Ontvangen 13 april 2018
De initiatiefnemers hebben kennis genomen van de vragen van de verschillende fracties. Hieronder gaan de initiatiefnemers in op de betreffende vragen. Bij de beantwoording hiervan zijn, waar dat de leesbaarheid bevordert, vragen van diverse fracties gezamenlijk beantwoord.
De leden van de VVD-fractie delen de zorgen van de indieners tav de problematiek van criminele personen van Antilliaanse afkomst zeer. De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre het voorstel van de indieners overeen komt met de toelatingsregelingen die worden gehanteerd op Aruba, Curaçao en Sint Maarten als het gaat om het plegen van criminele activiteiten en de gevolgen daarvan voor personen. In hoeverre zorgt het voorstel van de indieners voor wederkerigheid?
Ingevolge artikel 15 van de Landsverordening Toelating en Uitzetting van Curaçao en Sint Maarten en de Landsverordening Toelating, Uitzetting en Verwijdering van Aruba kunnen personen, waaronder Nederlanders, worden uitgezet wanneer ze niet binnen de gestelde termijn het land hebben verlaten of indien hun verblijf met het oog op de zedelijkheid, de openbare orde of de publieke rust of veiligheid niet wenselijk wordt geacht. Het belangrijkste verschil tussen de verordeningen en de onderhavige wet is dat Curaçao, Sint Maarten en Aruba een minder duidelijke maatstaf hanteren voor wat betreft de gevolgen van het plegen van strafbare feiten door personen, voor wie toelating is vereist.
Het voorstel van initiatiefnemers is niet tot stand gekomen met als doel een wederkerige regeling binnen het Koninkrijk tot stand te brengen. Het argument van wederkerigheid wordt door initiatiefnemers slechts gebruikt om de juridische aanvaardbaarheid van de terugzendregeling aan te tonen. Ook Curaçao, Aruba en Sint Maarten kennen namelijk een soortgelijke terugzendregeling ten aanzien van Europese Nederlanders.
De leden van de PvdA-fractie en de SP-fractie vragen om een reactie van de indieners op het advies van de Raad van State om de wet te heroverwegen en niet naar de Kamer te sturen. Deze leden vragen welke argumentatie de indieners inbrengen tegen het oordeel van de RvS dat de onderbouwing geen rechtvaardiging biedt voor het discriminerende onderscheid dat deze wet biedt. Tevens vragen de leden van de PvdA-fractie de indieners in te gaan op de redenering dat het enkele oververtegenwoordigd zijn in criminaliteitscijfers niet relevant is voor de vraag of er een rechtvaardiging bestaat voor het maken van onderscheid.
De initiatiefnemers hebben reeds in reactie op het advies van de Raad van State kenbaar gemaakt het advies om het wetsvoorstel te heroverwegen, niet op te volgen. De twijfels van de Raad van State omtrent de gerechtvaardigdheid van de wet worden niet gedeeld door de initiatiefnemers.
Zoals de initiatiefnemers al hebben beargumenteerd in de reactie op het advies van de Raad van State is onderscheid op grond van geboorteland inherent aan een terugzendregeling binnen het Koninkrijk. We hebben immers te maken met inwoners van vier verschillende landen. De criminaliteit onder Antillianen in Nederland is dusdanig groot dat hierdoor de Nederlandse openbare orde in gevaar komt. Gelet hierop en de mislukte maatregelen uit het verleden, is de wet volgens de initiatiefnemers niet in strijd met de gelijkheidsnormen en discriminatieverboden.
Overigens vinden de initiatiefnemers het hypocriet van onder meer de leden van de PvdA en de SP-fractie om te ageren tegen de voorgestelde uitzetregeling, temeer omdat zij zich in het verleden nooit hebben verzet tegen de soortgelijke regelingen die gelden op Curaçao, Sint Maarten en Aruba.
De leden van de SP-fractie vragen de initiatiefnemers ogv welke wetgeving zij het mogelijk achten om Nederlanders, afkomstig van Aruba, Curaçao en Sint Maarten anders te behandelen dan overige Nederlanders. Deze leden vragen of de initiatiefnemers erkennen dat dit tot rechtsongelijkheid leidt.
De initiatiefnemers verwijzen de leden van de SP-fractie naar het antwoord op de vragen hierboven en willen hieraan toevoegen dat er geen sprake is van gelijke gevallen. De wet heeft betrekking op inwoners van andere landen. Daarnaast is onderscheid naar nationale afkomst op grond van gelijke behandelingswetgeving toegestaan wanneer er sprake is van een objectieve en redelijke rechtvaardiging. Hetgeen overigens ook bevestigd wordt door de Raad van State.
De leden van de CDA-fractie vragen de indieners naar een overzicht van het aantal Nederlanders dat de laatste tien jaar is uitgezet. Ook vragen deze leden of bekend is op welke gronden de betreffende Nederlanders zijn uitgezet.
Uit openbare bronnen is niet af te leiden hoeveel Nederlanders de afgelopen tien jaar exact zijn uitgezet door Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Dat er daadwerkelijk Nederlanders worden uitgezet blijkt uit het voorbeeld dat de indieners hebben aangehaald in de toelichting, namelijk dat Curaçao in de eerste zes maanden van 2013 in ieder geval vier Nederlanders heeft uitgezet op grond van het plegen van een misdrijf. In de visie van de initiatiefnemers is het ook niet relevant hoeveel Europese Nederlanders zijn uitgezet door Curaçao, Aruba en Sint Maarten. In Nederland is er sprake van een andere problematiek. Het kleine aandeel Europese Nederlanders op de eilanden die daar voor problemen zorgt is niet te vergelijken met het groot aantal criminele Antillianen in Nederland. Iedere vergelijking gaat daarom per definitie mank.
De leden van de D66-fractie vragen hoe het voorliggende wetsvoorstel te verenigen is met het ongedeelde Nederlanderschap dat binnen het Koninkrijk geldt. Voorts vragen deze leden hoe het wetsvoorstel is te verenigen met de veel striktere richtlijnen van de Europese Unie inzake uitzetting. Tevens vragen de leden van de D66-fractie hoe het voorliggende wetsvoorstel te verenigen is met het gelijkheidsbeginsel en de discriminatieverboden zoals die zijn neergelegd in de Grondwet en in internationale verdragen.
Dat alle inwoners van het Koninkrijk der Nederlanden de Nederlandse nationaliteit bezitten betekent niet dat er voor de inwoners van de verschillende gebieden geen afwijkende regels kunnen gelden. Ook de eilanden kennen soortgelijke afwijkende regels tav Europese Nederlanders.
De Raad van State heeft reeds in haar advies uiteengezet dat het EU-recht niet van toepassing is op de voorgestelde terugzendregeling. Op grond van vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie kunnen Nederlanders van Aruba, Curaçao en Sint Maarten immers geen beroep doen op het EU-recht indien zij vanuit deze landen rechtstreeks naar Nederland reizen of wanneer zij op grond van de voorgestelde terugzendregeling vanuit Nederland naar Aruba, Curaçao of Sint Maarten worden teruggezonden. De voorgestelde terugzendregeling betreft namelijk een interne situatie waarop artikel 21 VWEU niet van toepassing is, omdat er geen sprake is van een grensoverschrijdend element.
Voor de beantwoording op de vraag van de D66-fractie hoe het voorstel te verenigingen is met het gelijkheidsbeginsel en discriminatieverboden verwijzen de indieners naar de reactie op het advies van de Raad van State en de beantwoording van de vragen van de PvdA-fractie en de SP-fractie hierboven.
De leden van de D66-fractie vragen ook wat de rationale is van het op achterstand zetten ten opzichte van mensen die buiten het Koninkrijkrijk zijn geboren, en die in Nederland het Nederlanderschap verwerven.
Het doel van het wetsvoorstel is niet een achterstandspositie te creëren voor personen die buiten het Koninkrijkrijk zijn geboren, maar het beschermen van de Nederlandse openbare orde. Bovendien wordt met het voorstel juist een gelijkstelling bevorderd, namelijk het toepassen van de zgn. glijdende schaal bij personen die afkomstig zijn uit een ander land. Wanneer specifiek wordt gekeken naar verkrijging van het Nederlanderschap door migranten die (voorheen) een verblijfsvergunning bezaten en na deze verkrijging door het wetsvoorstel anders worden behandeld dan personen uit Aruba, Curacao en St. Maarten, merken initiatiefnemers op dat dit gecorrigeerd kan worden door aanpassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap, in die zin dat gepleegde misdaden (in geval van dubbele nationaliteit) tot intrekking van het Nederlanderschap moeten kunnen leiden. Dit is overigens herhaaldelijk door de fractie van de initiatiefnemers voorgesteld.
De leden van de D66-fractie vragen ook op basis waarvan de initiatiefnemers menen Nederlanders de toegang tot Nederland te kunnen ontzeggen door aan te sluiten bij de glijdende schaal van het Vreemdelingenbesluit terwijl het geen vreemdelingen betreft. Ook vragen deze leden op grond waarvan de initiatiefnemers menen dat Nederlanders de toegang tot Nederland kan worden ontzegd op basis van verschil in geboorteplaats binnen het Koninkrijk.
De initiatiefnemers hebben gekozen voor een gelijkschakeling met de glijdende schaal om iedereen die afkomstig is uit een ander land dezelfde verblijfsrechtelijke sanctie op te kunnen leggen. Dat de betreffende Antillianen, op wie de voorhangende wet van toepassing is, ook Nederlanders zijn doet niets af aan het gegeven dat zij afkomstig zijn uit een ander land. De glijdende schaal is bij uitstek een instrument voor handhaving van de openbare orde waarbij de verblijfsduur van de betrokkene en de ernst van de inbreuk op de openbare orde tegen elkaar wordt afgewogen.
De initiatiefnemers verwijzen de leden van de D66-fractie voor wat betreft de juridische aanvaardbaarheid van de regeling graag naar de regels over toelating en uitzetting die gelden in Curaçao, Aruba en Sint Maarten.
De leden van de D66-fractie vragen voorts hoe het wetsvoorstel kan voorkomen dat uitgezette Nederlanders afkomstig uit Curaçao, Aruba of Sint Maarten alsnog met hun Nederlandse paspoort naar een ander EU-land reizen en via die weg Nederland binnen komen. Hoe zou dit in de praktijk gehandhaafd moeten worden?
Vanwege Schengen en het vrije verkeer van personen kan niet worden voorkomen dat uitgezette Antillianen alsnog Nederland binnenkomen via een ander EU-land. Doordat er een informatiesysteem wordt ontwikkeld waarin wordt geregistreerd ten aanzien van wie een besluit tot terugzending is genomen, kunnen Antillianen die onrechtmatig in Nederland verblijven snel worden gesignaleerd en (wederom worden) uitgezet. Een herhaalde komst naar Nederland zal daardoor ontmoedigd worden.
De leden van de SGP-fractie vragen waarom niet is gekozen voor het indienen van een Rijkswet. In hoeverre is het beginsel van wederkerigheid voor de initiatiefnemers van belang?
Een Rijkswet kan pas tot stand komen na instemming van de parlementen van Aruba, Curaçao en Sint Maarten. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft reeds meerdere malen de optie van een Rijkswet personenverkeer ter discussie gesteld in overleggen met de eilanden, maar dit heeft niets opgeleverd. Steun van de parlementen van de Caribische landen voor het ontwikkelen van een Rijkswet hoeven wij dus niet te verwachten. Daarom hebben initiatiefnemers gekozen voor een nationale regeling.
Het doel van de wet is de bescherming van de Nederlandse openbare orde. De initiatiefwet is niet tot stand gekomen met als doel een wederkerige regeling binnen het Koninkrijk tot stand te brengen. Het argument van wederkerigheid wordt door initiatiefnemers slechts gebruikt om de juridische aanvaardbaarheid van de terugzendregeling aan te tonen. Ook Curaçao, Aruba en Sint Maarten kennen namelijk een soortgelijke terugzendregeling ten aanzien van Europese Nederlanders.
Ook vragen de leden van de SGP-fractie hoe het voorstel zich verhoudt tot het voorstel van het lid Bosman inzake een vestigingsregeling voor Antilliaanse Nederlanders.
Het belangrijkste verschil tussen het voorstel van het lid Bosman en het onderhavige voorstel is dat de regeling voor uitzetting onder het voorstel van de initiatiefnemers veel strenger is dan onder het voorstel van het lid Bosman. In het voorstel van Bosman kunnen alleen <<zeer ernstige>> misdrijven gevolgen hebben voor het verblijfsrecht van Antillianen in Nederland, terwijl in het voorstel van de initiatiefnemers ieder misdrijf gevolgen kan hebben. Bovendien betreft het voorstel van het lid Bosman, dat overigens niet kon rekenen op steun van de Kamer, met name de toegang tot Nederland. Onderhavig voorstel ziet toe op personen die zich reeds in ons land bevinden.
De leden van de SGP-fractie vragen voorts of er de afgelopen jaren contacten zijn geweest tussen Nederland en de Antillen over toelating en uitzetting van Nederlanders.
De initiatiefnemers weten niet of er contact is geweest tussen Nederland en Curaçao, Aruba en Sint Maarten over de toelating en uitzetting van Nederlanders.
Tenslotte vragen de leden van de SGP-fractie waarom het bereik van het wetsvoorstel is versmald tav het voorstel van de regering uit 2007.
De wet van de initiatiefnemers is strenger dan de wet van Verdonk. De wet kent geen leeftijdsgrens. Iedere Antilliaan in Nederland kan de gevolgen ondervinden wanneer sprake is van criminaliteit, terwijl de wet van Verdonk slechts van toepassing was op Antilliaanse jongeren. De wet van de initiatiefnemers is daarom veel effectiever voor wat betreft criminaliteitsbestrijding.
De leden van de Groep Kuzu/Öztürk vragen zich af of er door het wetsvoorstel geen scheve lijn wordt getrokken tussen inwoners van het Koninkrijk der Nederlanden. Is er tevens sprake van een dubbele strafmaat?
De initiatiefnemers verwijzen de leden van de Groep Kuzu/Öztürk naar de beantwoording van de vragen van de D66-Fractie hierboven.
Ook vragen de leden van deze fractie of de initiatiefnemers het legitiem vinden om het wetsvoorstel in te dienen met als argument dat Curaçao een gelijksoortige regeling kent.
Zoals de initiatiefnemers reeds hierboven in de beantwoording van de vragen van de SGP-fractie hebben aangegeven is het doel van het wetsvoorstel de bescherming van de Nederlandse openbare orde. De initiatiefnemers zien niet in waarom het een probleem is als Nederland criminele Antillianen terugstuurt, terwijl Curaçao, Aruba en Sint Maarten ook Nederlanders terugstuurt naar Nederland. De initiatiefnemers verbazen zich over het eenrichtingsverkeer en vinden het opmerkelijk dat de eilanden nooit zijn bevraagd hierover.
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom niet de voorkeur is gegeven om criminaliteit, en oververtegenwoordiging daarin van sommige groepen, op andere wijzen te bestrijden dan via een discriminatoire wet tot uitzetting. Deze leden vragen of de initiatiefnemers zich ervan bewust zijn dat de rechter scherpe eisen stelt en dat het betreffende doel ook op andere wijzen bereikt kunnen worden. Wat zijn de zwaarwegende afwijkingsgronden, anders dan criminaliteitscijfers?
Er zijn in het verleden door het Kabinet verschillende pogingen ondernomen om de criminaliteit en oververtegenwoordiging daarin van Antillianen op een alternatieve wijze te bestrijden. Geen van deze pogingen heeft echter geleid tot een effectieve aanpak. Herhaald wordt dat onderhavig voorstel niet discriminatoir is omdat het toeziet op personen die afkomstig zijn uit een ander land, die niet gelijk kunnen worden gesteld met Nederlanders uit Nederland.
De leden van de SP-fractie vragen bij hoeveel procent van de misdrijven (uitgesplitst naar gewelds- en zedenmisdrijven), gepleegd door Nederlanders van Antilliaanse afkomst, het slavernijverleden en zelfmedelijden een rol speelt. Ook vragen deze leden op welke wijze de politie dit registreert.
Uit onderzoek (MVT) is gebleken dat het slavernijverleden door Antilianen zelf als excuus wordt gebruikt om criminaliteit goed te praten. De initiatiefnemers vinden dit onzin: criminaliteit is nooit goed te praten en zeker niet op deze goedkope manier.
De leden van de SP-fractie vragen de initiatiefnemers te verklaren waarom relatief veel Antilliaanse Nederlanders hun opleiding niet afmaken.
Het voorstel van de initiatiefnemers is gericht op criminele Antillianen en gaat niet over schooluitval. Derhalve mist deze vraag relevantie. Initiatiefnemers vinden het wel spijtig dat veel jongeren de aan hen geboden kansen niet aangrijpen.
Ook vragen deze leden de initiatiefnemers te reageren op het feit dat Antilliaanse Nederlanders van de tweede generatie minder vaak verdachte bij een delict zijn dan Antilliaanse Nederlanders van de eerste generatie, zoals blijkt uit de rapportage <<Antilliaanse Nederlanders 2012>>. Op welke wijzen zijn deze cijfers betrokken bij het wetsvoorstel?
Criminaliteitscijfers van de tweede generatie Antilianen zijn niet betrokken bij het wetsvoorstel aangezien het wetsvoorstel slechts van toepassing is op de eerste generatie Antillianen.
De leden van de SP-fractie vragen de initiatiefnemers in hoeverre zij aan kunnen tonen dat de in de toelichting genoemde voorbeelden voor de gehele groep van toepassing zijn.
Zoals uit de statistieken blijkt zijn Antillianen sterk oververtegenwoordigd in criminaliteit. De genoemde criminaliteit betreft zowel geweldsdelicten, verstoringen van de openbare orde, verkeersdelicten als drugsdelicten. Indien met deze vraag wordt gesuggereerd dat indieners van mening zijn dat alle Antillianen crimineel zijn, wordt opgemerkt dat dit een verkeerde interpretatie / valse beschuldiging is. Genoemde oververtegenwoordiging betekent vanzelfsprekend niet dat de gehele groep crimineel is.
Ook vragen deze leden in hoeverre de conclusies van de schrijfster van het boek van de quotes uit de toelichting worden gedeeld dat opvoeding een belangrijke rol speelt bij Antilliaans Nederlandse jongeren die de fout in gaan. Welke maatregelen worden voorgesteld om Antilliaans-Nederlandse ouders te ondersteunen in de opvoeding van hun kind, zo vragen deze leden voorts.
In de initiatiefwet worden geen opvoedkundige maatregelen voorgesteld.
Vanzelfsprekend kunnen (ook) Antilliaanse ouders een beroep doen op de vele hier te lande aanwezige voorzieningen voor dergelijke hulp, zonder dat dit de (criminaliteits)problemen heeft opgelost. Dit toont eerder de noodzaak aan voor onderhavig voorstel dan dat het er aan af doet.
Overigens is het een misverstand om de door Antillianen gepleegde criminaliteit in Nederland uitsluitend toe te schrijven aan jongeren. Ook oudere Antillianen maken zich op grote schaal schuldig aan criminaliteit.
De leden van de D66-fractie vragen de initiatiefnemers hoe de cijfers uit de toelichting, die gaan om verdachten of aanhoudingen en niet om onherroepelijk veroordeelden, zich verhouden tot wat het initiatiefwetsvoorstel beoogd, namelijk om alleen onherroepelijk veroordeelden terug te zenden en een inreisverbod op te leggen.
De leden van de D66-fractie lijken te suggereren dat er geen sprake is van een oververtegenwoordiging van Antillianen in de criminaliteit. Het tegendeel is echter waar. Ook in de detentiecentra zijn Antillianen oververtegenwoordigd. De oververtegenwoordiging geldt dus wel degelijk ook voor onherroepelijk veroordeelden.
De leden van de D66-fractie vragen verder naar een nadere differentiatie van het aandeel van Nederlanders geboren in Curaçao, Aruba en Sint Maarten in bewezen en veroordeelde criminaliteit per land. Ook vragen de leden van de D66-fractie naar de criminaliteitscijfers van de tweede generatie.
De leden hebben deze vraag reeds beantwoord in reactie op het advies van de Raad van State. Een nadere precisiering in het aandeel dat Curaçaoërs, Arubanen of Sint Maartenaren hebben in criminaliteit is niet te maken en niet noodzakelijk.
De initiatiefnemers zien niet in waarom criminaliteitscijfers van de tweede generatie van belang zouden zijn aangezien de wet niet van toepassing is op de tweede generatie Antillianen.
De leden van de SGP-fractie vragen of de bevoegdheid tot terugzending ook is bedoeld voor Antillianen die vanaf hun prille jeugd decennialang in Nederland verblijf hebben gehad.
De initiatiefnemers bevestigen dat de wet ook van toepassing is op de eerste generatie Antillianen die vanaf hun jeugd in Nederland wonen. Aan de methodiek van de glijdende schaal is echter inherent dat de Antilliaan die langere tijd in Nederland woont veroordeeld moet zijn tot een zwaarder misdrijf voordat hij wordt teruggeleid naar één van de landen van de voormalige Antillen.
De leden van Groep Kuzu/Öztürk vragen wat de beweegredenen zijn om de wet ook van toepassing te laten zijn op Aruba en Sint Maarten, nu uit de criminaliteitsstatistieken uit de toelichting blijkt dat die vrijwel volledig voor rekening komen van personen afkomstig uit Curaçao.
De leden beogen een eenduidige regeling tot stand te brengen binnen het Koninkrijk waarbij grenzen worden gesteld in het belang van de openbare orde. De wet zal geen nadelige gevolgen hebben voor Antillianen die zich in Nederland aan de wet houden en geen misdrijf plegen.
De leden van Groep Kuzu/Öztürk vragen de initiatiefnemers naar een recent onderzoek waaruit blijkt of de huidige visie van Curaçaoërs, Arubanen en Sint Maartenaren in de loop der jaren al dan niet veranderd is.
De initiatiefnemers kennen geen recenter onderzoek, maar gezien de huidige criminaliteitscijfers is duidelijk dat er geen grote verbetering van de problematiek zichtbaar is.
Ook vragen de leden van de Groep Kuzu/Öztürk naar een indicatie van de aantallen criminele Curaçaoërs, Arubanen en Sint Maartenaren die op basis van deze wet teruggezonden zullen worden of de toegang tot Nederland ontzegd zullen worden.
Op voorhand kan niet worden aangegeven hoeveel criminele Antillianen teruggestuurd gaan worden. Dit is afhankelijk van strafmaat en verblijfsduur in Nederland van Criminele Antillianen, maar ook van de preventieve werking die van het voorstel uit gaat. Initiatiefnemers verwachten dat criminaliteit onder Antillianen aanzienlijk afneemt wanneer de sanctie uitzetting uit Nederland is.
De leden van de CDA-fractie vragen, welke preventieve werking er van het wetsvoorstel uitgaat dat strekt tot daadwerkelijke uitzetting, waarvan de indieners zelf verwachten dat het aantal gevallen van daadwerkelijke uitzettingen beperkt zal zijn.
De initiatiefnemers verwachten dat het aantal daadwerkelijke uitzettingen beperkt zal zijn vanwege bovenbedoelde afschrikkende werking.
De leden van de Groep Kuzu/Ozturk vragen de initiatiefnemer een indicatie van de kosten van het voorstel van het op het moment dat de wet daadwerkelijk haar intrede zou doen. Tevens vragen deze leden zich af wat de procedurele kosten, zullen zijn van het terugzenden van criminele Antillianen. Ook vragen zij naar een inschatting van de kosten wanneer iemand in bewaring wordt gesteld en een inschatting van de kosten van een meldplicht.
Een indicatie van de kosten is niet te maken, omdat de exacte kosten afhankelijk zijn van het aantal teruggeleidingen, dat volgens initiatiefnemers beperkt zal zijn door de afschrikkende werking van het voorstel. De initiatiefnemers schatten de procedurele kosten van terugzending net zo hoog als de kosten die op dit moment gemaakt worden bij het terugzenden van vreemdelingen naar de landen van herkomst door de Dienst Terugkeer en Vertrek. Datzelfde geldt voor de inbewaringstelling en de meldplicht.
In ogenschouw moet verder worden genomen dat uitzetting van Antillianen een besparing betekent op bijvoorbeeld sociale voorzieningen als bijstand.
Artikel 1, vijfde lid
De leden van de Groep Kuzu/Ozturk vragen zich af of de initiatiefnemers niet van mening zijn dat het rechtssysteem van landen buiten het Koninkrijk der Nederlanden ondermijnd wordt door ook buiten Nederland gepleegde of bestrafte feiten te betrekken bij de beoordeling van de vraag of terugzending van de betrokkene plaats kan vinden.
De initiatiefnemers delen deze mening niet. Zoals in de toelichting staat vermeld is gekozen voor een gelijkschakeling met de glijdende schaal uit het Vreemdelingenbesluit. Bij de toepassing van de glijdende schaal uit het Vreemdelingenbesluit worden ook de buiten Nederland gepleegde of bestrafte feiten betrokken bij de beoordeling of er een verblijfsrechtelijke sanctie wordt opgelegd.
Artikel 1 en 2
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre wordt aangesloten bij de <<glijdende schaal>> door ook taakstraffen te betrekken bij de mogelijkheid tot terugzending.
De initiatiefnemers merken op dat bij de toepassing van de glijdende schaal van artikel 3:86 Vreemdelingenbesluit ook taakstraffen kunnen betrokken bij de beoordeling om een verblijfsvergunning niet te verlengen / in te trekken. In het initiatiefwetsvoorstel is dat hetzelfde.
Artikel 3
De leden van de Groep Kuzu/Ozturk vragen zich af wie er bepaalt waar de sociale banden van de veroordeelde het sterkst zijn. Gaat de staat hierover of wordt dit aangeven door de veroordeelde? Hoe wordt bepaald waar de betrokkene de sterkste sociale banden heeft? Hoe trachten de initiatiefnemers een sociale band met sterk of niet sterk te kunnen definiëren?
Ook de leden van de VVD vragen naar de criteria van sterkst sociale band. Wat is de rol van de landen daarbij? In hoeverre hebben die landen de mogelijkheid om toegang te weigeren?
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatie neemt het besluit tot terugzending. Omstandigheden zoals waar de betrokkene familie heeft wonen, wat zijn laatste verblijfplaats was, waar hij heeft gewerkt etc. kunnen meegenomen worden in de beoordeling met welk Koninkrijksland de sterkste banden bestaan.
Artikel 3, 4 en 5
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre beide Ministers de bevoegdheid hebben om te besluiten iemand niet terug te zenden?
Ook vragen de leden van de VVD-fractie wat er in lid 4 wordt verstaan onder << de daartoe benodigde handelingen te verrichten>>? Om wat voor soort <<benodigde handelingen>> gaat het dan? En wat wordt in lid 5 verstaan onder <<beperking van de beweging van vrijheid>>?
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal het besluit tot terugzending nemen, maar wel in overeenstemming met de Minister van Veiligheid en Justitie. De Minister van Veiligheid en Justitie wordt bij dit besluit betrokken omdat de betrokkenen strafbare feiten hebben gepleegd.
Zoals de initiatiefnemers in de toelichting hebben omschreven kunnen betrokkenen met de sterke arm naar Schiphol worden begeleid en aldaar op een vliegtuig worden gezet. Dezelfde bevoegdheden kunnen worden gebruikt bij het uitzetten van vreemdelingen.
Personen tegen wie een terugzendbesluit is genomen kunnen in bewaring worden gesteld, maar hen kunnen ook lichtere maatregelen worden opgelegd, zoals een meldplicht.
Artikel 4
De leden van de VVD-fractie vragen in welk soort <<zeer uitzonderlijke en dringende gevallen>> de periode, waarbinnen het niet geoorloofd is naar Nederland terug te keren, zoals staat in het voorgestelde lid 2 van artikel 4, kan worden opgeschort. Ook vragen de leden van de VVD wat ermee wordt bedoeld dat er bij artikel 4 <<tot op zekere hoogte>> wordt aangesloten bij de toelichting van bepaalde artikel van het Vreemdelingenbesluit 2000.
De gevallen die staan genoemd in het Vreemdelingenbesluit en de Vreemdelingencirculaire 2000 (A) omtrent het opschorten van een jegens een vreemdeling ingesteld inreisverbod of ongewenstverklaring kunnen ook in het voorgestelde lid 2 van artikel 4 van dit initiatiefwetsvoorstel reden zijn om het inreisverbod op te schorten.
In artikel 3.7.3. vreemdelingencirculaire 2000 (A) staat beschreven dat de IND in ieder geval de aanvraag om tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring of het inreisverbod inwilligt als er sprake is van zwaarwegende familieomstandigheden, de komst van de vreemdeling naar Nederland noodzakelijk is in verband met een getuigenis in een rechtszaak of de komst van de vreemdeling naar Nederland noodzakelijk is in verband met een eigen rechtszaak (niet zijnde een civiele of vreemdeling rechterlijke zaak).
Artikel 6
De leden van de Groep Kuzu/Ozturk vragen hoe de wet wordt gehandhaafd, wanneer personen, die zijn opgenomen in de lijst, via andere Europese luchthavens aankomen in Europa, om vervolgens over land de Nederlandse grens te passeren.
Schengen en het vrije verkeer van personen binnen de EU zou wat de initiatiefnemers betreft afgeschaft moeten worden, zodat Nederland weer grenscontroles kan herinvoeren en personen tegen wie een inreisverbod is uitgevaardigd kan weren aan de grens. Helaas is dat nu nog niet mogelijk. Personen tegen wie een inreisverbod is uitgevaardigd en via andere Europese luchthavens de Nederlandse grens passeren zullen daarom in beeld komen bij de overheid wanneer zij zichzelf bijvoorbeeld inschrijven in een gemeente, of in aanraking komen met justitie.
Artikelen 7 en 8
De leden van de VVD-fractie hebben een aantal vragen over het in artikel 7 voorgestelde Informatiesysteem. Wat wordt verstaan onder het verzamelen van gegevens van Arubanen, Curaçaoënaars en Sint-Maartenaren die <<mogelijk>> in aanmerking komen voor terugzending? Wanneer worden gegevens van bijvoorbeeld de politie of de gemeente in het systeem verzameld? Om wat voor soort gegevens gaat het?
Wordt er op de eilanden in het kader van de toelatingsregeleden ook <<Informatiesystemen>> gebruikt, zoals indieners voorstellen? Wat zijn de ervaringen daarmee?
Waarom zou het voor de doelmatige en doeltreffende uitvoering van de wet nodig zijn om bijvoorbeeld iemands godsdienst of levensovertuiging dan wel politieke gezindheid te verwerken? Wat wordt bedoeld met <<verwerkt>>?
De precieze regels omtrent het benodigde Informatiesysteem zullen worden uitgewerkt in lagere regelgeving bij algemene maatregel van bestuur. De initiatiefnemers willen hier niet op vooruit lopen. De uitwerking hiervan zal in grote mate aansluiten bij de informatie-uitwisseling die thans plaats vindt binnen de vreemdelingenketen. Immers, de met dit voorstel beoogde behandeling van Criminele Antillianen staat gelijk aan de huidige behandeling van vreemdelingen die in Nederland verblijven op grond van een verblijfsvergunning.
Fritsma De Graaf