Vastgesteld 4 juni 2015
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave |
blz. |
I ALGEMEEN |
1 |
1. Doel en aanleiding van het wetsvoorstel |
2 |
2. Harmonisering instrumenten |
3 |
3. Ontvangen commentaren |
8 |
4. Financiële effecten en regeldruk |
8 |
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Deze leden hebben de Participatiewet gesteund, omdat zij het belangrijk vinden dat ook mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, kunnen participeren middels reguliere arbeid. Ondanks dat deze leden geen voorstander zijn van banenafspraken en quota staan zij voor hun handtekening en willen zij dat de doelstellingen worden behaald. Het is hierbij van belang dat werkgevers op een eenduidige en eenvoudige wijze gefaciliteerd worden om te kunnen voldoen aan de 100.000 garantiebanen. Om deze reden staan de genoemde leden op zich sympathiek tegenover het harmoniseren van de twee instrumenten die van belang zijn voor de uitvoering van de Participatiewet; de no-risk polis en de mobiliteitsbonus. Een eventuele harmonisatie dient wat de leden van genoemde fractie betreft de nieuwe verdeling van bevoegdheden onder de decentralisatie te respecteren en moet zoveel mogelijk maatwerk tussen werkgevers en gemeenten/Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) mogelijk maken. Over de uitwerking resteren nog enkele vragen ter verduidelijking. De genoemde leden zijn zeer kritisch ten opzichte van de wens van de Werkkamer die betrekking heeft op de harmonisatie van het instrument job coach. Deze leden zijn van mening dat werkgevers vrij moeten kunnen kiezen of zij gebruik wensen te maken van een job coach en hoe en bij wie (bijvoorbeeld via de markt, de gemeenten of het UWV) ze deze dienst willen betrekken. Daarom staat de genoemde leden kritisch ten opzichte van aanpassing van protocollen van het UWV op dit gebied. De leden van deze fractie willen de regering een aantal vragen voorleggen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij onderschrijven het voornemen om een aantal instrumenten uit de Participatiewet voor de bevordering van arbeidsdeelname van arbeidsbeperkten te harmoniseren en hebben hier eerder ook op aangedrongen. Deze leden hebben wel een aantal vragen en opmerkingen die zij graag voor willen leggen aan de regering.
De leden van de fractie van de SP hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. De genoemde leden onderkennen het belang van de harmonisatie van instrumenten ter bevordering van arbeidsdeelname van arbeidsbeperkten, maar hebben nog vragen over de uitvoering en de gevolgen voor de doelgroep.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij zien nog aanleiding voor het stellen van een aantal vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorgestelde wetswijziging. Genoemde leden willen graag enkele vragen ter beantwoording aan de regering voorleggen.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij ondersteunen een harmonisatie van instrumenten die werkgevers ondersteunen bij het in dienst nemen van arbeidsgehandicapten. Zij menen dat verdergaande harmonisatie overwogen dient te worden.
De leden van de VVD-fractie vragen wat de beoogde ingangsdatum van de wet is en haar onderliggende bepalingen. Hoe is de regering voornemens om effectiviteit van voorgestelde wetgeving te bepalen? Wat zal de vraagstelling zijn? Wat is de aard van de evaluatie, zo informeren de genoemde leden.
De leden van deze fractie vragen waarom beschut werk niet onder de banenafspraak valt. Als werkgevers beschutte werkplekken aanbieden tellen deze werkplekken dan alsnog mee voor de banenafspraak? Hoe verhoudt zich tot eventuele boetes die kunnen worden opgelegd als gevolg van de quotumwet, zo vragen zij.
De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom zij niet heeft gekozen voor het gelijktijdig harmoniseren van de instrumenten ter bevordering van de instrumenten voor arbeidsbeperkten met de Participatiewet en de Quotumwet. Welke overwegingen had de regering toentertijd om deze maatregelen niet uit te werken? Welke extra kosten brengt deze separate uitwerking met zich mee, zo vragen zij.
De leden van de CDA-fractie delen de zorg geuit vanuit de Werkkamer, dat het verschil in instrumentarium tussen UWV en gemeenten leidt tot een ongelijk speelveld en minder optimale dienstverlening aan werkgevers. Tevens leidt dit ongelijke speelveld in de ogen van deze leden tot het risico van concurrentie binnen de doelgroep van de participatiewet en de wet banenafspraak in plaats van kansen voor mensen uit de doelgroep. Deelt de regering deze inschatting? Zo nee, waarom niet, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie lezen dat de Werkkamer heeft vastgesteld dat het instrumentarium van UWV en gemeenten van elkaar verschilt en dat dit een probleem vormt uit oogpunt van gelijk speelveld tussen gemeenten en UWV en uit oogpunt van een optimale dienstverlening voor werkgevers. Vanuit dat oogpunt zien de betreffende leden de meerwaarde in van het voorliggende wetsvoorstel. Tegelijkertijd wijzen deze leden erop, dat het instrumentarium van gemeenten en UWV van elkaar blijft verschillen. Gemeenten kunnen voor de doelgroep van de Participatiewet namelijk geen gebruik maken van het instrument loondispensatie, terwijl het UWV dat voor de doelgroep van de Wajong wel kan. Deze leden vragen de regering waarom zij op dit punt het instrumentarium niet wil uniformeren.
De genoemde leden lezen dat de no-riskpolis na drie jaar wordt geëvalueerd. Zij vragen op welke manier deze evaluatie zal worden vormgegeven en hoe er reeds bij invoering van de no-riskpolis rekening wordt gehouden met de mogelijkheden om deze goed te kunnen evalueren. Tevens vragen de leden van deze fractie of zij het juist zien, dat de evaluatie geen onderdeel is van de wettekst.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering aangeeft dat over een zo eenduidig mogelijke inzet van jobcoaches overleg plaatsvindt tussen de gemeenten en het UWV. Kan de regering aangeven wanneer de uitkomst van dit overleg wordt verwacht en of de Kamer wordt geïnformeerd over het resultaat, zo vragen deze leden.
De genoemde leden willen weten welke voor- en nadelen de regering ziet om de gemaakte afspraken tevens te laten gelden voor de groep die meetelt als de quotumregeling van kracht wordt, zoals door de Landelijke Cliëntenraad wordt voorgesteld.
De leden van deze fractie vragen of de regering kan toelichten om welke aspecten de geplande evaluatie zich zal richten.
De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat het voornemen is dat personen die toegelaten willen worden tot de doelgroep van de banenafspraak niet langer enkel door de gemeente aangemeld kunnen worden, maar ook zelfstandig een aanvraag bij het UWV kunnen doen. Deze leden vragen waarom deze mogelijkheid niet in het voorstel geregeld is.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering uitvoerig kan beschrijven hoe de verschillende doelgroepen en het doelgroepenregister worden samengesteld. Hoe bepaalt het UWV of iemand niet in staat is op eigen kracht WML1 te verdienen en in aanmerking komt voor de banenafspraak? Welke criteria hanteert het UWV? Ook hoogopgeleide mensen met een beperking kunnen door deze beperking een afstand hebben tot de arbeidsmarkt omdat ze moeten concurreren met mensen zonder een beperking en vaak ook aanpassing van de werkplek vereist is. Geldt de harmonisatie en toepassing van de instrumenten ook voor deze groep? In hoeverre kunnen werkgevers op voorhand in het register kijken en adviseren over de loonwaarde van een arbeidsbeperkte? In hoeverre houdt de wijze waarop UWV de doelgroepen en het doelgroepenregister bepaald rekening met decentralisatie en lokaal maatwerk, zo willen de genoemde leden weten.
De leden van de PvdA-fractie vragen of het klopt dat de voorgenomen wijzigingen alleen van toepassing zijn op de doelgroep banenafspraak en niet voor de groep arbeidsbeperkten uit de quotomregeling. Zijn dezelfde redenen die hebben geleid tot het voornemen om de no-riskpolis te uniformeren ook niet van toepassing op de arbeidsbeperkten uit de quotumregeling? Kan nader toegelicht worden waarom in het wetsvoorstel gekozen is voor een horizonbepaling? Zou het gezien het belang die de regering hecht aan de harmonisatie van deze instrumenten en het dringende verzoek van de Werkkamer hiertoe niet logischer zijn geweest om de wijzigingen permanent te maken? Welke redenen zijn er om de regelingen uit de Participatiewet na 2020 weer terug te laten keren? Is de behoefte aan harmonisatie van de instrumenten zoals wordt geregeld met het onderhavige wetsvoorstel dan minder aanwezig? De Werkkamer heeft aangegeven dat voor gemeenten in theorie een polis mogelijk is die vergelijkbaar is met die van het UWV voor Wajongers, maar dat dit op dit moment moeilijk realiseerbaar is. Kan nader toegelicht worden waarom dit momenteel moeilijk te realiseren is? Is het de bedoeling dat wanneer de wijzigingen uit het onderhavige wetsvoorstel in 2020 vervallen gemeenten alsnog een polis gaan realiseren die vergelijkbaar is met die van het UWV voor Wajongers? Op grond van de huidige wet zijn gemeenten verplicht om de hoogte en duur van de gemeentelijke no-riskpolis in een verordening vast te leggen. In hoeverre hadden gemeenten al uitvoering gegeven aan deze verplichting? Zijn er gemeenten die hun verordening op dit punt moeten aanpassen naar aanleiding van deze wetswijziging? Voor het jaar 2015 hebben gemeenten een tijdelijke regeling getroffen met UWV. Wat is de wettelijke basis van deze regeling, zo vragen de leden van deze fractie.
De genoemde leden lezen dat de nieuwe regeling met betrekking tot de mobiliteitsbonus wordt toegelicht als zijnde een wijziging binnen de bestaande systematiek, maar vervolgens een integraal onderdeel moet worden van een geheel nieuwe systematiek. Waarom is er niet voor gekozen om dit als zodanig in de memorie van toelichting te vermelden? Hoe kan de wijziging beschouwd worden als een integraal onderdeel van de nieuwe systematiek als hiervoor de horizonbepaling geldt en deze in principe in 2010 weer komt te vervallen? In het sociaal akkoord was afgesproken dat er geen mobiliteitsbonus is wanneer loonkostensubsidie van toepassing is, maar met dit wetsvoorstel wordt de mobiliteitsbonus beschikbaar voor de gehele doelgroep banenafspraak. Het bedrag van de mobiliteitsbonus voor de gehele doelgroep is lager dan de huidige bonus voor Wajongers en wordt lager naarmate de doelgroep Participatiewet verder oploopt. Kan nader toegelicht worden hoe het instrument mobiliteitsbonus zich verhoudt tot het instrument loonkostensubsidie? In hoeverre kan een combinatie van beide instrumenten ertoe leiden dat werknemers uit de doelgroep in gevallen onder het minimumloon betaald gaan worden? Dit ook in licht van het lager wordende bedrag naarmate de doelgroep oploopt? Is de regering bereid dit strikt te monitoren? Kan de regering garanderen dat betaling onder het minimumloon uitgesloten is? Ligt het gezien de geleidelijke verlaging van de mobiliteitsbonus niet meer voor de hand om de introductie van dit instrument gepaard te laten gaan met het mogelijk beschikbaar stellen van extra financiële middelen in plaats van de komende jaren strikt vast te houden aan budgettaire neutraliteit? Heeft de regering een bepaalde ondergrens waaronder de mobiliteitsbonus in de periode tot 2020 niet mag belanden? Zo ja, zijn er voldoende financiële middelen beschikbaar om een dergelijke ondergrens te handhaven? Kunnen de middelen die Nederland ontvangt uit het Europees Sociaal Fonds hiervoor aangewend worden? UWV heeft aangegeven dat het wetsvoorstel alleen uitvoerbaar is als het kan beschikken over betrouwbare en complete gegevens over het bedrag dat gemeenten aan loonkostensubsidie verstrekken. Klopt het dat UWV dan tussen 1 juli 2015 en 1 januari 2016 heeft om deze informatie te verkrijgen en op orde te krijgen? In hoeverre is deze tijdspanne realistisch voor een dergelijk complexe operatie? In de memorie van toelichting is te lezen dat Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) erop gewezen heeft dat niet iedereen met een arbeidsbeperking onder de werking van de instrumenten valt. Kan nader toegelicht worden welke kanttekeningen VNG in deze precies geplaatst heeft en hoe hiermee is omgegaan bij de afspraken die de regering heeft gemaakt met de gemeenten en de sociale partners? Is de regering van mening dat het wetsvoorstel het beoogde gelijke speelveld tussen de doelgroepen van UWV en de gemeenten in voldoende mate bereikt, zo willen deze leden weten.
De leden van de SP-fractie vragen of alle instrumenten met het uitwerken van het voorliggende wetsvoorstel geharmoniseerd zijn. Zo nee, waarom niet? En welke instrumenten moeten mogelijk nog worden geharmoniseerd? Hoe reëel is de gestelde invoeringsdatum? Welke factoren kunnen tot gevolg hebben dat de gestreefde invoeringsdatum niet wordt gehaald? Wat zijn de mogelijke gevolgen hiervan, willen deze leden weten.
Op welke manier, zo vragen de genoemde leden, is de doelgroep bij de uitwerking van het voorliggende wetsvoorstel betrokken. Deze leden vragen de regering waarom is gekozen om de doelgroep voor de mobiliteitsbonus te beperken tot de doelgroep van de banenafspraak. Welke overwegingen heeft de regering om de doelgroep voor beschut werk niet in aanmerking te laten komen voor de instrumenten in deze wet? Hoe groot acht de regering de kans dat gemeenten eigen regelingen treffen om de doelgroep die buiten het voorliggende wetsvoorstel vallen, op soortgelijke wijze te ondersteunen als in voorliggend wetsvoorstel? Hoeveel financiële ruimte hebben gemeenten hiervoor? Is de regering bereid om gemeenten hierin financieel te ondersteunen? Zo nee, waarom niet, zo vragen de genoemde leden.
De leden van genoemde fractie vragen de regering of een eventuele verbreding van de doelgroep voor de garantiebanen effect heeft op het voorliggende wetsvoorstel. Zo ja, welke effecten zou een eventuele verbreding van de doelgroep in de toekomst hebben voor het voorliggende wetsvoorstel? Zou een mogelijke verbreding van de doelgroep in de toekomst kunnen worden belemmerd door het voorliggende wetsvoorstel? Zo ja, op welke onderdelen, zo vragen deze leden.
De genoemde leden vragen de regering of het voorliggende wetsvoorstel gevolgen heeft voor de koopkracht voor de doelgroep. Zo ja, welke groepen krijgen hiermee te maken? Kun u per groep aangeven wat de gevolgen in koopkracht zijn, zo vragen zij.
De leden van deze fractie vragen of het voorliggende wetsvoorstel gevolgen heeft voor de rechten van (groepen) Wajongers. Zo ja, wat zijn de gevolgen per groep? En waarom acht u het aanvaardbaar om reeds opbouwde rechten aan te passen, zo willen zij weten.
De genoemde leden vragen verder of de regering uiteen kan zetten welke gevolgen het voorliggende voorstel heeft voor de volgende groepen: een persoon met een werkvermogen van 30% die onder de doelgroep van de garantiebanen valt; een persoon met een werkvermogen van 80% die onder de doelgroep van de garantiebanen valt; een persoon die werkzaam is in het beschut werk; een persoon die normaliter in aanmerking zou komen voor beschut werk, maar door beleidskeuzes van zijn gemeente geen beschut werk, maar dagbesteding en een bijstandsuitkering krijgt aangeboden.
Welke gevolgen, zo vragen de leden van deze fractie, heeft het uniformeren van de mobiliteitsbonus voor Wajongers en de doelgroep van de Participatiewet voor mensen in de Wajong. Waarom acht de regering het wenselijk om de mobiliteitsbonus voor zowel voor Wajongers als de gehele doelgroep van de Participatiewet gelijk te trekken? Acht de regering het denkbaar dat hierdoor ongelijke kansen ontstaan tussen mensen met weinig en mensen met veel arbeidsvermogen? Acht de regering het denkbaar dat door een uniforme mobiliteitsbonus er toe leidt dat er werkgevers er eerder voor kiezen om mensen met relatief veel arbeidsvermogen in dienst te nemen? Zo ja, wat betekent dit voor het arbeidsperspectief voor mensen met een relatief weinig arbeidsvermogen? Zo nee, kan de regering aangeven waarom een uniforme mobiliteitsbonus geen negatief effect heeft voor het in dienst nemen van mensen met relatief weinig arbeidsvermogen, zo vragen de genoemde leden.
De leden van de CDA-fractie vinden dat een gelijk speelveld tussen UWV en gemeenten van groot belang is om te kunnen spreken van één regeling voor de onderkant van de arbeidsmarkt. Vanuit dat belang hebben deze leden begrip voor het verzoek geuit vanuit de Werkkamer om de no-riskpolis en de mobiliteitsbonus te harmoniseren en beschikbaar te maken voor de hele doelgroep, zowel bij UWV al bij gemeenten. Wel merken deze leden op dat de VNG hiermee via de Werkkamer verzoekt om een inperking van de gemeentelijke beleidsvrijheid, waaraan gemeenten bij de invoering van de participatiewet juist zeer veel waarde hechtten. Zijn er bij de regering signalen bekend van gemeenten die deze inperking van beleidsvrijheid niet wenselijk achten ondanks de voordelen van harmonisatie? Indien ja, wat is de aard en omvang van deze signalen, zo informeren deze leden.
De genoemde leden merken op dat met de wetswijziging de doelgroep van de no-riskpolis van het UWV uitgebreid wordt met mensen uit de gemeentelijke doelgroep die tot de doelgroep van de banenafspraak behoren. Het betreft met name mensen uit de Participatiewet, die niet het wettelijk minimumloon kunnen verdienen. Indien de uitbreiding van de doelgroep met name mensen uit deze groep betreft, welke mensen betreft het daarnaast nog meer? De no-riskpolis betreft niet de doelgroep beschut werk, die niet tot de doelgroep banenafspraak behoort. Is het binnen de Participatiewet mogelijk voor gemeenten om beschut werk aan te bieden via een private werkgever die beschut werk aanbiedt en mensen hiertoe in dienst neemt? Zo ja, waarom wordt deze groep niet gewoon meegenomen in de harmonisatie van de no-risk polis van dit wetsvoorstel?
Naast de doelgroep van de banenafspraak is ook de doelgroep Quotum in de wet banenafspraak en de quotumregeling arbeidsbeperkten opgenomen. Werkgevers zijn bevreesd voor het risico van loondoorbetaling bij ziekte bij mensen die een ziektegeschiedenis hebben. Waarom geldt voor hen niet de no-riskpolis, zo vragen de leden van deze fractie.
De genoemde leden merken op dat door de harmonisatie van het instrument van de mobiliteitsbonus de premiekorting voor werkgevers die iemand aanneemt vanuit de Wajong daalt. Tegelijkertijd wordt voor iemand van de doelgroep die valt onder de participatiewet een uniforme mobiliteitsbonus geïntroduceerd. Is de regering van mening dat hierdoor de arbeidskansen voor mensen met een Wajong uitkering verslechteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is de regering van mening dat de arbeidskansen van Wajongers binnen de banenafspraak substantieel beter was dan die van mensen uit de doelgroep die vanuit de Participatiewet onder gemeentelijke verantwoordelijkheid vielen, zo vragen de genoemde leden.
Voor de harmonisatie is een horizon bepaald tot 2020. Kan de regering, zo vragen de genoemde leden, nader uiteenzetten waarom hiervoor is gekozen. Is de regering van mening dat het risico van een ongelijk speelveld een tijdelijk probleem vormt? Vormen de oplopende kosten van de uniforme mobiliteitsbonus een belangrijke overweging voor de horizonbepaling tot en met 2020, zo informeren deze leden.
De leden van deze fractie merken op dat met dit wetsvoorstel de regering op verzoek van de Werkkamer een aantal instrumenten wil harmoniseren om een ongelijk speelveld tussen gemeenten en UWV te verminderen en de dienstverlening aan werkgevers te optimaliseren. Dezelfde argumentatie zou gebruikt kunnen worden als het gaat om de inzet van de instrumenten loondispensatie vanuit het UWV en loonkostensubsidie vanuit gemeenten. Deelt de regering deze opvatting van deze leden? Is in de werkkamer gesproken over de mogelijkheid om de instrumenten van loonkostensubsidie en loondispensatie te harmoniseren? Of is overwogen beide instrumenten beschikbaar te maken voor UWV en gemeenten, zo willen de genoemde leden weten.
De leden van de D66-fractie constateren dat de mobiliteitsbonus voor de gehele doelgroep € 1.800 per jaar gaat bedragen. Zij vragen hoe lang deze mobiliteitsbonus per persoon kan worden toegepast.
Ook vragen deze leden of zij het goed begrijpen dat de mobiliteitsbonus van Wajongeren daalt van € 7.000 per jaar, naar € 1.800 per jaar. Deze leden achten het goed denkbaar dat hierdoor het gebruik van de mobiliteitsbonus door Wajongeren zal dalen. Zij vragen of de regering deze opvatting deelt, en zij vragen of de regering in een tabel uiteen kan zetten welke verwachtingen zij hanteert ten aanzien van het gebruik van de mobiliteitsbonus door Wajongers (met en zonder loondispensatie) en de doelgroep van de Participatiewet.
De genoemde leden vragen de regering tevens nader te onderbouwen waarom de hoogte van de mobiliteitsbonus op € 1.800 wordt vastgesteld.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat in de gemaakte bestuurlijke afspraken gekozen is voor een horizonbepaling die in 2020 verstrijkt. Ook heeft de Werkkamer aangegeven dat voor gemeenten een vergelijkbare polis in theorie mogelijk is, maar op dit moment in de praktijk moeilijk realiseerbaar is. De genoemde leden vragen of de regering nader kan toelichten waarom dit op het moment moeilijk realiseerbaar is. Op basis waarvan wordt verwacht dat een vergelijkbare polis voor gemeenten rond 2020 alsnog mogelijk is, zo willen deze leden weten.
De leden van deze fractie hoe voorkomen wordt dat onzekerheid over het voortbestaan van de no-risk leidt tot terughoudendheid bij werkgevers om mensen uit de doelgroep aan te nemen of in dienst te houden.
De genoemde leden vragen welke effecten de regering verwacht voor de huidige doelgroep van de mobiliteitsbonus, als de mobiliteitsbonus voor de huidige doelgroep van maximaal € 7.000 per jaar (Wajongers zonder loondispensatie) dan wel € 3.500 per jaar (Wajongers met loondispensatie) verlaagd wordt naar € 1.800 per jaar. Hoe worden mogelijke nadelige effecten van deze verlaging voorkomen, zo vragen deze leden.
De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor het feit dat de combinatie van de arbeidskorting met loondispensatie of loonkostensubsidie door een gebrek aan harmonisatie tot onrechtvaardige verschillen leidt die de arbeidsdeelname belemmeren. Deze leden constateren dat een arbeidsgehandicapte met dezelfde functie en het hetzelfde arbeidsvermogen met loondispensatie slechter af is dan met loonkostensubsidie. Zij vragen waarom de regering dit wetsvoorstel niet benut om de situatie voor deze groepen arbeidsgehandicapten gelijk te trekken. Welke overwegingen rechtvaardigen, juist vanuit de doelstelling van de arbeidskorting, een verschil in nettobeloning voor hetzelfde werk.
De genoemde leden constateren dat werkgevers geen recht op de mobiliteitsbonus hebben wanneer zij arbeidsgehandicapten in dienst nemen via een leerwerkbedrijf van de gemeente. Deze leden vragen een uiteenzetting waarom de regering deze situatie wenselijk vindt, specifiek wanneer gemeenten de doelgroep voor de banenafspraak volledig via het eigen leerwerkbedrijf begeleiden. Onderkent de regering dat het in dienst nemen van personen uit de doelgroep aanzienlijk wordt bemoeilijkt wanneer op deze wijze de mobiliteitsbonus voor werkgevers om zeep wordt geholpen? Wil de regering overwegen om in de situatie van in dienst treden bij een werkgever na detachering bij deze werkgever door een gemeentelijk leerwerkbedrijf naar rato een deel van de bonus aan de reguliere werkgever toe te kennen, zo informeren de genoemde leden.
De leden van de D66-fractie lezen dat de Belastingdienst als randvoorwaarde voor de uitvoering stelt, dat de bestaande premiekortingen worden omgevormd naar een uitbetalingsfaciliteit. Deze omvorming zou ook per 1 januari 2016 plaatsvinden. De genoemde leden vragen wat het betekent voor de uitvoerbaarheid van het voorliggende wetsvoorstel, als het voorstel om de bestaande premiekortingen om te vormen naar een uitbetalingsfaciliteit niet per 1 januari in werking kan treden.
De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering het wetsvoorstel afzonderlijk wil behandelen van het voorstel inzake de omvorming van de premiekorting, terwijl de Belastingdienst als randvoorwaarde aangeeft dat beide voorstellen gelijktijdig in werking treden. Waarom ligt een integrale behandeling niet in de rede, zo vragen deze leden.
De leden van de VVD-fractie vinden een kostenneutrale invoering bijzonder belangrijk. Kan de regering op een meer gedetailleerde wijze aantonen dat voor zowel de no-risk polis als de mobiliteitsbonus de invoering kostenneutraal zullen geschieden? De genoemde leden willen graag weten hoe de berekeningen tot stand zijn gekomen en welke vooronderstellingen en verwachtingen eraan ten grondslag hebben gelegen.
Bovendien wil deze leden graag weten of werkgevers dan wel het collectief in het geval van ziekte verplicht zouden kunnen zijn zich aan bovenwettelijke afspraken te houden? Hoe en waar moet de werkgever in het kader van de no-riskpolis ziekte melden? Is er een duidelijke, eenvoudige en begrijpelijke procedure die werkgevers kunnen volgen en hoe bent u van plan deze aan werkgevers uit te leggen, zo vragen de leden van deze fractie.
De leden van de SP-fractie vragen wat de gevolgen zijn voor gemeenten van de uitname van het bedrag voor de no-risk polis uit de integratie-uitkering sociaal domein. Waarom heeft de regering er niet voor gekozen om dit bedrag bij de gemeenten te laten om op deze manier gemeenten te stimuleren om soortgelijke regelingen te treffen voor mensen die buiten de doelgroep vallen? Is de regering bereid om dit alsnog te onderzoeken? Waren de extra uitvoeringskosten voor de no-risk polis ook gemaakt als het voorliggende voorstel tegelijkertijd met de Participatiewet was vastgesteld, zo willen de genoemde leden weten.
Overig
De leden van de PvdA-fractie merken op dat het wetsvoorstel niet voorziet in overgangsrecht voor het moment dat de horizonbepaling intreedt in 2020 omdat gemeenten voldoende tijd hebben om zich hierop voor te bereiden. Hoe zit dit met de wijzigingen die per 2016 in werking treden? Is daarvoor een vorm van overgangsrecht ook niet noodzakelijk, zo vragen deze leden.
De voorzitter van de commissie, Van der Burg
De adjunct-griffier van de commissie, Klapwijk