Vastgesteld 29 oktober 2015
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft na ontvangst van de Nota naar aanleiding van het Verslag en de nota van wijziging de behoefte tot het uitbrengen van een nader verslag. Onder het voorbehoud dat de initiatiefnemer de gestelde vragen tijdig en afdoende zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Eijsink
De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Van Toor
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie danken de indiener voor zijn reactie op de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen. Zij herhalen dat ze de opvatting van de indiener delen dat de volksvertegenwoordiging een actieve rol moet spelen bij de toetsing en goedkeuring van internationale verdragen met rechtstreekse werking. In dit kader waarderen ze daarom de inzet van de indiener.
De leden van de PvdA-fractie constateren echter dat een aantal van hun vragen onvoldoende overtuigend dan wel niet beantwoord is. Zo vinden zij de argumentatie waarom de reeds bestaande bevoegdheden van het parlement tekort zouden schieten, onvoldoende en blijven zij bij het standpunt van de Raad van State dat de meerwaarde van de initiatiefwet op dit punt onvoldoende onderbouwd is. Zij constateren met de Raad van State dat de relevantie en aard van een verdrag reeds bepalend zijn voor de wijze van goedkeuring, waarbij een goede balans wordt gehanteerd tussen de wenselijke parlementaire betrokkenheid en efficiëntie.
De leden van de PvdA-fractie blijven tevens bij hun standpunt dat ook rechters reeds zeer wel in staat zijn, als daar behoefte aan is, te toetsen of een verdragsbepaling geschikt is een ieder te verbinden. Zij betreuren het dan ook dat de vraag onbeantwoord is gebleven of er voorbeelden zijn van gevallen waar rechters nadrukkelijk hinder ondervonden bij het vormen van een oordeel als gevolg van een ontbrekend of onvolledig oordeel van de wetgever omtrent een ieder verbindende bepalingen van internationale verdragen.
Tevens lijkt ook de praktijk, aldus de leden van de PvdA-fractie, geen aanleiding te geven voor aanvullende wetgeving aangezien geen antwoord is gegeven op de vraag welke fracties met betrekking tot welke voorliggende verdragen hebben verzocht om in plaats van stilzwijgende goedkeuring een verdrag ter uitdrukkelijke goedkeuring voor te leggen aan de Staten-Generaal en hoe vaak een poging hiertoe tevergeefs bleek vanwege onvoldoende politiek draagvlak.
Concluderend delen de leden van de PvdA-fractie de overtuiging van de indiener dat de wetgever proactief betrokken dient te zijn bij de beoordeling van internationale verdragen met een ieder verbindende bepalingen. Zij zijn echter met de Raad van State van mening dat het parlement daartoe reeds voldoende instrumenten in handen heeft en zien ook in de praktijk geen aanleiding dit instrumentarium uit te breiden met het risico de efficiëntie van bestaande processen aan te tasten.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie zijn niet overtuigd door de beantwoording van het verslag door de initiatiefnemer. Deze leden zullen de vragen niet opnieuw stellen, maar zich beperken tot een enkele nieuwe vraag. Waarin komt de – bij nota van wijziging opgenomen – evaluatiebepaling tegemoet aan de vraag of er überhaupt noodzaak is tot een wetswijziging en waarom zou dit enige verandering te weeg brengen in de vraag hoe proportioneel het wetsvoorstel is ten aanzien van het gewenste doel, namelijk het verstevigen van de democratische controle op de goedkeuring van verdragen?