Gepubliceerd: 16 november 2016
Indiener(s): Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD)
Onderwerpen: recht rechtspraak
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34047-17.html
ID: 34047-17

Nr. 17 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 november 2016

Hierbij informeer ik uw Kamer over enkele onderwerpen die betrekking hebben op de gerechtsdeurwaarders, teneinde uw Kamer met het oog op het binnenkort geplande Algemeen Overleg van recente informatie te voorzien. Allereerst breng ik u op de hoogte van het meerjarenbeleidsplan van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (hierna: KBvG) en ga ik in op de regierol van de gerechtsdeurwaarder die daaruit naar voren komt in relatie tot enkele initiatieven die al op dit vlak genomen zijn door het kabinet en de KBvG. Verder schets ik de aanpak die mij voor ogen staat met betrekking tot het verkennende onderzoek naar de tarieven van ambtshandelingen van gerechtsdeurwaarders. Dit was toegezegd in mijn brief van 15 juli 2016 (Kamerstuk 31 490, nr. 212), waarmee ik het onderzoek ook aan uw Kamer toezond. Vervolgens kom ik de toezegging na die ik deed tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet (Handelingen II, 2015–16, 45, item 11) om in de tweede helft van dit jaar nadere informatie te geven over de vraag of het gewenst is om de juridische status van het zogenaamde proces-verbaal van constatering te verzwaren. En tenslotte bericht ik u over de clustering van de rijksincasso en de stand van zaken in de aanbesteding van de gerechtsdeurwaardersdiensten.

Een blik in de toekomst

De KBvG heeft in de afgelopen periode een brede interne discussie gevoerd, voorbereid door een interne commissie meerjarenbeleid, waarbij is gesproken met allerlei stakeholders en de mening van de beroepsgenoten is gevraagd via een omvangrijk ledenonderzoek. Deze aanpak getuigt van een levendige interne democratie, zoals dat ook hoort binnen een publiekrechtelijke beroepsorganisatie. De brede interne discussie is uitgemond in een omvangrijk en gedetailleerd beleidsplan dat betrekking heeft op de komende jaren 2016 – 2020. Ik juich deze aandacht voor de toekomst van de beroepsgroep van harte toe. Juist voor de gerechtsdeurwaarder als bijzonder ambtsdrager is het goed dat de beroepsgroep zelf zich met een gezamenlijk gedragen document oriënteert op de toekomst. De KBvG heeft het meerjarenbeleidsplan laten vaststellen in de ledenraad en het bestuur heeft het document op 29 augustus 2016 aan mij aangeboden.

Mij is bericht dat het meerjarenbeleidsplan dit najaar door de KBvG wordt besproken in de vier ressortsvergaderingen teneinde bij de leden te sonderen op welke wijze de komende tijd invulling gegeven gaat worden aan de diverse aanbevelingen.

Dit proces laat zien dat een permanent professioneel debat aan de gang is binnen de beroepsgroep over mogelijke vernieuwingen van het ambt in een snel veranderende samenleving.

Het meerjarenbeleidsplan heeft als titel «ik zal handhaven» en kiest hiermee nadrukkelijk voor de invalshoek van het publieke belang. Dit is een gelukkige keuze, omdat het duidelijk is dat de KBvG zich ook geconfronteerd ziet met een toenemende diversiteit in de beroepsgroep. Een groot commercieel kantoor heeft nu eenmaal deels andere belangen dan een kleiner kantoor waar slechts een of twee gerechtsdeurwaarders werkzaam zijn. Beide willen echter hun belangen door de KBvG behartigd zien. Het eigen belang van de deurwaarder lijkt – als men deze beide uitersten beziet – geen hanteerbaar richtsnoer om de koers te bepalen. Juist tegen de achtergrond van deze uiteenlopende deurwaarderspraktijk lijkt het publieke belang van een goede rechtshandhaving een meer betrouwbaar kompas. Dit debat zal door de KBvG in goede banen moeten worden geleid. De interne democratie van de publiekrechtelijke beroepsorganisatie biedt daartoe het geëigende podium.

De gedachte uit het meerjarenbeleidsplan dat elke gerechtsdeurwaarder de ambassadeur behoort te zijn van zijn of haar ambt spreekt mij zeer aan, want het domeinmonopolie schept bijzondere verplichtingen. Ook beveelt het beleidsplan aan dat de KBvG een actief gebruik maakt van de verordenende bevoegdheid en zo een eigentijdse beroepsethiek verder ontwikkelt, die enerzijds de dynamiek van het ondernemerschap mogelijk maakt, en anderzijds ook de waarden van het ambt hooghoudt. Ik zie er naar uit in de komende tijd samen met de KBvG de toekomst in dit stelsel verder vorm te geven. Daarbij zal ik ook de resultaten betrekken van het onderzoek dat het WODC momenteel verricht naar trends en invloed daarvan op het werk(terrein) van onder meer de gerechtsdeurwaarders.

Voor mij staat daarbij voorop dat de gerechtsdeurwaarder een belangrijke schakel is in de civiele keten van rechtshandhaving. Zonder de werkzaamheden van de gerechtsdeurwaarder bestaat het risico dat juridische aanspraken slechts in theorie of op papier bestaan en niet kunnen worden verwezenlijkt. Daarbij gaat het erom zowel recht te doen aan het belang van de debiteur, die soms in een moeilijke betalingspositie verkeert, als aan het belang van de opdrachtgever. De gerechtsdeurwaarder wordt geacht in dit spanningsveld de regie te voeren. Een regiefunctie van de gerechtsdeurwaarder is een waardevolle gedachte die in het meerjarenbeleidsplan een verdere uitwerking heeft gekregen. De gerechtsdeurwaarder is namelijk bij uitstek de deskundige als het gaat om de tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken, de verhaals(on)mogelijkheden bij de debiteur en het beslag- en executierecht.

Er lijken volgens het meerjarenbeleidsplan nog mogelijkheden voor de beroepsgroep aanwezig die meer benut zouden kunnen worden en waar de KBvG zich sterk voor wil maken. Ook in het recente verleden heeft de KBvG dat al laten zien. Zo heeft zij bijvoorbeeld vorig jaar «juridische bijsluiters» ontwikkeld. Tussen de taal van de dagvaarding en de taal van de schuldenaar ligt immers dikwijls een kloof die bij uitstek de gerechtsdeurwaarder met ondermeer zo’n bijsluiter kan helpen overbruggen. Terecht heeft het lid Van Nispen (SP) aandacht gevraagd voor de begrijpelijkheid van de taal van de gerechtsdeurwaarder (Aanhangsel Handelingen II, 2015/16, nr. 3278). Het is daarom naar mijn overtuiging goed dat de KBvG hierover het contact heeft gezocht met het Landelijk overleg sociaal raadslieden (LOSR) en in gezamenlijk overleg de bijsluiters voor diverse typen ambtshandelingen heeft opgesteld.

Bij een rol als regievoerder past ook dat hij als ondernemer ook buiten de strikte grenzen van de ambtspraktijk van toegevoegde waarde kan zijn in het rechtsbestel. Zo is onlangs verduidelijkt in het kader van het wetgevingsprogramma herijking Faillissementswet dat de gerechtsdeurwaarder ook zou kunnen optreden als curator in faillissementen, mits hij zichzelf bekwaamt in het insolventierecht en zo benoembaar maakt door de insolventierechter (nota naar aanleiding van het verslag, 25 augustus 2016, Kamerstuk 34 253, nr. 6, blz. 1).

Ook relevant in het kader van de regiefunctie, is dat vanaf 1 januari jl. alle gerechtsdeurwaarders op grond van een verordening van de KBvG verplicht zijn om een gelegd beslag in dit register op te nemen en moeten ze dit register raadplegen voordat ze tot beslaglegging overgaan. De KBvG heeft zorg gedragen voor een goede invoering van dit project. Een dergelijke regie voorkomt de onnodige stapeling van beslagen en bewaakt de wettelijke beslagvrije voet van de debiteur bij meervoudige beslagen Hierop voortbouwend vindt het kabinet het wenselijk dat ook overheidsorganisaties op het beslagregister aan zullen sluiten. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verricht dit najaar een nadere verkenning naar de verbreding van het register, waarover u zult worden ingelicht, samen met de verdere voortgang van de concretisering van de Rijksincassovisie, die onlangs door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan uw Kamer is aangeboden (bijlage bij de brief van 4 april 2016, Kamerstuk 24 515, nr. 336).

Tenslotte wil ik niet onvermeld laten dat de gerechtsdeurwaarder in Nederland een regiefunctie verkrijgt bij de afwikkeling van zowel de verzoeken die vanuit het EU-buitenland aan ons worden gedaan als de Nederlandse verzoeken die op het EU-buitenland zijn gericht in het kader de Europese procedure betreffende grensoverschrijdende bevelen tot conservatoir beslag op bankrekeningen.

Follow up tarieven ambtshandelingen

In zijn brief van 13 juli 2016 heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (Kamerstuk 34 300 VI, nr. 98) aangekondigd dat uw Kamer in het najaar nader wordt geïnformeerd over het vervolg op het onderzoek naar de kostprijs van ambtshandelingen van gerechtsdeurwaarders. Dit indicatieve onderzoek, dat in opdracht van het WODC door Cebeon is uitgevoerd, had tot doel in kaart te brengen in hoeverre de huidige Btag-tarieven nog overeenkomen met het uitgangspunt dat zij zijn gebaseerd op de kostprijs van de ambtshandeling vermeerderd met een beperkte winstopslag. In dit onderzoek werden veelal de onderzoeksmethode en aannames gevolgd die in 2001 ten grondslag lagen aan de huidige 25 tarieven in het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Btag). Belangrijk om te benadrukken is dat de tarieven in het Btag de gefixeerde kosten betreffen die aan de schuldenaar in rekening mogen worden gebracht (het zogenaamde vaste schuldenaarstarief). Deze verschillende schuldenaarstarieven zijn bedoeld om de schuldenaar te beschermen tegen te hoog oplopende kosten. Dit voorkomen van onnodige schuldophoging is overigens ook een van de centrale gezichtspunten die terugkeren in de onlangs door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan uw Kamer aangeboden Rijksincassovisie.

De slotsom van het door het WODC en Cebeon uitgevoerde onderzoek is dat de Btag-tarieven over het algemeen geen gelijke tred hebben gehouden met de ontwikkeling van de integrale kostprijs. Bij één van de vier onderzochte veelvoorkomende ambtshandelingen komen het huidige Btag-tarief en de integrale kostprijs bijna overeen, bij de drie andere ambtshandelingen blijkt dat de integrale kostprijs door de jaren heen (beduidend) hoger is komen te liggen (ondanks de jaarlijkse indexeringen) dan het huidige tarief. Dat betekent dat schuldenaren in de afgelopen jaren minder hebben hoeven bijdragen aan de kosten van de gerechtsdeurwaarder voor het verrichten van deze ambtshandelingen, dan dat het verrichten van de ambtshandelingen kostte.

Gerechtsdeurwaarders kunnen overigens het Btag-tarief niet van rechtswege incasseren bij de schuldenaar ten aanzien van wie zij een ambtshandeling hebben verricht. Het wordt geïncasseerd namens de opdrachtgever. Gerechtsdeurwaarders worden door hun opdrachtgever – de schuldeiser – betaald. In hun onderlinge relatie geldt vrije prijsvorming.

Gezien het inventariserende karakter van het onderzoek kunnen de huidige tarieven niet zonder meer op basis van deze bevindingen worden aangepast. De onderzoekers wijzen er bijvoorbeeld op dat een aantal aannames die aan de berekening van de huidige Btag-tarieven ten grondslag hebben gelegen gedateerd zijn. Herijking van de tarieven vergt dat nieuwe keuzes worden gemaakt, onder meer ten aanzien van de hoogte van de beperkte winstopslag. Het onderzoek toont verder aan dat de indexeringssystematiek tegen het licht moet worden gehouden. De verschillende ambtshandelingen hebben zich ondanks of misschien wel mede door de uniforme indexeringssystematiek uiteenlopend ontwikkeld qua kostenpeil, waardoor het besluit niet meer aansluit bij de realiteit. Ook de KBvG ziet in dat een toekomstbestendige vertaling van het onderzoek in nieuwe tarieven niet zonder nader onderzoek en besluitvorming mogelijk is.

De KBvG heeft zelf in de afgelopen periode ook een aantal wensen geuit voor aanpassing anders dan uitsluitend de hoogte van het tarief. Dit alles in onderling verband beschouwd vraagt in mijn ogen om een herijking van het stelsel, en wel aan de hand van een meer fundamentele vervolgopdracht. Vanzelfsprekend staat daarbij voor mij voorop dat een gerechtsdeurwaarder voor zijn ambtshandelingen een redelijke vergoeding dient te krijgen. Om recht te doen aan het gewicht en de complexiteit van de voorliggende vraagstukken, als ook om de belangen van schuldeisers, gerechtsdeurwaarders én schuldenaren bij de beantwoording van deze vraagstukken te borgen, zal ik een onafhankelijke commissie instellen. Deze commissie krijgt de opdracht nader onderzoek te verrichten en aanbevelingen te doen om het Btag-stelsel te actualiseren en te komen tot een bestendige regeling voor de toekomst. Over de samenstelling van de commissie en haar opdracht zal ik Uw Kamer zo spoedig mogelijk nader informeren.

Proces-verbaal van constatering

Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet d.d. 21 januari jl. (Handelingen II 2015/16, 45) heb ik de toezegging gedaan om uw Kamer in de tweede helft van dit jaar te informeren over de vraag of het gewenst is om de juridische status van het zogenaamde proces-verbaal van constatering te verzwaren. Conform de toezegging heb ik samen met de gerechtsdeurwaarders, de advocaten en rechters de voor- en nadelen van het proces-verbaal van constatering in kaart gebracht.

Uit de ingezonden reacties komt een over het algemeen positief beeld naar voren. De meerwaarde van het proces verbaal van constatering is vooral gelegen in het conserveren van bewijs in een vroegtijdig stadium. Het kan daarmee een waardevolle bijdrage leveren aan waarheidsvinding en gerechtelijke procedures kunnen worden bekort. Ook kan een proces verbaal voorkomen dat de rechter een (kostbare en tijdrovende) plaatsopneming en bezichtiging moet gelasten (artikel 201 Rv). Dit komt ook naar voren uit de informatie die de KBvG heeft ontvangen van de Belgische en Franse beroepsorganisatie. Deze landen hebben de status van het proces verbaal van constatering al verzwaard.

Gelet op de wens de juridische status van het proces-verbaal van constateringen te verzwaren, heb ik dit onderwerp voorgelegd aan de experts die mij op mijn verzoek adviseren over de modernisering van het bewijsrecht in civiele procedures. De groep experts, bestaande uit prof. mr. A. Hammerstein, prof. mr. W.D.H. Asser en mr. dr. R. de Bock, werkt op dit moment aan een notitie over het bewijsbeslag, getuigenbewijs, deskundigenbewijs en schriftelijk bewijs. Het proces-verbaal van constateringen zal in deze notitie worden betrokken. Daarbij zullen de experts bezien in hoeverre het aangewezen is dat ook notarissen dergelijke processen-verbaal kunnen opstellen. Het advies van de expertgroep verwacht ik begin volgend jaar en zal ik dan betrekken bij het Programma modernisering procesrecht.

Clustering Rijksincasso

Op 15 juli 2016 jl. is het beschrijvend document van de aanbesteding van gerechtsdeurwaardersdiensten in het kader van de Clustering rijksincasso gepubliceerd. Ik heb op die datum Uw Kamer hierover ingelicht en verwijs daarvoor naar mijn brief (Kamerstuk 31 490, nr. 212). Binnenkort hoop ik te kunnen overgaan op de voorlopige gunning, waarna de definitieve gunning kan plaatsvinden. Daarmee zetten we een belangrijke stap in de richting van een Rijksincasso waarin de burger centraal wordt gesteld: doordat de uiteenlopende overheidsorganisaties hun gerechtsdeurwaarderstrajecten gaan overdragen aan het CJIB, ontstaat een totaalbeeld van de openstaande vorderingen bij de overheid en wordt meer persoonsgericht werken mogelijk. Hierdoor wordt het onder meer mogelijk om debiteuren met meerdere openstaande vorderingen zo veel mogelijk toe te wijzen aan één gerechtsdeurwaarder.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur