het doel van STROOM is het stroomlijnen, optimaliseren en moderniseren van de energiewetgeving en niet het significant ingrijpen op de werking van de markt. Er zijn immers geen indicaties dat dit noodzakelijk zou zijn. Er worden dan ook geen wijzigingen voorgesteld die raken aan de uitgangspunten van de werking van de elektriciteits- en gasmarkt. Binnen dit kader hebben Ecorys en Van Zuthen Economisch Advies de markteffecten in kaart gebracht aan de hand van vier thema’s.

Effecten op het ondernemers- en investeringsklimaat

De onderzoekers verwachten dat het wetsvoorstel een positieve impact zal hebben op het ondernemers- en investeringsklimaat, voornamelijk omdat het op diverse punten meer duidelijkheid en transparantie creëert. Dit betreft volgens onderzoekers echter geen majeure impact op het totale ondernemers- en investeringsklimaat. De positieve impact wordt bovendien gedempt door de wijzigingen in de definities die enige onzekerheid met zich mee kunnen brengen.

Effecten rondom het afbakenen van taken van systeembeheerders

De nadere afbakening en herijking van de inrichting en taken van de systeembeheerders zal volgens onderzoekers een beperkte positieve bijdrage leveren aan het functioneren van de markt. Hierbij gaat het vooral om het behouden en versterken van de duidelijkheid over de rollen en taken van de marktspelers, waarbij op de korte termijn ook effecten te verwachten zijn in de organisatie en vormgeving van de systeembeheerders en de infrastructuurbedrijven. In de markt bestaat enige vrees voor verlies van innovatiekracht als gevolg van dit wetsvoorstel.

De effecten van eventuele kruisparticipaties beoordelen onderzoekers (licht) positief met het oog op de Europese integratie van de markt, maar dit zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld.

Effecten rondom het transmissiesysteem op zee

Het wetsvoorstel draagt volgens onderzoekers ook bij aan een beter investeringsklimaat voor wind op zee door het wegnemen van een aantal onzekerheden rondom de realisatie van het transmissiesysteem op zee, hoewel nog niet vast staat dit alle bestaande belemmeringen voor de gewenste investeringen wegneemt. De gekozen systematiek voor bekostiging van het transmissiesysteem op zee heeft volgens onderzoekers marktverstorende elementen, maar dit is inherent aan de ontwikkeling van duurzame energie. Onderzoekers concluderen dat met het wetsvoorstel logische keuzes lijken te worden gemaakt die een bijdrage hebben aan een beter investeringsklimaat voor wind op zee.

Effecten rondom tariefregulering

De verwachting van onderzoekers is dat de markteffecten van wijzigingen met betrekking tot de tariefregulering zeer beperkt zullen zijn, omdat er geen fundamentele aanpassingen worden gedaan en de wijzigingen vooral harmonisatie, stroomlijning en vereenvoudig van de systematiek beogen te realiseren. Desalniettemin draagt het vergroten van de duidelijkheid over de tariefregulering bij aan het bredere ondernemers- en investeringsklimaat.

12.3 Actal

Het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) heeft advies uitgebracht op het wetsvoorstel. Actal geeft alles overwegende het advies het wetsvoorstel in de huidige vorm in te dienen bij de Tweede Kamer. Wel adviseerde Actal rond het begrip installatie een verduidelijking aan te brengen. Door een aanpassing van het begrip installatie is dit punt opgelost. Voorts concludeert Actal dat de regeldrukvermindering in dit stadium nog beperkt is en dat het vervolg van de wetgevingsagenda STROOM een verdere bijdrage aan kan leveren. Actal adviseert de regeldrukeffecten van de onderliggende regelgeving op vergelijkbare wijze in kaart te brengen en ter toetsing voor te leggen. Dit advies zal worden opgevolgd.

II. ARTIKELSGEWIJS

Hoofdstuk 1

In hoofdstuk 1 zijn in artikel 1.1, eerste lid, de begripsbepalingen opgenomen. Ze zijn alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn, daar waar dienstig en praktisch uitvoerbaar, in lijn gebracht met het Europese begrippenkader dat wordt gebruikt in de richtlijn 2009/72 en richtlijn 2009/73 en de verordening 714/2009 en verordening 715/2009. De kernbegrippen die voor de opbouw van het voorstel van wet en het begrip daarvan een belangrijke schakel vormen worden hieronder toegelicht.

De definities zijn niet op alle onderdelen identiek aan de definities uit het Europese recht. Dit hangt in de eerste plaats samen met de noodzakelijke specificiteit in nationale regulering, waarbij nauwkeurige en in de praktijk goed toepasbare begrippen noodzakelijk zijn. De in richtlijn 2009/72 en richtlijn 2009/73 opgenomen definities hebben soms een meer abstract karakter, juist omdat deze teksten in alle lidstaten toepasbaar moeten zijn. Definities als aansluiting, aangeslotene, distributiesysteem en transmissiesysteem staan niet, of althans niet expliciet, in de elektriciteits- en gasrichtlijnen. Afwijking of aanvulling van de Europese definities is in een aantal gevallen noodzakelijk om tot een in de praktijk toepasbaar systeem te komen.

Een tweede reden om het Europese recht niet één op één te volgen is gelegen in het feit dat er verwarring kan ontstaan over het begrip «afname» en «afnemer». Enerzijds kan dit begrip zien op het afnemen van elektriciteit of gas, anderzijds op het afnemen van «diensten» van het systeem. Het Europese begrip «systeemgebruiker» heeft betrekking op de afname van diensten van het systeem. Bovendien voorziet het Europese recht niet in een helder begrip voor het leveren van geproduceerde energie aan het systeem, het Nederlandse «invoeden». In het wetsvoorstel is er voor gekozen om telkens te spreken over «afname» en «invoeding» als het gaat over het de energiestroom en over «systeemgebruiker» als het de gebruikers van het systeem betreft.

Ten slotte houdt afwijking van de Europese definities verband met de keuze om de definitiebepalingen te beperken tot een omschrijving en aanvullende eisen niet – of in beperkte mate – op te nemen in de begripsbepaling zelf, maar in de betreffende artikelen. Deze keuze heeft vooral effect bij de definities van de beheerders (transmissie- en distributiesysteembeheerder en beheerder van een gesloten distributiesysteem). De inhoudelijke eisen die aan een beheerder door middel van de definitie in richtlijn 2009/72 en richtlijn 2009/73 worden gesteld, zijn uiteraard in dit wetsvoorstel opgenomen, maar niet in de definitie zelf. Dat zal hieronder per artikelonderdeel nader worden toegelicht.

Op basis van de in richtlijnen 2009/72 en richtlijn 2009/73 en de verordening 714/2009 en richtlijn 715/2009 neergelegde begrippen is een aantal definitieschema’s gedefinieerd. Daar wordt hieronder nader op ingegaan.

Het eerste betreft het systeem, in de huidige Elektriciteitswet 1998 en Gaswet aangeduid als net. Onder transmissiesystemen worden transmissiesystemen voor elektriciteit, voor gas, interconnectoren en het transmissiesysteem op zee onderscheiden. Onder distributiesystemen vallen tevens gesloten distributiesystemen.

De terminologische omzetting van net en netbeheerder naar systeem en systeembeheerder heeft niet ten doel om beleidsinhoudelijke wijzigingen door te voeren, maar om de wetgeving ook qua begrippenkader beter te laten aansluiten bij het Europese regelgevingscomplex en te stroomlijnen tussen elektriciteit en gas. Een voorbeeld van het stroomlijnen is dat in de definities van distributiesysteem en transmissiesysteem hulpmiddelen als onderdeel van het systeem worden genoemd, zonder dat voorbeelden genoemd worden van die hulpmiddelen, zoals ook in de Gaswet het geval is. Dit omdat in de praktijk voldoende duidelijk is dat transformatoren, schakelstations, verdeelstations en onderstations onderdeel zijn van het systeem. Bestaande jurisprudentie hierover blijft dus relevant.

Een tweede belangrijke groep definities is de groep beheerders van de verschillende hierboven onderscheiden systemen. Krachtens hoofdstuk 4 worden eigenaren van systemen of rechtspersonen die onderdeel uitmaken van deze eigenaar aangewezen als beheerders van de systemen: transmissiesysteembeheerders en distributiesysteembeheerders. Voorts worden in hoofdstuk 5 de taken toebedeeld aan de verschillende beheerders van de systemen. Aangezien voor de beheerders van gesloten distributiesystemen en beheerders van interconnectoren die enkel een interconnector beheren, een beperkter takenpakket geldt dan voor de overige beheerders van systemen, worden de beheerders van gesloten distributiesystemen en beheerders van interconnectoren die enkel een interconnector beheren, ingevolge hoofdstuk 4 aangewezen als beheerder gesloten distributiesysteem respectievelijk interconnectorbeheerder. Kortom, onder een systeembeheerder vallen de transmissiesysteembeheerders en distributiesysteembeheerders, maar niet de interconnectorbeheerders (grensoverschrijdend) en de beheerders van een gesloten distributiesysteem. Voorts worden de beheerders van specifieke installaties (de LNG-beheerder en de beheerder van een gasopslaginstallatie) gedefinieerd.

De definitie van de verschillende beheerders verwijst telkens naar het artikel waar de beheerder wordt aangewezen. De definitie uit de richtlijnen is dus niet direct overgenomen is. Voor het begrip transmissiesysteembeheerder wordt dit ter illustratie uitgelegd. Het begrip transmissiesysteembeheerder is in de richtlijnen gedefinieerd, maar kan omwille van een in de praktijk werkbare implementatie niet één op één in het wetsvoorstel worden opgenomen. Deze definitie is in de beide richtlijnen nagenoeg identiek: «een transmissiesysteembeheerder is een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in een bepaald gebied verantwoordelijk is voor de exploitatie, het onderhoud en, zo nodig, de ontwikkeling van het transmissiesysteem alsook, indien van toepassing, de interconnecties ervan met andere systemen en die ervoor moet zorgen dat het systeem op lange termijn kan voldoen aan een redelijke vraag naar transmissie van elektriciteit of gas.» In de Europese definitie zijn enkele taken van de transmissiesysteembeheerder vervat. Bovendien noodzaakt de definitie tot het bepalen van het gebied waarin de transmissiesysteembeheerder verantwoordelijk is. Het toewijzen van dit gebied geschiedt niet op basis van de richtlijn, maar op basis van nationale regelgeving. De definitie kan derhalve niet één op één worden overgenomen. Het Europese recht stelt voorts in onder meer de artikelen 9 en 10 eisen aan de ontvlechting en certificering van transmissiesysteembeheerders. In het wetsvoorstel is de certificering van de transmissiesysteembeheerders langs de lijnen van artikel 9 en 10 van de richtlijnen opgenomen in artikel 4.3. Op grond van artikel 4.2 kunnen gecertificeerde transmissiesysteembeheerders voor een bepaald gebied als transmissiesysteembeheerder worden aangewezen. Het vierde lid van dat artikel voorziet hierin. Indien in het wetsvoorstel wordt gesproken over een transmissiesysteembeheerder, wordt gedoeld op de transmissiesysteembeheerder, die op grond van artikel 4.3 is gecertificeerd en op grond van artikel 4.2 is aangewezen. De taken die in de definitie van de richtlijn zijn opgenomen zijn in het wetsvoorstel vervat in hoofdstuk 5, in het bijzonder in artikel 5.4. Samenvattend kan worden gesteld dat het begrip uit het Europese recht is overgenomen, dat de materiële inhoud van het begrip wordt gedekt, maar dat de implementatie op onderdelen ertoe leidt dat de exacte definitie niet kan worden gekopieerd. Dit geldt op vergelijkbare wijze voor de overige beheerders.

Een derde groep definities betreft de systeemgebruikers. Dat is een ieder die «levert aan of afneemt van het systeem» (artikel 2, onderdeel 18, van richtlijn 2009/72 en 2, onderdeel 23, van richtlijn 2009/73). Onder het woord «levering» wordt Europees tevens de handel geschaard (artikel 2, onderdeel 19, van richtlijn 2009/72 en artikel 2, onderdeel 7, van richtlijn 2009/73). Een systeemgebruiker is derhalve een ieder die gebruik maakt van het systeem, een ieder die elektriciteit of gas levert aan het systeem en afneemt van het systeem, inclusief handelaren en programmaverantwoordelijken. De materiële inhoud van het Europese en nationale begrip is identiek. De eerste groep van systeemgebruikers zijn de aangeslotenen. Aangeslotenen zijn afnemers, producenten en de beheerders van gedefinieerde installaties als een LNG-installatie en een gasopslaginstallatie.

Het begrip «afnemer» valt uiteen in een «grootafnemer» en in de «eindafnemer», dat de verbijzondering «huishoudelijke eindafnemer» kent. De grootafnemer is, anders dan in het Europese recht, nationaal beperkt tot een grootafnemer met een aansluiting. Een grootafnemer met een aansluiting is een partij die via het systeem elektriciteit of gas inkoopt, maar het – anders dan een eindafnemer – niet zelf verbruikt. Dit is bijvoorbeeld aan de orde bij hotels of beheerders van studentenkamers. In het Europese recht valt onder grootafnemer ook eenieder die zonder aansluiting die elektriciteit of gas koopt en doorverkoopt. Deze twee verschillende vormen van grootafnemers zijn in onderhavig wetsvoorstel onderscheiden, omdat het twee zeer verschillende activiteiten betreft die ook aan verschillende regels gebonden zijn. De Europese grootafnemer zonder aansluiting is in onderhavig wetsvoorstel opgenomen in het begrip «handelaar» en gedefinieerd als een natuurlijk persoon of rechtspersoon elektriciteit of gas koopt voor de doorverkoop aan leveranciers of andere handelaren.

Andere systeemgebruikers zijn de leveranciers en de programmaverantwoordelijken.

Eenzelfde entiteit kan uiteraard in verschillende hoedanigheden optreden.

Een vierde groep begrippen betreft die rond de aansluiting, waar de volgende definities relevant zijn: aansluiting, grote en kleine aansluiting, aangeslotene en installatie. Een aansluiting wordt gevormd door de leidingen die een verbinding leggen tussen één installatie en een systeem of de leidingen die een verbinding leggen tussen een systeem en één gesloten distributiesysteem. Koppelingen tussen systemen zijn geen aansluitingen. Dit laatste houdt verband met de tarievensystematiek; voor dergelijke koppelingen wordt geen aansluittarief of -vergoeding in rekening gebracht. Dat neemt overigens niet weg dat systeembeheerders bij andere systeembeheerders tarieven in rekening kunnen brengen. Daar voorziet het wetsvoorstel separaat in.

Artikel 1.1, eerste lid

Aangeslotene

De aangeslotene is een ieder die beschikt over een aansluiting op een systeem. Zowel producenten als afnemers beschikken over een aansluiting. Leverancier, handelaren en programmaverantwoordelijken beschikken in die hoedanigheid niet over een aansluiting.

Aansluiting

Een aansluiting is de verbinding tussen een systeem en een installatie of tussen een systeem en een gesloten distributiesysteem. De verbinding kan bestaan uit één of meer leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen. Dat betekent dat indien sprake is van meerdere leidingen niet meteen een systeem ontstaat. Het gaat er om wat die leidingen verbinden. Als de leidingen naar één installatie of gesloten distributiesysteem lopen betreft het een aansluiting. Voor de afbakening van wat een aansluiting is, is derhalve vooral van belang wat onder installatie en gesloten distributiesysteem moet worden verstaan. Deze begrippen zijn hieronder toegelicht.

Ten aanzien van de verhouding tussen een aansluiting en een installatie is vooral relevant dat de aansluiting eindigt bij de voorzieningen die het systeem of de directe lijn beveiligen. Dat is een ander criterium dan in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet gelden. Daarin wordt een aansluiting kort gezegd gedefinieerd als een verbinding tussen een net en een WOZ-object. De reden dat niet langer gebruik wordt gemaakt van dat criterium voor het begrip aansluiting is omdat de Wet waardering onroerende zaken niet bedoeld is om een afbakening te geven tussen waar een aansluiting ophoudt en een installatie begint. Om die reden wordt het technische criterium van de voorzieningen die het net beveiligen geïntroduceerd. Dit geeft aangeslotenen en systeembeheerders ook meer vrijheid om door middel van het bepalen waar de beveiliging wordt geplaatst te kiezen tot waar de aansluiting loopt en daarmee wie waarvoor verantwoordelijkheid draagt.

Aangezien een aansluiting een verbinding is tussen een systeem en een installatie of gesloten distributiesysteem is een aansluiting naar zijn aard geen onderdeel van het systeem. Wel worden aansluitingen beheerd door een systeembeheerder, dat is geregeld in artikel 5.9. De eisen die gelden ten aanzien van systemen, zijn niet van toepassing zijn op aansluitingen. Hierbij kan gedacht worden aan de eis dat een systeem in eigendom moet zijn van de systeembeheerder of de betrouwbaarheidscriteria die op grond van artikel 5.4 gelden voor het transmissiesysteem voor elektriciteit.

Bindende gedragslijn

Anders dan de bindende aanwijzing biedt de bindende gedragslijn de mogelijkheid om een aanwijzing te geven zonder dat een overtreding is vastgesteld. De bindende aanwijzingen en de bindende gedragslijnen tezamen vormen de zelfstandige lasten.

Biomassa

Voor de definitie van biomassa is aansluiting gezocht bij de definitie die is opgenomen in artikel 2, onderdeel e, van de richtlijn 2009/28/EG inzake hernieuwbar energie.

Buitenlandse transmissiesysteembeheerder

De buitenlandse transmissiesysteembeheerder is de beheerder die op grond van nationale wettelijke regels is belast met het beheer van een transmissiesysteem als bedoeld in artikel 2, onderdeel 4, van richtlijn 2009/72 of van richtlijn 2009/73. De begripsbepaling is van belang voor de bepalingen inzake de samenwerking tussen transmissiesysteembeheerders van verschillende lidstaten.

Congestie en congestiemanagement

Indien de maximale transportcapaciteit op (deel van) een systeem ontoereikend is om alle elektriciteit of gas te kunnen transporteren is er sprake van congestie. In dat geval wordt congestiemanagement toegepast in het betreffende (deel van het) systeem. In een congestiegebied zal de systeembeheerder moeten handelen om te voorkomen dat er daadwerkelijk meer elektriciteit of gas op zijn systeem zal worden getransporteerd dan het systeem kan verwerken. Dit stelsel van procedures wordt gedefinieerd als congestiemanagement. Het toepassen van congestiemanagement door de systeembeheerder voorkomt in voorkomende gevallen dat er uitval of andere technische problemen ontstaan in een situatie dat de gevraagde transportcapaciteit hoger is dan de beschikbare transportcapaciteit. De taak om zo nodig congestiemanagement toe te passen is van toepassing op zowel distributie- als transmissiesysteembeheerders. Dat wil echter niet zeggen dat er geen verschillen kunnen zijn in de toe te passen procedures. Deze kunnen voor de transmissiesysteembeheerder – met name die voor elektriciteit – meer uitgebreid zijn. Zo is het voorstelbaar dat deze opregel- en afregelacties aangeeft, terwijl in het congestiegebied een systeem aanwezig is dat wordt beheerd door een distributiesysteembeheerder.

Directe lijn

Een directe lijn maakt geen deel uit van een systeem en is pas een directe lijn indien aan de voorwaarden uit artikel 4.5 is voldaan. Om deze reden is in de definitie van directe lijn opgenomen dat als er een directe lijn is, er geen sprake is van een systeem. Dit heeft tot gevolg dat voor een directe lijn geen verdere voorschriften gelden, zoals de verplichting een systeembeheerder aan te wijzen. De situatie van een directe lijn is daarmee vergelijkbaar met de situatie waarin sprake is van een installatie, waarvoor ook geen verdere regels op basis van dit wetsvoorstel gelden.

Distributiesysteem voor elektriciteit en gas

Distributiesystemen voor elektriciteit en voor gas zijn de systemen van de distributiesysteembeheerders. Het zijn de leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen voor het transport van elektriciteit of gas langs regionale of lokale netten met het oog op de belevering van afnemers, de levering zelf niet inbegrepen. Een gesloten distributiesysteem is weliswaar een distributiesysteem, maar deze wordt niet beheerd door een distributiesysteembeheerder maar door een beheerder van een gesloten distributiesysteem.

Eindafnemer

De definitie van eindafnemer is vrijwel identiek aan de Europese definities, zij het dat de definities voor elektriciteit en gas zijn samengevoegd. Eindafnemers kunnen worden onderverdeeld in huishoudelijke eindafnemers en niet-huishoudelijke eindafnemers. Op grond van de definitie zijn er twee criteria om als eindafnemer te kwalificeren: het kopen van elektriciteit of gas en het zelf verbruiken daarvan. In situaties waarin elektriciteit of gas gekocht wordt maar niet zelf gebruikt is geen sprake van een eindafnemer. Dit is bijvoorbeeld het geval bij hotels waar het hotel elektriciteit of gas koopt en de hotelgast het verbruikt; beiden kwalificeren niet als eindafnemer. Het hotel kwalificeert wel als grootafnemer (zie toelichting bij grootafnemer).

Garantie van oorsprong

Garanties van oorsprong zijn het exclusieve bewijs dat elektriciteit of gas duurzaam is geproduceerd. Zij hebben tot doel de eindafnemer aan te tonen dat een bepaald aandeel of een bepaalde hoeveelheid energie geproduceerd is uit hernieuwbare bronnen. Een garantie van oorsprong kan, ongeacht de energie waarop zij betrekking heeft, van de ene houder aan de andere worden overgedragen. Nederlandse garanties van oorsprong worden ook gebruikt bij het toekennen van subsidie.

Gas

De definitie van gas is inhoudelijk gelijk aan de definitie zoals die is opgenomen in de Gaswet. Gas is aardgas dat bij een temperatuur van 15° Celsius en bij een druk van 1,01325 bar in gasvormige toestand verkeert en in hoofdzaak bestaat uit methaan of een andere stof die vanwege haar eigenschappen aan methaan gelijkwaardig is of groen gas. Ruw biogas valt niet onder de definitie van gas. Ruw biogas wordt geproduceerd uit onder meer afval van stortplaatsen, tuinafval, resten van groente en fruit, en dierlijke restproducten zoals koeienmest. Biogas moet worden gezuiverd en gedroogd en vervolgens op dezelfde kwaliteit als aardgas worden gebracht om te kunnen worden ingevoed op een systeem. Pas als het gas voldoet aan de eisen die op basis van artikel 2.20 aan gas zijn gesteld en het dus mogelijk en veilig is deze stof te transporteren, valt het onder de definitie van «gas» in dit wetsvoorstel. Ruw biogas valt niet onder de definitie van gas en dit betekent dat infrastructuur voor het transport van ruw biogas geen systeem is in de zin van dit wetsvoorstel.

Gasopslaginstallatie

Voor de definitie van gasopslaginstallatie is nauw aansluiting gezocht bij de definitie in artikel 2, onder 9, van richtlijn 2009/73. Het is de installatie voor de opslag van gas, met inbegrip van het gedeelte van een LNG-installatie dat voor opslag wordt gebruikt, maar met uitzondering van het gedeelte dat wordt gebruikt voor gasproductie en met uitzondering van een installatie die uitsluitend ten dienste staat van een transmissiesysteembeheerder voor gas bij de uitvoering van zijn wettelijke taken. De beheerder van een gasopslaginstallatie wordt aangewezen op grond van artikel 3.2.

Gesloten distributiesysteem

Een uitgangspunt in richtlijn 2009/72 en richtlijn 2009/73 is dat ieder systeem beheerd moet worden. Wel bieden de richtlijnen de mogelijkheid om, indien voldaan is aan bepaalde voorwaarden, een dergelijk systeem aan te merken als «gesloten distributiesysteem» en de beheerder van dit systeem te ontheffen van enkele verplichtingen. Het voornaamste doel van het creëren van de mogelijkheid tot een gesloten distributiesysteem is te voorkomen dat onnodige (administratieve) lasten worden opgelegd aan beheerders van systemen waar de aard van de relatie tussen deze beheerders en de gebruikers van het systeem zeer verschilt van die bij openbare systemen. Industriële of commerciële locaties of locaties met gedeelde diensten, zoals spoorwegstations, luchthavens, ziekenhuizen of chemische industrielocaties kunnen een gesloten distributiesysteem hebben wegens de specifieke aard van hun activiteiten. In Nederland kan een systeem pas een «gesloten distributiesysteem» zijn indien het op grond van artikel 4.4 is erkend en voldoet aan de eisen die in dat artikel zijn opgenomen. Daarom verwijst de definitie naar het betreffende artikel.

Grootafnemer en handelaar

Het begrip grootafnemer is niet identiek aan het Europese begrip. Het begrip grootafnemer omvat alleen het deel van de definitie van degene met een aansluiting die elektriciteit of gas koopt en doorverkoopt. Dat is hierboven in deze artikelsgewijze toelichting uitgelegd bij de uiteenzetting van de verschillende groepen definities. Het andere deel van de Europese definitie, degene zonder aansluiting die elektriciteit koopt en doorverkoopt, is opgenomen in de definitie van handelaar. De splitsing tussen deze definities is van belang om in het vervolg van het wetsvoorstel de bepalingen op de juiste groep partijen van toepassing te kunnen verklaren.

Hernieuwbare energiebronnen

De in deze definitie genoemde hernieuwbare energiebronnen zijn overgenomen uit de definitie die is opgenomen in richtlijn 2009/28. Er is voor gekozen om uit te gaan van energie uit een zee in plaats van een oceaan, omdat Nederland niet grenst aan een oceaan. Overige bronnen zijn wind, zon, omgevingslucht-, oppervlaktewater- en aardwarmte, waterkracht, biomassa, stortgas, rioolwaterzuiveringsgas en biogas. Met de omgevingslucht-, oppervlaktewater- en aardwarmte wordt energie bedoeld die in de vorm van warmte is opgeslagen in de omgevingslucht, in het oppervlaktewater of onder het vaste aardoppervlak.

Hoogrenderende warmtekrachtkoppeling

Dit is de warmtekrachtkoppeling die voldoet aan bijlage II bij richtlijn 2012/27 over energie-efficiëntie. Hoogrenderende warmtekrachtkoppeling moet een besparing op primaire energie opleveren van ten minste 10% ten opzichte van de referenties voor de gescheiden productie van warmte en elektriciteit. Bovendien kan ook de productie afkomstig van kleinschalige en micro-warmtekrachtkoppelingseenheden die een besparing op primaire energie opleveren worden aangemerkt als hoogrenderende warmtekrachtkoppeling.

Infrastructuurbedrijf en de infrastructuurgroep

De systeembeheerder kan deel uitmaken van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Deze groep wordt in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet het «netwerkbedrijf» genoemd, maar deze term leverde onduidelijkheden op en werd verward met de netbeheerder. Daarom is gekozen voor de term «infrastructuurgroep». De rechtspersonen die in deze groep zitten, anders dan de systeembeheerder worden tezamen aangeduid als «infrastructuurbedrijf». In het infrastructuurbedrijf vinden geen productie-, handels- en leveringsactiviteiten plaats. Bovendien worden op basis van artikel 4.14 grenzen gesteld aan de activiteiten die in de infrastructuurgroep plaats kunnen hebben.

Installatie

In de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet speelt het begrip installatie een belangrijke rol, zonder dat dit begrip gedefinieerd wordt. In de praktijk heeft dat veel discussie opgeleverd. Om die reden is in het voortraject van de totstandkoming van dit wetsvoorstel door verschillende partijen verzocht een definitie van installatie te formuleren. Ook bij de behandeling van de Verzamelwet STROOM (Kamerstukken II 2012/13, 33 493, nr. 25) is dit aan de orde geweest. Voorgesteld wordt daarom een definitie van installatie te introduceren.

De voorgestelde definitie kent een aantal aspecten. Voor de afbakening van het punt waar de aansluiting ophoudt en de installatie begint is onderdeel d van de definitie relevant. Daarin is bepaald dat de installatie begint bij de beveiliging. In de praktijk zijn er situaties waarin meerdere beveiligingen aanwezig zijn, met name bij grote aansluitingen en installaties. Om die reden is nader gepreciseerd welke beveiliging wordt bedoeld, namelijk de voorzieningen die het net beveiligen. Hiermee is er een technisch en fysiek controleerbaar criterium voor de afbakening van installaties.

Een helder onderscheid tussen aansluiting en installatie maakt echter nog niet dat de begrenzing van een installatie duidelijk is. Immers, daarmee is onbepaald wat er achter de beveiliging wel of niet kan zitten. Hiervoor zijn de onderdelen a tot en met c van de definitie van belang.

Het gaat in de eerste plaats om materieel, leidingen en apparatuur dat onderling duurzaam verbonden is. Enerzijds betekent het dat zaken die niet (anders dan via een systeem) met elkaar verbonden zijn niet tot één installatie kunnen behoren. De wijze waarop het duurzaam onderling verbonden is daarbij niet relevant. Anderzijds betekent het dat zaken die slechts tijdelijk verbonden zijn geen onderdeel uitmaken van de installatie. Het meest treffende voorbeeld hiervan is apparatuur dat is ingeplugd in een stopcontact.

In de tweede plaats gaat het om materieel, leidingen en apparatuur dat bestemd is voor of ten dienste staan aan het verbruik, de opslag, de overslag of de productie van elektriciteit of gas. Dit om te onderscheiden van zaken die slechts bestemd zijn voor transport van elektriciteit of gas.

Het gaat om materieel, leidingen en apparatuur dat wordt gebruikt of beheerd door een afnemer, beheerder van een gasopslaginstallatie, een LNG-beheerder of een producent. Hieruit volgt dat zaken die door meerdere partijen worden gebruikt of beheerd niet tot één installatie kunnen behoren. Meerdere woningen van verschillende mensen kunnen daardoor bijvoorbeeld niet één installatie vormen.

Tot slot wordt omwille van de duidelijkheid bepaald dat alles binnen één WOZ-object als één installatie wordt beschouwd. Dit is ook van belang voor de samenhang met de Wet belastingen op milieugrondslag, waarin voor de energiebelasting wordt uitgegaan van een aansluiting per WOZ-object.

Met deze definitie wordt zo veel mogelijk aangesloten bij de praktijk en de technische kenmerken van een installatie. Hierdoor wordt recht gedaan aan het belang om partijen vrijheid te geven ten aanzien van het inrichten van hun installatie, maar dit gaat niet zo ver dat eindafnemers een individuele aansluiting kan worden ontzegd waarmee ze toegang krijgen tot de energiemarkt.

Interconnector en interconnectorbeheerder

Interconnectoren zijn landsgrensoverschrijdende transmissiesystemen die tot doel hebben transmissiesystemen te koppelen. Veel van deze interconnectoren maken een integraal uit van de transmissiesystemen die door de transmissiesysteembeheerders (TenneT en GTS) worden beheerd. Voor elektriciteit zijn de landsgrensoverschrijdende netten met wisselstroom onderdeel van het systeem van TenneT. Voor de interconnectoren die geen onderdeel uitmaken van de transmissiesystemen voor elektriciteit of gas wordt geen afzonderlijke interconnectorbeheerder aangewezen. Er zijn dus meer interconnectoren dan die door interconnectorbeheerders worden beheerd.

Een interconnectorbeheerder is de rechtspersoon die op grond van artikel 4.2, eerste lid, onderdeel b (voor elektriciteit), of d (voor gas), is aangewezen voor het beheer van een interconnector. Voor de interconnectorbeheerder gelden lichtere eisen dan voor transmissiesysteembeheerders.

Kleine en grote aansluiting

Het onderscheid dat wordt gemaakt tussen grote en kleine aansluitingen is gelijk aan de scheiding die in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet wordt gemaakt. Voor elektriciteit betreft het een aansluiting met een aansluitgrootte die kleiner is dan of gelijk is aan 3 x 80 Ampère. Voor gas betreft het een aansluiting die kleiner is dan of gelijk is aan 40 m3(n) per uur. Alle aansluitingen die geen kleine aansluiting zijn, zijn een grote aansluiting. Binnen die categorie wordt op onderdelen (bijv. 10 MVA voor elektriciteit) in het wetsvoorstel nader gedifferentieerd.

Leverancier, leveringsvergunning en vergunninghouder

Het begrip leverancier is in de richtlijn 2009/72 en richtlijn 2009/73 niet gedefinieerd, maar wel het begrip «levering». Dat is de verkoop, wederverkoop daaronder begrepen, van elektriciteit of gas aan afnemers. Leveranciers hebben voor de levering van elektriciteit of gas aan aangeslotenen met een kleine aansluiting op grond van artikel 8.22 een leveringsvergunning nodig. De leverancier die een vergunning heeft wordt in het voorstel aangeduid als vergunninghouder.

LNG-installatie

Liquefied natural gas, afgekort tot LNG, of ook wel vloeibaar aardgas wordt door middel van tankers naar een LNG-installatie getransporteerd. In Nederland is er tot dusver één LNG-installatie: de Gate terminal. Een LNG-installatie is bestemd voor het vloeibaar maken van gas, voor de invoer, of de verlading en de hervergassing van vloeibaar gas en de daarop volgende levering aan het systeem. De gedeelten van de installatie die gebruikt worden voor opslag vallen onder het begrip opslaginstallatie. Voor de definitie is aansluiting gezocht bij de definitie in richtlijn 2009/73.

Ondersteunende diensten

Het begrip ondersteunende diensten beperkt zich tot de ondersteunende diensten die nodig zijn voor de toegang tot of de werking van een LNG-installatie of een gasopslaginstallatie. De ondersteunende diensten die noodzakelijk zijn voor het transport van gas worden aangemerkt als «wettelijke taken» en zullen omwille van de transparantie nader worden omschreven op grond van artikel 5.4, vierde lid. Voor deze taken zullen tarieven en vergoedingen worden vastgesteld op basis van de algemene maatregel van bestuur die is voorzien in artikel 6.9.

Productiesysteem

Het begrip productiesysteem is identiek aan het Europese begrip «upstreampijpleidingnet». Dat is gedefinieerd in artikel 2, onder 2, van richtlijn 2009/73. Het betreft een pijpleiding of pijpleidingnet dat wordt gebruikt als onderdeel van een olie- of gasproductieproject, of gebruikt om gas afkomstig van een of meer van dergelijke projecten te transporteren naar een verwerkingsinstallatie, een opslagplaats of een aanlandingsplaats. De definitie van productiesysteem is van belang voor de afbakening van deze systemen met een transmissie- of distributiesysteem.

Programmaverantwoordelijke en programmaverantwoordelijkheid

De dienstverlening door een systeembeheerder bestaat uit het transport van energie tussen het punt van invoeding in het systeem en het punt van onttrekking uit het systeem. De balans in een systeem voor elektriciteit of gas is gebaseerd op gelijke invoeding in en onttrekking uit het systeem. Een systeem kan immers technisch vrijwel geen onbalans tussen invoeding en onttrekking aan. Hierom dienen de klanten, de systeemgebruikers, te zorgen dat hun invoeding en onttrekking in beginsel met elkaar in balans zijn. In artikel 7.6 wordt de verplichting tot het indienen van programma’s over invoeding in en onttrekking aan een systeem opgenomen. Deze verplichting heet programmaverantwoordelijkheid. De natuurlijke persoon of rechtspersoon die programmaverantwoordelijkheid heeft is de programmaverantwoordelijke, bij gas ook wel de shipper.

Het feitelijke transport van het systeem kan van het totaal van alle vooraf opgestelde programma’s afwijken. Hierdoor raakt het systeem uit balans. De (transmissie)systeembeheerder heeft tot taak de balans van het gehele systeem te bewaken of herstellen. Hiertoe zal hij onder andere met financiële prikkels en informatie over de mate van onbalans de programmaverantwoordelijken aanzetten hun eigen programma-uitvoering en daarmee het hele systeem in balans te houden of te brengen. Programmaverantwoordelijkheid kan overigens worden overgedragen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij aangeslotenen met een kleine aansluiting. Daar is de leverancier de programmaverantwoordelijke op grond van artikel 7.6.

Standaardaansluiting

Een standaardaansluiting is een aansluiting waar op grond van artikel 6.12 ex-ante tarieven voor worden vastgesteld. In de tarievencode die zijn basis vindt in artikel 9.2 zullen de standaardaansluitingen technisch worden gespecificeerd.

Tijdelijke taken

Zoals onder paragraaf 6.9 van het algemeen deel van deze toelichting is toegelicht, kan het omwille van de energietransitie wenselijk zijn een systeembeheerder tijdelijk taken toe te kennen. Uitgangspunten hierbij zijn dat de taken direct verband houden met de systemen, dat de taken gereguleerd zijn, maar niet automatisch worden gesocialiseerd, en dat er geen wettelijk monopolie wordt toegekend. Het begrip tijdelijke taken verwijst naar deze taken die op grond van artikel 5.34 kunnen worden vastgesteld.

Transmissiesysteem, transmissiesysteem op zee, transmissiesysteem voor elektriciteit en transmissiesysteem voor gas

Het begrip transmissiesysteem omvat vier verschillende begrippen: een transmissiesysteem voor elektriciteit, een transmissiesysteem voor gas, een transmissiesysteem op zee en interconnectoren. Voor al deze begrippen geldt dat zij voldoen aan het Europese begrip transmissiesysteem. Het betreft het transport van elektriciteit of gas via het extra hoogspannings- of hoogspanningsnet (een spanningsniveau gelijk aan of groter dan 110 kilovolt) of door een gasnet dat vooral bestaat uit hogedrukpijpleidingen met het oog op de belevering van distributiesysteembeheerders of afnemers, de levering zelf niet inbegrepen.

Over het transmissiesysteem op zee zal elektriciteit worden getransporteerd op verschillende spanningsniveaus, in voorkomende gevallen ook op die lager dan 110 kilovolt (met name bij het stuk tussen de windmolens en een verzamelplatform). Toch is gekozen voor de term «transmissiesysteem» omdat het in Europese termen geen «distributiesysteem» betreft, aangezien het transport niet loopt via regionale of lokale netten, het bovendien aanlandt op een transmissiesysteem en wordt beheerd door een transmissiesysteembeheerder.

Interconnectoren zijn wel een transmissiesysteem, maar vallen niet automatisch onder het begrip »transmissiesysteem voor elektriciteit» of «transmissiesysteem voor gas». Wel kunnen zij daar een integraal onderdeel van uitmaken en in dat geval beheert de transmissiesysteembeheerder ook die interconnectoren.

Windpark

Windparken zijn installaties voor de opwekking van elektriciteit met behulp van windenergie. De definitie van begrip «installatie» is hierop van toepassing. De windmolens op land die behoren tot eenzelfde onderneming of instelling en die onderling technische, functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen beschikken op grond van artikel 1.2, derde lid, over één aansluiting.

Zelfstandige last

Bij een zelfstandige last gaat het om de enkele last tot het verrichten van bepaalde handelingen, bedoeld in artikel 5:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, ter bevordering van de naleving van wettelijke voorschriften. De bindende aanwijzingen en de bindende gedragslijnen tezamen vormen de zelfstandige lasten.

Artikel 1.1, tweede en derde lid

In artikel 1.1, tweede lid, is een opsomming opgenomen van wat verder in het wetsvoorstel «wettelijke taken» worden genoemd. Het begrip «wettelijke taken» wordt alleen gebruikt in de context van een systeembeheerder. De wettelijke taken van een systeembeheerder bestaan in de eerste plaats uit zijn reguliere taken. Deze taken zijn opgedragen aan een systeembeheerder in dit wetsvoorstel in hoofdstuk 5. Ook kunnen deze taken voortvloeien uit EU-verordeningen en EU-besluiten. Op basis van artikel 1.1, tweede lid, in combinatie met artikel 1.1, derde lid, worden deze taken aangewezen bij ministeriële regeling. Hiermee ontstaat duidelijkheid over de wettelijke taken van een systeembeheerder die uit Europese verordeningen voortvloeien.

In de tweede plaats kan een systeembeheerder ook tijdelijke taken hebben. Deze tijdelijke taken worden aan een systeembeheerder bij algemene maatregel van bestuur opgedragen op basis van artikel 5.34 van dit wetsvoorstel. Tot slot kan een systeembeheerder taken uitvoeren in het kader van experimenten die op grond van artikel 5.37 zijn toegestaan. Alle drie deze taken samen vallen onder het begrip «bij of krachtens deze wet aan hem opgedragen taken».

De meeste artikelen van hoofdstuk 4 en 5 zien op al deze wettelijke taken. Dit begrip is bijvoorbeeld van belang waar het gaat om de inrichting en werking van de systeembeheerder. Waar het in artikelen gaat over specifieke onderdelen van het verzamelbegrip «wettelijke taken», bijvoorbeeld alleen om reguliere taken, wordt dit onderscheid duidelijk aangegeven. Dit is bijvoorbeeld het geval in artikel 5.23 waar het gaat om de boekhouding, maar ook in een aantal artikelen die betrekking hebben op tarieven. Hier wordt dan waar nodig een onderscheid gemaakt tussen de reguliere wettelijke taken, de tijdelijke wettelijke taken en de taken die op experimentele basis worden verricht. Dit is bijvoorbeeld het geval in de artikelen 6.2 en 6.3.

Artikel 1.2

Dit artikel strekt ter vervanging van artikel 1, tweede, derde en vijfde lid, van de Elektriciteitswet 1998.

Het eerste en tweede lid van dit artikel bewerkstelligen dat de genoemde organisatorische eenheden die een zeer groot aantal (kleine) aansluitingen hebben en spoorvervoerders worden gezien als aangeslotenen met grote aansluitingen.

Doelstelling van het eerste lid is dat de bepalingen inzake de bescherming van aangeslotenen met een kleine aansluiting, niet van toepassing is op deze organisatorische eenheden. De eenheden hebben feitelijk wel kleine aansluitingen, maar zijn niet de doelgroep voor het beschermingsregime – hoofdzakelijk de huishoudelijke eindafnemers – dat geldt voor aangeslotenen met een kleine aansluiting.

Het tweede lid bewerkstelligt dat ondernemingen die zich bezighouden met het vervoer van personen of goederen per trein – ook als zij geen aansluiting hebben – toch vallen onder het regime van de vrije leverancierskeuze en de verplichtingen die leveranciers ten opzichte van grote eindafnemers hebben.

Het derde lid is inhoudelijk gelijk aan artikel 1, vijfde lid, van de Elektriciteitswet 1998. Het maakt dat windmolens die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen moeten worden gezien als één geheel. Hiermee wordt voorkomen dat het mogelijk is een groot windpark technisch op te knippen in meerdere kleine stukken, waardoor ook een groot windpark in aanmerking komt voor het aansluitregime dat op grond van artikel 5.9 geldt voor onder de 10 MVA. Concreet wordt hiermee geregeld dat het niet mogelijk is de daadwerkelijke kosten voor de aansluiting van het windpark af te wentelen op de systeembeheerder en daarmee de tariefbetalers.

Artikel 1.3

Dit artikel strekt ter vervanging van artikel 1, vierde lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 1, derde lid, van de Gaswet en zal daarbij in reikwijdte worden uitgebreid. Voorgesteld wordt dit wetsvoorstel tevens van toepassing te laten zijn op transmissiesystemen op zee die zijn gelegen binnen de EEZ. Dit houdt verband met het aan te leggen transmissiesysteem op zee.

Artikel 2.1

De artikelen 31 van richtlijn 2009/72 en van richtlijn 2009/73 vereisen een afzonderlijke boekhouding van elektriciteitsbedrijven en gasbedrijven voor hun activiteiten met betrekking tot elektriciteit en gas. Onder elektriciteitsbedrijven en gasbedrijven worden ook producenten verstaan. Voor producenten wordt deze verplichting geïmplementeerd middels dit artikel. In het vierde lid is een uitzondering van de verplichting opgenomen voor producenten van gas uit niet-fossiele energiebronnen die ten hoogste 10 miljoen m3 gas produceren. Deze uitzondering is thans opgenomen in artikel 32, negende lid, onderdeel a, van de Gaswet.

Artikel 2.2

Dit artikel is inhoudelijk gelijk aan artikel 9a van de Elektriciteitswet 1998. In richtlijn 2009/72 is een artikel opgenomen over de aanbestedingsprocedure voor nieuwe productie-installaties voor elektriciteit. Artikel 2.2 strekt ter implementatie van dit artikel.

Artikel 2.3

Dit artikel is inhoudelijk gelijk aan artikel 86f van de Elektriciteitswet 1998 en strekt ter implementatie van artikel 43 van richtlijn 2009/72. Artikel 43 hangt samen met het feit dat er verschillende vormen van marktorganisatie bestaan. Zo zijn er lidstaten die voor een volledige eigendomsontvlechting hebben gekozen, en andere lidstaten die hebben gekozen voor een onafhankelijke transmissiesysteembeheerder als bedoeld in hoofdstuk V van richtlijn 2009/72. Deze bepaling is bedoeld als een vangnet voor ongewenste situaties. Artikel 86f is in de Elektriciteitswet 1998 opgenomen bij de wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (implementatie van richtlijnen en verordeningen op het gebied van elektriciteit en gas) (Stb. 2012, 334).

Artikel 2.4 tot en met 2.9

Deze artikelen zijn inhoudelijk gelijk aan de artikelen 9b tot en met 9f van de Elektriciteitswet 1998 en de artikelen 39b tot en met 39d van de Gaswet, voor zover deze artikelen betrekking hebben op productie-installaties. Met deze artikelen wordt beoogd de procedures rond de totstandkoming van productie-installaties te verkorten en te stroomlijnen. Hierdoor zullen dergelijke productie-installaties sneller kunnen worden gerealiseerd. Een snellere realisatie draagt bij aan de voorzieningszekerheid. Doordat ook productie-installaties waarbij duurzame energie wordt opgewekt onder de reikwijdte van het wetsvoorstel vallen, wordt voorts de transitie naar een duurzame energiehuishouding gestimuleerd. Deze artikelen zijn ingevoegd bij de Wet tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998, de Mijnbouwwet en de Gaswet in verband met toepassing van de rijkscoördinatieregeling op energie-infrastructuurprojecten (Kamerstukken 31 326). Een aanpassing van deze artikelen heeft plaatsgevonden bij de totstandkoming van de Crisis- en Herstelwet.

Artikel 2.10 tot en met 2.14

Deze artikelen hebben betrekking op de uitgifte van garanties van oorsprong voor elektriciteit en gas uit hernieuwbare energiebronnen en elektriciteit opgewekt in een installatie voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling. Voor zover het elektriciteit betreft, strekken deze artikelen ter implementatie van richtlijn 2009/28 waar het betreft hernieuwbare elektriciteit en richtlijn 2012/27 waar het betreft hoogrenderende warmtekrachtkoppeling. In de wijziging van de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en de Warmtewet (wijzigingen samenhangend met het energierapport 2011) (Kamerstukken 33 493) zijn de bepalingen over garanties van oorsprong gemoderniseerd voor zover het de Elektriciteitswet 1998 betreft. In de Gaswet zijn vergelijkbare bepalingen geïntroduceerd. Inhoudelijk zijn de voorgestelde artikelen 2.10 tot en met 2.14 dan ook gelijk aan de artikelen 73 tot en met 77 van de Elektriciteitswet 1998 en de artikelen 66g tot en met 66j van de Gaswet.

Artikel 2.15 tot en met 2.19

Deze artikelen hebben betrekking op het kleineveldenbeleid en zijn inhoudelijk gelijk aan de artikelen 53 tot en met 56 van de Gaswet. Het kleineveldenbeleid is vanaf zijn ontstaan in de Gaswet neergelegd en is in de loop van de jaren verschillende keren aangepast. Doel van het kleineveldenbeleid is een optimale ontginning van kleine gasvelden, dat wil zeggen alle Nederlandse gasvelden anders dan het Groningerveld. In het kader van de goede ordening van het wetsvoorstel maakt artikel 54a lid 4 van de Gaswet in het wetsvoorstel onderdeel uit van hoofdstuk 6 inzake de tarieven en is artikel 57 nu opgenomen in hoofdstuk 10 (zie artikel 10.4 in samenhang met de artikelen 10.1 en 10.2).

Artikel 2.20

Dit artikel stemt inhoudelijk overeen met artikel 11 van de Gaswet, zoals dat is ingevoegd bij de wet tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en de Warmtewet (wijzigingen samenhangend met het energierapport 2011) (Kamerstukken 33 493) en heeft betrekking op de samenstelling van gas. De samenstelling van het gas is belangrijk omdat deze een direct verband heeft met de veiligheid van het gebruik van gas door eindafnemers. De invoed- en afleverspecificaties worden daarom op basis van dit artikel bij ministeriële regeling vastgesteld. Hierbij kunnen er verschillen zijn tussen invoed- en afleverspecificaties, tussen eisen aan het hoogcalorische en laagcalorische gas en dat er verschillen kunnen zijn per drukniveau en regio. In dit artikel wordt benadrukt dat er verschillen kunnen zijn tussen invoed- en afleverspecificaties en tussen eisen aan het hoogcalorische en laagcalorische gas. Daarnaast kunnen er verschillen zijn per drukniveau en regio.

Artikel 3.1

De rijkscoördinatieregeling wordt in dit artikel van toepassing verklaard op grote LNG-installaties. Dit is in lijn met artikel 39b, eerste lid, onderdeel d, van de Gaswet. Reden hiervoor is dat deze installaties van belang zijn voor de voorzieningszekerheid en de diversificatie van de aanvoermogelijkheden van gas. De grens die wordt gehanteerd voor het van toepassing verklaren van de rijkscoördinatieregeling is dat een installatie een capaciteit moet hebben die overeenkomst met 4 miljard m3 gas per jaar. Er wordt gesproken over «overeenkomt met», omdat het voor de voorzieningszekerheid relevant is hoeveel gas ingevoed kan worden op een systeem en daarop ontstaat pas zicht nadat het LNG van vloeistof naar gasvormig is omgezet.

Artikel 3.2

Met dit artikel wordt, evenals met artikel 9a van de Gaswet, vastgelegd dat er voor een gasopslaginstallatie of een LNG-installatie een beheerder moet worden aangewezen. Het voorgestelde artikel is gewijzigd om dit te stroomlijnen met de aanwijzing van systeembeheerders voor elektriciteit en gas zoals opgenomen in artikel 4.2 van het wetsvoorstel. In de oude systematiek moest degene aan wie een installatie toebehoorde een beheerder aanwijzen en deze aanwijzing diende te worden goedgekeurd door de Minister. In de nieuwe systematiek wordt direct door de Minister, op aanvraag, een beheerder aangewezen. Materieel heeft deze wijziging een beperkt effect. Lopende aanwijzingen en instemmingen op basis van de Gaswet worden door middel van artikel 12.16 van het overgangsrecht gerespecteerd. Op basis van het vierde lid van dit artikel, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur eisen worden gesteld over deze aanwijzing.

Artikel 3.3

In dit artikel worden, evenals in artikel 9b van de Gaswet, eisen gesteld aan de onafhankelijkheid van de beheerder van de gasopslaginstallatie. De formulering van deze bepaling is vrijwel identiek aan artikel 9b van de Gaswet met dien verstande dat deze is aangepast aan de in dit voorstel gehanteerde terminologie. Deze eisen zijn een implementatie van richtlijn 2009/73 en gelden alleen als aan twee voorwaarden is voldaan: er moet sprake zijn van een gasopslagbedrijf dat deel uitmaakt van een verticaal geïntegreerd bedrijf en de toegang tot de gasopslaginstallatie moet in technische of economische zin noodzakelijk zijn voor een efficiënte toegang tot het systeem voor de levering aan systeemgebruikers. Het gaat, kort samengevat, om verticaal geïntegreerde gasopslagbedrijven waarop de verplichting te onderhandelen, opgenomen in artikel 3.7, eerste lid, rust.

Artikel 3.4

In dit artikel worden de taken beschreven van een beheerder van een LNG-installatie en van een gasopslaginstallatie. Dit artikel is inhoudelijk gelijk aan die onderdelen van artikel 10 van de Gaswet die betrekking hebben op een beheerder van een LNG-installatie of van een gasopslaginstallatie. De bepalingen van artikel 10 van de Gaswet die betrekking hebben op systeembeheerders, zijn opgenomen in hoofdstuk 4 van het wetsvoorstel.

Artikel 3.5

Dit artikel is inhoudelijk gelijk aan artikel 13 van de Gaswet, dat op zijn beurt implementatie is van artikel 32 van richtlijn 2009/73, voor zover dit betrekking heeft op LNG-installaties. Het artikel heeft betrekking op de tarieven en voorwaarden voor toegang tot LNG-installaties. De wijze van vaststellen van de tarieven en voorwaarden en de inhoud hiervan, wijken af van de tarieven en voorwaarden van systeembeheerders. Reden hiervoor is dat er, anders dan bij systeembeheerders, bij LNG-installaties geen sprake is van een natuurlijk monopolie en dat daarom kan worden volstaan met een lichtere vorm van regulering. Onder LNG-activiteiten wordt verstaan de commerciële exploitatie van een LNG-installatie.

Artikel 3.6

Dit artikel is inhoudelijk gelijk aan artikel 14a van de Gaswet, dat betrekking heeft op de toegang tot LNG-installaties. De basis van dit systeem is onderhandelde toegang. Omdat dit een ander uitgangspunt is dan bij systeembeheerders, wijkt dit artikel af van het artikel 5.10, dat betrekking heeft op de toegang tot het systeem.

Artikel 3.7

Dit artikel heeft betrekking op toegang tot gasopslaginstallaties. Ook hier is sprake van onderhandelde toegang. Dit is nu neergelegd in artikel 18g van de Gaswet en dit artikel stemt hiermee inhoudelijk overeen. Artikel 18g van de Gaswet en ook het voorgestelde artikel 3.7 strekt tot implementatie van artikel 33, derde lid, van richtlijn 2009/73. Met dit artikel is zo nauw mogelijk aangesloten bij de tekst van deze richtlijn. Dit is wenselijk om de commerciële vrijheid van gasopslagbedrijven zo min mogelijk te beperken.

Artikel 3.8

Dit artikel is inhoudelijk gelijk aan artikel 15 en artikel 18ga van de Gaswet. Dit artikel heeft betrekking op de omstandigheden waaronder toegang tot een gasopslaginstallatie of een LNG-installatie kan worden geweigerd en betreft implementatie van artikel 35 van richtlijn 2009/73. Artikel 15 van de Gaswet heeft betrekking op LNG-installaties en artikel 18ga van de Gaswet heeft betrekking op gasopslaginstallaties. Beide artikelen zijn nu samengevoegd. In de Gaswet was opgenomen dat bepalingen van toepassing waren onverminderd het bepaalde in de verordeningen. Die zinsnede is weggelaten, omdat het evident is rekening te houden met dwingende bepalingen uit het Europese recht.

Artikel 3.9

Dit artikel is inhoudelijk gelijk aan artikel 37, eerste lid, van de Gaswet, voor zover dit betrekking heeft op beheerders van een LNG-installatie of een gasopslaginstallatie, en heeft betrekking op het vertrouwelijk omgaan met gegevens. Dit artikel strekt ter implementatie van artikel 16 van richtlijn 2009/73.

Artikel 3.10

Artikel 31 van richtlijn 2009/73 vereist een afzonderlijke boekhouding van gasbedrijven voor hun activiteiten met betrekking tot gas. Onder gasbedrijven worden ook beheerders van gasopslaginstallaties en LNG-beheerders verstaan. Voor deze beheerders wordt deze verplichting geïmplementeerd middels dit artikel. Voor een toelichting op de in dit artikel gebruikte formulering zij verwezen naar de toelichting op artikel 5.23.

Artikel 3.11

Dit artikel heeft betrekking op het verlenen van ontheffing voor gasopslagen, LNG-installaties en interconnectoren voor gas. De regeling is voor elektriciteit en gas verschillend omdat voor elektriciteit deze ontheffingsmogelijkheid in verordening 714/2009 staat. Voor gas is deze ontheffingsmogelijkheid opgenomen in artikel 36 van richtlijn 2009/73. Hierin is opgenomen dat het mogelijk is door middel van een ontheffing een lichter regime toe te passen op een grote nieuwe LNG-installatie, opslaginstallatie of interconnector. Artikel 3.11 strekt tot implementatie van dat artikel. Inhoudelijk is artikel 3.11 gelijk aan 18h van de Gaswet.

Artikelen 4.1 tot en met 4.4

In deze artikelen wordt bepaald welke partijen op het gebied van onderhoud, beheer en ontwikkeling van elektriciteits- en gassystemen actief kunnen zijn. Er worden regels gesteld over aanwijzing, erkenning en certificering van transmissiesysteembeheerders, distributiesysteembeheerders, interconnectorbeheerders en beheerders van gesloten distributiesystemen.

In artikel 4.1 is aan iedere onderneming die eigenaar is van een systeem de verplichting opgelegd er zorg voor te dragen dat er een beheerder voor dat systeem wordt aangewezen (onderdeel a) en daaraan voorafgaand te worden gecertificeerd (transmissiesystemen, waaronder interconnectoren, en distributiesystemen) of te worden erkend (gesloten distributiesystemen) en dat te blijven (onderdeel b) en dat wordt voldaan aan aanwijzings-, certificerings- of erkenningsvoorwaarden (onderdeel c). Dit artikel voorkomt dat ondernemingen die niet zijn aangewezen of gecertificeerd of erkend een dergelijke status quo aanvaardbaar vinden.

In artikel 9 van richtlijn 2009/72 en van richtlijn 2009/73 is bepaald dat voordat een lidstaat een onderneming die eigenaar is van een transmissiesysteem aanwijst als transmissiesysteembeheerder, certificering moet hebben plaatsgevonden.

Certificering geschiedt door de nationale regulerende instantie, in Nederland ACM. De voorwaarden waaraan bij de certificering moet worden getoetst, borgen de onafhankelijkheid van transmissiesysteembeheerders ten opzichte van ondernemingen die actief zijn op het terrein van de productie en levering van elektriciteit of gas. Het zijn als het ware «instapvoorwaarden» waaraan iedere transmissiesysteembeheerder moet voldoen.

De toetsing van de onafhankelijkheidseisen vindt in overeenstemming met wat daarover in richtlijn 2009/72 en richtlijn 2009/73 is bepaald, plaats in het kader van de certificeringsprocedure en het toezicht op de naleving van de certificeringsvoorwaarden.

In de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet is bepaald dat ook voor distributiesysteembeheerders dezelfde inhoudelijke eisen op het gebied van de onafhankelijkheid gelden als voor transmissiesysteembeheerders, waardoor zij ook onafhankelijk van de productie en levering van elektriciteit of gas moeten zijn. Daarvan uitgaande en om redenen van stroomlijning en transparantie, wordt ten aanzien van distributiesysteembeheerders voorgesteld eenzelfde systematiek van aanwijzing en certificering te hanteren. De onafhankelijke positionering van distributiesysteembeheerders wordt door ACM getoetst en mondt uit in een certificering, waarna de Minister de onderneming op aanvraag aanwijst als distributiesysteembeheerder. Het is voorts goed om op te merken dat deze introductie van de certificering niet leidt tot verdergaande materiële eisen aan de onafhankelijkheid van distributiesysteembeheerders dan in het kader van de huidige wetten het geval is. Bovendien zal de certificering uiteraard niet, zoals dat bij de certificering van transmissiesystemen wel het geval is, conform artikel 10 van de richtlijn 2009/72 en van richtlijn 2009/73, worden afgestemd met de Europese Commissie, aangezien deze op grond van de richtlijnen hierin geen bevoegdheid heeft. De certificering van de distributiesysteembeheerders moet derhalve louter worden beschouwd als het mechanisme waarlangs de al bestaande onafhankelijkheidseisen worden getoetst. Deze bepalingen vereisen niet dat systeembeheerders die reeds zijn aangewezen of gecertificeerd opnieuw worden getoetst. In dit kader is een voorziening opgenomen in hoofdstuk 12.

Op grond van artikel 4.2, eerste lid, wijst de Minister eigenaren van systemen die zijn gecertificeerd door ACM op hun aanvraag aan als beheerder van die systemen. Het kan daarbij gaan om beheerders van transmissie- of distributiesystemen (onderdelen a, c, e en f), beheerders van interconnectoren (onderdelen b en d), en een beheerder van een transmissiesysteem op zee (onderdeel g).

Krachtens richtlijn 2009/72 en richtlijn 2009/73 zijn interconnectoren ook transmissiesystemen. Eigenaren van interconnectoren zouden daarom in beginsel kunnen worden aangewezen als transmissiesysteembeheerders. De richtlijnen maken dan ook noch in de bepalingen inzake certificering, noch inzake de aanwijzing, van transmissiesysteembeheerders, onderscheid tussen interconnectorbeheerders en andere transmissiesysteembeheerders. Maar omdat ondernemingen die enkel een interconnector beheren, zoals het geval is bij de elektriciteitsinterconnectoren BritNed en de gasinterconnector BBL, een beperkter takenpakket hebben (zie hoofdstuk 5) is het toepasselijk om eigenaren van transmissiesystemen die enkel bestaan uit een interconnector, niet het label transmissiesysteembeheerder mee te geven, maar het label interconnectorbeheerder. Dergelijke beheerders hebben immers alleen een interconnector in eigendom.

Artikel 4.2, tweede lid, bepaalt dat ingeval van een gemeenschappelijke onderneming waarin transmissiesysteembeheerders uit verschillende landen samenwerken, het eigendom van het systeem bij de gemeenschappelijke onderneming kan liggen.

Een aanwijzing krachtens het eerste lid geschiedt niet dan nadat de onderneming die wenst te worden aangewezen als beheerder, krachtens artikel 4.3 is gecertificeerd door ACM.

Het derde lid van artikel 4.2 biedt de basis voor de aanwijzing van beheerders van gesloten distributiesystemen. Deze aanwijzing geschiedt, conform hetgeen hierover in richtlijnen 2009/72 en richtlijn 2009/73 is bepaald, door ACM. Deze aanwijzing kan geschieden als een distributiesysteem is erkend als gesloten distributiesysteem. De twee besluiten, de erkenning als gesloten distributiesysteem en de aanwijzing van de beheerder van het gesloten distributiesysteem kunnen in de uitvoering worden gebundeld.

Het wetsvoorstel voorziet in aanwijzingen voor onbepaalde tijd. Een tienjaarlijkse aanwijzing zoals die nu bestaat voor systeembeheers, wordt niet nodig geacht, omdat zolang een onderneming eigenaar is van een systeem, deze ook het beheer daarover moet voeren en zich moeten houden aan de eisen die daarbij gelden. Toezicht en handhaving zijn er om te voorkomen dat problemen ontstaan of in te grijpen als zich toch problemen voordien. Een nieuwe toets na tien jaar heeft daarom geen toegevoegde waarde.

Artikel 4.3 is de basis voor de certificering van eigenaren van systemen, inclusief interconnectoren. Het betreft deels de implementatie van artikel 10 van richtlijn 2009/72 en van 2009/73. In het eerste lid is de eis opgenomen dat het systeem direct of indirect in handen moet zijn van de aanvrager van certificering. Dat wil zeggen dat het systeem in de rechtspersoon zelf, of in een volledige dochter van de rechtspersoon moet zijn ondergebracht. Bovendien moet de aanvrager (blijvend) voldoen aan de onafhankelijkheidseisen van artikel 4.6. In dat artikel is artikel 9 van richtlijn 2009/72 en van 2009/73 geïmplementeerd. Op grond van het derde lid stellen de transmissiesysteembeheerders ACM in kennis van elke geplande transactie die een her-evaluatie kan vereisen van hun naleving van de onafhankelijkheidseisen van artikel 9 van de richtlijnen. Dit kan met name aan de orde zijn indien transmissiesysteembeheerders een aandelenruil doen op grond van artikel 4.9.

In het zesde lid wordt voorzien in een facultatieve algemene maatregel van bestuur. ACM certificeert en kan de certificering intrekken als een systeembeheerder niet meer voldoet aan de certificeringsvoorwaarden. Op grond van het zesde lid kan ook nader worden bepaald onder welke omstandigheden ACM een onderzoek zal starten of een systeembeheerder voldoet aan de certificeringseisen. Daarbij moet worden gedacht aan hetgeen in artikel 10 van de richtlijn 2009/72 en van richtlijn 2009/73 is bepaald inzake het toezicht op de naleving van de certificerings-voorwaarden en het starten van een certificeringsprocedure.

Krachtens het achtste lid zal bij besluit van ACM de systeembeheerder een werkgebied worden gegeven. Dit besluit is een besluit van algemene strekking. De gebiedsindeling bepaalt waar een systeembeheerder zijn werkzaamheden mag verrichten en voor (potentieel) aangeslotenen welke systeembeheerder ze moeten benaderen. Bij de vaststelling van het besluit houdt ACM rekening met het bepaalde krachtens artikel 5.3.

Artikel 4.4 biedt de basis voor ACM om distributiesystemen te erkennen als gesloten distributiesystemen. Eigenaren van een dergelijk systeem kunnen een aanvraag om erkenning indienen. De eis dat een eigenaar van een dergelijk systeem de aanvraag doet betekent niet dat het volledige systeem in eigendom hoeft te zijn. In de praktijk kan hier onduidelijkheid over bestaan, bijvoorbeeld bij situaties waarin een transformator wordt gehuurd. Het gaat erom dat sprake is van een systeem met een eigenaar en niet om een eigendomsvereiste voor alle specifieke onderdelen van het systeem.

Binnen een gesloten distributiesysteem zijn de functies van productie, transport en gebruik vervlochten. Beheerders van deze systemen kunnen daarom niet voldoen aan de onafhankelijkheidseisen die met de certificering zijn geborgd. De eisen die zijn gesteld sluiten nauw aan bij de omschrijving hiervan in artikel 28 van de richtlijn 2009/72 en van richtlijn 2009/73. Overweging 30 bij deze richtlijn geeft meer duidelijkheid aan wat voor situaties moet worden gedacht. Het gaat dan bijvoorbeeld om spoorwegstations, luchthavens of chemische industrielocaties. Van belang bij deze definitie is in de eerste plaats dat sprake is van een geografisch afgebakende gebied. Dit kan een commerciële locatie zijn, bijvoorbeeld een bedrijventerrein, of een locatie met gedeelde diensten, bijvoorbeeld een winkelcentrum. Ook moet het gaan om een locatie waarop een beperkt aantal afnemers is aangesloten, te weten ten hoogste 1.000, zoals in onderdeel e is bepaald. Dit wordt noodzakelijk geacht om de omvang van een gesloten distributiesysteem te beperken en deze grens is gebaseerd op de ervaring met de ontheffingen op basis van het huidige artikel 15 van de Elektriciteitswet 1998. Bij deze ontheffingen is sprake van maximaal 250 tot 300 aangeslotenen. Hierbij is wel rekening gehouden met de wijzigingen met betrekking tot de definities van aansluiting en installatie. Door de definitie van aansluiting niet langer te koppelen aan een WOZ-object maar aan een installatie kan het aantal aansluitingen uitbreiden. Juist bij een gesloten distributiesysteem kan dit aan de orde zijn, omdat daar vaak sprake is van een grotere geïntegreerde locatie met een beperkt aantal WOZ-objecten maar een grotere hoeveelheid installaties. Aan de orde is dit bij de luchthaven Schiphol die slechts uit een beperkt aantal WOZ-objecten bestaat, maar meerdere installaties heeft. Naar aanleiding daarvan is de grens opgetrokken van 500 naar 1.000 installaties.

Voorts bepaalt het eerste lid, onderdeel f, dat er geen huishoudelijke afnemers op een gesloten distributiesysteem aanwezig mogen zijn. Afname door een klein aantal huishoudens die werkzaam zijn bij of vergelijkbare betrekkingen hebben met de eigenaar van het distributiesysteem en gevestigd zijn in het gebied dat door een gesloten distributiesysteem bediend wordt, sluit niet uit dat een erkenning plaatsvindt. Nadere eisen opgenomen onder a en b zijn om te verzekeren dat een infrastructuurbedrijf of een systeembeheerder geen gesloten distributiesysteem beheert. Beheerders wier systeem is aangewezen als gesloten distributiesysteem kunnen op grond van artikel 28 van richtlijn 2009/72 en van richtlijn 2009/73 worden ontheven van bepaalde taken of verplichtingen. Een en ander is nader uitgewerkt in hoofdstuk 5, dat handelt over de taken en verplichtingen van systeembeheerders.

Uiteindelijk is de systematiek van het aanwijzen en certificeren of erkennen als volgt. Nadat een gesloten distributiesysteem als zodanig is erkend, wijst ACM de beheerder aan. Indien het een distributiesysteem (geen gesloten distributiesysteem) of een transmissiesysteem betreft, certificeert ACM en wijst de Minister aan. In de algemene maatregel van bestuur die is voorzien op basis van het vijfde lid kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop de aanvraag moet worden gedaan. Een van deze eisen zal zijn dat de aanvrager aangeeft waar zijn gesloten distributiesysteem ligt en hoe deze is afgebakend. Om deze reden stelt ACM geen gebiedsindeling voor een gesloten distributiesysteem vast.

Artikel 4.5

Dit artikel handelt over de directe lijn. Voor een directe lijn hoeft geen beheerder te worden aangewezen. De verplichtingen van hoofdstuk 5 zijn evenmin van toepassing. Van een directe lijn is sprake als het voldoet aan het bepaalde in het eerste lid. In onderdeel a zijn de inhoudelijke eisen opgenomen aan een directe lijn en in onderdeel b is bepaald dat de eigenaar van een directe lijn deze moet hebben gemeld bij ACM. Pas als aan beide voorwaarden is voldaan, is sprake van een directe lijn. De inhoudelijke eisen aan een directe lijn zijn dezelfde als opgenomen in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. Omdat de bepalingen voor elektriciteit en gas zijn samengevoegd zou de indruk kunnen ontstaan dat een directe lijn slechts mogelijk is indien een installatie in het geheel niet is verbonden met een systeem, dus noch met een systeem voor elektriciteit noch met een systeem voor gas. Er kan echter wel degelijk sprake zijn van een directe lijn voor elektriciteit indien de installatie is verbonden met een gasnet en vice versa.

Artikel 4.6

In dit artikel zijn de onafhankelijkheidseisen neergelegd. Voor de transmissiesysteembeheerder en de interconnectorbeheerders zijn deze eisen de implementatie van artikel 9 van richtlijn2009/72 en van richtlijn 2009/73. Samengevat bepalen deze richtlijnen dat dezelfde persoon of personen niet het recht hebben om direct of indirect zeggenschap uit te oefenen over een bedrijf dat één van de functies productie of levering verricht, en direct of indirect zeggenschap uit te oefenen of enig recht uit te oefenen over een transmissiesysteembeheerder of een transmissiesysteem. Daarnaast werkt de bepaling ook andersom, waarbij dezelfde personen niet het recht hebben om direct of indirect zeggenschap uit te oefenen over een transmissiesysteembeheerder of een transmissiesysteem, en direct of indirect zeggenschap uit te oefenen of enig recht uit te oefenen over een bedrijf dat één van de functies van productie of levering uitvoert. Hierbij wordt onder «zeggenschap» verstaan beslissende invloed en onder «enig recht» wordt in ieder geval de bevoegdheid om stemrecht uit te oefenen begrepen, de bevoegdheid om leden aan te wijzen van de raad van bestuur, de raad van toezicht of een rechtspersoon die het bedrijf juridisch vertegenwoordigt en het hebben van een meerderheidsaandeel.

Dit impliceert drie zaken:

  • een (investerings-)groep die beslissende invloed heeft in een productie- en leveringsbedrijf of waarin een productie- en leveringsbedrijf is ondergebracht, mag geen zeggenschap of zelfs maar één stemrecht hebben in een transmissiebeheerder;

  • een (investerings-)groep waar geen productie- en leveringsbedrijf of transmissiesysteembeheerder is ondergebracht, mag aandelen houden in zowel een transmissiesysteembeheerder als een productie- en leveringsbedrijf, zolang hij door het eigendom van de aandelen maar geen zeggenschap (in de zin van beslissende invloed) in één van twee verkrijgt;

  • een (investerings-)groep die beslissende invloed heeft in een transmissiesysteembeheerder, of waarin een transmissiesysteembeheerder is ondergebracht, mag geen zeggenschap of zelfs maar één stemrecht hebben in een productie- en leveringsbedrijf.

Aan de eisen die zijn opgenomen in dit artikel wordt getoetst voor de certificering. In het kader van de certificering zal steeds materieel, op basis van feiten en omstandigheden, worden getoetst of de onafhankelijkheid van een onderneming die eigenaar is van een systeem, is geborgd.

Het derde lid strekt ertoe dat aan de eisen die gesteld zijn in de richtlijn 2009/72 en richtlijn 2009/73 ten aanzien van de onafhankelijk kan worden voldaan indien de aandelenportefueilles van de transmissiesysteembeheerders en bedrijven die produceren, leveren of handelen bij verschillende ministeries moeten zijn ondergebracht. De bepalingen die van toepassing zijn op transmissiesysteembeheerders en interconnectorbeheerders zijn nationaal ook van toepassing op de distributiesysteembeheerders. Dit is geregeld in het zesde lid. Ook daar kunnen verschillende aandelenportefeuilles worden verdeeld over verschillende organen.

Artikel 4.7

Dit artikel bepaalt dat het verboden is een systeem waarvoor een systeembeheerder is aangewezen beschikbaar te stellen als zekerheid voor het aantrekken van financiële middelen, tenzij deze middelen zullen worden aangewend voor het systeembeheer. De strekking van de bepaling is nu opgenomen in artikel 17, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 10b, derde lid van de Gaswet.

Artikel 4.8

In dit artikel is bepaald dat de aandelen van een systeembeheerder (in)direct berusten bij openbare lichamen. Het gaat hierbij om de in hoofdstuk 7 van de Grondwet bedoelde lichamen, zoals onder andere gemeenten en provincies. De bepaling ziet niet op interconnectorbeheerders of beheerders van gesloten distributiesystemen. In het tweede lid is het «indirect berusten» van de eigendom van aandelen nader uitgewerkt. Strekking van dat lid is dat alle rechtspersonen in de keten tussen systeembeheerder en publieke aandeelhouders uiteindelijk gecontroleerd worden door en in handen zijn van de overheid. Dit impliceert dat ook de holding waarbinnen de systeembeheerder actief is volledig in overheidshanden moet zijn. Andere dochters van die holding kunnen wel deels in private handen zijn.

Artikel 4.9

In dit artikel is opgenomen dat voor de transmissiesysteembeheerder een uitzondering kan worden gemaakt op het privatiseringsverbod van artikel 4.8. Het betreft de mogelijkheid om een aandelenruil aan te gaan met buitenlandse transmissiesysteembeheerders. Daarbij moet worden voldaan aan drie voorwaarden. Ten eerste moet een meerderheid van de aandelen en een meerderheid van de zeggenschap bij de Staat blijven berusten. In de wetstekst is gekozen voor de formulering «een of meer openbare lichamen», teneinde de mogelijkheid open te laten om aandelen binnen de kring van de overheid te vervreemden en aansluiting te zoeken bij artikel 4.8. Aan de voorwaarde moet blijvend worden voldaan. De twee andere voorwaarden zijn met name van belang bij de beoordeling van het voornemen om een aandelenruil aan te gaan door de transmissiesysteembeheerders en de betrokken ministers. De aandelenruil moet leiden tot samenwerking met een buitenlandse transmissiesysteembeheerder en zodoende bijdragen aan de doelen van de wet. Volledigheidshalve zij opgemerkt dat een aandelentransactie er niet toe kan leiden dat een nationale transmissiesysteembeheerder niet langer voldoet aan de onafhankelijkheidseisen uit artikel 9 van de richtlijn 2009/72 en richtlijn 2009/73, die zijn geïmplementeerd bij en krachtens artikel 4.3. De transmissiesysteembeheerders moeten ACM in kennis stellen van elke geplande transactie die een her-evaluatie kan vereisen van hun naleving van deze eisen. In verband hiermee zal ACM tijdig worden betrokken bij een voornemen tot aandelenruil. Als een voornemen tot kruisparticipatie aan de orde is, zal het Kabinet het voorstel tevens aan deze voorwaarden toetsen bij de uitvoering van het deelnemingenbeleid. Voor een nadere toelichting zij verwezen naar het algemeen deel van de toelichting, paragraaf 5.6.

Artikel 4.10

Dit artikel is de implementatie van artikel 6, vierde lid, en 9, vijfde lid, van de richtlijn 2009/72 en van richtlijn 2009/73. Het bepaalt dat indien er een gemeenschappelijke onderneming wordt opgericht met een verticaal geïntegreerde buitenlandse transmissiesysteembeheerder en een Nederlandse transmissiesysteembeheerder een nalevingsprogramma wordt opgesteld. Een verticaal geïntegreerde buitenlandse transmissiesysteembeheerder verwijst naar wat daaronder in de richtlijnen verstaan: een bedrijf of groep van bedrijven waarin dezelfde persoon of dezelfde personen, direct of indirect, het recht hebben zeggenschap uit te oefenen en waarbij het bedrijf of de groep van bedrijven tenminste één van de functies van transmissie, distributie en ten minste één van de functies van productie, levering of handel verricht. De inhoud van deze artikelen is grotendeels overgenomen uit artikel 16, veertiende lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 10a, zevende lid, van de Gaswet, inzake de vorming van gemeenschappelijke ondernemingen.

Artikel 4.11

Met dit artikel wordt voorgesteld het werkterrein van de systeembeheerder op twee manieren in te perken. In de eerste plaats beperkt het gebied zich tot het gebied dat een beheerder krachtens artikel 4.3, negende lid, is toegewezen. De activiteiten beperken zich tot wettelijke taken, waaronder de tijdelijke taken zoals die op grond van artikel 5.34 aan systeembeheerders kunnen worden toegekend en de werkzaamheden die een systeembeheerder eventueel toekomen op grond van de experimenteerbepaling (artikel 5.37). Andere activiteiten, ook die ten behoeve van een gesloten distributiesysteem of een directe lijn, kunnen dus niet door een systeembeheerder worden uitgevoerd. Op grond van het eerste lid is het systeembeheerders toegestaan om taken uit te voeren die aan hen gemandateerd zijn.

In het derde lid wordt bepaald dat uitbesteding van werkzaamheden aan bedrijven die produceren, leveren of handelen niet is toegestaan. Bij de uitbesteding van werkzaamheden aan anderen blijft de verantwoordelijkheid van de systeembeheerder voor de volledige en juiste uitvoering van de desbetreffende taak bestaan. Dit betekent dat de aansturing van de uitbesteding en de uitbestede werkzaamheden (het zogenaamde contractmanagement) een werkzaamheid van de systeembeheerder zelf blijft. Het wordt niet langer noodzakelijk geacht te beschrijven welke zaken die verband houden met de wettelijke taken door de systeembeheerder in eigen beheer moeten worden uitgevoerd en welke zaken mogen worden uitbesteed. Zie voor nadere toelichting paragraaf 9 van het algemeen deel van de toelichting.

Artikel 4.12

In hoofdstuk 5 van het voorstel zijn de taken neergelegd die aan de beheerders van systemen worden opgedragen. Een eigenaar van een systeem wordt pas beheerder van dat systeem nadat hij daartoe, op zijn aanvraag, is aangewezen door de Minister of ACM (zie artikel 4.2). Zolang de aanwijzing niet heeft plaatsgehad, kan hij zich geen systeembeheerder noemen. Om te voorkomen dat de verplichtingen van hoofdstuk 5 niet op hem van toepassing zijn, zal met artikel 4.12 worden bewerkstelligd dat een eigenaar van een systeem voorafgaand aan of lopende de aanwijzingsprocedure, of in geval van intrekking van een aanwijzing, de taken van hoofdstuk 5 niet kan verwaarlozen. Een onderneming die een systeem bezit, moet dan handelen als beheerder. Dit artikel is voor transmissiesysteem- en interconnectorbeheerders een implementatie van artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van richtlijn 2009/72 en van richtlijn 2009/73. Voor distributiesysteembeheerder waar onderdelen van het systeem zijn bezwaard – en het juridisch eigendom bij buitenlandse activavennootschappen kan komen te liggen – is overgangsrecht toegevoegd.

Artikel 4.13

Dit artikel borgt de eerlijke concurrentie tussen infrastructuurbedrijven en overige marktpartijen. Het verbiedt een systeembeheerder een verbonden infrastructuurbedrijf voordelen toe te kennen die verder gaan dan gebruikelijk in het normale handelsverkeer. Dit artikel komt in hoofdlijnen overeen met de artikelen 18 van de Elektriciteitswet 1998 en 10d van de Gaswet. Verschil is dat in het wetsvoorstel de hoofdregel is neergelegd – geen voordelen toekennen aan het infrastructuurbedrijf die verder gaan dan gebruikelijk in het normale handelsverkeer – en de nadere uitwerking daarvan bij algemene maatregel van bestuur kan plaatsvinden. In de thans geldende bepalingen is de nadere invulling deels op wetsniveau neergelegd. Het is de systeembeheerder overigens ook niet toegestaan bepaalde marktpartijen te bevoordelen boven andere bij de uitvoering van zijn taken. Dat volgt uit het discriminatieverbod dat is opgenomen in artikel 5.2.

Artikel 4.14

In dit artikel wordt bepaald welke activiteiten het infrastructuurbedrijf mag verrichten. De hoofdregel is dat de activiteiten zich in omvang dusdanig moeten beperken dat een infrastructuurgroep zich in hoofdzaak bezig houdt met het beheer van zijn systeem, waaronder de systemen in het buitenland. Andere buitenlandse activiteiten dan het beheer van systemen aldaar, die niet nader worden ingeperkt door het tweede lid, mogen in geen geval verband houden met de handel, de productie of de levering van gas of elektriciteit; dat is geborgd door middel van artikel 4.6. Het eerste lid legt restricties op aan de omvang van die activiteiten. In het tweede lid is een opsomming opgenomen met activiteiten die een infrastructuurbedrijf mag verrichten. Deze opsomming kan bij algemene maatregel van bestuur worden aangevuld op grond van het derde lid. Het vierde en vijfde lid zijn opgenomen om bestaande nevenactiviteiten van de transmissiesysteembeheerders te accommoderen. Voor nadere toelichting zij verwezen naar paragraaf 5.4 van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel 4.15

Met dit artikel wordt vastgelegd dat de aan systeembeheerders opgedragen taken een monopolie betreffen. Daar waar een systeembeheerder ingevolge artikel 4.11 geen andere taken dan de wettelijke mag uitvoeren, is het anderen dan systeembeheerders niet toegestaan dergelijke taken uit te voeren. Daarop zijn zes uitzonderingen toegestaan.

Ten eerste mag een onderneming werkzaamheden uitvoeren die een systeembeheerder aan de onderneming uitbesteedt.

Ten tweede mogen anderen dan systeembeheerders grote aansluitingen voor elektriciteit aanleggen, zij het dat de daadwerkelijke koppeling tussen de aansluiting en het systeem moet worden verzorgd door de systeembeheerder, zoals dat bij de toelichting op artikel 5.9 in de laatste alinea is toegelicht. Onder het aanleggen en wijzigen van de aansluiting kan het ook gaan om het vervangen van de aansluiting. Daarnaast kan het gaan om een deel van de aansluiting. Voorts zij verwezen naar paragraaf 5.7 van het algemeen deel van deze toelichting. In dit onderdeel wordt gesproken van een distributie- of transmissiesysteem voor elektriciteit. Het transmissiesysteem op zee is hiermee uitgezonderd van deze bepaling; grote aansluitingen op zee worden verricht door de systeembeheerder op zee.

Ten derde mogen anderen dan systeembeheerders aansluitingen van een organisatorische eenheid als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, aanleggen, wijzigen of verwijderen. Ook hier wordt onder het aanleggen en wijzigen van de aansluiting het vervangen van de aansluiting begrepen en kan het gaan om een deel van de aansluiting.

Ten vierde mogen meetinrichtingen van grote aansluitingen door anderen dan de systeembeheerder beschikbaar worden gesteld. De systeembeheerder heeft ingevolge artikel 5.12, eerste lid, de taak op verzoek de meetinrichting ter beschikking te stellen, maar anderen mogen dat ook doen. De taak van de systeembeheerder dient als vangnet. Derden mogen deze aanleggen, maar de systeembeheerder is verplicht dat te doen indien een potentieel aangeslotene daarom verzoekt.

Ten vijfde wordt bepaald dat anderen dan de systeembeheerder leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen mogen aanleggen. Deze bepaling beoogt een oplossing te bieden voor bijvoorbeeld de situatie dat bedrijven een gesloten distributiesysteem willen aanleggen. Dat systeem wordt pas een «gesloten distributiesysteem» in de zin van de wet, nadat het door ACM als zodanig is erkend. Indien de leidingen in gebruik worden genomen om te dienen als distributiesysteem of transmissiesysteem, dan zullen de eigenaren op grond van artikel 4.1 er zorg voor dienen te dragen dat een systeembeheerder wordt gecertificeerd een aangewezen en dient ook aan de overige bepalingen van de wet, bijvoorbeeld over publiek aandeelhouderschap, gevolg te worden gegeven.

Ten slotte wordt bepaald dat taken die worden toegekend in het kader van de tijdelijke taken van artikel 5.34 ook door anderen dan de systeembeheerder kunnen worden uitgevoerd. Een element van die taken is dat ze niet in monopolie worden uitgevoerd.

Volledigheidshalve zij opgemerkt dat interconnectorbeheerders en beheerders van gesloten distributiesystemen geen systeembeheerder zijn, maar op grond van dit wetsvoorstel wel taken toegekend hebben gekregen, die zij mogen uitvoeren. Die taken vallen niet onder het monopolie van taken door middel van dit artikel; de taken kunnen dus door verschillende partijen uitgevoerd worden.

Artikel 5.1

De rijkscoördinatieregeling wordt in dit artikel ook van toepassing verklaard op de aanleg of uitbreiding van bepaalde grote transmissiesystemen, het transmissiesysteem op zee en bepaalde interconnectoren. Dit is in lijn met de artikel 20a van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 39b, eerste lid, onderdelen a tot en met c, van de Gaswet.

Artikel 5.2

Dit artikel gebiedt systeembeheerders zich te onthouden van discriminatie. Systeembeheerders dienen dit gebod bij de uitvoering van al hun taken in ogenschouw te nemen. Dit artikel betreft de implementatie van de artikelen 3, derde lid, 12, onderdeel f, en 25, tweede lid, van richtlijn 2009/72 en de artikelen 13, eerste lid, onderdeel b, en 25, tweede lid, van richtlijn 2009/73.

Voorts zullen systeembeheerders transparant moeten handelen bij de uitvoering van de hun opgedragen taken, wat onder meer inhoudt dat systeemgebruikers zich goed moeten kunnen informeren over de diensten van systeembeheerders, hun voorwaarden, tarieven, vergoedingen en bedragen. De systeembeheerders dienen de toegang tot de markt hierdoor te vergemakkelijken. Dit lid betreft deels de implementatie van de artikelen 3, derde lid, van richtlijn 2009/72 en 3, derde lid, van richtlijn 2009/73. Het derde en vierde lid stemmen inhoudelijk overeen met de huidige artikelen 26a, tweede tot en met vijfde lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 14, vierde tot en met zevende lid, van de Gaswet. Deze artikelen leggen vast dat de voorwaarden die een systeembeheerder hanteert redelijk, transparant en niet-discriminatoir zijn, welke norm nader wordt ingevuld onder verwijzing naar de artikelen 236 en 237 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Onder het begrip «hanteren» wordt verstaan het hebben en naleven van deze voorwaarden.

Voor consumenten zijn de artikelen 236 en 237 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek rechtstreeks van toepassing.

Artikel 5.3

Dit artikel wordt voorgesteld om twee zaken te borgen. Het eerste lid, onder a, biedt de grondslag om gebieden aan te wijzen waar in het geheel geen systeem wordt aangelegd. Het gaat daarbij om bijvoorbeeld natuurgebieden, waar het niet mogelijk is dat systemen worden aangelegd, of over gebieden waar het onrendabel is om systemen uit te rollen.

Het eerste lid, onder b, biedt een grondslag om regels te stellen voor gevallen waarin in wijken of gebieden geen distributiesysteem voor gas wordt aangelegd omdat er daar een warmtenet aanwezig is of omdat zogenoemde all-electric-wijken worden aangelegd. Verwezen zij naar paragraaf 6.3 van deze toelichting.

Bij algemene maatregel van bestuur zal nader ingevuld hoe en door wie gebieden aangewezen kunnen worden.

In beide gevallen is een systeembeheerder binnen die gebieden of wijken vrijgesteld van de verplichting om een systeem aan te leggen of aansluitingen te realiseren. Zo wordt bijvoorbeeld voorkomen dat in een wijk waar een warmtenet ligt, een beroep kan worden gedaan op de aansluit- en transportplicht voor gas, opgenomen in de artikelen 5.9 en 5.10.

Het derde lid voorziet in de mogelijkheid bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen over de afweging tussen soorten systemen bij de aanleg van systemen. Tevens kunnen voorwaarden gesteld waaronder systemen weer verwijderd kunnen worden.

Artikel 5.4

In het eerste lid van dit artikel staat een van de hoofdtaken van systeembeheerders verwoord: het beheer, onderhoud en de ontwikkeling van zijn systeem. Deze taak staat ten dienste van een andere kerntaak van systeembeheerders: het transporteren van elektriciteit en gas. Deze taak is neergelegd in artikel 5.10. Om de taken zoals opgenomen in artikel 5.10 goed te kunnen vervullen, dienen systeembeheerders over adequate systemen te beschikken. De capaciteit van het systeem dient te zijn afgestemd op een redelijke transportvraag op zowel de korte als de lange termijn. Om in die redelijke transportvraag te voorzien en te kunnen blijven voorzien, beheert, onderhoudt en ontwikkelt hij zijn systeem. De omschrijving van bovengenoemde taken strekt mede ter implementatie van richtlijn 2009/72 en richtlijn 2009/73.

De systeembeheerder dient zijn taak zo uit te voeren dat een veilig, betrouwbaar en doelmatig systeem ontstaat. Daarbij maakt de veiligheid voor mens en milieu een integraal onderdeel uit van de reguliere bedrijfsvoering van de systeembeheerder. De systeembeheerder neemt de benodigde maatregelen om nadelige gevolgen voor mens of milieu te voorkomen. Onder veiligheid en betrouwbaarheid van het systeem kunnen verschillende zaken worden vervat. De taak dient onder economische voorwaarden te worden uitgevoerd en een systeembeheerder dient rekening te houden met milieubelangen en de transmissie naar een duurzaam energiesysteem. Dit betekent onder andere dat een systeembeheerder niet altijd moet investeren in extra capaciteit, maar dat ook gekeken moet worden of slimmere oplossingen mogelijk zijn, en op basis hiervan zou bijvoorbeeld rekening moeten worden gehouden met aspecten als lokale productie.

In het tweede lid is de taak opgenomen voor een systeembeheerder om zijn systeem te beschermen tegen mogelijke invloeden van buitenaf. Deze taak was opgenomen in artikel 16, onderdeel q, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 10, negende lid, van de Gaswet. De systeembeheerders moeten er voor zorgen dat de kritische bezittingen en processen binnen hun bedrijfsvoering beschermd zijn tegen externe dreigingen, zoals terrorisme, een cyberaanval, sabotage door een ontevreden werknemer, een grieppandemie of een overstroming. Dit is van belang gelet op het grote maatschappelijke en economische belang van de leveringszekerheid van gas en elektriciteit.

In het derde lid is het minimumniveau van waaraan een transmissiesysteem voor elektriciteit moet voldoen, neergelegd. De hoofdregel is dat transport van elektriciteit verzekerd moet zijn indien zich een enkelvoudige storing voordoet ten tijde van onderhoud. Er kunnen echter specifieke situaties zijn waar deze hoofdregel niet van toepassing is, en ook specifieke onderdelen van het systeem waar deze hoofdregel niet nodig is. Hierbij kan worden gedacht aan de situatie dat een onderbreking beperkt blijft tot ten hoogste 6 uur en 100 MW. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen dergelijke situaties of onderdelen van een systeem worden benoemd.

Krachtens het vierde lid kunnen in het kader van de in het eerste lid neergelegde verplichting nadere regels kunnen worden gesteld. Daarbij kunnen regels worden gesteld over de verschillende zaken die in het eerste lid zijn benoemd. Het kan dus gaan om voorschriften inzake de veiligheid, de betrouwbaarheid of doelmatigheid van systemen, de wijze waarop milieuaspecten bij het onderhoud en de ontwikkeling van systemen een rol speelt. Ten aanzien van de veiligheid kunnen onder andere regels worden gesteld inzake de veiligheid van mensen waaronder het eigen personeel te zijn geborgd.

Artikel 5.5

Dit artikel verplicht tot het periodiek opstellen van een investeringsplan. In de procedure tot vaststelling van een investeringsplan worden verschillende rollen en verantwoordelijkheden duidelijk belegd. De Minister zal geen rol spelen bij de goedkeuring van individuele projecten. In plaats daarvan wordt hij geïnformeerd over de bredere analyse van ontwikkelingen en welke systeeminvesteringen daarbij nodig zijn. Er wordt een helder proces van consultatie, toetsing en vaststelling gereguleerd dat leidt tot een vastgesteld investeringsplan, waarvan de investeringen noodzakelijk worden geacht. Gezien de dynamiek in de energiemarkt kan de noodzaak ontstaan voor afwijkingen van het vastgestelde investeringsplan. Wijzigingen worden voorgelegd aan ACM en voor de vaststelling doorlopen de voorgestelde wijzigingen een soortgelijk proces als de investeringsplannen.

Van de investeringen die zijn opgenomen in een investeringsplan dat de volledige procedure heeft doorlopen staat de noodzakelijkheid vast. De investeringen moeten dan ook door de systeembeheerder gedaan worden. Voor de verrekening van de investeringen in de tarieven geldt de tariefreguleringssystematiek, zoals omschreven in hoofdstuk 6 van dit wetsvoorstel.

In het achtste lid is een bepaling opgenomen over de investeringen in systemen in de gebieden die zijn aangewezen in de structuurvisie wind op land. Door de verplichting voor systeembeheerders op deze investeringen in te gaan in hun investeringsplan moeten zij hier voorbereidingen voor treffen. Aangezien het afhankelijk is van het vermogen aan windparken dat in de gebieden zal worden geplaatst kunnen systeembeheerders niet zelfstandig bepalen welke systeemcapaciteit nodig is en hoe het systeem vormgegeven moet worden. Hiervoor moeten systeembeheerders samen met de ontwikkelaars van de windparken en de bevoegde gezagen ten aanzien van de noodzakelijke besluiten tot een plan komen. Indien dergelijk overleg geen plan oplevert kunnen systeembeheerders geen investeringen plannen en moeten zij dit vermelden in hun investeringsplan. Ook voor investeringen die systeembeheerders in dit verband moeten doen in het kader van de voorbereiding van het investeringsplan en bij het uitvoeren van de investeringen geldt dat de verrekening in de tarieven de tariefreguleringssystematiek, zoals omschreven in hoofdstuk 6 van dit wetsvoorstel, wordt toegepast.

Het kwaliteits- en capaciteitsdocument en de uitbreidingsinvesteringsregeling zijn komen te vervallen. Voorts zij verwezen naar paragraaf 6.2 van deze toelichting, waar nader is ingegaan op het investeringsplan.

Artikel 5.6

Om het aandeel elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen te vergroten is in het regeerakkoord afgesproken dat er meer windparken op zee gerealiseerd moeten worden. De rijksoverheid stuurt dit proces onder meer met het wetsvoorstel windenergie op zee (Kamerstukken 34 058) en onderhavig wetsvoorstel. Het wetsvoorstel windenergie op zee behelst de ruimtelijke ordening en vergunningverlening voor nieuwe windparken op zee. Nieuwe windparken moeten worden aangesloten op het transmissiesysteem voor elektriciteit. Dit wetsvoorstel reguleert die zijde. Zoals in paragraaf 6.7 van het algemeen deel van deze toelichting is aangegeven, wordt een transmissiesysteem op zee aangelegd. De realisatie van een windpark op zee en van een transmissiesysteem op zee moeten qua tijd goed op elkaar worden afgestemd. In dit proces zijn de projectontwikkelaar van een windpark op zee en de beheerder van een transmissiesysteem op zee ook onderling afhankelijk van elkaar. Om te voorkomen dat de beheerder van een transmissiesysteem op zee wacht met de aanleg van een transmissiesysteem op zee tot er concreet zicht is op de realisatie van het windpark, is in artikel 5.6, eerste lid, bepaald dat de Minister een scenario vaststelt inzake de ontwikkeling van windenergie op zee. De beheerder van het transmissiesysteem op zee werkt dit scenario vervolgens uit in zijn investeringsplan. Het scenario is hier leidend.

Artikel 5.7

In dit artikel wordt de verkabelingstaak van de systeembeheerders voor elektriciteit geregeld. Het voorgestelde artikel 5.7 is enkel van toepassing indien een deel van de 50, 110 en 150 kV verbinding in de bodem wordt ondergebracht en niet voor bijvoorbeeld verplaatsing van de verbinding. Omdat het Nederlandse 110 en 150 kV net fijnmazig is en een kwetsbaar evenwicht kent geldt daarbij dat de te verkabelen hoogspanningsverbinding minimaal een kilometer lang dient te zijn, om te voorkomen dat het hoogspanningsnet instabiel wordt. Bij 50 kV speelt dit minder en daarom is er in het tweede lid bepaald dat voor een systeem op een spanningsniveau van 50 kV de eis van 1 kilometer niet van toepassing is. Een tweede voorwaarde is dat het tracé bij ministeriële regeling is aangemerkt als verkabelingstracé.

Het eerste lid, onder c, strekt ertoe dat 25% van de totale investeringskosten door de verzoeker (dikwijls een gemeente) wordt betaald. De primaire reden voor deze bijdrage is dat het hoogspanningsdossier een gezamenlijke verantwoordelijkheid is. Deze situaties zijn niet door toedoen van één partij ontstaan. Bewoners, gemeenten, het Rijk en de systeembeheerders hebben hierover in het verleden keuzes gemaakt. Dit heeft ertoe geleid dat in de loop van de tijd situaties zijn ontstaan waar woningen en hoogspanningsverbindingen dicht bij elkaar staan. Op grond van artikel 6.7, tweede lid, brengt een systeembeheerder een vergoeding in rekening bij de verzoeker ter dekking van 25% van de investeringskosten die verband houden met de verkabelingstaak. De overige kosten worden gesocialiseerd.

Artikel 5.8

Belangrijk instrument voor de balancering zijn de door systeemgebruikers ingediende programma’s inzake invoeding en onttrekking. De bepalingen op dat vlak zijn neergelegd in hoofdstuk 7 van dit wetsvoorstel.

De transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit heeft ingevolge het eerste lid de taak om de balans op alle in Nederland verbonden systemen te handhaven en waar nodig te herstellen. Daarnaast voorziet de transmissiesysteembeheerder ook in een voorziening om ingeval van een spanningsloos systeem, het transport weer te hervatten. Dit wordt ook wel de «black start voorziening» genoemd.

De transmissiesysteembeheerder voor gas heeft ingevolge het tweede lid van dit artikel de taak om naast de balans van zijn eigen systeem ook de balans van andere systemen voor gas te bewaken. Door de wijze waarop het transmissiesysteem, de distributiesystemen en hun koppelingen zijn aangelegd, kan de balans van een distributiesysteem slechts door meer of minder toevoer uit het transmissiesysteem beheerst worden. Feitelijk is het dus ook nu al de transmissiesysteembeheerder die voor de balans van de distributiesystemen zorg draagt. De taak van een transmissiesysteembeheerder voor gas om zorg te dragen voor de balans van andere systemen reikt niet verder dan datgene waar hij door middel van zijn eigen systeem invloed op kan uitoefenen. Het verschil tussen de transmissiesysteembeheerder voor gas en die voor elektriciteit is dat bij elektriciteit de frequentie van 50 Hz over alle verbonden systemen gedeeld wordt, terwijl er bij gas geen equivalent bij bestaat. Bij gas zijn de verbonden systemen zo aangelegd dat de distributiesysteembeheerders altijd van de transmissiesysteembeheerder voldoende gas ontvangen waarmee de balans (druk) op hun systemen wordt gehandhaafd. Bij invoeding op de distributiesystemen hebben de distributiesysteembeheerders uiteraard de verantwoordelijkheid op basis van artikel 5.4 om hun systeem adequaat te beheren. Voor nadere toelichting zij verwezen naar paragraaf 6.5 van deze toelichting, waar is ingegaan op het de balanceringstaak van transmissiesysteembeheerders.

Artikel 5.9 en 5.10

In de voorgestelde artikelen 5.9 en 5.10 zijn de aansluit- en transporttaak van de systeembeheerders neergelegd. De artikelen strekken mede tot de implementatie van de Europese plicht om «toegang tot het systeem» voor derden te garanderen. Deze plicht is neergelegd in artikel 32 van richtlijn 2009/72 en van richtlijn 2009/73. De toegang tot het systeem valt in het nationale recht uiteen in de taak om aan te sluiten en de taak om te transporteren.

Systeembeheerders zijn op grond van artikel 5.9, eerste en tweede lid, gehouden een ieder die verzoekt om een aansluiting binnen een redelijke termijn te voorzien van die aansluiting op zijn systeem. Op grond van het zevende lid worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over het aansluiten waarbij de redelijke termijn nader wordt geconcretiseerd. Het voornemen is om, net als voor elektriciteit nu het geval is, een termijn van ten hoogste 18 weken op te nemen voor het aansluiten van kleinere aansluitingen als bedoeld in het eerste lid en aansluitingen voor de productie van hernieuwbare elektriciteit.

Kleine aansluitingen, en aansluitingen voor elektriciteit tot een aansluitgrootte van 1 MVA, mogen ingevolge het eerste lid niet worden geweigerd. Voor elektriciteit betreft dit een implementatie van het beschermingsregime dat in artikel 3, derde lid, van richtlijn 2009/72 voor huishoudelijke eindgebruikers en kleine ondernemingen is neergelegd. Voor gas wordt een gelijk beschermingsregime voorgesteld.

Bij grote aansluitingen (> 1 MVA of > 40 m3) kunnen potentieel aangeslotenen hun wensen inzake capaciteit, druk- of spanningsniveau en plek van aansluiting kenbaar maken (tweede lid, onder b). Hierbij wordt in ogenschouw genomen dat niet elke stuk net technisch geschikt is om een aansluiting te realiseren, zoals ook de huidige praktijk is blijkens een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (ECLI:NL:CBB:2013:BY9668). In het voorstel is daarom opgenomen dat het moet gaan om een «voor een aansluiting bestemde plek in het systeem». Ingevolge de tarievenstructuur zal een langere aansluiting duurder zijn en kan om een aansluiting worden verzocht waarbij er geen sprake is van zogenaamde «standaardaansluiting». In dat geval betaalt de verzoeker een maatwerkvergoeding. Indien geen speciale wensen aan de orde zijn (tweede lid, onder a), bepaalt de systeembeheerder wat kostentechnisch de beste plek is. In de vigerende wetten wordt gesproken van het «dichtstbijzijnde punt». De geografische afstand als uitgangspunt nemen kan er toe leiden dat er – bijvoorbeeld bij een rivierdoorkruising – hoge kosten moeten worden gemaakt, terwijl er kostentechnisch betere oplossingen voorhanden zijn. Daarom wordt voorgesteld om de aansluiting te realiseren die «de laagste kosten voor de verzoeker oplevert».

Het derde lid houdt verband met het feit dat potentieel aangeslotenen krachtens artikel 4.15, onderdeel b of c, zelf aansluitingen mogen aanleggen. In een dergelijk geval is de systeembeheerder degene die de daadwerkelijke koppeling met het systeem realiseert.

Van het uitgangspunt om direct aan te sluiten kan de systeembeheerder slechts afwijken in situaties waarin de aansluitcapaciteit ontoereikend is en het aansluiten risico’s voor de systeemintegriteit tot gevolg heeft. Dat wordt bepaald in het vierde lid. In dat geval zal met de aansluiting moeten worden gewacht tot het betreffende net is verzwaard of uitgebreid. In een dergelijk geval dient de beheerder dit wel te motiveren, en daarbij aan te geven of systeemuitbreiding zal plaatsvinden. Voor elektriciteit betreft dit een implementatie van artikel 32 van richtlijn 2009/72 en voor gas een gedeeltelijke implementatie van artikel 35 van richtlijn 2009/73.

In het vijfde lid wordt geregeld dat een systeembeheerder op verzoek aansluitingen ook kan wijzigen, verplaatsen, of verwijderen. Op grond van artikel 6.5, onder c, wordt hier een vergoeding voor in rekening gebracht die de verzoeker hier voor dient te betalen. De systeembeheerder kan overigens ook uit eigen beweging een aansluiting die niet langer wordt gebruikt verwijderen, dan wel gebruiken voor andere doeleinden.

In het zesde lid wordt bepaald dat een systeembeheerder een aansluiting moet beheren en onderhouden. Dit moet hij ook doen indien de systeembeheerder niet de eigenaar is van de aansluiting; wel kan hij hiervoor tarieven in rekening brengen. Het periodieke aansluittarief, bedoeld in artikel 6.4, derde lid, dient ter dekking van de kosten die hiermee verband houden. In artikel 12.14 is overgangsrecht getroffen voor de situatie waarin een systeembeheerder voor gas slechts een aansluitpunt heeft aangelegd. Het beheer en onderhoud vanaf het aansluitpunt tot aan de installatie blijft in dat geval bij de aangeslotene.

Systeembeheerders zijn gehouden elektriciteit of gas te transporteren. Deze transportplicht is opgenomen in artikel 5.10 en hangt nauw samen met de taken, toebedeeld in artikel 5.4. In artikel 5.10 wordt gesproken van «systeemgebruikers». Voor distributiesysteembeheerders en de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit gaat het hierbij om aangeslotenen; voor de transmissiesysteembeheerder voor gas om programmaverantwoordelijken.

Het transport kan slechts worden geweigerd indien op het systeem van een systeembeheerder onvoldoende transportcapaciteit beschikbaar is. Ingevolge artikel 5.4 dient een systeembeheerder een systeem te hebben dat een redelijke vraag naar transport aankan. Het kan derhalve voorkomen dat er op piekmomenten te weinig capaciteit beschikbaar is. Deze congestie van het systeem heeft vooral plaats wanneer de intermitterende productie van elektriciteit uit duurzame bron groot is. In dat geval is de systeembeheerder verplicht om duurzaam opgewekte elektriciteit zonder enig voorbehoud te transporteren en dan past de systeembeheerder voor het transport van niet-duurzame elektriciteit congestiemanagement toe. Duurzame elektriciteit is dus van transport verzekerd en uitgezonderd van congestiemanagement. Alleen in het uitzonderlijke geval er tijdelijk onvoldoende capaciteit beschikbaar is om alle duurzame elektriciteit te transporteren zullen producenten van duurzame elektriciteit eveneens moeten deelnemen aan congestiemanagement. Congestiemanagement moet worden onderscheiden van de Europese congestiebeheersprocedures die zien op landsgrensoverschrijdend transport via transmissiesystemen en interconnectoren. Congestiemanagement dient het capaciteitsprobleem in het congestiegebied weg te nemen door productie in het gebied te verminderen danwel vraag te verhogen.

Hoewel congestiemanagement hoofdzakelijk bij elektriciteit wordt toegepast is het niet ondenkbaar dat dit ook bij gas aan de orde zou kunnen komen. De regeling is daarom mede van toepassing verklaard op gas. De mate waarin de elektriciteit of gas uit verschillende productie-installaties voorrang krijgt, wordt nader uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur. Ook over de wijze waarop storingen in het transport door systeembeheerders worden opgelost kunnen beleidsmatige keuzes bij lagere regelgeving worden opgesteld, zoals de volgorde van inschakeling na uitval.

In aanvulling op de weigeringsgrond bedoeld in het tweede lid, kan een systeembeheerder voor gas transport ook weigeren indien hij daarvoor een ontheffing heeft van ACM. Een ontheffing kan worden gegeven indien een verzoek om transport is gericht tot een systeembeheerder en die systeembeheerder ernstige economische en financiële moeilijkheden ondervindt of dreigt te ondervinden in verband met één of meer reeds aangegane overeenkomsten die een verplichting bevatten tot afname van een bepaalde hoeveelheid gas of, bij gebreke daarvan, tot het betalen van een vergoeding ter waarde van die hoeveelheid gas of van een deel daarvan. Dit lid is de implementatie van artikelen 35 en 48 van richtlijn 2009/73.

Op basis van het vijfde lid van dit artikel kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de invulling van de taak te transporteren en over de ontheffingsbevoegdheid van ACM uit het vierde lid. In deze algemene maatregel van bestuur kan bijvoorbeeld de verantwoordelijkheid van systeembeheerders voor gas ten aanzien van netverliezen worden verduidelijkt en zal ook aandacht worden besteed aan de taken die de transmissiesysteembeheerder voor gas verricht in het kader van de transporttaak; de huidige transport ondersteunende diensten. Dit begrip is niet afzonderlijk gedefinieerd. De taken die hieronder worden begrepen, moeten omwille van de duidelijkheid en de koppeling aan de tarieven afzonderlijk kunnen worden onderscheiden.

Artikel 5.11

Dit artikel behandelt het kwaliteitsborgingssysteem. Het kwaliteitsborgingssysteem is een instrument voor de systeembeheerder om de risico’s voor het realiseren en in stand houden van de kwaliteit op de korte en lange termijn te beheersen, door middel van het bijhouden en analyseren van informatie over de verschillende kwaliteitsaspecten. De kwaliteitsaspecten zijn met name veiligheid, betrouwbaarheid en zekerheid van het transport, kwaliteit van dienstverlening en productkwaliteit (bijvoorbeeld spanningskwaliteit of gaskwaliteit). Dit systeem stelt de systeembeheerder in staat zijn wettelijke taken naar behoren te vervullen en door middel van een risicoanalyse en evaluatie waar nodig bij te sturen.

In dit wetsvoorstel is een nieuwe werkwijze voorzien ten aanzien van de kwaliteitsborging. Waar in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet tweejaarlijks door de systeembeheerders gerapporteerd diende te worden over het nagestreefde kwaliteitsniveau, komt deze rapportageverplichting nu te vervallen. De verplichting om te beschikken over een doeltreffend kwaliteitsborgingssysteem blijft bestaan. (Systeem)toezicht op het kwaliteitsniveau van de systeembeheerder kan onder andere plaatsvinden door het opvragen van het document dat op basis van dit artikel, eerste lid, onderdeel b door ACM. Verwezen zij naar paragraaf 6.2, laatste alinea, van het algemeen deel van deze toelichting waar is ingegaan op de kwaliteitsborging.

Artikel 5.12

Dit artikel bevat verplichtingen voor systeembeheerders met betrekking tot het ter beschikking stellen van een meetinrichting. Een meetinrichting is volgens de definitie van artikel 1.1 het samenstel van apparatuur dat tot doel heeft de uitgewisselde elektriciteit of het uitgewisselde gas tussen een installatie en een systeem te meten. Van een meetinrichting maakt een meter in de zin van de Metrologiewet onderdeel uit.

Als eerste is de verplichting voor alle systeembeheerders (dus zowel transmissiesysteembeheerders als distributiesysteembeheerder) opgenomen om op verzoek een meetinrichting ter beschikking te stellen aan een aangeslotene met een grote aansluiting. Ook kan een systeembeheerder op verzoek deze meetinrichting beheren. Dit is echter niet verplicht, een aangeslotene met een grote aansluiting kan er ook voor kiezen dit zelf te doen. Een grote aansluiting is volgens de definities van artikel 1.1 een aansluiting die groter is dan 3 x 80 Ampère of 40 m3 (n) per uur.

In het tweede en derde lid wordt aan distributiesysteembeheerders de verplichting opgelegd om aan aangeslotenen met een kleine aansluiting, dus een aansluiting die kleiner is dan of gelijk is aan 3 x 80 Ampère of 40 m3 (n) per uur, een meetinrichting beschikbaar te stellen en deze te beheren. Een uitzondering is als sprake is van een onbemeten aansluiting. Bij een onbemeten aansluiting moet worden gedacht aan verkeerslichten en lantarenpalen.

Artikel 5.13

Dit artikel gaat over het beschikbaar stellen van een op afstand uitleesbare meetinrichting, ook wel slimme meter genoemd. In dit artikel wordt enerzijds de richtlijn 2012/27 inzake energie-efficiëntie geïmplementeerd waar het gaat om ter beschikking stellen van slimme meters vooruitlopend op, gedurende of na afloop van de grootschalige uitrol. Bij het vastleggen van de situaties waarin een slimme meter ter beschikking moet worden gesteld, is nauw aangesloten bij de tekst van richtlijn 2012/72. Dit is ook de keuze die is gemaakt in het huidige artikel 26ad van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 13d van de Gaswet. Deze artikelen zijn opgesteld ter implementatie van 2006/32/EG van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 april 2006 betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten en houdende intrekking van richtlijn 93/76/EEG van de Raad (PbEU L 114), de voorloper van richtlijn 2012/27.

In het derde lid is de mogelijkheid opgenomen om andere situaties aan te merken als situaties waarin een opstand uitleesbare meetinrichting ter beschikking moet worden gesteld. Deze situaties zijn een aanvulling op de Europees verplichte situaties. Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt in artikel 2 van het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen. In artikel 2 van dit besluit is als andere situatie aangemerkt de situatie dat de overeenkomstig de Regeling energieprestatie gebouwen bepaalde energieklasse van een onroerende zaak is verbeterd naar energieklasse B of beter, of is verbeterd met minimaal twee energieklassen.

Artikel 5.14

Dit artikel heeft betrekking op de grootschalige uitrol van de slimme meter. Op 1 januari 2012 is de kleinschalige uitrol van slimme meters voor elektriciteit en gas in Nederland van start gegaan. In deze periode werden conform artikel 26ad, eerste lid van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 13, eerste lid van de Gaswet slimme meters aangeboden in een beperkt aantal situaties aan aangeslotenen met een kleine aansluiting. Dit zijn de situaties die zijn opgenomen in artikel 5.13. Het gaat dan om situaties bij nieuwbouw, ingrijpende renovatie, reguliere vervanging en wanneer de afnemer hier om verzoekt. In vervolg op deze fase van kleinschalige uitrol is met ingang van 1 januari 2015 de fase van grootschalige uitrol gestart. Het uitgangspunt is om in de grootschalige uitrol alle huishoudens een slimme meter aangeboden te hebben, zodat alle consumenten de mogelijkheid hebben meer inzicht te krijgen in hun eigen verbruik en zij maximaal in staat worden gesteld de voordelen van de slimme meter te benutten. Op basis van het eerste lid van dit artikel is de bedoeling vast te leggen, evenals nu is vastgelegd in het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen, dat de distributiesysteembeheerders eind 2020 aan alle aangeslotenen met een kleine aansluiting een slimme meter ter beschikking hebben moeten gesteld. Afnemers die beschikken over een onbemeten aansluiting worden hiervan uitgezonderd. De distributiesysteembeheerders zijn verplicht de slimme meter aan alle aangeslotenen met een kleine aansluiting ter beschikking te stellen. Door het percentage ter beschikking te stellen meters vast te stellen op 100% kan naar verwachting eveneens worden voldaan aan de doelstelling dat in 2020 in ieder geval 80% van de afnemers een slimme meter heeft conform de verplichting die is opgenomen in richtlijn 2009/72.

Gedurende deze grootschalige uitrol is het op basis van het tweede lid mogelijk dat anderen dan een distributiesysteembeheerder op verzoek ervoor zorgdragen dat die aangeslotene beschikt over een geïnstalleerde op afstand uitleesbare meetinrichting. Voor deze situatie worden enkele aanvullende regels gesteld, waaronder een melding hiervan aan de distributiesysteembeheerder en het vastleggen van een vergoeding die een distributiesysteembeheerder betaalt aan degene die de meter installeert. Immers, anders had de distributiesysteembeheerder deze meter moeten aanschaffen en installeren. Na installatie beheert de distributiesysteembeheerder op basis van artikel 5.12 deze meter. Deze mogelijkheid is thans ook opgenomen in artikel 26ae, zevende tot en met negende lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 13e, zevende tot en met negende lid, van de Gaswet.

Naast de plaatsing door derden is ook de mogelijkheid opgenomen dat een aangeslotene met een kleine aansluiting eerder dan in het schema van de grootschalige uitrol is voorzien, een slimme meter wenst. Aan dit verzoek zal, op basis van het vierde lid, een distributiesysteembeheerder voldoen tenzij dit ertoe leidt dat de planning die de systeembeheerder hanteert om te voldoen aan zijn verplichtingen in het kader van de grootschalige uitrol, in gevaar komen. Voor deze zogenaamde prioriteitsplaatsing is degene die hierom verzoek aan de distributiesysteembeheerder een vergoeding verschuldigd voor de meerkosten, zie hiervoor het vijfde lid van dit artikel. Deze vergoeding kan op grond van artikel 6.13 juncto 6.8, tweede lid, op redelijkheid worden getoetst.

Artikel 5.15

In Nederland zijn de distributiesysteembeheerders verplicht een aangeslotene met een kleine aansluiting in bepaalde situaties een slimme meter ter beschikking te stellen, maar deze hoeft niet te worden geaccepteerd. Uit de monitoringsrapportage van ACM blijkt dat minder dan 2% van de aangeslotenen met een kleine aansluiting de slimme meter weigert. Als een slimme meter wordt geweigerd, geldt uiteraard wel de verplichting voor de distributiesysteembeheerder op grond van artikel 5.12 om een niet op afstand uitleesbare meter ter beschikking te stellen.

Artikel 5.16

In dit artikel wordt de mogelijkheid vastgelegd om bij ministeriële regeling regels te stellen over de informatieverstrekking door een distributiesysteembeheerder over het gebruik en de mogelijkheden van een slimme meter. Deze bepaling strekt ter implementatie van artikel 9, tweede lid, onder e, van de richtlijn 2012/27. De voorgestelde leden zijn gericht tot distributiesysteembeheerders of, ingeval van plaatsing van een meter door derden op grond van artikel 5.14, degene die deze meetinrichting ter beschikking stelt. Zij informeren de aangeslotenen met een kleine aansluiting op het moment van installatie over het volledige potentieel van de meter wat betreft het meterstandbeheer en controle van het elektriciteitsverbruik. Hierdoor kunnen afnemers de meter efficiënter gebruiken en hebben zij meer controle over hun energieverbruik. Deze bepaling is, in iets gewijzigde vorm, ook nu opgenomen in artikel 26ad, elfde lid, en artikel 26ae, veertiende lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 13d, elfde lid, en artikel 13e, veertiende lid, van de Gaswet ter implementatie van richtlijn 2012/27.

Artikel 5.17

In dit artikel wordt de mogelijkheid geboden om eisen te stellen aan meetinrichtingen. Dit artikel valt uiteen in twee delen. Op basis van het eerste lid, is het verplicht eisen te stellen aan op afstand uitleesbare meetinrichtingen. Deze eisen zijn thans opgenomen in het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen. In de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet wordt in de context van de op afstand uitleesbare meetinrichtingen vaak de formule gebruikt «die ten minste voldoet aan de krachtens artikel 95la, eerste lid, (of 42a, eerste lid, in de Gaswet) gestelde eisen». Deze formule komt in de huidige artikelen over meters niet terug omdat hier wordt gesproken over «op afstand uitleesbare meetinrichtingen». Deze moeten dan vervolgens voldoen aan de krachtens dit artikel gestelde eisen. Hiermee is dus geen inhoudelijke wijziging beoogd, maar is uitsluitend beoogd de tekst van het wetsvoorstel beter leesbaar te maken.

In het tweede lid wordt de mogelijkheid geopend om regels te stellen over meetinrichtingen voor aangeslotenen met een kleine aansluiting die niet op afstand uitleesbaar zijn, en ook over de installatie van meetinrichtingen voor aangeslotenen met een kleine aansluiting, de administratie hieromtrent en de aanpassing van de besturings- en toepassingsprogramma’s van op afstand uitleesbare meetinrichtingen door de distributiesysteembeheerder.

Artikel 5.18

In dit artikel wordt ten eerste geregeld dat een distributiesysteembeheerder geen meetgegevens van een op afstand uitleesbare meetinrichting op afstand uitleest, indien de aangeslotene hierom verzoekt. Dit is een zogenaamde «opt-out», dat wil zeggen dat meetgegevens op afstand worden uitgelezen, tenzij de aangeslotene heeft aangegeven hiertegen bezwaren te hebben. In dat geval worden de meetgegevens door de aangeslotene aan de systeembeheerder doorgegeven, net zoals het geval is bij aangeslotenen zónder op afstand uitleesbare meetinrichting. Dit is in lijn met de huidige situatie, neergelegd in artikel 26ac van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 13c, tweede lid, van de Gaswet.

Vervolgens wordt in dit artikel vastgelegd wanneer een distributiesysteembeheerder meetgegevens met een op afstand uitleesbare meetinrichting verzamelt. In lijn met artikel 26ad van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 13d van de Gaswet mogen meetgegevens uitsluitend op afstand uit worden gelezen indien dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de taken van de systeembeheerder. Daarnaast mogen meetgegevens worden uitgelezen indien dit nodig is voor de facturering door de leverancier en bij wijzigingen die verband houden met de aangeslotenen, zoals een verhuizing van een aangeslotene of een wisseling van een leverancier. Ook mag een distributiesysteembeheerder meetgegevens van een aangeslotene op grond van dit lid uitlezen ten behoeve van de verplichtingen van een leverancier, bijvoorbeeld de verplichting om een tweemaandelijks kostenoverzicht te verstrekken, zoals vastgelegd in het Besluit kostenoverzicht energie. Dit valt onder de «bij of krachtens deze wet aan de leverancier opgedragen verplichtingen,» genoemd in het tweede lid, onder 4º. Tot slot mogen meetgegevens frequenter worden uitgelezen indien een aangeslotene hier toestemming voor geeft. In artikel 8.19 van dit wetsvoorstel is opgenomen dat de leverancier de meetgegevens collecteert, valideert en vaststelt. De systeembeheerder geeft de «ruwe meetdata» die hij op basis van dit artikel verzamelt, dus door aan de leverancier van de aangeslotene, die hier de nodige bewerkingen op doet.

In het derde lid van dit artikel wordt vastgelegd dat een distributiesysteembeheerder een leverancier toegang verleent tot meetgegevens van een aangeslotene met een kleine aansluiting voor zover het gaat om meetgegevens betreffende eindafnemers van die leverancier en deze betrekking hebben op een tijdsbestek dan een dag of groter. Deze overdracht van gegevens vloeit voort uit deze bepaling en hiervoor hoeft een aangeslotene dus geen toestemming te verlenen. Voor verdergaande overdracht van gegevens is wel toestemming van een aangeslotene nodig.

Het vijfde lid van dit artikel legt vast dat een distributiesysteembeheerder een derde alleen onder bepaalde voorwaarden toegang verleent tot meetgegevens van aangeslotenen met een kleine aansluiting die over een op afstand uitleesbare meetinrichting beschikken. Een derde kan iedereen zijn, maar in praktijk zal het hier vooral gaan om leveranciers of om bedrijven die diensten aanbieden op het gebied van energiebesparing, bijvoorbeeld door analyse van de verbruiksgegevens.

Artikel 5.19

In dit artikel is vastgelegd dat een systeembeheerder verantwoordelijk is voor de meting van elektriciteit of gas die is opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen en elektriciteit die is opgewekt met behulp van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling. Het meten van hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbaar gas is van belang omdat op basis hiervan garanties van oorsprong kunnen worden verstrekt. Om deze reden is ook de verplichting voor de systeembeheerder opgenomen meetgegevens mee te delen aan de Minister, die verantwoordelijk is voor de uitgifte van garanties van oorsprong. Ook wordt informatie verstrekt aan de aangeslotene die deze energie heeft opgewekt, zodat alle partijen over de dezelfde gegevens beschikken en de aangeslotene kan controleren of de juiste hoeveelheid garanties van oorsprong zijn verstrekt.

Artikelen 5.20 en 5.21

De artikelen 5.20 en 5.21 zijn bepalingen die specifiek zien op gas. Het zijn bepalingen die thans gelden op grond de artikelen 10, eerste lid, onderdeel c, derde lid, onderdeel d, 10a, eerste lid, de onderdelen n tot en met p en 54a van de Gaswet.

In artikel 5.20 gaat het om bepalingen inzake het weren van gas dat niet aan invoedspecificaties voldoet en het afleveren van gas conform de afleverspecificaties. De invoed- en afleverspecificaties worden op basis van het voorgestelde artikel 2.20 bij ministeriële regeling vastgesteld. In dat artikel wordt benadrukt dat er verschillen kunnen zijn tussen invoed- en afleverspecificaties, tussen eisen aan het hoogcalorische en laagcalorische gas en dat er verschillen kunnen zijn per drukniveau en regio. Het eerste lid van artikel 5.20 bepaalt dat een systeembeheerder gas moet weren als het gas niet aan de invoedspecificaties voldoet.

Naast deze taak omtrent het weigeren van gas door een systeembeheerder is het wenselijk om de mogelijkheid open te houden dat ook voor gas dat niet aan de invoedspecificaties voldoet het systeem gebruikt kan worden om de samenstelling van dat gas te bewerken. Het tweede lid voorziet hier in. Het kan namelijk zijn dat op een deel van een transmissiesysteem voor gas waarop het betreffende gas wordt ingevoed bijvoorbeeld andere grote gasstromen over het systeem gaan, waardoor tegen lage maatschappelijke kosten het afwijkende gas toch geaccommodeerd kan worden door middel van vermenging. Evenwel brengt een dergelijke maatschappelijk efficiënte oplossing wel kosten met zich mee. Om die reden is er voor dit soort bijzondere situaties een aparte wettelijke taak gemaakt die inhoudt dat de transmissiesysteembeheerder voor gas op verzoek van de invoeder het gas toch accommodeert op het gastransportnet, waarbij de kosten worden gedragen door de invoeder. Hiervoor zal op grond van artikel 6.5, zevende lid, door de transmissiesysteembeheerder voor gas een vergoeding in rekening worden gebracht voor het bewerken, behandelen of mengen van gas dat niet aan de invoedspecificaties voldoet. Hetzelfde is geregeld voor gevallen waarin gas dat voldoet aan de invoedspecificaties door de transmissiesysteembeheerder voor gas wordt geweerd omdat het gas redelijkerwijs niet kan worden geaccomodeerd (artikel 5.21, eerste lid, onderdeel b).

Als gas wordt ingevoed op een transmissiesysteem en voldoet aan de invoedspecificaties, dan is de transmissiesysteembeheerder gehouden dat gas volgens de afleverspecificaties af te leveren. Als tussen beide eisen een verschil is, is het de taak van de transmissiesysteembeheerder het ingevoede gas zo te bewerken, behandelen of te mengen dat het gas aan de afleverspecificaties voldoet. Dat is geregeld in artikel 5.21, eerste lid onder c. Gas dat voldoet aan de invoedspecificaties kan desondanks toch geweigerd worden door de transmissiesysteembeheerder als deze niet, of slechts tegen hele hoge kosten, het ingevoede gas aan afleverspecificaties kan laten voldoen (eerste lid, onderdeel b).

De taak om kwaliteitsconversie toe te passen is opgenomen in onderdeel d. De kosten die verband houden met deze taak worden gesocialiseerd op grond van artikel 6.5, vijfde lid.

Voor het invoeden en transporteren van het gas uit de kleine velden is er reeds een apart regime opgenomen in het wetsvoorstel. Op grond van artikel 2.17 is de transmissiesysteembeheerder voor gas verplicht het gas uit de kleine velden in te nemen en te transporteren. In artikel 5.21, eerste lid, onderdeel e, wordt naar die taak verwezen.

De taak gas op verzoek van een aangeslotene te verwarmen wordt al langer door de transmissiesysteembeheerder voor gas uitgevoerd en wordt in dit wetsvoorstel expliciet opgenomen in artikel 5.21, eerste lid, onderdeel g. Hierdoor is het mogelijk de totale maatschappelijke kosten te blijven minimaliseren en de kosten die de transmissiesysteembeheerder voor gas hiertoe maakt in de regulering mee te nemen.

Artikel 5.22

Dit artikel handelt over informatieverstrekking en het delen van informatie.

Het eerste lid, onderdeel a, betreft de implementatie van de artikelen 12, onderdeel g, en 25, derde lid, van richtlijn 2009/72 en de artikelen 13, eerste lid, onderdeel d, en 25, derde en vierde lid, van richtlijn 2009/73. In het eerste lid, onderdeel a, wordt vastgelegd dat een systeembeheerder informatie moet verstrekken aan een systeemgebruiker, een beheerder van een gasopslaginstallatie of een LNG-beheerder. Systeemgebruikers zijn volgens de definities zoals opgenomen in artikel 1.1 van dit wetsvoorstel een aangeslotene, handelaar, leverancier of programmaverantwoordelijke. Hoewel een LNG- of gasopslaginstallatie uiteraard beschikt over een aansluiting op het systeem, worden in het eerste lid, onderdeel a, de beheerder van een LNG- en opslaginstallatie apart genoemd. Dit omdat zij als beheerders wellicht behoefte hebben aan andere informatie dan de informatie die aan aangeslotenen wordt verstrekt. Het eerste lid, onderdeel b, betreft de implementatie van de artikel 12, onderdeel e, van richtlijn 2009/72 en de artikelen 13, eerste lid, onderdeel c, en 25, derde lid, van richtlijn 2009/73. Voorts zij verwezen naar paragraaf 6.6 voor het openbaar maken van informatie door de systeembeheerder.

Artikel 5.23

Dit artikel betreft de implementatie van richtlijnen 2009/72 en 2009/73. De eisen die in deze bepaling aan de boekhouding van systeembeheerders worden gesteld, gelden thans op vergelijkbare wijze op grond van artikel 43 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 32 van de Gaswet.

In het eerste lid worden de systeembeheerders voor elektriciteit en voor gas verplicht om een afzonderlijke boekhouding te voeren voor de vier in dit artikel nader benoemde set taken (lid 1 onderdeel a tot en met d). Dit betekent dat de boekhouding zodanig is ingericht dat op basis daarvan financiële gegevens per benoemde taak samengesteld kan worden. Niet bedoeld is dat een afzonderlijke boekhouding voor elke aparte wettelijke taak hoeft te worden bijgehouden.

In het tweede lid is opgenomen dat de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit ook een afzonderlijke boekhouding bijhoudt voor opbrengsten uit het toewijzen van capaciteit.

Het derde lid regelt dat een systeembeheerder een jaarrekening moet opstellen en door een accountant moet laten controleren, ook als dat op grond van het jaarrekeningrecht niet hoeft. Hierbij dienen de voorschriften van het jaarrekeningrecht gevolgd te worden. Dit is implementatie van artikel 31, tweede lid, van de richtlijnen. Deze bepaling is nodig omdat het jaarrekeningrecht kan voorzien in ontheffing van de verplichting tot het opstellen van een jaarrekening met accountantsverklaring, terwijl de richtlijnen deze uitzondering niet toestaan.

Geregeld wordt dat extra gegevens in de toelichting moeten worden opgenomen (lid 4) of bij de jaarrekening gevoegd moeten worden ten opzichte van wat het jaarrekeningrecht vereist (lid 5). Het verschil tussen in toelichting opnemen en bij de jaarrekening voegen is dat op grond van het jaarrekeningrecht de toelichting onderwerp is van de accountantscontrole, terwijl de gegevens die bij de jaarrekening gevoegd zijn (die ook wel aangeduid worden als overige gegevens) geen onderwerp van accountantscontrole zijn.

In het vierde lid wordt bepaald dat segmentinformatie in de toelichting op de jaarrekening wordt opgenomen. Dat hieronder een balans en winst-en verliesrekening per benoemde taak valt is implementatie van artikel 31, derde lid, van de richtlijnen. Door opname van segmentinformatie in de toelichting op de jaarrekening wordt geregeld dat deze segmentinformatie aansluit op de financiële cijfers van de systeembeheerder, dat duidelijk is voor een accountant wat gecontroleerd moet worden, dat de segmentinformatie overeenkomstig de waarderingsgrondslagen van de jaarrekening worden opgesteld en dat de segmentinformatie meeloopt in de publicatie van de jaarrekening.

Dat een vermelding van overeenkomsten met een waarde groter dan € 4,5 miljoen met elk verwant bedrijf moet worden opgenomen is implementatie van artikel 31, zesde lid, van de gasrichtlijn en continuering van artikel 43, zesde lid, van de Elektriciteitswet 1998.

Gelet op het belang van de financiële verhoudingen tussen een systeembeheerder en het infrastructuurbedrijf en van het financieel wordt, net als in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet, vereist dat de systeembeheerder hierover een verklaring of gegevens toevoegt aan de jaarrekening. Aangezien het aan ACM is toezicht te houden op de naleving van de wet kan een accountant zich niet zonder meer uitspreken over de vraag of een systeembeheerder aan de wet voldoet. Om die reden hoeft de accountantsverklaring niet te zien op de verklaring over de financiële verhouding tussen de systeembeheerder en het infrastructuurbedrijf en de gegevens over het financiëel beheer.

Het zesde lid regels de openbaarheid van de jaarrekening. Dit is implementatie van artikel 31, tweede lid, van de richtlijnen. Het jaarrekeningrecht verplicht niet in alle gevallen tot openbaarmaking, terwijl dit op grond van de richtlijnen wel vereist is. Met het zesde lid is de openbaarmaking van de jaarrekening door de systeembeheerders verzekerd.

Artikel 5.24

Dit artikel betreft het financieel beheer van systeembeheerders dat thans op vergelijkbare wijze is geregeld op grond van artikel 18a van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 10e van de Gaswet. Bij algemene maatregel van bestuur worden eisen gesteld aan het financieel beheer van een systeembeheerder om hiermee te verzekeren dat een systeembeheerder niet te grote financiële risico’s loopt en zodoende altijd zijn wettelijke taken kan uitvoeren. Hierbij gaat het met name om de investeringen die een systeembeheerder moet doen in zijn systemen om deze in werking te hebben, te onderhouden, te vernieuwen en uit te breiden. De eisen zijn nu opgenomen in het Besluit financieel beheer netbeheerder. Indien de systeembeheerder niet voldoet aan de in dit artikel gestelde eisen stelt hij ACM hiervan onverwijld op de hoogte en stelt een plan op om te zorgen dat het voldoet aan de gestelde eisen. Om direct het financiële risico te beperken wordt er in deze periode geen dividend uitgekeerd aan de aandeelhouders.

Artikel 5.25

Dit artikel bevat een bepaling inzake het faillissement van leveranciers of programmaverantwoordelijken. Een vergelijkbare bepaling is thans opgenomen in artikel 16, eerste lid, onderdeel m, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 10, derde lid, onderdeel c, van de Gaswet. Het artikel borgt dat aangeslotenen ook bij faillissement van hun leverancier of programmaverantwoordelijke voorzien blijven van elektriciteit of gas. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen hier nadere regels over worden gesteld.

Artikel 5.26

Dit artikel heeft betrekking op storingsmeldingen. Een systeembeheerder moet er zorg voor dragen dat storingen op een eenvoudige wijze kunnen worden gemeld. Dit is thans neergelegd in artikel 19e van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 35e van de Gaswet. Op grond van het tweede lid zal de materiële inhoud van het tweede en derde lid van thans geldende bepalingen bij algemene maatregel van bestuur worden geregeld. Dit houdt in dat de systeembeheerder van de gemelde onderbrekingen de datum en het tijdstip van het begin van de onderbrekingen, de duur van de onderbrekingen, de locatie, aard en oorzaak van de onderbrekingen alsmede het aantal getroffen afnemers registreert. Deze registratie dient hij op geschikte wijze openbaar te maken.

Artikel 5.27

Ondanks een procedure die ziet op een nauw verband tussen de realisatie van een windpark en een transmissiesysteem op zee, kan het zijn dat een windpark later dan gepland wordt geheel wordt aangesloten en dat na ingebruikname geheel of gedeeltelijk geen elektriciteit getransporteerd kan worden. In dit artikel is een compensatiemechanisme opgenomen voor de windparkexploitanten die hiermee geconfronteerd worden. Het artikel regelt uitputtend de compensatie voor schade die wordt geleden door windparkexploitanten wegens het niet kunnen transporteren van elektriciteit. Dit laat onverlet dat windparkexploitanten recht kunnen hebben op schadevergoeding om andere redenen, bijvoorbeeld ingeval de transmissiesysteembeheerder op zee bij het onderhouden van het transmissiesysteem op zee fysieke schade veroorzaakt aan windmolens. In paragraaf 6.7 van deze toelichting zijn de hoofdlijnen van het mechanisme uiteengezet.

In het eerste lid, onderdeel a, is opgenomen vanaf welk moment een recht op compensatie ontstaat rond de oplevering van het transmissiesysteem op zee. Dat is als het transmissiesysteem op zee geheel of gedeeltelijk wordt opgeleverd na de datum die is opgenomen in het scenario dat de Minister vaststelt inzake de ontwikkeling van windenergie op zee (artikel 5.6) en de windparkexploitant hierdoor geheel of gedeeltelijk geen elektriciteit kan laten transporteren. Dat laatste betekent concreet dat alleen een recht op compensatie ontstaat als de windparkexploitant zelf wel in staat zou zijn geweest om tijdig (delen van) het windpark in gebruik te nemen. Het zou immers niet passend zijn compensatie te bieden voor te late oplevering van het transmissiesysteem op zee als ook het windpark zelf pas later opgeleverd kan worden.

Het eerste lid, onderdeel b, bevat de compensatieregeling voor niet-beschikbaarheid van het transmissiesysteem op zee na oplevering. Een recht op compensatie ontstaat niet op het eerste moment van niet-beschikbaarheid. Om de windparkexploitant te prikkelen het onderhoud van het windpark af te stemmen op het onderhoud van het transmissiesysteem op zee wordt bepaald dat pas een recht op compensatie ontstaat als in een kalenderjaar de onderbreking van het transport de onderbreking die in een normaal jaar te verwachten is ten gevolge van onderhoud overstijgt. Gekozen is de gehele of gedeeltelijke onderbreking van het transport niet uitsluitend in een tijdseenheid te meten, maar het af te meten aan de hoeveelheid elektriciteit die niet kan worden getransporteerd. Hierdoor wordt voorkomen dat een kleine beperking van de capaciteit waar de windparkexploitant mogelijk niets van merkt al wel de start is van de periode waarin nog geen recht op compensatie ontstaat. Bovendien wordt hiermee beter aangesloten bij de feitelijke niet beschikbare transportcapaciteit. Ook hier geldt de eis dat compensatie alleen wordt geboden als de windparkexploitant hierdoor geheel of gedeeltelijk geen elektriciteit kan laten transporteren. Als bijvoorbeeld het windpark wegens een eigen technisch probleem ook geheel of gedeeltelijk buiten gebruik is, is het immers niet redelijk toch compensatie te bieden wegens niet beschikbaarheid van het transmissiesysteem op zee.

Op basis van de algemene maatregel van bestuur waar dit artikel de grondslag voor biedt zal het compensatiemechanisme verder worden uitgewerkt. Vooral van belang is welke aspecten bij de compensatie betrokken kunnen worden en in welke situaties dat is. Daarbij zal worden bepaald wat onder schade ten gevolge van uitgestelde inkomsten wordt verstaan (tijdswaarde van geld in relatie tot het later genieten van inkomsten) en hoe dat vastgesteld kan worden (bijvoorbeeld hoe de discontovoet wordt bepaald).

Artikel 5.28

In dit artikel staat de verplichting dat indien een systeembeheerder elektriciteit of gas inkoopt ter uitvoering van zijn wettelijke taken, hij dit doet op basis van transparante, niet-discriminatoire, marktconforme procedures. Deze verplichting geldt op vergelijkbare wijze op grond van artikel 16, zesde lid van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 10a, tweede lid, van de Gaswet, zij het dat de verplichting thans niet geldt voor distributiesysteembeheerders voor gas. Voorgesteld wordt dit te stroomlijnen en de verplichting voor alle systeembeheerders te laten gelden.

Artikel 5.29

Dit artikel betreft een bepaling inzake de wisseling van leverancier door een aangeslotene. Dit artikel betreft de implementatie van artikel 3 van richtlijn 2009/72 en van richtlijn 2009/73. Deze bepaling geldt op vergelijkbare wijze op grond van artikel 24a van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 17a van de Gaswet. Een belangrijk element voor het goed functioneren van een geliberaliseerde energiemarkt is dat afnemers die van leverancier willen wisselen, snel worden bediend, zodat zij ook effectief van hun keuzevrijheid gebruik kunnen maken. Bij ministeriële regeling worden hier nadere regels over gesteld. Daarin worden in elk geval de termijn opgenomen waarbinnen de leverancierswisseling moet plaatsvinden. Die termijn zal voor alle afnemers hetzelfde zijn, ongeacht de omvang van hun afname, een en ander overeenkomstig de huidige praktijk.

Artikel 5.30

Dit artikel betreft het door de systeembeheerder instellen van een klachtenprocedure voor aangeslotenen met een kleine aansluiting. Dit artikel betreft de implementatie van artikel 3 van richtlijn 2009/72 en van richtlijn 2009/73 en geldt alleen voor kleinverbruikers. Deze bepaling geldt op vergelijkbare wijze op grond van artikel 19d van de Elektriciteitswet 1998 en 35d van de Gaswet. Nadere regels over de klachtenprocedure kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden gesteld.

Artikel 5.31

De inhoud van dit artikel geldt thans op vergelijkbare wijze voor elektriciteit op grond van artikel 16, eerste lid, onderdeel h, van de Elektriciteitswet 1998. Voor het stimuleren van het gebruik van duurzaam opgewekte energie is transparantie over de herkomst van de energie van belang. Waar voor elektriciteit reeds langer een systeem van certificaten of garanties van oorsprong bestaat (duurzame energie en warmtekrachtkoppeling) waarbij de herkomst wordt vastgesteld en gewaardeerd, is voor gas meer recent een vergelijkbare systematiek geïntroduceerd. Deze garanties van oorsprong zijn bedoeld om hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbaar gas te kunnen verhandelen. Een belangrijk startpunt voor het kunnen verstrekken van garanties van oorsprong is de vaststelling dat de betreffende productie-installatie geschikt is om elektriciteit of gas uit hernieuwbare elektriciteit te produceren. Dit artikel legt vast dat deze vaststelling door de systeembeheerder wordt gedaan op verzoek van de producent.

Artikel 5.32

Dit artikel betreft een bepaling inzake de samenwerking tussen transmissiesysteembeheerders binnen de gehele Europese Unie en tussen een transmissiesysteembeheerder en het Agentschap, die thans op vergelijkbare wijze geldt op grond van artikel 16, tweede lid, de onderdelen h en m, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 10a, eerste lid, onderdelen i en m, van de Gaswet. Dit artikel betreft de uitvoering van artikel 12, derde lid, van verordening 714/2009 of artikel 12, derde lid, van verordening 715/2009 onder meer teneinde de nationale markten op één of meer geografische gebieden als bedoeld in artikel 12, derde lid, van verordening 714/2009 te integreren en samenwerking tussen de transmissiesysteembeheerders en buitenlandse transmissiesysteembeheerders aan te moedigen.

Artikel 5.33

In artikel 10.18 is opgenomen dat de Minister belast is met de uitvoering van verordening 994/2010. Deze verordening heeft betrekking maatregelen tot veiligstelling van de gaslevering. Het is wenselijk hierbij gebruik te maken van de kennis en expertise van de transmissiesysteembeheerder voor gas. Om die reden is thans in artikel 10a, eerste lid, onderdeel h, van de Gaswet bepaald dat de Minister de netbeheerder van het landelijkgastransport werkzaamheden op kan dragen ter uitvoering van deze verordening. Dit wordt vrijwel ongewijzigd overgenomen in dit artikel.

Artikel 5.34

Door de transitie naar een duurzame energievoorziening kan er onduidelijkheid en onzekerheid ontstaan over nieuwe taken die uit deze transitie voortkomen. Om impasses in de markt te voorkomen is voorzien in de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur te bepalen dat tijdelijk taken die niet door marktpartijen worden opgepakt kunnen worden uitgevoerd. Het doel is om de opkomst van toekomstige innovaties niet onnodig te frustreren door wettelijke bepalingen. Dit artikel komt tegemoet aan de wens van flexibiliteit om in te kunnen springen op en in de praktijk ervaring op te doen met ontwikkelingen op het gebied van energievoorzieningen. Op deze wijze kan gekeken worden of de markt deze taken zelf op kan pakken en zo niet of er bepaalde maatregelen nodig zijn, waardoor de markt deze taak alsnog op kan pakken. Op basis van dit artikel worden de randvoorwaarden vastgesteld op basis waarvan het mogelijk is om taken die nu nog niet voorzien zijn te beleggen bij de systeembeheerder. Zo moeten deze tijdelijke taken verband houden met de wettelijke taken die een systeembeheerder heeft, om het beheer van het systeem niet onnodig te belasten met wezensvreemde (commerciële) activiteiten.

Artikel 5.35 en 5.36

In de artikelen 5.35 en 5.36 is bepaald welke taken interconnectorbeheerders en beheerders van gesloten distributiesystemen hebben. Het systeem van een interconnectorbeheerder en een beheerder van een gesloten distributiesysteem hebben een ander karakter dan dat van de systeembeheerders. Verschillende taken die gelden voor systeembeheerders zijn niet van toepassing op interconnectorbeheerders en beheerders van gesloten distributiesystemen veelal om het onnodig opleggen van administratieve lasten te voorkomen. Waar andere artikelen van dit wetsvoorstel die zich richten tot systeembeheerders, ook moeten gelden voor interconnectorbeheerders en beheerders van gesloten distributiesystemen, is dit in deze artikelen expliciet bepaald. De artikelen die zich alleen richten tot systeembeheerders, gelden dus niet voor interconnectorbeheerders en beheerders van gesloten distributiesystemen. Uitgangspunt bij de keus welke taken en andere artikelen gelden voor interconnectorbeheerders en beheerders van gesloten distributiesystemen, is dat met deze taken en verplichtingen in elk geval voldaan wordt aan de Europese regels, maar dat waar dit niet strikt noodzakelijk is, aanvullende nationale regels niet gelden.

Artikel 5.37

Op grond van dit artikel kan bij algemene maatregel van bestuur bij wijze van experiment worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens dit wetsvoorstel. De delegatiegrondslag voor deze zogenaamde experimenten-AMvB is thans opgenomen artikel 7a van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 1i van de Gaswet. In paragraaf 3.3 van het algemeen deel van de toelichting is nader ingegaan op de wens bepaalde experimenten mogelijk te maken.

Artikel 6.1

In het eerste lid van dit artikel wordt bepaald dat systeembeheerders voor het uitvoeren van hun wettelijke taken, met uitzondering van hun tijdelijke taken en de taken die krachtens artikel 5.37 aan hun zijn opgedragen, de tarieven in rekening kunnen brengen die krachtens hoofdstuk 6 zijn vastgesteld, vergoedingen in rekening kunnen brengen waarop ACM toezicht kan houden of bedragen in rekening kan brengen die in artikel 7.6 zijn bedoeld of die door middel van marktconforme procedures tot stand zijn gekomen. De vaststelling van tarieven of vergoedingen voor tijdelijke taken en experimentele taken is geregeld in artikel 6.2. In de huidige situatie zijn er verschillende tarieven die door systeembeheerders voor specifieke taken worden geïnd, maar waarvoor geen expliciete basis in de wet is opgenomen. Hierop ziet het eerste lid, onderdeel b. Het verschil tussen vergoedingen en tarieven is dat tarieven ex-ante door middel van de tariefregulering worden vastgesteld en vergoedingen van geval tot geval kunnen verschillen.

Het eerste lid, onderdeel c, ziet ten eerste op de bedragen die in het kader van balanshandhaving bij programmaverantwoordelijken in rekening kunnen worden gebracht en ten tweede op de inkomsten uit veilingen bij interconnectiecapaciteit. Hiervoor gelden regels op basis van Europese verordeningen, en deze inkomsten uit veilingen zijn daarom niet in dit wetsvoorstel geregeld. Bij de transmissiesysteembeheerder voor gas is de veilingprijs gelijk aan een gereguleerd tarief met daar bovenop een veilingpremie. Dat gereguleerde tarief komt tot stand op basis van artikel 6.16, eerste lid.

Het tweede lid bepaalt dat systeemgebruikers aan de systeembeheerders de tarieven, vergoedingen en bedragen ook moeten betalen. Vergelijkbare bepalingen zijn thans opgenomen bij de specifieke taken, zoals in artikel 23, eerste lid, en 24, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998, maar niet altijd. Voor de duidelijkheid en eenduidigheid wordt nu voor alle tarieven, vergoedingen en bedragen die door systeembeheerders op grond van het wetsvoorstel in rekening mogen worden gebracht bepaald dat systeemgebruikers ook de plicht hebben deze te betalen.

In het derde lid van dit artikel wordt bepaald dat systeembeheerders, met uitzondering van de transmissiesysteembeheerder voor gas, lagere tarieven dan de tarieven vastgesteld door ACM in rekening mogen brengen. De uitzondering voor de transmissiesysteembeheerder voor gas is opgenomen omdat de tarieven per individueel invoed- en afleverpunt worden vastgesteld. Vrijheid om tarieven ook lager vast te stellen dan een niveau bepaald door ACM, zou impliceren dat de transmissiesysteembeheerder voor gas de mogelijkheid heeft om specifieke invoeders of afnemers te bevoordelen. Dat wordt onwenselijk geacht. Voor de andere systeembeheerders biedt het verbod op discriminatie, opgenomen in artikel 5.2, voldoende waarborg dat geen discriminatie mogelijk is, omdat daar meer generieke tarieven gelden.

Artikel 6.2

In dit artikel wordt geregeld dat er tarieven of vergoedingen gelden voor tijdelijke taken die op grond van artikel 5.34 aan een systeembeheerder zijn toegekend of voor taken die in het kader van experiment (artikel 5.37) worden toegekend. Afhankelijk van de aard van deze taak en de onderliggende kostenstructuur, zal worden bezien of een tarief of vergoeding het meest aangewezen is. Een tarief wordt, net als andere tarieven, ex ante door ACM vastgesteld. Een vergoeding wordt door een systeembeheerder zelf vastgesteld en kan door ACM worden getoetst. Belangrijke aandachtspunten bij deze toets zijn of een vergoeding gebaseerd is op de werkelijke kosten, en uiteraard of een vergoeding niet-discriminerend en transparant is. Op deze wijze wordt gewaarborgd dat voor een systeembeheerder voor tijdelijke taken en taken in een kader van een experiment voldoende inkomsten verzekerd zijn. Maar ook wordt gewaarborgd dat op deze tijdelijke en experimentele taken geen hogere tarieven of vergoedingen dan nodig in rekening worden gebracht.

Artikel 6.3

In dit artikel wordt aangegeven welke tarieven worden onderscheiden. De tarieven worden onderscheiden in drie categorieën: tarieven die verband houden met het aansluiten, met het transporteren en met het meten. De tarieven zijn bedoeld om voor systeembeheerders inkomsten te genereren ter dekking van de kosten voor de uitvoering van wettelijke taken. Daarom is gekozen voor de terminologie «ter dekking van de kosten». Het tweede lid bepaalt dat tarieven kunnen verschillen per spannings- of drukniveau en voor verschillende categorieën systeembeheerders en gebruikers. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan verschillen in het verbruikspatroon, type aansluiting, of aansluiting op andere spannings- of drukniveaus. Hiermee kan een verband worden gelegd tussen de veroorzaker van kosten en het tarief dat door de veroorzaker wordt betaald.

Artikel 6.4 en 6.5

De tarieven en vergoedingen die verband houden met de aansluittaak worden onderscheiden in tarieven die vooraf worden vastgesteld voor het aanleggen en in stand houden van standaardaansluitingen (artikel 6.4) en vergoedingen voor het wijzigen (inclusief verplaatsen) of verwijderen van aansluitingen, voor het aanleggen en in stand houden van relatief grote aansluitingen (ten minste groter dan 1 MVA bij elektriciteit of 40 m3 (n) per uur bij gas), koppelingen van aansluitingen op systemen en tijdelijke aansluitingen (artikel 6.5).

Standaardaansluitingen zijn alle aansluitingen waarvoor geen maatwerkaansluiting wordt geleverd. Dat betekent dat voor aansluitingen tot 10 MVA (elektriciteit) en tot 40 m3 (n) per uur (gas) door systeembeheerders een standaardaansluiting moet worden bepaald en dat daarvoor ex ante tarieven voor worden vastgesteld. Een nadere onderverdeling van verschillende standaardaansluitingen vindt plaats in de tarievencode, bedoeld in artikel 9.2. Voorts wordt onderscheid gemaakt tussen een eenmalig en een periodiek aansluittarief. Het eenmalige aansluittarief bestaat uit een bedrag dat is opgebouwd uit een vast bedrag voor de verbreking van het systeem om een fysieke verbinding van de installatie van een aangeslotene met het systeem tot stand te brengen, voor het installeren van voorzieningen om het systeem te beveiligen en voor het tot stand brengen van een verbinding met een maximale buis- of kabellengte. Deze lengte is tot dusver vastgelegd in de codes en bepaald op een lengte van 25 meter. De periodieke aansluitvergoeding dient ter dekking van de kosten die verband houden met het in stand houden van die aansluiting, bedoeld in artikel 5.9, zesde lid. Ook voor de periodieke aansluitvergoeding geldt dat bepaald kan worden dat vanaf een bepaalde buis- of kabellengte een extra bedrag per meter voor elke meter meer dan die lengte in rekening gebracht wordt. Het aansluittarief voor herbruikbare activa, op dit moment onderscheiden in de codes, komt te vervallen omdat het in de praktijk niet meer voorkomt.

Onder het begrip «standaardaansluiting» vallen ook de koppelingen («aansluitpunten») van gasaansluitingen die door anderen dan de systeembeheerder zijn aangelegd op systemen van distributiesysteembeheerders van gas. De aanleg van deze koppelingen is een tariefgereguleerde taak. Een distributiesysteembeheerder voor gas dient dus in zijn tariefvoorstel te specificeren wat de vaste eenmalige en periodieke aansluittarieven voor koppelingen zijn die hij beheert. Het betreft alleen koppelingen met grote aansluitingen, omdat kleine aansluitingen niet door anderen dan een systeembeheerder mochten worden aangelegd.

Artikel 9.2, tweede lid, onder b, bepaalt dat in de tarievencode een onderverdeling moet worden gemaakt in verschillende aansluitcategorieën, die een bandbreedte van aansluitcapaciteiten beslaan. Voor elke in de codes onderscheiden aansluitcategorie wordt een gemiddeld standaardtarief vastgesteld. Dit tarief kan verschillend worden vastgesteld voor aansluitingen met eenzelfde vermogen of capaciteit op een verschillend spanning- of drukniveau. Dit geldt eveneens voor koppelingen.

In artikel 6.4, vierde lid, wordt vastgelegd dat bij aansluitingen tot 10 MVA degene die om een aansluiting verzoekt betaalt voor de aansluiting als ware deze zijn aangelegd op het voor een dergelijke aansluiting bestemde punt dat de laagste kosten voor de verzoeker oplevert. Als om nettechnische redenen de aansluiting in de praktijk elders gerealiseerd wordt hoeft de verzoeker niet te betalen voor de meerkosten. Dit is thans geregeld in artikel 27, tweede lid, onderdeel f, van de Elektriciteitswet 1998.

De vergoedingen voor maatwerkaansluitingen, geregeld in artikel 6.5, zijn enigszins vormvrij. Dat betekent dat zij net als het standaardtarief éénmalig en periodiek in rekening kunnen worden gebracht, maar dit is geen vereiste. Maatwerkvergoedingen zijn van toepassing op aansluitingen waarvoor geen standaardaansluiting is gedefinieerd, waarvoor door de verzoeker wordt gevraagd om van de standaardaansluiting af te wijken en voor tijdelijke aansluitingen (onderdeel a). In de praktijk zijn grotere en technisch meer complexe aansluitingen maatwerkaansluitingen waarvoor vergoedingen individueel worden vastgelegd.

Ten aanzien van tijdelijke aansluitingen wordt opgemerkt dat de tijdelijke periode kan verschillen van enkele dagen of weken voor bijvoorbeeld evenementen of kermissen tot enkele jaren voor bijvoorbeeld bouwaansluitingen. In de codes zal worden geregeld welke aansluittypen gekwalificeerd worden als standaardaansluiting.

In onderdeel b van artikel 6.5 is aangegeven dat voor het koppelen van een aansluiting met een elektriciteitssysteem, bedoeld in artikel 5.9, derde lid, eveneens een maatwerkvergoeding in rekening wordt gebracht. Het betreft hier het koppelen van een aansluiting die is aangelegd door een derde partij.

In onderdeel c is aanvullend bepaald dat voor het wijzigen en verwijderen van een aansluiting eveneens een maatwerkvergoeding in rekening wordt gebracht. Verplaatsing van een aansluiting wordt geacht onder «het wijzigen van een aansluiting» te vallen.

Het tweede lid bepaalt dat bij maatwerkaansluitingen onder de 10 MVA de kosten in rekening worden gebracht als ware deze zijn aangelegd op het voor een dergelijke aansluiting bestemde punt dat de laagste kosten voor de verzoeker oplevert. Als om nettechnische redenen de aansluiting in de praktijk elders gerealiseerd wordt hoeft de verzoeker niet te betalen voor de meerkosten. Dit is thans geregeld in artikel 27, tweede lid, onderdeel f, van de Elektriciteitswet 1998. Bij maatwerkaansluitingen is hierbij wel van belang dat bij «een voor een dergelijke aansluiting bestemd punt» meespeelt dat de verzoeker specifieke eisen kan stellen aan de aansluiting, bijvoorbeeld ten aanzien van transportzekerheid. Dit aspect ligt besloten in de formulering «een voor een dergelijke aansluiting bestemd punt» en betekent derhalve dat de verzoeker niet goedkoper uit kan zijn dan op grond van zijn verzoek mogelijk is.

De aansluitingen van de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit zijn in beginsel maatwerkaansluitingen. Voor aansluitingen en koppelingen van het transmissiesysteem voor gas, gelden op dit moment echter uniforme tarieven die in rekening worden gebracht bij programmaverantwoordelijken (shippers) in plaats van aangeslotenen. Dit betekent dat aansluittarieven en tarieven op koppelingen niet of weinig gerelateerd zijn aan de kosten verbonden met een individuele aansluiting of koppeling. De transportkosten van het transmissiesysteem voor gas daarentegen zijn wel geïndividualiseerd per aansluitpunt (entry- en exitpunt). In het artikel 6.4, vijfde lid, is opgenomen dat de aansluittarieven van de transmissiesysteembeheerder voor gas, in afwijking van het eerste tot en met het derde lid, niet worden onderscheiden in een eenmalig en periodiek aansluittarief, dat ze worden vastgesteld voor invoed- en afleverpunten en in rekening worden gebracht bij programmaverantwoordelijken. Het gaat om een uniform aansluittarief dat met dezelfde tariefdrager als het transporttarief bovenop het transporttarief per invoed- en afleverpunt in rekening wordt gebracht.

Artikel 6.6

Dit artikel biedt de basis voor de transporttarieven. Een belangrijke vereenvoudiging is de samenvoeging van het vaste en het variabele transporttarief tot één transporttarief. Het vaste transporttarief werd in de afgelopen jaren op ieder spannings- of drukniveau op dezelfde hoogte vastgesteld voor alle systeembeheerders, behalve voor de transmissiesysteembeheerder voor gas. Het effect hiervan was dat er een beperkte relatie was tussen de hoogte van het tarief en de onderliggende kosten van een systeembeheerder. Bovendien bracht de scheiding administratieve lasten met zich mee. Naast het transporttarief wordt, alleen voor elektriciteit, een blindvermogentarief onderscheiden. Het blindvermogentarief kan in rekening worden gebracht bij aangeslotenen die het systeem belasten met zogenaamd «niet-werkzame» energie. Dit is energie die niet wordt verbruikt, maar wel transportcapaciteit inneemt. Dit volgt uit het feit dat het elektriciteitssysteem op wisselspanning functioneert. Het tarief is niet direct toerekenbaar aan specifieke kosten die gemoeid zijn met de bestrijding van blindvermogen; het tarief is bedoeld om aangeslotenen te prikkelen zich te onthouden van het veroorzaken van blindvermogen. Doordat dit tarief bestaat, kiezen aangeslotenen ervoor om zelf maatregelen te nemen om hun eigen blindvermogenproductie tegen te gaan. Zo geldt het principe «de veroorzaker betaalt». Het alternatief zou zijn dat de systeembeheerder maatregelen neemt ter bestrijding van blindvermogen, zoals de installatie van spoelen en condensatorbanken en deze kosten via het transporttarief socialiseert. Dit zou minder efficiënt zijn. Nadere uitwerking van het blindvermogentarief vindt op grond van artikel 9.2, tweede lid, onder f, plaats in de tarievencode.

In het tweede lid wordt bepaald welke kosten van de systeembeheerder door het transporttarief worden gedekt. Het gaat om de kosten die een systeembeheerder ter uitvoering van zijn wettelijke taken moet maken, behoudens de taken waar andere tarieven of vergoedingen voor worden vastgesteld. Dit betreffen ten minste de kosten die verband houden met het aansluiten en het meten. De overheadkosten voor de taken waar andere tarieven voor worden vastgesteld en die onderdeel uitmaakten van het vaste transporttarief worden in het transporttarief opgenomen. De hoogte van het transporttarief kan per spannings- of drukniveau verschillen, maar dat wil niet zeggen dat er voor ieder spannings- of drukniveau een afzonderlijk tarief moet worden vastgesteld. Voor de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit worden tarieven vastgesteld die op het spanningsniveau van 110 kV en 150 kV gelijk zijn, alsmede voor het spanningsniveau van 220 kV en 380 kV. Daarom is in het tweede lid de zinsnede «of binnen een bandbreedte daarvan» toegevoegd.

Het tweede lid, onderdeel b, bepaalt dat de kosten die op hogere spannings- of drukniveaus worden gemaakt ten behoeve van de lagere spannings- of drukniveaus in het transporttarief voor het lagere niveau worden opgenomen. Dit is het «cascadestelsel». De cascade is een principe op grond waarvan de kosten van een systeem op een hoger spannings- of drukniveau worden toegerekend aan een systeem op een lager niveau naar rato van het aandeel van het laatstgenoemd systeem in de totale afname van energie of vermogen van het eerstgenoemde systeem.

In het derde lid wordt bepaald dat een transporttarief alleen in rekening wordt gebracht bij aangeslotenen of systeembeheerders die elektriciteit of gas aan een systeem onttrekken. In dit lid zijn systeembeheerders apart benoemd, omdat zij niet behoren tot de categorie «aangeslotenen», en omdat wel nodig is dat in bepaalde gevallen systeembeheerders bij andere systeembeheerders transportkosten in rekening brengen als gevolg van toepassing van het cascadeprincipe zoals opgenomen in het tweede lid, onder b. Uit dit artikel volgt voorts dat er géén producententarief is, dus geen tarief voor invoeding van gas of elektriciteit. Dit geldt niet voor het transmissiesysteem voor gas.

Er zijn aangeslotenen met een kleine aansluiting die door de omvang van hun invoeding een grotere aansluiting nodig hebben. Het vierde lid voorziet in de mogelijkheid voor een dergelijke aangeslotene om de systeembeheerder te verzoeken het transporttarief op een lagere aansluitcategorie af te rekenen. De aangeslotene met een kleine aansluiting moet wel zelf kunnen aantonen door het gebruik van een slimme meter, dat gelet op zijn afname hij een kleinere aansluiting had kunnen hebben en slechts door de invoeding een grotere aansluiting noodzakelijk is.

In het vijfde lid is opgenomen dat indien een installatie met meerdere verbindingen op een systeem met één spanningsniveau (of een bandbreedte daarvan) is aangesloten, wordt voor de berekening van transporttarief deze installatie geacht te beschikken over één aansluiting op dat betreffende spanningsniveau of een bandbreedte van spanningsniveaus. Een vergelijkbare bepaling was opgenomen in artikel 27, tweede lid, onder c, van de Elektriciteitswet 1998.

Het zesde beschrijft de tariefstructuur van het transport door de transmissiesysteembeheerder voor gas. Deze wijkt op hoofdlijnen af van de tariefstructuur van de andere systeembeheerders. Uitgangspunt voor de tariefregulering is dat gas het systeem binnenkomt op een relatief beperkt aantal invoedpunten en het systeem verlaat op een relatief beperkt aantal afleverpunten. Programmaverantwoordelijken, ook wel shippers genoemd, kunnen capaciteit contracteren op deze punten. De transmissiesysteembeheerder neemt gas in dat aangeboden wordt op invoedpunten, transporteert het en stelt het gas ter beschikking op afleverpunten. Voor al deze invoed- en afleverpunten op het systeem stelt ACM transporttarieven vast. Hierbij wordt opgemerkt dat de bewoording in het zevende lid niet vereist dat elk tarief individueel en per aflever- en invoedpunt wordt vastgesteld, slechts dat deze betrekking heeft op een aflever- en invoedpunt.

De beide typen tarieven worden thans uitgedrukt in euro’s per kilowattuur per uur per jaar. Nadere regels over de tariefdrager worden bij de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 6.9 vastgesteld. De tarieven kunnen per invoed- en afleverpunt verschillen. Interconnectiepunten vormen ook aflever- en/of invoedpunten waarvoor een tarief wordt vastgesteld. In tegenstelling tot bij elektriciteit en de distributiesysteembeheerder voor gas, geldt er dus geen zogenaamd postzegeltarief voor het transport op het systeem van de transmissiesysteembeheerder voor gas. Deze systematiek sluit aan op de Europese systematiek.

Bij het beschrijven van de tariefsystematiek van de transmissiesysteembeheerder voor gas is gekozen voor een omschrijving die geen keuze impliceert tussen een vast (postzegel)tarief of een gedifferentieerd tarief. Dit geldt zowel voor de aansluit- als de transporttarieven. Dit creëert de ruimte om in de toekomst bepaalde typen aansluitingen (bijvoorbeeld aansluitingen op gasopslagen of aansluitingen van invoeders) op een andere manier te behandelen.

De transmissiesysteembeheerder voor gas hanteert meerdere typen transporttarieven voor verschillende varianten op het invoeden en afleveren van gas op invoed- en afleverpunten. Om deze reden bepaalt het zesde lid dat het meerdere «transporttarieven» betreft, en is in artikel 6.9, eerste lid, onder b, neergelegd dat de te onderscheiden transporttarieven bij algemene maatregel van bestuur nader beschreven kunnen worden.

Er is onderzocht of de tariefsystematiek voor het transport van de transmissiesysteembeheerder voor gas op hoofdlijnen meer in lijn gebracht kan worden met de systematiek die voor overige systeembeheerders van elektriciteit en gas geldt, maar hier is niet voor gekozen omdat de herverdelingseffecten groot zouden zijn. Ook van belang is dat momenteel in Europees verband wordt gewerkt aan een code om de systematiek van de transmissietarieven voor gas te harmoniseren. Inwerkingtreding van die code wordt verwacht in 2017. Het voorkomen van toekomstige strijdigheid met de Europese codes is een aanvullende reden om in dit wetsvoorstel niet voor een grootschalige aanpassing van de tariefstructuur te kiezen en de tariefstructuur slechts op hoofdlijnen in dit wetsvoorstel te omschrijven. Een nadere uitwerking van deze tariefstructuur vindt plaats bij algemene maatregel van bestuur en in de tarievencodes.

Artikel 6.7

In dit artikel wordt bepaald dat de transmissiesysteembeheerder voor gas een vergoeding in rekening kan brengen voor het behandelen van gas dat niet aan de invoedspecificaties voldoet. Deze handelingen zullen gebeuren op verzoek van degene die gas op het systeem wil invoeden.

In het tweede lid is opgenomen dat een systeembeheerder voor elektriciteit een vergoeding in rekening brengt ter dekking van 25% van de investeringskosten die verband houden met de verkabelingstaak uit artikel 5.7. De overige 75% van de investeringskosten worden in het transporttarief opgenomen. Dit betekent in de praktijk dat 75% van de efficiënte vermogenskosten en de afschrijvingen over de afschrijvingsperiode van de betreffende investeringen in het transporttarief mogen worden opgenomen, omdat daar geen vergoeding voor wordt vastgesteld. Aanvullend worden ook de operationele kosten gerelateerd aan de investeringen in het transporttarief opgenomen.

Artikel 6.8

Dit artikel heeft betrekking op het meettarief voor aangeslotenen met een kleine aansluiting. Voor aangeslotenen met een grote aansluiting is het voor systeembeheerders niet verplicht te meten, en hiervoor geldt dan ook geen meettarief. In de huidige systematiek worden vanaf 2008 de meettarieven bepaald op grond van het meettarief uit 2005 en jaarlijks geïndexeerd. Hier is destijds voor gekozen tegen de achtergrond van een spoedig verwachte uitrol van de slimme meter. Nadien is gebleken dat de grootschalige uitrol van de slimme meter langer duurde. Als reactie daarop is de Regeling meettarieven aangepast. Voor gas is per 1 januari 2012 het meettarief op het niveau van 2005 plus inflatiecorrectie vastgesteld. Kortweg werkt de regeling meettarieven als volgt: de komende jaren blijft het meettarief gehandhaafd conform het tarief van 2005, gecorrigeerd voor inflatie. Dat is opgenomen in een overgangsrechtelijke voorziening van artikel 12.23. ACM dient vast te stellen wat het verschil is tussen de kosten die systeembeheerders maken voor hun meetactiviteiten voor aangeslotenen met een kleine aansluiting en de tariefinkomsten die daar tegenover staan. Als de tariefinkomsten hoger zijn dan de kosten, wordt het verschil in de toekomst in mindering gebracht op de kosten van de systeembeheerders. Deze kosten zullen immers stijgen door de investeringen ten behoeve van de uitrol van de slimme meter. Door het verschil in mindering te brengen wordt een zo stabiel mogelijk meettarief gehandhaafd.

Het artikel beschrijft de gewenste tariefstructuur voor het meettarief nadat deze systematiek is beëindigd. Dat betekent dat ACM – vergelijkbaar met de aansluit- en transporttarieven – zal vaststellen wat de efficiënte kosten zijn voor de meettaak en dat het meettarief alleen dient ter dekking van de onderliggende, efficiënte kosten. In het tweede lid zijn de vergoedingen opgenomen die in het wetsvoorstel met betrekking tot meten worden onderscheiden.

Artikel 6.9

Dit artikel beschrijft een aantal aspecten van de tariefsystematiek die bij algemene maatregel van bestuur nader geregeld kunnen worden die van belang zijn voor de werking van de tariefsystematiek. Ten eerste betreft het een regeling van de tariefdragers. Het voornemen is dat op basis van het eerste lid, onder a, bij algemene maatregel van bestuur zal worden bepaald dat er voor aangeslotenen met een kleine aansluiting een capaciteitstarief geldt. Hiermee wordt bedoeld dat de afdracht van een aangeslotene voor de transporttaak niet afhankelijk is gemaakt van zijn variabele gebruik van het systeem maar dat zij wordt gebaseerd op een gemiddelde rekencapaciteit die hoort bij een bepaalde aansluitcategorie. Aansluitcategorieën zijn gekoppeld aan bandbreedtes van aansluitcapaciteiten. Bij gas is naast de aansluitcapaciteit ook het verbruik een determinant voor de indeling in een aansluitcategorie, in tegenstelling tot elektriciteit. In de tarievencode gas is geregeld dat, voor aansluitcapaciteiten kleiner dan 10 m3 (n) per uur, meerdere aansluitcategorieën bestaan, afhankelijk van de hoogte van het jaarlijkse verbruik. Het wegnemen van het verbruik als factor bij het bepalen van de aansluitcategorie, zou dit onderscheid onmogelijk maken en tot grote herverdelingseffecten leiden. Voor aangeslotenen met een grote aansluiting van elektriciteit is het transporttarief afhankelijk van het vermogen en/of verbruik op een aansluiting en voor aangeslotenen met een grote aansluiting van gas afhankelijk van de capaciteit. Ten tweede betreft het de te onderscheiden transporttarieven voor de transmissiesysteembeheerder van gas, die verband houden met de taken die op grond van artikel 5.10, vijfde lid, nader zullen worden onderscheiden (tarieven voor transportondersteunende diensten) en de kosten die daardoor worden gedekt.

In het tweede lid wordt bepaald dat er bij algemene maatregel van bestuur nadere regels kunnen worden gesteld over de tariefstructuren, waarvan de hoofdlijnen in dit wetsvoorstel vastgelegd. Op grond van het derde lid kunnen nadere vergoedingen worden vastgesteld die nog niet in paragraaf 6.2 zijn onderscheiden, maar die wel noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de wet. Hierbij kan worden gedacht aan vergoedingen die verband houden met de transporttaak van de transmissiesysteembeheerder voor gas. Met het onderscheiden van vergoedingen in de algemene maatregel van bestuur zal terughoudend worden omgegaan. De voorkeur gaat uit naar een systematiek met vast te stellen tarieven.

Artikel 6.10

Dit artikel biedt de grondslag voor de methodebesluiten van de systeembeheerders. In de methodebesluiten wordt voor de duur van vier tot zes jaar vastgelegd op welke wijze de voor de bepaling van de tarieven beslissende elementen worden vastgesteld. ACM stelt de methodebesluiten vast met inachtneming van de Europese regels en het nationale wettelijke kader. Voor ieder van de vier categorieën systeembeheerders wordt één methodebesluit vastgesteld.

In het eerste lid wordt bepaald dat ACM de methoden vaststelt nadat een uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is doorlopen. Door het verplichten van deze procedure wordt verzekerd dat belanghebbenden voldoende inspraak hebben in de totstandkoming van dit besluit. Bovendien verzekert de procedure dat de besluiten van ACM transparant en voldoende gemotiveerd zijn.

Voorts is bepaald dat een methodebesluit geldt voor een periode van vier tot zes jaren. Op grond van artikel 6.11, tweede lid, geldt bij een periode van zes jaar dat na het derde jaar van de reguleringsperiode de beslissende elementen opnieuw kunnen worden vastgesteld met gebruikmaking van nieuwe parameters. In het algemene deel van de toelichting is nader ingegaan op deze systematiek.

In het tweede lid zijn de primaire doelstellingen van de methode opgenomen: de systeembeheerders prikkelen tot het voeren een doelmatige bedrijfsvoering, het voorzien in een rendement dat in het economisch verkeer gebruikelijk is en het dienen van een betrouwbare, betaalbare en duurzame energievoorziening. De formulering brengt een nevenschikking aan van de geformuleerde doelstellingen.

Het prikkelen tot een doelmatige bedrijfsvoering is een belangrijk uitgangspunt, omdat de prikkel tot efficiënt werken op lange termijn tot kostenvoordelen leidt, die ingezet kunnen worden om de systeemtarieven te verlagen ten gunste van aangeslotenen. Op deze manier wordt de betaalbaarheid bevorderd. Momenteel geeft ACM met name invulling aan dit uitgangspunt door gebruik te maken van «price» of «revenue cap» regulering: het niveau van de toegestane inkomsten staat op korte termijn voor een groot gedeelte van tevoren vast, waardoor de systeembeheerder profijt heeft van efficiënt werken.

Met de verplichting om een rendement in acht te nemen dat in het economisch verkeer gebruikelijk is, wordt invulling gegeven aan het begrip «redelijk rendement». In de huidige wetten is bepaald dat het rendement moet worden bepaald op een niveau dat niet hoger ligt dan in het economisch verkeer gebruikelijk is. Dit zou theoretisch een grondslag bieden om een niet-marktconform of zelfs géén rendement in acht te nemen bij het vaststellen van de toegestane inkomsten. De nieuwe formulering geeft meer duidelijkheid, zekerheid en sluit beter aan bij Europese bepalingen. De strekking van die bepalingen is dat het rendement ruimte geeft om investeringen te verrichten in de systemen teneinde de zekerheid daarvan te waarborgen. In de verordening 715/2009 wordt gesproken over de nodige winst op investeringen. Voor systeembeheerders is het kunnen realiseren van een redelijk rendement op investeringen van groot belang voor een gezonde bedrijfsvoering en een goed investeringsklimaat met voldoende prikkels om te investeren. Bij het vaststellen van welk rendement in het economische verkeer gebruikelijk is, kan bijvoorbeeld worden gekeken naar het rendement in andere lidstaten.

Naast doelmatigheid van de bedrijfsvoering wordt bepaald dat ACM bij de vaststelling van transporttarieven ook rekening houdt met de overige algemene doelen van het energiebeleid, betrouwbaarheid en duurzaamheid. Hierbij valt te denken aan investeringen in het kader van de voorzieningszekerheid en de energietransitie.

In de methodebesluiten wordt op grond van het derde lid ten minste de wijze vastgelegd van berekening van het niveau van de toegestane inkomsten, waarbij de verwachte efficiënte kosten worden betrokken, alsmede de wijze waarop een aantal van de elementen van de efficiënte kosten wordt bepaald:

  • a. wanneer van toepassing, het efficiëntieniveau van een systeembeheerder op grond van een vergelijking met een structureel vergelijkbare systeembeheer. Hierbij kan ACM gebruik maken van een statische efficiëntievergelijking. Momenteel wordt een statische efficiëntievergelijking bij de distributiesysteembeheerders afgeleid van een onderlinge vergelijking van prestaties («de maatstaf»). Bij de transmissiesysteembeheerders kan dit volgen dit uit een internationale vergelijking van prestaties. Voor de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit voert ACM voor het bepalen van het efficiëntieniveau reeds een internationale vergelijking uit. Voor de transmissiesysteembeheerder gas is dit nog niet het geval. Dit artikel verplicht ACM niet tot het uitvoeren van een dergelijke vergelijking, maar maakt duidelijk dat dit wel een mogelijkheid is;

  • b. een verwachte efficiëntieverandering: hiermee wordt gedoeld op de algemene dynamische efficiëntieverbetering die bedrijven, waaronder systeembeheerders, behalen in de loop van de tijd. Hierbij wordt opgemerkt dat de efficientieverbetering ook negatief kan zijn. Op dit moment houdt ACM al rekening met dit element;

  • c. het rendement dat in het economisch verkeer gebruikelijk is ziet op de vergoeding die wordt bepaald voor verschaffers van vreemd en eigen vermogen van de systeembeheerders;

  • d. de rekenvolumina zijn de schattingen van de volumina (zoals het verbruik, het vermogen, de gecontracteerde capaciteit, etc.) die zijn gebaseerd op daadwerkelijk gefactureerde volumina in eerdere jaren, die ten grondslag liggen aan de maximale hoogte van de tarieven. Op grond van de toegestane inkomsten, en de geschatte volumes, kan de hoogte van de te onderscheiden tarieven worden afgeleid. Hierbij is de mogelijkheid opengehouden om rekenvolumina voor bepaalde systeembeheerders niet vast te stellen, omdat in de bestaande regulering van de transmissiesysteembeheerder voor gas niet op een gelijke wijze rekenvolumina worden vastgesteld als bij andere systeembeheerders. Een verplichting voor ACM om dit alsnog te doen zou tot uitvoeringsproblemen leiden bij de regulering van de transmissiesysteembeheerder voor gas. De mogelijkheid bestaat echter wel;

  • e. een kwaliteitsterm voor distributiesysteembeheerders voor elektriciteit. Het zevende lid omschrijft de kwaliteitsterm nader.

Het vierde lid bepaalt dat bij de vaststelling van het efficiëntieniveau van een transmissiesysteembeheerder de niet-beïnvloedbare kosten zo veel mogelijk buiten beschouwing worden gelaten en dat kosten die samenhangen met landspecifieke kenmerken buiten beschouwing worden gelaten. Dit is van belang om tot een reële vaststelling van de verwachte efficiënte kosten te komen. Ondanks dat kosten niet-beïnvloedbaar zijn kunnen kosten wel verschillen tussen systeembeheerders, bijvoorbeeld als de niet-beïnvloedbare kosten samenhangen met het gebruik van het systeem door systeemgebruikers. Het is ook voor een goede vergelijking van belang dat deze kosten niet meegenomen worden in de onderlinge vergelijking tussen de verschillende systeembeheerders. Ditzelfde geldt voor landspecifieke kenmerken. Een vergelijking van transmissiesysteembeheerders uit verschillende landen is alleen zinvol als op gepaste wijze rekening wordt gehouden met verschillen tussen landen voor wat betreft de taken van de transmissiesysteembeheerders en zaken die van invloed zijn op de kosten van uitvoering van de taken. Een voorbeeld van een voor Nederland specifiek kenmerk is de kwaliteit van de systemen. In Nederland is er ten aanzien van systemen voor gekozen een hoog niveau van kwaliteit te hanteren. Dit heeft geleid tot kwalitatief hoogwaardige systemen die tot de meest betrouwbare van Europa behoren. Het is van belang dat bij de vaststelling van het efficiëntieniveau hiervoor oog kan zijn. Andere voorbeelden van kenmerken die van belang kunnen zijn bij een goede vergelijking tussen de Nederlandse transmissiesysteembeheerders en de transmissiesysteembeheerders uit andere landen zijn de kosten van ruimtelijke inpassing van systemen in dichtbevolkt gebied, toepassing van het voorzorgsbeleid inzake elektromagnetische velden (onder andere door gebruik te maken van zogenaamde wintrackmasten) en de taak omtrent leveringszekerheid van gas in periodes van strenge vorst. Het is aan ACM om te bepalen welke kosten niet-beïnvloedbaar zijn en wat landspecifieke kenmerken zijn.

In het vijfde wordt bepaald dat ACM bij de toepassing van het vastgestelde efficiëntieniveau van een transmissiesysteembeheerder niet beïnvloedbare kosten buiten beschouwing laat en rekening houdt met de financierbaarheid van de transmissiesysteembeheerder. Het bepalen van het efficiëntieniveau van systeembeheerders is van wezenlijk belang voor het prikkelen van systeembeheerders tot efficiëntie en het voorkomen dat tariefbetalers voor inefficiënties opdraaien. Het is daarbij evenwel van belang dat het toepassen van het efficiëntieniveau niet slechts tot doel heeft te komen tot zo laag mogelijk tarieven, er zijn ook andere aspecten relevant. Een belangrijk aspect is het op een juiste manier rekening houden met niet-beïnvloedbare kosten. Het is immers niet redelijk een efficiëntiekorting toe te passen op kosten die niet beïnvloedbaar zijn. Het is aan ACM om hieraan invulling te geven en daarbij te bepalen of en in welke mate de in het wetsvoorstel opgenomen belangen en andere belangen tot andere uitkomsten moeten leiden.

Bij de financierbaarheid van transmissiesysteembeheerder gaat het om het oog hebben voor het effect op de financiële positie van de transmissiesysteembeheerder van een eventuele negatieve bijstelling van het efficiëntieniveau. Dit speelt bijvoorbeeld een rol ten aanzien van kosten waarop een systeembeheerder (op korte termijn) geen efficiëntieslag kan maken, zoals bij de kosten van verwerving van de systemen bij de oprichting van de huidige transmissiesysteembeheerders die gepaard ging met overname van systemen waarbij (politieke) besluitvorming heeft plaatsgevonden over de waarde. Het volledig en direct afrekenen van de transmissiesysteembeheerders kan een significant effect hebben op de financiële positie van deze systeembeheerders. Daarom wordt bepaald dat ACM rekening houdt met de financierbaarheid. Hoe rekening wordt gehouden met de financierbaarheid is aan ACM, dat zou kunnen door transmissiesysteembeheerders (deels) niet af te rekenen op dit soort zaken, door een transitieperiode te hanteren richting het efficiëntieniveau of op een andere wijze.

In het zesde lid wordt geregeld dat ACM geen correctie voor het vastgestelde efficiëntieniveau, de efficiëntieverbetering en de kwaliteitsterm toepast op kosten die systeembeheerders aan andere systeembeheerders moeten afdragen aan hoger of naastgelegen netten, en de toezichtkosten. De reden hiervoor is dat systeembeheerders deze kosten verplicht moeten dragen en geen invloed hebben op deze kosten. Het zou niet redelijk zijn dezelfde efficiëntie-eisen toe te passen op deze vaststaande kosten.

Het zevende lid gaat nader in op de kwaliteitsterm genoemd in het derde lid. De kwaliteitsterm heeft tot doel systeembeheerders te stimuleren tot het optimaliseren van de kwaliteit van het transport dat zij verrichten. Systeembeheerders die een bovengemiddeld goede betrouwbaarheid realiseren, worden daarvoor in een volgende reguleringsperiode via de toegestane tarieven financieel beloond op basis van de maatschappelijke waarde van het verschil in kwaliteit. Systeembeheerders die een betrouwbaarheid beneden het gemiddelde realiseren, worden via ditzelfde systeem financieel gekort.

De kwaliteitsterm voor gas is door ACM de afgelopen jaren telkens op 0 gezet omdat is gebleken dat het zeer lastig is om een kwaliteitsterm voor gas vast te stellen die meetbaar en kwantificeerbaar is. Dit komt voornamelijk omdat de gasvoorziening in Nederland extreem betrouwbaar is (99.99%). Hierdoor kan een systeembeheerder zich niet onderscheiden van andere systeembeheerders met een hogere kwaliteit. Daarnaast zou volgens ACM het hanteren van een kwaliteitsterm voor gas een perverse prikkel kunnen introduceren bij systeembeheerders, die gasveiligheid economisch zouden gaan benaderen (kosten versus hoeveelheid onderbrekingen). Vanuit maatschappelijk oogpunt is besloten om daarom de kwaliteitsterm voor gas op 0 te zetten en in de evaluatie van ACM wordt voorgesteld de kwaliteitsterm af te schaffen. Voor distributiesysteembeheerders voor gas wordt daarom de kwaliteitsterm afgeschaft. Voor transmissiesysteembeheerders werd nooit een kwaliteitsterm vastgelegd.

Artikel 6.11

Met inachtneming van het methodebesluit stelt ACM voor iedere systeembeheerder een inkomstenbesluit vast, waarin per systeembeheerder wordt bepaald wat gedurende de reguleringsperiode de toegestane inkomsten zijn. Hierbij geeft ACM invulling aan de methode die op grond van artikel 6.10 is vastgesteld. Dit doet ACM twee keer binnen een reguleringsperiode van zes jaar: één keer bij aanvang van de reguleringsperiode voor de eerste drie jaren en één keer in het derde jaar van de reguleringsperiode voor de laatste drie jaren.

Door het vaststellen van een inkomstenbesluit is geen x-factorbesluit meer nodig.

In dit artikel is niet expliciet opgenomen dat ACM aan het begin van de reguleringsperiode, of, indien gekozen wordt voor een periode van zes jaar, aan begin van het tweede deel van de reguleringsperiode, een eenmalige bijstelling kan toepassen op het inkomstenniveau van een systeembeheerder naar het efficiënte niveau (de «one-off» of «one-up»). Dat houdt in dat meteen in het eerste jaar van de reguleringsperiode, de toegestane inkomsten worden bijgesteld naar het efficiënte niveau, in plaats van dat hier alleen naar toe wordt gegroeid (ingroeiperiode) tijdens de reguleringsperiode. Dit is niet langer nodig, omdat de eenmalige bijstelling was opgenomen in afwijking van de wettelijke x-factorformule, die een ingroeiperiode verplicht stelde. Op grond van dit wetsvoorstel hoeft de mogelijkheid van de toepassing van de «eenmalige bijstelling» niet langer geëxpliciteerd te worden. De combinatie van de eenmalige bijstelling en de statische efficiëntievergelijking zou kunnen leiden tot een zeer grote, plotselinge aanpassingen van het inkomstenniveau van een systeembeheerder. Grote plotselinge aanpassingen in het inkomstenniveau kunnen onredelijk zijn en de mogelijkheid dat dit gebeurt zou tot onzekerheid leiden bij systeembeheerders; dat is onwenselijk. Het apart benoemen van de termen «toegestane inkomsten» en «verwachte efficiënte kosten» in het eerste lid benadrukt dat deze niet hetzelfde zijn en dat een onmiddellijke toepassing van de eenmalige bijstelling en de statische efficiëntievergelijking niet verplicht is. Het is aan ACM de uitkomsten van een statische efficiëntievergelijking en de mogelijkheid voor het gebruik maken van de eenmalige bijstelling met redelijkheid toe te passen. In het verleden heeft ACM bijvoorbeeld bij de regulering van de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit de bijstelling van het inkomstenniveau als uitkomst van de statische efficiëntievergelijking over meerdere jaren verspreid. Toepassing van een dergelijke systematiek blijft mogelijk.

In het tweede lid, onder b, is bepaald dat bij de vaststelling van het inkomstenbesluit voor de laatste drie jaar van de reguleringsperiode uitbreidingsinvesteringen die niet de rijkscoördinatieregeling hebben doorlopen en relevante wijzigingen in wet- en regelgeving moeten worden meegenomen. Uitbreidingsinvesteringen die de rijkscoördinatieregeling doorlopen worden op grond van artikel 6.10 reeds in acht genomen bij het bepalen van de toegestane inkomsten.

Onderdeel c van het tweede lid vereist dat ACM ook rekening houdt met relevante wijzigingen die in de reguleringsperiode aan de voorliggende wet, of daarop gebaseerde bepalingen zijn gedaan. Het gevolg van relevante wijzigingen kan zijn dat de methode, die reeds voor de betreffende reguleringsperiode is vastgesteld op grond van artikel 6.10, op een aantal punten aangevuld of aangepast moet worden in het inkomstenbesluit. Een herziening van de gehele methode is dan niet aan de orde.

Artikel 6.12

Het tariefbesluit is het jaarlijkse besluit van ACM waarin de hoogte van de gereguleerde tarieven wordt vastgesteld, nadat de systeembeheerders daar een voorstel voor hebben gedaan. De hoogte van de tarieven volgt onder meer uit het methodebesluit en het inkomstenbesluit.

Daarnaast worden op grond van het derde lid bij het tarievenbesluit betrokken:

  • a. de toegestane inkomsten en efficiënte kosten die in het inkomstenbesluit voor het betreffende jaar zijn vastgesteld;

  • b. de geschatte vermogenskosten, met betrekking tot nog niet in gebruik genomen investeringen die onderdeel zijn van de rijkscoördinatieregeling. Zoals toegelicht in het algemeen deel van de toelichting, krijgen systeembeheerders normaliter kosten gerelateerd aan investeringen pas terug in de tarieven nadat de investeringen in gebruik zijn genomen. Het voornaamste voordeel van deze afwijkende systematiek is dat minder voorgefinancierd hoeft te worden en het beroep op vermogensverschaffers wordt verminderd;

  • c. de kosten voor investeringen gerelateerd aan de rijkscoördinatieregeling, die in aanvulling op onderdeel b, ook in het jaar van ingebruikname worden ingeschat en meelopen in de toegestane inkomsten van het jaar waarin zij worden gemaakt. Dit helpt aanvullend bij het verminderen van de kapitaalbehoefte van systeembeheerders;

  • d. de algemene prijsstijging door toepassing van de inflatie. De wijze van vaststelling van de relatieve wijziging van de consumentenprijsindex is niet langer specifiek in dit wetsvoorstel opgenomen, maar is ter beoordeling aan ACM. Het ligt echter niet voor de hand de systematiek daarvoor te wijzigen.

Het vierde en vijfde lid noemt een aantal gronden voor nacalculaties die ACM in acht kan nemen bij het vaststellen van de inkomsten of de tarieven. Niet alle kosten van systeembeheerders worden nagecalculeerd: dit zou de prikkel tot efficiënt werken, neergelegd in artikel 6.10, ondermijnen. Voor bepaalde kosten is het echter logisch dat de toegestane inkomsten kunnen worden gecorrigeerd. Het vierde lid noemt daarbij ten eerste het nacalculeren van de geschatte vermogenskosten voor nog niet in gebruik genomen investeringen en de kosten gerelateerd aan reeds gebruik genomen investeringen die worden uitgevoerd in het kader van de rijkscoördinatieregeling. Hierbij is het van belang om op te merken dat met deze nacalculatie geen één-op-één vergoeding van kosten wordt beoogd. Uitgangspunt is dat de nacalculatie bereikt dat alleen de efficiënte kosten van gerealiseerde investeringen worden vergoed. De tweede nacalculatie uit het vierde lid is een nacalculatie naar aanleiding van bezwaarprocedures, of rechtelijke uitspraken. Dit is thans neergelegd in artikel 41c, tweede lid, onder a, van de Elektriciteitswet en 81c, tweede lid, onder a, van de Gaswet. Hieraan is toegevoegd dat ook een herziening van een besluit door ACM betrokken wordt bij de vaststelling van de tarieven.

In het vijfde lid is een aantal nacalculatiegronden uitgewerkt die ACM kàn betrekken bij het vaststellen van de inkomsten of de tarieven. ACM kan zelf een keuze maken, zoals in de aanhef van het vijfde lid is bepaald, wanneer zij kiest voor het toepassen van deze nacalculatiegronden. Hierbij mag zij ook materialiteit in acht nemen om te voorkomen dat onjuistheden of onvolledigheden met geringe financiële consequenties tot grote uitvoeringslasten leiden. De eerstgenoemde nacalculatiegrond is het uiteenlopen van gerealiseerde volumina en rekenvolumina of toegestane inkomsten en gerealiseerde inkomsten. Dat betekent dat wanneer een verschil tussen rekenvolumina en gerealiseerde volumina, of een verschil tussen toegestane inkomsten en gerealiseerde inkomsten, leidt tot minder of meer inkomsten dan het toegestane inkomstenniveau van een transmissiesysteembeheerder, het verschil via nacalculatie wordt afgeroomd van, dan wel wordt toegevoegd aan, de toegestane inkomsten in het jaar daarna. De facto wordt hiermee een vorm van omzetregulering toegepast. Momenteel past ACM omzetregulering met behulp van rekenvolumina toe bij de regulering van de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit. Bij de regulering van de transmissiesysteembeheerder voor gas wordt ook een vorm van omzetregulering toegepast, maar op grond van een vergelijking van toegestane en gerealiseerde inkomsten. Voor de distributiesysteembeheerders geldt geen omzetregulering: afwijkingen van ingeschatte rekenvolumina zijn voor eigen rekening en risico van de systeembeheerder. De overige correctiemogelijkheden zijn nu opgenomen in de overige onderdelen van artikel 41c, tweede lid, van de Elektriciteitswet en 81c, tweede lid, van de Gaswet. In het vijfde lid, onderdeel b, onder 3, is aanvullend aangegeven dat ook voor de systeembeheerders positieve correcties kunnen worden gemaakt als gevolg van toekomstige taken. In hetzelfde lid onder c is bepaald dat ook een correctie toegepast kan worden met betrekking tot de volumecorrectie voor energie-intensieve elektriciteitsverbruikers, bedoeld in artikel 6.14, eerste lid. Hierdoor wordt het mogelijk voor ACM om rekening te houden met gemiste inkomsten bij systeembeheerders vanwege de toepassing van de volumecorrectie.

Artikel 6.13

ACM kan vergoedingen die een systeembeheerder bij systeemgebruikers in rekening brengt toetsen op onder meer de redelijkheid. Dit houdt in dat ACM toetst of de in rekening gebrachte vergoeding de efficiënte kosten van de verrichte taak reflecteert. ACM kan zowel ambtshalve, als op verzoek van een systeemgebruiker de vergoedingen toetsen. De mogelijkheid voor systeembeheerders om vergoedingen te vragen voor taken die zij verrichten moet bij of krachtens wettelijk voorschrift aan een systeembeheerder zijn toegekend, zoals in artikel 6.5, 6.7 en 6.8. Bij de algemene maatregel van bestuur in artikel 6.9 zullen andere vergoedingen, in het bijzonder voor de transmissiesysteembeheerder voor gas, worden vastgesteld en wordt bepaald ter dekking van welke kosten de vergoeding kan worden gevraagd. In het derde lid is opgenomen dat ACM op verzoek van een systeembeheerder kan controleren of de berekeningsmethodiek voor een vergoeding leidt tot vergoedingen die voldoen aan de eisen. Dit kan systeembeheerders zekerheid geven over de toelaatbaarheid van de vergoedingen die zij in rekening brengen bij systeembeheerders, zonder dat vereist is dat ACM elke individueel in rekening gebrachte vergoeding moet toetsen.

Artikel 6.14

In artikel 6.14 wordt een bijzondere voorziening getroffen waarbij, binnen de kaders van artikel 6.4, op een andere wijze het transporttarief wordt berekend. Het betreft de mogelijkheid om een volumecorrectie toe te passen op de transporttarieven voor energie-intensieve bedrijven in de mate waarin deze bedrijven een bijdrage leveren aan de stabiliteit van het systeem. Dit houdt in dat bij de toerekening van de tarieven er een correctie plaatsvindt op de volumes. Deze correctie is non-discriminatoir en wordt op basis van objectieve criteria toegepast. De uitwerking van het eerste lid vindt plaats in een algemene maatregel van bestuur op grond van het derde lid waarbij het in de bedoeling ligt de huidige leden 7 tot en met 11 van artikel 29 van de Elektriciteitswet 1998 op te nemen. De tweede voorziening geldt voor bedrijven met een bedrijfstijd die kleiner is dan 600 uur per jaar. De uitwerking hiervan vindt plaats in de tarievencodes op grond van artikel 9.2, tweede lid, onder g.

Artikel 6.15

Dit artikel heeft betrekking op de mogelijkheid dat een systeembeheerder bestaande (recreatie-) netten moet overnemen. Deze systeembeheerder zal de tegenprestatie voor de overdracht van de eigendom moeten voldoen aan de eigenaar van het systeem. Dit betekent dat de systeembeheerder hiervoor kosten zal moeten maken. Ook kan het voorkomen dat het systeem direct na de overname nog niet voldoet aan alle technische eisen die bij en krachtens dit wetsvoorstel daaraan worden gesteld. Voor zover het totaal van die kosten voor verwerving en aanpassing aan de wettelijke eisen doelmatig is en voor zover het gaat om een systeem waarvoor nog niet eerder een systeembeheerder was aangewezen, zullen die kosten op grond van dit artikel bij de tariefbepaling worden meegenomen.

Artikel 6.16

De inhoud van artikel 15, zevende en achtste lid, van de Elektriciteitswet 1998 en de vergelijkbare bepalingen uit artikel 2a van de Gaswet zijn opgenomen in artikel 6.16. Daarmee wordt voorzien in een procedure waarmee ACM de tarieven van een gesloten distributiesysteem kan toetsen. Aan de tarieven van een beheerder van een gesloten distributiesysteem worden niet dezelfde eisen gesteld als aan de tarieven voor de systembeheerders. Belangrijk is dat de tarieven gebaseerd zijn op de werkelijke kosten en niet-discriminerend en transparant zijn. Dit zijn dan ook de criteria waarop ACM de methode voor de berekening toetst. Het ligt in de bedoeling om in de algemene maatregel van bestuur die voorzien is op grond van het derde lid te bepalen dat de beheerder van een gesloten distributiesysteem binnen drie maanden na de datum waarop ACM hem heeft geïnformeerd, aan ACM informatie overlegt die relevant is voor de beoordeling van het verzoek, met daarbij een toerekening van de kosten en opbrengsten aan activiteiten die verband houden met de aanleg en het beheer van het gesloten distributiesysteem in overeenstemming met het daadwerkelijk gebruik van financiële of andere middelen voor die activiteiten. Dit is nu bepaald in het achtste lid van artikel 15 van de Elektriciteitswet 1998.

Artikel 6.17

In verordeningen 714/2009 en 715/2009 is neergelegd op welke wijze interconnectoren worden gereguleerd. Congestieproblemen op interconnectoren worden aangepakt met niet-discriminerende, aan de markt gerelateerde oplossingen waarvan voor marktspelers en de betrokken transmissiesysteembeheerders efficiënte signalen uitgaan. Dat betekent dat in geval van congestie, de betaalde vergoeding voor gebruik van schaarse interconnectiecapaciteit de resultante is van een marktgedreven biedproces. Voor interconnectoren en interconnectiepunten die in beheer zijn van de transmissiesysteembeheerder voor gas worden via de tariefregulering wel minimale tarieven vastgesteld. Daarbij moet rekening worden gehouden met de tariefregulering in de andere lidstaat. Dit wordt bepaald in het eerste lid. Het tweede lid is van toepassing op zowel elektriciteit als gas en bepaalt dat ACM bij het vaststellen van de methode rekening kan houden met de opbrengsten van veilingen.

In aansluiting op de verordening 714/2009, beoordeelt ACM of de situatie zich voordoet dat de opbrengsten niet efficiënt voor de doelen a en b als bedoeld in 16, zesde lid, van deze verordening kunnen worden aangewend en derhalve betrokken moeten worden bij de vaststelling van de tarieven.

Artikel 6.18 en 6.19

In artikel 11.6 wordt bepaald dat subsidie kan worden verstrekt aan een transmissiesysteembeheerder die een transmissiesysteem op zee beheert en dat die subsidie dient ter geheel of gedeeltelijke dekking van de toegestane inkomsten van deze systeembeheerder. In artikel 6.18 wordt bepaald dat bij het vaststellen van de tarieven rekening moet worden gehouden met de verstrekte subsidie. Deze bepalingen regelen dat de ACM het transmissiesysteem op zee op gebruikelijke wijze reguleert door de toegestane inkomsten van de systeembeheerder vast te stellen via het methodebesluit en het inkomstenbesluit. Bij de jaarlijkse tariefbesluiten wordt bij het vaststellen van de hoogte van de tarieven rekening gehouden met de ontvangen subsidie. Indien de subsidie de kosten van het transmissiesysteem op zee niet volledig dekt, dan zijn er twee situaties denkbaar. Als de transmissiesysteembeheerder op zee een andere rechtspersoon is dan de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit, dan brengt de transmissiesysteembeheerder op zee het deel dat niet door de subsidie wordt gedekt in rekening bij een transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit. Dit is vergelijkbaar met de wijze waarop de kosten van hoger gelegen netvlakken bij distributiesysteembeheerders in rekening wordt gebracht met dien verstande dat het in het geval van het systeem op zee geen hoger spanningsniveau betreft, maar een systeem op gelijk spanningsniveau.

Als de transmissiesysteembeheerders dezelfde rechtspersoon zijn met twee aanwijzingen, dan wordt het deel dat niet door de subsidie wordt gedekt bij de vaststelling van de transporttarieven toegevoegd aan de toegestane inkomsten van de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit. De kosten cascaderen weer op reguliere wijze naar de distributiesysteembeheerders en hun aangeslotenen.

Dit systeem waarborgt dat subsidiebedragen van tevoren vastgesteld kunnen worden, zonder dat de effectiviteit van de regulering van de ACM daarmee wordt ondermijnd. De achtergrond van het vraagstuk over de bekostiging van het net op zee is toegelicht in paragraaf 7.4 van het algemeen deel van deze memorie.

Artikel 6.19 strekt ertoe dat de schadevergoeding die een transmissiesysteembeheerder op zee op grond van artikel 5.27 moet betalen door ACM bij de vaststelling van het transporttarief wordt betrokken. In het tweede lid wordt bepaald dat de transmissiesysteembeheerder op zee de schadevergoedingskosten tot een bedrag van 10 mln. euro niet in de tarieven mag verrekenen indien er sprake is van grove nalatigheid van deze systeembeheerder. Het meerdere wordt wel door ACM betrokken bij het vaststellen van de tarieven. Het is aan ACM te beoordelen in welke mate sprake is van efficiënte kosten. Gelet op het feit dat het gaat om schadevergoedingen die gebaseerd zijn op kostenonderbouwingen en die op grond van onderhavig wetsvoorstel betaald moeten worden, zullen de kosten in beginsel efficiënt zijn.

Artikel 7.1

Dit artikel heeft betrekking op de monitoring van de markten voor elektriciteit en gas op het punt van de leverings- en voorzieningszekerheid. Dit artikel is inhoudelijk gelijk aan artikel 4a van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 52a van de Gaswet. Dit artikel implementeert artikel 4 van richtlijn 2009/72 en artikel 5 van richtlijn 2009/73. Deze artikelen verplichten de lidstaat de leverings- en voorzieningszekerheid te monitoren, in het bijzonder het evenwicht tussen vraag en aanbod op de nationale markt, het niveau van de verwachte toekomstige vraag, geplande of in aanbouw zijnde extra capaciteit, de kwaliteit en staat van onderhoud van de netten, en maatregelen ter dekking van een piekvraag of bij het in gebreke blijven van een of meer leveranciers. In artikel 7.1 wordt voorgesteld de Minister de taak te geven om genoemde aspecten te monitoren. Hij kan echter op grond van het derde lid van dit artikel opdracht geven aan een transmissiesysteembeheerder om werkzaamheden ten behoeve van de uitvoering van deze taak, te verrichten. De gedachte hierachter is dat een transmissiesysteembeheerder technisch het meest geëquipeerd is om dergelijke werkzaamheden uit te voeren. Hierbij kan gedacht worden aan een rolverdeling waarbij een transmissiesysteembeheerder de technische uitvoering (het verzamelen, analyseren en bewerken van de informatie) van deze taak verricht en de Minister de meer beleidsmatige beoordeling verricht (opstellen van het verslag van de resultaten, en eventueel naar aanleiding daarvan te nemen maatregelen).

Artikel 7.2

Dit artikel is inhoudelijk gelijk aan artikel 86d van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 66a van de Gaswet. Deze artikelen maken het mogelijk partijen op de elektriciteitsmarkt of de gasmarkt te verplichten (delen van) de hen ter beschikking staande elektriciteit, gas, transportcapaciteit, opslagcapaciteit of productiecapaciteit op een bepaalde wijze aan te bieden. Deze mogelijkheid omvat mede de mogelijkheid om te verplichten dat (delen van) de voor verschillende partijen beschikbare elektriciteit, gas, transportcapaciteit, opslagcapaciteit of productiecapaciteit aangeboden moeten worden. Het gaat dus niet alleen om de wijze waarop aangeboden wordt, maar ook om het feit dát aangeboden moet worden. Dit kan noodzakelijk zijn in het belang van transparante prijsvorming of ter bevordering van de liquiditeit, dan wel van de leveringszekerheid, daar waar deze verband houdt met transparantie en liquiditeit. Een liquide markt kenmerkt zich door een goede verhandelbaarheid van elektriciteit of gas zodat transacties tussen aanbiedende en vragende partijen snel tot stand kunnen komen. De uitwerking is afhankelijk van de mate van liquiditeit en transparantie en de leveringszekerheid, voor zover die daarmee verbonden is, in de elektriciteits- of gasmarkt.

Dergelijke maatregelen zijn een vergaande ingreep in de markten voor gas, elektriciteit, transportcapaciteit, opslagcapaciteit en productiecapaciteit. Om die reden zal van deze bevoegdheid dan ook uitsluitend gebruik worden gemaakt indien niet op een andere wijze, hetzij via het bestaande wettelijke instrumentarium, hetzij via overleg met of initiatieven van de sector, tot markttransparantie en liquiditeit gekomen zal worden. Met bestaande contracten en rechtsverhoudingen zal terdege rekening worden gehouden. Tot op heden is het niet nodig geweest van deze bepaling gebruik te maken.

Artikel 7.3

Dit artikel heeft eenzelfde strekking als artikel 66c van de Gaswet. Kern van dit artikel is dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld over de voorwaarden die handelaren hanteren ten opzichte van een leverancier met een leveringsvergunning. Doel van dit artikel is om de mogelijkheid te openen nadere regels te stellen ten aanzien van de voorwaarden die leveranciers hanteren ten opzichte van vergunninghouders. Onder deze voorwaarden vallen in ieder geval de bankgaranties die moeten worden gesteld voor levering van gas. Deze bankgaranties zouden niet meer dan twee maanden moeten omvatten. Op deze wijze kunnen de financieringskosten voor de gasleveranciers worden teruggebracht en wordt een mogelijke belemmering voor nieuwe toetreders ingeperkt. Op dit artikel is thans de Regeling zekerheidsstelling voor de levering van gas aan vergunninghouders gebaseerd.

Hoewel in de huidige situatie dit artikel alleen voorkomt in de Gaswet, wordt in het wetsvoorstel de beperking tot gas niet opgenomen. Dit in het kader van de stroomlijning van beide wetten. Op dit moment zijn er overigens geen aanwijzingen dat uitvoeringsvoorschriften op het gebied van elektriciteit wenselijk zijn.

Artikel 7.4

Verordening 1227/2011 heeft betrekking op de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt voor energie. Om deze verordening goed te kunnen handhaven, is een aantal artikelen van deze verordening aangewezen waarmee het in strijd is te handelen, en overtreding van deze artikelen is als misdrijf aangemerkt. Het handelen in strijd met deze genoemde artikelen van verordening 1227/2011 is een economische delict als bedoeld in artikel 1, onder 3°, van de Wet op de economische delicten. Op grond van artikel 7 van de Wet op de economische delicten in samenhang met artikel 28, eerste lid, onder 5°, van het Wetboek van Strafrecht is het mogelijk een tijdelijk verbod op beroepsuitoefening op te leggen. Dit is noodzakelijk ter uitvoering van artikel 13, tweede lid, onder g, van verordening 1227/2011. Op grond van artikel 67, eerste lid, onder c, van het Wetboek van Strafvordering kan een bevel tot voorlopige hechtenis worden gegeven in geval van verdenking van het handelen in strijd met de genoemde bepalingen van de verordening. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan artikel 13, tweede lid, onder f, van verordening 1227/2011, dat stelt dat een rechter moet kunnen worden gevraagd om vermogensbestanddelen te bevriezen of in beslag te nemen ter handhaving van de artikelen 3, 4 en 5 van de verordening. Bevriezing van of beslaglegging op activa kan worden uitgevoerd op grond van het eerste boek, titel IV, derde afdeling, van het Wetboek van Strafvordering. Om het beslag daadwerkelijk te effectueren, zijn soms steunbevoegdheden nodig zoals uitlevering van stukken of doorzoeking ter vastlegging van gegevens. Toepassing van steunbevoegdheden kan vereisen dat een bevel tot voorlopige hechtenis wordt gegeven. Deze wijze van uitvoering van verordening 1227/2011 is gelijk aan de wijze waarop deze verordening thans is uitgevoerd in artikel 86i van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 66h van de Gaswet.

Artikel 7.5

Dit artikel heeft betrekking op elektriciteits- en gasbeurzen. De bepalingen over beurzen zijn thans opgenomen in artikel 86e van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 66b van de Gaswet en zijn zonder beleidsmatige wijzigingen overgenomen.

De Minister kan een partij aanwijzen die het in stand houden van een beurs tot taak heeft. Deze bepaling heeft tot doel te verzekeren dat er ten minste één gasbeurs en één elektriciteitsbeurs is (eerste lid). Er kunnen meerdere beurzen worden aangewezen. Hiernaast kan een beurs er voor kiezen om zonder aanwijzing volgens dit artikel beursactiviteiten te ontplooien. Een voordeel voor een aangewezen beurs is echter dat een transmissiesysteembeheerder een aangewezen beurs medewerking dient te verlenen (vierde lid). Deze medewerking betreft het registreren van veranderingen in het eigendom van de energie die zich op het transmissiesysteem bevindt. Deze medewerking vloeit voort uit de wettelijke taak van de transmissiesysteembeheerder. De Minister dient het beursreglement van een aangewezen beurs goed te keuren (tweede lid). Een beursbedrijf dient neutraal te zijn ten opzichte van de transacties en handelende partijen op de beurs. Hiertoe wordt bepaald dat er geen externe bemoeiing met de activiteiten van het beursbedrijf mag zijn (zesde lid).

Artikel 7.6

Een transmissiesysteembeheerder heeft de taak zijn systeem (elektriciteit of gas) in balans te houden. Hiervoor is het noodzakelijk dat hij weet hoeveel gas of elektriciteit op welk moment op zijn systeem wordt ingevoed en aan zijn systeem wordt onttrokken. Hiervoor is de transmissiesysteembeheerder afhankelijk van informatie van anderen. In dit artikel wordt de verplichting tot het indienen van programma’s ten aanzien van het invoeden op en het onttrekken aan een systeem van elektriciteit en gas opgenomen. Deze verplichting heet programmaverantwoordelijkheid.

In dit artikel zijn zowel regels voor de programmaverantwoordelijkheid voor elektriciteit als voor de programma-verantwoordelijkheid voor gas opgenomen. Op een aantal punten is een specifieke bepaling voor elektriciteit of gas nodig, andere bepalingen gelden voor beiden. Het eerste lid geeft de basisregel van programmaverantwoordelijkheid voor elektriciteit. Het tweede en derde lid geven de hoofdregels voor programmaverantwoordelijkheid voor gas. Het vierde tot en met het achtste lid gelden zowel voor de programma-verantwoordelijkheid voor elektriciteit als voor de programma-verantwoordelijkheid voor gas. Het vierde lid regelt het overdragen van programma-verantwoordelijkheid voor elektriciteit en gas van aangeslotenen met een kleine aansluiting.

Voor elektriciteit wordt de programmaverantwoordelijkheid opgelegd aan een systeemgebruiker. Dit kunnen, volgens de definitie in artikel 1.1 van het wetsvoorstel, aangeslotenen, handelaren, leveranciers en programmaverantwoordelijken zijn. Voor elektriciteit is de verplichting impliciet in de Elektriciteitswet 1998 opgenomen en wordt deze nu expliciet gemaakt.

In het tweede en derde lid is bepaald dat degene die gas op het gastransportnet invoedt of daaraan onttrekt, zelf verantwoordelijk is voor het programma op zijn aansluiting. Programma’s voor invoeding en onttrekking worden daarmee in beginsel ontkoppeld. Het gevolg hiervan is dat een koper van gas geen instemming meer nodig heeft van zijn leverancier om te bepalen wat hij met zijn gas doet. Dit is belangrijk voor de verhandelbaarheid van gas. De programmaverantwoordelijkheid zal op een virtueel punt op het gastransportnet overgaan van de invoedende op de onttrekkende partij. De invoedende partij is programmaverantwoordelijke van zijn aansluitpunt tot dit virtuele punt en de onttrekkende partij is programmaverantwoordelijke van dit virtuele punt tot zijn aansluitpunt. De onttrekkende partij bepaalt daarmee – in zijn programma – waar het gas het gastransportnet verlaat. Het virtuele punt is het punt op het gastransportnet waar de programmaverantwoordelijkheid over zal kunnen gaan van de invoedende op de onttrekkende partij. Voor de feitelijke uitoefening van de programmaverantwoordelijkheid zijn drie opties:

  • 1. De programmaverantwoordelijke draagt zijn eigen programmaverantwoordelijkheid. De programmaverantwoordelijke koopt zelf zijn gas in en informeert zelf de transmissiesysteembeheerder voor gas via zijn programma over de hoeveelheid gas die hij op het net invoedt of daaraan onttrekt en waarvan de programmaverantwoordelijkheid op het virtuele punt op het gastransportnet overgaat op een andere programmaverantwoordelijke. Vooral marktpartijen met een goed voorspelbare invoeding of onttrekking van gas of die beschikken over goede flexibiliteitsbronnen zullen naar verwachting voor deze optie kiezen.

  • 2. De programmaverantwoordelijke koopt en verkoopt zelf gas (portfolio-opbouw), maar draagt zijn programmaverantwoordelijkheid over aan een ander. Naar verwachting zal, zeker naar mate Nederland een meer liquide markt kent voor de inkoop of verkoop van gas, een deel van de programmaverantwoordelijken (gedeeltelijk) zelf gas willen inkopen of verkopen. Het kan dan gaan om grotere bedrijven of kleinere leveranciers. Deze programmaverantwoordelijken zien mogelijk op tegen een plicht om dagelijks hun onbalans te managen. Bovendien is het vaak voordelig om de programmaverantwoordelijkheid te combineren met die van een aantal andere programmaverantwoordelijken, want afwijkingen van de één kunnen dan worden gecompenseerd door tegengestelde afwijkingen van de ander, waardoor er geen of minder onbalans per portfolio resteert. Het combineren van onbalansrisico’s is daardoor vaak voordelig voor programmaverantwoordelijken.

  • 3. De programmaverantwoordelijke draagt de inkoop van gas en zijn programmaverantwoordelijkheid over aan een ander. Er zijn programmaverantwoordelijken die zelf niet actief gas willen inkopen en die ook niet de wens en de middelen hebben om systeembeheerders dagelijks te informeren over hun programma’s. Deze programmaverantwoordelijken willen gewoon gas gebruiken wanneer ze dit nodig hebben. Zij kunnen zowel de inkoop van gas, als hun programmaverantwoordelijkheid overdragen aan derden. Dit zal vaak dezelfde partij zijn, maar dit hoeft niet. Wanneer een leverancier dit aanbiedt, bestaat ook de mogelijkheid om de programmaverantwoordelijkheid over te dragen aan een leverancier, die er voor zorgt dat de aangeslotene – binnen overeengekomen grenzen – zoveel gas kan gebruiken als zij nodig heeft.

Aangeslotenen met een kleine aansluiting hebben voorspelbare verbruiksprofielen die in de portfolio van een leverancier uitmiddelen tot een gemiddeld gebruiksprofiel. Voor de systeembeheerder is dit gemiddelde gebruiksprofiel voldoende. Een programma van iedere aangeslotene met een kleine aansluiting heeft geen meerwaarde en zou een last opleggen aan deze aangeslotene. De programmaverantwoordelijkheid voor de aangeslotenen met een kleine aansluiting wordt daarom bij de leveranciers gelegd. Dit is vastgelegd in het vierde lid. Het overdragen van programmaverantwoordelijkheid is mogelijk op grond van het vijfde lid.

Op grond van het zesde lid kan een transmissiesysteembeheerder, in het belang van een doelmatige uitvoering van zijn taak de balans te handhaven, instructies geven.

Op grond van het zevende lid is het voor een transmissiesysteembeheerder mogelijk om een bedrag in rekening te brengen voor de kosten die een transmissiesysteembeheerder maakt voor het handhaven of herstellen van de balans. Het bedrag dat in rekening wordt gebracht dient ook als prikkel om programmaverantwoordelijken tot nakoming van ingediende programma’s aan te zetten. Echter, niet elke afwijking van een programma zal deze kosten voor een transmissiesysteembeheerder veroorzaken. Om deze reden is dit artikellid als een mogelijkheid en niet als een verplichting geformuleerd. Indien een transmissiesysteembeheerder deze kosten in rekening brengt, ontstaat er voor de programmaverantwoordelijke echter wel de verplichting deze kosten te betalen, zie ook artikel 6.1, eerste lid, onder c, en derde lid.

Op grond van het achtste lid kunnen nadere regels worden gesteld over een aantal zaken rond de programmaverantwoordelijkheid. Deze regels kunnen betrekking hebben op de inhoud van de programma’s, de voorwaarden waaronder programmaverantwoordelijkheid kan worden overgedragen en de gevolgen van afwijkingen van programma’s. Onderwerpen die op basis van het achtste lid bij algemene maatregel van bestuur kunnen worden geregeld, kunnen ook onderwerp zijn van de Europese netcodes. Is dat het geval, zullen uiteraard deze Europese netcodes prevaleren boven een nationale regeling en zal op nationaal niveau worden afgezien van dit onderwerp te regelen dan wel zal, indien op basis van dit lid een algemene maatregel van bestuur tot stand is gekomen, deze algemene maatregel van bestuur aan de Europese netcodes worden aangepast. Bij de beoordeling van de noodzaak van het opstellen van een algemene maatregel van bestuur zal ook aandacht worden geschonken aan de zaken die al geregeld zijn of kunnen worden in op grond van artikel 9.1 op te stellen technische codes.

Artikel 7.7

Dit artikel bevat een aantal specifieke bepalingen over de relatie programmaverantwoordelijkheid en de verkoop van gas. Dit artikel is inhoudelijk gelijk aan artikel 66d van de Gaswet. Het artikel beoogt de keuzevrijheid op de gasmarkt te waarborgen door koppelverkoop te voorkomen tussen de verkoop van gas, het transport van gas en de opvang van de variatie in uurverbruik. Een koper kan door het behouden van zijn programmaverantwoordelijkheid zelf bepalen of hij het gekochte gas op het moment van levering (overdracht) ook daadwerkelijk naar zijn aansluiting laat transporterren, of dat hij de optie behoudt het gekochte gas geheel of gedeeltelijk door te verkopen. Dit is voordelig voor zowel de koper als de gasmarkt als geheel. Het kan in het nadeel van de verkoper zijn, omdat de koper op het moment van levering kan kiezen het gas door te verkopen en daarmee concurrent van de verkoper te worden. Het wordt de verkoper van gas daarom verboden de koper van gas (op commerciële wijze) te dwingen zijn programmaverantwoordelijkheid aan hem over te dragen. In dit artikel is één uitzondering vastgelegd op het verbod om van kopers van gas te eisen dat zij hun programmaverantwoordelijkheid overdragen. Deze uitzondering geldt indien een koper en een verkoper overeenkomen dat de hoeveelheid gekocht gas bepaald wordt door de feitelijke onttrekking van gas op de aansluiting. Deze flexibele inkoopcontracten hoeven alleen aangeboden te worden aan marktpartijen die hun programmaverantwoordelijkheid overdragen. Profielcontracten en andere flexibele contracten zijn alleen beheersbaar wanneer het gas niet kan worden doorverkocht. Gas kan immers niet zowel op de aansluiting geleverd worden, als doorverkocht worden. De overdracht van programmaverantwoordelijkheid voorkomt voorts dat de koper gas, dat hij onder het flexibele contract zelf niet nodig heeft, doorverkoopt aan derden en daarbij een onredelijk commercieel gewin kan baseren op de flexibiliteit van zijn inkoopcontract.

Artikel 8.1

In dit artikel is vastgelegd dat iedere aangeslotene met een kleine aansluiting recht heeft op levering van elektriciteit of gas door een vergunninghouder. Deze levering moet plaatsvinden op betrouwbare wijze en tegen redelijke tarieven en voorwaarden. Dit artikel is ten eerste het spiegelbeeld van artikel 8.27 van het wetsvoorstel, waarin aan de vergunninghouder (dit is degene die elektriciteit levert aan aangeslotenen met een kleine aansluiting) de taak wordt opgelegd om aan iedere aangeslotene met een kleine aansluiting die hierom verzoekt, elektriciteit of gas te leveren. Maar ook is dit artikel het spiegelbeeld van artikel 5.4 van het wetsvoorstel, waarin aan de systeembeheerders de taak wordt opgelegd om – kort samengevat – er voor te zorgen dat zijn systeem voorziet in de benodigde capaciteit en dat veiligheid en betrouwbaarheid van het systeem zijn gewaarborgd. Immers, om te zorgen dat deze universele dienstverlening aan aangeslotenen met een kleine aansluiting daadwerkelijk tot stand komt, zijn zowel de leverancier als de systeembeheerder nodig.

Dit artikel is nieuw ten opzichte van de huidige Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. Echter, dat aangeslotenen met een kleine aansluiting recht hebben op universele dienstverlening, was echter impliciet al wel vastgelegd in de verplichtingen voor de leverancier en de systeembeheerder die, net als in de huidige Elektriciteitswet 1998 en Gaswet, ook in dit wetsvoorstel zijn opgenomen. Hiermee werd indirect voldaan aan artikel 3, derde lid, van richtlijn 2009/72. Een dergelijke bepaling is niet opgenomen in richtlijn 2009/73 inzake de gasmarkt. De reden hiervoor is dat in verschillende lidstaten van de Europese Unie er geen of nauwelijks sprake is van gas voor huishoudelijk gebruik. Echter, gelet op de manier waarop gas in Nederland gebruikt wordt en het dicht vertakte gasnetwerk in Nederland, is er geen reden om de levering van gas van dit artikel uit te sluiten.

Artikel 8.2

In dit artikel wordt als eerste vastgelegd dat iedere aangeslotene de keuzevrijheid heeft van leverancier. Dit artikel strekt ter implementatie van artikel 3, vijfde lid, van richtlijn 2009/72, waarin aan de lidstaten wordt opgedragen er voor te zorgen dat als een afnemer van leverancier wil veranderen, dit binnen een termijn van drie weken wordt geregeld. De termijn wordt op basis van artikel 5.29 van dit wetsvoorstel, waarin is opgenomen dat als een aangeslotene met een kleine aansluiting van leverancier verandert, de systeembeheerder deze verandering faciliteert, bij ministeriële regeling vastgelegd. Tevens is dit artikel een vertaling van artikel 32 van de richtlijn 2009/72, waarin de toegang van derden tot het net is opgenomen.

In de huidige Elektriciteitswet 1998 (artikel 86g) en de Gaswet (artikel 66f) is eveneens een bepaling opgenomen over de keuzevrijheid van leverancier. Deze artikelen zijn geïncorporeerd in dit artikel. Met dit artikel worden de rechten van aangeslotenen niet uitsluitend vastgelegd in verplichtingen van partijen die er voor moeten zorgen dat aangeslotenen deze rechten kunnen uitoefenen, maar ook geformuleerd als rechten voor aangeslotenen. Hiermee wordt tevens recht gedaan aan de centrale plaats die aangeslotenen hebben in het Europese recht. Dit artikel past hiermee in het kader van het stroomlijnen met het Europese recht.

Artikel 8.3

Aangeslotenen hebben niet alleen rechten, maar ook plichten. Met dit artikel wordt vastgelegd dat een aangeslotene met een kleine aansluiting medewerking moet verlenen aan de taken die een systeembeheerder ten aanzien van deze aangeslotene heeft inzake meten (zie artikel 5.12 van dit wetsvoorstel, waarin de taak voor de distributiesysteembeheerder is opgenomen om aangeslotenen met een kleine aansluiting te voorzien van een meetinrichting). Dit artikel sluit hier op aan door te bepalen dat deze aangeslotenen moeten meewerken aan het plaatsen van een meetinrichting. Deze verplichting is noodzakelijk omdat de meetinrichting (in de regel) in het huis van de aangeslotene geplaatst moet worden. Dit is een voortzetting van de huidige artikelen 26aa van de Elektriciteitswet 1998 en 13a van de Gaswet.

Artikel 8.4

Dit artikel strekt tot het bereiken van een hoog niveau van consumentenbescherming. Om dit te bereiken is voorgeschreven dat de voorwaarden verbonden aan een overeenkomst tot transport of levering van elektriciteit of gas met een aangeslotene met een kleine aansluiting transparant, eerlijk en vooraf bekend moeten zijn en dat een aangeslotene te allen tijde transparante informatie over de geldende tarieven en voorwaarden voor levering en transport van elektriciteit of gas kan verkrijgen. Dit artikel is een voortzetting van de bepalingen hieromtrent in artikel 95m van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 52b van de Gaswet.

Artikel 8.5

Dit artikel heeft, evenals het voorgaande artikel, tot doel een hoog niveau van consumentenbescherming te bereiken. Het artikel verbiedt een leverancier om aangeslotenen met een kleine aansluiting zodanig te benaderen dat verwarring ontstaat over het feit of een leveringsovereenkomst is gesloten en wat deze inhoudt. Hij mag de aangeslotene met een kleine aansluiting niet in verwarring brengen of misleiden. Dit artikel beoogt het gebruik van oneerlijke handelspraktijken tegen te gaan, zowel misleidende als agressieve verkoopmethoden. Op deze wijze kan een bijdrage worden geleverd aan eerlijke en daadwerkelijke concurrentie, terwijl de rechtspositie van de consument beter gewaarborgd is.

Dit artikel is de voortzetting van artikel 95m, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 52b, derde lid van de Gaswet en is ten opzichte van deze artikelen niet inhoudelijk gewijzigd.

Artikel 8.6

Eveneens in het kader van de consumentenbescherming is in dit artikel vastgelegd dat een leverancier een aangeslotene met een kleine aansluiting duidelijkheid te bieden over het feit of een leveringsovereenkomst is afgesloten, de duur van deze leveringsovereenkomst, de voorwaarden voor verlenging en beëindiging van de leveringsovereenkomst, het bestaan van een recht op opzegging en de voorwaarden van opzegging. Dit artikel is inhoudelijk een voortzetting van delen van artikel 95m van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 52b van de Gaswet en bevat geen beleidsmatige wijzigingen ten opzichte hiervan.

Artikel 8.7

In bijlage I bij richtlijn 2009/72 en bijlage I bij richtlijn 2009/73 wordt een aantal eisen gesteld aan de overeenkomst tussen een leverancier en zogeheten huishoudelijke afnemers met het oog op de bescherming van de consument. Dit artikel strekt tot implementatie van deze verplichtingen en bepaalt dat een leverancier aangeslotenen met een kleine aansluiting, naast eventuele andere vormen, in elk geval levering volgens een modelovereenkomst aanbiedt. ACM stelt, net als thans het geval is, het model voor deze leveringsovereenkomst op.

Artikel 8.8

Een systeembeheerder en een leverancier voeren een beleid, gericht op het voorkomen van het afsluiten van een aangeslotene met een kleine aansluiting, in het bijzonder in de periode van 1 oktober tot 1 april van het opvolgende jaar. Conform richtlijn 2009/72 en richtlijn 2009/73 worden hiermee eindafnemers beschermd, met inbegrip van maatregelen om te voorkomen dat de energievoorziening wordt onderbroken. Vooral afsluiting in de winterperiode moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Met de invoering van het leveranciersmodel (zie voor toelichting artikel 8.17) zal vooral de leverancier contact hebben met aangeslotenen bij het uitblijven van betalingen, de systeembeheerder is hier alleen nog bij uitzondering direct bij betrokken. Echter, omdat op dit moment geen beleidswijzigingen in dit artikel zijn doorgevoerd, is de verwijzing naar de systeembeheerder gehandhaafd. In het huidige artikel 95b, tiende lid, van de Elektriciteitswet 1998 en het huidige artikel 44, tiende lid, van de Gaswet is opgenomen dat de ministeriële regeling met regels over het beëindigen van de levering van elektriciteit of gas aan aangeslotenen met een kleine aansluiting, wordt vastgesteld nadat de gezamenlijke systeembeheers, de vergunninghouders en de consumentenorganisaties in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze te geven. Deze bepaling komt in dit artikel niet terug. Dit wil uiteraard niet zeggen dat het niet de bedoeling is om de genoemde organisaties te raadplegen bij de totstandkoming of wijziging van deze regeling. Dit is nog steeds de bedoeling; het is de praktijk dat nieuwe regelgeving (via internet) wordt geconsulteerd. Echter, in het kader van het stroomlijnen en vereenvoudigen van de tekst van dit wetsvoorstel zijn op alle plaatsen de procedures die gaan over de totstandkoming van ministeriële regelingen geschrapt. Dergelijke bepalingen richten zich uitsluitend tot de Minister en zijn niet noodzakelijk om op te nemen.

Artikel 8.9

In dit artikel wordt de basis gegeven voor bij ministeriële regeling te stellen regels over het beperken van de levering van elektriciteit. Dit artikel is een voortzetting van het huidige artikel 95b, elfde lid, van de Elektriciteitswet 1998 en op dit artikel is thans een deel van de Regeling afsluitbeleid voor aangeslotenen met een kleine aansluiting van elektriciteit en gas gebaseerd.

Artikel 8.10

Dit artikel heeft betrekking op de behandeling van klachten en is een voortzetting van de artikelen 95o van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 25d van de Gaswet. Dit artikel verplicht leveranciers van elektriciteit en gas een eenvoudige procedure voor de behandeling van klachten van zijn afnemers te hanteren. In dit artikel worden enkele nadere eisen gesteld aan deze procedure. In de praktijk wordt regelmatig gebruik gemaakt van de Geschillencommissie Energie en veel leveranciers zijn hierbij aangesloten. Deze commissie behandelt klachten van consumenten tegen onder andere leveranciers van elektriciteit en gas. Het kan dan bijvoorbeeld gaan over afsluiting, levering of tarieven. Meer informatie over deze Geschillencommissie Energie is te vinden op http://www.degeschillencommissie.nl/over-ons/de-commissies/2727/energie.

Artikel 8.11

Dit artikel biedt een delegatiegrondslag om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen ter bescherming aangeslotenen kleine aansluiting. Dit artikel strekt uitsluitend als basis voor deze regels voor zover deze voortvloeien uit het Europese recht. De mogelijkheid hierover nadere regels te stellen is thans opgenomen in artikel 95m, negende lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 52b, negende lid, van de Gaswet. Op basis van deze bepalingen bestaat thans de Regeling afnemers en monitoring Elektriciteitswet 1998 en Gaswet.

Artikel 8.12

In dit artikel wordt aan leveranciers de verplichting opgelegd om afnemers te voorzien van een door de Europese Commissie vastgesteld overzicht met praktische informatie over de rechten van afnemers. Ook moeten leveranciers dit overzicht algemeen beschikbaar stellen. Dit artikel strekt ter implementatie van de bepalingen met betrekking tot consumentenbescherming uit richtlijn 2009/72 (artikel 3, zestiende lid) en richtlijn 2009/73 (artikel 3, twaalfde lid) en is inhoudelijk gelijk aan artikel 95m, tiende lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 52b, tiende lid, van de Gaswet

Artikel 8.13

Dit artikel bepaalt dat Nederlands recht van toepassing is op overeenkomsten tot levering en transport en dat uitsluitend de Nederlandse rechter bevoegd kennis is te nemen van geschillen over levering en transport van elektriciteit en gas. Deze bepalingen voorkomen dat een eindgebruiker geconfronteerd kan worden met een voor hem onbekend rechtsstelsel of zich zou moeten wenden tot een rechter in het buitenland. Dit artikel komt overeen met artikel 86a van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 50 van de Gaswet.

Artikel 8.14

Dit artikel legt aan een leverancier de verplichting op om aan zijn afnemers informatie betreffende de rechten van deze afnemers aangaande geschillenbeslechting te verstrekken. Dit artikel is een implementatie van de regels inzake consumentenbescherming van richtlijn 2009/72 en richtlijn 2009/73 en komt overeen met artikel 95k, zevende lid, van de Elektriciteitswet 1998. Dit artikel sluit aan bij de verplichting van een leverancier om te voorzien in een heldere en transparante procedure voor de behandeling van klachten, zoals opgenomen in artikel 8.10 van dit wetsvoorstel

Artikel 8.15

In dit artikel wordt een grondslag gegeven om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen over energiekostenramingen en factureren met betrekking tot het gebruik van elektriciteit en gas. Dit artikel is inhoudelijk gelijk aan artikel 95lb van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 42b van de Gaswet. Deze artikelen strekken ter implementatie van richtlijn 2012/27. Op de huidige artikelen 95lb van de Elektriciteitswet 1998 en 44b van de Gaswet is thans het Besluit kostenoverzicht energie gebaseerd.

Artikel 8.16

Dit artikel biedt een grondslag om regels te stellen over de informatie die aan eindafnemers wordt verstrekt door systeembeheerders of leveranciers en is inhoudelijk gelijk aan artikel 95lc van de Elektriciteitswet 1998 en aan artikel 42c van de Gaswet. Wel is in dit artikel benadrukt dat het gaat om informatie aan eindafnemers. Dit kwam in de huidige artikelen onvoldoende tot uitdrukking.

Artikel 8.17

In dit artikel wordt het zogenaamde leveranciersmodel vastgelegd. Dit houdt in dat de leverancier de bedragen die een aangeslotene met een kleine aansluiting is verschuldigd aan de systeembeheerder in rekening brengt. Dit voorkomt dat de aangeslotene met een kleine aansluiting twee rekeningen ontvangt: één van de leverancier en één van de systeembeheerder. De bepalingen over het leveranciersmodel zijn op 1 augustus 2013 in werking getreden. Sinds die tijd is de hoofdregel dat aangeslotenen met een kleine aansluiting contact houden met hun leverancier, ook als het om rekeningen van een systeembeheerder gaat. Hierop zijn enkele uitzonderingen, zoals de eenmalige kosten die een systeembeheerder in rekening brengt voor bijvoorbeeld een nieuwe aansluiting. Dit artikel is zonder beleidswijzigingen overgenomen.

Artikel 8.18 en 8.19

Deze artikelen betreffen de zogenaamde stroometikettering. Een leverancier dient ten minste eenmaal per jaar op de nota aan zijn eindafnemers, of op aan zijn eindafnemers geadresseerd promotiemateriaal, betrouwbare informatie te verschaffen over de brandstofmix en de daarbij behorende milieukwaliteit van de geleverde elektriciteit. Stroometikettering biedt afnemers de mogelijkheid om een keuze te maken op basis van de kwaliteit van de geleverde stroom. Ook kan stroometikettering een goed middel zijn om markttransparantie te vergroten. Het betreft gegevens over het aandeel van elke energiebron in de brandstofmix in het voorgaande jaar en verwijzingen naar publiek toegankelijke bronnen over de milieugevolgen van elektriciteitsproductie door middel van verschillende energiebronnen, waarbij in ieder geval informatie moet worden verschaft over CO2- emissies en radioactief afval. Om tot zo volledig en betrouwbaar mogelijke informatieverstrekking aan afnemers te komen is het noodzakelijk om de voorgaande schakels in de keten te verplichten om de informatie door te geven aan de leverancier. Doordat ook de producenten en handelaars gegevens bekend moeten maken wordt de betrouwbaarheid vergroot.

In het vierde lid wordt bepaald dat, waar al een systeem van garanties van oorsprong bestaat (elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen en hoogrenderende warmtekrachtkoppeling), de betrouwbaarheid van de opwekkingsgegevens wordt vastgesteld op basis van dat systeem.

Als alleen de gegevens van een leverancier zelf moeten worden verstrekt en niet die van ondernemingen waarmee hij in een groep verbonden is, bestaat de kans dat eindafnemers een vertekend beeld krijgen. Met het oog hierop is bepaald dat, als een leverancier, producent of handelaar deel uitmaakt van een groep, de opwekkingsgegevens van alle tot die groep behorende ondernemingen op de nota en geadresseerd promotiemateriaal moeten worden vermeld.

Het zesde lid van artikel 8.18 biedt ten slotte de grondslag voor een algemene maatregel van bestuur. Gezien de complexiteit en gedetailleerdheid van het systeem moeten allerlei technische zaken in lagere regelgeving worden uitgewerkt; dat is ook thans het geval. Dit biedt ook de nodige flexibiliteit.

Leveranciers dienen tevens op de nota aan hun eindafnemers, of op aan hun eindafnemers geadresseerd promotiemateriaal aan te geven welke rechten de eindafnemer heeft bij het beslechten van geschillen die zouden kunnen ontstaan tussen de leverancier en de eindafnemer.

Ten slotte dienen leveranciers hun eindafnemers vóóraf in de gelegenheid te stellen een keuze te maken voor stroom uit een bepaalde energiebron (artikel 8.19). Dit is vergelijkbaar met de wijze waarop een consument in de retailmarkt tot een aankoop overgaat. Te denken valt bijvoorbeeld aan een keus voor gas- of kolenstroom. De uitbreiding van stroometikettering met deze «ex-ante informatie» betekent dat de energiemarkt voor de eindafnemer aanzienlijk transparanter wordt dan bij alleen een «ex-post» benadering: er valt echt iets te kiezen. De bepalingen omtrent stroometikettering zijn thans opgenomen in paragraaf 1b van hoofdstuk 8 van de Elektriciteitswet 1998 en zijn zonder inhoudelijke wijzigingen overgenomen in het wetsvoorstel. Evenals in de huidige situatie, verplichten deze artikelen niet tot certificering van alle soorten elektriciteit. Informatie wordt primair verzameld door de ketenbenadering. Waar er sprake is van verstrekte garanties van oorsprong, kan hier uiteraard gebruik van worden gemaakt voor de uitvoering van deze artikelen.

Artikel 8.20

Dit artikel bevat regels over de saldering van elektriciteit. Essentie van dit artikel is dat voor een aangeslotene met een kleine aansluiting die elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen invoedt op het systeem, de leverancier het verbruik ten behoeve van de facturering en inning van de leveringskosten berekent door de aan het systeem onttrokken elektriciteit te verminderen met de op het systeem ingevoede elektriciteit. Voor elektriciteit uit hernieuwbare bronnen is hieraan geen grens gesteld, voor elektriciteit uit andere dan hernieuwbare bronnen geldt een maximum van 5000 kWh. Dit artikel is inhoudelijk gelijk aan artikel 31c van de Elektriciteitswet 1998 en in dit artikel zijn dan ook geen beleidsmatige wijzigingen doorgevoerd.

Artikel 8.21

De leverancier is verplicht door een aangeslotene met een kleine aansluiting opgewekte en aan het systeem teruggeleverde elektriciteit te accepteren. Dit vergemakkelijkt het opwekken van elektriciteit met bijvoorbeeld zonnepanelen door aangeslotenen met een kleine aansluiting.

In het tweede lid is bepaald dat het niet is toegestaan voorwaarden in een leveringsovereenkomst met een aangeslotene met een kleine aansluiting op te nemen die de productie van hernieuwbare elektriciteit te verbieden. Dit is een extra waarborg voor het mogelijk maken van lokale duurzame energieopwekking en het voorkomen dat de acceptatieplicht in het eerste lid geen effect heeft.

Artikel 8.22 tot en met 8.26

Ten behoeve van een betrouwbare energievoorziening voor aangeslotenen met een kleine aansluiting is het verboden zonder vergunning gas of elektriciteit aan hen te leveren (artikel 8.22). Deze bepaling dient om deze meest kwetsbare groep van verbruikers bescherming te bieden. Een uitzondering betreft elektriciteit die door de eindafnemer zelf of in collectief verband is opgewekt en door de eindafnemer wordt verbruikt. Dit artikel is inhoudelijk gelijk aan artikel 95a van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 43 van de Gaswet.

In het tweede lid, onderdeel c, is vastgelegd dat geen leveranciersvergunning nodig is voor het leveren van elektriciteit of gas aan een aangeslotene met een kleine aansluiting op een gesloten distributiesysteem. Uit het huidige artikel 10, vijfde lid, van de Elektriciteitswet 1998 volgt dat ook in de huidige situatie een leveringsvergunning niet is vereist voor een aangeslotene met een kleine aansluiting op een gesloten distributiesysteem. Vanwege de overzichtelijkheid is dit nu tot uitdrukking gebracht in het artikel over de leveringsvergunning in plaats van in het artikel over het gesloten distributiesysteem en de regels die op een beheerder van een gesloten distributiesysteem van toepassing zijn. Inhoudelijk is er geen sprake van een beleidswijziging met betrekking tot de vraag of een leverancier aan aangeslotenen met een kleine aansluiting op een gesloten distributiesysteem een leveringsvergunning hoeft te hebben.

In artikel 8.23 is opgenomen dat van de bepaling kan worden afgeweken in het geval dat afnemers deelnemen aan bijvoorbeeld een raamcontract of een zogenaamd multi-sitecontract. Deze wordt meer contractvrijheid geboden om bij de leverancier de voorwaarden te laten uitonderhandelen, waardoor lagere prijzen bedongen kunnen worden. Daarbij wordt er van uitgegaan dat de eindafnemer zich bewust is van de afwijking en dat bepaalde, de aangeslotene met een kleine aansluiting beschermende, bepalingen niet van toepassing zijn. Een leveringsvergunning is tevens niet vereist indien een wordt geleverd aan een aangeslotene op een gesloten distributiesysteem.

De Minister verleent een leveringsvergunning indien de aanvrager voldoet aan de benodigde kwaliteitseisen en wordt geacht aan de verplichtingen die aan leveranciers worden gesteld te kunnen voldoen. Bij algemene maatregel van bestuur zal onder andere worden uitgewerkt op welke wijze aangetoond moet worden of aan de voorwaarden voor het in aanmerking komen voor een vergunning wordt voldaan (artikel 8.24). De Minister kan voorschriften en beperkingen verbinden aan een leveringsvergunning en deze wijzigen. Ook kan de Minister toestemming geven om een leveringsvergunning over te dragen (artikel 8.25). Ten slotte heeft de Minister de bevoegdheid een leveringsvergunning in te trekken (artikel 8.26).

De leveringsvergunning is een bestaand instrument en bepalingen daarover zijn thans opgenomen in paragraaf 1a van hoofdstuk 8 van de Elektriciteitswet 1998 en paragraaf 5.3 van de Gaswet. De artikelen 8.22 tot en met 8.26 komen inhoudelijk overeen met de artikelen in de genoemde paragrafen.

Artikel 8.27

Dit artikel verplicht een leverancier om op betrouwbare wijze en tegen redelijke tarieven en voorwaarden te zorgen voor de levering van elektriciteit of gas aan iedere aangeslotene met een kleine aansluiting, die daarom verzoekt. Het gaat er uiteraard niet alleen om dat een leverancier over degelijke voorwaarden beschikt, maar ook dat deze voorwaarden in de praktijk daadwerkelijk worden gehanteerd en dat volgens deze voorwaarden wordt gehandeld. Dit volgt uit de verplichting om zorg te dragen voor de levering van elektriciteit en gas tegen redelijke tarieven en voorwaarden.

Artikel 8.28

Een leverancier heeft de verplichting meetgegevens te collecteren, valideren en vaststellen bij aangeslotenen met een kleine aansluiting. Hiervoor maakt de leverancier gebruik van de «ruwe meetdata» die door de systeembeheerder ter beschikking worden gesteld. De vastgestelde meetgegevens worden uiteindelijk gebruikt voor facturering. Voor aangeslotenen met een kleine aansluiting die ook beschikken over een grote aansluiting is de verplichting van de leverancier niet van toepassing. Daar moet de aangeslotene er in samenspraak met onder andere de leverancier er zelf zorg voor dragen dat de meetgegevens worden gecollecteerd, gevalideerd en vastgesteld. Dat kan bijvoorbeeld door daar een bedrijf voor in te schakelen.

Dit artikel komt inhoudelijk overeen met de artikelen 95ca van de Elektriciteitswet 1998 en 44a van de Gaswet. In die artikelen is de verplichting van de leverancier alleen gerelateerd aan het inschakelen van een meetbedrijf. Zoals in hoofdstuk 9 van deze toelichting is toegelicht zijn meetbedrijven niet meer apart benoemd in dit wetsvoorstel. Om die reden is de verplichting in dit artikel direct aan de leverancier gekoppeld.

Artikel 8.29

De leverancier verschaft ACM tijdig inzicht in zijn tarieven en voorwaarden. Indien ACM van mening is dat de tarieven en voorwaarden onredelijk zijn, heeft ACM de bevoegdheid om in te grijpen in de leveringstarieven en kan daarbij maximumtarieven vaststellen. Artikel 8.29 komt overeen met artikel 95b van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 44 van de Gaswet. Evenals in de huidige situatie, zijn deze artikelen bedoeld als tijdelijke artikelen. Om deze reden is dan ook de ook nu reeds bestaande mogelijkheid opgenomen deze artikelen bij koninklijk besluit te laten vervallen.

Artikel 8.30

Dit artikel strekt tot implementatie van de bepalingen omtrent de boekhoudplicht in richtlijn 2009/72 en richtlijn 2009/73 en bevat de essentie van het bepaalde in artikel 86 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 32, twaalfde en dertiende lid, van de Gaswet. Dit artikel verplicht producenten en leveranciers van elektriciteit en gas tot het bijhouden van een afzonderlijke boekhouding ten aanzien van hun productie of levering.

Artikel 9.1

Dit artikel biedt de basis voor de technische codes. Onderdelen van artikel 31 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 12b van de Gaswet zijn in dit artikel samengevoegd. Niet alle onderdelen van de oude artikelen zijn in artikel 9.1 opgenomen. Dit houdt verband met wijzigingen die de hoofdstukken 4 tot en met 6 zijn doorgevoerd en met stroomlijning van de bepalingen. Van belang is ook dat, anders dan in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet, niet meer wordt gesproken over door systeembeheerders jegens aangeslotenen te hanteren voorwaarden (die dus onderdeel uitmaken van een overeenkomst) maar over codes. Codes zijn algemeen verbindende voorschriften die door ACM worden vastgesteld.

Het eerste lid bepaalt dat de gezamenlijke systeembeheerders een voorstel moeten doen aan ACM.

Het tweede lid, onder a, b en c betreft de samengevoegde bepalingen in artikel 31, eerste lid, onder a, b, e en f van de Elektriciteitswet 1998 en 12b, eerste lid, onder a, b, c en e en derde lid, van de Gaswet. Het biedt de grondslag voor een groot deel van de technische codes en richt zich op de concretisering van de invulling en uitvoering van de taken door systeembeheerders en de wijze waarop tussen systeembeheerders wordt samengewerkt. In de codes wordt niet langer vastgelegd wat de gebiedsindeling is. Dit wordt bepaald in een besluit van ACM, bedoeld in artikel 4.3, achtste lid.

Artikel 31, eerste lid, onder h, van de Elektriciteitswet 1998 kent geen equivalent in de Gaswet en is opgenomen in het tweede lid, onderdeel d. Dat onderdeel is gestroomlijnd en geldt nu voor zowel elektriciteit als gas.

Onderdeel e bepaalt dat nadere regels kunnen worden gesteld over de programmaverantwoordelijkheid. De basis daarvan is neergelegd in de artikel 7.6 en 7.7. Artikel 12b, vierde lid, van de Gaswet is in dit artikel geïntegreerd.

Artikel 31, vijftiende lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 12b, vijfde lid, van de Gaswet zijn nu opgenomen in onderdeel f. Het regelt dat bij codes technische eisen kunnen worden gesteld aan de aansluiting van een gesloten distributiesysteem. Voor het overige zijn de technische codes in beginsel niet van toepassing op een gesloten distributiesysteem.

Het derde lid betreft bepalingen die alleen relevant zijn voor de technische codes voor elektriciteit. In onderdeel a wordt de basis gelegd voor nadere regels ten aanzien van de systeemtaak van transmissiesysteembeheerders voor elektriciteit. Dit onderdeel is de omzetting van artikel 31, eerste lid, onder i, van de Elektriciteitswet 1998. Onderdeel b betreft het huidige artikel 31, eerste lid, onder k, van de Elektriciteitswet 1998 en vormt de basis voor nadere regels inzake informatie-uitwisseling op basis van de verordening of daarop gebaseerde netcodes. Onderdeel c van het derde lid geeft de mogelijkheid om nadere uitvoeringsregels te stellen aan de inhoudelijke regels die worden gesteld krachtens artikel 5.4, derde lid, over de storingsreserve. In de regels die krachtens artikel 5.4, derde lid, worden gesteld worden de inhoudelijke bepalingen uit artikel 31, twaalfde en dertiende lid, opgenomen.

Het vierde lid gaat over onderwerpen die alleen relevant zijn voor de technische codes voor gas. Onderdeel a bepaalt dat bij codes nadere uitvoeringsregels kunnen worden gesteld over de wijze waarop de transmissiesysteembeheerder voor gas uitvoering geeft aan de hem toegekende wettelijke taken. Dit betreft het huidige artikel 12b, eerste lid, onder d, van de Gaswet. Onderdeel b en c zijn de huidige bepalingen van artikel 12b, tweede lid, onder a en c. Onderdeel d van het vierde lid, ten slotte, bepaalt dat nadere invulling kan worden gegeven aan het systeem van invoed- en afleverpunten van de transmissiesysteembeheerder voor gas. Deze punten worden vastgesteld op grond van objectieve, transparante en niet-discriminerende voorwaarden en worden op geschikte wijze gepubliceerd.

Artikel 9.2

De hoofdlijn van de tariefstructuren is in hoofdstuk 6 van dit wetsvoorstel vastgelegd. Een nadere invulling van die tariefstructuur kan bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 6.9 plaatsvinden. De technische uitwerking van de tariefstructuur is voorzien in de tarievencodes, waarin de elementen en de wijze van de berekening van de tarieven nader kan worden uitgewerkt. Op een aantal onderdelen die in tweede lid in het bijzonder zijn genoemd moet in de tarievencode nadere regels worden gesteld. Er is gekozen voor het begrip «ten minste» om daarmee te verduidelijken dat er meer onderwerpen in de tarievencode een plaats kunnen krijgen, mits ze verband houden met de elementen en de wijze van berekening van de tarieven en niet afwijken van wat bij of krachtens hoofdstuk 6 ten aanzien van de tariefstructuur is bepaald. Ten eerste betreft dit de nadere invulling van het begrip standaardaansluiting. Onder b zijn de aansluitcategorieën die van belang zijn voor het in rekening brengen van het capaciteitstarief voor de transportdienst genoemd. Dit geldt alleen voor aansluitingen kleiner dan 3*80 Ampère (elektriciteit) en 40 m3 (n) per uur (gas). In de tarievencode wordt uitgewerkt welke standaard rekencapaciteiten moeten worden aangenomen bij de toerekening van het transporttarief aan deze aangeslotenen. Hierbij kan ook worden gedacht aan een standaardaansluiting voor laadinfrastructuur. In onderdeel c is opgenomen dat nadere regels moeten worden gesteld over de situatie waarin door een systeembeheerder op een bestaande aansluiting een nieuwe aansluiting ten behoeve van een derde wordt gemaakt en hoe de eigenaar van de eerste aansluiting hiervoor kan worden gecompenseerd. De voorgestelde bepaling is identiek aan artikel 27, tweede lid, onder b, van de Elektriciteitswet 1998. Voorts moet in de tarievencode nadere duiding worden gegeven aan de te onderscheiden spannings- en drukniveaus. Deze niveaus zijn met name relevant voor de toerekening van de transporttarieven. Onder f wordt bepaald dat in de codes invulling moet worden gegeven aan het blindvermogenstarief. Deze bepaling staat nu in de Regeling tariefstructuren en voorwaarden elektriciteit, die ingevolge dit wetsvoorstel niet terug zal keren. Ten slotte kunnen er regels worden gesteld over de tarieven voor grootverbruikers met een relatief lage bedrijfstijd (maximaal 600 uur per jaar).

Artikel 9.3

De artikelen 54, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 en 22, eerste lid, van de Gaswet zijn opgenomen in artikel 9.3 en bieden de basis voor de informatiecode. De informatiecode beschrijft de rollen en verantwoordelijkheden van marktpartijen bij het vastleggen, uitwisselen, gebruiken en bewaren van gegevens in het kader van administratieve ketenprocessen. Het maakt de inhoud van de gegevens helder en geeft aan hoe en binnen welke tijdslijnen die gegevens worden uitgewisseld. Er is één informatiecode die bepalingen bevat ten aanzien van elektriciteit en gas.

Artikel 9.4

In dit artikel is vastgelegd hoe het initiatief tot wijziging van een code tot stand komt. Het initiatief tot wijziging van de technische code of de tarievencode kan worden genomen door een transmissiesysteembeheerder of een derde van het aantal overige systeembeheerders. Of sprake is van een derde van de overige systeembeheerders, wordt voor elektriciteit en voor gas afzonderlijk bekeken. Bij het opstellen van de informatiecode zijn meerdere partijen betrokken en deze code wordt dan ook opgesteld door partijen die betrokken zijn bij het transporteren, leveren of meten van elektriciteit of van gas.

Artikel 9.5

Artikel 33 van de Elektriciteitswet 1998 en 12d van de Gaswet zijn opgenomen in artikel 9.5. Het artikel bepaalt dat er overleg moet worden gevoerd met de representatieve organisaties over de codevoorstellen en dat de afweging moet worden betrokken bij de indiening. Over door transmissiesysteembeheerder op te stellen voorschriften en beperkingen inzake operationele netwerkveiligheid voert deze overleg met systeembeheerders in andere landen waarmee interconnectoren tot stand zijn gebracht. Bij het voorstel dat aan Autoriteit Consument en Markt wordt gezonden, worden de zienswijzen van die organisaties opgenomen en informatie hoe het voorstel vanwege de zienswijzen is bijgesteld.

Artikel 9.6

In dit artikel is de mogelijkheid opgenomen dat een codewijziging tot stand komt op initiatief van ACM. Inhoudelijk is het gelijk aan de artikelen 33, 34, tweede lid, en 37 van de Elektriciteitswet 1998 en 12d, 12e, derde lid, en 12g van de Gaswet. ACM kan uit eigen beweging een codevoorstel doen of de gezamenlijke systeembeheerders opdragen een voorstel voor te bereiden. Voor de informatiecode kan zij een opdracht geven een voorstel te doen aan het gremium dat uit eigen beweging de voorstellen voor kan doen en dat bestaat uit een representatief deel van de ondernemingen die zich bezighouden met het transporteren, leveren of meten van elektriciteit of gas. Bij een eigen voorstel voor de technische of informatiecode van ACM kunnen de gezamenlijke systeembeheerders en de systeemgebruikers reageren. Dit zal geregeld worden bij algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 9.7, zesde lid.

Artikel 9.7

ACM stelt de codes vast. Bij het vaststellen van codes dient ACM vanzelfsprekend te toetsen of het voorstel voldoet aan de Europeesrechtelijke randvoorwaarden en nationale bepalingen. Hiernaast dient het voorstel aan een aantal belangen getoetst te worden, zoals het betrouwbaar, duurzaam, doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord functioneren van de elektriciteits- en gasvoorziening, de bevordering van de ontwikkeling van het handelsverkeer op de elektriciteits- en gasmarkt, de bevordering van het doelmatig handelen van systeemgebruikers, een goede kwaliteit van de dienstverlening van systeembeheerders, en een objectieve, transparante en niet discriminatoire handhaving van het evenwicht op van het systeem op een wijze die de kosten weerspiegelt. Als het voorstel een toets niet doorstaat draagt ACM de gezamenlijke systeembeheerders op het voorstel aan te passen. Als de gezamenlijke systeembeheerders dit niet binnen vier weken doen past ACM het voorstel zelf aan en stelt de code vast. Inhoudelijk is de voorgestelde bepaling gelijk aan de artikelen 36, 55 van de Elektriciteitswet 1998 en 12f, 23 van de Gaswet. In het vijfde lid is opgenomen dat de codes algemeen verbindende voorschriften zijn die door plaatsing in de Staatscourant bekend worden gemaakt.

Artikel 9.8

ACM kan een ontheffing verlenen van codes. Het eerste lid bepaalt dat een dergelijke ontheffing op aanvraag kan worden verleend. Een ambtshalve ontheffing is derhalve niet mogelijk. Bij de beoordeling van een aanvraag toetst zij aan dezelfde belangen als waaraan de codevoorstellen getoetst worden. In het derde lid worden de situaties geregeld waarin ACM de ontheffing kan intrekken; deze intrekking kan wel ambtshalve geschieden. De ontheffingsmogelijkheid in de huidige wetten is neergelegd in artikel 37a van de Elektriciteitswet 1998 en in artikel 12h van de Gaswet. Voor de informatiecode zijn de bepalingen van overeenkomstige toepassing verklaard via artikel 58 van de Elektriciteitswet 1998 en 26 van de Gaswet. Van de voornoemde artikelen 37a van de Elektriciteitswet 1998 en 12h van de Gaswet zijn de tweede leden komen te vervallen. ACM heeft krachtens artikel 4.81 van de Algemene wet bestuursrecht altijd de bevoegdheid om beleidsregels op te stellen over hem toekomende bevoegdheden. Het vierde en vijfde lid van deze artikelen zijn samengevoegd tot het voorgestelde derde lid.

Artikel 9.9

Dit artikel is inhoudelijk gelijk aan de artikelen 38 van de Elektriciteitswet 1998 en 12i van de Gaswet, zij het dat onderdelen van de thans geldende artikelen bij de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 9.7, vierde lid, kunnen worden vastgesteld. ACM bepaalt wanneer codes in werking treden. Het tweede lid, strekt mede ter implementatie van artikel 5 van richtlijn 2009/72 en artikel 8 van richtlijn 2009/73. In de codes worden de technische veiligheidseisen en technische voorschriften met betrekking tot de minimumeisen inzake het technisch ontwerp en de exploitatie van de systemen en installaties vastgelegd.

Artikel 9.10

In dit artikel is opgenomen dat codes ook van toepassing kunnen zijn op interconnectoren en interconnectorbeheerders, voor zover dat in de codes wordt bepaald. De bepaling komt overeen met artikel 10Aa, vierde lid, van de Elektriciteitswet 1998.

Hoofdstuk 10

Artikel 10.1

ACM wordt belast met het houden van toezicht op de meeste bepalingen van dit wetsvoorstel. Artikel 10.1 bepaalt daarom dat ACM toezicht houdt op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, tenzij het artikelen betreft waarop het toezicht krachtens artikel 10.2 expliciet aan de Minister is opgedragen.

In het tweede lid wordt ACM belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens een aantal specifiek genoemde verordeningen. Door de formule «bij of krachtens» vallen hier tevens de verordeningen onder die op deze verordeningen zijn gebaseerd. Op basis van artikel 10.17 kunnen bij ministeriële regeling strafbaar gestelde onderdelen van bindende EU-rechtshandelingen worden aangewezen. In de navolgende artikelen inzake de last onder dwangsom en de bindende gedragslijn, wordt verwezen naar artikel 10.1. Dat borgt dat ook die bevoegdheden kunnen worden toegepast in het kader van de handhaving van de direct werkende EU-rechtshandelingen die krachtens artikel 10.17 zijn strafbaar gesteld en waarop op basis van dit artikel toezicht kan worden gehouden.

De toezichthoudende taken moeten in relatie worden gelezen met de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt. Zo bepaalt artikel 12a van die wet dat met het toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften dat is opgedragen aan de Autoriteit Consument en Markt zijn belast de bij besluit van de Autoriteit Consument en Markt aangewezen ambtenaren die deel uitmaken van het ACM-personeel. Ook bevat de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt verschillende toezichthoudende bevoegdheden.

Artikel 10.2

Door de Minister aan te wijzen ambtenaren zullen worden belast met het houden van toezicht op de naleving van een aantal onderwerpen in dit wetsvoorstel die betrekking hebben op gas. Dit betreft ten eerste het zogenaamde kleine veldenbeleid, neergelegd in paragraaf 2.4 van dit wetsvoorstel. Ten tweede betreft het een aantal artikelen of onderdelen hiervan die verband houden met de kwaliteit en veiligheid van gastransport in brede zin, met als doel het voorkomen van ongevallen, voorvallen en schade die kunnen ontstaan als gevolg van gastransport. Dit betreft onder meer artikel 5.11 voor zover het gaat om de kwaliteitsborging voor gas. Omdat echter in een aantal artikelen onderdelen zitten die ook verband houden met onderwerpen waarop ACM toezicht houdt, is er voor gekozen om deze artikelen bij ministeriële regeling aan te wijzen. Dit niveau leent zich meer voor een gedetailleerd onderscheid tussen de taken waar ACM toezicht op houdt en de taken waar de Minister – en in praktijk ambtenaren werkzaam bij het Staatstoezicht op de Mijnen – toezicht op houdt. De reden voor het opdragen van het toezicht op kwaliteit en veiligheid van gastransport aan het Staatstoezicht op de Mijnen, waar ook in de huidige situatie dit toezicht aan is opgedragen, is dat deze over specifieke deskundigheid beschikt over de kwaliteitsborging van het transport van gas.

Artikel 10.3

De handhaving van dit wetsvoorstel zal, naast de inzet van de instrumenten bindende aanwijzing, bindende gedragslijn, last onder bestuursdwang en last onder dwangsom, ook worden uitgevoerd door het opleggen van bestuurlijke boetes. De mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te leggen, is thans opgenomen in artikel 77i van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 60ad van de Gaswet. De hoogte van de op te leggen boetes is ten opzichte van de vigerende wetten niet gewijzigd. Aan het kabinetsstandpunt inzake de boetewijzer zal door de Minister op een later moment in een breder kader aandacht worden geschonken. Gelet op de wijzigingen die in dit wetsvoorstel in andere artikelen zijn doorgevoerd, is opnieuw bezien voor welke artikelen een bestuurlijke boete wenselijk is. Uitgangspunt hierbij is dat dit wenselijk is voor het merendeel van de artikelen dat verplichtingen oplegt aan systeembeheerders, beheerders van een gasopslaginstallatie, beheerders van een gesloten distributiesysteem, LNG-beheerders of leveranciers. Een bestuurlijke boete wordt niet voorgesteld daar waar andere mechanismen naleving bevorderen, bijvoorbeeld door de mogelijkheid een vergunning of ontheffing in te trekken of, met name waar het gaat om consumentenbescherming, civielrechtelijke gevolgen verbonden zijn aan het niet-naleven van verplichtingen, bijvoorbeeld door de bepaling dat een overeenkomst vernietigbaar is. Waar het gaat om verplichtingen die belangrijk zijn voor het goed functioneren van de markt, wordt een hoge boete voorgesteld. Voor artikelen die meer zien op administratieve of organisatorische verplichtingen, wordt een lage boete voorgesteld.

In de Wet op de economische delicten is thans alleen overtreding van artikel 86i, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 66h, eerste lid, van de Gaswet, strafbaar gesteld. Dit wetsvoorstel laat dit ongewijzigd. Voornoemde artikelen zijn in artikel 7.4 van dit wetsvoorstel opgenomen. De reden om dit artikel strafbaar te stellen via de Wet op de economische delicten is gelegen in het feit dat dit voortvloeit uit Europese verplichtingen en de doelgroep van deze bepaling zeer ruim is.

Artikel 10.4

In artikel 10.4 is de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder bestuursdwang vastgelegd. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang tevens bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom. De bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom is daarom niet afzonderlijk in dit wetsvoorstel opgenomen. Voor de vraag wie bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang is aangesloten bij de bevoegdheidsverdeling bij het uitvoeren van het toezicht, zoals opgenomen in de artikelen 10.1 en 10.2. Dit bevordert de efficiëntie in het toezicht: ben je bevoegd tot toezicht, dan hoef je niet naar een ander bestuursorgaan voor het opleggen van een last onder bestuursdwang. De Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet kennen thans ook de mogelijkheid tot het opleggen van een last onder bestuursdwang.

Artikel 10.5

Artikel 10.5 geeft ACM de bevoegdheid tot het opleggen van een bindende gedragslijn en de Minister de bevoegdheid tot het opleggen van een zelfstandige last en een bindende gedragslijn. De bevoegdheid voor ACM tot het opleggen van een zelfstandige last is reeds opgenomen in artikel 12j van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt.

De Elektriciteitswet 1998 (artikel 5a) en de Gaswet (artikel 1b) kennen thans de mogelijkheid voor ACM een bindende gedragslijn op te leggen in verband met de naleving van deze wetten en een aantal Europese verordeningen. Deze bevoegdheid is een voortzetting van de eerder in deze artikelen van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet opgenomen bevoegdheid om een bindende aanwijzing op te leggen. De bindende aanwijzing kon worden gebruikt indien een overtreding was vastgesteld, maar ook zonder dat al een overtreding was vastgesteld. De situatie dat ACM enerzijds, op basis van artikel 12j van de Instellingswet Autoriteit Consument en markt een bindende aanwijzing op kan leggen en anderzijds op basis van artikel 10.5 een bindende gedragslijn op kan leggen, is dus een voortzetting van de huidige situatie en ook van de situatie vóór de totstandkoming van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt. De Minister houdt ingevolge artikel 10.2 toezicht op een aantal artikelen. De mogelijkheden voor de Minister een zelfstandige last en een bindende gedragslijn op te leggen voor de artikelen waar hij toezicht op houdt, zijn gelijk aan de mogelijkheden voor ACM voor wat betreft de artikelen waar ACM toezicht op houdt.

Het vierde lid voorziet in een bevoegdheid voor de Minister om een zelfstandige last of een bindende gedragslijn op te leggen aan een systeembeheerder in het kader van de bescherming van zijn systeem tegen mogelijke invloeden van buitenaf, bedoeld in artikel 5.4, tweede lid. Een vergelijkbare mogelijkheid is opgenomen in artikel 16da van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 8b van de Gaswet.

Door middel van deze bevoegheid kan de Minister, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid van de systeembeheerders, aan systeembeheerders opdrachten geven om rekening te houden met bepaalde dreigingen. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn indien er sprake is van verandering in het dreigingsniveau van terrorisme, een technologische ontwikkeling in de cybercriminaliteit of een nieuwe dreiging die voortkomt uit de nationale risicobeoordeling.

Artikel 10.6

Als de Minister een bestuurlijke boete of een dwangsom oplegt, krijgt hij op grond van het voorgestelde artikel 10.6 de bevoegdheid de volledige betaling daarvan in te vorderen bij dwangbevel. Voor ACM is deze bevoegdheid opgenomen in de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt. Dit is een voortzetting van de huidige situatie.

Artikel 10.7

In het eerste lid van dit artikel wordt ACM aangewezen als de nationale regulerende instantie, bedoeld in artikel 35, eerste lid, van richtlijn 2009/72 en artikel 39, eerste lid, van richtlijn 2009/73. ACM is thans ook aangewezen als nationale regulerende instantie op basis van artikel 5, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 1a, tweede lid, van de Gaswet. Ook via rechtstreeks bindende EU-rechtshandelingen worden de nationale regulerende instantie taken opgedragen.

Door in het tweede lid de mogelijkheid te openen bij ministeriële regeling artikelen uit bindende EU-rechtshandelingen aan te wijzen waar de nationale regulerende instantie wordt genoemd of aan de lidstaat wordt opgedragen er één aan te wijzen, is uitvoering van verordeningen op dit punt geborgd. Deze werkwijze sluit aan bij de snelheid waarmee verordeningen in de regel in werking treden en bij het feit dat ze rechtstreekse werking hebben en derhalve niet mogen worden omgezet in nationale regelgeving.

In het derde lid wordt bepaald dat ACM bij de uitoefening van de aan haar bij dit wetsvoorstel toegekende taken en bevoegdheden rekening houdt met artikel 36 van richtlijn 2009/72 en artikel 40 van richtlijn 2009/73. In genoemde artikelen zijn de algemene doelstellingen voor regulerende instanties opgenomen. De verplichting om hier rekening mee te houden is thans opgenomen in artikel 5, derde lid van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 1a, derde lid, van de Gaswet.

Artikel 10.8

In dit artikel is een aantal specifieke taken voor ACM opgenomen ter uitvoering van richtlijn 2009/72 en richtlijn 2009/73. Dit artikel strekt tot implementatie van artikel 37 van richtlijn 2009/72 en artikel 40 van richtlijn 2009/73. In dit artikel zijn verschillende bepalingen die thans verspreid zijn over de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet, overzichtelijk gebundeld.

Artikel 10.9

Dit artikel bepaalt dat ACM jaarlijks een verslag opstelt over de uitvoering van de haar bij of krachtens dit wetsvoorstel opgedragen taken. Dit is een aanvulling op de in de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt opgenomen verplichting voor ACM om een jaarverslag op te stellen. Dit artikel strekt ter implementatie van artikel 37, eerste lid, onderdeel e van richtlijn 2009/72 en artikel 41, eerste lid, onderdeel e, van richtlijn 2009/73. Een soortgelijke bepaling is opgenomen in artikel 5c van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 1c van de Gaswet

Artikel 10.10

In de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet zijn bepalingen over het verschaffen van informatie verspreid over meerder artikelen. Dit artikel strekt tot het invoeren van een algemene plicht om op verzoek van de Minister gegevens en inlichtingen te verschaffen die de Minister redelijkerwijs nodig heeft om zijn taken uit te kunnen voeren. Dit artikel richt zich niet tot ACM omdat in artikel 6b van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt reeds een bepaling over het verschaffen van informatie is opgenomen.

Artikel 10.11

Verspreid over de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet staan bepalingen over informatie die aan ACM of aan de Minister moet worden verstrekt. Ter illustratie kunnen worden genoemd artikel 17a, vierde lid, artikel 19b en artikel 21 van de Elektriciteitswet 1998. Op basis van dit artikel kunnen deze verplichtingen op het niveau van een algemene maatregel van bestuur worden vastgelegd. Hiermee ontstaat een samenhangend kader waar deze verplichtingen terug te vinden zijn en waar ook eenvoudiger dan op wetsniveau wijzigingen doorgevoerd kunnen worden indien van de zijde van ACM of van de Minister de behoefte aan informatie verandert of indien het niet meer nodig is om bepaalde informatie periodiek te overleggen.

Artikel 10.12

In dit artikel wordt gepreciseerd voor welke doelen de Minister verkregen bescheiden, gegevens of inlichtingen mag gebruiken. Dat strekt verder dan alleen voor de toepassing van dit wetsvoorstel. Voor een goede uitvoering van onder meer de Mededingingswet en de Wet handhaving consumentenbescherming is het bijvoorbeeld van belang dat de Minister de gegevens ook kan gebruiken voor de toepassing van die wetten. Op grond van het tweede en derde lid mag de Minister, onder de in die leden genoemde voorwaarden, verkregen bescheiden, gegevens of inlichtingen verstrekken aan buitenlandse instellingen of andere bestuursorganen. Dit artikel beperkt zich tot de Minister omdat artikel 7 van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt al een vergelijkbare bepaling kent voor de wijze waarop ACM met door haar verkregen gegevens om moet gaan.

Artikel 10.13

In dit artikel is bepaald dat producenten, leveranciers, transmissiesysteembeheerders en interconnectorbeheerders aan de Europese Commissie gegevens en inlichtingen verstrekken die de Europese Commissie nodig heeft ter uitvoering van artikel 10 van richtlijn 2009/72 en artikel 10 van richtlijn 2009/73. Deze artikelen hebben betrekking op de aanwijzing en certificering van transmissiesysteembeheerders. De Europese Commissie kan verzoeken om een herziening van een certificeringsbeslissing, en heeft om te komen tot een dergelijk verzoek uiteraard informatie nodig. Een soortgelijke bepaling is opgenomen in artikel 10, vijfde en zesde lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 2, vierde en vijfde lid, van de Gaswet.

Artikel 10.14

De Nederlandse systemen zijn kwalitatief goed en systeembeheerders investeren om hun systeem uit te breiden, te vernieuwen en te onderhouden. Desondanks is niet uit te sluiten dat er een tekort aan transportcapaciteit dreigt te ontstaan. De Minister wil op de hoogte zijn van een dergelijke situatie en in voorkomend geval een systeembeheerder opdracht kunnen geven om voorzieningen te treffen. De opdracht kan inhouden dat de systeembeheerder een bepaalde investering moet treffen of een andere voorziening moet treffen om de kwantiteit of de kwaliteit van de transportdienst te waarborgen. Deze bevoegdheid is thans opgenomen in artikel 22 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 9 van de Gaswet. Indien deze voorzieningen niet worden nagekomen, kan de Minister een last onder bestuursdwang opleggen.

Artikel 10.15

In artikel 13 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 5 van de Gaswet zijn bepalingen opgenomen die aan de Minister mogelijkheden geven om in te grijpen indien een systeembeheerder niet meer voldoet aan de eisen om te worden aangewezen of te worden gecertificeerd. Dit artikel heeft een gelijke strekking. Ingrijpen kan aan de orde zijn als een systeembeheerder niet in staat is zijn taken die hij krachtens dit wetsvoorstel heeft, op een goede wijze uit te voeren. In dat geval kan de Minister een systeembeheerder opdragen de noodzakelijke voorzieningen te treffen. De Minister kan ook hier een last onder bestuursdwang opleggen indien deze opdracht niet of onvoldoende wordt opgevolgd. Dit artikel moet worden gelezen in samenhang met artikel 4.2 en 4.3 van dit wetsvoorstel, waarin is opgenomen aan welke eisen een systeembeheerder moet voldoen om te worden gecertificeerd en vervolgens aangewezen. Ook is in dit artikel vastgelegd dat een aanwijzing kan worden ingetrokken indien een rechtspersoon niet meer voldoet aan de eisen om te worden aangewezen of te worden gecertificeerd. Tot slot kunnen op basis van artikel 4.2 bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over onder meer de wijziging of intrekking van de aanwijzing en de procedure hiervoor en de overdracht van de eigendom van een systeem indien een aanwijzing vervalt of wordt ingetrokken.

De voor de Minister opgenomen bevoegdheden om in te grijpen doen geen afbreuk aan het feit dat ACM ingevolge artikel 4.3, eerste lid is belast met de certificering van systeembeheerders en op grond van het vijfde lid van dat artikel de bevoegdheid heeft om een certificering in te trekken indien niet langer aan de voorwaarden voor certificering wordt voldaan. Wel ligt het in de rede dat de handhaving in eerste instantie door ACM geschiedt.

Artikel 10.16

In dit artikel wordt de meest ingrijpende bevoegdheid voor de Minister opgenomen, te weten de aanzegging aan een systeembeheerder om opdrachten op te volgen van een door de Minister aangewezen persoon. Deze bevoegdheid komt overeen met artikel 13a van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 5a van de Gaswet. Van deze bevoegdheid zal gebruik worden gemaakt als de bevoegdheden zoals opgenomen in 10.14 en 10.15 geen of onvoldoende oplossing bieden voor de geconstateerde problemen.

Artikel 10.17

Dit artikel bevat een algemene verbodsbepaling zodat het mogelijk is om de handhaving en sanctionering van bepalingen uit Europese verordeningen en Europese besluiten vorm te kunnen geven binnen de kaders van deze wet. Om een snelle tenuitvoerlegging op dit punt van toekomstige verordeningen mogelijk te maken, wordt voorgesteld om de betreffende bepalingen telkens bij ministeriële regeling aan te wijzen. Zo is duidelijk om welke bepalingen het gaat, en wordt tevens gewaarborgd dat de Europese verordeningen voldoende kunnen worden gehandhaafd. Een dergelijke regeling wordt uiteraard in de Staatscourant gepubliceerd zodat wordt voldaan aan het kenbaarheidsvereiste.

Artikel 10.18

Dit artikel strekt uitvoering van verordeningen 994/2010 en 714/2009. Verordening 994/2010 heeft betrekking op maatregelen tot veiligstelling van de gaslevering en bevat verplichtingen waarvoor het wenselijk is om de Minister als bevoegde instantie aan te wijzen. Aangezien op basis van artikel 10.7 uitsluitend bij ministeriële regelingen ACM als bevoegde instantie kan worden aangewezen, is voor de aanwijzing van de Minister als bevoegde instantie deze bepaling nodig. De Minister is thans op grond van artikel 52ab van de Gaswet aangewezen; het voorgestelde artikel strekt tot voortzetting van deze aanwijzing.

Artikel 17 van verordening 714/2009 geeft de mogelijkheid voor nieuwe interconnectoren ontheffing van verplichtingen te geven. Het vierde lid regelt dat de Minister beslist op een verzoek om ontheffing. Dit is thans geregeld in artikel 86c, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998.

Artikel 10.19

Dit artikel betreft de implementatie van artikel 42 van richtlijn 2009/72 en artikel 46 van richtlijn 2009/73 en geeft de Minister de bevoegdheid om een systeembeheerder maatregelen te laten nemen indien er sprake is van een (dreigende) crisis. De maatregelen die de systeembeheerder neemt moeten de werking van de interne markt zo min mogelijk verstoren en mogen niet verder reiken dan strikt noodzakelijk is om de plotseling gerezen moeilijkheden te verhelpen. Indien een systeembeheerder maatregelen neemt, zijn systeemgebruikers gehouden instructies van de transmissiesysteembeheerders op te volgen. De landsgrensoverschrijdende maatregelen worden in nauw overleg met buitenlandse transmissiesysteembeheerders genomen met in achtneming van de ter zake geldende bilaterale overeenkomsten.

Artikel 10.20 en 10.21

Iedere partij die een geschil heeft met een systeembeheerder, een interconnectorbeheerder, een beheerder van een LNG-installatie of een gasopslaginstallatie of een beheerder van een gesloten distributiesysteem over de wijze waarop die beheerder zijn op grond van dit wetsvoorstel opgedragen bevoegdheden en verplichtingen nakomt, kan een klacht indienen bij ACM. Tegen het besluit dat ACM neemt staat beroep open bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Deze wijze van geschilbeslechting wordt thans voorgeschreven door artikel 51 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 19 van de Gaswet. ACM is echter niet bevoegd indien het gaat om een landsgrensoverschrijdend geschil en de systeembeheerder onder de rechtsmacht van een anders lidstaat valt. In dit geval is de regulerende instantie in deze andere lidstaat bevoegd.

Artikel 11.1

De Belemmeringenwet Privaatrecht is van toepassing op openbare werken van algemeen nut. Aanwijzing van een werk als openbaar werk van algemeen nut geschiedt bij wet. In dit artikel worden systemen en grote productie-installaties (waar de rijkscoördinatieregeling op van toepassing is) aangewezen. Op grond van artikel 9g van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 39a van de Gaswet zijn nu ook systemen en productie-installaties aangewezen.

Artikel 11.2

In artikel 20 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek is een bepaling opgenomen waarin een uitzondering wordt gemaakt over verticale natrekking. In dat artikel wordt het woord net gebruikt voor onder andere telecommunicatie, elektriciteit en gas. Omdat het woord net in dit wetsvoorstel worden vervangen door systeem, wordt in dit artikel opgenomen dat voor de toepassing van de natrekkingsbepaling een systeem wordt beschouwd als een net. Inhoudelijk blijft de natrekkingsbepaling ongewijzigd.

Artikel 11.3

Dit artikel heeft betrekking op de toegang tot productiesystemen. Het artikel dient ter implementatie van artikel 34 van richtlijn 2009/73 en is thans artikel 17 in de Gaswet opgenomen.

Artikel 11.4

In dit artikel wordt bepaald dat een representatieve organisatie belanghebbend is bij een besluit (niet zijnde een beschikking) dat op grond van dit wetsvoorstel wordt genomen. Dit artikel komt inhoudelijk overeen met artikel 82 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 61 van de Gaswet. Nadere regels ten aanzien van de rechtsbescherming zijn neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 11.5

Dit artikel voorziet in de uitsluiting van de verordeningsbevoegdheid van gemeenten en provincies wat betreft het transport en de levering van elektriciteit en gas. Het is onwenselijk als de bepalingen uit dit wetsvoorstel zouden kunnen worden doorkruist door regelgeving van lagere overheden. De gelijkluidende artikelen uit de Elektriciteitswet 1998 (artikel 83) en de Gaswet (artikel 62) bestaan reeds sinds de inwerkingtreding van die wetten.

Artikel 11.6

Op basis van dit artikel kan de Minister subsidie verstrekken aan een transmissiesysteembeheerder die een transmissiesysteem op zee beheert. Het verstrekken van subsidie moet op geen enkele wijze afbreuk doen aan de wijze waarop de ACM de efficiency van het systeem kan beoordelen. Daarom wordt in het tweede lid bepaald dat de subsidie slechts dient ter dekking van de kosten voor de aanleg, het beheer en het onderhoud van een transmissiesysteem op zee, die ACM voor de transmissiesysteembeheerder vaststelt. Daarbij betrekt de ACM, zoals neergelegd in artikel 6.11, eerste lid, ook de efficiënte kosten. Het totale bedrag dat de subsidie dient te dekken bestaat daarnaast uit geschatte vermogenskosten, met betrekking tot nog niet in gebruik genomen investeringen die onderdeel zijn van de rijkscoördinatieregeling en de kosten voor investeringen gerelateerd aan de rijkscoördinatieregeling die ook in het jaar van ingebruikname worden ingeschat en meelopen in de toegestane inkomsten van het jaar waarin zij worden gemaakt, zoals neergelegd in artikel 6.12, derde lid, onder b en c, maar slechts voor zover zij gerelateerd zijn aan het transmissiesysteem op zee. Ten slotte bepaalt het tweede lid dat het bedrag dat de subsidie dient te dekken ook gecorrigeerd moet worden voor nacalculatiegronden, voor zover zij gerelateerd zijn aan het transmissiesysteem op zee. Op grond van het derde lid kunnen nadere regels worden gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur. Daarin zal onder meer worden opgenomen hoe de hoogte van de subsidie wordt bepaald, en hoe het proces rondom de subsidiering wordt ingericht. Zie voor een nadere toelichting paragraaf 7.4 van het algemeen deel van deze memorie.

Artikel 11.7

Dit artikel geeft de grondslag aan de Minister om kosten door te berekenen bij het verlenen van een instemming, een ontheffing of een vergunning. De te betalen vergoedingen strekken tot het vergoeden van de kosten die zijn verbonden aan het uitvoeren van de gevraagde handelingen. Hoger dan de daarmee verbonden kosten zullen de vergoedingen niet zijn. Inhoudelijk komt dit artikel overeen met artikel 85 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 64 van de Gaswet. De mogelijkheid om kosten die ACM maakt ter uitvoering van dit wetsvoorstel kunnen in rekening worden gebracht op basis van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt.

Hoofdstuk 12

Artikel 12.1, 12.2, 12.3, 12.6 tot en met 12.12

In deze artikelen worden verwijzingen naar de Elektriciteitswet 1998 of naar de Gaswet of onderdelen daarvan vervangen door verwijzingen naar dit wetsvoorstel of de onderdelen van het wetsvoorstel die corresponderen met de verwijzingen zoals thans opgenomen.

Artikel 12.1 (wijziging van bijlagen 1 en 2 bij de Algemene wet bestuursrecht) bevat één inhoudelijke wijziging. Het gaat om het volgende. Evenals onder de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet het geval is (de artikelen 9b, vierde lid, 9c, derde lid, 9d, tweede en derde lid, 9f, zesde lid, 20a, derde lid, 20b, derde lid en 20c, tweede en derde lid van de Elektriciteitswet 1998 en de artikelen 39b, derde lid, 39c, derde lid en 39d, tweede en derde lid, van de Gaswet), staat tegen besluiten die de Minister neemt bij de toepassing van de rijkscoördinatieregeling op de aanleg of uitbreiding van productie-installaties voor de opwekking van elektriciteit of gas en op de uitbreiding van het transmissiesysteem voor elektriciteit of gas geen bestuursrechtelijke rechtsbescherming open (artikel 1 van bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht). Het betreft besluiten tot het geheel of gedeeltelijk buiten toepassing verklaren van de coördinatieregeling, besluiten om bepaalde uitvoeringsbesluiten wel of juist niet onder deze coördinatieregeling te brengen, en besluiten om een bevoegdheid een bepaald besluit te nemen op voorhand op rijksniveau te leggen. Het gaat hierbij om besluiten met een sterk procedureel karakter, waarvan de mogelijkheid tot het instellen van bezwaar en beroep in de regel reeds op artikel 6:3 van de Algemene wet bestuursrecht zal afstuiten.

In artikel 5.1 van het wetsvoorstel wordt de rijkscoördinatieregeling mede van toepassing verklaard op de aanleg of uitbreiding van het transmissiesysteem op zee; door dit artikel in te voegen in de alfabetische rangschikking van artikel 1 van bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht wordt de lijst met besluiten waartegen geen bestuursrechtelijke rechtsbescherming openstaat, uitgebreid met besluiten die de Minister op grond van de rijkscoördinatieregeling neemt met betrekking tot het transmissiesysteem op zee. Aangezien het hierbij om soortgelijke procedurele besluiten gaat, is er geen reden de aanleg en uitbreiding van het transmissiesysteem op zee in dit opzicht anders te behandelen dan de aanleg of uitbreiding van productie-installaties of de uitbreiding van transmissiesystemen op land.

Artikel 12.4, 12.5, 12.32 en 12.33

In artikel 12.31 van dit wetsvoorstel is bepaald dat de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet vervallen, evenals een aantal wetten die deze wetten hebben gewijzigd en die in stand zijn gebleven vanwege het overgangsrecht dat in deze wetten is opgenomen. Waar nodig is dit overgangsrecht opgenomen in dit wetsvoorstel. Overigens blijven de Overgangswet elektriciteitsproductiesector en de Wet onafhankelijk netbeheer nog gehandhaafd omdat het niet uitgesloten is dat ten tijde van inwerkingtreding van dit artikel nog enkele zaken op basis van deze wet niet geheel zijn afgewikkeld. In artikel 12.32 van dit wetsvoorstel is bepaald dat dit wetsvoorstel in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor verschillende artikelen en onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Uitgangspunt is dat dit wetsvoorstel als één geheel in werking zal treden, en dat op dat moment ook de hele Elektriciteitswet 1998 en de hele Gaswet kunnen vervallen. Echter, niet is uit te sluiten dat het wenselijk is om onderdelen van dit wetsvoorstel op een eerder moment in werking te laten treden dan de meeste artikelen. Op dat moment kan niet de gehele Elektriciteitswet 1998 of de gehele Gaswet vervallen, en is het wenselijk om de mogelijkheid te hebben om uitsluitend onderdelen van deze wetten te laten vervallen. Hiertoe strekken de voorgestelde wijzigingen van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet, opgenomen in artikel 12.4 en 12.5 van dit wetsvoorstel.

Artikel 12.13 en 12.29

In artikel 12.13 wordt een algemene voorziening getroffen voor de lopende aanvragen en verzoeken tot het nemen van besluiten, de aanhangige bezwaren tegen besluiten op grond van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet en rapporten die op grond van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet zijn gemaakt. Deze algemene voorziening houdt in dat deze aanhangige verzoeken en ingediende bezwaren geacht worden te zijn ingediend op basis van dit wetsvoorstel en dus worden afgehandeld volgens de regel van dit wetsvoorstel. Een vergelijkbare voorziening wordt in artikel 12.29 getroffen voor aanhangige klachten op basis van artikel 51 Elektriciteitswet 1998 en artikel 19 Gaswet. De mogelijkheid bestaat dat dit wetsvoorstel gedifferentieerd in werking treedt. Indien van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, zal steeds bij een concreet verzoek of een concreet bezwaar moeten worden bezien of het artikel van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet waar een verzoek of bezwaar op is gebaseerd, al dan niet is vervallen – en dus het corresponderende artikel in dit wetsvoorstel in werking is getreden. Om dit vast te leggen is de formulering «desbetreffende bepaling» in artikel 12.13, eerste lid, gekozen.

Artikel 12.14

Met dit wetsvoorstel wordt de wettelijke taak voor de systeembeheerders van gas uitgebreid. Artikel 5.9, zesde lid bepaalt immers ten algemene dat de systeembeheerder de aansluitingen op zijn systeem beheert en onderhoudt. Daarmee geldt deze beheers- en onderhoudsplicht ook voor zogenaamde grote aansluitingen (groter dan 40m3 per uur) op het transmissiesysteem van gas.

Op grond van de Gaswet is voor grote aansluitingen echter enkel een taak voor de systeembeheerder opgenomen om een ieder die verzoekt om een aansluitpunt ten behoeve van een aansluiting te voorzien van een dergelijk aansluitpunt.

Gelet hierop wordt in het overgangsrecht bepaald, dat voor zover sprake is van aansluitpunten die voor de inwerkingtreding van het wetsvoorstel zijn aangelegd, de beheers- en onderhoudsplicht van de systeembeheerder zich beperkt tot voornoemde aansluitpunten.

Artikel 12.15

In verband met de keuze om de windparken op zee te ontsluiten via een transmissiesysteem op zee in plaats van via individuele aansluitingen die door windparkexploitanten worden aangelegd, is voor alle duidelijkheid bepaald dat de reeds aangelegde verbindingen op zee geen deel uitmaken van het nieuw te realiseren transmissiesysteem op zee. Aangezien het de bedoeling is dat de realisatie van het transmissiesysteem op zee na 1 januari 2016 een aanvang zal nemen, is deze datum als referentiepunt gekozen.

Artikel 12.16 en 12.18

In deze artikelen wordt het overgangsrecht geregeld voor degenen die op basis van de huidige Elektriciteitswet 1998 en de huidige Gaswet zijn aangewezen als beheerder van een gasopslaginstallatie, LNG-beheerder of als netbeheerder. Essentie van dit overgangsrecht is dat de beheerders die op het moment van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zijn aangewezen, ook aangewezen blijven. Ook de instemming van de Minister met deze aanwijzing blijft in stand. Dit alles tot het moment waarop ingevolge de huidige aanwijzing en instemming, deze aanwijzing zou aflopen. Indien de aanwijzing of instemming is afgelopen, wordt opnieuw op basis van de nieuwe regels zoals opgenomen in dit wetsvoorstel, een beheerder van een LNG-installatie of een opslaginstallatie of een systeembeheerder aangewezen.

In artikel 12.18, tweede en derde lid is, in aansluiting op de bepalingen hieromtrent die zijn opgenomen in de wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (implementatie van richtlijnen en verordeningen op het gebied van elektriciteit en gas) (Stb. 2012, 334), overgangsrecht opgenomen in verband met de zogenaamde cross border leases (CBL’s). Bij een CBL wordt een goed verhuurd of overgedragen aan een buitenlandse investeerder, die het goed weer terug-verhuurt aan de oorspronkelijke eigenaar. Het voordeel voor beide partijen komt voort uit verschillen in fiscale wetgeving.

Op dit moment zijn er nog enkele netten waarop CBL’s rusten. De meeste CBL’s zijn inmiddels met de overdracht van de 110–150 kV-netten aan TenneT beëindigd. Echter, waar dit niet het geval is, voorziet dit artikel in een tijdelijk overgangsrecht met het oog op de eigendomseis ten aanzien van systemen die is voorgesteld in artikel 4.3.

Het overgangsrecht volgt op hoofdlijnen het overgangsrecht van artikel VIA van de wet tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet in verband met andere regels omtrent een onafhankelijk netbeheer (Stb. 2006, 614). In het tweede lid is ten algemene het principe vastgelegd dat dit wetsvoorstel niet de rechten van derden die voortvloeien uit CBL’s doorkruist. In het derde lid wordt geregeld dat indien de eigendom van een systeem door CBL’s bij anderen dan de systeembeheerder ligt, de eigendom in afwijking van artikel 4.3 niet bij de systeembeheerder hoeft te liggen. Na afloop van een dergelijke overeenkomst, geldt de hoofdregel van de artikel 4.3 weer onverkort. Het desbetreffende net dient dan in eigendom te zijn van een systeembeheerder voor elektriciteit.

Het overgangsrecht voorkomt dat rechten van wederpartijen bij CBL’s zouden worden aangetast of bijzondere goedkeuringen nodig zijn. Indien de rechten van wederpartijen bij CBL’s zouden worden doorkruist, zou dit er toe kunnen leiden dat de belangen van zowel de bedrijven die CBL’s hebben afgesloten als die van de Staat in het geding zijn. Omdat het hier een tijdelijke situatie betreft voor een klein deel van de netten is dit overgangsrecht opgenomen.

Artikel 12.17

Op basis van artikel 18h van de Gaswet kan de Minister ontheffingen verlenen voor LNG- en opslaginstallaties en voor interconnectoren. Deze ontheffingen worden voor een beperkte tijd verleend, waarna voor de LNG- en opslaginstallaties en interconnectoren weer de reguliere regels van de Gaswet gelden. Deze ontheffing, die voortvloeit uit de richtlijn 2009/73, is inhoudelijk ongewijzigd opgenomen in artikel 3.11 van dit wetsvoorstel. Met dit artikel worden de ontheffingen die zijn verleend op basis van artikel 18h van de Gaswet «overgeheveld» naar het wetsvoorstel, zodat deze ongewijzigd kunnen worden voortgezet op basis van dit wetsvoorstel.

Artikel 12.19

In dit artikel is overgangsrecht opgenomen voor gesloten distributiesystemen. Op basis van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet wordt op dit moment voor gesloten distributiesystemen ontheffing verleend van het gebod een netbeheerder aan te wijzen. De eigenaar van het gesloten distributiesysteem is de beheerder, aan wie ingevolge artikel 15 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 2a van de Gaswet verplichtingen worden opgelegd. In dit wetsvoorstel is gekozen voor een andere benadering. Op basis van artikel 4.2, derde lid, van dit wetsvoorstel wijst ACM een rechtspersoon die eigenaar is van een gesloten distributiesysteem aan als beheerder. Of er inderdaad sprake is van een gesloten distributiesysteem wordt op basis van artikel 4.4 vastgesteld door ACM. Gelet op deze twee verschillende systematieken is in dit wetsvoorstel als overgangsrecht opgenomen dat degenen die over een ontheffing beschikken van de verplichting een netbeheerder aan te wijzen als bedoeld in artikel 15 van de Elektriciteitswet 1998 of artikel 2a van de Gaswet, deze ontheffing materieel behouden voor de looptijd van deze ontheffing. De ontheffingen worden dan geacht een erkenning als bedoeld in artikel 4.4 te zijn en een aanwijzing op basis van artikel 4.2, tweede lid.

Op basis van de Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (implementatie van richtlijnen en verordeningen op het gebied van elektriciteit en gas) is er overgangsrecht voor gesloten distributiesystemen opgenomen om een goede overgang te regelen van ontheffingen die voor de inwerkingtreding van deze wet werden verleend op basis van artikel 15 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 2a van de Gaswet naar ontheffingen voor gesloten distributiesystemen die na inwerkingtreding van deze wet konden worden verleend. Omdat dit overgangsrecht nog niet geheel is uitgewerkt, is in het tweede lid van dit artikel opgenomen dat dit overgangsrecht in stand blijft.

Artikel 12.20

In dit artikel wordt het overgangsrecht geregeld voor directe lijnen. De eigenaar van een directe lijn moet deze melden bij ACM. Dit is vastgelegd in artikel 9h van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 39h van de Gaswet. Het overgangsrecht houdt in dat het niet nodig is een nieuwe melding voor een directe lijn te doen na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel. Deze melding blijft geldig.

Artikel 12.21

In dit artikel is overgangsrecht opgenomen in verband met artikel 4.14 van het wetsvoorstel. Overgangsrecht is nodig omdat artikel 4.14 een andere opzet heeft dan het huidige artikel 17 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 10b van de Gaswet. In deze artikelen is de hoofdregel dat als een systeembeheerder deel uitmaakt van een groep, deze groep geen handelingen of activiteiten mag verrichten die strijdig kunnen zijn met het belang van het beheer van het desbetreffende systeem. Meer concreet mogen alleen activiteiten worden verricht die «infrastructureel of aanverwant» zijn. Artikel 4.14 bevat regels over welke nevenactiviteiten een infrastructuurbedrijf mag verrichten. Deze nevenactiviteiten mogen in omvang niet zodanig zijn dat het accent in het infrastructuurbedrijf verschuift van het beheer van het systeem naar deze andere activiteiten. Vervolgens zijn enkele regels opgenomen waarin meer specifiek staat aangegeven welke handelingen en activiteiten een infrastructuurbedrijf mag verrichten. Het overgangsrecht houdt in dat indien een infrastructuurbedrijf activiteiten met betrekking tot warmte verricht die vallen buiten de in artikel 4.14 genoemde werkzaamheden, het infrastructuurbedrijf deze werkzaamheden in een periode van twee jaar af kan bouwen. Hierbij gaat het om de productie en levering van warmte. Activiteiten met betrekking tot warmte (m.n. activiteiten m.b.t. de infrastructuur) die wel toegestaan zijn op basis van artikel 4.14, kunnen uiteraard ook na deze twee jaar worden voorgezet. In het tweede lid van dit artikel is vastgelegd dat indien een infrastructuurbedrijf op het moment van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel aandelen houdt in een drinkwaterbedrijf, dit mag worden voortgezet. Uiteraard moet hierbij voldaan (blijven) worden aan de Drinkwaterwet.

Artikel 12.22

Op basis van artikel 7a van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 1i van de Gaswet kan de Minister ontheffingen verlenen om bij wege van experiment af te wijken van deze wetten met het oog op ontwikkelingen op het gebied van decentrale productie, het transport en de levering van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbaar gas. Deze mogelijkheid is thans bij algemene maatregel van bestuur alleen ingevuld voor elektriciteit, en om deze reden is het overgangsrecht ook beperkt tot ontheffingen verleend op basis van de Elektriciteitswet 1998. Deze ontheffingen worden voor een beperkte tijd verleend, waarna deze worden geëvalueerd. Met dit artikel kunnen de ontheffingen die zijn verleend op basis van artikel 7a van de Elektriciteitswet 1998 worden voortgezet op basis van artikel 5.37 van dit wetsvoorstel voor de duur van de eerder verleende ontheffingen.

Artikel 12.23

In dit artikel is overgangsrecht opgenomen in verband met het meettarief. Op basis van artikel 6.6 van dit wetsvoorstel kan een meettarief worden vastgesteld, evenals op basis van de huidige artikelen 40a van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 81e, tweede lid van de Gaswet. In de thans geldende meettarieven is verdisconteerd dat in de komende jaren de grootschalige uitrol van slimme meters plaatsvindt. De regeling voorziet hierin op een wijze dat de tarieven niet sterk stijgen tijdens de uitrol van de slimme meter door hier in de voorgaande jaren reserveringen mogelijk te maken. Artikel 6.6 ziet op de situatie waarin de grootschalige uitrol van de slimme meters, zoals vastgelegd in artikel 5.14, is afgerond. Om deze reden is het wenselijk dat gedurende de periode van grootschalige uitrol, die op basis van artikel 5.14 wordt vastgesteld, de huidige bepalingen met betrekking tot het meettarief blijven gelden. Omdat niet is uit te sluiten dat gedurende deze periode aanpassingen van deze ministeriële regeling wenselijk zijn en de bevoegdheid deze regeling te wijzigen met het vervallen van de desbetreffende artikelen in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet vervalt, is in deze bevoegdheid voorzien in het derde lid. In het vierde lid is expliciet de bevoegdheid vastgelegd voor ACM om bij het vaststellen van de toegestane inkomsten van systeembeheerders uit de meettarieven de margebesluiten in acht te nemen.

Artikel 12.24

Op basis van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet worden methodebesluiten vastgesteld die gelden voor een looptijd van drie tot vijf jaar. De huidige reguleringsperiode loopt tot 1 januari 2017. De bedoeling is dat hoofdstuk 6 van dit wetsvoorstel in werking treedt gedurende deze reguleringsperiode. Hiervoor is overgangsrecht nodig. In de eerste plaats worden de huidige methodebesluiten «overgeheveld» naar artikel 6.10. Deze methodebesluiten kunnen hiermee blijven bestaan voor de looptijd waarvoor zij zijn vastgesteld. De jaarlijkse tariefbesluiten, die zijn geregeld in artikel 6.12 van dit wetsvoorstel, zijn mede gebaseerd op het inkomstenbesluit, dat wordt geïntroduceerd in artikel 6.11 van dit wetsvoorstel. De Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet kennen op dit moment geen specifieke bepaling over een inkomstenbesluit. De vaststelling van de in een jaar toegestane inkomsten zit verspreid over verschillende besluiten. Om deze reden wordt met het tweede lid van dit artikel vastgelegd dat bij het ontbreken van een inkomstenbesluit, de methodiek voor het vaststellen van de toegestane inkomsten wordt gevolgd die thans geldt ingevolge de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet.

In het derde lid van dit artikel is overgangsrecht opgenomen in verband met de taak om delen van het systeem te verkabelen. Dit overgangsrecht houdt in dat de Autoriteit Consument en Markt de kosten die zijn gemaakt in verband met de taak te verkabelen tussen 1 januari 2011 en de datum van inwerkingtreding van Artikel 5.7 bij het vaststellen van de tarieven. Dit overgangsrecht is nodig om te voorkomen dat er voor TenneT, die reeds is gestart met verkabeling op verzoek van enkele gemeenten, bij het ontbreken van een expliciete wettelijke taak in de huidige Elektriciteitswet, onduidelijkheid ontstaat over deze kosten.

Artikel 12.25

In dit artikel is overgangsrecht opgenomen in verband met de bevoegdheid van ACM om, op verzoek van een aangeslotene op een gesloten distributiesysteem, de methode voor de berekening van de tarieven goed te keuren. Deze bevoegdheid is thans geregeld in artikel 15, zevende lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 2a, zevende lid, van de Gaswet. Het overgangsrecht houdt in dat de op basis van de huidige artikelen goedgekeurde methoden, ook goedgekeurd blijven na inwerkingtreding van artikel 6.16 van het wetsvoorstel.

Artikel 12.26

Op basis van artikel 86e, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 of artikel 66b, eerste lid, van de Gaswet kan de Minister een beurs aanwijzen. Het overgangsrecht houdt in dat de op basis van de huidige artikelen aangewezen beurzen, ook aangewezen blijven na inwerkingtreding van artikel 7.5 van dit wetsvoorstel.

Artikel 12.27

In dit artikel is overgangsrecht voor de leveranciersvergunning opgenomen. Dit overgangsrecht houdt in dat verleende leveranciersvergunningen op basis van artikel 95d van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 45 van de Gaswet na inwerkingtreding van artikel 8.22 van dit wetsvoorstel blijven voortbestaan alsof zij op basis van artikel 8.22 van dit wetsvoorstel zijn verleend. Eventuele wijziging of intrekking van deze vergunningen na inwerkingtreding van artikel 8.22 van dit wetsvoorstel gebeurt dan op basis van artikel 8.26 van dit wetsvoorstel.

Artikel 12.28

In dit artikel is overgangsrecht opgenomen in verband met de door ACM vastgestelde codes. Op basis van de huidige Elektriciteitswet 1998 en Gaswet stelt ACM codes vast. Het is ongewenst dat deze codes met inwerkingtreding van dit wetsvoorstel verdwijnen. Daarom is in dit artikel geregeld dat de thans bestaande codes, ook na inwerkingtreding van het wetsvoorstel blijven bestaan en worden aangemerkt als op basis van hoofdstuk 9 van dit wetsvoorstel vastgestelde codes. Wel kan het zijn dat deze codes moeten worden aangepast in wijzigingen die zijn doorgevoerd in met name de hoofdstukken 4, 5 en 6 van dit wetsvoorstel. Ook kan het wenselijk zijn de terminologie van deze codes aan te passen. Om deze reden is in het tweede lid van dit artikel opgenomen dat een voorstel tot herziening van de codes in samenhang met dit wetsvoorstel binnen één jaar na inwerkingtreding van hoofdstuk 9 moet worden ingediend.

Artikel 12.30

In dit artikel is het bestaande overgangsrecht overgenomen dat ook nu geldt op basis van de wet van 8 mei 2008 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 in verband met het beëindigen van de taak van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet tot verstrekking van subsidie ten behoeve van de stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie alsmede ter bevordering van een doelmatig gebruik van warmte (Stb. 2008, 179). Aangezien de subsidies waarvoor dit overgangsrecht is getroffen een looptijd kunnen hebben van 20 jaar, is dit overgangsrecht nog niet uitgewerkt en is het nodig om, om ter bescherming van de rechten van degenen die indertijd subsidie hebben ontvangen op basis van het toenmalige hoofdstuk 5, paragraaf 2, van de Elektriciteitswet 1998, dit overgangsrecht te handhaven.

III. TABELLEN ELEKTRICITEITSWET 1998 EN GASWET VERSUS WETSVOORSTEL

1. Transponeringstabel Elektriciteitswet 1998

Artikel Elektriciteitswet 1998

Onderwerp

Wetsvoorstel

Opmerkingen

1 lid 1

definities

Artikel 1.1

 
 

Onze Minister

Onze Minister

 
 

Aansluiting

Aansluiting

 
 

Afnemer

Aangeslotene

 
 

Verordening 714/2009

Verordening 714/2009

 
 

Autoriteit Consument en Markt

Autoriteit Consument en Markt

 
 

Leverancier

Leverancier

 
 

Producent

Producent

 
 

Handelaar

Handelaar

 
 

Net

Systeem

 
 

Landelijk hoogspanningsnet

Transmissiesysteem voor elektricitiet

 
 

Netbeheerder

Systeembeheerder voor elektriciteit

 
 

Vergunninghouder

Vergunninghouder

 
 

Richtlijn

Richtlijn 2009/72

 
 

Notificatierichtlijn

 
 

Programma-verantwoordelijkheid

Programmaverantwoordelijkheid

 
 

Systeemdiensten

 
 

Black-start-voorziening

 
 

Verwant bedrijf

Verwant bedrijf

 
 

Biomassa

Biomassa

 
 

Hernieuwbare energiebronnen

Hernieuwbare energiebronnen

 
 

Duurzame elektriciteit

 
 

Klimaatneutrale elektriciteit

 
 

Warmtekrachtkoppeling

 
 

Garantie van oorsprong voor duurzame elektriciteit

Garantie van oorsprong

 
 

Economische eigendom

 
 

Installatie voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling

 
 

Garantie van oorsprong voor elektriciteit opgewekt in een installatie voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling

Garantie van oorsprong

 
 

Installatie voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling

Hoogrenderende WKK en installatie

 
 

Leveringszekerheid

 
 

Operationele netwerkveiligheid

 
 

Meetinrichting

Meetinrichting

 
 

Meetbedrijf

 
 

Productie-installatie

 
 

Congestie

Congestie

 
 

Congestiegebied

Congestiegebied

 
 

Congestiemanagement

Congestiemanagement

 
 

Verordening 713/2009

 
 

Agentschap

Agentschap

 
 

Producent van gas

 
 

Leverancier van gas

 
 

Handelaar in gas

 
 

Gesloten distributiesysteem

Gesloten distributiesysteem

 
 

Directe lijn

Directe lijn

 
 

Landsgrensoverschrijdend net

Interconnector

 
 

Interconnectorbeheerder

Interconnectorbeheerder

 
 

Verordening 1227/2011

Verordening 1227/2011

 
 

Marktdeelnemer

 
 

Autoriteit Financiële Markten

 
 

Bindende gedragslijn

Bindende gedragslijn

 
 

Zelfstandige last

Zelfstandige last

 

1 lid 2, 3 en 5

Openbaar vervoer, mijnbouw, telecom, windenergie

Artikel 1.2

 

1 lid 4

EEZ

Artikel 1.3

 

2

Energierapport

 

3

Energierapport

 

4

Energierapport

 

4a lid 1

Onderwerpen analyse

Artikel 7.1 lid 1 en 4

Deels gedelegeerd

4a lid 2

Bekendmaking

Artikel 7.1 lid 2, 3 en 4

Deels gedelegeerd

4a lid 3

Info verstrekken

Artikel 10.10

 

4a lid 4

Samenwerken met transmissiesysteembeheerders en inhoud verslag

Artikel 7.1 lid 4

gedelegeerd

4a lid 5

Inhoud verslag

Artikel 7.1 lid 4

gedelegeerd

5 lid 1

Uitvoering wet en verordeningen

Artikel 10.1

 

5 lid 2 en 3

Regulerende instantie

Artikel 10.7

 

5 lid 4

Samenwerken

Artikel 10.8

 

5 lid 5

Comptabiliteit gegevensuitwisselingsprocessen

Artikel 10.8

 

5 lid 6

Landsgrensoverschrijdende congestieprocedures

Artikel 10.8

 

5a

Bindende gedragslijn

Artikel 10.5 lid 1

 

5b

ACM volgt elektriciteitsmarkt

Artikel 10.8

 

5c

Jaarlijks verslag

Artikel 10.9

 

7 lid 1

ACM verstrekt inlichtingen aan Agentschap

Artikel 10.12 lid 2

 

7 lid 2

Geheimhouding

Artikel 10.12 lid 3

 

7a

Experimenten-amvb

Artikel 5.37

 

9a

Aanbesteding productie-capaciteit

Artikel 2.2

 

9b lid 1 en 2

RCR

Artikel 2.4

 

9b lid 3 en 4

RCR

Artikel 2.5

 

9c

RCR: MEZ aangewezen

Artikel 2.6

 

9d

RCR: besluiten als bedoeld in artikel 3.35, eerste lid, onderdeel b, van de WRO

Artikel 2.7

 

9e

PCR: Bevoegdheid provinciale staten

Artikel 2.8

 

9f

PCR: Rol GS

Artikel 2.9

 

9g

Belemmeringenwet

Artikel 11.1 lid 2

 

9h

Directe lijn

Artikel 4.5

Deels gedelegeerd

10 lid 1

Landelijk hoogspanningsnet

Artikel 1.1 definitie transmissiesysteem voor elektriciteit

 

10 lid 2

Aanwijzen transmissiesysteembeheerder landelijk hoogspanningsnet

Artikel 4.2 lid 1

 

10 lid 3

Certificering

Artikel 4.3

 

10 lid 4

Procedure certificering

Artikel 4.3 lid 6

gedelegeerd

10 lid 5 en 6

Inlichtingen EC

Artikel 10.13

 

10 lid 7

Melding systeembeheerder aan ACM

Artikel 4.3 lid 6

Gedelegeerd

10 lid 8

Intrekken/wijzigen certificering

Artikel 4.3 lid 4- 6

Deels gedelegeerd

10 lid 9 en 10

Aanwijzen overige systeembeheerders

Artikel 4.2 lid 1

 

10Aa lid 1

Interconnectorbeheerder

Artikel 4.2 lid 1 en, Artikel 4.3 lid 1 en 2

 

10Aa lid 2

Aanwijzen andere interconnectorbeheerder

Artikel 4.5

Gedelegeerd

10Aa lid 3 en 4

Artikelen die van toepassing zijn op interconnectorbeheerder

Artikel 5.35 en Artikel 9.10

 

10Aa lid 5

Speciale regeling transmissiesyst.beh. als intercon.beh

Artikel 6.17

 

10Aa lid 6

Speciale eisen certificering

Artikel 4.3 lid 2

 

10Aa lid 7

Nadere onafhankelijkheidseisen interconn.beh.

Artikel 4.6 lid 5

 

10a lid 1

Economische eigendom

Artikel 4.3

 

10a lid 2 en 3

Overdracht economische eigendom

Artikel 4.2 lid 8

Gedelegeerd

10a lid 4

Eigendom landelijk net

Artikel 4.2 lid 1

 

10b lid 1, 2, 3 en 4

Positie

netbeheerder

Artikel 4.2 lid 1

 

10b lid 5

Nadere regels onafhankelijkheid

Artikel 4.6 lid 5

 

11 lid 1

Producent, leverancier of handelaar is geen netbeheerder

Artikel 4.6

Deels gedelegeerd

11 lid 2 tot en met 4

Inrichting netbeheerder

 

11a lid 1 en 2

Inrichting netbeheerder

 

11a lid 3

Onafhankelijkheidseisen

Artikel 4.6

 

11a lid 5 en 6

Inrichting netbeheerder

 

11b

Regelement onafhankelijkheid

 

12

Aanwijzing distributiesysteembeheerders

Artikel 4.2 en Artikel 4.3

 

13 lid 1

Regeling voor niet aanwijzen distributiesystbeheerder

 

13 lid 2–10

Minister draagt op voorzieningen te treffen als beheerder niet voldoet

Artikel 10.15

 

13a

Stille curator

Artikel 10.16

 

14

Wijzigen aanwijzing systeembeheerder

Artikel 4.2

Deels gedelegeerd

15 lid 1, 2, 3 en 5

GDS

Artikel 4.2 en Artikel 4.4

Deels gedelegeerd

15 lid 4 en 6

Taken GDS

Artikel 5.36

 

15 lid 7, 8 en 9

Tarieven GDS

Artikel 6.17

Deels gedelegeerd

16 lid 1, 2, 7, 10, 12

Taken systeembeheerders

Artikel 5.4

Deels gedelegererd

16 lid 3

Monopolie

Artikel 4.15

 

16 lid 4

P en L geen bemoeiing

Artikel 4.6 lid 2

 

16 lid 6

Non-discriminatoir inkopen

Artikel 5.28

 

16 lid 7

Bekendmaking inschakelen trans.syst.beh.

 

16 lid 8 en 9

Nadere regels faillissement leverancier

Artikel 5.25 lid 2

 

16 lid 11

Aanleggen interconnector

Artikel 5.32 lid 3

 

16 lid 12 en 13

Voorzieningen leveringszekerheid

 

16 lid 14

Gemeenschappelijke onderneming

Artikel 4.10

Deels gedelegeerd

16 lid 15

Goedkeuren cong.beh.proc. interconnectoren

Artikel 10.8

 

16Aa lid 1

Zelf werkzaamheden uitvoeren

 

16Aa lid 2

Uitbesteden werkzaamheden

   

16Aa lid 3 en 4

Voorwaarden uitbesteden werkzaamheden

 

16a lid 1

Verbod monopolie-taken uit te voeren

Artikel 4.15

 

16a lid 2

Uitwisselen meetgegevens

 

16a lid 3

Meetgegevens saldering

Artikel 5.19

 

16c lid 1, 2 en 5

Openbare aanbesteding aanleg

Artikel 4.15

 

16c lid 3

Eisen bedrijf openbare aanbesteding

 

16c lid 4

Instemming aansluiting openbare aanbesteding

 

16d

Calamiteitenplan

 

16da

Beschermen tegen invloeden vanuit buiten

Artikel 10.5, lid 4

 

17 lid 1

Geen concurrentie

Artikel 4.11 lid 1

 

17 lid 2 en 3

Activiteiten binnen groep

 

17 lid 4

Goedkeuring statuten

 

17a lid 1

Geen concurrentie

Artikel 4.11 lid 1

 

17a lid 2 en 3

Activiteiten binnen groep

 

17a lid 4

Overzicht financiële middelen

6b Instellingswet ACM en artikel Artikel 10.11

Deels gedelegeerd

18 lid 1

Niet bevoordelen

Artikel 4.13 lid 1

 

18 lid 2

Invulling bevoordelen

Artikel 4.13 lid 2

Gedelegeerd

18 lid 3

Verklaring jaarrekening

Artikel 5.23 lid 5

Deels gedelegeerd

18a lid 1

Financieel beheer

Artikel 5.24 lid 1

 

18a lid 2 en 3

Inhoud regels

Artikel 5.24 lid 1

 

18a lid 4

Info aan ACM

Artikel 5.24 lid 2 en Artikel 10.11

Deels gedelegeerd

18a lid 5

Aanwijzingen financieel beheer

 

19a

Kwaliteitsindicatoren

Artikel 5.11

deels gedelegeerd

19b

Verstrekken gegevens aan ACM

Artikel 6b Instellingswet ACM en Artikel 10.11

Deels gedelegeerd

19c

Overzicht eenmalige kosten aansluiting

 

19d

Klachtenprocedure

Artikel 5.30

Deels gedelegeerd

19e

Storingen

Artikel 5.26

Deels gedelegeerd

20 lid 1

Belemmeringenwetten

Artikel 11.1 lid 1

 

20 lid 2

BAEI

Artikel 5.3 lid 3

 

20 lid 3

Openbare procedure

 

20a

RCR

Artikel 5.1

 

20b

RCR

Artikel 5.1

 

20c

RCR

Artikel 5.1

 

20d

Verrekenen in tarieven kosten investering inpassingsplan

Artikel 6.12

 

20e

Bijzondere investeringen

Artikel 6.12

 

21 lid 1

Kwaliteitsbeheersingssysteem

Artikel 5.11 lid 1

 

21 lid 2, 3 en 4

Documenten

Artikel 5.11 en Artikel 10.11

Deels gedelegeerd.

21 lid 5

Accreditatie

 

21 lid 6 en 7

Inhoud document

Artikel 5.11 lid 2

Gedelegeerd

21 lid 8

Goedkeuring document

 

21 lid 9

Handelen cf. document

Artikel 5.11

 

22 lid 1 en 2

Toezicht op handelen cf. document

Artikel 10.1 en Artikel 10.14

 

22 lid 3

Last onder bestuursdwang MEZ

Artikel 10.14 lid 3

 

23 lid 1

Aansluiten

Artikel 5.9 lid 1 en 2

 

23 lid 2

Non-discriminatie

Artikel 5.2

 

23 lid 3

Redelijke termijn

Artikel 5.9 lid 1 en 7

Deels gedelegeerd

24 lid 1

Transportverplichting

Artikel 5.10 lid 1

 

24 lid 2

Geen capaciteit

Artikel 5.10 lid 2 en 4

Deels gedelegeerd

24 lid 3

Non-discriminatie

Artikel 5.2

 

24a

Congestiemanagement

Artikel 5.10 lid 3

Gedelegeerd

24b

Switch

Artikel 5.29

 

25

Beschermingsmaatregelen

Artikel 10.19

 

26

Toewijzen capaciteit

 

26a

Voorwaarden netbeheerder/BW

Artikel 5.2 lid 2–6

 

26aa

Meewerken afnemers bij meten

Artikel 8.3

 

26ab

Meten

Artikel 5.18

 

26ac lid 1

Wijziging besturingsprogramma’s

Artikel 5.17 lid 2

Gedelegeerd

26ac lid 2

Niet op afstand uitlezen

Artikel 5.18 lid 1

 

26ad lid 1

Ter beschikking stellen slimme meter

Artikel 5.13 lid 1

 

26ad lid 2

Ter beschikking stellen slimme meter

Artikel 5.13 lid 3

 

26ad lid 3

Ter beschikking stellen slimme meter

 

26ad lid 4 en 5

Meerkosten

Artikel 5.13 lid 2

 

26ad lid 6, 7 en 8

Ander installeert slimme meter

Artikel 5.14

 

26ad lid 9

Vervangen slimme meter door derden

 

26ad lid 10

Weigeren slimme meter

Artikel 5.15

 

26ad lid 11

Info slimme meter

Artikel 5.16

 

26ae lid 1

Grootschalige uitrol

Artikel 5.14 lid 1

 

26ae lid 2

Ter beschikking stellen slimme meter

Artikel 5.13 lid 1

 

26ae lid 3

Ter beschikking stellen slimme meter

Artikel 5.13 lid 3

 

26ae lid 4

Eerder dan grootschalige uitrol

Artikel 5.14 lid 4

 

26ae lid 5

Vergoeding eerder dan grootschalige uitrol

Artikel 6.8 lid 2

Gedelegeerd

26ae lid 6

Vergoeding

Artikel 5.14 lid 5

 

26ae lid 7

Ander dan systeembeheerder

Artikel 5.14 lid 2

 

26ae lid 8 en 9

Vergoeding

Artikel 5.14 lid 3

 

26ae lid 10

Vervangen slimme meter door derden

 

26ae lid 11

Weigeren meetinrichting

Artikel 5.15

 

26ae lid 12

Tarief meting i.v.m. grootschalige uitrol

 

26ae lid 13

Rapportage

Artikel 10.11

Gedelegeerd

26ae lid 14

Info slimme meter

Artikel 5.16

 

26af

Bestaande slimme meters

 

26ah

Reikwijdte bepalingen slimme meter

Artikel 5.18 lid 1

 

26b

MR tariefstructuren

 

27 lid 1 en 2

Inhoud tarieven codes

Artikel 9.2

 

27 lid 3

Tarieven zijn objectief etc.

Artikel 5.2 lid 2

 

28 lid 1 en 2

Inhoud aansluittarief

Artikel 6.4

 

28 lid 3

Tarieven zijn objectief etc.

Artikel 5.2 lid 2

 

29 lid 1

Postzegeltarief transport

 

29 lid 2

Wie betaalt transporttarief

Artikel 6.6 lid 3

 

29 lid 3

Transporttarief per aansluiting

Artikel 6.6

 

29 lid 4

Delegatie

Artikel 6.9

 

29 lid 5

Tarief Norned

 

29 lid 6

Voorhang

 

29 lid 7 – 11

Volumecorrectie

Artikel 6.14

Deels gedelegeerd

30a

Tarief meten elektriciteit

Artikel 6.8

 

31 lid 1

Voorstel en inhoud codes

Artikel 9.1

 

31 lid 2, 3, 4, 8, 15

Inhoud codes

Artikel 9.1

 

31 lid 5

Veilen capaciteit

 

31 lid 6

Opbrengst veilen capaciteit

 

31 lid 7

Boekhouding opbrengst veilen

Artikel 5.23 lid 2

 

31 lid 10

Vervaltermijnen

Artikel 6.1 lid 4

 

31 lid 11

Operationele netwerkveiligheid

Artikel 9.1 lid 3

 

31 lid 12 en 13

Storingsreserve

Artikel 5.4 lid 3

Gedelegeerd

31 lid 14

Horizonbepaling art. veilen capaciteit

 

31b

Delegatie bescherming kleinverbruikers

Artikel 8.11

 

31c

Salderen

Artikel 8.20

 

32 lid 1 en 3

Procedure codes

Artikel 9.4

 

32 lid 2

Procedure codes

Artikel 9.6 lid 1

 

33

Procedure codes

Artikel 9.5

 

34

Procedure codes

Artikel 9.7

 

36

Vaststellen codes

Artikel 9.7

 

37

Vaststellen codes

Artikel 9.7

 

37a

Ontheffing codes

Artikel 9.8

 

38 lid 1 en 4

Inwerkingtreding codes

Artikel 9.9

 

38 lid 2

Bekendmaking in Stcrt

 

38 lid 3

Terinzagelegging

 

39 lid 1

Rapportage kwaliteitscriteria

Artikel 10.11

Gedelegeerd

39 lid 2

Rapportage rapportages

 

40

Schakelbepaling vaststellen tarieven

 

40a

Vaststellen meettarief

Artikel 6.8

 

41 lid 1 en 2

Methodebesluit

Artikel 6.10

 

41 lid 3

Korting doelmatige bedrijfsvoering

Artikel 6.10

 

41 lid 4

Kwaliteitsterm

Artikel 6.10

 

41 lid 5

Rekenvolumina

Artikel 6.10

 

41a lid 1

Inkomstenbesluit

Artikel 6.11

 

41a lid 2

Rekenvolume wijzigen

Artikel 6.12

 

41a lid 3

Wijzigingen i.v.m. rechtspraak

Artikel 6.12

 

41b lid 1

tariefvoorstel

Artikel 6.12

 

41b lid 2 en 3

Rekeningen tussen systeembeheerders

Artikel 6.6 lid 3 en 6.12

 

41b lid 4

Beleidsregel doelmatigheid

 

41ba

Overgangsrecht wind op zee

 

41c lid 1

Vaststellen tarieven

Artikel 6.12 lid 1

 

41c lid 2

Correctie tarieven

Artikel 6.12 lid 4 en 5

 

41c lid 3

Vaststellen tarieven

Artikel 6.12 lid 6

Gedelegeerd

41c lid 4

Vaststellen tarieven

 

41c lid 5

Herberekenen tarieven

Artikel 6.12 lid 4 en 5

 

41c lid 6

Volumecorrectie

 

41d lid 1

Geen kwaliteitsterm

Artikel 6.10 lid 3

 

41d lid 2

Regulering TenneT

Artikel 6.10 lid 1

 

42

Vaststellen en inwerkingtreden tarieven

Artikel 6.12 lid 1 en 6

Gedelegeerd

43

Boekhouding

Artikel 5.23

 

51

Geschillen systeembeheerder

Artikel 10.20

 

52

Landsgrensoverschr. geschillen

Artikel 10.21

 

53

MR infocode

 

54 lid 1

Opstellen en inhoud infocode

Artikel 9.3

 

54 lid 2 en 3

Procedure infocode

Artikel 9.5

 

55

Vaststellen infocode

Artikel 9.7

 

56

Wijzigingsvoorstel

Artikel 9.6

 

57

Initiatiefrecht ACM

Artikel 9.6

Deels gedelegeerd

58

Schakelbepaling voorwaarden

 

59

Overgangsrecht infocode

 

68

Milieuhygiënisch verantwoord gebruik

 

73

GvO

Artikel 2.10

 

74

GvO

Artikel 2.11

 

75

GvO

Artikel 2.12 lid 1 en 2

 

76

GvO

Artikel 2.13

 

77

GvO

Artikel 2.14

 

77d

Leveranciersverplichting

 

77e

Leveranciersverplichting

 

77f

Leveranciersverplichting

 

77h

Last onder dwangsom ACM

Artikel 10.1 en Artikel 10.4

 

77i

Bestuurlijke boete

Artikel 10.3

 

78

Info Minister

Artikel 10.10 en artikel 10.12

 

79 lid 1

Gebruik gegevens systeembeheerder

Artikel 5.22 lid 4

 

79 lid 2

Non-discriminatoir verstrekken gegevens

Artikel 5.22 lid 3

 

81

Voorhang

 

82

Repres. Org. belanghebbende

Artikel 11.5

 

83

Uitzondering verordeningsbevoegdheid

Artikel 11.6

 

84

Algemene delegatiebepaling i.v.m. implementatie

 

85

Retributies

Artikel 11.8

Deels gedelegeerd

86

Boekhouding producent en leverancier

Artikel 2.1 en Artikel 8.30

Deels gedelegeerd

86a

Toepasselijkheid NL recht

Artikel 8.13

 

86b

Klimaatneutrale elektriciteit

 

86c lid 1

Ontheffing nieuwe infrastructuur

Artikel 10.18 lid 4

 

86c lid 2

Toepassing privatiseringsverbod

Artikel 4.8

 

86ca

Besluiten grensoverschrijdende infrastructuur

 

86d

Liquide markt

Artikel 7.2

 

86e

Aanwijzen beurs

Artikel 7.5

 

86f

Wijziging zeggenschap

Artikel 2.3

 

86g

Keuzevrijheid leverancier

Artikel 8.2

 

86h

Registratie marktdeelnemers

Artikel 10.11

 

86i

Remit verbodsbepaling

Artikel 7.4

 

91

Overgangsrecht systeemdienstentarief

 

93

Privatiseringsverbod

Artikel 4.8

 

93a

Staatseigendom TenneT

Artikel 4.8

 

95a lid 1

Leveranciersvergunning

Artikel 8.22 lid 1

 

95a lid 2

Uitzonderingen leveranciersvergunning

Artikel 8.22 lid 2 en 3

 

95b lid 1

Verplichting vergunninghouder

Artikel 8.27 lid 1

 

95b lid 2 – 6

Vangnet

Artikel 8.29

Deels gedelegeerd

95b lid 7

Afsluitbeleid

Artikel 8.8 lid 1

 

95b lid 8

Preventieve maatregelen

Artikel 8.8 lid 2

 

95b lid 9

Preventieve maatregelen

Artikel 8.8 lid 2

Gedelegeerd

95b lid 10

Overleg over MR

 

95b lid 11

Beperken levering elektriciteit

Artikel 8.9

 

95b lid 12

Aanbevelingen leveringsprijzen ACM

Artikel 10.8

 

95c

Teruglevering

Artikel 8.21

 

95ca

Collecteren meetgegevens

Artikel 8.28

 

95cb

Leveranciersmodel

Artikel 8.17

 

95d

Criteria leveringsvergunning

Artikel 8.24

 

95e

Voorschriften en overdragen leveringsvergunning

Artikel 8.25

 

95f

Intrekken leveringsvergunning

Artikel 8.26

 

95j

Stroometikettering/definitie

Artikel 8.18

Gedelegeerd

95k

Inhoud stroometikettering

Artikel 8.18

Deels gedelegeerd

95l lid 1, 2, 3, 4, 5 en 6

Keuze energiebronnen

Artikel 8.19

 

95l lid 7

Vermelden energiebron op rekening

 

95l lid 8

Delegatiebepaling

 

95l lid 9

Inwerkingtreding

 

95la lid 1 – 4

Functionaliteiten slimme meter

Artikel 5.17

 

95lb

Energiekostenramingen en facturen

Artikel 8.15

 

95lc

Informatie in contracten

Artikel 8.16

 

95m lid 1

Voorwaarden transparant

Artikel 8.4

 

95m lid 2

Info tarieven

Artikel 8.4 lid 3

 

95m lid 3

Duidelijkheid over contracten

Artikel 8.5

 

95m lid 4

Vernietigbaar

Artikel 8.4

 

95m lid 5, 6, 7, 8

Overeenkomst bepaalde duur

Artikel 8.6

 

95m lid 9

Delegatiebepaling bescherming kleinverbruikers

Artikel 8.11

 

95m lid 10

Informatierechten aangeslotenen

Artikel 8.12

 

95n

Raamcontracten

Artikel 8.23

 

95na

modelcontract

Artikel 8.7

 

95o

Klachtenbehandeling leverancier

Artikel 8.10

 

2. Transponeringstabel Gaswet

Artikel Gaswet

Inhoud

Wetsvoorstel

Opmerkingen

1

Definities

Artikel 1.1

 
 

Onze Minister

Onze Minister

 
 

gas

Gas

 
 

Gasproductienet

Gasproductiesysteem

 
 

Gastransportnet

Transmissiesysteem voor gas en distributiesysteem voor gas

 
 

Netbeheerder

Systeembeheerder voor gas

 
 

Gasopslaginstallatie

gasopslaginstallatie

 
 

Gasopslagbedrijf

Beheerder van een gasopslaginstallatie

 
 

LNG-installatie

LNG-installatie

 
 

LNG-bedrijf

LNG-beheerder

 
 

Gasbedrijf

 
 

Verwant bedrijf

Verwant bedrijf

 
 

Netgebruiker

 
 

Aansluiting

Aansluiting

 
 

Landelijk gastransportnet

Transmissiesysteem voor gas

 
 

Afnemer

Aangeslotene

 
 

Vergunninghouder

 
 

Richtlijn

Richtlijn 2009/73

 
 

Autoriteit Consument en Markt

Autoriteit Consument en Markt

 
 

Ondersteunende diensten

Ondersteunende diensten

 
 

Economische eigendom

 
 

Programma-verantwoordelijkheid

programmaverantwoordelijkheid

 
 

Programma-verantwoordelijke

 
 

Systeemdiensten

 
 

Continentaal plat

 
 

Landsgrensoverschrijdend transportnet

Interconnector

 
 

Aansluitpunt

 
 

Meetinrichting

Meetinrichting

 
 

Meetbedrijf

 
 

Verordening 715/2009

Verordening 715/2009

 
 

Verordening 713/2009

 
 

Agentschap

Agentschap

 
 

Producent

Producent

 
 

Leverancier

Leverancier

 
 

Handelaar

Handelaar

 
 

Producent van elektriciteit

Producent

 
 

Leverancier van elektriciteit

Leverancier

 
 

Handelaar in elektriciteit

Handelaar

 
 

Gesloten distributiesysteem

Gesloten distributiesysteem

 
 

Hernieuwbare energiebronnen

Hernieuwbare energiebronnen

 
 

Verordening 1227/2011

Verordening 1227/2011

 
 

Marktdeelnemer

 
 

Autoriteit Financiële Markten

 
 

Gas uit hernieuwbare energiebronnen

 
 

Garantie van oorsprong voor gas uit hernieuwbare energiebronnen

Garantie van oorsprong

 
 

productiemeetgegevens

 
 

Bindende gedragslijn

Bindende gedragslijn

 
 

Zelfstandige last

Zelfstandige last

 
 

Verordening 994/2010

Verordening 994/2010

 

1 lid 2

Gasvormige stoffen

 

1 lid 3

EEZ

Artikel 1.3

 

1a lid 1

Taken ACM

Artikel 10.1

 

1a lid 2

NRI

Artikel 10.7 lid 1

 

1a lid 3

Wijze uitvoeren taken

10.7 lid 3

 

1a lid 4

Samenwerking ACM

Artikel 10.8

 

1a lid 5

Gegevens uitwisselen

Artikel 10.8

 

1a lid 6

Goedkeuring Europese congestieprocedures

Artikel 10.8

 

1b

Bindende gedragslijn

Artikel 10.5 lid 1

 

1c lid 1 en 2

Taken Minister

Artikel 10.2

 

1c lid 3

Mededeling in Stcrt.

 

1c lid 4

Bindende aanwijzing

Artikel 10.5 lid 2

 

1d

Monitoring

Artikel 10.7 lid 3

 

1e lid 1 en 2

Jaarlijks verslag

Artikel 10.9

 

1g lid 1

Info Agentschap

Artikel 10.12 lid 2

 

1g lid 2

Geheimhouding

Artikel 10.12 lid 3

 

1h lid 1 en 2

Info Minister

Artikel 10.10 lid 1

 

1h lid 3, 4 en 5

Gebruik gegevens

Artikel 10.12 lid 2 en 3

 

1h lid 6

Info TenneT

Artikel 10.12 lid 4

 

1i lid 1

Experimenten-amvb

Artikel 5.37

 

2 lid 1

Aanwijzen transm.sysbeh. gas

Artikel 4.2 en Artikel 4.3

 

2 lid 2 en 3

Certificering

Artikel 4.3 lid 1

Deels gedelegeerd

2 lid 4 en 5

Gegevens en inlichtingen EC

Artikel 10.13

 

2 lid 6

Melding systeembeheerder aan ACM

Artikel 4.3

Gedelegeerd

2 lid 7

Intrekken of wijzigencertificering

Artikel 4.3

Deels gedelegeerd

2 lid 8 en 9

Aanwijzen overige systeembeheerders

Artikel 4.2 lid 1

 

2a lid 1–6

Ontheffing GDS

Artikel 4.4

Deels gedelegeerd

2a lid 7, 8 en 9

Tarieven GDS

Artikel 6.18

Deels gedelegeerd

2b lid 1

Aanwijzen interconnectorbeheerder

Artikel 4.2 lid 1

 

2b lid 2

Wijzigen interconnectorbeheerder

Artikel 4.2

Gedelegeerd

2b lid 3

Verplichtingen intercon.beheerder

Artikel 5.35

 

2b lid 4

Speciale regeling transmissisysteembeheerder als interconnectorbeh

Artikel 6.17

 

2b lid 5

Speciale eisen certificering

Artikel 4.3 lid 2

 

2b lid 6

Extra eisen certificering

Artikel 4.6 lid 5

 

2c lid 1, 3, 4

Netbeheerder los van productie en levering

Artikel 4.6

 

2c lid 2

Productie en levering geen aandelen in systeembeheerder

Artikel 4.6

 

2c lid 5

Nadere regels onafhankelijkheid

Artikel 4.6

 

3 lid 1

Producent leverancier of handelaar is geen netbeheerder

Artikel 4.6

Deels gedelegeerd

3 lid 2, 3, 4

Inrichting netbeheerder

 

3 lid 5

Transport ondersteunende diensten

 

3a lid 1, 2

Statuten transmissiesysteembeheerder

 

3a lid 3

Inrichting bij afhankelijke maatschappij

 

3a lid 4

Uitvoering wettelijke taken

Artikel 4.11

 

3b lid 1

Economische eigendom

Artikel 4.3 lid 1

 

3b lid 2 en 3

Overdracht economische eigendom

 

Gedelegeerd

3b lid 4

Eigendom landelijk net

Artikel 4.3 lid 1

 

3c

Regelement onafhankelijkheid

 

4

Aanwijzing distributiesysteembeheerders

Artikel 4.2

 

5 lid 1

Regeling voor niet aanwijzen distributiesysteembeheerder

 

5 lid 2 – 10

Minister draagt op voorzieningen te treffen als beheerder niet voldoet

Artikel 10.15

 

5a

Stille curator

Artikel 10.16

 

6

Wijzigen aanwijzing systeembeheerder

Artikel 4.2

 

7

Geen bemoeiing taken systeembeheerder

Artikel 4.6

 

7a lid 1

Zelf werkzaamheden uitvoeren

 

7a lid 2

Uitbesteden werkzaamheden

 

7a lid 3 en 4

Voorwaarden uitbesteden werkzaamheden

 

8 lid 1–3

Kwaliteitsbeheersingssysteem

Artikel 5.11

Deels gedelegeerd

8 lid 4

Openbaarmaken document

Artikel 10.11

Gedelegeerd

8 lid 5

Accreditatie

 

8 lid 6

Handelen conform document

 

8a lid 1

Melden gaslek

Artikel 5.26 lid 1

 

8a lid 2

Delegatie te nemen maatregelen

 

8a lid 3

Melding

 

8b

Beschermen tegen invloeden vanuit buiten

Artikel 5.4 en Artikel 10.5, lid 4

 

9 lid 1 en 2

Toezicht op handelen cf. document

Artikel 10.14

 

9 lid 3

Last onder bestuursdwang Minister

Artikel 10.4 lid 2

 

9a

Aanwijzen beheerder gasopslaginstallatie of LNG-installatie

Artikel 3.2

Deels gedelegeerd

9b lid 1

Onafhankelijkheid

Artikel 3.3 lid 1

 

9b lid 2

Nadere eisen onafhankelijkheid

Artikel 3.3 lid 2

Deels gedelegeerd

10 lid 1

Taken LNG, gasopslag en systeembeheerder

Artikel 3.4 en Artikel 5.4

 

10 lid 2

Infoverstrekking

Artikel 3.4 lid 2 en Artikel 5.22

Deels gedelegeerd

10 lid 3

Invulling taken systeembeheerder

Artikel 5.4, Artikel 5.19 en Artikel 5.25 lid 1

Deels gedelegeerd

10 lid 4

Non-discriminatie

Artikel 3.4 lid 3 en Artikel 5.2

 

10 lid 5

Taken systeembeheerders

Artikel 5.4 en Artikel 5.31

Deels gedelegeerd

10 lid 6

Taken systeembeheerders

Artikel 5.9

 

10 lid 7

Monopolie taken

Artikel 4.15

 

10 lid 8

Informatieverstrekking

Artikel 3.4 en Artikel 5.22

 

10 lid 9

Beschermen tegen invloeden vanuit buiten

Artikel 5.4 en Artikel 10.5

 

10 lid 10 en 11

Meettaak hernieuwbaar

Artikel 5.19

 

10a lid 1 ond. a

Leveringszekerheid

Artikel 5.21 lid 1

 

10a lid 1 ond. b

Balanceren

Artikel 5.8

 

10a lid 1 ond. c

Conversie

Artikel 5.21 lid 1

 

10a lid 1 ond. d

Beheren aansluitingen

 

10a lid 1 ond. e

Info programmaverantw

Artikel 5.22 lid 1

 

10a lid 1 ond f

Monitoring

Artikel 7.1 lid 4

 

10a lid 1 ond g

Transportzekerheid

 

10a lid 1 ond h

Uitvoeren vo. 994/2010

Artikel 5.33

 

10a lid 1 ond i

Samenwerken buitenlandse syst.beh.

Artikel 5.32

 

10a lid 1 ond j

Geïntegreerde systemen

 

10a lid 1 ond. k

Voldoende grensoverschrijdende capaciteit

Artikel 5.21 lid 1

 

10a lid 1 ond l

Taken Verordening 715/2009

 

10a lid 1 ond m

Samenwerken met Agentschap

 

10a lid 1 ond n, o en p

Gaskwaliteit

Artikel 5.20

 

10a lid 2

Inkopen energie

Artikel 5.28

 

10a lid 3

Kleine velden

 

10a lid 4

Nadere regels leveringszekerheid

Artikel 5.21 lid 2

 

10a lid 5 en 6

Procedure amvb

 

10a lid 7

Gemeenschappelijke onderneming

Artikel 4.10

 

10a lid 8

Congestieprocedures interconnectoren

Artikel 10.8

 

10b lid 1

Geen concurrentie

Artikel 4.11

 

10b lid 2 en 3

Activiteiten binnen groep

 

10b lid 4

Goedkeuring statuten

 

10c lid 1

Geen concurrentie

Artikel 4.11

 

10c lid 2 en 3

Activiteiten binnen groep

 

10c lid 4

Overzicht financiële middelen

6b Instellingswet ACM en Artikel 10.11

 

10d lid 1 en 2

Niet bevoordelen

Artikel 4.13

Deels gedelegeerd

10d lid 3

Verklaring jaarrekening

Artikel 5.23

Deels gedelegeerd

10e lid 1

Regels financieel beheer

Artikel 5.24

 

10e lid 2 en 3

Inhoud regels

Artikel 5.24

 

10e lid 4 ond a

Info aan ACM

6b Instellingswet ACM en Artikel 10.11

 

10e lid 4 ond b

Herstelplan

 

10e lid 4 ond c

Dividend

Artikel 5.24 lid 2

 

10e lid 5

Aanwijzingen financieel beheer

 

11 lid 1

Regeling gaskwaliteit

Artikel 2.20

 

11 lid 2

Uitwerking regeling gaskwaliteit

 

12

Regeling tariefstructuren en voorwaarden gas

 

12a

Tarievencode

Artikel 9.2

 

12b lid 1 – 5

Inhoud technische code

Artikel 9.1

 

12c lid 1 en 3

Procedure codes

Artikel 9.4

 

12c lid 2

Procedure codes

Artikel 9.6

 

12d

Procedure codes

Artikel 9.5

 

12e

Overgangsrecht codes

 

12f

Vaststellen codes

Artikel 9.7

 

12g

Vaststellen codes

Artikel 9.7

 

12h

Ontheffing codes

Artikel 9.8

 

12i lid 1 en 4

Inwerkingtreding codes

Artikel 9.9

 

12i lid 2

Bekendmaking in Staatscourant

 

12i lid 3

Terinzagelegging

 

13 lid 1

Regeling tarieven en voorwaarden LNG-installaties

Artikel 3.5 lid 5

 

13 lid 2

Vaststellen berekeningsmethodiek

Artikel 3.5

 

13 lid 3 en 4

Goedkeuren berekeningmethodiek

Artikel 3.5

 

13 lid 4, 5, 6, 7, 8

Nadere regels goedkeuren, publicatie en inwerkingtreding

Artikel 3.5

gedelegeerd

13a

Meewerken afnemers bij meten

Artikel 8.3

 

13b lid 1

Verzamelen gegevens

Artikel 5.18

 

13b lid 2

Toegang meetgegevens

Artikel 5.18

 

13b lid 3

Toegang meetgegevens

Artikel 5.18

 

13b lid 4

Toegang meetgegevens

Artikel 5.18

 

13b lid 5

Toegang om niet

Artikel 5.18

 

13c lid 1

Wijziging besturingsprogramma’s

Artikel 5.17 lid 2

Gedelegeerd

13c lid 2

Niet op afstand uitlezen

Artikel 5.18 lid 1

 

13d lid 1 – 5

Ter beschikking stellen slimme meter

Artikel 5.13

 

13d lid 6, 7 en 8

Ander installeert slimme meter

Artikel 5.14

 

13d lid 9

Vervangen slimme meter door derden

 

13d lid 10

Weigeren slimme meter

Artikel 5.15

 

13d lid 11

Info slimme meter

Artikel 5.16

 

13e lid 1

Grootschalige uitrol

Artikel 5.14 lid 1

 

13e lid 2

Ter beschikking stellen slimme meter

Artikel 5.13 lid 1

 

13e lid 3

Ter beschikking stellen slimme meter

Artikel 5.13 lid 2

 

13e lid 4

Eerder dan grootschalige uitrol

 

13e lid 5

Vergoeding eerder dan grootschalige uitrol

 

13e lid 6

Vergoeding

 

13e lid 7

Ander dan systeembeheerder

Artikel 5.14 lid 2

 

13e lid 8 en 9

Vergoeding

Artikel 5.14 lid 3 en 4

 

13e lid 10

Vervangen slimme meter door derden

 

13e lid 11

Weigeren meetinrichting

Artikel 5.15

 

13e lid 12

Tarief meting i.v.m. grootschalige uitrol

 

13e lid 13

Rapportage

Artikel 5.14 lid 5

 

13e lid 14

Info slimme meter

Artikel 5.16

 

13f

Bestaande slimme meters

 

13h

Reikwijdte bepalingen slimme meter

Artikel 5.18 lid 1

 

14 lid 1

Transport gas

Artikel 5.10, lid 1

 

14 lid 3–7

Voorwaarden transport

Artikel 5.2

 

14a

Voorwaarden LNG

Artikel 3.6

 

15 lid 1

Weigeren transport

Artikel 3.8 lid 1 en 2 en Artikel 5.10

 

15 lid 2

Motiveren weigering

Artikel 3.8 lid 3 en Artikel 5.10

Deels gedelegeered

16

Ontheffing transportverplichting

Artikel 5.10 lid 4

 

17

Mededingswet van toepassing op upstream

Artikel 11.3

 

17a

Switch

Artikel 5.29

 

17b lid 1

Programmaverantwoordelijkheid TTF

Artikel 7.6 en Artikel 7.7

 

17b lid 2

Programmaverantwoordelijkheid TTF

Artikel 7.6 lid 3

 

17b lid 3 – 6

Programmaverantwoordelijkheid algemeen

Artikel 7.6 en Artikel 7.7

 

17b lid 7

Instructies programmaverantwoordelijkheid

Artikel 7.6 lid 6

 

18g lid 1

Onderhandelen toegang gasopslag

Artikel 3.7 lid 1

 

18g lid 2

Technische of economische noodzakelijkheid

Artikel 3.7 lid 5

Gedelegeerd

18g lid 3

Toepasselijke verplichtingen

Artikel 3.7 lid 2

 

18g lid 4

Tarieven objectief

Artikel 3.7 lid 3

 

18g lid 5

Publicatie tarieven

Artikel 3.7 lid 4 en 5

Deels gedelegeerd

18g lid 6

Totstandkoming tarieven

Artikel 3.7 lid 5

Gedelegeerd

18ga lid 1

Weigeren gasopslag

Artikel 3.8, lid 2

 

18ga lid 2

Motivering weigering

Artikel 3.8 lid 3

 

18h

Verlenen ontheffing nieuwe infra

Artikel 3.11

Deels gedelegeerd

18i

Besluiten grensoverschrijdende infrastructuur

 

19

Geschillen systeembeheerder

Artikel 10.20

 

20

Landsgrensoverschrijdende geschillen

Artikel 10.21

 

21

Regeling infocode

 

22 lid 1

Opstellen en inhoud infocode

Artikel 9.3

 

22 lid 2 en 3

Procedure infocode

Artikel 9.5 lid 2 en 3

 

23

Vaststellen infocode

Artikel 9.7

 

24

Wijzigingsvoorstel

Artikel 9.6

 

25 lid 1

Initiatiefrecht ACM

Artikel 9.6

 

25 lid 2

Zienswijze

Artikel 9.6

 

25 lid 3 en 4

Procedure

Artikel 9.6

Gedelegeerd

26

Schakelbepaling voorwaarden

 

27

Overgangsrecht infocode

 

32 lid 1 – 8

Afzonderlijke boekhouding

Artikel 3.10 en artikel 5.23 en artikel 8.30

 

35a

Kwaliteitsindicatoren

Artikel 5.11

Deels gedelegeerd

35b

Verstrekken gegevens aan ACM

Artikel 6b Instellingswet ACM en Artikel 10.11

 

35c

Overzicht eenmalige kosten aansluiting

 

35d

Klachtenprocedure

Artikel 5.30

Deels gedelegeerd

35e lid 1

Melden storingen

Artikel 5.26

 

35e lid 2 en 3

Registratie storingen

Artikel 5.26

Gedelegeerd

37 lid 1

Gebruik gegevens systeembeheerder

Artikel 3.9 en Artikel 5.22 lid 4

 

37 lid 2

Non-discriminatoir verstrekken gegevens

Artikel 3.9 en Artikel 5.22

 

37 lid 3

Aankoop en verkoop gas systeembeheerder

 

38

Info publiceren

 

38b

Verstrekken info

 

39

Uitzonderingen aanleg gasnet

Artikel 5.3 lid 3

 

39a

Belemmeringenwetten

Artikel 11.1 lid 1

 

39b lid 1 ond. a

RCR-toepassing

Artikel 5.1

 

39b lid 1 ond. b

RCR-toepassing

Artikel 5.1

 

39b lid 1 ond. c

RCR-toepassing

Artikel 5.1

 

39b lid 1 ond. d

RCR-toepassing

Artikel 3.1

 

39b lid 2 en 3

RCR

Artikel 3.1 en Artikel 5.1

 

39c

RCR

Artikel 2.6

 

39d

RCR

Artikel 2.7 en Artikel 5.1

 

39e

Verrekenen in tarieven kosten investering inpassingsplan

Artikel 6.12

 

39f

Bijzondere investeringen

Artikel 6.12

 

39h

Directe lijn

Artikel 4.5

Deels gedelegeerd

40

Milieuhygiënisch verantwoord gebruik

 

42

Veiligheid gebruik gas

 

42a

Functionaliteiten slimme meter

Artikel 5.17

 

42b

Energiekostenramingen en facturen

Artikel 8.16

 

42c

Informatie in contracten

   

43 lid 1

Leveranciersvergunning

Artikel 8.22

 

43 lid 2

Uitzonderingen leveranciersvergunning

Artikel 8.22

 

44 lid 1

Verplichting vergunninghouder

Artikel 8.27 lid 1

 

44 lid 2 – 6

Vangnet

Artikel 8.29

 

44 lid 7 – 9

Afsluitbeleid

Artikel 8.8

 

44 lid 11

Aanbevelingen leveringsprijzen ACM

Artikel 10.8

 

44a

Collecteren meetgegevens

Artikel 8.28

 

44b

Leveranciersmodel

Artikel 8.17

 

45

Criteria leveringsvergunning

Artikel 8.24

 

46

Voorschriften en overdragen leveringsvergunning

Artikel 8.25

 

47

Intrekken leveringsvergunning

Artikel 8.26

 

50

Toepasselijkheid Nederlands recht

Artikel 8.13

 

51

Calamiteitenplan

 

52

Energierapport

 

52a lid 1 en 2

Monitoring

Artikel 7.1

Deels gedelegeerd

52a lid 3

Info verstrekken

Artikel 10.10

 

52ab

Bevoegde instantie 994/2010

Artikel 10.19

 

52b lid 1

Voorwaarden

Artikel 8.4

 

52b lid 2

Info tarieven

Artikel 8.4 lid 2

 

52b lid 3

Duidelijkheid over contracten

Artikel 8.5

 

52b lid 4

Vernietigbaar

Artikel 8.4 lid 3

 

52b lid 5, 6, 7, 8

Overeenkomst bepaalde duur

Artikel 8.6

 

52b lid 9

Delegatiebepaling bescherming kleinverbruikers

Artikel 8.11

 

52b lid 10

Praktische informatie

Artikel 8.12

 

52c

Raamcontracten

Artikel 8.23

 

52ca

Modelcontract

Artikel 8.7

 

52d

Klachtenbehandeling leverancier

Artikel 8.10

 

53

Kleine velden: aanwijzen rechtspersoon

Artikel 2.15

 

54

Taken aangewezen rechtspersoon

Artikel 2.16

 

54a lid 1, 2, 3, 5

Inname kleine veldengas transmissiesysteembeheerder

Artikel 2.17

 

54a lid 4

Kosten inname

– Artikel 6.12

 

54b

Voorwaarden inname kleine veldengas

Artikel 2.18

 

55 lid 1

Productieplafond Groningen

Artikel 2.19

 

55 lid 2, 3 en 4

Aanwijzingen

Artikel 10.2 en Artikel 10.5

 

56

Verstrekken info

Artikel 10.10

 

57

Last onder dwangsom

Artikel 10.4

 

60ac

Last onder dwangsom ACM

Artikel 10.1 en Artikel 10.4

 

60ad

Bestuurlijke boete

Artikel 10.3

 

61

Representatieve organosaties

Artikel 11.5

 

62

Uitzondering verordeningsbevoegdheid

Artikel 11.6

 

63

Amvb veiligheid toestellen

 

64

Retributies

Artikel 11.8

 

66a

Liquide markt

Artikel 7.2

 

66b

Aanwijzen beurs

Artikel 7.5

 

66c

Zekerheden handelaren

Artikel 7.3

 

66d

Overeenkomst kopen gas

Artikel 7.7

 

66e

Melding wijziging zeggenschap

Artikel 2.3 en Artikel 3.4 lid 5

 

66f

Keuzevrijheid leverancier

Artikel 8.2

 

66g

Registratie marktdeelnemers

Artikel 10.11

 

66h

Remit verbodsbepaling

Artikel 7.4

 

66i

Garanties van oorsprong

Artikel 2.10

 

66j

Garanties van oorsprong

Artikel 2.11

 

66k

Garanties van oorsprong

Artikel 2.12 lid 1 en 3

 

66l

Garanties van oorsprong

Artikel 2.14

 

72

Melden grensoverschrijdende leveringen

 

73

Toestemming grensoverschrijdende transporten

 

80

Schakelbepaling

 

80a

Schakelbepaling

 

81 lid 1

Methodebesluit

Artikel 6.10

 

81 lid 2

Korting doelmatige bedrijfsvoering

Artikel 6.10

 

81 lid 3

Kwaliteitsterm

Artikel 6.10

 

81 lid 4

Rekenvolumina

Artikel 6.10

 

81a lid 1

Inkomstenbesluit

Artikel 6.11

 

81a lid 2

Rekenvolume wijzigen

Artikel 6.12

 

81a lid 3

Wijzigingen i.v.m. rechtspraak

Artikel 6.12

 

81b lid 1

Tariefvoorstel

Artikel 6.12

 

81b lid 2

Beleidsregel doelmatigheid

 

81c lid 1

Vaststellen tarieven

Artikel 6.12

 

81c lid 2

Correctie tarieven

 

81c lid 3

Vaststellen tarieven

Artikel 6.12

Gedelegeerd

81c lid 4

Vaststellen tarieven

 

81c lid 5

Herberekenen tarieven

 

81c lid 6

Volumecorrectie

 

81d

Vaststellen en inwerkingtreden tarieven

Artikel 6.12

Gedelegeerd

81e lid 1

Tarief meten elektriciteit

Artikel 6.8

 

81e lid 2

Vaststellen meettarief

Artikel 6.12

 

82

Tarieven GTS

Artikel 6.6

 

83

Rapportage kwaliteitscriteria

Artikel 10.11

Gedelegeerd

85

Privatiseringsverbod

Artikel 4.8

 

85a

Privatiseringsverbod

Artikel 4.8

 

IV. TRANSPONERINGSTABELLEN

1. Richtlijn nr. 2012/27/EU van het Europees parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PbEU L 315),

Bepaling EU-regeling

Bepaling in bestaande regelgeving; toelichting indien niet geïmplementeerd of uit zijn aard geen implementatie behoeft

Omschrijving beleidsruimte

Toelichting van keuzen bij de invulling van beleidsruimte

Artikel 1

Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie

Geen

 

Artikel 2

     

Onder 1

Artikel 1, onder b, Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie

Geen

 

Onder 2 tot en met 19

Behoeven geen implementatie, gaat om definities die door feitelijk handelen worden ingevuld

Geen

 

Onder 20

Artikel 1.1 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet (definitie systeembeheerder), artikel 2, eerste lid, van de Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie en artikel 1, onder h, van de Warmtewet

Geen

 

Onder 21

Artikel 1.1 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet (definitie distributiesysteembeheerder)

Geen

 

Onder 22

Artikel 1.1 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet (definitie leverancier), artikel 2, eerste lid, van de Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficientie en artikel 1, onderdeel h, van de Warmtewet

Geen

 

Onder 23

Artikel 1.1 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet (definitie aangeslotene), artikel 1, eerste lid, onder f, van de Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie en artikel 1, onderdeel g, van de Warmtewet

Geen

 

Onder 24 tot en met 27

Behoeven geen implementatie, gaat om definities die door feitelijk handelen worden ingevuld

Geen

 

Onder 28

Artikel 1.1 (definitie op afstand uitleesbare meetinrichting) en 5.17 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet, artikel 8, zesde lid, Warmtewet

Geen

 

Onder 29

Artikel 1.1 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet (definitie transmissiesysteembeheerder)

Geen

 

Onder 30

Artikel 1.1 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet (definitie hoogrenderende warmtekrachtkoppeling)

Geen

 

Onder 31

Activiteitenbesluit milieubeheer en Regeling omgevingsrecht

Geen

 

Onder 32

Artikel 1.1 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet (definitie hoogrenderende warmtekrachtkoppeling)

Geen

 

Onder 33

Artikel 1.1 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet (definitie hoogrenderende warmtekrachtkoppeling)

Geen

 

Onder 34

Artikel 1.1 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet (definitie hoogrenderende warmtekrachtkoppeling)

Geen

 

Onder 35 tot en met 37

Artikel 1.1 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet (definitie hoogrenderende warmtekrachtkoppeling)

Geen

 

Onder 38 tot en met 45

Behoeven geen implementatie, gaat om definities die door feitelijk handelen worden ingevuld

Geen

 

Artikel 3

Behoeft geen implementatie, gaat om voorschriften die door feitelijk handelen worden ingevuld

Geen

 

Artikel 4

Behoeft geen implementatie, gaat om voorschriften die door feitelijk handelen worden ingevuld

Geen

 

Artikel 5

Behoeft geen implementatie, gaat om voorschriften die door feitelijk handelen worden ingevuld

De mogelijkheid te kiezen voor een alternatieve benadering in plaats van renovatie van 3% van de overheidsgebouwen

Zie paragraaf 3.5 van het de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn energie-efficiëntie (Kamerstukken 33 913 nr. 3)

Artikel 6 en bijlage III

Behoeft geen implementatie, gaat om voorschriften die door feitelijk handelen worden ingevuld

Bij aankopen van een productenpakket kan vereist worden dat de totale energie-efficiëntie prevaleert boven de energie-efficiëntie van de afzonderlijke producten van dat pakket door het productenpakket

Zie paragraaf 3.6 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn energie-efficiëntie (Kamerstukken 33 913 nr. 3)

Artikel 7, bijlagen IV en V

Behoeft geen implementatie, gaat om voorschriften die door feitelijk handelen worden ingevuld

De mogelijkheid te kiezen voor een alternatief voor een verplichtingsregeling

Zie paragraaf 3.1 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn energie-efficiëntie (Kamerstukken 33 913 nr. 3)

Artikel 8

     

Eerste tot en met derde lid

Deels geïmplementeerd (Besluit energieprestatie gebouwen), voor het overige behoeven de voorschriften geen implementatie omdat zij door feitelijk handelen worden ingevuld

Lidstaten kunnen steunregelingen invoeren voor kleine en middelgrote ondernemingen om de kosten voor energie-audits te dekken

Zie paragraaf 3.3 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn energie-efficiëntie (Kamerstukken 33 913 nr. 3)

Vierde, vijfde en zesde lid en bijlage VI

Activiteitenbesluit milieubeheer

Geen

 

Zevende lid

Activiteitenbesluit milieubeheer

Energie-audits kunnen onderdeel uitmaken van een milieuaudit. De grondslag tot het stellen van aanvullende eisen aan aansluitingen van installaties op stadsverwarmings-netwerken. De mogelijkheid om steun te verlenen voor aanbevelingen die voortvloeien uit een energie-audit

Zie paragraaf 3.3 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn energie-efficiëntie (Kamerstukken 33 913 nr. 3)

Artikel 9

     

Eerste lid

Artikel 2 en 6 van de Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie, artikel 5.13 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Tweede lid, onder a, b en c

Uitvoeringsregelgeving op basis van artikel 5.17 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Tweede lid, onder d

Uitvoeringsregelgeving op basis van artikel 8.15 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Tweede lid, onder e

Artikel 5.16 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Derde lid, eerste alinea

Artikel 2 lid 7 tot en met 10 Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie, artikel 8 Warmtewet

Geen

 

Derde lid, tweede alinea

Artikel 2 en 6 Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie, artikel 8 lid 2 en 8a lid 1 tot en met 3 Warmtewet

Geen

 

Derde lid, derde alinea

Artikel 8a, vierde tot en met tiende lid, Warmtewet

Er mogen, met het oog op een transparante en accurate berekening van het individuele verbruik, transparante regels worden ingevoerd voor de verdeling van de kosten van het thermische of warmwaterverbruik.

Partijen kunnen gebruik maken van de diensten van een onafhankelijke deskundige om de werking van de warmtemeters te laten onderzoeken.

Artikel 10

     

Eerste lid en bijlage VII, punt 1.1

Artikel 8b Warmtewet en uitvoeringsregelgeving op basis van artikel 8.15 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

1. Lidstaten mogen ervoor kiezen om meetinrichtingen die niet op afstand worden uitgelezen ter plaatse te laten uitlezen door eindafnemers.

2. Lidstaten mogen ervoor kiezen om tenminste een maal per jaar te factureren voor het verbruik van huishoudens die alleen gas gebruiken voor te koken.

Van de eerste optie wordt gebruik gemaakt, van de tweede optie wordt geen gebruik gemaakt. Zie verder § 5.5 van het algemeen deel van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn energie-efficiëntie (Kamerstukken 33 913 nr. 3)

Tweede lid

Artikel 2, eerste lid, en artikel 6, eerste lid, Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficientie, artikel 4 en uitvoeringsregelgeving op basis van artikel 5.17 en 8.15 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Derde lid, onderdeel a

Artikel 8b Warmtewet

Geen

 

Derde lid, onderdeel b

Artikel 4 Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie, uitvoeringsregelgeving op basis van artikel 8.15 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet, artikel 8b Warmtewet

Geen

 

Derde lid, onder c, en bijlage VII, punt 1.2 en 1.3

Artikel 8b Warmtewet, uitvoeringsregelgeving op basis van artikel 8.15 Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Derde lid, onder d

Behoeft geen implementatie

De mogelijkheid om informatie over het energieverbruik en het betalingsverzoek als gevolg van verbruikte energie van elkaar te scheiden.

Van deze optie wordt gebruik gemaakt

Derde lid, onder e

Artikel 4 Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie, uitvoeringsregelgeving op basis van artikel 8.15 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet, artikel 8b Warmtewet

Geen

 

Artikel 11

Artikel 4 Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie, uitvoeringsregelgeving op basis van artikel 8.15 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet, artikel 8b Warmtewet

Geen

 

Artikel 12

artikel 25 – 28 Wet op de accijns en artikel 3.42 Wet inkomstenbelasting 2001

Maatregelen voor het bevorderen en faciliteren van efficiënt energieverbruik door kleine afnemers kan deel uitmaken van een nationale strategie

Zie paragraaf 3.1 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn energie-efficiëntie (Kamerstukken 33 913 nr. 3)

Artikel 13

Artikelen 21 en 22 van de Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie, hoofdstuk 10 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet, Instellingswet ACM, artikel 18 van de Warmtewet

Geen

 

Artikel 14

     

Eerste en tweede lid en bijlage VII

Behoeft geen implementatie, gaat om voorschriften die door feitelijk handelen worden ingevuld

Geen

 

Derde lid en bij lage IX, deel 1

Wordt op grond van artikel 8.40 van de Wet milieubeheer deels geïmplementeerd in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Besluit omgevingsrecht. Gaat voor het overige om een voorschrift dat door feitelijk handelen wordt ingevuld

Een kosten-baten-analyse kan deel uitmaken van een milieubeoordeling

Zie paragraaf 3.2 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn energie-efficiëntie (Kamerstukken 33 913 nr. 3)

Vierde lid

Behoeft geen implementatie, gaat om voorschriften die door feitelijk handelen worden ingevuld

Geen

 

Vijfde lid en bijlage IX, deel 2

Activiteitenbesluit milieubeheer en Besluit omgevingsrecht

De kosten-batenanalyse uit de derde alinea kan worden uitgevoerd in samenwerking met bedrijven die belast zijn met de exploitatie van de stadsverwarmings- en koelingsnetwerken

Zie paragraaf 3.2 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn energie-efficiëntie (Kamerstukken 33 913 nr. 3)

Zesde lid, eerste alinea, onder a

Activiteitenbesluit milieubeheer en Besluit omgevingsrecht

Keus om bepaalde elektriciteitsinstallaties vrij te stellen van de verplichtingen van artikel 14, vijfde lid

Zie paragraaf 3.2 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn energie-efficiëntie (Kamerstukken 33 913 nr. 3)

Zesde lid, eerste alinea, onder b

Behoeft geen implementatie

Keus om kernenergie-installaties vrij te stellen van de verplichtingen van artikel 14, vijfde lid

Zie paragraaf 3.2 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn energie-efficiëntie (Kamerstukken 33 913 nr. 3)

Zesde lid, eerste alinea, onder c

Behoeft geen implementatie

De mogelijkheid om geologische opslaglocaties vrij te stellen van de verplichting tot het uitvoeren van een kosten-batenanalyse

Deze installaties bestaan niet in Nederland

Zesde lid, tweede alinea

Behoeft geen implementatie

De mogelijkheid om bepaalde installaties vrij te stellen van de kosten-batenanalyse

Zie paragraaf 3.1 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn energie-efficiëntie (Kamerstukken 33 913 nr. 3)

Zevende lid

Activiteitenbesluit milieubeheer en Besluit omgevingsrecht

Geen

 

Achtste lid

Activiteitenbesluit milieubeheer en Besluit omgevingsrecht

De mogelijkheid om bepaalde installaties vrij te stellen van de verplichting tot het uitvoeren van een kosten-batenanalyse

Zie paragraaf 3.2 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn energie-efficiëntie (Kamerstukken 33 913 nr. 3)

Negende lid

Activiteitenbesluit milieubeheer en Besluit omgevingsrecht

Geen

 

Tiende lid, eerste alinea, en bijlage I, II en X

Artikel 2.10 tot en met 2.14 en uitvoeringsregelgeving op basis van artikel 5.10 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Tiende lid, tweede alinea

Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie, betreft grondslag voor de Europese Commissie om gedelegeerde handelingen vast te stellen

Geen

 

Elfde lid

Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie

Geen

 

Artikel 15

     

Eerste lid, eerste alinea

Artikel 10.7 wetsvoorstel elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Eerste lid, tweede en derde alinea

Artikel 6.5 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Eerste lid, vierde alinea en bijlage XI

Hoofdstuk 6 en artikel 9.7 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Tweede lid

Behoeft geen implementatie, gaat om voorschriften die door feitelijk handelen worden ingevuld

Geen

 

Derde lid

Behoeft geen implementatie

Mogelijkheid om bijzondere voorwaarden en tarieven te hanteren voor bepaalde bevolkingsgroepen

Zie paragraaf 4.2 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn energie-efficiëntie (Kamerstukken 33 913 nr. 3)

Vierde lid

Hoofdstuk 6 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Vijfde lid, eerste en tweede alinea

Artikel 5.2, 5.9 en 5.10 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Vijfde lid, derde alinea en bijlage XII

Artikel 5.2, 5.9 en 5.10 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Zesde lid

Artikel 5.10 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Zevende lid

Artikel 5.9 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Lidstaten kunnen producenten van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling voor aansluitingswerkzaamheden een openbare aansluitingsprocedure laten uitschrijven

Deze mogelijkheid bestaat reeds, maar niet specifiek voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling

Achtste lid, eerste alinea

Hoofdstuk 10 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Achtste lid, tweede alinea

Artikel 5.2, 5.9 en 5.10 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Achtste lid, derde alinea

Hoofdstuk 9 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Negende lid

Behoeft geen implementatie, gaat om voorschriften die door feitelijk handelen worden ingevuld

Geen

 

Artikel 16

Behoeft geen implementatie, gaat om voorschriften die door feitelijk handelen worden ingevuld

Geen

 

Artikel 17

Behoeft geen implementatie, gaat om voorschriften die door feitelijk handelen worden ingevuld

Geen

 

Artikel 18

Behoeft geen implementatie, gaat om voorschriften die door feitelijk handelen worden ingevuld

Geen

 

Artikel 19

Behoeft geen implementatie, gaat om voorschriften die door feitelijk handelen worden ingevuld

Geen

 

Artikel 20 en bijlage V

Uitvoeringsregelgeving op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel e, van de Wet overige BZK-subsidies

De mogelijkheid om een nationaal fonds voor energie-efficiëntie op te richten

Zie paragraaf 3.8 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn energie-efficiëntie (Kamerstukken 33 913 nr. 3)

Artikel 21 en bijlage IV

Behoeft geen implementatie, gaat om voorschriften die door feitelijk handelen worden ingevuld

Geen

 

Artikel 22 en 23

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

Geen

 

Artikel 24

Behoeft geen implementatie, gaat om voorschriften die door feitelijk handelen worden ingevuld

Geen

 

Artikel 25

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

Geen

 

Artikel 26

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

Geen

 

Artikel 27

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

Geen

 

Artikel 28

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

Geen

 

Artikel 29

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

Geen

 

Artikel 30

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

Geen

 

2. Richtlijn 2009/28/EG van het Europees parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG

Bepaling EU-regeling

Bepaling in implementatie-regeling of in bestaande regelgeving; toelichting indien niet geïmplementeerd of uit zijn aard geen implementatie behoeft

Omschrijving beleidsruimte

Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van beleidsruimte

Artikel 1

Bepaling behoeft uit zijn aard geen implementatie

Geen

 

Artikel 2

Artikel 1.1, eerste lid, wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet (definities biomassa en hernieuwbare bronnen)

Geen

 

Artikel 3

     

Lid 1–3

Bepaling behoeft geen implementatie, wordt ingevuld door feitelijk handelen en maatregelen, genoemd bij lid 4

Geen

 

Lid 4

Stimuleringsmaatregelen voor hernieuwbare energie, onder andere Besluit stimulering duurzame energieproductie en hierop gebaseerde regelgeving

Geen

 

Artikel 4

Behoeft geen implementatie, gaat om voorschriften die door feitelijk handelen worden ingevuld

Geen

 

Artikel 5

Bepaling behoeft uit zijn aard geen implementatie

Geen

 

Artikel 6

Behoeft geen implementatie, gaat om voorschriften die door feitelijk handelen worden ingevuld

Geen

 

Artikel 7

Bepaling behoeft geen implementatie, wordt ingevuld door feitelijk handelen

Geen

 

Artikel 8

Bepaling behoeft uit zijn aard geen implementatie

Geen

 

Artikel 9

Behoeft geen implementatie, gaat om voorschriften die door feitelijk handelen worden ingevuld

Geen

 

Artikel 10

Bepaling behoeft uit zijn aard geen implementatie

Geen

 

Artikel 11

Bepaling behoeft uit zijn aard geen implementatie

Geen

 

Artikel 12

Bepaling behoeft uit zijn aard geen implementatie

Geen

 

Artikel 13

 

Geen

 

Lid 1 t/m 3, 5 en 6

Behoeft geen implementatie, gaat om voorschriften die door feitelijk handelen worden ingevuld

Geen

 

Lid 4

In de Nederlandse bouwregelgeving geldt al een strengere EPN die voor elke verbouwing geldt.

Invulling van «passende maatregelen», mogelijkheid rekening te houden met nationale maatregelen die verband houden met aanzienlijke verbeteringen van de energie-efficiëntie en met warmtekrachtkoppeling en passieve, lage- of nulenergiegebouwen

In de Nederlandse bouwregelgeving geldt al een strengere EPN die voor elke verbouwing geldt.

Artikel 14

Behoeft geen implementatie, gaat om voorschriften die door feitelijk handelen worden ingevuld

Geen

 

Artikel 15

 

Geen

 

Lid 1 t/m 5

Bepaling behoeft uit zijn aard geen implementatie

Geen

 

Lid 6

Regeling op basis van artikel 2.14 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Lid 7, 9 t/m 12

Bepaling behoeft uit zijn aard geen implementatie

Geen

 

Lid 8

Uitvoeringsregelgeving op basis van artikel 8.18 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Artikel 16

 

Geen

 

Lid 1 en lid 2, onderdeel a, 3 t/m 9 en 11

Behoeft geen implementatie, gaat om voorschriften die door feitelijk handelen worden ingevuld

Geen

 

Lid 2, onderdeel b en c

Uitvoeringsregelgeving op basis van artikel 5.10 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Lid 2, onderdeel c

Artikel 5.10 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet en hierop gebaseerde uitvoeringsregelgeving

Geen

 

Lid 10

Hoofdstuk 9 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Artikel 17

art. 9.2.2.6a Wet milieubeheer geeft grondslag voor het stellen van duurzaamheidseisen, Besluit hernieuwbare energie vervoer 2015, Regeling administratie biobrandstoffen wegverkeer en Regeling dubbeltelling betere biobrandstoffen

Het voldoen aan de duurzaamheidscriteria kan worden verplicht of gestimuleerd. Niet duurzame vloeibare biomassa en biobrandstoffen mogen niet meetellen voor voldoen aan kwantitatieve verplichting.

M.b.t. biobrandstoffen wordt dit wettelijk geregeld, m.b.t. vloeibare biomassa worden de duurzaamheidscriteria gestimuleerd via subsidieprogramma’s

Artikel 18

Wet milieubeheer (grondslag voor het stellen van duurzaamheidseisen), Besluit hernieuwbare energie vervoer 2015, Regeling administratie biobrandstoffen wegverkeer en Regeling dubbeltelling betere biobrandstoffen

Zie artikel 17

Zie artikel 17

Artikel 19

Wet milieubeheer (grondslag voor het stellen van duurzaamheidseisen), Besluit hernieuwbare energie vervoer 2015, Regeling administratie biobrandstoffen wegverkeer en Regeling dubbeltelling betere biobrandstoffen

Zie artikel 17

Zie artikel 17

Artikel 20

Besluit kwaliteitseisen brandstoffen wegverkeer

Geen beleidsruimte

 

Artikel 21

Besluit hernieuwbare energie vervoer 2015

Geen beleidsruimte

 

Artikel 22

Behoeft geen implementatie, gaat om voorschriften die door feitelijk handelen worden ingevuld

   

Artikel 23

Bepaling behoeft uit zijn aard geen implementatie

   

Artikel 24

Bepaling behoeft uit zijn aard geen implementatie

   

Artikel 25

Bepaling behoeft uit zijn aard geen implementatie

   

Artikel 26

Bepaling behoeft uit zijn aard geen implementatie

   

Artikel 27

Bepaling behoeft uit zijn aard geen implementatie

   

Artikel 28

Bepaling behoeft uit zijn aard geen implementatie

   

Artikel 29

Bepaling behoeft uit zijn aard geen implementatie

   

3. Richtlijn 2009/72/EG van het Europees parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van Richtlijn 2003/54/EG

Bepaling EU-regeling

Bepaling in implementatie-regeling of in bestaande regelgeving; toelichting indien niet geïmplementeerd of uit zijn aard geen implementatie behoeft

Omschrijving beleidsruimte

Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van beleidsruimte

Artikel 1

Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie

Geen

 

Artikel 2

Artikel 1.1 wetsvoorstel Elektricteits- en gaswet (waar relevant)

Geen

 

Artikel 3

     

Lid 1

Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie

Geen

 

Lid 2

Artikel 8.1 en 8.27 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Mogelijkheid om universele dienstverplichting op te leggen

Van deze optie gebruik gemaakt

Lid 3

Artikel 8.1 en 8.27 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Keuze om de universele dienstverlening ook beschikbaar te stellen voor kleine bedrijven

Van deze optie is gebruik gemaakt door de omschrijving van aangeslotenen met een kleine aansluiting in artikel 1.1 van het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Lid 4

Artikel 8.22, 8.24 en 8.25 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Lid 5

Artikel 5.30, 8.15 en 8.16 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet en hierop gebaseerde uitvoeringsregelgeving

Geen

 

Lid 6

Behoeft geen implementatie

Optie voor lidstaat om financiële compensatie voor de universele dienstverlening beschikbaar te stellen

In Nederland is niet voor deze optie gekozen

Lid 7

Artikel 8.4 tot en met 8.11 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet en hierop gebaseerde regelgeving

Geen

 

Lid 8

Betreft reeds bestaande maatregelen op andere gebieden, o.a. gebied sociale zekerheid

Geen

 

Lid 9

Artikel 8.14 en 8.19

Geen

 

Lid 10

Betreft reeds bestaande maatregelen op andere gebieden

Geen

 

Lid 11

Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie, gaat om feitelijk handelen (aanbevelingen lidstaten aan elektriciteitsbedrijven)

Geen

 

Lid 12

Behoeft geen implementatie, deze rol wordt reeds vervuld

Geen

 

Lid 13

Behoeft geen implementatie, wordt door feitelijk handelen ingevuld

Geen

 

Lid 14

Behoeft geen implementatie

Optie om bepaalde verplichtingen voor elektriciteitsbedrijven niet te laten gelden

Nederland maakt geen gebruik van deze optie

Lid 15

Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie

Geen

 

Lid 16

Artikel 8.12 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

De richtlijn biedt de keuze of leveranciers of netbeheerders de in artikel 3, zestiende lid, genoemde checklist verspreiden

Omdat de leverancier het voornaamste aanspreekpunt is voor de aangeslotenen met een kleine aansluiting, wordt aan leveranciers de taak opgelegd de checklist te verspreiden

Artikel 4

Artikel 7.1 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

   

Artikel 5

Artikel 9.1 en 9.9 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Artikel 6

     

Lid 1

Artikel 10.8 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Lid 2

Artikel 10.8 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Lid 3

Artikel 5.32 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet en hierop gebaseerde uitvoeringsregelgeving

Geen

 

Lid 4

Artikel 4.10 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Artikel 7

Wet milieubeheer, Wet ruimtelijke ordening

In het derde lid, tweede alinea, wordt de mogelijkheid geboden om richtsnoeren vast te stellen voor deze specifieke vergunningsprocedures

In Nederland geen gebruik gemaakt van deze optie

Artikel 8

Artikel 2.2 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Artikel 9

     

Lid 1

Artikel 4.2 en 4.3 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet en hierop gebaseerde uitvoeringsregelgeving

   

Lid 2

Uitvoeringsregelgeving op basis van artikel 4.3 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Lid 3

Artikel 4.2 en 4.3 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet en de hierop gebaseerde uitvoeringsregelgeving

Geen

 

Lid 4

Behoeft geen implemtatie

Keuze om verdergaande afwijkingen toe te staan van artikel 9, eerste lid, onderdeel b en c, van de richtlijn mits de transmissiesysteembeheerder geen onderdeel uitmaakt van een verticaal geïntegreerd bedrijf

Nederland maakt geen gebruik van deze mogelijkheid. Zie verder paragraaf 2.1 van het algemeen deel van de memorie van toelichting

Lid 5

Artikel 4.2 en 4.3 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet en de hierop gebaseerde uitvoeringsregelgeving

Geen

 

Lid 6

Artikel 4.2 en 4.3 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet en de hierop gebaseerde uitvoeringsregelgeving

Geen

 

Lid 7

Behoeft geen implementatie

Geen

 

Lid 8 en 9

Behoeft geen implementatie

Leden bieden, als alternatief voor ontvlechting, drie opties voor de positionering van de transmissiesysteembeheerder. De keuze is alleen mogelijk indien op 3 september 2009 de transmissiesysteembeheerder deel uitmaakt van een verticaal geïntegreerd bedrijf

Omdat TenneT op 3 september 2009 geen deel uitmaakt van een verticaal geïntegreerd bedrijf, heeft Nederland niet de keuze tussen de in dit lid genoemde opties

Lid 10

Behoeft geen implementatie (zie negende lid)

Geen

 

Lid 11

Behoeft geen implementatie

Geen

 

Lid 12

Behoeft geen implementatie

Geen

 

Artikel 10

     

Lid 1 t/m 6

Artikel 4.2 en 4.3 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet en de hierop gebaseerde uitvoeringsregelgeving

Geen

 

Lid 7 en 8

Artikel 10.13 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet en artikel 7 Instellingswet Autoriteit Consument en Markt

Geen

 

Artikel 11

Artikel 4.2 en 4.3 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet en de hierop gebaseerde uitvoeringsregelgeving

Geen

 

Artikel 12

Artikel 5.2 en 5.4 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet en de hierop gebaseerde uitvoeringsregelgeving

Geen

 

Artikel 13

Behoeft geen implementatie, in Nederland zijn deze bepalingen niet van toepassing. Zie ook artikel 9, achtste lid van de richtlijn

Geen

 

Artikel 14

Behoeft geen implementatie, in Nederland zijn deze bepalingen niet van toepassing. Zie ook artikel 9, achtste lid van de richtlijn

Geen

 

artikel 15

Artikel 5.4 en 5.28 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet en de hierop gebaseerde uitvoeringsregelgeving

Geen

 

artikel 16

     

Lid 1

Artikel 5.22 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Lid 2

Artikel 5.22 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Lid 3

Artikel 5.22 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Artikel 17–23

Behoeft geen implementatie, in Nederland zijn deze bepalingen niet van toepassing. Zie ook artikel 9, achtste lid van de richtlijn

Geen

 

Artikel 24

Artikel 4.2 en 4.3 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Artikel 25

     

Lid 1

Artikel 5.2 en 5.4 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet en hierop gebaseerde uitvoeringsregelgeving

Geen

 

Lid 2

Artikel 5.2 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Lid 3

Artikel artikel 5.22 wetsvoorstel Elektriciteits

Geen

 

Lid 4

Behoeft geen implementatie

Mogelijkheid om bij het opregelen voorrang te geven aan elektriciteit uit bepaalde bronnen

Nederland maakt geen gebruik van deze optie. Voor het opregelen van elektriciteit is gekozen voor een marktgebaseerd systeem

Vijfde lid

Artikel 5.28 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Lid 6

Artikel 5.2 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Lid 7

Artikel 5.4 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet en de hierop gebaseerde uitvoeringsregelgeving

Geen

 

Artikel 26

Behoeft geen implementatie

Artikelen zijn van toepassing indien een distributiesysteembeheerder deel uitmaakt van een verticaal geïntegreerd bedrijf

In Nederland maken de netbeheerders geen deel uit van een verticaal geïntegreerd bedrijf

Artikel 27

Artikel 5.22 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Artikel 28

Artikel 1.1 (definitie gesloten distributiesysteem) 4.2, 4.4, 5.37, 6.16 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Het introduceren van een ontheffingsmogelijkheid is niet verplicht

Onder meer om administratieve lasten te beperken, is er wel voor gekozen gebruik te maken van ontheffingsmogelijkheid

Artikel 29

Behoeft geen implementatie

Artikel is van toepassing indien er sprake is van gecombineerd beheer van transmissie- en distributiesystemen

In Nederland is geen sprake van gecombineerd beheer van transmissie- en distributiesystemen

Artikel 30

Artikel 10.11 en 10.13 en wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet, artikel 6b en 7 Instellingswet Autoriteit Consument en Markt en en artikel 5:20 Algemene wet bestuursrecht

Geen

 

Artikel 31

Artikel 2.1, 3.10, 5.23 en 8.30 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Artikel 32

Hoofdstuk 5 (in het bijzonder artikel 5.10) en 6 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

   

Artikel 33

Behoeft geen implementatie

Geen

 

Artikel 34

artikel 1.1 (definitie directe lijn) en 4.5 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

   

Artikel 35

     

Lid 1

Artikel 10.7 wetsvoorstel elektriciteits- en gaswet

Keuze wie aan te wijzen als nationale regulerende instantie

Gekozen voor ACM

Lid 2

Behoeft geen implementatie

Mogelijkheid om op regionaal niveau meerdere regulerende instanties aan te wijzen

In Nederland is geen sprake van toezichthouders op regionaal niveau

Lid 3

Behoeft geen implementatie

Mogelijkheid om voor geografisch afgezonderde netten een andere regulerende instantie aan te wijzen

In Nederland is geen sprake van geografisch afgezonderde netten

Lid 4

Instellingswet Autoriteit Consument en Markt

Geen

 

Lid 5

Instellingswet Autoriteit Consument en Markt

   

Artikel 36

Artikel 10.7 en 10.8 wetsvoorstel elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Artikel 37

 

Geen

 

Lid 1

     

Onderdeel a

Hoofdstuk 6 en in het bijzonder artikel 6.12 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Onderdeel b

Hoofdstuk 10 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Onderdeel c

Artikel 10.8 wetsvoorstel elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Onderdeel d

Hoofdstuk 10, in het bij zonder artikel 10.1 en 10.7 wetsvoorstel elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Onderdeel e

Artikel 10.9 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Onderdeel f

Behoeft geen implementatie, door overige bepalingen kan kruissubsidie niet plaatsvinden

   

Onderdeel g

Artikel 10.1 en 10.8 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Onderdeel h

Artikel 10.1 en 10.7 wetsvoorstel elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Onderdeel i

Artikel 10.1 en 10.8 wetsvoorstel elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Onderdeel j

Artikel 10.1 en 10.8 wetsvoorstel elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Onderdeel k

Artikel 10.1 en 10.8 wetsvoorstel elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Onderdeel l

Behoeft geen implementatie, gaat om respecteren contractsvrijheid, welke is neergelegd in het Burgerlijk Wetboek

Geen

 

Onderdeel m

Artikel 10.1 en 10.7 wetsvoorstel elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Onderdeel n

Artikel 10.1 en 10.7 wetsvoorstel elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Onderdeel o

Artikel 10.8 onderdeel m wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Onderdeel p

Artikel 5.18, 5.19 en 8.15 in combinatie met artikel 10.1 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Onderdeel q

Artikel 10.1 en 10.7 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Onderdeel r

Artikel 10.8 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Onderdeel s

Artikel 10.8 wetsvoorstel elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Onderdeel t

Artikel 10.1 en 10.7 wetsvoorstel elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Onderdeel u

Artikel 10.8 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Lid 2

Behoeft geen implementatie

Mogelijkheid om vast te leggen dat toezichtstaken onder verantwoordelijkheid van de regulerende instantie door anderen uit worden gevoerd

In Nederland wordt van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt

Lid 3

Behoeft geen implementatie, in Nederland zijn deze bepalingen niet van toepassing. Zie ook artikel 9, achtste lid van de richtlijn

Geen

 

Lid 4

Hoofdstuk 10 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet, Instellingswet Autoriteit Consument en Markt

Geen

 

Lid 5

Behoeft geen implementatie, in Nederland zijn deze bepalingen niet van toepassing. Zie ook artikel 9, achtste lid van de richtlijn

Geen

 

Lid 6

Hoofdstuk 6, in het bijzonder artikel 6.4 en 6.5, van het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Lid 7

Uitvoeringsregelgeving op basis van artikel 6.10 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Lid 8

Hoofdstuk 6 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Lid 9

Artikel 5.10 en 10.8 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Lid 10

Artikel 6.10 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Lid 11

Artikel 10.20 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Lid 12

Artikel 11.3 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet, Algemene wet bestuursrecht

Geen

 

Lid 13

Mededingingswet

Geen

 

Lid 14

Hoofdstuk 10 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet, Instellingswet Autoriteit Consument en Markt

Geen

 

Lid 15

Artikel 10.20 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet, Algemene wet bestuursrecht

Geen

 

Lid 16

Artikel 3:46–3:50 Algemene wet bestuursrecht

Geen

 

Lid 17

Algemene wet bestuursrecht

Geen

 

Artikel 38

     

Lid 1

Artikel 10.8 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet, artikel 7 Instellingswet Autoriteit Consument en Markt

Geen

 

Lid 2

Artikel 10.8 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Lid 3

Behoeft geen implementatie, mogelijk om regelingen aan te gaan behoeft geen wettelijke grondslag

Geen

 

Lid 4

Artikel 10.8 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Lid 5

Behoeft naar de aard van deze bepaling geen implementatie

Geen

 

Artikel 39

Behoeft naar de aard van deze bepaling geen implementatie

Geen

 

Artikel 40

Artikel 8.30 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet en de hierop gebaseerde uitvoeringsregelgeving

Geen

 

Artikel 41

Hoofdstuk 5, 6 en 8 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Artikel 42

Artikel 10.19 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Mogelijkheid voor lidstaten om in geval van crisis op de energiemark, veiligheid of systeemintegriteit beschermingsmaatregelen te treffen.

Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt door te bepalen dat de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet indien aan bepaalde eisen is voldaan en binnen bepaalde randvoorwaarden de beschermingsmaatregelen kan treffen

Artikel 43

Artikel 2.3 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Mogelijkheid om te kiezen voor maatregelen in verband met gelijke mededingingsvoorwaarden

Nederland kiest voor implementatie van deze bepaling via meldingsplicht

Artikel 44

Behoeft geen implementatie

Mogelijkheid voor ontheffingen in verband met kleine, geïsoleerde systemen

artikel is niet van toepassing op situatie in Nederland

Artikel 45

Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie, betreft herzieningsprocedure van de richtlijn

N.v.t.

 

Artikel 46

Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie, betreft instelling Comité.

N.v.t.

 

Artikel 47

Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie, betreft verslaglegging door de Europese Commissie

N.v.t.

 

Artikel 48

Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie, betreft intrekking van richtlijn 2003/54/EG

N.v.t.

 

Artikel 49

Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie, betreft implementatietermijn van de richtlijn

N.v.t.

 

Artikel 50

Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie, betreft inwerkingtreding van de richtlijn

N.v.t.

 

Artikel 51

Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie, betreft adressaten van de richtlijn

N.v.t.

 

Bijlage 1

Hoofdstuk 8 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

   

4. Richtlijn nr. 2009/73/EG van het Europees parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van Richtlijn 2003/54/EG (Pb EU 2009, L 211)

Bepaling EU-regeling

Bepaling in implementatie-regeling of in bestaande regelgeving; toelichting indien niet geïmplementeerd of uit zijn aard geen implementatie behoeft (Gaswet, tenzij anders aangegeven)

Omschrijving beleidsruimte

Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van beleidsruimte

Artikel 1

Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie

Geen

 

Artikel 2

Artikel 1.1 wetsvoorstel Elektricteits- en gaswet (waar relevant)

Geen

 

Artikel 3

     

Eerste lid

Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie

Geen

 

Tweede lid

Artikel 8.1 en 8.27 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Mogelijkheid om universele dienstverplichting op te leggen

Van deze optie is gebruik gemaakt in artikel 44

Derde lid

Hoofdstuk 8 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet en hierop gebaseerde uitvoeringsmaatregelen

Geen

 

Vierde lid

Betreft reeds bestaande maatregelen op andere gebieden, o.a. gebied sociale zekerheid

Geen

 

Vijfde lid

Artikel 8:22, 8.24 en 8.25 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Zesde lid

Artikel 5.30, 8.15 en 8.16 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet en hierop gebaseerde regelgeving

Geen

 

Zevende lid

Geïmplementeerd via maatregelen op andere gebieden

Geen

 

Achtste lid

Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie, gaat om feitelijk handelen (aanbevelingen lidstaten aan elektriciteitsbedrijven)

Geen

 

Negende lid

Behoeft geen implementatie, wordt ingevuld door feitelijk handelen

Geen

 

Tiende lid

Behoeft geen implementatie

Optie om bepaalde verplichtingen voor gasbedrijven niet te laten gelden

Nederland maakt geen gebruik van deze optie

Elfde lid

Behoeft geen implementatie

Geen

Twaalfde lid

Artikel 8.12 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

De richtlijn biedt de keuze of leveranciers of netbeheerders de in artikel 3 lid 12 genoemde checklist verspreiden

Omdat de leverancier het voornaamste aanspreekpunt is voor kleinverbruikers, wordt aan de leverancier de taak opgelegd de checklist te verspreiden

Artikel 4

Mijnbouwwet, Wet milieubeheer, Wet op de ruimtelijke ordening

Geen

 

Artikel 5

Artikel 7.1 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Artikel 6

Behoeft geen implementatie, wordt ingevuld via verschillende overlegstructuren

Geen

 

Artikel 7

     

Eerste lid

Artikel 10.8 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Tweede lid

Artikel 10.8 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Derde lid

Artikel 5.32 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Vierde lid

Artikel 4.10 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Artikel 8

Artikel 9.1 en 9.9 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Artikel 9

     

Eerste lid

Artikel 4.2 en 4.3 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet en hierop gebaseerde uitvoeringsregelgeving

   

Tweede lid

Artikel 4.3 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Derde lid

Artikel 4.2 en 4.3 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Vierde lid

Behoeft geen implementatie

Keuze om verdergaande afwijkingen toe te staan van artikel 9, eerste lid, onderdeel b en c mits de transmissiesysteembeheer-der geen onderdeel uitmaakt van een verticaal geïntegreerd bedrijf

Van deze keuze wordt in Nederland geen gebruik gemaakt

Vijfde lid

Artikel 4.2 en 4.3 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Zesde lid

Artikel 4.2 en 4.3 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Zevende lid

Behoeft geen implementatie. Dit gaat over de situatie dat de transmissiesysteembeheerder deel heeft uigemaakt van een verticaal geïntegreerd bedrijf, hetgeen in het geval van GTS niet aan de orde is.

Geen

 

Achtste lid

Behoeft geen implementatie.

Lid biedt, als alternatief voor ontvlechting, twee opties voor de positionering van de transmissiesysteembeheerder. De keuze is alleen mogelijk indien op 3 september 2009 de transmissiesysteembeheerder deel uitmaakt van een verticaal geïntegreerd bedrijf

Omdat GTS op 3 september 2009 geen deel uitmaakt van een verticaal geïntegreerd bedrijf, heeft Nederland niet de keuze tussen de in dit lid genoemde opties

Negende lid

Behoeft geen implementatie

Lid biedt, als alternatief voor ontvlechting, nog een derde optie voor de positionering van de transmissiesysteembeheerder. Keuze is alleen mogelijk indien op 3 september 2009 de transmissiesysteembeheerder deel uitmaakt van een verticaal geïntegreerd bedrijf

Omdat GTS op 3 september 2009 geen deel uitmaakt van een verticaal geïntegreerd bedrijf, kan Nederland niet kiezen voor de in dit lid genoemde optie

Tiende lid

Behoeft geen implementatie (zie negende lid)

Geen

 

Elfde lid

Behoeft geen implementatie, situatie doet zich niet voor in Nederland

Geen

 

Twaalfde lid

Behoeft geen implementatie, dit wordt geregeld door implementatie van de richtlijn in andere lidstaten

Geen

 

Artikel 10

 

Eerste lid

Artikel 4.2 en 4.3 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Tweede lid

Artikel 4.2 en 4.3 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet. Laatste volzin heeft betrekking op de mededeling van de aanwijzing van de transmissieysteembeheerder aan de Commissie. Dit gedeelte behoeft geen implementatie omdat dit een verplichting is voor de lidstaat

Geen

 

Derde tot en met zesde lid

Artikel 4.2 en 4.3 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Zevende en achtste lid

Artikel 10.13 wetsvoorstel Electriciteits- en gaswet en artikel 7 Instellingswet Autoriteit Consument en Markt

Geen

 

Artikel 11

Artikel 4.2 en 4.3 wetsvoorstel Electriciteits- en gaswet

Geen

 

Artikel 12

Artikel 3.2 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Artikel 13

 

Eerste lid

Artikel 3.4 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Tweede lid

Artikel 5.21 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Derde lid

Artikel 9.7 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Vierde lid

Artikel 5.21 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Vijfde lid

Artikel 5.28 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Artikel 14

Behoeft geen implementatie, in Nederland zijn deze bepalingen niet van toepassing. Zie ook artikel 9 lid 8 van de richtlijn

Geen

 

Artikel 15

   

Eerste lid

Behoeft m.b.t. eigenaars van transmissiesystemen geen implementatie, in Nederland zijn voor dezen deze bepalingen niet van toepassing. Zie ook artikel 9 lid 8 van de richtlijn. Voor eigenaars van opslagsysteembeheerders zie artikel 3.3 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Tweede lid

Behoeft m.b.t. eigenaars van transmissiesystemen geen implementatie, in Nederland zijn voor dezen deze bepalingen niet van toepassing. Zie ook artikel 9 lid 8 van de richtlijn. Voor eigenaars van opslagsysteembeheerders zie artikel 3.3 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Derde lid

Behoeft geen implementatie, betreft mogelijkheid van de Commissie om richtsnoeren vast te stellen.

Geen

 

Artikel 16

 

Eerste lid

Artikel 3.9 en 5.22 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Tweede lid

Artikel 5.22 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Derde lid

Artikel 3.4 en 5.22 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Artikel 17

Behoeft geen implementatie, in Nederland zijn deze bepalingen niet van toepassing. Zie ook artikel 9 lid 8 van de richtlijn

Geen

 

Artikel 18

Behoeft geen implementatie, in Nederland zijn deze bepalingen niet van toepassing. Zie ook artikel 9 lid 8 van de richtlijn

Geen

 

Artikel 19

Behoeft geen implementatie, in Nederland zijn deze bepalingen niet van toepassing. Zie ook artikel 9 lid 8 van de richtlijn

Geen

 

Artikel 20

Behoeft geen implementatie, in Nederland zijn deze bepalingen niet van toepassing. Zie ook artikel 9 lid 8 van de richtlijn

Geen

 

Artikel 21

Behoeft geen implementatie, in Nederland zijn deze bepalingen niet van toepassing. Zie ook artikel 9 lid 8 van de richtlijn

Geen

 

Artikel 22

Behoeft geen implementatie, in Nederland zijn deze bepalingen niet van toepassing. Zie ook artikel 9 lid 8 van de richtlijn

Geen

 

Artikel 23

Behoeft geen implementatie, in Nederland zijn deze bepalingen niet van toepassing. Zie ook artikel 9 lid 8 van de richtlijn

Geen

 

Artikel 24

Artikel 4.2 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Artikel 25

     

Eerste lid

Artikel 5.2 en 5.4 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Tweede lid

Artikel 5.2 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Derde lid

Artikel 5.22 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet en de hierop gebaseerde uitvoeringsregelgeving

Geen

 

Vierde lid

Artikel 5.22 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet en hierop gebaseerde uitvoeringsregelgeving

Geen

 

Vijfde lid

Behoeft geen implementatie

Artikel is alleen van toepassing indien distributiesysteembeheerders een taak hebben op het gebied van balanceren

In Nederland hebben distributiesysteembeheerders geen taken op het gebied van balanceren

Artikel 26

Behoeft geen implementatie

Artikelen zijn van toepassing indien een distributiesysteembeheerder deel uitmaakt van een verticaal geïntegreerd bedrijf

In Nederland maken de regionale netbeheerders geen deel uit van een verticaal geïntegreerd bedrijf

Artikel 27

Artikel 5.22 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

   

Artikel 28

artikel 1.1 (definitie gesloten distributiesysteem), 4.2, 4.4, 5.37 en 6.16 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Richtlijn biedt de keuze voor ontheffingen voor gesloten distributiesystemen

Het is wenselijk om van deze mogelijkheid gebruik te maken, o.a. om onnodige administratieve lasten te voorkomen

Artikel 29

Behoeft geen implementatie

Artikel is van toepassing indien er sprake is van gecombineerd beheer van transmissie- en distributiesystemen

In Nederland is geen sprake van gecombineerd beheer van transmissie- en distributiesystemen

Artikel 30

Artikel 10.11 en 10.13 wetsvoorstel Electriciteits- en gaswet, Artikel 6b Instellingswet Autoriteit Consument en Markt en artikel 5:20 Algemene wet bestuursrecht

Geen

 

Artikel 31

Artikel 2.1, 3.10, 5.23 en 8.30 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Artikel 32

Hoofdstuk 5 (in het bijzonder artikel 5.10) en 6 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Artikel 33

Artikel 3.7 en 3.8 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Richtlijn biedt keuze tussen onderhandelde of gereguleerde toegang

Er is gekozen voor onderhandelde toegang

Artikel 34

Artikel 11.3 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet (toevoegen artikel 5a Mijnbouwwet)

Geen

 

Artikel 35

Artikel 3.8 en 5.10 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Tweede lid biedt optie om bij gebrek aan capaciteit uitbreidingen te verplichten indien dit economisch rendabel is of indien afnemer bereid is hiervoor te betalen

Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt, er zijn reeds voldoende instrumenten om tijdige uitbreidingen te stimuleren (o.a. kwaliteits- en capaciteitsdocument)

Artikel 36

Artikel 10.2 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Keuze of besluit over ontheffing bij Minister of ACM ligt

In lijn met huidige situatie wordt ontheffing door Minister verleend

Artikel 37

Behoeft geen implementatie

Geen

 

Artikel 38

Artikel 1.1 (definitie directe lijn) en artikel 4.5 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Artikel 39

     

Eerste lid

Artikel 10.7 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Keuze wie aan te wijzen als nationale regulerende instantie

In aansluiting op huidige situatie gekozen voor ACM

Tweede lid

Behoeft geen implementatie

Mogelijkheid om op regionaal niveau meerdere regulerende instanteis aan te wijzen

In Nederland is geen sprake van toezichthouders op regionaal niveau

Derde lid

Behoeft geen implementatie

Mogelijkheid om voor geografisch afgezonderde netten een andere regulerende instantie aan te wijzen

In Nederland is geen sprake van geografisch afgezonderde netten

Vierde lid

Instellingswet Autoriteit Consument en Markt

   

Vijfde lid

Instellingswet Autoriteit Consument en Markt

   

Artikel 40

Artikel 10.7 en 10.8 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Artikel 41

     

Eerste lid

     

Onderdeel a

Hoofdstuk 6 (in het bijzonder artikel 6.12) wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Onderdeel b

Hoofdstuk 10 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Onderdeel c

Artikel 10.8 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Onderdeel d

Artikel 10.1 en 10.7 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Onderdeel e

Artikel 10.9 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Onderdeel f

Behoeft geen implementatie, door overige bepalingen kan kruissubsidie niet plaatsvinden

Geen

 

Onderdeel g

Artikel 10.1 en 10.8 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Onderdeel h

Artikel 10.1 en 10.7 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Onderdeel i

Artikel 10.1 en 10.8 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Onderdeel j

Artikel 10.1 en 10.8 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Onderdeel k

Artikel 10.1 en 10.8 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Onderdeel l

Behoeft geen implementatie

Geen

 

Onderdeel m

Artikel 10.1 en 10.7 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Onderdeel n

Artikel 10.1 en 10.7 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Onderdeel o

Artikel 10.1 en 10.7 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Onderdeel p

Artikel 10.8 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Onderdeel q

Artikel 5.18, 5.19 en 8.15 in combinatie met artikel 10.1 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Onderdeel r

Artikel 10.1 en 10.7 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Onderdeel s

Artikel 10.1 en 10.7 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Onderdeel t

Artikel 10.1 en 10.7 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Onderdeel u

Artikel 10.8 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Tweede lid

Behoeft geen implementatie

Mogelijkheid om vast te leggen dat toezichtstaken onder verantwoordelijkheid van de regulerende instantie door anderen worden uitgevoerd

In Nederland wordt van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt

Derde lid

Behoeft geen implementatie, in Nederland zijn deze bepalingen niet van toepassing. Zie ook artikel 9, achtste lid, van de richtlijn

Geen

 

Vierde lid

Hoofdstuk 10, Instellingswet Autoriteit Consument en Markt

Geen

 

Vijfde lid

Behoeft geen implementatie, in Nederland zijn deze bepalingen niet van toepassing. Zie ook artikel 9, achtste lid, van de richtlijn

Geen

 

Zesde lid

Hoofdstuk 6 (in het bijzonder artikel 6.4 en 6.5) wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Zevende lid

Uitvoeringsregelgeving op basis van artikel 6.10 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Achtste lid

Hoofdstuk 6 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Negende lid

Artikel 5.10 en 10.8 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Tiende lid

Artikel 3.5 en 6.10 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Elfde lid

Artikel 10.20 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Twaalfde lid

Artikel 11.3 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet, Algemene wet bestuursrecht)

Geen

 

Dertiende lid

Hoofdstuk 10 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet en Instellingswet Autoriteit Consument en Markt

Geen

 

Veertiende lid

Hoofdstuk 10 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet en Instellingswet Autoriteit Consument en Markt

Geen

 

Vijftiende lid

Artikel 10.20 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet, Algemene wet bestuursrecht

Geen

 

Zestiende lid

Artikel 3:46–3:50 Algemene wet bestuursrecht)

Geen

 

Zeventiende lid

Algemene wet bestuursrecht

Geen

 

Artikel 42

     

Eerste lid

Artikel 10.8 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet en artikel 7 Instellingswet Autoriteit Consument en Markt

Geen

 

Tweede lid

Artikel 10.8 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Derde lid

Behoeft geen implementatie, mogelijk om regelingen aan te gaan behoeft geen wettelijke grondslag

Geen

 

Vierde lid

Artikel 10.8 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Vijfde lid

Behoeft naar de aard van deze bepaling geen implementatie

Geen

 

Artikel 43

Behoeft naar de aard van deze bepaling geen implementatie

Geen

 

Artikel 44

Artikel 8.30 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Artikel 45

Hoofdstuk 5, 6 en 8 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Artikel 46

Artikel 10.19 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Geen

 

Artikel 47

Artikel 2.3 en 3.4 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet

Mogelijkheid om te kiezen voor maatregelen in verband met gelijke mededingingsvoorwaarden

Nederland kiest voor implementatie van deze bepaling via meldingsplicht

Artikel 48

Behoeft geen implementatie

Mogelijkheid voor ontheffingen in verband met take-or-pay-verbintenissen

Van deze mogelijkheid wordt geen gebruik gemaakt

Artikel 49

Behoeft geen implementatie

Mogelijkheid voor ontheffingen in verband met kleine, geïsoleerde systemen

Van deze mogelijkheid wordt geen gebruik gemaakt

Artikel 50

Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie

N.v.t.

 

Artikel 51

Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie

N.v.t.

 

Artikel 52

Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie

N.v.t.

 

Artikel 53

Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie

N.v.t.

 

Artikel 54

Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie

N.v.t.

 

Artikel 55

Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie

N.v.t.

 

Artikel 56

Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie

N.v.t.

 

Bijlage 1

Hoofdstuk 8 wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet en hierop gebaseerde uitvoeringsregelgeving

Geen

 

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp