Vastgesteld 12 december 2014
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 4 december 2014 voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Bij brief van 11 december 2014 ze door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Van der Burg
Adjunct-griffier van de commissie, Klapwijk
Vraag 1
Hoeveel zzp’ers,1 tijdelijke krachten of payrollers zijn er werkzaam bij het Ministerie van SZW2 en/of de daaraan verwante diensten zoals het Agentschap SZW, bureau control en managementondersteuning etcetera?
Antwoord
Er zijn bij het Ministerie van SZW 151 tijdelijke krachten werkzaam (stand november 2014). Dit betreft 24 stageovereenkomsten en 127 aanstellingen in tijdelijke dienst. SZW doet niet aan pay-rolling.
Van externe inhuur wordt in de administratie bijgehouden om welke bedragen het gaat voor een aantal vaste werkgebieden. Hier wordt in de bijlage Externe inhuur van het jaarverslag over gerapporteerd. De financiële informatie is niet ingericht op het vastleggen van het aantal fte dat met de externe inhuur is gemoeid. Dit houdt in dat het aantal zzp’ers dat werkzaam is bij SZW niet beschikbaar is.
Bij het Agentschap SZW zijn 24 tijdelijke krachten werkzaam (stand november 2014). Dit betreft 2 stageovereenkomsten en 22 aanstellingen in tijdelijke dienst. Het Agentschap SZW heeft geen pay-rollers en zzp’ers.
Vraag 2
Is de meevaller op de WW3 vooral een meevaller door volume of door prijs?
Antwoord
Op basis van realisatiegegevens van het UWV zijn de ramingen van de WW-uitgaven voor 2014 met € 115 miljoen naar beneden bijgesteld. Deze meevaller is een saldo van verschillende posten. De grootste meevaller ontstaat door een toename van de baten in het Algemeen Werkloosheidsfonds (€ 77 miljoen), voornamelijk omdat het verhaal op faillissementsuitkeringen is toegenomen. Een eerdere stijging van de faillissementen, die destijds een tegenvaller op de faillissementsuitkeringen als gevolg had, leidt nu tot hogere inkomsten uit verhaal. Dit verhaal op faillissementsuitkeringen is niet nader toe te wijzen aan volume of prijs.
Een daling van het WW-volume leidt tot een meevaller van € 54 miljoen. Grotendeels wordt deze meevaller verklaard door een sterkere daling van de deeltijdfactor dan verwacht. WW-realisatie-cijfers geven aanleiding tot het restant van de neerwaartse bijstelling in het WW-volume.
Een hogere gemiddelde jaaruitkering zorgt daarentegen voor een tegenvaller van € 45 mln. De jaaruitkering stabiliseert eerder dan verwacht.
De resterende meevaller van per saldo € 29 miljoen bestaat uit meerdere kleine meevallers bij de overige lasten WW die niet nader toe te wijzen zijn aan volume of prijs.
Vraag 3
Wat is de reden dat de boeteopbrengsten Arbeidsmarktfraude sterk achterblijven bij de ramingen?
Antwoord
De geraamde boeteopbrengsten zijn neerwaarts bijgesteld op grond van uitvoeringsgegevens over 2014 tot 1 september. De verwachte boeteopbrengsten zijn onder andere gebaseerd op het aantal uit te voeren inspecties en het percentage gevallen waarin daarbij een boete wordt aangezegd. In haar Meerjarenplan heeft de Inspectie SZW gekozen voor het verleggen van de inspectiecapaciteit naar notoire overtreders en misstanden. Inspecties kosten daardoor meer tijd. Opgepakte zaken zijn complexer, omdat juist notoire overtreders geraffineerde methoden (waaronder schijnconstructies) gebruiken om uit het zicht te blijven. Als gevolg hiervan duren inspecties niet alleen langer, maar is de bewijsvoering bij overtredingen ook lastiger. Zo hebben in het afgelopen jaar de rechtbank, de Raad van State en het Europees Hof verschillende uitspraken gedaan over de handhaving door de Inspectie SZW, die maken dat inspecteurs over minder instrumenten beschikken om ongewenste praktijken aan te pakken dan voorheen, bijvoorbeeld op het terrein van de ontduiking van het wettelijk minimumloon.
De Inspectie SZW heeft tot 1 december 2014 4.686 inspecties uitgevoerd op het domein arbeidsmarktfraude. Het in heel 2014 uitgevoerde aantal inspecties zal daarmee hoger zijn dan de verwachte 4.000 die ik u onlangs meldde (Kamerstuk 17 050, nr. 488). De Inspectie SZW gaat er vooralsnog van uit dat de voor 2014 (bijgestelde) raming van de boeteopbrengsten zal worden gerealiseerd. Dit mede doordat als gevolg van de ernst van de onderzochte zaken de opgelegde boetes naar verwachting wat hoger zullen zijn dan voorheen.
Vraag 4
Waarom is het noodzakelijk gebleken aanvullende budgetverschuivingen door te voeren in aanvulling op de eerder toegelichte budgettair neutrale herschikkingen en wat houden die herschikkingen in?
Antwoord
De indeling van de begroting is met ingang 2013 drastisch gewijzigd. De veelal centraal geraamde beleidondersteunende budgetten zoals subsidies, onderzoek, voorlichting etc. zijn toegerekend aan de beleidsartikelen en vervolgens op andere niveaus geclusterd. Daarnaast heeft de invoering van de WKR geleid tot een gewijzigde onderverdeling van het totale apparaatskostenbudget. Deze acties hebben er mede toe geleid dat budgethouders gedurende de uitvoering van de begroting genoodzaakt zijn herschikkingen binnen de diverse beleidsondersteunende budgetten en apparaatskosten aan te brengen. Deze herschikkingen worden in eerste aanleg in de 1e suppletoire begroting en de vermoedelijke uitkomsten verwerkt. De daarna nog noodzakelijke herschikkingen worden bij Najaarsnota in de 2e suppletoire begroting als aanvullende budgetverschuivingen aangemerkt.
Vraag 5
Is volgens de uitvoeringsgegevens in de oktobernota van het UWV4 het aantal gerechtigden in de WAO5/ WIA6 af-, of toegenomen? Om welke periode gaat het daarbij? (artikel 2 en 12)
Antwoord
Het verwachte aantal WAO-uitkeringen in 2014 is in de oktobernota van het UWV naar boven bijgesteld (+ 2.200 uitkeringen). Dit is het gevolg van het naar beneden bijstellen van het aantal beëindigingen. Het verwachte aantal WIA-uitkeringen is marginaal bijgesteld in de oktobernota van het UWV (+300 uitkeringen). Het IVA-bestand valt iets hoger uit en het WGA-bestand iets lager. De periode waarop de verwachte aantallen uitkeringen betrekking hebben is 2014.
Vraag 6
Wat is de reden voor de tegenvallende uitstroom uit de WAO?
Antwoord
Op basis van de uitvoeringsgegevens in de oktobernota van het UWV is het aantal beëindigingen in de WAO naar beneden bijgesteld. Het UWV geeft aan dat de bijstelling voor een deel toe te schrijven is aan een eerder te hoog ingeschatte uitstroom door pensionering. Ook het aantal beëindigingen als gevolg van overlijden en herstel is naar beneden bijgesteld.
Vraag 7
Waarom is de uitstroom uit de WAO lager dan verwacht, terwijl de uitstroom uit de WW en de bijstand juist hoger is dan verwacht?
Antwoord
De belangrijkste uitstroomreden in de WAO is uitstroom door pensionering. Het aantal beëindigde WAO-uitkeringen in 2014 valt lager uit dan verwacht door een eerder te hoog ingeschatte uitstroom door pensionering, en te hoog ingeschatte aantallen beëindigingen als gevolg van herstel en overlijden (zie ook het antwoord op vraag 6). Omdat de oorzaken van de uitstroom bij de WAO andere zijn dan bij de conjunctuurgevoelige regelingen WW en bijstand, kan de WAO-uitstroom niet met deze regelingen worden vergeleken.
Vraag 8
Hoe verhoudt de stand van de ontwerpbegroting bij de memorie van toelichting (€ 33.755.888) zich tot de stand in het wetsvoorstel?7
Antwoord
De «Ontwerpbegroting 2014» (€ 33.755.888) en de «nota van wijziging» (€ 28.686) vormen samen de «Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2014» (€ 33.784.574). Deze stand staat opgenomen in het wetsvoorstel.
Vraag 9
Waarom was er een kasschuif van € 176 miljoen voor de sectorplannen noodzakelijk?
Antwoord
Er is een kasschuif noodzakelijk omdat de feitelijke kasuitgaven afwijken van het vooraf geraamde kasritme. De kasuitgaven worden bepaald door, ten eerste de omvang van de toekenningen van de verschillende sectorplannen, ten tweede het startmoment van de implementatie van de verschillende plannen en ten derde de afspraken over voorschotten voor de verschillende plannen. In de loop van 2014 kwam er beter zicht op de feitelijke kasbehoefte en is een kasschuif noodzakelijk gebleken.
Vraag 10
Wat is de reden voor de tegenvaller op de boetes voor arbeidsmarktfraude? Komt de tegenvaller op de boetes arbeidsmarktfraude doordat er minder wordt geïnspecteerd, of doordat werkgevers zich beter aan de regels houden?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 3
Vraag 11
Wat is per 1 december de verwachting ten aanzien van het aantal uit te voeren inspecties met betrekking tot arbeidsmarktfraude?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 3
Vraag 12
Waarom zijn de ontvangsten arbeidsmarktfraude lager dan geraamd? Gaat u daar actie op ondernemen (om deze te verhogen)?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 3
Vraag 13
In hoeverre is de raming voor boetes met betrekking tot arbeidsmarktfraude voor 2015 nog accuraat na de bijstelling bij Najaarsnota?
Antwoord
De huidige raming van de boeteopbrengsten wordt in de loop van het eerste kwartaal 2015 bezien aan de hand van de aan arbeidsmarktfraude gerelateerde gerealiseerde inspecties en boeteontvangsten in het eerste kwartaal. Op grond van die cijfers kan de Inspectie SZW ook bepalen of de toegenomen doorlooptijd van inspecties zal leiden tot het uitvoeren van minder inspecties. Bij de eerste suppletoire begrotingswet 2015 zal worden bezien of de raming van de boeteontvangsten aanpassing behoeft.
Vraag 14
Welke ontwikkelingen liggen ten grondslag aan de verlaging van het BUIG-budget met € 67 miljoen?
Antwoord
De verlaging van het BUIG-budget 2014 heeft te maken met het lager uitvallen van de uitgaven van gemeenten aan uitkeringen over 2013. Volgens de ramingsystematiek van het macrobudget worden de realisaties van het voorgaande jaar meegenomen in het budget van het huidige jaar. Uit de gemeentelijke verantwoording (SISA) is gebleken dat de gemiddelde prijs van een uitkering in 2013 lager uitkwam dan geraamd. Dit heeft een neerwaarts effect van circa € 95 miljoen op het BUIG-budget. Daarnaast wordt volgens de ramingsystematiek de verwachte werkloosheid via de CPB rekenregel meenomen in de macroraming. Bij de Voorjaarsnota is het macrobudget hiervoor neerwaarts bijgesteld. In de Najaarsnota heeft hierop een opwaartse correctie van circa € 28 miljoen plaatsgevonden. Per saldo resulteert dit in een neerwaartse bijstelling van afgerond € 67 miljoen.
Vraag 15
Kunt u een actueel overzicht bieden van het kasritme voor de sectorplannen?
Antwoord
Het huidige overzicht van het kasritme ziet thans er als volgt uit.
x 1 € mln. |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
---|---|---|---|---|
Kasritme |
118 |
214 |
190 |
68 |
De voortgang van de uitvoering van de sectorplannen zal goed worden gevolgd en het kasritme zal, als daar aanleiding voor is, worden bijgesteld.
Vraag 16
Waarom worden de aan het amendement Spekman8 gekoppelde uitgaven en ontvangsten structureel uitgeboekt?
Antwoord
Bij de behandeling van de begroting 2010 van SZW kreeg de Inspectie SZW via het amendement Spekman (Kamerstuk 32 123 XV, nr. 42) de financiële ruimte om haar inspectiecapaciteit voor € 3,9 miljoen uit te breiden. Dit onder de voorwaarde dat met deze extra capaciteit er tevens € 3,9 miljoen extra aan boeteontvangsten zouden worden gegenereerd. De toenmalige Minister van SZW heeft destijds aangegeven dat hij het financieren van extra inspectiecapaciteit via hogere boeteopbrengsten principieel onjuist vindt (Kamerstuk 32 123 XV, nr. 49). Hij heeft dan ook laten weten geen gebruik te zullen maken van de hem geboden financiële ruimte (Kamerstuk 32 123 XV, nr. 53). De huidige bewindspersonen van SZW hebben recent laten weten dat de kosten van toezicht niet kunnen worden opgebracht uit de daaruit voortvloeiende boeteopbrengsten (Kamerstuk 17 050, nr. 440). Bij de ontwerpbegroting 2015 zijn daarom de aan het amendement Spekman gekoppelde uitgaven en ontvangsten structureel uit de boeken gehaald.
Vraag 17
Is het volledige bedrag van ca. € 70 miljoen uitgegeven? Welk deel van de eenmalige uitkeringen is (naar schatting) bij werkenden terecht gekomen?
Antwoord
Het kabinet heeft een bedrag van € 70 miljoen beschikbaar gesteld voor de verstrekking van een eenmalige koopkrachttegemoetkoming voor de laagste inkomensgroepen in het jaar 2014. Hiervan is € 4 miljoen beschikbaar gesteld aan de Sociale verzekeringsbank ten behoeve van de (ambtshalve) verstrekking van de koopkrachttegemoetkoming aan Aio-gerechtigden. De SVB verantwoordt zich over de uitputting van de toegekende middelen via het Jaarverslag 2014. Het resterende voor gemeenten beschikbare budget van € 66 miljoen is toegevoegd aan het gemeentefonds. Eigen aan financiering via het gemeentefonds is dat gemeenten zich niet aan het Rijk behoeven te verantwoorden over de besteding van deze gelden. Om deze reden bestaat er bij het Rijk geen inzicht of gemeenten het volledige bedrag van € 66 miljoen hebben uitgegeven of dat gemeenten méér dan het aan hen toegekende budget hebben uitgegeven.
Vanwege het eenmalige karakter van de koopkrachttegemoetkoming en met het oog op beperking van de uitvoeringskosten en de administratieve lasten voor gemeenten, wordt niet gemonitord aan hoeveel huishoudens met een inkomen van ten hoogste 110% van het sociaal minimum een koopkrachttegemoetkoming is verstrekt. Dit betekent ook dat er bij het Rijk geen inzicht bestaat in het aantal werkenden aan wie een koopkrachttegemoetkoming is verstrekt.
Vraag 18
Hoe is door gemeenten over de eenmalige uitkering gecommuniceerd?
Antwoord
Op grond van het Besluit koopkrachttegemoetkoming lage inkomens is een gemeente verplicht regels bekend te maken over de wijze van aanvraag van een koopkrachttegemoetkoming, die niet ambtshalve wordt verstrekt.
Er bestaat gemeentelijke beleidsvrijheid ten aanzien van de wijze waarop de gemeente de potentiële rechthebbenden voorlicht over het recht op koopkrachttegemoetkoming en over de wijze waarop deze koopkrachttegemoetkoming kan worden aangevraagd. Op grond van hun ervaringen met de bijzondere bijstand en het gemeentelijke minimabeleid weten gemeenten zelf het beste hoe de potentiële doelgroep van de koopkrachttegemoetkoming binnen hun gemeente kan worden bereikt. Het beeld bestaat dat vrijwel alle gemeenten via hun eigen website hun inwoners hebben voorgelicht over het recht op een koopkrachttegemoetkoming en over de wijze waarop deze bij de gemeente kan worden aangevraagd. Daarnaast hebben gemeenten ook gebruikgemaakt van onder andere voorlichting in gemeentelijke publicaties en advertenties in huis-aan-huisbladen.
Het Ministerie van SZW is 16 oktober 2014 een landelijke voorlichtingscampagne gestart waarin personen met een inkomen tot 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm zijn gewezen op hun recht op een koopkrachttegemoetkoming in het jaar 2014. Daartoe heeft het Ministerie van SZW een website www.laaginkomen.nl gelanceerd waarop belanghebbenden zelf kunnen berekenen of zij recht hebben op een koopkrachttegemoetkoming. Door middel van onder andere advertenties en radiospotjes is bekendheid gegeven aan deze website. Rechthebbenden zijn via deze website voor meer informatie en voor de aanvraag van de koopkrachttegemoetkoming doorverwezen naar hun gemeente. Deze website heeft inmiddels meer dan 380.000 bezoekers gehad.
Vraag 19
Waaruit bestaan de uitgaven voor het project Integrale aanpak Caribisch Nederland? Hoe wordt de effectiviteit daar gemeten? Gaat u de uitkomsten aan de Kamer toesturen?
Antwoord
Met het budget integrale aanpak worden projecten gefinancierd die zijn gericht op een integrale aanpak van de sociaaleconomische problematiek op Bonaire, St. Eustatius en Saba. Deze aanpak levert een bijdrage aan het bestrijden van de armoedeproblematiek, het verbeteren van de positie van kinderen en hun familie, maatschappelijke ondersteuning van kwetsbare groepen en het scholen van mensen waardoor zij hun kansen op de arbeidsmarkt vergroten en daarnaast aan capacity building van de eilanden op deze terreinen. De Staatssecretaris stuurt de Tweede Kamer eind 2014 een actueel overzicht van lopende integrale projecten op Caribisch Nederland. De projecten worden gemonitord door middel van rapportages en verantwoording in de jaarrekening. In 2015 zal (onder coördinatie van de Minister van BZK) de rijksbrede evaluatie Caribisch Nederland plaatsvinden. Effectiviteitvragen maken onderdeel uit van deze evaluatie. In hoeverre hierbij ook de projecten integrale aanpak aan de orde komen, is op dit moment niet duidelijk. De concrete onderzoeksopzet – waarbij keuzes moeten worden gemaakt – wordt door de voor de evaluatie in het leven geroepen externe evaluatiecommissie uitgewerkt.
Vraag 20
Waarom is het gebruik van de overbruggingsregeling AOW zo veel lager dan begroot?
Antwoord
De helft van de grote en middelgrote pensioenfondsen (waaronder ABP) blijkt een eigen overbruggingsregeling te kennen. Bij deze regelingen wordt het AOW-gat van de deelnemer overbrugd met de eigen pensioenregeling. Het ingaan van zulke prepensioenregelingen drukt zowel het aantal deelnemers aan de regeling als de gemiddelde uitkering.
Een tweede mogelijke verklaring voor het lagere gebruik van de OBR is dat de te overbruggen periode in 2014 twee maanden bedraagt. Een deel van de doelgroep kan de overbrugging van deze twee maanden al op een andere manier gefinancierd hebben.
Vraag 21
Waarom is de gemiddelde prijs van een Wajong-uitkering gestegen?9
Antwoord
Dit komt voornamelijk doordat het aantal Wajongers dat via de Wsw werkt iets lager was dan aanvankelijk verondersteld. Als een Wajonger werkt via de Wsw krijgt de Wajonger in de meeste gevallen een nul-uitkering vanuit de Wajong vanwege het Wsw-salaris. Als minder Wajongers via de Wsw werken dan resulteert dat in een hogere gemiddelde prijs in de Wajong.
Vraag 22
Kan worden uitgelegd waarom een kasschuif van € 10 miljoen nodig is om beter aan te sluiten bij het actieplan 50+ werkt?
Antwoord
Het Actieplan 55plus werkt is op 1 juli 2013 in werking getreden. De subsidieregeling scholing en plaatsing oudere werklozen, die deel uit maakt van het Actieplan, is op 1 oktober 2013 in werking getreden. Uit de tussentijdse evaluatie die deze zomer naar de Kamer gestuurd is, blijkt dat de stimuleringsmaatregelen uit de subsidieregeling onvoldoende benut worden. Daarom is een aantal verbeteringen doorgevoerd. Hiervoor moest tevens de genoemde subsidieregeling aangepast worden. Eind september is de aangepaste regeling van kracht geworden. Daarnaast is de doelgroep van het Actieplan verruimd tot 50-jarigen en is de looptijd met één jaar verlengd. Met deze aanpassingen en de kasschuif is de verwachting dat het Actieplan meer effect zal hebben, waardoor het budget voor de gehele programmaperiode alsnog aangewend wordt.
Vraag 23
Wat zijn de redenen dat het aantal aanvragen voor jobcoaching lager zijn dan geraamd?
Antwoord
Jobcoaching is een van de voorzieningen die UWV kan inzetten voor mensen met een arbeidshandicap die aan het werk zijn. De uitgaven voor deze zogenaamde werkvoorzieningen zijn derhalve afhankelijk van het aantal mensen met een arbeidshandicap dat werkt of met een baan start. Door het achterblijven van het aantal mensen met een arbeidshandicap dat is aangewezen op deze voorziening en werkt, worden niet alle beschikbare middelen uitgeput.
Vraag 24
Wat zijn de redenen dat vervoersvoorzieningen lager zijn dan geraamd?
Antwoord
De vervoersvoorziening is een van de voorzieningen die UWV kan inzetten voor mensen met een arbeidshandicap die aan het werk zijn. De uitgaven voor deze zogenaamde werkvoorzieningen zijn derhalve afhankelijk van het aantal mensen met een arbeidshandicap dat werkt of een baan start. Door het achterblijven van het aantal mensen met een arbeidshandicap dat is aangewezen op deze voorziening en werkt, worden niet alle beschikbare middelen uitgeput.
Vraag 25
Weet de regering waarom het aantal kinderen in de kinderopvang en het aantal opvanguren per kind is afgenomen? Betreft dit voornamelijk conjuncturele effecten als werkloosheid of zijn er ook andere redenen
Antwoord
De conjunctuur speelt zeker een rol bij de vraag naar kinderopvang. Wanneer de werkloosheid toeneemt, hebben minder ouders recht op kinderopvangtoeslag. Het gebruik is echter van veel meer factoren afhankelijk. Uit recent verschenen onderzoek van het SCP blijkt dat de kosten van kinderopvang en werkloosheid voor ouders de belangrijkste redenen zijn om minder of geen gebruik te maken van kinderopvang. Andere factoren zoals twijfel over wenselijkheid van formele kinderopvang, de beschikbaarheid van goede informele opvang, de mogelijkheid om flexibel te kunnen werken en (veranderingen in) het huishoudinkomen spelen ook een rol. Ook het aanbod dat kinderopvanginstellingen doen, beïnvloedt het gebruik van kinderopvangtoeslag. Toen de markt heel gespannen was, waren er wachtlijsten en hadden ouders veelal beperkte keuze bij de vorm van het contract. Tegenwoordig is er sprake van een ontwikkeling waarbij kinderopvanginstellingen meer inspelen op de vraag van ouders, bijvoorbeeld door het aanbieden van flexibele contracten waardoor het aantal uren opvang per kind daalt.
Vraag 26
Waarom heeft de subsidieregeling kwaliteit van kinderopvang vertraging opgelopen?
Antwoord
Onderdeel van de subsidieregeling zijn trainingen taal- en interactievaardigheden waarvoor houders van kinderopvangcentra en gastouderbureaus subsidie kunnen aanvragen. Dit betreft nieuwe trainingen. Om de kwaliteit van de trainingen te borgen zijn, op advies van BKK, trainingen speciaal voor de regeling ontwikkeld. Daartoe heeft SZW opdracht aan 5 leveranciers gegeven. De inhoudelijke beoordeling van de trainingen lag bij BKK. Doordat het proces van inhoudelijke beoordeling bij BKK vertraging heeft opgelopen, ondermeer doordat de wetenschappers uit de Adviescommissie Trainingen stapten, heeft de subsidieregeling eveneens vertraging opgelopen.
Vraag 27
Welke redenen geeft de regering voor de lagere instroom in de kinderopvang en de beperktere afname van het aantal opvanguren?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 25.
Vraag 28
Kan nader worden toegelicht waarom er meer ontvangsten worden verwacht op de kinderopvang?
Antwoord
Als onderdeel van de uitvoeringsinformatie verantwoordt de Belastingdienst maandelijks de ontvangsten aan kinderopvangtoeslag. De jaarprognose voor 2014 is opwaarts bijgesteld omdat in de eerste 6 maanden meer ontvangsten werden geboekt dan vooraf geraamd.
Vraag 29
Kan nader worden toegelicht waarom er meer ontvangsten van de werkgeversbijdrage worden verwacht en op welke informatie van het CPB10 dit betrekking heeft?
Antwoord
Het CPB levert de hoogte van de loonsom waarover de werkgeversbijdrage kinderopvang wordt geheven. Met behulp van het premiepercentage van 0,5% worden de premie-inkomsten voor de kinderopvang berekend. Het CPB heeft de loonsom naar boven bijgesteld waardoor de ontvangsten stijgen.
Vraag 30
Wat verklaart het lagere gebruik van de overbruggingsregeling AOW?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 20.
Vraag 31
Wat is de reden dat minder mensen gebruik maken van de Overbruggingsregeling AOW dan verondersteld?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 20.
Vraag 32
Kunt u de verschuiving tussen de uitkeringslasten Wazo11 en de rijksbijdrage ZEZ12 nader toelichtingen?
Antwoord
De uitkeringslasten die bij de Wet arbeid en zorg (WAZO) in artikel 6 zijn opgenomen zijn de uitkeringslasten voor zowel werkneemsters als voor zelfstandigen (ZEZ). De uitkeringen voor de ZEZ worden bekostigd door een rijksbijdrage aan het arbeidsongeschiktheidsfonds, terwijl de uitkeringslasten voor werkneemsters middels de Aof-premie worden bekostigd. In 2014 zijn de uitkeringen aan zelfstandigen hoger uitgevallen dan eerder begroot, waardoor de rijksbijdrage aan het arbeidsongeschiktheidsfonds omhoog moet. Omdat in 2014 tegelijkertijd de uitkeringen aan werkneemsters lager zijn uitgevallen dan eerder begroot, is er per saldo geen sprake van een toename van de uitkeringslasten WAZO, maar alleen van een verschuiving.
Vraag 33
Kan er een toelichting gegeven worden op de verwachte onderuitputting op het budget inburgering?
Antwoord
De onderuitputting op het budget inburgering wordt vooral verklaard door het uitlopen van de aanbesteding voor diverse examenonderdelen, waardoor betreffende uitgaven pas volgend jaar zullen plaatsvinden
Vraag 34
Klopt het dat de reden voor het achter blijven van het aantal leningen is dat niet alle asielgerechtigden in het eerste jaar gebruik maken van de leenfaciliteit? Hoe verhoudt dit zich tot het feit dat het nu het derde jaar is van het nieuwe leenstelsel?
Antwoord
Het aantal toegekende leningen is met name in 2013, het eerste jaar van het nieuwe leenstelsel, achtergebleven bij de verwachtingen. In 2014 ligt het aantal toegekende leningen een stuk hoger dan het in de begroting geraamde aantal van 7.000. Tot 1 december zijn er dit jaar ruim 8.300 leningen toegekend. Aangezien het feitelijk gebruik van de lening mogelijk is over een tijdvak van drie jaar en de meeste aanvragers daarvan niet al in het eerste jaar gebruik maken, blijven de uitgaven in 2014 nog wel achter bij de verwachtingen.
Vraag 35
Worden inburgeringsinspanningen consequent en vanaf het begin gevolgd? En zo ja, op welke wijze?
Antwoord
De Tweede Kamer is bij brief van 28 mei 2014 (Kamerstuk 32 824-62) geïnformeerd over de wijze waarop de inburgeringinspanningen worden gevolgd. Zo worden de inburgeringinspanningen gevolgd via het Informatiesysteem Inburgering van DUO. In dit systeem wordt o.a. bijgehouden of inburgeraars een opleiding bij een erkende opleidingsinstelling volgen en of daarvoor een lening bij DUO is afgesloten. Aanvullend daarop voert het onderzoeksbureau MWM2 een enquête uit onder alle inburgeringplichtigen met als doel inzicht te verkrijgen in de overige activiteiten die worden ondernemen om aan de inburgeringplicht te voldoen en om inzicht te verkrijgen in de beoordeling van de dienstverlening van DUO.
Vraag 36
Kunt u de toedeling van de loon- en prijsbijstelling naar de begrotingsartikelen om de uitkeringslasten en uitvoeringskosten op prijspeil 2014 te brengen nader toelichten? Is dat niet voldoende gedekt door andere uitgaven?
Antwoord
De aan SZW toegekende loon- en prijsbijstelling wordt door Financiën overgeboekt naar begrotingsartikel 99 «Nominaal en onvoorzien» en vervolgens door SZW toebedeeld aan de juiste begrotingsartikelen