Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 februari 2015
In antwoord op het schriftelijk verzoek van de Voorzitter van de Vaste Commissie voor Binnenlandse Zaken van 16 oktober 2014 heb ik u bij brief van 26 november 2014 (Kamerstuk 33 946, nr. 9) gemeld de gevraagde reactie op de brief van het Nederlandse Genootschap van Burgemeesters (NGB) van 25 september 2014 met betrekking tot een verzoek om aanpassing van wetsvoorstel verkorting duur voortgezette Appa niet binnen de gestelde termijn te kunnen geven. Om wetstechnische redenen had ik bij nota van wijziging de verkorting van de duur van de voortgezette uitkering, waarnaar de brief van het NGB verwees, uit het wetsvoorstel was geschrapt.
Het wetsvoorstel tot verkorting van de voortgezette uitkering heb ik op 19 december 2014 opnieuw bij de Tweede Kamer ingediend (Kamerstuk 34 112). Daarbij zijn geen inhoudelijke wijzigingen in het wetsvoorstel aangebracht ten opzichte van het eerdere voorstel. Tegen deze achtergrond kan ik nu wel de gevraagde inhoudelijke reactie geven op de brief van het NGB.
In genoemde brief verzoekt het NGB het overgangsrecht in het wetsvoorstel verkorting duur voortgezette uitkering op twee punten aan te passen.
In het wetsvoorstel is bepaald dat de verkorting van de voortgezette uitkering niet geldt voor op het moment van inwerkingtreding van de wet al zittende ambtsdragers en voor ambtsdragers die na inwerkingtreding van de wet worden herbenoemd in dezelfde functie bij hetzelfde bestuursorgaan. Het NGB vindt in de eerste plaats dat een gemeentelijke herindeling het opgebouwde overgangsrecht niet zou mogen blokkeren.
Op het moment van aftreden of herbenoeming dient betrokken ambtsdrager te voldoen aan de twee referte-eisen van de voortgezette uitkering; het diensttijdvereiste (tien jaar ambtstermijn in de twaalf jaar voorafgaand aan het aftreden) en het leeftijdvereiste (minimaal een leeftijd hebben bereikt die is gelegen negen jaar en zeven maanden voor de pensioengerechtigde leeftijd die geldt over vijf jaar). Als op het moment van aftreden als gevolg van een gemeentelijke herindeling een ambtsdrager aan deze referte-eisen voldoet, geldt voor betrokkene het overgangsrecht onverkort. De ontslagreden herindeling maakt dat niet anders
Echter, bij een benoeming in de nieuw gevormde gemeente vervalt het overgangsrecht omdat dit een andere functie bij een ander bestuursorgaan betreft. Dat is ook gebruikelijk en in lijn met eerder overgangsrecht. Betrokken ambtsdrager kan dan op dat moment de afweging maken het ambt met bijbehorend arbeidsvoorwaardenpakket al dan niet te aanvaarden. Dat verschilt niet van het aanvaarden van een ambt bij een ander bestuursorgaan. Ik zie dan ook geen aanleiding om op dit punt het wetsvoorstel specifiek voor burgemeesters van herindelingsgemeenten aan te passen.
In de tweede plaats vindt het NGB dat het overgangsrecht ook zou moeten gelden voor burgemeesters die in een andere gemeente hun functie voorzetten vanwege het door het NGB veronderstelde negatieve effect op de doorstroming van burgemeesters.
Dit voorstel van het NGB is niet noodzakelijk. Het voorstelde overgangsrecht heeft betrekking op ambtsdragers die bij hetzelfde bestuursorgaan in hetzelfde ambt doorgaan als tenminste op het moment van herbenoeming wordt voldaan aan de twee referte-eisen. Een ambtsdrager die op het moment van aftreden om een ander politiek ambt te aanvaarden voldoet aan de entree-eisen voor een voortgezette uitkering, behoudt echter ook op grond van het overgangsrecht zijn aanspraak op een uitkeringsduur op basis van zijn oude functie die doorloopt tot aan de pensioengerechtigde leeftijd.
Het voorstel van het NGB leidt er toe dat de werking van het overgangsrecht wordt verruimd tot alle op het moment van inwerkingtreding zittende burgemeesters die bij het laatste aftreden voldoen aan de entree-eisen. Een dergelijke verruiming van het overgangsrecht zou betekenen dat het wetsvoorstel alleen voor nieuw aantredende burgemeesters gaat gelden.
Het in het wetsvoorstel voorgestelde overgangsrecht beoogt te voorkomen dat een ambtsdrager die door het eigen bestuurorgaan in de gelegenheid wordt gesteld om door te gaan in hetzelfde ambt bij hetzelfde bestuursorgaan, toch nog aftreedt om zijn verworven uitkeringsrechten tot aan de pensioengerechtigde leeftijd veilig te stellen. Bij benoeming in een nieuw ambt heeft betrokkene zelf vooraf de afweging kunnen maken of hij zich kandidaat stelt voor het nieuwe ambt met de daarbij behorende aangepaste rechtspositie, dan wel dat hij zijn huidige ambt voortzet met daaraan gekoppeld het in wetsvoorstel opgenomen overgangsrecht.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk