Ontvangen 9 september 2015
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 4, eerste lid, wordt na «van toepassing» ingevoegd «op een wrak dat als gevolg van een maritiem ongeval een gevaar vormt» en vervalt de tweede volzin.
In haar advies aangaande het ontwerp van de WBMO, gedateerd 28 mei 2014, nr. W14.14.0081/IV, heeft de Afdeling advisering van de Raad van State opgemerkt, dat omdat de kuststaat op grond van het internationale recht beperkte rechtsmacht heeft in de exclusieve economische zone (hierna: EEZ), de voorgestelde bevoegdheden en verplichtingen in het wetsvoorstel ten aanzien van een wrak dat een gevaar of belemmering voor de scheepvaart vormt, uitsluitend kunnen worden gericht tot schepen die geregistreerd zijn in of varen onder de vlag van een staat die partij is bij het verdrag. Ook merkte de Afdeling op dat de normadressaten niet concreet waren afgebakend in het wetsvoorstel. Gelet hierop adviseerde de Afdeling voorts om het wetsvoorstel en de toelichting aan te passen. Dit advies is opgevolgd in de zin dat aan artikel 4, eerste lid, van het voorstel een zin is toegevoegd, waarmee wordt bewerkstelligd dat hoofdstuk 2 inzake wrakken wat betreft de EEZ slechts van toepassing is op schepen die de vlag voeren van een staat die partij is bij het Verdrag.
Nadere beschouwing heeft echter een betere formulering van het aangrijpingspunt van hoofdstuk 2 opgeleverd. Met de voorgestelde wijziging van artikel 4, eerste lid, wordt hoofdstuk 2 uitsluitend van toepassing op een wrak dat als gevolg van een maritiem ongeval een gevaar vormt. In overeenstemming met artikel 56, eerste lid, onder b, onder iii, van het VN Zeerechtverdrag, moet het hierbij gaan om een gevaar voor aantasting van het mariene milieu (zie ook hierna). Nadat een maritiem ongeval heeft plaatsgevonden waarbij een wrak ontstaat dat een gevaar oplevert, kan de verdragspartij i.c. de getroffen Staat in overeenstemming met de bepalingen van het Verdrag maatregelen nemen voor het (doen) opruimen van het wrak dat een gevaar vormt in de EEZ. Met de bovengenoemde toevoeging kunnen de maatregelen van hoofdstuk 2 slechts worden opgelegd in geval er sprake is van een wrak zoals gedefinieerd in artikel 1, onder e, en er sprake is van een gevaar zoals gedefinieerd in artikel 1, onder f en g. Met de toevoeging aan artikel 4, eerste lid, van het voorstel wordt tevens de normadressaat waarop het Verdrag is gericht concreter afgebakend. De maatregelen voor het opruimen van het wrak richten zich primair tot de geregistreerde eigenaar en tot de staat waar het schip geregistreerd is, zie de artikelen 8 en 9 van het voorstel.
Het Verdrag reguleert de bevoegdheid van de kuststaat om maatregelen te treffen voor het (doen) opruimen van een wrak dat een gevaar oplevert in haar EEZ op grond van het VN Zeerechtverdrag. Op grond van artikel 56, eerste lid, onderdeel b, onder iii, van het VN Zeerechtverdrag bezit een kuststaat rechtsmacht zoals bepaald in de desbetreffende bepalingen van dit verdrag ten aanzien van de bescherming en het behoud van het mariene milieu. Het Verdrag dat onder auspiciën van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) tot stand is gekomen, geeft uitvoering aan de verplichting onder artikel 197 van het VN Zeerechtverdrag waarin Staten worden opgeroepen om via bevoegde internationale organisaties samen te werken aan de formulering en uitwerking van internationale regels, normen en aanbevolen praktijken en procedures voor de bescherming en het behoud van het mariene milieu. Het gezamenlijk formuleren van internationale regels ter voorkoming, vermindering en bestrijding van verontreiniging van het mariene milieu vindt zijn grondslag in artikel 194, eerste lid, van het VN Zeerechtverdrag. Deze maatregelen omvatten onder andere alle maatregelen die erop zijn gericht vormen van verontreiniging door schepen te beperken, met inbegrip van maatregelen ter voorkoming van ongevallen, maatregelen voor hulpverlening in noodsituaties en maatregelen ter verzekering van de veiligheid van werkzaamheden op zee (artikel 194, derde lid, onder b). In het verlengde hiervan wordt gewezen op artikel 211, vijfde en zevende lid, van het VN Zeerechtverdrag. Op grond van het vijfde lid kunnen kuststaten voor de handhaving van algemeen aanvaarde internationale regels en normen vastgesteld door de IMO, ten aanzien van hun EEZ wetten en voorschriften aannemen ter voorkoming, vermindering en bestrijding van verontreiniging door schepen. Op grond van het zevende lid omvatten deze internationale regels en normen een plicht tot onmiddellijke kennisgeving aan kuststaten van wie de kustlijn of daarmee samenhangende belangen kunnen worden getroffen door voorvallen, hierbij inbegrepen maritieme ongevallen, die lozingen of het risico van lozingen met zich meebrengen. Artikel 217 van het VN Zeerechtverdrag dient hier ook vermeld te worden. Dit artikel bepaalt onder andere de verplichting van Staten om internationale regels en normen ter voorkoming, vermindering en bestrijding van verontreiniging van het mariene milieu, zoals vastgesteld door de bevoegde internationale organisatie, i.c. IMO, te handhaven en de naleving van deze regels te verzekeren waar het schepen betreft die hun vlag voeren of bij hen geregistreerd zijn.
De systematiek van het Verdrag heeft haar grondslag in de hierboven genoemde artikelen van het VN Zeerechtverdrag. De gevaarzetting van het wrak dat is ontstaan als gevolg van een maritiem ongeval, en waarbij altijd een risico op gevaar voor het milieu aan de orde is, is bepalend voor het nemen van maatregelen overeenkomstig het Verdrag. Het vaststellen van het gevaar is de eerste stap voor het in gang zetten van acties en maatregelen door de getroffen Staat. Deze maatregelen kunnen in het bijzonder gericht zijn op het voorkomen van verontreiniging door schepen, het voorkomen van ongevallen, het verlenen van hulp in noodsituaties en het verzekeren van de veiligheid van werkzaamheden op zee.
Op grond van de bepalingen van het Verdrag, meer in het bijzonder artikel 9, is de geregistreerde eigenaar de eerstverantwoordelijke voor het opruimen van het wrak waarvan is vastgesteld dat het een gevaar vormt. De Staat waar het schip geregistreerd is, dient zonder uitstel geïnformeerd te worden door de getroffen Staat. In dit artikel worden de procedurele stappen en voorwaarden vastgelegd, op grond waarvan de getroffen Staat c.q. verdragspartij haar bevoegdheid uitoefent in de EEZ ten aanzien van het (doen) opruimen van een wrak waarvan is vastgesteld dat het een gevaar voor het milieu vormt. Deze procedurele stappen en voorwaarden leiden pas in het uiterste geval tot het geven van aanwijzingen of het (doen) opruimen van een wrak door de kuststaat. Deze procedures en voorwaarden zijn opgenomen in het voorstel.
De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus