Vastgesteld 31 augustus 2016
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 13 juni 2016 over ontwerpbesluit tot wijziging Besluit minimumloon en minimumvakantiebijslag (Kamerstuk 34 108, nr. 25).
De vragen en opmerkingen zijn op 24 juni 2016 aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 30 augustus 2016 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Van der Burg
De adjunct-griffier van de commissie, Esmeijer
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en antwoord / reactie van de Minister
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van het schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit tot wijziging Besluit minimumloon en minimumvakantiebijslag. Het ontwerpbesluit voorziet in enkele uitzonderingen op het verbod op inhoudingen op het wettelijk minimumloon dat op 1 januari 2017 in werking zal treden. Hieronder zal ik de vragen die zijn gesteld door de leden van de fracties van de VVD, de PvdA, de SP en de SGP beantwoorden.
Gezien de beoogde datum van inwerkingtreding heb ik het ontwerpbesluit voor advisering aangeboden aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Met inachtneming van het advies zal het Besluit dan op 1 januari 2017 in werking kunnen treden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
(1) De leden van de VVD-fractie hebben met grote instemming kennisgenomen van het ontwerpbesluit tot wijziging van het besluit minimumloon en maximumvakantiebijslag. Met dit besluit wordt uitvoering gegeven aan de motie van het lid Mulder van de VVD fractie om bonafide werkgevers en sociale werkbedrijven uit te zonderen van het verbod op inhoudingen. Dit is volgens de leden van de VVD-fractie in het belang van de bonafide werkgevers en sociale werkbedrijven en in het belang van de betreffende werknemers.
De leden van de VVD-fractie hebben ter verduidelijking nog enkele vragen over het besluit:
Biedt de regeling de mogelijkheid tot inhouding van aanvullende zorgverzekeringspolissen, zolang deze onder het genoemde percentage in het besluit vallen?
(2) Hoe dient er omgegaan te worden met de verrekening van nutsvoorzieningen, wanneer bewoners huisvesting delen, zoals een woonkamer en badkamer, waar de regeling spreekt van nutsvoorzieningen met een individuele meter?
(3) Is het geldend maximumpercentage voor huisvesting dat mag worden ingehouden op het wettelijk minimumloon het voltijds geldend loon of het daadwerkelijk aantal uren dat mensen werken?
(1) De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen gesteld ter verduidelijking van het besluit. De leden vragen of de regeling de mogelijkheid biedt tot inhouding van aanvullende zorgverzekeringspolissen, zolang deze onder het genoemde percentage in het besluit vallen.
Het is niet mogelijk bedragen in te houden op het wettelijk minimumloon voor de kosten van een aanvullende verzekering. Alleen de premie voor de basisverzekering en de premie voor de herverzekering van het eigen risico vallen onder het maximaal in te houden bedrag. Dit in te houden bedrag is overigens afgeleid van de geraamde gemiddelde premie voor de basisverzekering. In de praktijk zal het dan ook weinig voorkomen dat uit het maximaal in te houden bedrag naast de herverzekering van het eigen risico ook nog andere aanvullingen betaald kunnen worden aan de zorgverzekeraar. Als sprake is van bovenwettelijk loon kunnen, na schriftelijke volmacht door de werknemer, de kosten van aanvullende verzekeringen daarop worden ingehouden om te voldoen aan de zorgverzekeraar en het staat de werknemer ook vrij deze kosten separaat te voldoen.
(2) Voorts vragen de leden van de VVD-fractie hoe omgegaan dient te worden met de verrekening van nutsvoorzieningen, wanneer bewoners huisvesting delen, zoals een woonkamer en badkamer, waar de regeling spreekt van nutsvoorzieningen met een individuele meter.
Indien de nutsvoorzieningen gedeeld worden zijn de kosten ervan te beschouwen als servicekosten.1 Ook servicekosten vallen onder de huisvestingskosten die mogen worden ingehouden om te voldoen aan de verhuurder tot 25% van het wettelijk minimumloon.
(3) Tenslotte vragen de leden van de fractie van de VVD of het geldend maximumpercentage voor huisvesting dat mag worden ingehouden op het wettelijk minimumloon betrekking heeft op het voltijds geldend loon of het daadwerkelijk aantal uren dat mensen werken.
Het maximumpercentage wordt berekend over het minimumloon dat voor de werknemer individueel geldt, dus bij deeltijders over hun deeltijd-minimumloon. Werknemers met een deeltijdbaan die minder dan het volledige wettelijk minimumloon verdienen, hebben immers minder te besteden en zullen hun uitgaven af moeten stemmen op het lagere inkomen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
(4) De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit minimumloon en minimumvakantiebijslag. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de PvdA-fractie vragen wanneer de beoogde wijzigingen in werking zullen treden?
(5) Van belang is dat de algemene maatregel van bestuur voldoende waarborgen bevat zodat er geen misbruik gemaakt kan worden van de nieuwe uitzonderingen. Is de Minister van mening dat dit het geval is?
(6) Op welke wijze zullen de effecten van de wijzigingen gemonitord worden? Op welke wijze zal er toezicht gehouden worden op mogelijk misbruik? Hoe zal de handhaving in de praktijk plaatsvinden? Is de Minister bereid bedrijven bij herhaaldelijke overtreding uit te sluiten van de uitzonderingen?
(7) De uitzondering op het verbod op verrekeningen zoals voorgesteld in de AMvB legt geen relatie tussen de kwaliteit en de prijs van de verhuurde huisvesting. Kan de Minister toelichten waarom hier vanaf is gezien? Zou het in dezen niet logisch zou zijn om aansluiting te zoeken bij de thans geldende BZK wetgeving?
(4) De leden van de PvdA-fractie vragen wanneer de beoogde wijzigingen in werking zullen treden.
Het voorgenomen besluit zal in werking treden op 1 januari 2017. Op die datum treedt het verbod van inhoudingen op en verrekeningen met het wettelijk minimumloon in werking.2 Dit verbod is een onderdeel van de Wet aanpak schijnconstructies.3
(5) De leden van de fractie van de PvdA vragen of de Minister van mening is dat de algemene maatregel van bestuur voldoende waarborgen bevat zodat er geen misbruik gemaakt kan worden van de nieuwe uitzonderingen.
Achtergrond van het ontwerpbesluit is dat enerzijds misbruik van het doen van inhoudingen, zoals het inhouden van onredelijk hoge bedragen of inhoudingen voor onduidelijke of onwenselijke doelen, wordt tegengaan en dat anderzijds bonafide werkgevers die voor adequate huisvesting zorgen en hun werknemers behulpzaam zijn bij het afsluiten van de zorgverzekering worden gefaciliteerd. Aan de mogelijkheid om bedragen in te houden om daaruit betalingen te doen aan derden zijn voorwaarden verbonden met betrekking tot de kwaliteit van de huisvesting en het maximaal in te houden bedrag voor huisvesting en zorgverzekering. Daarnaast mag een inhouding op het wettelijk minimumloon alleen geschieden op basis van een schriftelijke volmacht van de werknemer, die te allen tijde herroepbaar is. De werkgever dient bij een controle van de Inspectie SZW de benodigde bescheiden te overleggen, zoals de loonstrook, schriftelijke volmachten, afschriften van de huurovereenkomst en de zorgpolis, gegevens over de verhuurder en zo nodig een bewijs van certificering en bewijzen van betaling aan de verhuurder of zorgverzekeraar. Naar de mening van het kabinet wordt op deze wijze adequaat bijgedragen aan het faciliteren van bonafide werkgevers ter bevordering van de huisvestingssituatie en het voldoen aan de zorgverzekeringsplicht van arbeidsmigranten. Tegelijkertijd zijn waarborgen ingebouwd om misbruik van de mogelijkheid om bedragen in te houden op het wettelijk minimumloon zoveel mogelijk te voorkomen.
(6) Deze leden vragen ook op welke wijze de effecten van de wijzigingen gemonitord zullen worden.
Tijdens de plenaire behandeling van het Wetsvoorstel aanpak schijnconstructies heb ik uw Kamer toegezegd de maatregelen uit de Wet aanpak schijnconstructies waaronder het verbod op inhoudingen en het aantal boetes dat daarvoor is opgelegd, te zullen monitoren.4 Ik verwijs u hierbij naar mijn brief van 5 juli jl. over de evaluatie en monitoring van de Wet aanpak schijnconstructies.5
De leden van de fractie van de PvdA stellen ook enkele vragen die betrekking hebben op de handhaving. Zij vragen op welke wijze toezicht gehouden zal worden op mogelijk misbruik en hoe de handhaving in de praktijk zal plaatsvinden. Zij vragen of de Minister bereid is bedrijven bij herhaaldelijke overtreding uit te sluiten van de uitzonderingen.
In het kader van de handhaving van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag wordt de rechtmatigheid van eventuele inhoudingen gecontroleerd. In een eerdere vraag van de leden van de fractie van de PvdA is reeds aangegeven welke bescheiden de werkgever hierbij in ieder geval dient te overleggen. Indien niet aan de voorwaarden voor inhoudingen is voldaan legt de Inspectie SZW een boete op. Volgens de boetesystematiek van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag zal de boete bij herhaalde overtredingen van het inhoudingenverbod worden verdubbeld of verdrievoudigd en kan uiteindelijk worden overgegaan tot het stilleggen van werkzaamheden. Daarmee is het kabinet van mening dat dit sanctiesysteem afdoende is om werkgevers van misbruik van de mogelijkheid van inhoudingen te weerhouden.
(7) De leden van de fractie van de PvdA stellen dat de uitzondering op het verbod op verrekeningen zoals voorgesteld in de AMvB geen relatie legt tussen de kwaliteit en de prijs van de verhuurde huisvesting. Zij vragen of de Minister kan toelichten waarom hier vanaf is gezien. Zij vragen zich af of het in dezen niet logisch zou zijn om aansluiting te zoeken bij de thans geldende BZK wetgeving.
In het Besluit wordt de mogelijkheid gegeven om door de werkgever bedragen in te laten houden op het wettelijk minimumloon om betalingen te voldoen aan de verhuurder. Het Besluit maakt dus geen uitzondering op het verbod op verrekeningen. Voor een inhouding is altijd een schriftelijke volmacht van de werknemer vereist. In het Besluit worden enerzijds kwaliteitsnormen gesteld aan de huisvesting in het kader van de certificering en wordt anderzijds een maximumpercentage aan de inhouding verbonden. In de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte wordt een regeling gegeven voor de huurprijs van huurovereenkomsten. Een huurder met een huurovereenkomst die onder deze wet valt en die van mening is dat de huurprijs te hoog is, kan zich tot de huurcommissie wenden. Soms wordt er echter gebruik gemaakt van huurovereenkomsten die een gebruik betreffen, dat naar zijn aard van korte duur is. De Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte is op dergelijke overeenkomsten niet van toepassing. Er is bij het opstellen van het Besluit aansluiting gezocht bij de thans geldende BZK-wetgeving, door aan te sluiten bij deze systematiek. Voor beide typen huurovereenkomsten is een inhouding mogelijk, na schriftelijke volmacht van de werknemer, waardoor de huur aan de verhuurder door de werkgever kan worden voldaan uit het minimumloon. Hiervoor geldt een maximumpercentage van 25% van het voor de werknemer geldende wettelijk minimumloon.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende ontwerpbesluit en hebben een aantal vragen.
(8) Zij vragen op welke manier voorkomen kan worden dat de doorberekende huur niet in verhouding staat tot de feitelijke kosten van de huisvesting die de werkgever beschikbaar stelt. Zij vragen of de regering van mening is dat het inhouden van huisvestingskosten op het loon geen verdienmodel van bedrijven moet zijn.
(9) De leden van de SP-fractie vragen of de certificering van particuliere verhuurders toeziet op de prijs-kwaliteitverhouding.
(10) De leden van de SP-fractie vragen of de regering verwacht of het voorliggend voorstel ertoe zal leiden dat werkdruk van de inspectie zal toe- of afnemen. De leden vragen om een onderbouwing van deze verwachting in aantallen FTE.
(11) De leden van de SP-fractie vragen hoe deze regeling zich verhoudt tot het arrest C-396/13 (Sähköalojen ammattiliitto v Elektrobudowa SpółkaAkcyjna) van Het Europees Hof van Justitie dat bepaalt dat inhoudingen op huisvesting voor gedetacheerde werknemers niet langer zijn toegestaan.
(8) De leden van de SP-fractie vragen op welke manier voorkomen kan worden dat de doorberekende huur niet in verhouding staat tot de feitelijke kosten van de huisvesting die de werkgever beschikbaar stelt. Zij vragen of de regering van mening is dat het inhouden van huisvestingskosten op het loon geen verdienmodel van bedrijven moet zijn.
De leden van de fractie van de SP stellen terecht, dat het ontstaan van een verdienmodel zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Daarom worden enerzijds eisen gesteld aan de huisvesting met betrekking tot privacy, hygiëne en veiligheid en wordt anderzijds een maximum percentage aan de inhouding verbonden. Met deze criteria aangaande kwaliteit en prijs wordt bijgedragen aan het bereiken van een aanvaardbaar evenwicht tussen kwaliteit en prijs en zal tevens de werknemer zich verzekerd weten van fatsoenlijke huisvesting voor een redelijke huurbedrag.
(9) De leden van de SP-fractie vragen tevens of de certificering van particuliere verhuurders toeziet op de prijs-kwaliteitverhouding.
De prijs van woningen is niet alleen afhankelijk van de kwaliteitsnormen op het gebied van privacy, hygiëne en veiligheid, maar ook van andere voorzieningen in en rond de woningen, de locatie en regio van de woning, etc. Al deze aspecten meewegen zou het voorgenomen besluit en de handhaving ervan onnodig compliceren. In aansluiting op het voorgaande antwoord waarin de relatie tussen kwaliteit en prijs aan de orde is gekomen is relevant dat de kwaliteitsnormen die gehanteerd worden bij de certificering van huisvesting gebaseerd dienen te zijn op cao-afspraken. Indien zij dat wensen kunnen cao-partijen nadere afspraken maken over de kwaliteitsnormen die worden getoetst bij de certificering van woningen in verhouding tot de huurprijs.
(10) De leden van de SP-fractie vragen of het voorliggend voorstel ertoe zou kunnen leiden dat werkdruk van de inspectie zal toe- of afnemen. De leden vragen om een onderbouwing van de verwachting daaromtrent in aantallen FTE.
Het verbod op inhoudingen en verrekeningen vergemakkelijkt de handhaving voor de Inspectie SZW. Momenteel mag de werkgever immers bedragen met het loon verrekenen of op het loon inhouden conform het Burgerlijk Wetboek (artikel 7:631 en 7:632 BW). Dit betekent dat de Inspectie SZW als zij dit in de praktijk tegenkomt, moet toetsen of aan de voorwaarden van het BW is voldaan. Vanaf 1 januari 2017 zijn inhoudingen slechts toegestaan als de werkgever zich houdt aan de voorwaarden door het voorgehangen ontwerpbesluit gesteld. Het ontwerpbesluit bepaalt dat de werkgever bescheiden moet overleggen aan de Inspectie om aan te tonen dat hij heeft voldaan aan deze strikte voorwaarden. De Inspectie beoordeelt deze bescheiden vervolgens. Het toezicht op de naleving wordt hierdoor eenvoudiger. De Inspectie SZW verwacht anderzijds dat zij vanaf 1 januari 2017 door de aangescherpte regelgeving meer gevallen van onderbetaling zal constateren, wat zal leiden tot meer boeterapporten. Dit vraagt meer capaciteit, maar draagt tegelijkertijd bij aan de effectiviteit van de inspecties die tot doel hebben om de naleving te verbeteren.
De Inspectie SZW zet haar capaciteit risicogericht in en verwacht in de praktijk meer zaken tegen te komen waar de rechtmatigheid van de inhoudingen en verrekeningen onderzocht moet worden. Het valt op dit moment echter niet in te schatten wat het saldo is van enerzijds de vereenvoudiging van de handhaving en anderzijds de verwachte toename in onderzoeken ten gevolge van de inwerkingtreding van het wettelijk verbod op verrekeningen en inhoudingen en de uitzondering hierop op grond van het voorliggende ontwerpbesluit. Daarom is niet goed te duiden wat dit betekent voor de handhavingscapaciteit.
(11) De leden van de SP-fractie vragen hoe deze regeling zich verhoudt tot het arrest C-396/13 (Sähköalojen ammattiliitto v Elektrobudowa SpółkaAkcyjna) van het Europees Hof van Justitie dat bepaalt dat inhoudingen op huisvesting voor gedetacheerde werknemers niet langer zijn toegestaan.
Zoals de leden van de SP-fractie terecht opmerken heeft het Europees Hof van Justitie in het arrest C-396/13 (Sähköalojen ammattiliitto v Elektrobudowa SpółkaAkcyjn) beperkingen gesteld aan de inhoudingen van kosten van huisvesting voor gedetacheerde werknemers op het wettelijk minimumloon. Hierbij stelt het Hof dat de betaling voor accommodatie van deze gedetacheerde werknemers moet worden beschouwd als daadwerkelijk wegens de terbeschikkingstelling gemaakte onkosten. Deze onkosten kunnen derhalve geen onderdeel zijn van het wettelijk minimumloon. In navolging van de uitspraak van het Hof is in dit besluit (zie artikel 2a, tweede lid, en artikel 2d, van het ontwerpbesluit) geregeld dat vergoedingen voor de onkosten van huisvesting voor deze gedetacheerde werknemers niet tot het wettelijk minimumloon behoren. Tevens is hierbij geregeld dat een schriftelijke volmacht voor inhouding van de huisvesting voor deze werknemers nietig is. Dit betekent derhalve dat een inhouding niet mag worden gepleegd voor de huisvesting van deze werknemers.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het ontwerpbesluit. Deze leden vinden het positief dat de mogelijkheid voor werkgevers om betalingen te verrichten uit het minimumloon uiteindelijk toch behouden blijft. Zij hebben nog enkele vragen over de voorgestelde beperkingen.
(12) Het voorgestelde onderscheid tussen toegelaten instellingen en particuliere verhuurders komt de leden van de SGP-fractie, gelet op de doelstelling van het voorstel, opmerkelijk voor. Het is volgens deze leden ook bij toegelaten instellingen niet bij voorbaat gegeven dat de woonruimte kwalitatief toereikend is en voldoet aan alle normen van het Bouwbesluit. Zij vragen een nadere toelichting waarom het voorgestelde onderscheid gelet op de doelstellingen zonder meer te rechtvaardigen valt.
(13) De leden van de SGP-fractie hebben de indruk dat de voorgestelde procedure voor particuliere verhuurders onnodig belastend is, met name waar het kleinere verhuurders betreft. Deze leden zouden het meer voor de hand vinden liggen om de toets te richten op de vraag of de huurprijs op grond van de wettelijke voorschriften toelaatbaar is, waarbij mogelijk de huurcommissie een rol kan spelen. Zij vragen in hoeverre alternatieven in deze richting overwogen zijn. Eveneens vragen zij waarom het kabinet zich juist richt op de kwaliteit van de woonruimte, terwijl de huurprijs volledig aan het initiatief van de werknemers wordt overgelaten en problemen als overbewoning hiermee ook buiten beschouwing blijven.
(14) Ten aanzien van artikel I, artikel 2a vragen de leden van de SGP-fractie een toelichting op de reikwijdte en duur van het begrip tijdelijke arbeid in het voorgestelde tweede lid. Wordt hiermee ook op dit punt aangesloten bij de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers? Deze leden vragen in hoeverre ook van tijdelijkheid sprake is wanneer werknemers jaarlijks gedurende een vaste periode in Nederland verblijven. Zij vragen waarom het noodzakelijk is de voorgestelde voorzieningen voor detacheerde werknemers uit te sluiten wanneer zij toch geruime tijd in Nederland verblijven.
(12) De leden van de SGP-fractie merken op dat het voorgestelde onderscheid tussen toegelaten instellingen en particuliere verhuurders hen, gelet op de doelstelling van het voorstel, opmerkelijk voorkomt. Het is volgens deze leden ook bij toegelaten instellingen niet bij voorbaat gegeven dat de woonruimte kwalitatief toereikend is en voldoet aan alle normen van het Bouwbesluit. Zij vragen een nadere toelichting waarom het voorgestelde onderscheid gelet op de doelstellingen zonder meer te rechtvaardigen valt.
In antwoord op de vragen van de leden van de SGP-fractie dient te worden opgemerkt dat het toezicht op toegelaten instellingen niet minder streng is dan het toezicht op particuliere verhuurders. Zo wordt op de toegelaten instellingen toezicht gehouden door de Autoriteit woningcorporaties en gelden voor toegelaten instellingen nadere regels met betrekking tot de hoogte van de huurprijs. Ook de huurcommissie heeft bij sociale huurwoningen een toetsende rol ten aanzien van de redelijkheid van de hoogte van de huurprijs, verhogingen, voorschotten en nutsvoorzieningen. De regering merkt op dat partijen, zowel toegelaten instellingen als particuliere verhuurders, in ieder geval dienen te voldoen aan de regels en voorschriften van het Bouwbesluit 2012.
(13) De leden van de SGP-fractie hebben de indruk dat de voorgestelde procedure voor particuliere verhuurders onnodig belastend is, met name waar het kleinere verhuurders betreft. Deze leden zouden het meer voor de hand vinden liggen om de toets te richten op de vraag of de huurprijs op grond van de wettelijke voorschriften toelaatbaar is, waarbij mogelijk de huurcommissie een rol kan spelen. Zij vragen in hoeverre alternatieven in deze richting overwogen zijn. Eveneens vragen zij waarom het kabinet zich juist richt op de kwaliteit van de woonruimte, terwijl de huurprijs volledig aan het initiatief van de werknemers wordt overgelaten en problemen als overbewoning hiermee ook buiten beschouwing blijven.
Zoals in antwoord op vragen van de leden van de PvdA-fractie is opgemerkt worden in het ontwerpbesluit enerzijds kwaliteitsnormen gesteld aan de huisvesting in het kader van de certificering en wordt tevens een maximumpercentage aan de inhouding verbonden. Het kabinet acht het opnemen van deze kwaliteitsnormen in de regelgeving van belang om misstanden zoveel mogelijk te voorkomen. De Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bevat een verbod op inhoudingen op het wettelijk minimumloon. Het ontwerpbesluit maakt hierop een uitzondering. Omdat het gaat om een thema waarop misstanden zich voordoen ten aanzien van kwetsbare werknemers, acht het kabinet in het kader van deze uitzondering op het verbod op inhoudingen extra waarborgen voor de kwaliteit van de huisvesting gepast. De normen voor de kwaliteit van de huisvesting zien toe op privacy, hygiëne en veiligheid. Wat de privacy betreft gaat het om de minimale oppervlakte waarover de huurder dient te beschikken. In het kader van de hygiëne gelden normen voor de sanitaire voorzieningen in relatie tot het aantal gebruikers ervan. Impliciet wordt met deze normen overbewoning tegengegaan.
Los van deze vereisten die gesteld worden als de huur wordt voldaan via een inhouding op het wettelijk minimumloon geldt de in de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte gegeven regeling voor de huurprijs van huurovereenkomsten. Een huurder met een huurovereenkomst die onder deze wet valt en die van mening is dat de huurprijs te hoog is, kan zich tot de huurcommissie wenden. Soms wordt er echter gebruik gemaakt van huurovereenkomsten die een gebruik betreffen, dat naar zijn aard van korte duur betreffen. De Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte is op dergelijke overeenkomsten niet van toepassing.
(14) Ten aanzien van artikel I, artikel 2a vragen de leden van de SGP-fractie een toelichting op de reikwijdte en duur van het begrip tijdelijke arbeid in het voorgestelde tweede lid. Wordt hiermee ook op dit punt aangesloten bij de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers? Deze leden vragen in hoeverre ook van tijdelijkheid sprake is wanneer werknemers jaarlijks gedurende een vaste periode in Nederland verblijven. Zij vragen waarom het noodzakelijk is de voorgestelde voorzieningen voor detacheerde werknemers uit te sluiten wanneer zij toch geruime tijd in Nederland verblijven.
Naar aanleiding van de laatste vraag wordt opgemerkt dat hierbij inderdaad is aangesloten bij de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie. Er kan inderdaad ook sprake zijn van tijdelijkheid indien werknemers jaarlijks gedurende een vaste periode in Nederland verblijven in het kader van internationale detachering als bedoeld in de detacheringsrichtlijn.6 Dit is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In het ontwerpbesluit is bij deze beperking aangesloten bij de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie waar de leden van de SP-fractie ook op wezen. Het Hof van Justitie heeft in deze eerder genoemde uitspraak verdere uitleg gegeven aan het begrip minimumloon in de detacheringsrichtlijn. Kosten voor huisvesting behoren niet tot het minimumloon, omdat dit kosten zijn die noodzakelijk zijn in verband met de tijdelijke terbeschikkingstelling in Nederland en derhalve niet tot het minimumloon behoren op grond van artikel 3, zevende lid, van de detacheringsrichtlijn. Dergelijke kosten mogen derhalve ook niet worden ingehouden op het wettelijk minimumloon. Met dit besluit wordt aan deze uitspraak gevolg gegeven.